BCM 500 · Edition 12.22
NL-4
5 IN BEDRIJF STELLEN
De configuratie van de veldbuscommunicatie kan af-
hankelijk van de busmodulevariant (BCM..B2 of BCM..
B4) via de engineering-tool van het automatiserings-
systeem of via BCSoft plaatsvinden.
➔
Downloaden van de bedieningshandleiding en soft
-
ware voor BCSoft via www.docuthek.com.
1 Voor de communicatie tussen BCSoft en bestu-
ringseenheid via Ethernet de codeerschakelaar-
stand (001totFEF) op de BCM controleren.
➔
Binnen het veldbussysteem mag elke codeerscha-
kelaarstandcombinatie slechts 1x aanwezig zijn.
➔Elke apparaatnaam/netwerknaam en elk IP-adres
mag slechts 1x binnen het veldbussysteem toe-
gekend worden.
➔
Met de deelnemer-knippertest kan een apparaat
binnen het veldbussysteem geïdentificeerd worden
(BCU, FCU: display toont omlopende 00).
➔
Aanwijzingen voor de inbedrijfstelling van de be-
sturingseenheid, zie de bedieningshandleiding
BCU56x,580, BCU570, FCU500 of FDU5x0.
5.1 BCM..B2 (PROFINET)
WAARSCHUWING
Ontploffingsgevaar!
De BCM en de besturingseenheid (BCU/FCU/
FDU) pas voor werking vrijgeven, wanneer de
correcte parameterinstelling en bedrading en de
optimale verwerking van alle in- en uitgangssigna-
len gewaarborgd zijn.
Bij gestoorde of onderbroken buscommuni-
catie, bij ongeldige communicatiegegevens of
tijdens het initialiseren worden de signalen van
de PROFINET-controller als “0” geïnterpreteerd.
Wordt de besturingseenheid ondertussen via de
ingangen op de klemmen 1 t/m4, klem44 (me-
nox) of klem50 (spoelen) aangestuurd, dan volgt
de gebruikelijke programmaloop.
➔Alle apparatuur-specifieke parameters voor de be-
sturingseenheid (BCU/FCU/FDU) zijn in het stamge-
gevensbestand (GSD) opgeslagen: download het
stamgegevensbestand (GSD) via www.docuthek.
com.
➔Het GSD-bestand in de engineering-tool van het
automatiseringssysteem inlezen en een netwerk-
configuratie uitvoeren.
➔
De nodige stappen zijn te vinden in de handleiding
van de engineering-tool.
1 Spanning op de besturingseenheid aanleggen.
➔
Indien het display op de besturingseenheid knip-
pert en n 3 toont, is de buscommunicatie verkeerd
geconfigureerd.
2 De buscommunicatie configureren.
➔
Via de engineering-tool van het automatise-
ringssysteem: de apparaatnaam voor de bestu-
ringseenheid invoeren.
➔
Via BCSoft: de netwerknaam, het IP-adres, het
subnet-venster en de standaard gateway voor de
besturingseenheid invoeren.
➔
Pas na het invoeren van de apparaatnaam/net-
werknaam wordt de besturingseenheid in het
PROFINET-IO-systeem eenduidig geïdentificeerd.
➔
Op de besturingseenheid moet parameter80 op 1
of2 ingesteld zijn, opdat voor de BCM een appa-
raatnaam/netwerknaam ingevoerd kan worden, zie
daartoe pagina 5 (5.3 Parameter 80).
5.2 BCM..B4 (Modbus TCP)
WAARSCHUWING
Ontploffingsgevaar!
De BCM en de besturingseenheid (BCU/FCU/
FDU) pas voor werking vrijgeven, wanneer de
correcte parameterinstelling en bedrading en de
optimale verwerking van alle in- en uitgangssigna-
len gewaarborgd zijn.
Bij een gestoorde of onderbroken buscommunica-
tie kan de besturingseenheid verder via de ingan-
gen op de klemmen 1 t/m4, klem44 (menox) of
klem50 (spoelen) aangestuurd worden. Dan volgt
de gebruikelijke programmaloop.
1 Spanning op de besturingseenheid aanleggen.
➔
Indien het display op de besturingseenheid knip-
pert en n 3 toont, is de buscommunicatie verkeerd
geconfigureerd.
2 De buscommunicatie configureren.
➔
De netwerknaam, het IP-adres, het subnet-venster
en de standaard gateway voor de besturingseen-
heid invoeren.
➔
Op de besturingseenheid moet parameter80 op 1
of2 ingesteld zijn, opdat voor de BCM een netwerk-
naam ingevoerd kan worden, zie daartoe pagina
5 (5.3 Parameter 80).