Kaysun Aquantia PRO Bibloc Wall-Mounted Handleiding

Type
Handleiding
BELANGRIJK:
Hartelijk dank voor de aankoop van ons product.
Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u de unit in gebruik neemt en bewaar deze voor
toekomstig gebruik.
INSTALLATIE &
GEBRUIKERSHANDLEIDING
Aquantia R-32 PRO
Wandunit Bibloc – Wandunit Hydrokit
KHPM-BI 6 DVR2 KHPM-BI 10 DVR2 KHPM-BI 16 DVR2
57
57
10.
Eindcontroles............................................................................................................
Proefdraaien (handmatig).........................................................................................
10.1.
10.2.
02
INHOUD
08
1.
3.
2.
17
15
7.
21
21
8.
25
25
29
23
42
9.
10
10
11
12
Toepassing 1.............................................................................................................
Toepassing 2.............................................................................................................
7.1.
7.2.
Demontage van de unit ............................................................................................
Belangrijkste onderdelen .........................................................................................
Elektronische schakelkast........................................................................................
Leidingen voor koelmiddelen....................................................................................
Waterleidingen..........................................................................................................
Vullen van water.......................................................................................................
Isolatie waterleidingen..............................................................................................
Veldbedrading...........................................................................................................
8.1.
8.2.
8.3.
8.4.
8.5.
8.6.
8.7.
8.8.
Afmetingen................................................................................................................
Installatievereisten....................................................................................................
Ruimte voor onderhoud............................................................................................
Montage van de binnenunit.......................................................................................
Aansluiting koelmiddelleiding....................................................................................
4.1.
4.2.
4.3.
4.4.
4.5.
4.
VEILIGHEIDSMAATREGELEN...........................................................
VOOR DE INSTALLATIE .......................................................................
INSTALLATIEPLAATS.......................................................................
VOORZORGSMAATREGELEN BIJ INSTALLATIE...............................
TYPISCHE TOEPASSINGEN .................................................................
OVERZICHT VAN DE EENHEID............................................................
OPSTARTEN EN CONFIGURATIE.........................................................
PROEFDRAAIEN EN EINDCONTROLES..............................................
30
30
08
12
13
14
5.
ALGEMENE INLEIDING .........................................................................
ACCESSOIRES.......................................................................................
43
43
44
46
Eerste inbedrijfstelling bij lage buitentemperatuur....................................................
Controles vóór bedrijf...............................................................................................
Instellen van de pomp...............................................................................................
Instellingen ter plaatse..............................................................................................
9.2.
9.3.
9.4.
9.5.
10
15
21
42
57
9.1. Overzicht instellingen DIP-schakelaars.....................................................................
6.
57
11.
58
58
12.
60
62
Algemene richtlijnen.................................................................................................
Algemene kenmerken...............................................................................................
Bedrijfsparameter.....................................................................................................
Foutcodes.................................................................................................................
12.1.
12.2.
12.3.
12.4.
ONDERHOUD EN SERVICE..................................................................
FOUTOPSPORING.................................................................................
67
13.
TECHNISCHE SPECIFICATIES.............................................................
14.
INFORMATIE ONDERHOUD..................................................................
65
58
01
Standaard Aangepast
Elektronische schakelkast
Hydraulisch systeem Hydraulisch systeem
1
2
Elektronische schakelkast
Aansluitblok
Aansluitblok
Unit
Diameter (mm)
60
1
6,35
9,52
2
15,9
15,9
15,9
100
160 9,52
Interne backupverwarming
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CLCOM HTEVU SG
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CLCOM HTEVU SG
Onderhoud moet volgens de aanbevelingen van de fabrikant worden uitgevoerd. Onderhoud en reparatie waarbij de
hulp van ander geschoold personeel is vereist, moeten worden uitgevoerd onder toezicht van een deskundig persoon
op het gebied van ontvlambare koelmiddelen.
WAARSCHUWING
Let op: brandgevaar/
brandbare materialen
02
Onjuiste installatie van apparatuur of accessoires kan elektrische schokken, kortsluiting, lekkage, brand of andere
schade aan de apparatuur tot gevolg hebben. Gebruik alleen accessoires van de leverancier die speciaal voor de
apparatuur zijn ontworpen en laat de installatie uitvoeren door een erkend installateur.
Alle in deze handleiding beschreven werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een erkend installateur.
Draag geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals handschoenen en een veiligheidsbril, tijdens
installatie of onderhoud aan de unit.
1.VEILIGHEIDSMAATREGELEN
De hier vermelde veiligheidsmaatregelen zijn onderverdeeld in de volgende soorten. Het is van belang dat u deze naleeft.
Lees deze instructies aandachtig door vóór de installatie. Houd deze handleiding bij de hand voor toekomstig gebruik.
Betekenis van de symbolen GEVAAR, WAARSCHUWING, LET OP en OPMERKING.
Duidt op een dreigende gevaarlijke situatie die, indien niet vermeden, ernstig letsel tot gevolg zal hebben.
GEVAAR
Duidt op een mogelijk gevaarlijke situatie die, indien niet vermeden, ernstig letsel tot gevolg kan hebben.
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
LET OP
Duidt op een mogelijk gevaarlijke situatie die, indien niet vermeden, kan leiden tot licht of middelzwaar letsel.
Het wordt ook gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkwijzen.
Geeft situaties aan die kunnen leiden tot onopzettelijke schade aan apparatuur of eigendommen.
OPMERKING
03
Speciale vereisten voor R32
Geen koelmiddellekkage en open vuur.
Let op: het koelmiddel R32 is geurloos.
WAARSCHUWING
De unit moet worden opgeslagen in een goed geventileerde ruimte waar mechanische beschadiging niet mogelijk is
en waar geen continu werkende ontstekingsbronnen (bijvoorbeeld: open vuur, een werkend gastoestel) aanwezig zijn,
met de hieronder aangegeven afmetingen.
WAARSCHUWING
Gebruik reeds gebruikte pakkingen NIET opnieuw.
Bij de installatie aangebrachte verbindingen tussen onderdelen van het koelsysteem moeten voor
onderhoudsdoeleinden toegankelijk zijn.
OPMERKING
Zorg ervoor dat installatie, service, onderhoud en reparatie voldoen aan de voorschriften en de geldende wetgeving
(bijvoorbeeld de nationale gaswetgeving) en alleen worden uitgevoerd door bevoegd personeel.
WAARSCHUWING
Pijpleidingen moeten worden beschermd tegen fysieke schade.
De lengte van de pijpleidingen moet tot een minimum worden beperkt.
OPMERKING
Als de totale hoeveelheid koelmiddel in het systeem <1,84 kg is (d.w.z. als de lengte van de leidingen <20 m is voor 8/10 kW),
zijn er geen aanvullende minimumeisen voor het vloeroppervlak.
Als de totale hoeveelheid koelmiddel in het systeem ≥1,84 kg is (d.w.z. als de lengte van de leidingen ≥20 m is voor 8/10 kW),
moeten aan de extra minimumeisen voor het vloeroppervlak voldaan worden zoals beschreven in het volgende
stroomschema. Het stroomschema maakt gebruik van de volgende tabellen: “Tabel 1 - Maximaal toegelaten koelmiddelvulling
in een ruimte: binnenunit" op pagina 5, "Tabel 2 - Minimaal vloeroppervlak: binnenunit" op pagina 5 en "Tabel 3 - Minimale
opening voor natuurlijke ventilatie: binnenunit" op pagina 5.
Als de leidinglengte 30 m is, dan is het minimumvloeroppervlak ≥4,5 m2; als het vloeroppervlak minder dan 4,5 m2 bedraagt,
moet een gat van 200 cm2 uitgeboord worden.
a
A B
VAmin
VAmin
1,8 m
a: binnenunit.
A: ruimte waar de binnenunit is geïnstalleerd.
B: ruimte grenzend aan ruimte A.
De oppervlakte van A plus B moet groter zijn dan of gelijk aan 4,5 m2.
04
Start
Input van de installateur:
Totale koelmiddelvulling (mc)(kg)
Oppervlakte van ruimte A (AruimteA)(m2)
Gebruik tabel 1 op blz. 5 om de maximale
koelmiddelvulling (mmax)(kg) te berekenen
die voor ruimte A is toegestaan.
m
max
≥m
c
?
De unit kan worden geïnstalleerd in ruimte
A, en zonder verdere eisen aan de
afmetingen van de ruimte of de ventilatie.
Input van de installateur:
Oppervlakte van aangrenzende ruimte B
(AruimteB) (m2)
Gebruik tabel 2 op bladzijde 5 om de totale
minimale vloeroppervlakte te berekenen
(Amintotaal)(m2) vereist voor de totale
koelmiddelvulling (mc)
Amintotaal≤ AruimteA+AruimteB?
Bepaal de hoeveelheid koelmiddel die
mmax(dm)(kg).(dm=mc-mmax) overschrijdt
Bereken met behulp van tabel 3 op blz. 5 en
dm de minimale openingsruimte voor
natuurlijke ventilatie tussen ruimte A en
ruimte B (VAmin)(cm2).
Neem contact op met uw dealer.
ja
nee
ja
nee
De unit kan in ruimte A worden geïnstalleerd als:
Tussen ruimte A en B 2 ventilatie-openingen (permanent open) zijn voorzien, 1 bovenaan en 1 onderaan.
Opening onderaan: de opening onderaan moet voldoen aan de minimale oppervlakte-eisen (VAmin) en moet zo dicht mogelijk bij de vloer liggen. Als de
ventilatieopening vanaf de vloer begint, moet de hoogte ≥20 mm zijn. De onderkant van de opening moet zich ≤100 mm van de vloer bevinden. Ten
minste 50% van het vereiste opening moet zich <200 mm van de vloer bevinden. Het gehele oppervlak van de opening moet zich <300 mm van de vloer
bevinden.
Opening bovenaan: de oppervlakte van de opening bovenaan moet groter zijn dan of gelijk aan de opening onderaan. De onderkant van de bovenste
opening moet zich ten minste 1,5 m boven de bovenkant van de onderste opening bevinden.
Ventilatieopeningen naar buiten worden NIET als geschikte ventilatieopeningen beschouwd (de gebruiker kan ze blokkeren als het koud is).
05
Tabel 1 - Maximale koelmiddelvulling toegestaan in een ruimte:
binnenunit
1
2
3
4
5
6
Maximale koelmiddelvulling in een ruimte (mmax)(kg)
Aruimte(m2)
1,02
2,51
1,45
2,05
1,77
H=1800 mm
Maximale koelmiddelvulling in een ruimte (mmax)(kg)
H=1800 mm
2,29
Voor wandmodellen wordt de waarde van "Installatiehoogte (H)" geacht 1800 mm te zijn om te voldoen aan IEC
60335-2-40:2013 A1 2016 artikel GG2.
Voor tussenliggende Aruimte-waarden (d.w.z. wanneer Aruimte tussen twee waarden uit de tabel ligt), neem de
waarde voor de laagste Aruimte waarde uit de tabel. Als Aruimte=3 m2 , neem dan de waarde die overeenkomt met
"Aruimte=3 m2”.
OPMERKING
Tabel 2 - Minimaal vloeroppervlak: binnenunit
1,84
2,00
2,25
2,50
Minimaal vloeroppervlak (m2)
mc(kg)
3,32
3,81
5,96
4,83
H=1800 mm
Voor wandmodellen wordt de waarde van "Installatiehoogte (H)" geacht 1800 mm te zijn om te voldoen aan IEC
60335-2-40:2013 A1 2016 artikel GG2.
Voor tussenliggende mc-waarden (d.w.z. wanneer mc tussen twee waarden uit de tabel ligt), neem de waarde voor
de hoogste mc-waarde uit de tabel. Als mc=1,87 kg , neem de waarde voor "mc=1,87 kg".
Voor systemen met een totale koelmiddelvulling van minder dan 1,84 kg gelden geen ruimtevoorschriften.
OPMERKING
Tabel 3 - Minimale opening voor natuurlijke ventilatie: binnenunit
2,22
2,22
2,22
2,22
2,22
2,22
2,22
2,22
2,22
Minimum opening ventilatie (cm2)
mc
2,12
1,12
1,92
1,52
1,72
261,59
495,14
H=1800 mm
mmax dm=mc-mmax(kg)
0,1
0,3
0,5
0,7
0,9
1,1
1,3
1,5
1,7
1,32
0,92
0,72
0,52
308,30
214,87
168,16
121,45
448,43
355,01
401,72
Voor wandmodellen wordt de waarde van "Installatiehoogte (H)" geacht 1800 mm te zijn om te voldoen aan IEC
60335-2-40:2013 A1 2016 artikel GG2.
Voor tussenliggende dm-waarden (d.w.z. wanneer dm tussen twee waarden uit de tabel ligt), neem de waarde voor
de hoogste dm-waarde uit de tabel. Als dm =1,55 kg, neem de waarde voor "dm =1,6 kg".
OPMERKING
2,22 1,9 0,32 74,74
2,22 2,1 0,12 28,03
Aruimte(m2)
06
Zet de stroomschakelaar uit voordat u de elektrische aansluitingen aanraakt.
Wanneer onderhoudspanelen worden verwijderd, kunnen onder spanning staande delen bloot komen te liggen.
Laat de unit nooit onbeheerd achter tijdens installatie of onderhoud wanneer het onderhoudspaneel verwijderd is.
Raak de waterleidingen tijdens en onmiddellijk na het gebruik niet aan, aangezien de leidingen heet kunnen zijn.
Om verwondingen te voorkomen, moet u de leidingen eerst laten afkoelen of beschermende handschoenen
dragen.
Raak met natte handen de schakelaars niet aan. Dit kan een elektrische schok tot gevolg hebben.
Vóór elektrische onderdelen aan te raken, moet de stroom naar de unit uitgeschakeld worden.
GEVAAR
Verscheur plastic verpakkingen en gooi ze weg. Deze moeten buiten het bereik van kinderen gehouden worden
vanwege het verstikkingsgevaar.
Verpakkingsmateriaal kan spijkers en andere metalen of houten onderdelen bevatten die letsel kunnen
veroorzaken. Verwijder het op een veilige wijze.
Vraag uw dealer of anders vakbekwaam personeel om de installatie uit te voeren in overeenstemming met deze
handleiding. Installeer de unit niet zelf. Onjuiste installatie kan leiden tot waterlekkage, elektrische schokken of
brand.
Gebruik voor de installatie alleen de vermelde accessoires en onderdelen. Het niet gebruiken van gespecificeerde
onderdelen kan resulteren in waterlekkage, elektrische schokken, brand. Ook kan de unit losraken uit de
bevestiging.
Installeer de unit op een fundering die bestand is tegen haar gewicht. Bij een gebrekkige fundering kan de unit
losraken en mogelijk letsel veroorzaken.
Houd bij de uitvoering van de installatie rekening met sterke wind, orkanen of aardbevingen. Een onjuiste
installatie kan leiden tot ongelukken als apparatuur valt.
Zorg ervoor dat alle elektrische werkzaamheden worden uitgevoerd door vakbekwaam personeel volgens de
plaatselijke wet- en regelgeving en deze handleiding, en maak gebruik van een gescheiden circuit. Onvoldoende
capaciteit van de elektrische voeding of onjuiste elektrische aansluitingen kan leiden tot elektrische schokken of
brand.
Zorg ervoor dat u een aardlekschakelaar installeert volgens de plaatselijke wetten en voorschriften. Het niet
installeren van een aardlekschakelaar kan elektrische schokken en brand veroorzaken.
Zorg ervoor dat alle bedrading goed vast zit. Gebruik de gespecificeerde draden en zorg ervoor dat de
klemaansluitingen of draden beschermd zijn tegen water en andere schadelijke externe invloeden. Onvolledige
aansluitingen of bevestigingen kunnen brand veroorzaken.
Vorm bij het bedraden van de voeding de draden zodanig dat het voorpaneel goed kan worden vastgezet. Als het
voorpaneel niet op zijn plaats zit, kan dit leiden tot oververhitting van de aansluitingen, elektrische schokken of
brand.
Controleer na voltooiing van de installatie op lekkages van het koelmiddel.
Raak een lekkend koelmiddel nooit rechtstreeks aan, aangezien dit ernstige bevriezing kan veroorzaken. Vermijd
contact met de leidingen van het koelmiddel tijdens en onmiddellijk na bedrijf, aangezien ze warm of koud kunnen
zijn, afhankelijk van de toestand van het koelmiddel dat door de leidingen, compressor en andere onderdelen van
het koelcircuit stroomt. Contact met de koelmiddelleidingen kan brandwonden of bevriezing veroorzaken. Om
verwondingen te voorkomen, moet u de leidingen eerst laten afkoelen of beschermende handschoenen dragen
vóór deze aan te raken.
Raak de interne onderdelen (pomp, backupverwarming, enz.) niet aan tijdens en onmiddellijk na bedrijf. Het
aanraken van de interne onderdelen kan brandwonden veroorzaken. Om verwondingen te voorkomen, moet u de
interne onderdelen eerst laten afkoelen of beschermende handschoenen dragen vóór deze aan te raken.
WAARSCHUWING
Aard de unit.
De aardingsweerstand moet in overeenstemming zijn met de plaatselijke bepalingen en voorschriften.
Sluit de aarding niet aan op gas- of waterleidingen, bliksemafleiders of aarddraden van telefoons.
Onvolledige aarding kan elektrische schokken tot gevolg hebben.
- Gasleidingen: er kan brand of een explosie ontstaan bij gaslekken.
- Waterleidingen: harde vinyl buizen bieden geen effectieve aarding.
- Bliksemafleiders of aarddraden van telefoons: de elektrische drempel kan abnormaal toenemen bij een
blikseminslag.
LET OP
07
OPMERKING
Informatie over gefluoreerde gassen
-Deze airco-unit bevat gefluoreerde gassen. Zie het desbetreffende label op de unit voor specifieke informatie
over het type gas en de hoeveelheid. Nationale gasvoorschriften moeten worden nageleefd.
-Installatie, service, onderhoud en reparatie van deze unit moeten worden uitgevoerd door een erkende monteur.
-Demontage en recyclen van het product moet worden uitgevoerd door een erkende monteur.
-Als het systeem is voorzien van een lekdetectiesysteem, moet dit minstens elke 12 maanden worden
gecontroleerd op lekken. Wanneer de unit op lekken wordt gecontroleerd, wordt ten zeerste aanbevolen alle
controles goed bij te houden.
Installeer de voedingskabel op minimaal 1 meter afstand van televisies of radio's om storing of ruis te voorkomen
(afhankelijk van de radiogolven, is een afstand van 1 meter mogelijk niet voldoende om ruis op te heffen).
Was de unit nooit. Dit kan elektrische schokken of brand veroorzaken. De unit moet worden geïnstalleerd volgens
de nationale bedradingsvoorschriften. Als de voedingskabel beschadigd is, moet het worden vervangen door de
fabrikant, de dealer of een vakbekwaam persoon om gevaar te voorkomen.
Installeer de unit niet op de volgende plaatsen:
-Waar er nevel van minerale olie, olie of oliedampen aanwezig zijn. Kunststofonderdelen kunnen worden
aangetast en hierdoor losraken of gaan lekken.
-Waar corrosieve (bijtende) gassen (zoals zwavelzuurgas) worden geproduceerd. Waar corrosie van
koperleidingen of gesoldeerde onderdelen kan leiden tot lekkage van koelmiddel.
-Waar machines zijn die elektromagnetische golven uitzenden. Elektromagnetische golven kunnen het
regelsysteem verstoren en storingen van de unit veroorzaken.
-Waar ontvlambare gassen kunnen lekken, waar koolstofvezel of ontvlambaar stof in de lucht zweeft of waar
vluchtige ontvlambare stoffen zoals verfverdunner of benzine worden gehanteerd. Dit soort gassen kan brand
veroorzaken.
-Waar de lucht een hoog zoutgehalte heeft, zoals in de buurt van de zee.
-Waar de spanning regelmatig fluctueert, zoals in fabrieken.
-In voer- of vaartuigen.
-Waar zuur of alkalische dampen aanwezig zijn.
Deze unit mag door kinderen van 8 jaar of ouder gebruikt worden en door personen met lichamelijke, zintuiglijke of
verstandelijke beperkingen of met onvoldoende ervaring of kennis, mits onder toezicht of voorzien van instructies
over het veilig gebruik van de unit en zij de hieraan verbonden risico's hebben begrepen. Kinderen mogen niet met
de unit spelen. Reinigings- en gebruikersonderhoud mag niet zonder toezicht door kinderen worden uitgevoerd.
Kinderen moeten onder toezicht staan om te voorkomen dat ze met de unit spelen.
Indien de voedingskabel beschadigd is, moet het worden vervangen door de fabrikant, de dealer of een
vakbekwaam persoon.
VERWIJDERING: gooi dit product niet weg als ongesorteerd gemeentelijk afval. Dergelijk afval moet afzonderlijk
worden verzameld om speciaal te worden verwerkt. Gooi elektrische apparaten niet weg bij het huisvuil, maar
gebruik gescheiden inzamelingsvoorzieningen. Neem contact op met de plaatselijke gemeentelijke instellingen
voor informatie over de beschikbare inzamelingsvoorzieningen. Als elektrische apparatuur op vuilnisbelten of
afvalstortplaatsen worden weggegooid, bestaat de kans dat er gevaarlijke stoffen in het grondwater lekken en zo
in de voedselketen terechtkomen, wat schadelijk is voor uw gezondheid en welzijn.
De bedrading moet worden uitgevoerd door vakmensen in overeenstemming met de nationale regelgeving voor
bedrading en dit schakelschema. In de vaste bedrading moeten volgens de nationale voorschriften een
meerpolige scheidingsschakelaar met een onderlinge afstand van ten minste 3 mm in alle polen worden
geïnstalleerd, en een aardlekschakelaar met een nominale stroom van niet meer dan 30 mA worden ingebouwd.
Controleer of de omgeving voor installatie (muren, vloeren, enz.) veilig is en geen verborgen gevaren kent, zoals
water, elektriciteit en gas voordat de kabels/leidingen worden aangelegd.
Controleer voor de installatie of de voeding van gebruiker voldoet aan de voorschriften voor de elektrische
installatie van de unit (waaronder betrouwbare aarding, lekkage en draaddiameter, elektrische belasting enz.). Het
product mag pas worden geïnstalleerd als er wordt voldaan aan de voorschriften voor de elektrische installatie van
het product.
Het geïnstalleerde product moet stevig worden bevestigd, neem indien nodig versterkende maatregelen.
LET OP
Voor de installatie
Controleer de modelnaam en het serienummer van de unit.
2. VOOR DE INSTALLATIE
08
Frequentie van controles op koelmiddellekkage
-Voor units die gefluoreerde broeikasgassen bevatten in hoeveelheden van 5 ton CO2 equivalent of meer, maar minder
dan 50 ton CO2 equivalent, ten minste elke 12 maanden, of indien een lekdetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste
elke 24 maanden.
-Voor units die gefluoreerde broeikasgassen bevatten in hoeveelheden van 50 ton CO2 equivalent of meer, maar minder
dan 500 ton CO2 equivalent, ten minste elke 6 maanden, of indien een lekdetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste
elke 12 maanden.
-Voor units die gefluoreerde broeikasgassen bevatten in hoeveelheden van 500 ton CO2 equivalent of meer, ten minste
elke 3 maanden, of indien een lekdetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste elke 6 maanden.
-Deze airco-unit is een hermetisch gesloten apparaat dat gefluoreerde broeikasgassen bevat.
-Installatie, bediening en onderhoud mogen alleen door een bevoegd persoon worden uitgevoerd.
LET OP
3. INSTALLATIEPLAATS
WAARSCHUWING
Kies een installatieplaats die voldoet aan de volgende voorwaarden en waarmee uw klant akkoord gaat.
-Plaatsen die goed geventileerd zijn.
-Veilige plaatsen die berekend zijn op het gewicht en trilling van het apparaat en waar het apparaat waterpas staat.
-Plaatsen waar er geen mogelijkheid is van lekken van brandbaar gas of producten.
-De unit is niet bedoeld voor gebruik in een potentieel explosieve omgeving.
-Plaatsen waar genoeg ruimte is voor onderhoud.
-Plaatsen waar de lengten van leidingen en bedrading binnen de toelaatbare bereiken vallen.
-Plaatsen waar water dat uit de unit lekt geen schade kan veroorzaken aan de ruimte (bijvoorbeeld in het geval van een
geblokkeerde afvoerleiding).
-Installeer de unit niet op plaatsen die vaak als werkruimte worden gebruikt. Bij bouwwerkzaamheden (b.v. slijpen e.d.)
waarbij veel stof vrijkomt, moet de unit worden afgedekt.
-Plaats geen voorwerpen of apparatuur op de bovenkant van de unit (bovenplaat).
-Klim niet op de unit en ga er niet op zitten of staan.
-Zorg ervoor dat er voldoende voorzorgsmaatregelen worden genomen bij lekkage van het koelmiddel conform de
plaatselijk geldende wetten en voorschriften.
Het apparaat bevat ontvlambaar koelmiddel en moet op een goed geventileerde plaats worden geïnstalleerd. Als de
unit binnen wordt geïnstalleerd, moeten een extra koelmiddeldetectieapparaat en ventilatieapparatuur worden
toegevoegd in overeenstemming met de norm EN378. Zorg voor passende maatregelen om te voorkomen dat het
apparaat wordt gebruikt als schuilplaats door kleine dieren.
Kleine dieren die in contact komen met elektrische onderdelen kunnen storingen, rook of brand veroorzaken. Geef
de klant de nodige aanwijzingen om het gebied rondom de unit schoon te houden.
De unit is niet bedoeld voor gebruik in een potentieel explosieve omgeving.
09
De binnenunit moet binnen op een waterbestendige plaats worden geïnstalleerd, anders kan de veiligheid van de unit
en de gebruiker niet worden gegarandeerd.
LET OP
De binnenunit dient aan de wand te worden gemonteerd op een binnenlocatie die aan de volgende eisen voldoet:
De installatieplaats is vorstvrij.
De ruimte rond de unit is voldoende voor onderhoud en reparatie, zie Fig. 4-4.
De ruimte rond de unit zorgt voor voldoende luchtcirculatie.
Er is een voorziening voor het afvoeren van condensaat en het afblazen van de overdrukklep.
Wanneer de unit in de koelmodus werkt, kan er condensaat uit de waterinlaat- en wateruitlaatleidingen lekken. Zorg
ervoor dat het lekkende condensaat niet leidt tot schade aan uw meubels en andere apparaten.
LET OP
Het installatie-oppervlak is een vlakke en verticale onbrandbare wand, die het bedrijfsgewicht van de unit kan dragen.
De lengte en afstand van alle leidingen moeten in aanmerking worden genomen.
Vereiste
Maximaal toegestane leidinglengte tussen de 3-wegklep SV1 en de binnenunit (alleen voor
installaties met tank voor warm water voor huishoudelijk gebruik).
Maximaal toegestane leidinglengte tussen de tank voor warm water voor huishoudelijk gebruik
en de binnenunit (alleen voor installaties met tank voor warm water voor huishoudelijk
gebruik). De geleverde kabel voor de temperatuursensor van de binnenunit is 10 m lang.
Tabel 3-1
Maximaal toegestane leidinglengte tussen de TW2 en de binnenunit. De kabel van de
temperatuursensor TW2, die bij de binnenunit wordt geleverd, is 10 m lang.
3 m
8 m
8 m
Waarde
10
40
158 158
3× 12 Fig. 4-1
4.VOORZORGSMAATREGELEN BIJ INSTALLATIE
4.1. Afmetingen
Afmetingen van de muurbeugel:
1
2
3
4
5
NAAM
Aansluiting koelmiddel vloeistof 1/4"(60) of 3/8"(100/160) -14UNF
Afvoer 25
Waterinlaat R1‘‘
Aansluiting koelgas 5/8"-14UNF
Afmetingen van de unit:
Fig. 4-2
4.2. Installatievereisten
De binnenunit is verpakt in een doos.
Bij levering moet het apparaat worden gecontroleerd en moet eventuele schade onmiddellijk worden gemeld aan de
transporteur.
Controleer of alle accessoires van de binnenunit zijn meegeleverd.
Breng de unit in zijn oorspronkelijke verpakking zo dicht mogelijk bij de definitieve installatiepositie om beschadiging te
voorkomen tijdens het vervoer.
De binnenunit weegt ongeveer 50 kg en moet door twee personen worden opgetild.
Eenheid: mm
Eenheid: mm
1
23
4
5
40
50
152
824
790
721 53
149
158 158
60
49 82
15168
216
Nr.
11
4.3. Benodigde ruimte voor onderhoud
≥500
≥200
≥1150
≥350≥300
Fig. 4-4
Til de unit niet op bij de bedieningskast of de pijp!
WAARSCHUWING
Fig. 4-3
Eenheid: mm
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CLCOM HTEVU SG
12
4.4. Montage van de binnenunit
Bevestig de wandmontagebeugel aan de muur met de juiste pluggen en schroeven.
Zorg ervoor dat de wandmontagebeugel horizontaal waterpas staat.
Let er vooral op dat de afvoerbak niet overloopt.
Hang de binnenunit aan de wandmontagebeugel.
Twee personen
Twee personen
Twee
personen
Fig. 4-5
Stang
Koperen pijp
Zwengel Rode pijl markering
Kegel
Juk
Handgreep
Stang
"A"
Lijn het midden van de leidingen uit.
Draai de flensmoer eerst handvast en
vervolgens met een steeksleutel en
momentsleutel.
De beschermende moer is voor eenmalig
gebruik en kan dus niet opnieuw worden
gebruikt. Als de moer wordt verwijderd,
moet deze worden vervangen door een
nieuwe.
Beschermende moer
Buiten-
diameter
Aandraai-moment
(N.cm)
Extra aandraai-
moment (N.cm)
6,35
16
9,52
1500
(153 kgf.cm)
1600
(163 kgf.cm)
2500
(255 kgf.cm) 2600
(265 kgf.cm)
4500
(459 kgf.cm) 4700
(479 kgf.cm)
4.5. Aansluiting koelmiddelleiding
LET OP
Overmatig aandraaien kan de moer beschadigen tijdens de installatie.
Wanneer flensverbindingen opnieuw worden gebruikt, moet het flensdeel opnieuw worden vervaardigd.
1/4
5/8
1/4
5/8
Leidingen
binnenunit
Flensmoer Leidingen
De unit heeft een vorstbeveiligingsfunctie die gebruik
maakt van de warmtepomp of backupverwarming
(aangepast model) om het watersysteem te
beschermen tegen bevriezing in alle omstandigheden.
Aangezien de stroom kan uitvallen wanneer de unit
onbeheerd is, wordt aangeraden een anti-vries
debietschakelaar te gebruiken in het watersysteem (zie
8.5 "Water leidingen”).
13
Een tank voor warm water voor huishoudelijk gebruik (met
of zonder boosterverwarming) kan op de unit worden
aangesloten.
De vereiste tank is verschillend voor verschillende units en
materialen van warmtewisselaars.
Vermogen warmtepomp.
Benodigde verwarmingscapaciteit (afhankelijk van
plaatsing).
Extra verwarmingscapaciteit geleverd door back-
upverwarming.
Tank voor warm water voor huishoudelijk gebruik
(excl. levering)
De boosterverwarming moet onder de temperatuursonde
(T5) worden geïnstalleerd.
De warmtewisselaar (spoel) moet onder de
temperatuursonde worden geïnstalleerd.
Tbivalent Buitentemperatuur
Capaciteit/lading
Ruimte thermostaat (excl. levering)
Een thermostaat in de ruimte kan op de unit worden
aangesloten (installeer de thermostaat op afstand van
de verwarmingsbron).
Zonne-energiekit voor tank voor warm water voor
huishoudelijk gebruik (excl. levering)
Een optionele zonne-energiekit kan op de unit worden
aangesloten.
Werkingsbereik
Temperatuur
sonde (T5)
Spoel
Uitlaat
Tank booster-
verwarmer (TBH)
Inlaat
5.ALGEMENE INLEIDING
Deze units worden gebruikt voor zowel verwarmings- en koeltoepassingen als voor warmwatertanks voor huishoudelijk
gebruik. Ze kunnen worden gecombineerd met ventilatorluchtkoeler, vloerverwarmingstoepassingen, lage temperatuur-
radiatoren met hoog rendement, warmwatertanks voor huishoudelijk gebruik (excl. levering) en zonne-energie-installaties
(excl. levering).
Een besturingseenheid wordt bij de unit geleverd.
Als u kiest voor de ingebouwde backupverwarmingsunit, kan de backupverwarming de verwarmingscapaciteit verhogen bij
koude buitentemperaturen. De backupverwarming dient ook als backup in geval van storing en voor bescherming tegen
bevriezing van de waterleidingen buiten tijdens de winter.
Werkingsbereik van binnenunit
Uitlaat water (verwarmingsmodus)
Uitlaat water (koelmodus)
Sanitair warm water
Omgevingstemperatuur
Waterdruk
+12~+65ºC
+5~+25ºC
+12~+60ºC
+5~+35ºC
0,1~0,3 MPa
Debiet
60
100
0,40~1,25 m3/h
0,40~2,10 m3/h
160 0,70~3,00 m3/h
Tank
60 100
Inhoud van de tank/L
Warmte-uitwisselingsoppervlak/
m2 (roestvrij stalen spoel)
Warmte-uitwisselingsoppervlak/
m2 (geëmailleerd koperdraad
spoel)
Aanbevolen
Minimum
Minimum
Binnenunit
100~250
1,4
2,0
150~300
1,4
2,0
200~500
1,6
2,5
160
OPMERKING
-De maximale lengte van de communicatiekabels tussen de binnenunit en de controller bedraagt 50 m.
-Voedings- en communicatiekabels moeten afzonderlijk worden aangelegd; ze kunnen niet in dezelfde kabelgoot
worden geplaatst. Dit kan anders leiden tot elektromagnetische ruis. Voedingskabels en communicatiekabels
mogen niet in aanraking komen met de koelmiddelleiding om te voorkomen dat hete leidingen de bedrading
beschadigen.
-Communicatiekabels moeten gebruik maken van afgeschermde leidingen. Inclusief binnenunit naar buitenunit
PQE lijn, binnenunit naar controller ABXYE lijn.
6.ACCESSOIRES
Installatie & gebruikers-
handleiding (dit boekje)
Hoeveelheid
Bedieningshandleiding
M16 koperen moer tamper
cap
100
1
1
1
Vorm
Naam 60
1
1
1
Installatie hulpstukken
M8 expansieschroeven
Thermistor voor tank voor
warm water voor huishoudelijk
gebruik of watertoevoer zone 2
5 5
11
11
In de koelmodus is het bereik van de
waterdebiettemperatuur (TW_out) bij verschillende
buitentemperaturen (T4) als volgt:
14
Y-vorm filter 11
1
Montagebeugel 1
M16 koperen moer
M9 koperen moer
tamper cap
M6 koperen moer
tamper cap
10
0
160
1
1
1
5
1
1
1
1
1
01
In de verwarmingsmodus is het bereik van de
waterdebiettemperatuur (TW_out) bij verschillende
buitentemperaturen (T4) als volgt:
In de SWW-modus is het bereik van de
waterdebiettemperatuur (TW_out) bij verschillende
buitentemperaturen (T4) als volgt:
Bedieningshandleiding
(besturingseenheid) 1 1 1
Thermistor en verlengsnoer voor Tbt1, Tw2, Tsolar kunnen
gedeeld worden, indien deze functies tegelijkertijd nodig
zijn, en 10m lengte van de sensorkabel, bestel dan deze
thermistors en verlengdraad apart.
Accessoires niet inbegrepen bij de unit
1
1
Thermistor voor balanstank (Tbt1)
Thermistor voor zone 2 debiet-temp. (Tw2) 1
1
Verlengsnoer voor Tbt1
1
Verlengsnoer voor Tw2
1
Thermistor voor zonnetemp.
(Tsolar)
Verlengsnoer voor Tsolar
- Maximum length of communication wirings between the indoor unit and the controller is 50m.
- Power cords and communication wiring must be laid out separately, they can not be placed in the same conduit.
Otherwise, it may lead to electromagnetic interference. Power cords and communication wirings should not come
in contact with the refrigerant pipe so as to prevent the high temperature pipe from damaging Werkingsbereik door warmtepomp met mogelijke beperking en bescherming.
- Communication wirings must use shielded lines.Including indoor unit to outdoor unit PQE line ,indoor unit to
controller ABXYE line.
Als de IBH/AHS-instelling geldig is, wordt alleen IBH/AHS ingeschakeld.
Als de IBH/AHS-instelling ongeldig is, wordt alleen de warmtepomp ingeschakeld en vindt
tijdens de werking van de warmtepomp mogelijk begrenzing en beveiliging plaats.
Werkingsbereik door warmtepomp met mogelijke beperking en beveiliging.
Warmtepomp wordt uitgeschakeld, alleen IBH/AHS wordt ingeschakeld.
Maximale limiet inlaatwatertemperatuur voor werking van de warmtepomp.
Als de IBH/AHS-instelling geldig is, wordt alleen IBH/AHS ingeschakeld.
Als de IBH/AHS-instelling ongeldig is, wordt alleen de warmtepomp ingeschakeld en
vindt tijdens de werking van de warmtepomp mogelijk begrenzing en beveiliging plaats.
Werkingsbereik door warmtepomp met mogelijke beperking en beveiliging.
Warmtepomp wordt uitgeschakeld, alleen IBH/AHS wordt ingeschakeld.
Maximale limiet inlaatwatertemperatuur voor werking van de warmtepomp.
7.TYPISCHE TOEPASSINGEN
De hieronder gegeven toepassingen dienen slechts ter illustratie.
7.1. Toepassing 1
15
2.1
2
2.1
2.2
2.3
2.5
2.9
2.6
4
6
910
11
14.1
5
5.2
5.1
13
17
15
17
16
16
20
21
14.2
14
14.3
2.72.82.10
18
19
FHL1 FHL2 FHLn
23
Modbus
24
Buiten
19
Binnen
1
2.11
F
2.4
5.3
9.1
9.2
12
PAA
16
2
3
Code Montage-eenheid Code Montage-eenheid
1 Buitenunit 13 Expansievat (excl. levering)
2 Hydraulische module 14 Tank voor warm water voor huishoudelijk gebruik (excl. levering)
3Gebruikersscherm 14.1 TBH: booster voor warmwatertank booster-
verwarmer (excl. levering)
4 SV1: 3-weg klep (excl. levering) 14.2 Spoel 1, warmtewisselaar voor warmtepomp
5 Balanstank (excl. levering) 14.3 Spoel 2, warmtewisselaar voor zonne-energie
5.1 Automatische luchtafblaasklep 15 Filter (accessoire)
5.2 Afvoerklep 16 Terugslagklep (excl. levering)
5.3 Tbt1: max. temperatuur sensor van balanstank
(niet inbegrepen bij unit) 17 Afsluitkraan (excl. levering)
18 Vulklep (excl. levering)
19 Afvoerklep (excl. levering)
20 Leiding toevoer van leidingwater (excl. levering)
21 Warmwaterkraan (excl. levering)
23 Collector/verdeler (excl. levering)
24 Bypass-klep (excl. levering)
FHL
1…n Vloerverwarmingslus (excl. levering)
6 P_o: circulatiepomp zone A (excl. levering)
9 P_s: zonnepomp (excl. levering)
9.1 Tsolar: sensor zonnetemperatuur (optioneel)
9.2 Zonnepaneel (excl. levering)
10 P_d: SWW-leidingpomp (excl. levering)
11 T5: temperatuur sensor sanitair watertank
(accessoire)
12 T1: temperatuursensor voor totale watertoevoer (optioneel) AHS Hulpwarmtebron (excl. levering)
16
De max temperatuur bij de wateruitlaat kan 70°C bereiken, pas op voor verbranding.
LET OP
Ruimteverwarming
Het AAN/UIT signaal, de bedrijfsmodus en temperatuurinstelling worden ingesteld op het gebruikersscherm. P_o
(6) blijft in bedrijf als de eenheid AAN is voor ruimteverwarming, SV1 (4) blijft UIT.
Verwarming van sanitair water
Het AAN/UIT-signaal en de gewenste watertemperatuur van de tank (T5S) worden ingesteld op het
gebruikersscherm. P_o (6) schakelt het bedrijf uit als de unit AAN is voor verwarming van sanitair water, SV1 (4)
blijft AAN.
AHS-regeling (hulpwarmtebron)
De AHS-functie is ingesteld op de binnenunit (zie 9.1. "Overzicht DIP-schakelaarinstellingen").
1) Wanneer AHS ingesteld is voor enkel verwarmingsmodus, kan AHS op de volgende manieren worden
ingeschakeld:
a. Schakel de AHS in via de BACKUPVERWARMING-functie op het gebruikersscherm.
b. AHS wordt automatisch ingeschakeld als de starttemperatuur van het water te laag is of de gewenste
watertemperatuur te hoog is bij een lage omgevingstemperatuur.
P_o (6) blijft in bedrijf als de AHS AAN staat, SV1(4) blijft UIT.
2) Wanneer AHS ingesteld is voor enkel verwarmings-, en SWW-modus. In de verwarmingsmodus is de regeling
van AHS dezelfde als in deel 1); in de SWW-modus wordt AHS automatisch ingeschakeld wanneer de
aanvankelijke temperatuur van het sanitair water T5 te laag is of de gewenste temperatuur van het sanitair water
te hoog is bij een lage omgevingstemperatuur. P_o (6) wordt uitgeschakeld, SV1 (4) blijft AAN.
3) Als het AHS ingesteld is, kan M1M2 op het gebruikersscherm worden ingesteld. In verwarmingsmodus wordt
AHS ingeschakeld als MIM2 potentiaalvrij contact sluit. Deze functie is niet werkzaam in de SWW-stand.
TBH (tank booster-verwarmer) regeling
De TBH-functie wordt ingesteld op het gebruikersscherm (zie 9.1, "Overzicht instellingen DIP-schakelaars").
1) Wanneer de TBH is ingesteld, kan TBH worden ingeschakeld via de TANKVERWARMER-functie op het
gebruikersscherm; in de SWW-modus zal TBH automatisch worden ingeschakeld wanneer de aanvankelijke
temperatuur van het sanitair water T5 te laag is of de gewenste temperatuur van het sanitair water te hoog is bij
een lage omgevingstemperatuur.
2) Als het TBH ingesteld is, kan M1M2 op het gebruikersscherm worden ingesteld. TBH wordt ingeschakeld als
MIM2 potentiaalvrij contact sluit.
Regeling zonne-energie
De hydraulische module herkent het zonne-energiesignaal door Tsolar te beoordelen of wanneer het SL1SL2-
signaal wordt ontvangen van het gebruikersscherm. De herkenningsmethode kan worden ingesteld via SOLAR
INPUT op het gebruikersscherm. Zie 8.8.6./1. "Voor ingangssignaal zonne-energie" voor de bedrading (zie
9.5.15. "INPUT DEFINE").
1) Wanneer Tsolar is ingesteld, gaat zonne-energie AAN wanneer Tsolar hoog genoeg is, P_s (9) wordt
ingeschakeld; zonne-energie gaat UIT wanneer Tsolar laag is, P_s (9) wordt uitgeschakeld.
2) Wanneer SL1SL2-regeling is ingesteld, gaat zonne-energie AAN na ontvangst van signaal zonne-energiekit
van het gebruikersscherm, P_s (9) wordt ingeschakeld; Zonder signaal zonne-energiekit. Zonne-energie gaat
UIT, P_s (9) wordt uitgeschakeld.
OPMERKING
Monteer de (SV1) 3-wegklep op de juiste manier. Voor meer details, zie 8.8.6. "Aansluiting van andere
componenten".
Bij extreem lage omgevingstemperaturen wordt het sanitair warm water uitsluitend verwarmd door TBH, zodat de
warmtepomp met volle capaciteit kan worden gebruikt voor ruimteverwarming.
Details over de tank warm water voor huishoudelijk gebruik voor lage buitentemperaturen (T4SWWMIN) zijn te
vinden in 9.5.1. "INSTELLING SWW-MODUS".
17
7.2. Toepassing 2
KAMERTHERMOSTAAT Regeling voor ruimteverwarming of -koeling moet worden ingesteld op het gebruikersscherm.
Het kan worden ingesteld op drie manieren: MODUS SET/EEN ZONE/DUBBELE ZONE. De binnenunit kan worden
aangesloten op een kamerthermostaat met hoog voltage en een kamerthermostaat met laag voltage. Er kan ook een
thermostaatschakelbord worden aangesloten. Er kunnen nog zes thermostaten op het thermostaatschakelbord worden
aangesloten. Zie 8.8.6./6. "Voor kamerthermostaat" voor de bedrading (zie 9.5.6. "KAMERTHERMOSTAAT").
7.2.1. Bediening voor één zone
Code Montage-eenheid Code Montage-eenheid
1 Buitenunit 17 Afsluitkraan (excl. levering)
2 Binnenunit 18 Vulklep (excl. levering)
3 Gebruikersscherm 19 Afvoerklep (excl. levering)
5 Balanstank (excl. levering) 23 Collector/verdeler (excl. levering)
5.1 Automatische luchtafblaasklep 25 Thermostaatschakelbord (optioneel)
5.2 Afvoerklep RT 1…7 Laagspanning kamerthermostaat (excl. levering)
6 P_o: buiten circulatiepomp
(excl. levering) RT8 Hoogspanning kamerthermostaat (excl. levering)
13 Expansievat (excl. levering)
FHL
1…n Vloerverwarmingslus (excl. levering)
15 Filter (accessoire)
Ruimteverwarming
Bediening voor één zone: de AAN/UIT van de unit wordt geregeld door de kamerthermostaat; de koel- of
verwarmingsmodus en de watertemperatuur aan de uitlaat worden ingesteld op het gebruikersscherm. Systeem
is AAN wanneer een "HL" van alle thermostaten sluit. Als alle "HL" open zijn, schakelt het systeem UIT.
Werking van de circulatiepompen
Wanneer het systeem AAN staat, d.w.z. dat een "HL" van alle thermostaten sluit, wordt P_o (6) ingeschakeld;
wanneer het systeem UIT staat, d.w.z. dat alle "HL" sluiten, wordt P_o (6) uitgeschakeld.
2.1
2
2.1
2.2
2.3
2.5
2.9
2.6
19
6
5
5.2
5.1
13
17
15
FHL1
17
2.72.8
2.10
FHL2 FHLn
23
18
Modbus
Buiten
19
Binnen
1
2.11
F
2.4
RT2 RT3
25
RT4
RT5
RT7 RT6
RT8
RT1
3
18
7.2.2. Modusinstelling
Code Montage-eenheid Code Montage-eenheid
1 Buitenunit 17 Afsluitkraan (excl. levering)
2 Binnenunit 18 Vulklep (excl. levering)
3 Gebruikersscherm 19 Afvoerklep (excl. levering)
5 Balanstank (excl. levering) 23 Collector/verdeler (excl. levering)
5.1 Automatische luchtafblaasklep 24 Bypass-klep (excl. levering)
5.2 Afvoerklep 25 Thermostaatschakelbord (optioneel)
6 P_o: buiten circulatiepomp
(excl. levering) RT 1…7 Laagspanning kamerthermostaat (excl. levering)
7 SV2: 3-wegklep (excl. levering) RT8 Hoogspanning kamerthermostaat (excl. levering)
13 Expansievat (excl. levering)
FHL
1…n Vloerverwarmingslus (excl. levering)
15 Filter (accessoire) FCU
1...n Ventilatorluchtkoeler (excl. levering)
1) Wanneer een "CL" van alle thermostaten sluit, wordt de koelstand op het systeem ingeschakeld.
2) Wanneer een "HL" van alle thermostaten sluit en alle "CL" openen, wordt de verwarmingsstand op het systeem
ingeschakeld.
Ruimteverwarming
De koel- of verwarmingsmodus wordt ingesteld via de kamerthermostaat; de watertemperatuur wordt ingesteld op
het gebruikersscherm.
Werking van de circulatiepompen
1) Wanneer het systeem in koelmodus staat, d.w.z. dat een "CL" van alle thermostaten sluit, blijft SV2 (7) UIT, P_o
(6) wordt ingeschakeld;
2) Wanneer het systeem in verwarmingsmodus staat, d.w.z. dat een of meer "HL" sluiten en alle "CL" openen, SV2
(7) blijft AAN, P_o (6) wordt ingeschakeld.
2.1
2
2.1
2.2
2.3
2.5
2.9
2.6
19
5
5.2
5.1
13
17
15
17
2.72.8
2.10
18
Modbus
Buiten
19
Binnen
1
2.11
F
2.4
RT2 RT3
25
RT4
RT5
RT7 RT6
RT8
RT1
3FCU1 FCUnFCU2
FHL1 FHL2 FHLn
23
23
24
6
7
M
19
Ruimteverwarming
Zone 1 kan in koel- of verwarmingsmodus werken, terwijl zone 2 alleen in verwarmingsmodus kan werken;
tijdens de installatie moeten voor alle thermostaten in zone 1 alleen de "H, L" aansluitklemmen worden
aangesloten. Voor alle thermostaten in zone 2 hoeven alleen de "C, L" aansluitklemmen te worden
aangesloten.
1) De AAN/UIT van zone1 wordt geregeld door de kamerthermostaten in zone 1. Wanneer een "HL" van alle
thermostaten in zone 1 sluit, gaat zone 1 AAN. Wanneer alle "HL" UIT gaan, gaat zone1 UIT; de gewenste
temperatuur en bedrijfsmodus worden ingesteld op het gebruikersscherm;
2) In verwarmingsmodus wordt de AAN/UIT van zone 2 geregeld door de kamerthermostaten in zone 2.
Wanneer een "CL" van alle thermostaten in zone 2 sluit, gaat zone 2 AAN. Als alle "CL" open zijn, gaat zone2
UIT. Doeltemperatuur wordt ingesteld op het gebruikersscherm; zone 2 kan alleen werken in de
verwarmingsmodus. Wanneer de koelmodus is ingesteld op het gebruikersscherm, blijft zone 2 in de UIT-
status.
7.2.3. Bediening dubbele zone
Code Montage-eenheid Code Montage-eenheid
1 Buitenunit 15 Filter (accessoire)
2 Binnenunit 17 Afsluitkraan (excl. levering)
3 Gebruikersscherm 18 Vulklep (excl. levering)
5 Balanstank (excl. levering) 19 Afvoerklep (excl. levering)
5.1 Automatische luchtafblaasklep 23 Collector/verdeler (excl. levering)
5.2 Afvoerklep 25 Thermostaatschakelbord (optioneel)
6 P_o: circulatiepomp zone 1 (excl. levering) RT 1…7 Laagspanning kamerthermostaat
(excl. levering)
8 Mengstation (excl. levering) RT8 Hoogspanning kamerthermostaat (excl. levering)
8.1 SV3: mengventiel (excl. levering) Tw2 Zone 2 temperatuursensor waterstroming
(optioneel)
8.2 P_c: circulatiepomp zone 2
FHL
1…n Vloerverwarmingslus (excl. levering)
13 Expansievat (excl. levering)
RAD.
1...n Radiator (excl. levering)
Bedrijf van de circulatiepomp
Wanneer zone 1 AAN is, schakelt P_o (6) in; wanneer zone 1 UIT is, schakelt P_o (6) uit.
Wanneer zone 2 AAN is, is SV3 (8.1) AAN, P_c (8.2) wordt ingeschakeld. Wanneer zone 2 UIT is, is SV3 (8.1)
UIT, en P_c (8.2) wordt uitgeschakeld.
2.1
2
2.1
2.2
2.3
2.5
2.9
2.6
19
5
5.2
5.1
13
17
15
FHL1
17
2.72.8
2.10
FHL2 FHLn
23
18
Modbus
Buiten
19
Binnen
1
2.11
F
2.4
RT2 RT3
25
RT4
RT5
RT7 RT6
RT8
RT1
3
Tw2
8
8.1 8.2
6
RAD.1
RAD.2
RAD.n
Cona 1
Cona 2
20
De vloerverwarmingslussen vereisen een lagere watertemperatuur in verwarmingsmodus in vergelijking met
radiatoren of ventilatorluchtkoelers. Om deze twee instelpunten te bereiken, wordt een mengstation gebruikt
om de watertemperatuur aan te passen aan de eisen van de vloerverwarmingslussen. De radiatoren zijn
rechtstreeks aangesloten op het watercircuit van de unit en de vloerverwarmingslussen bevinden zich na het
mengstation. Het mengstation wordt bestuurd door de eenheid.
1) Zorg ervoor dat de SV2/SV3-aansluitingen in de besturingseenheid correct zijn aangesloten (zie 8.8.6./2.).
2) Verzeker dat de thermostaatdraden op de juiste aansluitklemmen aangesloten zijn en dat de
KAMERTHERMOSTAAT in de besturingseenheid correct is ingesteld. De bedrading van de kamerthermostaat
moet volgens de methode A/B/C worden uitgevoerd, zoals beschreven in 8.8.6. "Aansluiting van andere
componenten/6. Voor kamerthermostaat".
LET OP
OPMERKING
1)
Zone 2 kan alleen werken in verwarmingsmodus. Wanneer de koelmodus is ingesteld op het
gebruikersscherm en zone 1 UIT is, sluit "CL" in zone 2, het systeem staat nog steeds "UIT". Bij de installatie
moet de bedrading van de thermostaten voor zone 1 en zone 2 correct worden uitgevoerd.
2)
Afvoerklep (9) moet worden geïnstalleerd op de laagste positie van het leidingsysteem.
Balanstank vereisten volume:
Nr. Model binnenunit
1 60 ≥25
2 100 ≥25
3 160 ≥40
Balanstank (L)
21
8.2. Belangrijkste onderdelen
Verwijder de kap van de schakelkast om toegang te verkrijgen, bijv. om de veldbedrading aan te sluiten. Draai
de voorste schroeven los en koppel de kap los.
8.OVERZICHT VAN DE UNIT
8.1. Demontage van de unit
De kap van de binnenunit kan worden verwijderd met de 2 schroeven.
Zorg ervoor dat de kap wordt vastgezet met de schroeven en nylon sluitringen wanner deze wordt
teruggeplaatst (schroeven worden als accessoire meegeleverd). De onderdelen in de unit kunnen heet zijn.
LET OP
Schakel alle stroomvoorzieningen uit - d.w.z. de stroomvoorziening van de buitenunit, de elektrische verwarming
en de extra verwarming - voordat u de servicekap verwijdert.
LET OP
F
14.1
5.3
5.4
5.1
5.2
3
4
10 2 9
8 14.2 11 13 7
11
12
F
14.1
5.3
5.4
5.1
5.2
3
4
10 2 9
8 14.2 11
5.5
13 7
11
12
115
Standaard Aangepast
22
Montage-eenheid
Code
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Automatische luchtafblaasklep
Expansievat (8 L)
Leiding voor koelgas
Leiding voor koelvloeistof
Temperatuursensoren
Afvoerpoort
Overdrukklep
Debietschakelaar
Pomp_i
Platenwarmtewisselaar
Waterinlaat
Wateruitlaat
Definitie
De resterende lucht in het watercircuit wordt automatisch verwijderd via de
automatische luchtafblaasklep.
/
Vier temperatuursensoren bepalen de water- en koelmiddeltemperatuur op
verschillende punten.
5.1-T2B; 5.2-T2; 5.3-Tw_out; 5.4-Tw_in; 5.5-T1
Met de manometer kan de waterdruk in het watercircuit worden afgelezen.
Als de waterstroom onder 0,6 m3/h is, opent de debietschakelaar;
als de waterstroom 0,66 m3/h bereikt, sluit de stroomschakelaar.
De pomp circuleert het water in het watercircuit.
Warmte-uitwisseling tussen water en koelmiddel.
/
/
/
/
/
13
14
15
Manometer
Elektrisch verwarmingslint (14.1-14.2)
Interne backupverwarming
Deze dienen om bevriezing te voorkomen (14.2 is optioneel).
De backupverwarming bestaat uit een elektrisch verwarmingselement dat extra
verwarmingscapaciteit levert aan het watercircuit als de verwarmingscapaciteit van
de unit onvoldoende is als gevolg van lage buitentemperaturen. Het beschermt ook
de externe waterleidingen tegen bevriezing tijdens koude periodes.
De overdrukklep voorkomt een te hoge waterdruk in het watercircuit door te openen
bij 43,5 psi (g)/0,3 MPa (g) en een zekere hoeveelheid water af te voeren.
Standaard Aangepast
11 3412
6
14.2
2
7
13
5.4
5.1
9
5.2
14.1
5.3
1 8
14.2
2
7
13
15
5.4
5.1
9
5.2
14.1
5.3
18
10
10
11 3 4 12
6
23
8.3. Elektronische schakelkast
PCB van
binnenunit
Standaard Aangepast
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CLCOM HTEVU SG
CN32
SW9
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CLCOM HTEVU SG
CN32
SW9
De foto dient slechts ter referentie, gelieve te verwijzen naar het werkelijke product.
OPMERKING
24
8.3.1. Hoofdbesturingsprintplaat van de binnenunit
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
145
2 3
22
CN25
6
CN29
CN40
CN41
910
11
12
13
14
15
17
18
19
7 8
16
20
21
23
24
25
26
27
28
29
30
31
Montage-eenheid Montage-eenheid Nummer Nummer
1
2
3
4
5
8
10
16
17
19
20
21
22
23
24
Poort voor stroomvoorziening
Digitaal scherm
Poort voor aarding
Poort voor stroomvoorziening pomp met variabele snelheid.
Poort voor temperatuursensor van koelmiddel-vloeistofzijde
temperatuur van binnenunit (verwarmingsmodus)
Poort voor temperatuursensor van koelmiddel-gaszijde
temperatuur van binnenunit (koelmodus)
Poort voor thermostaatschakelbord
Communicatiepoort tussen binnenunit en buitenunit
Poort voor antivries E-verwarmingslint (extern)
Poort voor SV2 (3-wegklep)
Poort voor zone 2 pomp
Poort voor externe circulatiepomp
Feedbackpoort voor externe temperatuurschakelaar
(standaard kortgesloten)
Feedbackpoort voor temperatuurschakelaar
(standaard kortgesloten)
6
25
26
27
28
Poort voor temperatuursensor van wateruitlaattemperatuur
van platenwarmtewisselaar
Poort voor temperatuursensor van waterinlaattemperatuur van
platenwarmtewisselaar
Poort voor temperatuursensor van einde
wateruitlaattemperatuur van binnenunit
DIP-schakelaar
Poort voor USB-programmering
Poort voor debietschakelaar
Poort voor IC-programmering
DIP-schakelaar
9
11 Poort voor bovenste temp. sensor van de balanstank
12 Poort voor onderste temp. sensor van de balanstank
13 Poort voor temp. sensor warmwatertank
14
18 Poort voor smart grid (fotovoltaïsch signaal)
Poort voor zone 2 temp.sensor van wateruitlaat
Poort voor zonnepaneel temp.sensor
Poort voor communicatie met variabele snelheidspomp
Bedieningspoort voor kamerthermostaat (verwarmingsmodus)
Stroompoort voor kamerthermostaat
Bedieningspoort voor kamerthermostaat (koelmodus)
Poort voor smart grid (netwerksignaal)
Poort voor zonne-energiepomp
Poort voor SWW-leidingpomp
Bedieningspoort voor tank booster-verwarmer
Bedieningspoort voor interne noodverwarmer 1
Poort voor SV3 (3-wegklep)
29
30
31
32
CN21 POWER
S3 /
DIS1
CN5 GND
CN28 PUMP
CN25 DEBUG
CN4 USB
FS
T2
T2B
TW_in
TW_out
T1
CN6
CN19
CN14
27 28
1 2
3 4 15
5 6 16
7 8 17
9 21
10 22
IBH1/2_FB
IBH1
IBH2
TBH
TBH_FB
25 29
CN7
CN11
CN2
CN1
CN22
Poort Poort
Code Code
Poort voor communicatie met de besturingseenheid
Poort voor interne machine parallel
Compressor aan/ontdooien aan
Poort voor extra warmtebron
Ingangspoort voor zonne-energie
Poort voor kamerthermostaat
Poort voor SV1(3-wegklep)
/
7S1,S2,S4,SW9 /
CN8
CN24 Tbt1
CN16 Tbt2
CN13 T5
CN15 Tw2
15 CN18 Tsolar
CN17 PUMP_BP
CN31
HT
COM
CL
CN35
SG
EVU
CN36 M1 M2 Poort voor afstandsschakelaar
T1 T2
P Q
A B X Y E
CN30
1 2 3 4 5 Poort voor communicatie met de besturingseenheid
6 7 Communicatiepoort tussen binnenunit en buitenunit
9 10
26 30/31 32
11 23
12 24
13 16
14 17
18 19 20
CN41
CN40
CN42
CN29
HEAT8
HEAT7
HEAT6
HEAT5
CN3232
SW9
CN32 IPS0
Bedieningspoort voor interne backupverwarming 1
Gereserveerd
Bedieningspoort voor tank booster-verwarmer
Poort voor antivries elektrisch verwarmingslint (intern)
Poort voor antivries elektrisch verwarmingslint (intern)
Poort voor antivries elektrisch verwarmingslint (intern)
Poort voor antivries elektrisch verwarmingslint (intern)
Poort voor backupverwarming
LET OP
25
8.4. Leidingen voor koelmiddelen
Voor alle richtlijnen, instructies en specificaties met betrekking tot de koelmiddelleidingen tussen de binnenunit en
de buitenunit, zie "Installatie- en gebruikershandleiding (M-thermische split buitenunit)".
Gebruik bij het aansluiten van de koelmiddelleidingen altijd twee moersleutels voor het aandraaien of losdraaien
van moeren! Anders kunnen de leidingverbindingen beschadigd worden en lekken.
OPMERKING
De unit bevat gefluoreerde broeikasgassen. Chemische naam van het gas: R32
Gefluoreerde broeikasgassen bevinden zich in hermetisch afgesloten apparatuur.
Een elektrisch schakelapparaat heeft een geteste lekkage van minder dan 0,1% per jaar, zoals aangegeven in
de technische specificatie van de fabrikant.
8.5. Waterleidingen
De lengte en afstand van alle leidingen zijn in aanmerking genomen. Zie tabel 3-1.
OPMERKING
Als er geen glycol in het systeem zit, moet u in geval van stroomuitval of pompstoring het hele watersysteem
laten leeglopen als de watertemperatuur in de winter onder 0 ºC ligt (zie onderstaand figuur).
Afvoerklep
Afvoerpoort
Waterinlaat
Wateruitlaat
Vulklep
Afvoerkanaal
Wanneer het water in het systeem stilstaat, is de kans groot dat het bevriest en dat het systeem daarbij beschadigd raakt.
26
8.5.1. Controleer het watercircuit
De unit is voorzien van een waterinlaat en wateruitlaat voor aansluiting op een watercircuit. Dit circuit moet door
een gediplomeerd technicus geïnstalleerd worden en voldoen aan de plaatselijke wetten en bepalingen.
De unit mag alleen worden gebruikt in een gesloten watersysteem. Toepassing in een open watercircuit kan
leiden tot overmatige corrosie van de waterleidingen.
Voorbeeld:
19
2.1
2
2.1
2.2
2.4
2.9
2.3
2.5
2.6
6
5
5.2
5.1
13
17
15
17
2.72.82.10
18
19
FHL1 FHL2 FHLn
23
Modbus
24
Binnen
Buiten
1
2
Montage-eenheid Montage-eenheid
Code Code
13
FHL 1…n
15
17
18
19
3
Buitenunit
Binnenunit
Filter (accessoire)
Balanstank (excl. levering)
5
Gebruikersscherm (accessoire)
Expansievat (excl. levering)
Afsluitkraan (excl. levering)
Vulklep (excl. levering)
Afvoerklep (excl. levering)
Bypass-klep (excl. levering)
Collector/verdeler (excl. levering)
Vloerverwarmingslus (excl. levering)
5.1 Automatische luchtafblaasklep
5.2
6P_o: buiten circulatiepomp (excl. levering)
Afvoerklep
23
24
2.11
F
3
27
De maximale waterdruk ≤3 bar.
De maximum watertemperatuur ≤70°C volgens de instelling van de veiligheidsinrichting.
Gebruik altijd materialen die bestand zijn tegen het water dat in het systeem wordt gebruikt en compatibel zijn met de
materialen die op de unit worden gebruikt.
Zorg ervoor dat de in de plaatselijke leidingen geïnstalleerde onderdelen bestand zijn tegen de waterdruk en -
temperatuur.
Op alle lage punten van het systeem moeten aftapkranen worden aangebracht, zodat alle vloeistof in het circuit tijdens
het onderhoud volledig afgevoerd kan worden.
Op alle hoge punten van het systeem moeten ventilatie-openingen worden aangebracht. Voor goed onderhoud moeten
deze ventilatie-openingen zich op gemakkelijk toegankelijke punten bevinden. De unit is voorzien van een automatische
luchtzuivering. Controleer of deze ontluchtingsklep niet vast zit om automatische ontluchting van het watercircuit mogelijk
te maken.
Controleer het volgende voordat u verdergaat met de installatie van de unit:
2) Het volume van het expansievat moet passen bij het totale volume van het watersysteem.
3) Om de expansie voor het verwarmings- en koelcircuit te dimensioneren.
Het volume van het expansievat kan aan de hand van onderstaande figuur bepaald worden:
8.5.2. Watervolume en dimensionering van expansievaten
De units zijn uitgerust met een expansievat van 8 L dat een standaard voordruk heeft van 1,5 bar. Om een goede werking
van de unit te verzekeren, kan het nodig zijn de voordruk van het expansievat aan te passen.
1) Controleer of het totale watervolume in de installatie, exclusief het interne watervolume van de unit, ten minste 40 L
bedraagt. Zie 13. "Technische specificaties" voor het totale interne watervolume van de unit.
OPMERKING
Voor de meeste toepassingen zal dit minimum watervolume voldoende zijn.
In kritische processen of in ruimten met een hoge warmtelast kan echter extra water nodig zijn.
Wanneer de circulatie in elke ruimteverwarmingslus wordt geregeld door op afstand gestuurde kleppen, is het
belangrijk dat dit minimale watervolume wordt gehandhaafd, zelfs als alle kleppen gesloten zijn.
0
5
10
15
20
25
0 50 100 300 350 400
Expansievat (L)
150 200 250
Watervolume van het systeem (L)
28
8.5.4. Beveiliging van het watercircuit tegen vorst
Alle interne onderdelen zijn geïsoleerd om warmteverlies te beperken. De plaatselijke leidingen moeten ook worden geïsoleerd.
De software bevat speciale functies die de warmtepomp en de backupverwarming (indien beschikbaar) gebruiken om het hele systeem
tegen vorst te beschermen. Wanneer de temperatuur van de waterstroom in het systeem tot een bepaalde waarde daalt, zal de unit het
water verwarmen, hetzij met behulp van de warmtepomp, de elektrische verwarmingskraan, of de backupverwarming. De
vorstbeveiligingsfunctie schakelt pas uit wanneer de temperatuur tot een bepaalde waarde stijgt.
Bij stroomuitval zullen de bovengenoemde voorzieningen niet werken.
Vermijd forceren tijdens het aansluiten van de leidingen op de unit om vervormen te voorkomen. Vervorming van de
leidingen kan leiden tot storingen op de unit.
LET OP
8.5.3. Aansluiting watercircuit
De wateraansluitingen moeten correct worden verbonden op de waterinlaat en wateruitlaat volgens de etiketten op de binnenunit.
Vermijd het binnendringen van lucht, vocht of stof in het watercircuit om problemen te voorkomen. Houd daarom altijd rekening met het
volgende bij het aansluiten van het watercircuit:
Gebruik uitsluitend schone leidingen.
Houd de uiteinden van de leidingen omlaag tijdens het verwijderen van bramen.
Dek de uiteinden van de leiding af wanneer u de leiding door een muur steekt, zodat er geen stof of vuil kan binnendringen.
Dicht de aansluitingen af met een goed afdichtmiddel voor schroefdraad. De afdichting moet bestand zijn tegen de druk en de
temperatuur van het systeem.
Bij gebruik van niet-koperen metalen leidingen moeten beide materialen van elkaar worden geïsoleerd om galvanische corrosie te
voorkomen.
Aangezien koper een zacht materiaal is, moet voor het aansluiten van het watercircuit geschikt gereedschap worden gebruikt.
Ongeschikt gereedschap zal schade aan de leidingen veroorzaken.
OPMERKING
Gebruik nooit onderdelen met een zinklaag in het watercircuit. Er kan overmatige corrosie van deze onderdelen optreden
omdat in het interne watercircuit van de unit koperen leidingen worden gebruikt.
Bij gebruik van een 3-wegklep in het watercircuit. Kies bij voorkeur een 3-weg kogelkraan om een volledige scheiding
tussen het circuit van sanitair warm water en het circuit van water voor de vloerverwarming te garanderen.
Bij gebruik van een 3-wegklep of een 2-wegklep in het watercircuit. De aanbevolen maximale omschakeltijd van de klep
moet minder dan 60 seconden bedragen.
De unit mag alleen worden gebruikt in een gesloten watersysteem. Gebruik in een open-watercircuit kan leiden tot overmatig
roesten van de waterleiding:
Wanneer de unit voor langere tijd buiten bedrijf staat, laat dan de stroomtoevoer aanstaan. Als u de stroom wenst uit te
schakelen, moet het water in de systeemleidingen worden afgevoerd. Vermijd schade door bevriezing aan de pomp en het
leidingsysteem. De stroomtoevoer moet uitgeschakeld worden na afvoer van het water uit het systeem.
LET OP
29
Er kan water in de debietschakelaar komen dat niet kan worden afgevoerd en kan bevriezen bij lage temperatuur.
De debietschakelaar moet worden verwijderd en gedroogd, het opnieuw in het apparaat kan worden geïnstalleerd.
OPMERKING
Tijdens het vullen is het misschien niet mogelijk om alle lucht uit het systeem te verwijderen. De resterende lucht wordt
verwijderd via de automatische ontluchtingsklep tijdens de eerste bedrijfsuren van het systeem. Nadien kan het nodig zijn
water bij te vullen.
De op de manometer aangegeven waterdruk varieert naar gelang van de watertemperatuur (hogere druk bij hogere
watertemperatuur). De waterdruk moet echter te allen tijde boven 0,3 bar blijven om te voorkomen dat lucht in het circuit
terechtkomt.
De unit kan te veel water afvoeren via de overdrukklep.
De waterkwaliteit moet voldoen aan de EN 98/83 EG-richtlijn.
Gedetailleerde waterkwaliteitsvoorwaarden zijn te vinden in de EN 98/83 EG-richtlijn.
Sluit de watertoevoer aan op de vulkranen en open de klep.
Zorg ervoor dat alle automatische ontluchtingskleppen open staan (ten minste 2 slagen).
Vul met water tot de manometer een druk van ongeveer 2,0 bar aangeeft. Verwijder de lucht in het circuit zoveel mogelijk met
behulp van de automatische ontluchtingskleppen.
8.6. Vullen van water
Bevestig het zwarte plastic deksel
op de automatische ontluchtingsklep
aan de bovenzijde van de unit niet
wanneer het systeem in werking is.
Open de automatische
ontluchtingsklep, draai ten minste 2
volledige slagen linksom om lucht uit
het systeem te laten ontsnappen.
1. Verwijder de debietschakelaar door hem linksom te draaien
2. Droog de debietschakelaar volledig af.
OPMERKING
1
Drogen vereist
2
30
Een hoofdschakelaar of een andere element voor de uitschakeling, met een contactscheiding in alle polen, moet in
de vaste bedrading worden opgenomen in overeenstemming met de toepasselijke plaatselijke en nationale
wetgeving. Schakel de stroomvoorziening uit voordat u aansluitingen maakt. Gebruik uitsluitend koperen bedrading.
Pers gebundelde kabels nooit samen en zorg ervoor dat ze niet in contact komen met de leidingen en scherpe
randen. Let erop dat er geen externe druk wordt uitgeoefend op de klemaansluitingen. Alle plaatselijke bedrading en
de componenten moeten geïnstalleerd worden door een erkende elektricien en moeten voldoen aan de relevante
Europese en nationale voorschriften.
De plaatselijke bedrading moet gelegd worden in overeenstemming met het bedradingsschema dat bij de module
geleverd wordt en volgens de onderstaande instructies.
Zorg ervoor dat u een geschikt stroomcircuit gebruikt. Gebruik nooit een stroomvoorziening die met een ander toestel
wordt gedeeld.
Zorg voor aarding. Aard de unit niet aan een leiding, overspanningsbeveiliging of telefoonaarde. Onvolledige aarding
kan elektrische schokken tot gevolg hebben.
Installeer een aardlekschakelaar (30 mA). Indien dit niet gedaan wordt, is een elektrische schok mogelijk.
Zorg ervoor dat u de vereiste zekeringen of stroomonderbrekers installeert.
WAARSCHUWING
De aardlekschakelaar moet van het snelle type zijn die schakelt op 30 mA (<0,1 s).
OPMERKING
Deze unit is uitgerust met een omvormer. De installatie van een fasecompensator zal niet alleen het effect van
verbeterde vermogen verminderen, maar kan ook abnormale verwarming van de condensator ten gevolge van
hoogfrequente golven veroorzaken. Installeer nooit een fasecompensator omdat dit tot een ongeval kan leiden.
8.8.2. Overzicht bedrading
De afbeelding hieronder geeft een overzicht van de gewenste plaatselijke bedrading tussen de verschillende delen van
de installatie. Zie ook 7. "Typische toepassing".
Bevestig de kabels zodanig dat ze niet in contact komen met de leidingen (vooral aan de hogedrukzijde).
Zet de elektrische bedrading vast met kabelbinders zoals aangegeven in de figuur, zodat deze niet in contact komt met
het leidingwerk, vooral niet aan de hogedrukzijde.
Let erop dat er geen externe druk wordt uitgeoefend op de klemaansluitingen.
Bij de installatie van de aardlekschakelaar moet erop worden gelet dat deze compatibel is met de omvormer (bestand
tegen hoogfrequente elektrische ruis) om onnodig openen van de aardlekschakelaar te voorkomen.
8.8.1. Voorzorgsmaatregelen bij werkzaamheden met elektrische bedrading
8.7. Isolatie van waterleidingen
Het volledige watercircuit, met inbegrip van alle leidingen, moet worden geïsoleerd om condensatie tijdens koelbedrijf en
vermindering van de verwarmings- en koelcapaciteit te voorkomen, alsmede bevriezing van de buitenwaterleidingen tijdens
de winter. Het isolatiemateriaal moet ten minste een brandwerendheid van B1 hebben en voldoen aan alle toepasselijke
wetgeving. De dikte van het afdichtingsmateriaal moet ten minste 13 mm bedragen met een warmtegeleidingsvermogen van
0,039 W/mK, om bevriezing van de buitenwaterleidingen te voorkomen.
Als de omgevingstemperatuur buiten hoger is dan 30°C en de luchtvochtigheid hoger dan RH 80%, dan moet de dikte van
het afdichtingsmateriaal ten minste 20 mm zijn om condensatie aan het oppervlak van de afdichting te voorkomen.
8.8. Veldbedrading
31
Binnen
Buiten
2.1
M
1
5
7
8
6
4
10
H
Modbus
25
T
D
A
B
C
D
F
G
H
Montage-eenheid
Code
P_s: zonnepomp (excl. levering)
P_o: buiten circulatiepomp (excl. levering)
Hoogspanning kamerthermostaat (excl. levering)
Gebruikersscherm
Zonne-energieset (levering ter plaatse)
Buiteneenheid
Montage-eenheid
Code
I
J
K
L
M
Contactschakelaar
Stroomvoorziening
Binnenunit
Booster-verwarmer
SV1: 3-wegklep voor huishoudelijk warm
watertank (excl. levering)
SV2: 3-wegklep (excl. levering)
P_d: SWW-pomp (excl. levering)
E
C
A
K
K
K
K
J
G
F
I
E
L
L
9
B
CN11 CN7 CN30
1
A
2
B
3
X
4
Y
5
E
6
P
7
Q
8
E
9
H1
10
H2
25
�����HT
29
��N30
R1
31
DFT1
32
DFT2
26
����R2
27
AHS1
28
AHS2
1
SL1
2
SL2
3
C
4
TBH
5
N
6
1ON
7
1OFF
8
P_o
9
N
10
11
N
12
24
3OFF
23
N
21
N
20
IBH1
19
18
13
H
14
L1
15
N
16
P_c
17
N
22
P_s
2ON
2OFF
P_d
3ON
3
M
C
F
2
32
(a) Minimum kabeldoorsnede AWG18 (0,75 mm2).
(b) De thermistorkabel wordt met de unit meegeleverd: als de stroom van de belasting groot is, is een wisselstroomschakelaar
vereist.
1
2
3
4
5
9
10
Beschrijving AC/DC Vereist aantal geleiders Maximale bedrijfsstroom
Item
Stuurkabel SWW-pomp
SV2: 3-weg klep stuurkabel
SV1: 3-weg klep stuurkabel
Booster-verwarmer stuurkabel
Kamerthermostaatkabel
Gebruikersschermkabel
Signaalkabel voor zonne-energieset AC 2 200 mA
AC 5 200 mA
AC 2 200 mA (a)
AC 2
3
200 mA (a)
AC 200 mA (a)
AC 3200 mA (a)
AC 2 200 mA (a)
Voedingskabel voor binnenunit AC
6
7
8
Stuurkabel buitencirculatiepomp
Stuurkabel zonnepomp 2 200 mA (a)
AC 2 200 mA (a)
De apparatuur moet geaard zijn.
Alle externe belasting van de hoogspanning, als het metaal is of een geaarde poort, moet geaard zijn.
Alle externe belastingsstroom moet kleiner zijn dan 0,2 A, als de enkele belastingsstroom groter is dan 0,2 A, moet
de belasting via een wisselstroomschakelaar worden geregeld.
“AHS1" "AHS2", "A1" "A2", "R1" "R2" en "DFT1" "DFT2" bedradingsklemmen van de poorten leveren alleen het
schakelsignaal. Raadpleeg de afbeelding van 8.8.6. voor de positie van de poorten in de unit.
Platenwarmtewisselaar E-verwarmingslint en de debietschakelaar E-verwarmingslint delen een controlepoort.
Gebruik H07RN-F voor de stroomdraad, alle kabels zijn verbonden met hoogspanning behalve de thermistorkabel
en de kabel voor het gebruikersscherm.
OPMERKING
Schakel alle stroom uit, inclusief de stroomvoorziening van de unit en de backupverwarming en warmwatertank
(indien van toepassing), voordat u het schakelpaneel verwijdert.
WAARSCHUWING
Richtlijnen voor veldbedrading
De meeste veldbedrading op de eenheid moet worden uitgevoerd op het klemmenblok in de schakelkast. Om
toegang te krijgen tot het klemmenblok, moet de kap van de schakelkast worden verwijderd.
8.8.3. Voorzorgsmaatregelen voor de bedrading van de stroomvoorziening
Zet alle kabels vast met kabelbinders.
Een speciaal voedingscircuit is vereist voor de backupverwarming.
Installaties die zijn uitgerust met een tank voor warm water voor huishoudelijk gebruik (excl. levering) vereisen een
speciaal voedingscircuit voor de booster-verwarming. Raadpleeg de Installatie- en gebruiksaanwijzing van de tank voor
warm water voor huishoudelijk gebruik.
Leg de elektrische bedrading zo dat de voorkap niet omhoog komt tijdens de bedrading en bevestig de voorkap stevig.
Volg het elektrische bedradingsschema voor de elektrische bedrading (de elektrische bedradingsschema's bevinden
zich op de achterzijde van deur 2).
Installeer de draden en zet de kap stevig vast, zodat deze goed past.
Gebruik een ronde kabelschoen voor aansluiting op het klemmenbord van de stroomvoorziening. Indien het om
onvermijdelijke redenen niet kan worden gebruikt, dient u de volgende instructies in acht te nemen.
Sluit geen draden van verschillende dikte aan op dezelfde klem (losse verbindingen kunnen oververhitting veroorzaken).
Draden van dezelfde dikte moeten worden aangesloten volgens de onderstaande figuur.
-
-
2+GND
60
100
160
60 (3 kW-verwarming)
100 (3 kW-verwarming)
160 (3 kW-verwarming)
0,4 A
0,4 A
0,4 A
13,5 A
13,5 A
13,5 A
4+GND 60 (9 kW-verwarming)
100 (9 kW-verwarming)
160 (9 kW-verwarming)
13,3 A
13,3 A
13,3 A
AC
33
Gebruik de juiste schroevendraaier om de klemschroeven vast te draaien. Kleine schroevendraaiers kunnen de
schroefkop beschadigen, zodat de schroeven niet juist worden aangedraaid.
Als de schroeven van de klemmen te vast aangedraaid worden, kunnen ze beschadigd raken.
Sluit een aardlekschakelaar en een zekering aan op de stroomtoevoerleiding.
Gebruik bij de bedrading de voorgeschreven kabels, voer de aansluitingen volledig uit, en bevestig de kabels zodanig
dat ze niet aan de klemmen trekken.
8.8.4. Vereisten veiligheidsvoorzieningen
1. Selecteer de draaddiameter (minimumwaarde) individueel voor elke unit op basis van de onderstaande tabel.
2. Kies een stroomonderbreker waar alle polen ten minste 3 mm van elkaar gescheiden zijn en die volledig ontkoppeld
kunnen worden, waarbij MFA wordt gebruikt om de stroomonderbrekers en de aardlekschakelaars te selecteren:
De aangegeven waarden zijn maximum waarden (zie elektrische gegevens voor exacte waarden).
8.8.5. Specificaties van standaard bedradingscomponenten
Bedrading van de hoofdvoeding van de apparatuur
VOEDING
BINNENUNIT
L N
LPS
XT1
Hz Spanning
(V)
Min.
(V)
Max.
(V)
MCA
(A)
MFA
(A) kW FLA
(A)
60
100
160
60 (3 kW verwarming)
100 (3 kW verwarming)
160 (3 kW verwarming)
60 (9 kW verwarming)
100 (9 kW verwarming)
160 (9 kW verwarming)
50 220-240/1N 198 264 1,20 /0,087 0,66
50 220-240/1N 198 264 1,20 /0,087 0,66
50 220-240/1N 198 264 1,20 /0,087 0,66
50 220-240/1N 198 264 14,30 /0,087 0,66
50 220-240/1N 198 264 14,30 /0,087 0,66
50 220-240/1N 198 264 14,30 / 0,087 0,66
50 380-415/3N 342 456 14,00 /0,087 0,66
50
50
380-415/3N 342 456 14,00 /0,087 0,66
380-415/3N 342 456 14,00 /0,087 0,66
Systeem
Stroomvermogen IWPM
MCA: max. ampaciteit circuit (A)
MFA: max. ampaciteit zekering (A)
IWPM: pompmotor voor huishoudelijk water
FLA: volle belasting ampaciteit (A)
OPMERKING
34
LET OP
Gebruik voor het aansluiten op de voedingsaansluiting de ronde bedradingsklem met de isolatiebehuizing (zie Fig. 8.1).
Gebruik een voedingskabel die voldoet aan de specificaties en sluit deze stevig aan, om te voorkomen dat de kabel er
per ongeluk wordt uitgetrokken.
De aangegeven waarden zijn maximum waarden (zie elektrische gegevens voor exacte waarden).
De aardlekschakelaar moet van het snelle type zijn die schakelt op 30 mA (<0,1 s). De soepele kabel moet voldoen aan
de 60245IEC (H05VV-F) normen.
OPMERKING
De standaard instelling van de backupverwarming is als optie 3 (voor 9 kW backupverwarming). Als een 3 kW of 6 kW
backupverwarming vereist is, vraag dan een professionele installateur om de dip-schakelaar S1 te veranderen naar
optie 1 (voor 3 kW backupverwarming) of optie 2 (voor 6 kW backupverwarming), zie 9.2.1. FUNCTIE INSTELLING.
OPMERKING
1 2 3 4
S1
AAN
UIT
1 2 3 4
S1
AAN
UIT
1 2 3 4
S1
AAN
UIT
Optie 1Optie 2Optie 3
Modusselectie van 3-fase 3/6/9 kW backupverwarming
Eenheid
Draaddikte (mm2)
3 KW-1 PH 3 KW-3 PH 6 KW-3 PH 9 KW-3 PH
4,0 2,5 4,0 4,0
Standaard
1,5
VOEDING BINNENUNIT
3-fase 3/6/9 kW
backupverwarming
VOEDING BINNENUNIT
1-fase 3 kW
backupverwarming
XT1
L N
LPS
ZEKERING
LPS
ZEKERING
L1 NL2 L3
L3
N
L2L1
XT1
L N
LPS
ZEKERING
XT1
VOEDING
BINNENUNIT
(Standaard)
+
Ronde bedradingsklem
Isolatiebus
Voedingskabel
Fig. 8.1
35
8.8.6. Aansluiting voor andere componenten
De poort verstrekt het stuursignaal aan de lading. Twee soorten stuursignaal poort:
Type 1: potentiaalvrije aansluiting.
Type 2: poort levert het signaal met 220 V spanning. Als de stroom van de belasting <0,2 A is, kan de belasting direct op
de poort worden aangesloten. Als de stroom van de belasting ≥0,2 A is, moet de wisselstroomschakelaar voor de
belasting worden aangesloten.
Unit 4-16 kW
Code
Sluit aan op
1 SL1
2 SL2
3 H
4 C
15 L1
51ON
6 1OFF
16 N
72ON
82OFF
17 N
9 P_c
21 N
10 P_o
22 N
11 P_s
12 P_d
24 N
13 TRS
16 N
14 IPS1
17 N
18
19 3ON
N
23
Print
Ingangssignaal zonne-energie
Tank booster-verwarmer
Interne backupverwarming 1
SV3 (3-weg klep)
Buiten circulatiepomp/
zone 1 pomp
Pomp C (zone 2 pomp)
CN11
SV2 (3-weg klep)
11
SWW-pomp
23 N
SV1 (3-weg klep)
Ingang kamerthermostaat
hoogspanning
Zonne-energiepomp
20 3OFF
1
SL1
2
SL2
3
H
4
C
5
6
1ON
7
1OFF
89 10
11
12
2423
N
21
N
20
IBH1
19
18
13 14 L1
15
16 17
N
22
25
�����HT
29
��
30 31
DFT2
32
DFT1
26
����R2
27
AHS1
28
AHS2
1
A
2
B
3
X
4
Y
5
E
6
P
7
Q
8
E
9
H1
10
H2
XT1
2ON
2OFF
P_c P_o P_s P_d
N
R1
TBH
NN3ON
3OFF
N N
CN11 CN7 CN30
Code Sluit aan op
1 A
2 B
3 X
4 Y
5 E
6P
7 Q
9 H1
10 H2
CN30
Besturingseenheid
Print
Code Sluit aan op
26 R2
30 R1
31 DFT2
32 DFT1
25 HT
29 N
27 AHS1
28 AHS2
Print
CN7
Compressor
Antivries E-verwarmingslint
(extern)
Extra warmtebron
L
N
G
Stroomvoorziening binnenunit
XT1
Buitenunit
Interne machine parallel
Ontdooien
36
1) Voor ingangssignaal zonne-energie
AANSLUITEN OP ZONNE-
ENERGIEKIT INGANG
220-240 VAC
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Draaddikte (mm2)
220-240 VAC
0,2
0,75
ATCO
TCO
123
45
678910
11
12
2423
21
2019
18
13
����
1415
16 17
CN11
22
30
26
1
2345
6
78910
CN30CN7
Type 1 Bedrijf
Type 2
Stuursignaal poort van binnenunit: de CN11/CN7 heeft
aansluitklemmen voor zonne-energie, driewegklep, pomp,
booster-verwarming, enz.
De bedrading van de onderdelen wordt hieronder weergegeven:
7 5 3 1 A1
A2
2468
Stroomvoorziening
Schakelaar
(TBH)
13
����
16
CN11
25 26
1
2345
6
78910
CN30
CN7
27
29 30 31 32
28
12
����
CN11
25 26
1
2345
6
78910
CN30CN7
27 28
29 30 31 32
2) Voor 3-wegklep SV1, SV2 en SV3
SV1
5 6 16
5
6
����
16
CN11
25 26
1
2345
6
78910
CN30
CN7
27 28
29 30 31 32
37
SV2
78
17
CN11
25 26
1
2345
6
78910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
177 8
a) Procedure
Sluit de kabel aan op de juiste aansluitingen zoals
aangegeven in de afbeelding.
Bevestig de kabel op een betrouwbare manier.
4) Voor uitschakeling op afstand
5) Voor pomp C en SWW-pomp
Besturing poort signaaltype
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Draaddikte (mm2)
220-240 VAC
0,2
0,75
Type 2
KM3
Stroomvoorziening
7 5 3 1 A1
A2
2468
KM7
Stroomvoorziening
7 5 3 1 A1
A2
2468
19 2018
SV3
2019
18
����
CN11
25 26
1
2345
6
78910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
����
CN11
25 26
1
2345
6
78910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
9
21
����
CN11
25 26
1
2345
6
78910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
12
24
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CL COM HT
EVU SGM1 M2
SLUITEN: UITSCHAKELING
Pomp C (zone 2 pomp)
P-d
SWW-pomp
CN32
SW9
38
CN4
S1
a) Procedure
Sluit de kabel aan op de juiste aansluitingen zoals
aangegeven in de afbeelding.
Bevestig de kabel op een betrouwbare manier.
Besturing poort signaaltype
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Draaddikte (mm2)
220-240 VAC
0,2
0,75
Type 2
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Draaddikte (mm2)
220-240 VAC
0,2
0,75
Kamerthermostaat type 1 (hoogspanning): “POWER IN" levert de
werkspanning aan de RT, levert geen directe spanning aan de RT
connector. Poort "15 L1" levert de 220 V spanning aan de RT
connector. Poort "15 L1" verbindt met hoofdvoedingspoort L van
de 1-fasige voeding van de unit.
Kamerthermostaat type 2 (laagspanning): “POWER IN" levert de
werkspanning aan de RT.
6) Voor kamerthermostaat
RT1
C
POWER IN
H
RT1
Kamerthermostaat type 1 (hoogspanning):
RT1 RT2
3 15 4
����
CN11
25 26
1
2345
6
78910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
15
3 4
����
CN11
25 26
1
2345
6
78910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
15
3
����
CN11
25 26
1
2345
6
78910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
15
3 4
L1
L1H
C
H
L1
Er zijn twee optionele aansluitmethoden, afhankelijk
van het type kamerthermostaat.
OPMERKING
Afhankelijk van de toepassing zijn er drie methoden om de
thermostaatkabel aan te sluiten (zoals beschreven in de
bovenstaande afbeelding).
Methode A
RT kan verwarming en koeling afzonderlijk regelen, zoals de
regelaar voor 4 leidingen FCU. Wanneer de binnenunit is
aangesloten met de externe temperatuurregelaar,
gebruikersscherm VOOR SERVICEMAN stel ROOM
THERMOSTAT in op MODE SET:
A.1. Wanneer een spanning van 230 VAC tussen C en L1
wordt gemeten, werkt de unit in de koelmodus.
A.2. Wanneer een spanning van 230 VAC tussen H en L1
wordt gemeten, werkt de unit in de verwarmingsmodus.
A.3. Wanneer een spanning van 0 VAC voor beide zijden (C-
L1, H-L1) wordt gemeten, werkt de unit niet meer in koel- of
verwarmingsmodus.
A.4. Wanneer een spanning voor beide zijden (C-L1, H-L1)
van 230 VAC wordt gemeten, werkt de unit in koelmodus.
Methode B
RT geeft het schakelsignaal aan de unit. Gebruikersscherm
VOOR SERVICEMAN stel de KAMERTHERMOSTAAT in
op ÉÉN ZONE:
B.1 Wanneer de unit een spanning van 230 VAC tussen H
en L1 meet, wordt de unit ingeschakeld.
B.2. Wanneer tussen H en L1 een spanning van 0 VAC
wordt gedetecteerd, wordt de unit uitgeschakeld.
Methode C
De binnenunit is verbonden met twee kamerthermostaten,
terwijl het gebruikersscherm VOOR SERVICEMAN de
KAMERTHERMOSTAAT instelt op DUBBELE ZONE:
C.1. Wanneer de unit een spanning van 230 VAC tussen H en
L1 meet, wordt zone 1 ingeschakeld. Wanneer een spanning
tussen H en L1 van 0 VAC is wordt gedetecteerd, wordt zone 1
uitgeschakeld.
C.2. Wanneer een spanning van 230 VAC op de unit wordt
gedetecteerd tussen C en L1, wordt zone 2 ingeschakeld
volgens de klimaattemperatuurcurve. Wanneer een spanning
tussen C en L1 van 0 V op de unit wordt gemeten, schakelt
zone 2 uit.
C.3. Wanneer H-L1 en C-L1 worden gedetecteerd als 0 VAC,
schakelt de unit uit.
C.4. Wanneer H-L1 en C-L1 worden gedetecteerd als 230
VAC, worden zowel zone 1 als zone 2 ingeschakeld.
Zone 1 Zone 2
(modusinstelling)
Methode A
(modusinstelling)
Methode B
(bediening voor één zone)
POWER IN
Methode C
(dubbele zone besturing)
POWER IN POWER IN
(bediening voor één zone)
(dubbele zone besturing)
39
RT1
Kamerthermostaat type 2 (laagspanning):
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CL COM HT
EVU SG
CLHT COM
CL
COM
RT1 RT2
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CL COM HTEVU SG
Afhankelijk van de toepassing zijn er drie methoden om de
thermostaatkabel aan te sluiten (zoals beschreven in de
bovenstaande afbeelding).
Methode A
RT kan verwarming en koeling afzonderlijk regelen, zoals de
regelaar voor 4 leidingen FCU. Wanneer de binnenunit is
aangesloten met de externe temperatuurregelaar,
gebruikersscherm VOOR SERVICEMAN stel ROOM
THERMOSTAT in op MODE SET:
A.1. Wanneer de unit een spanning van 12VDC tussen CL en
COM detecteert werkt de unit in de koelmodus.
A.2. Wanneer een spanning van 12 VDC tussen HT en COM
wordt gemeten, werkt de unit in de verwarmingsmodus.
A.3. Wanneer een spanning van 0 VDC voor beide zijden (CL-
COM, HT-COM) wordt gemeten, werkt de unit niet meer in
koel- of verwarmingsmodus.
A.4. Wanneer de unit een spanning van 12 VDC detecteert
tussen beide zijden (CL-COM, HT-COM) werkt de unit in de
koelmodus.
Methode B
RT geeft het schakelsignaal aan de unit. Gebruikersscherm
VOOR SERVICEMAN stel de KAMERTHERMOSTAAT in
op ÉÉN ZONE:
B.1. Wanneer de unit een spanning van 12 VDC tussen HT
en COM meet, wordt de unit ingeschakeld.
B.2. Wanneer tussen HT en COM een spanning van 0 VDC
wordt gedetecteerd, wordt de unit uitgeschakeld.
RT1
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CL COM HTEVU SG
HT COM
De binnenunit is verbonden met twee kamerthermostaten,
terwijl het gebruikersscherm VOOR SERVICEMAN de
KAMERTHERMOSTAAT instelt op DUBBELE ZONE:
C.1. Wanneer de unit een spanning van 12 VDC tussen HT
en COM detecteert wordt zone 1 ingeschakeld. Wanneer een
spanning tussen HT en COM van 0 VDC is wordt
gedetecteerd, wordt zone1 uitgeschakeld.
(modusinstelling)
Zone 1 Zone 2
HT
Methode C
(dubbele zone besturing)
CN32
SW9
CN32
SW9
CN32
SW9
Methode A
(modusinstelling)
POWER IN POWER IN POWER IN
Methode B
(bediening voor één zone) POWER IN
(bediening voor één zone)
Methode C (dubbele zone besturing)
40
Besturing poort signaaltype
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Draaddikte (mm2)
220-240 VAC
0,2
0,75
Type 2
De unit zendt alleen een AAN/UIT-signaal naar
de verwarming.
OPMERKING
Besturing poort signaaltype
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Draaddikte (mm2)
220-240 VAC
0,2
0,75
Type 2
Dit deel is alleen van toepassing op Standaard. Voor
Aangepast, omdat er een interval backupverwarming in de
unit zit, mag de binnenunit niet worden aangesloten op
een extra warmtebron.
WAARSCHUWING
8) Voor besturing extra warmtebron
KM6
ZEKERING
Stroomvoorziening
7 5 3 1 A1
A2
2468
L
N
Extra warmtebron
2019
18
����
CN11
1
2345
6
78910
CN7 CN30
27 28
1 2 3 4 5 6 7 89 10 11 12
13 1415 1617 2122 23 24
KM4
Stroomvoorziening
7 5 3 1 A1
A2
2468
ATCO
TCO
����
CN11
25 26
1
2345
6
78910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
13 16
NOTE
a) Procedure
Sluit de kabel aan op de juiste aansluitingen zoals
aangegeven in de afbeelding.
Hang de kabel met kabelbinders aan de bevestigingen
om de spanning weg te nemen.
7) Voor tank booster-verwarming
C.2. Wanneer een spanning van 12 VDC op de unit wordt
gedetecteerd tussen CL en COM, wordt zone 2 ingeschakeld
volgens de klimaattemperatuurcurve. Wanneer een spanning
tussen CL en COM van 0 V op de unit wordt gemeten,
schakelt zone 2 uit.
C.3. Wanneer HT-COM en CL-COM worden gedetecteerd als
0 VAC, schakelt de unit uit. Voor besturing extra warmtebron:
C.4. Wanneer HT-COM en CL-COM worden gedetecteerd als
12 VDC, worden zowel zone 1 als zone 2 ingeschakeld.
OPMERKING
9) Voor ontdooisignaal uitgang
MELDING ONTDOOIEN
2019
18
����
CN11
1
2345
6
78910
CN7 CN30
31 32
1 2 3 4 5 6 7 89 10 11 12
13 1415 1617 2122 23 24
De bedrading van de thermostaat moet gedaan worden
volgens de instellingen op het gebruikersscherm. Zie
KAMERTHERMOSTAAT.
De voeding van de machine en de kamerthermostaat
moeten op dezelfde neutrale lijn worden aangesloten.
Wanneer KAMERTHERMOSTAAT niet is ingesteld op
NEE, is de instelling van de binnentemperatuursensor Ta
niet geldig.
Zone 2 kan alleen werken in verwarmingsmodus. Wanneer
de koelmodus is ingesteld op het gebruikersscherm en
zone zone 1 UIT is, sluit "CL" in zone 2, het systeem staat
nog steeds "UIT". Bij de installatie moet de bedrading van
de thermostaten voor zone 1 en zone 2.
41
11) Voor backupverwarming
Voor standaard binnenunits van 60, 100 en 160, is er geen
interne backupverwarming in de binnenunit, maar de
binnenunit kan worden aangesloten op een externe
backupverwarming. Zie onderstaande afbeelding.
Besturing poort signaaltype
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Draaddikte (mm2)
220-240 VAC
0,2
0,75
Type 2
a) Procedure
Sluit de kabel aan op de juiste aansluitingen zoals
aangegeven in de afbeelding.
Hang de kabel met kabelbinders aan de bevestigingen
om de spanning weg te nemen.
Besturing poort signaaltype
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Draaddikte (mm2)
220-240 VAC
0,2
0,75
Type 2
10) Voor buitencirculatiepomp P_o:
KM2
Stroomvoorziening
7 5 3 1 A1
A2
2468
����
CN11
25 26
1
2345
6
78910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
10
22
KM5
Stroomvoorziening
7 5 3 1 A1
A2
2468
ATCO
TCO
����
CN11
25 26
1
2345
6
78910
CN7 CN30
27 28
29 30 31 32
14 17
12) Voor smart grid
De unit heeft een smart grid-functie. Er zijn twee poorten op
PCB om SG-signaal en EVU-signaal aan te sluiten als volgt:
SMART GRID
3029 32
25 26 27 28
31
7
1211
109
18
8
7
5
2322 24
1 2
13
346
2014 15 17 1916 21
6 8 9 10
5
4321
CN4
CN22
CN5
S3
DIS1
CN24
CN1
CN2
CN6
CN8
CN13
CN15
CN16
CN18
CN28
S2
CN42
CN21
S1
S4
CN11 CN7
CN17
CN19
CN30
CN35
CN14
CN31
CN36
CN25
CN29
CN40
CN41
CL COM HT
EVU SG
CN32
Besturing poort signaaltype
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Draaddikte (mm2)
220-240 VAC
0,2
0,75
Type 1
SW9
42
9.OPSTARTEN EN INSTELLINGEN
De unit moet ingesteld worden door de installateur in overeenstemming met de installatie-omgeving (buitenklimaat,
geïnstalleerde opties, enz.) en de deskundigheid van de gebruiker.
Het is belangrijk dat de installateur alle informatie in dit hoofdstuk in de juiste volgorde doorleest en
dat het systeem juist wordt ingesteld.
LET OP
Schakel de voeding uit voordat u het servicepaneel van de schakelkast opent en wijzigingen aanbrengt
in de instellingen van de DIP-schakelaars.
WAARSCHUWING
9.1. Overzicht instellingen DIP-schakelaars
9.1.1. Functie-instelling
De DIP-schakelaar S1, S2 en S4 bevindt zich op de hoofdbesturingsprintplaat van de binnenunit (zie 8.3.1.
"Hoofdbesturingsprintplaat van de binnenunit") en maakt instellen mogelijk van de extra thermistor voor de
verwarmingsbron, de installatie van een tweede binnenreserveverwarming, enz.
1 2 3 4 1 2 3 4
S1 S2
AAN
UIT
1 2 3 4
S4
AAN=1 UIT=0
1/2
2
DIP
scha-
kelaar
0/0=zonder IBH en AHS
1/0=met IBH
0/1=met AHS voor verwarmingsmodus
1/1=met AHS voor verwarmingsmodus
en SWW-modus
3/4
1
3/4
AAN=1 UIT=0
DIP
schakelaar
S1 S2
Fabrieks-
instellingen
Zie
elektrisch
bedradings-
schema
Start pomp na 24 uur
zal ongeldig zijn
Fabrieks-
instellingen
Zonder TBH Met TBH
Start pomp na 24 uur
zal geldig zijn
S4
1
2
3/4
AAN=1 UIT=0
Gereserveerd Gereserveerd
Gereserveerd
0/0=IBH (één-staps
regeling) 0/1=IBH (twee-
staps regeling) 1/1=IBH
(drie-staps regeling)
0/0=pomp 1
0/1=pomp 2
1/0=pomp 3
1/1=pomp 4
IBH voor warm
water=ongeldig
IBH voor warm
water=geldig
1. Wanneer het EVU-signaal en het SG-signaal aan staan, en zolang de SWW-modus is ingesteld op geldig, zal de
warmtepomp in SWW-prioriteitsmodus werken en de insteltemperatuur van de SWW-modus wordt 70ºC. T5<69ºC, de TBH
is aan, T5≥70ºC, de TBH is uit.
2. Wanneer het EVU-signaal aan is, en het SG-signaal uit, zal de warmtepomp, zolang de SWW-modus geldig is en de
modus is ingeschakeld, met voorrang de SWW-modus bedienen. T5<T5S-2, de TBH is aan, T5≥T5S+3, de TBH is uit.
3. Wanneer het EVU-signaal uit is en het SG-signaal aan, functioneert de unit normaal.
4. Wanneer het EVU signaal uit is, en het SG signaal uit, werkt de unit zoals hieronder: de unit werkt niet in de SWW-modus,
en de TBH is ongeldig, ontsmettingsfunctie is ongeldig. De maximale bedrijfsduur voor koelen/verwarmen is "SG RUNNING
TIME", daarna wordt de unit uitgeschakeld.
Fabrieks-
instellingen
DIP
schakelaar
Zie
elektrisch
bedradings
-schema
Zie
elektrisch
bedradings-
schema
43
9.2. Eerste inbedrijfstelling bij lage buitentemperatuur
Bij de eerste inbedrijfstelling en speciaal wanneer de temperatuur van het water laag is, is het belangrijk dat het water
geleidelijk wordt verwarmd. Doet u dit niet, dan kunnen betonnen vloeren scheuren als gevolg van snelle
temperatuurwisselingen. Neem contact op met de verantwoordelijke aannemer van gietbeton voor verdere details.
Ter bescherming, kan de laagste temperatuur van het waterdebiet worden verlaagd tot tussen 25°C en 35°C door de
VOOR SERVICEMAN in te stellen. Zie SPECIALE FUNCTIE.
9.3. Controle voor het starten
Controles voor de eerste opstart.
GEVAAR
Schakel de stroomvoorziening uit voordat u aansluitingen maakt.
Controleer na de installatie van de unit het volgende voordat u de stroomonderbreker inschakelt:
Plaatselijke bedrading: zorg ervoor dat de plaatselijke bedrading tussen het lokale voedingspaneel en de unit en
kleppen (indien van toepassing), de unit en kamerthermostaat (indien van toepassing), de unit en tank voor warm
water voor huishoudelijk gebruik, en de unit en de backupverwarming aangesloten is volgens de instructies in
hoofdstuk 8.8. "Plaatselijke bedrading", volgens de aansluitschema's en in overeenstemming met de plaatselijke
wetten en voorschriften.
Zekeringen, stroomonderbrekers of beveiligingsinrichtingen. Controleer of de zekeringen of de plaatselijk
geïnstalleerde beveiligingsinrichtingen van de grootte en het type zijn volgens 13. "Technische specificaties".
Controleer of er geen zekeringen of beveiligingen zijn overbrugd.
Stroomonderbreker backupverwarming vergeet niet de stroomonderbreker van de backupverwarming in de
schakelkast in te schakelen (afhankelijk van het type backupverwarming. Raadpleeg het bedradingsschema.
Stroomonderbreker voor de boosterverwarming: vergeet niet de stroomonderbreker van de boosterverwarming in te
schakelen (alleen van toepassing op eenheden waarop een optionele tank voor warm water voor huishoudelijk
gebruik is geïnstalleerd).
Aardingsbedrading: zorg ervoor dat de aardedraden goed zijn aangesloten en dat de aardklemmen goed vastzitten.
Interne bedrading: controleer de schakelkast op losse verbindingen of beschadigde elektrische onderdelen.
Montage: controleer of het apparaat goed is gemonteerd, om abnormale geluiden en trillingen bij het opstarten van
het apparaat te voorkomen.
Beschadigde apparatuur: controleer de binnenkant van de unit op beschadigde onderdelen of geknepen leidingen.
Lekkage van koelmiddel: controleer de binnenkant van de unit op lekkage van koelmiddel. Als er een koelmiddellek
is, bel dan uw plaatselijke dealer.
Voedingsspanning: controleer de voedingsspanning op het lokale voedingspaneel. De spanning moet
overeenkomen met de spanning op het identificatielabel van de unit.
Ontluchtingsklep: zorg ervoor dat de ontluchtingsklep open staat (ten minste 2 slagen).
Afsluitkranen: zorg ervoor dat de afsluitkranen volledig open staan.
44
9.4. Instellen van de pomp
De pomp kan worden geregeld via een digitaal PWM-laagspanningssignaal (pulsbreedtemodulatie), d.w.z. dat de
draaisnelheid afhankelijk is van het ingangssignaal. De snelheid verandert volgens het ingangsprofiel.
De relaties tussen de opvoerhoogte en het nominale waterdebiet, het PMW-retour en het nominale waterdebiet
worden in de onderstaande grafiek getoond.
De interne pomp handhaaft het maximaal rendement, de binnenunit kan de opvoerhoogte en het debiet leveren:
Beschikbare externe statische druk vs debiet
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
0.3 0.6 0.9 1.2 1.5 1.8 2.1 2.4 2.7 3.0
ESPKPa
Qm3/h
Beschikbare externe statische druk vs debiet
Binnenunit 160
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
0.3 0.7 1.1 1.5 1.9 2.3 2.7 3.1
ESPKPa
Qm3/h
Binnenunit 60, 100
LET OP
Als de kleppen zich in de verkeerde stand bevinden, zal dit schade aanbrengen op de circulatiepomp.
GEVAAR
Bij controles van de pomp tijdens bedrijf van de unit, raak dan de interne elektronische schakelkast niet aan
om elektrische schokken te voorkomen.
45
Storingsdiagnose bij eerste installatie
Als er niets getoond wordt op het gebruikersscherm, controleer dan de volgende afwijkingen voor de diagnose van
mogelijke foutcodes.
-Ontkoppeling of bedradingsfout (tussen stroomaanvoer en unit en tussen unit en gebruikersscherm).
-De zekering op de printplaat kan defect zijn.
Als het gebruikersscherm "E8" of "E0" als foutcode weergeeft, is het mogelijk dat er lucht in het systeem zit, of dat het
waterniveau in het systeem lager is dan het vereiste minimum.
Als de foutcode E2 wordt weergegeven op het gebruikersscherm, controleer dan de bedrading tussen het
gebruikersscherm en de unit.
Meer foutcodes en storingsoorzaken vindt u in 12.4. "Foutcodes".
9.5. Instellingen ter plaatse
De unit moet ingesteld worden in overeenstemming met de installatie-omgeving (buitenklimaat, geïnstalleerde opties, enz.)
en de benodigdheden van de gebruiker. Er zijn een aantal instellingen beschikbaar. Deze instellingen zijn toegankelijk en
programmeerbaar via "VOOR SERVICEMAN" op het gebruikersscherm.
Inschakelen van de unit
Als de unit wordt ingeschakeld, wordt tijdens het opstarten "1%~99%" weergegeven op het gebruikersscherm. Tijdens dit
proces kan het gebruikersscherm niet worden bediend.
Procedure
Om één of meer instellingen te wijzigen, gaat u als volgt te werk.
Temperatuurwaarden die op de besturingseenheid (gebruikersscherm) worden weergegeven zijn in °C.
Sleutels Functie
MENU
TERUG
◄►▼▲
AAN/UIT
ONTGR
OK
Ga naar de menustructuur (op de startpagina)
Navigeren met de cursor op het display
Navigeren in de menustructuur
Instellingen aanpassen
In-/uitschakelen van ruimteverwarming/-koeling of SWW-modus
In- en uitschakelen van functies in de menustructuur
Ga terug naar een hoger niveau
Lang indrukken voor ontgrendelen/vergrendelen van de besturing
Ontgrendelen/vergrendelen van sommige functies, zoals "SWW-
temperatuur instellen"
Ga naar de volgende stap bij het programmeren van een
tijdschema in de menustructuur; en bevestig een selectie om in
het submenu van de menustructuur te komen.
OPMERKING
46
Druk op om te navigeren en druk op ▼ ▲ om
de numerieke waarde aan te passen. Druk op OK.
Het wachtwoord is 234, de volgende pagina's zullen
worden weergegeven na het invoeren van het
wachtwoord:
Over VOOR SERVICEMAN
“VOOR SERVICEMAN" is bedoeld voor de
installateur om de parameters in te stellen.
Toegang tot VOOR SERVICEMAN
Ga naar MENU> VOOR SERVICEMAN. Druk op
OK:
Instellen van de samenstelling van de unit.
Instellen van de parameters.
Druk op ▼ ▲ om te scrollen en gebruik "OK" om naar
het submenu te gaan.
Please input the password:
ADJUST
OK ENTER
0 0 0
FOR SERVICEMAN
OK ENTER
FOR SERVICEMAN
1. DHW MODE SETTING
2. COOL MODE SETTING
3. HEAT MODE SETTING
4. AUTO MODE SETTING
5. TEMP.TYPE SETTING
6. ROOM THERMOSTAT
1/3
7. OTHER HEATING SOURCE
8. HOLIDAY AWAY MODE SETTING
9. SERVICE CALL SETTING
10. RESTORE FACTORY SETTINGS
11. TEST RUN
12. SPECIAL FUNCTION
OK ENTER
FOR SERVICEMAN
9.5.1. INSTELLING SWW-MODUS
SWW = warm water voor huishoudelijk gebruik
Ga naar MENU > VOOR SERVICEMAN > 1. SWW-
MODUS INSTELLING. Druk op OK. De volgende
pagina's worden weergegeven:
1 DHW MODE SETTING
YES
YES
YES
YES
NON
ADJUST
1.1 DHW MODE
1.2 DISINFECT
1.3 DHW PRIORITY
1.4 DHW PUMP
1.5 DHW PRIORITY TIME SET
5 °C
10°C
43°C
-10°C
5 MIN
1 DHW MODE SETTING
1.6 dT5_ON
1.7 dT1S5
1.8 T4DHWMAX
1.9 T4DHWMIN
1.10 t_INTERVAL_DHW
5 °C
5 °C
30 MIN
65°C
15MIN
1 DHW MODE SETTING
1.11 dT5_TBH_OFF
1.12 T4_TBH_ON
1.13 t_TBH_DELAY
1.14 T5S_DI
1.15 t_DI HIGHTEMP.
OK ENTER
FOR SERVICEMAN
13. AUTO RESTART
14. POWER INPUT LIMITATION
15. INPUT DEFINE
16. CASCADE SET
17. HMI ADDRESS SET
3/3
2/3
1/5
2/5
ADJUST
ADJUST
3/5
47
210 MIN
30 MIN
120 MIN
YES
5 MIN
1 DHW MODE SETTING
1.16 t_DI_MAX
1.17 t_DHWHP_RESTRICT
1.18 t_DHWHP_MAX
1.19 DHWPUMP TIME RUN
1.20 PUMP RUNNING TIME
4/5
ADJUST
NON
1 DHW MODE SETTING
1.21 DHW PUMP DI RUN
5/5
ADJUST
9.5.2. INSTELLING KOELMODUS
Ga naar MENU > VOOR SERVICEMAN >
2. KOELMODUS INSTELLEN. Druk op OK.
De volgende pagina's worden weergegeven:
9.5.3. INSTELLING
VERWARMINGSMODUS
Ga naar MENU > VOOR SERVICEMAN >
3. VERWARMINGSMODUS INSTELLING. Druk op OK.
De volgende pagina's worden weergegeven:
43°C
20°C
5°C
2.0HRS
YES
1/3
2 COOL MODE SETTING
2.1 COOL MODE
2.2 t_T4_FRESH_C
2.3 T4CMAX
2.4 T4CMIN
2.5 dT1SC
ADJUST
2°C
5MIN
10°C
16°C
35°C
2/3
2 COOL MODE SETTING
2.6 dTSC
2.7 t_INTERVAL_C
2.8 T1SetC1
2.9 T1SetC2
2.10 T4C1
ADJUST
16°C
-15°C
5°C
2.0HRS
YES
3 HEAT MODE SETTING
3.1 HEAT MODE
3.2 t_T4_FRESH_H
3.3 T4HMAX
3.4 T4HMIN
3.5 dT1SH
9.5.4. INSTELLING AUTO-MODUS
Ga naar MENU > VOOR SERVICEMAN >
4. AUTOMODUS INSTELLING. Druk op OK, de
volgende pagina wordt weergegeven.
25°C
FCU
FLH
3/3
2 COOL MODE SETTING
2.11 T4C2
2.12 ZONE1 C-EMISSION
2.13 ZONE2 C-EMISSION
ADJUST
ADJUST
35°C
28°C
-5°C
5MIN
2°C
3 HEAT MODE SETTING
3.6 dTSH
3.7 t_INTERVAL_H
3.8 T1SetH1
3.9 T1SetH2
3.10 T4H1
ADJUST
2/3
1/3
FLH
2MIN
RAD.
7°C
3 HEAT MODE SETTING
3.11 T4H2
3.12 ZONE1 H-EMISSION
3.13 ZONE2 H-EMISSION
3.14 t_DELAY_PUMP
ADJUST
3/3
17°C
25°C
4 AUTO. MODE SETTING
4.1 T4AUTOCMIN
4.2 T4AUTOHMAX
ADJUST
48
9.5.5. TEMP. TYPE INSTELLING
Over TEMP. TYPE INSTELLING
De TEMP. TYPE INSTELLING wordt gebruikt om te
selecteren of de debiettemperatuur of de ruimtetemperatuur
wordt gebruikt om AAN/UIT van de warmtepomp te regelen.
Wanneer KAMERTEMP. is ingeschakeld, wordt de gewenste
debiettemperatuur berekend aan de hand van
klimaatgerelateerde curven.
Hoe de TEMP. TYPE INSTELLING te verzorgen
Ga naar MENU > VOOR SERVICEMAN > 5. TEMP. TYPE
INSTELLING. Druk op OK. De volgende pagina wordt
weergegeven:
Als u alleen DEBIETTEMP. op JA zet, of alleen
KAMERTEMP. op JA zet, worden de volgende pagina's
weergegeven.
NON
NON
YES
5 TEMP. TYPE SETTING
5.1 WATER FLOW TEMP.
5.2 ROOM TEMP.
5.3 DOUBLE ZONE
ADJUST
alleen DEBIETTEMP. JA
alleen KAMERTEMP. JA
Als DEBIETTEMP. en KAMERTEMP. op JA ingesteld
worden, en DUBBELE ZONE op NEE of JA, worden de
volgende pagina's weergegeven.
Startpagina (zone 1)
2
Extra pagina (zone 2)
(dubbele zone is effectief)
Startpagina (zone 1) Extra pagina (zone 2)
2
In dit geval is de instelwaarde van zone 1 T1S, de
instelwaarde van zone 2 is T1S2 (de overeenkomstige
TIS2 wordt berekend aan de hand van de
klimaatgerelateerde curven).
Als DUBBELE ZONE op JA en KAMERTEMP. op NEE
ingesteld worden, en DEBIETTEMP. op JA of NEE
ingesteld wordt, worden de volgende pagina's
weergegeven.
49
9.5.8. INSTELLING AFWEZIG VAKANTIE
De VAKANTIE-INSTELLING wordt gebruikt om de
temperatuur van het uitgangswater in te stellen om
bevriezing te voorkomen wanneer u op vakantie bent.
Ga naar MENU > VOOR SERVICEMAN >
8. VAKANTIEINSTELLING. Druk op OK. De volgende
pagina wordt weergegeven:
Druk op ▼ ▲ om te scrollen en het telefoonnummer in
te stellen. De maximumlengte van het telefoonnummer
is 13 cijfers, indien de lengte van het telefoonnummer
kleiner is dan 12, moet u ■ invoeren, zoals hieronder
getoond:
9.5.9. INSTELLING SERVICE-OPROEP
De installateurs kunnen het telefoonnummer van de
plaatselijke dealer instellen in INSTELLING SERVICE-
OPROEP. Als de unit niet goed werkt, bel dan dit
nummer voor hulp.
Ga naar MENU> VOOR SERVICEMAN> SERVICE-
OPROEP. Druk op OK. De volgende pagina wordt
weergegeven:
ADJUSTOK CONFIRM
20°C
20°C
8 HOLIDAY AWAY SETTING
8.1 T1S_H.A._H
8.2 T5S_H.A._DHW
ADJUST
9 SERVICE CALL SETTING
PHONE NO. ******************
MOBILE NO. ******************
NON
6 ROOM THERMOSTAT
6.1 ROOM THERMOSTAT
ADJUST
2
Startpagina (zone 1) Extra pagina (zone 2)
(dubbele zone is effectief)
In dit geval is de instelwaarde van zone 1 T1S, de
instelwaarde van zone 2 is T1S2 (de overeenkomstige TIS2
wordt berekend aan de hand van de klimaatgerelateerde
curven).
9.5.6. KAMERTHERMOSTAAT
Over de KAMERTHERMOSTAAT
RUIMTETHERMOSTAAT wordt voor de instelling gebruikt
van dit apparaat.
Instellen van de KAMERTHERMOSTAAT
Ga naar MENU > VOOR SERVICEMAN > 6. RUIMTE
THERMOSTAAT. Druk op OK. De volgende pagina wordt
weergegeven:
In dit geval is de instelwaarde van zone 1 T1S, de
instelwaarde van zone 2 is TIS2.
Als DUBBELE ZONE en KAMERTEMP. op JA ingesteld
worden, en DEBIETTEMP. op JA of NEE ingesteld wordt,
wordt de volgende pagina weergegeven.
9.5.7. Andere VERWARMINGSBRON
De parameter ANDERE VERWARMINGSBRONNEN wordt
gebruikt om de parameters van de backupverwarming,
extra verwarmingsbronnen en zonne-energieset in te
stellen.
Ga naar MENU > VOOR SERVICEMAN > 7. ANDERE
VERWARMINGSBRON, druk op OK. De volgende pagina
wordt weergegeven:
KAMERTHERMOSTAAT=NEE, geen
kamerthermostaat.
KAMERTHERMOSTAAT=INSTELLINGSMODUS,
de bedrading van de kamerthermostaat moet
volgens methode A.
KAMERTHERMOSTAAT=ÉÉN ZONE, de
bedrading van de kamerthermostaat moet volgens
methode B gebeuren.
KAMERTHERMOSTAAT=DUBBELE ZONE, de
bedrading van de kamerthermostaat moet methode
C volgen (zie 8.8.6. "Aansluiting voor andere
componenten/Voor kamerthermostaat").
OPMERKING
30MIN
-5°C
5°C
30MIN
5°C
7 OTHER HEATING SOURCE
7.1 dT1_IBH_ON
7.2 t_IBH_DELAY
7.3 T4_IBH_ON
7.4 dT1_AHS_ON
7.5 t_AHS_DELAY
ADJUST
1/2
-5°C
7 OTHER HEATING SOURCE
7.6 T4_AHS_ON
7.7 IBH LOCATE PIPE LOOP
7.8 P_IBH1
7.9 P_IBH2
7.10 P_TBH
ADJUST
2/2
0.0kW
0.0kW
2.0kW
50
Het nummer dat op het gebruikersscherm
wordt weergegeven is het telefoonnummer van uw
plaatselijke dealer.
9.5.10. FABRIEKSINSTELLINGEN
HERSTELLEN
De FABRIEKSINSTELLINGEN HERSTELLEN wordt
gebruikt om alle parameters die in het gebruikersscherm zijn
ingesteld terug te zetten naar de fabrieksinstelling.
Ga naar MENU > VOOR SERVICEMAN >
10. HERSTELLEN FABRIEKSINSTELLINGEN. Druk op OK.
De volgende pagina wordt weergegeven:
om de cursor naar JA te verplaatsen en druk
Druk op
Na enkele seconden worden alle parameters die in het
gebruikersscherm zijn ingesteld, teruggezet naar de
fabrieksinstellingen.
9.5.11. PROEFDRAAIEN
PROEFDRAAIEN wordt gebruikt om de correcte werking te
controleren van de kleppen, de luchtzuivering, de werking
van de circulatiepomp, de koeling, de verwarming en de
sanitair waterverwarming.
Ga naar MENU > VOOR SERVICEMAN >
11. PROEFDRAAIEN.
Druk op OK. De volgende pagina wordt weergegeven:
Als JA is geselecteerd, worden de volgende
pagina's weergegeven:
10 RESTORE FACTORY SETTINGS
All the settings will come back to
factory default.
Do you want to restore factory
settings?
OK CONFIRM
NO YES
11 TEST RUN
Active the settings and
active the “TEST RUN”?
OK CONFIRM
NO YES
Please wait…
5%
10 RESTORE FACTORY SETTINGS
Als CONTROLE PUNTEN is geselecteerd, worden
de volgende pagina's weergegeven:
Druk op ▼ ▲ om naar de onderdelen te scrollen die u
wilt controleren en druk op AAN/UIT. Wanneer
bijvoorbeeld de 3-wegklep is geselecteerd en AAN/UIT
is ingedrukt, is de werking van de 3-wegklep normaal
als de klep open/dicht is, en dat geldt ook voor andere
onderdelen.
11 TEST RUN
Test run is on.
Air purge is on.
OK CONFIRM
11 TEST RUN
OFF
OFF
OFF
OFF
OFF
ON/OFF ON/OFF
3-WAY VALVE 1
3-WAY VALVE 2
PUMP I
PUMP O
PUMP C
ADJUSTOK CONFIRM
9 SERVICE CALL
PHONE NO. ***************
MOBILE NO. ******************
1/2
11 TEST RUN
OFF
OFF
OFF
OFF
OFF
ON/OFF ON/OFF
PUMPSOLAR
PUMPDHW
INNER BACKUP HEATER
TANK HEATER
3-WAY VALVE 3
2/2
Controleer vóór CONTROLE PUNTEN of de
tank en het watersysteem met water zijn gevuld
en ontlucht is: anders kan de pomp of de
backupverwarming doorbranden.
Als ONTLUCHTING is geselecteerd en op OK wordt
gedrukt, wordt de volgende pagina weergegeven:
LET OP
OK ENTER
11 TEST RUN
11.1 POINT CHECK
11.2 AIR PURGE
11.3 CIRCULATED PUMP RUNNING
11.4 COOL MODE RUNNING
11.5 HEAT MODE RUNNING
OK ENTER
11 TEST RUN
11.6 DHW MODE RUNNING
op OK. De volgende pagina wordt weergegeven:
51
Tijdens het proefdraaien van de SWW-modus is
de standaard richttemperatuur van het sanitair water
55°C. De TBH (tank boost-verwarmer) wordt
ingeschakeld nadat de compressor 10 min heeft
gedraaid. De TBH wordt 3 minuten uitgeschakeld, de
warmtepomp blijft in bedrijf totdat de
watertemperatuur tot een bepaalde waarde is
gestegen of totdat het volgende commando wordt
ontvangen.
Tijdens het proefdraaien zijn alle toetsen behalve
OK uitgeschakeld. Als u proefdraaien wilt uitschakelen,
drukt dan op OK. Wanneer de unit bijvoorbeeld
in de ontluchtingsmodus staat, zal nadat u op
OK hebt gedrukt, de volgende pagina worden
weergegeven:
11 TEST RUN
Test run is on.
CIRCULATED pump is on.
OK CONFIRM
Wanneer de circulatiepomp wordt ingeschakeld, zullen
alle werkende componenten stoppen. 60 seconden later
opent SV1, en sluit SV2, 60 seconden later wordt
POMPI ingeschakeld. 30 s. later, bij controle van
debietschakelaar van normaal debiet, treedt POMPI
gedurende 3min in werking, nadat de pomp 60
seconden gestopt is, sluit SV1 en opent SV2. 60 s. later
treden zowel POMPI als POMPO in werking, 2 min later
controleert de debietschakelaar het debiet. Indien de
debietschakelaar gedurende 15 s. sluit, staan POMPI
en POMPO in werking tot het volgende commando
wordt ontvangen.
Wanneer KOELMODUS IN BEDRIJF wordt
geselecteerd, wordt de volgende pagina weergegeven:
Tijdens het proefdraaien van de KOELMODUS is de
standaard richttemperatuur van het water 7°C. De unit
blijft werken tot de watertemperatuur tot een bepaalde
waarde daalt of tot het volgende commando wordt
ontvangen.
Wanneer de VERWARMINGSMODUS IN BEDRIJF is
geselecteerd, wordt de volgende pagina weergegeven:
Tijdens het proefdraaien in de VERWARMINGSMODUS
is de standaard ingestelde richttemperatuur van het
water 35°C. De IBH (interne backupverwarming) wordt
ingeschakeld nadat de compressor 10 minuten heeft
gedraaid. Nadat de IBH 3 minuten heeft gedraaid, wordt
deze uitgeschakeld en blijft de warmtepomp werken
totdat de watertemperatuur tot een bepaalde waarde is
gestegen of totdat het volgende commando wordt
ontvangen.
Wanneer de SWW-MODUS IN BEDRIJF is
geselecteerd, wordt de volgende pagina weergegeven:
11 TEST RUN
Test run is on.
Cool mode is on.
Leaving water temperature is
15°C.
OK CONFIRM
11 TEST RUN
Test run is on.
Heat mode is on.
Leaving water temperature is
15°C.
OK CONFIRM
11 TEST RUN
Test run is on.
DHW mode is on.
Water flow temper. is 45°C
Water tank temper. is 30°C
OK CONFIRM
In de ontluchtingsmodus gaat SV1 open, en SV2 sluit.
60 s. later zal de pomp in de eenheid (POMPI)
gedurende 10min werken, gedurende welke de
debietschakelaar niet zal werken. Nadat de pomp stopt,
sluit SV1 en opent SV2. 60 s. later zullen zowel de
POMPI als de POMPO ingeschakeld worden tot het
volgende commando wordt ontvangen.
Wanneer BEDRIJF CIRCULATIEPOMP is geselecteerd,
wordt de volgende pagina weergegeven:
om met de cursor te scrollen naar JA en
Druk op
Tijdens bedrijf van speciale functies, kunnen
de functies ( WEKELIJKSE SCHEMA/
TIMER , AFWEZIG VAKANTIE, VAKANTIE
THUIS) niet worden gebruikt.
OPMERKING
11 TEST RUN
Do you want to turn off the test run
(AIR PURGE)function?
OK CONFIRM
NO YES
druk op OK. Proefdraaien wordt uitgeschakeld.
9.5.12. SPECIALE FUNCTIE
Wanneer de besturingseenheid in een speciale
functiemodus is, werkt de besturing niet, en keert de
pagina niet naar de startpagina terug, en het scherm
toont de pagina met de speciale functie in bedrijf, de
besturingseenheid is niet vergrendeld.
52
T1s+dT1s
T1s
Compressor
Pomp
t_interval_H
OFF ON
OFF ON
t_firstFH
t
Wanneer de cursor op VOORVERWARMEN VOOR VLOER
staat , gebruik om naar JA te scrollen en druk op OK.
De volgende pagina wordt weergegeven:
Ga naar MENU > VOOR SERVICEMAN > 12. SPECIALE
FUNCTIE.
Bij de vloerverwarming kan, indien een grote hoeveelheid
water aanwezig is op de vloer, de vloer kromtrekken of zelfs
scheuren tijdens bedrijf van de vloerverwarming; om dit te
voorkomen, moet de vloer worden gedroogd, waarbij de
temperatuur van de vloer geleidelijk moet worden opgevoerd.
OK ENTER
12 SPECIAL FUNCTION
12.1 PREHEATING FOR FLOOR
12.2 FLOOR DRYING UP
Druk op ▼ ▲ om te scrollen en druk op OK om in te voeren.
Tijdens de eerste werking van de unit kan er lucht in het
watersysteem achterblijven, wat storingen kan veroorzaken
tijdens het bedrijf. Het is noodzakelijk de ontluchtingsfunctie
in werking te stellen (zorg ervoor dat de ontluchtingsklep
open staat).
Als VOORVERWARMEN VOOR DE VLOER is geselecteerd,
wordt na het indrukken van de OK toets de volgende pagina
getoond:
12.1 PREHEATING FOR FLOOR
30°C
72 HOURS
ADJUST
T1S
t_fristFH
ENTER EXIT
om met de cursor te scrollen naar JA en
Druk op
druk op OK. Voorverwarmen van de vloer wordt
uitgeschakeld.
De werking van de unit tijdens het voorverwarmen voor
de vloer wordt beschreven in de onderstaande
afbeelding:
Tijdens het voorverwarmen van de vloer zijn alle toetsen
behalve OK uitgeschakeld. Als u de voorverwarming van
de vloer wilt uitschakelen, druk dan op OK.
De volgende pagina wordt weergegeven:
12.1 PREHEATING FOR FLOOR
Preheat for floor is
running for 25 minutes.
Water flow temperature is 20°C.
OK CONFIRM
8 days
5 days
5 days
45°C
15:00
ADJUST
WARM UP TIME(t_DRYUP)
KEEP TIME(t_HIGHPEAK)
TEMP. DOWN TIME(t_DRYDOWN)
PEAK TEMP.(T_DRYPEAK)
START TIME
12.1 PREHEATING FOR FLOOR
Do you want to turn off the preheating
for floor function?
OK CONFIRM
NO YES
12.2 FLOOR DRYING UP
01-01-2019
ADJUST
START DATE
ENTER EXIT
12 SPECIAL FUNCTION
Active the settings and active the
“SPECIAL FUNCTION”?
OK CONFIRM
NO YES
Als DROGEN VAN VLOER geselecteerd is, wordt na
het indrukken van OK de volgende pagina's getoond:
12.2 FLOOR DRYING UP
53
De AUTO RESTART-functie past de instellingen van
het gebruikersscherm opnieuw toe op het moment van
de stroomonderbreking. Als deze functie is
uitgeschakeld, zal de unit niet automatisch herstarten
na een stroomonderbreking.
9.5.14. STROOM TOEVOER BEGRENZING
Instellen van STROOM TOEVOER BEGRENZING
Ga naar MENU > VOOR SERVICEMAN >
14. BEGRENZING STROOMTOEVOER
14 POWER INPUT LIMITATION
0
ADJUST
14.1 POWER LIMITATION
9.5.15. INGANG BEPALEN
Instellen van INGANG BEPALEN
Ga naar MENU > VOOR SERVICEMAN >
15. INPUT BEPALEN
15 INPUT DEFINE
HMI
-2°C
NON
<10m
NON
ADJUST
15.6 Ta
15.7 Ta-adj
15.8 SOLAR INPUT
15.9 F-PIPE LENGTH
15.10 RT/Ta_PCB
15 INPUT DEFINE
REMOTE
NON
NON
NON
NON
ADJUST
15.1 ON/OFF(M1M2)
15.2 SMART GRID
15.3 T1b(Tw2)
15.4 Tbt1
15.5 Tbt2
12.3 FLOOR DRYING UP
The unit will operate floor drying up
on 09:00 01-08-2018.
OK CONFIRM
Tijdens het drogen van de vloer zijn alle toetsen behalve
OK ongeldig. Als de warmtepomp defect is, wordt de
vloerdroogstand uitgeschakeld wanneer de
backupverwarming en extra verwarmingsbron niet
beschikbaar zijn. Als u het opdrogen van de vloer wilt
uitschakelen, druk dan op OK. De volgende pagina
wordt weergegeven:
Gebruik
om de cursor naar JA te verplaatsen en
druk op OK. Het drogen van de vloer wordt onderbroken.
De richttemperatuur van de wateruitlaat tijdens het
drogen van de vloer wordt in de onderstaande
afbeelding getoond:
t_DRYUP t_HIGHPEAK
T1S
t
t_DRYD
T_DRYPEAK
9.5.13. AUTO RESTART
De AUTO RESTART-functie wordt gebruikt om te
selecteren of de unit de instellingen van het
gebruikersscherm opnieuw toepast na een
stroomstoring.
Ga naar MENU > VOOR SERVICEMAN > 13. AUTO
RESTART
13 AUTO RESTART
YES
NON
ADJUST
13.1 COOL/HEAT MODE
13.2 DHW MODE 15 INPUT DEFINE
NON
ADJUST
15.11 PUMPI SILENT MODE
54
9.5.16. Parameters instellen
De parameters met betrekking tot dit hoofdstuk staan in de onderstaande tabel.
Bestelnummer Code Staat Standaard Minimum Maximum Instelling
interval Eenheid
1.1
DHW MODE In- of uitschakelen van de SWW-modus: 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
1.2
DISINFECT In- of uitschakelen van de ontsmettingsmodus: 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
1.3
DHW PRIORITY In- of uitschakelen van de prioriteitsmodus SWW: 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
1.4
DHW PUMP In- of uitschakelen van de pompmodus SWW: 0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
1.5
DHW PRIORITY TIME SET In- of uitschakelen van de prioriteitstijd SWW: 0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
1.6
dT5_ON Temperatuurverschil voor het starten van de warmtepomp 10 1 30 1 ºC
1.7
dT1S5 De verschilwaarde tussen Twout en T5 in SWW-modus 10 5 40 1
1.8
T4DHWMAX De maximale omgevingstemperatuur voor normaal bedrijf
van warmtepomp op sanitair waterverwarming 43 35 43 1
1.9
T4DHWMIN De minimale omgevingstemperatuur voor normaal bedrijf van
warmtepomp op sanitair waterverwarming -10 -25 30 1
1.10
t_INTERVAL_DHW De starttijd van interval van compressor in SWW-modus 5 5 5 1 MIN
1.11
dT5_TBH_ OFF Het temperatuurverschil tussen T5 en T5S dat
de booster-verwarming uitschakelt 5 0 10 1
1.12
T4_TBH_ON De hoogste buitentemperatuur voor normaal bedrijf van de TBH 5 -5 50 1
1.13
t_TBH_DELAY De tijd dat de compressor in bedrijf staat voor de booster-
verwarming 30 0 240 5 MIN
1.14
T5S_DI De gewenste temperatuur van het warm water voor huishoudelijk
gebruik in de tank in de ONTSMETTING-modus 65 60 70 1
1.15
t_DI_HIGHTEMP.
Tijdsduur van de hoogste temperatuur van het water in de
warmwatertank voor huishoudelijk gebruik in de ONTSMETTING-
functie
15 5 60 5 MIN
1.16
t_DI_MAX De maximale duur van de ontsmetting 210 90 300 5 MIN
1.17
t_DHWHP_RESTRICT De bedrijfstijd voor de ruimteverwarming/-koeling 30 10 600 5 MIN
1.18
t_DHWHP_MAX De maximale continue werkingsduur van de warmtepomp in de
PRIORITEIT SWW-modus 90 10 600 5 MIN
1.20
PUMP RUNNING TIME De bepaalde tijd dat de SWW-pomp blijft draaien 5 5 120 1 MIN
1.19
DHW PUMP TIME RUN In- of uitschakelen van de tijdschakeling van de SWW-pomp en blijft
werken gedurende de BEDRIJFSTIJD POMP: 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
1.21
DHW PUMP DISINFECT In- of uitschakelen van de werking van de SWW-pomp in
ontsmettingsmodus en T5 ≥ T5S_DI-2: 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
2.1
COOL MODE In- of uitschakelen van de koelmodus: 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
2.2
t_T4_FRESH_C De ververstijd van klimaatgerelateerde curven voor de koelmodus 0,5 0,5 6 0,5 uren
2.3
T4CMAX De hoogste omgevingstemperatuur voor koelmodus 52 35 52 1
2.4
T4CMIN De laagste omgevingstemperatuur voor koelmodus 10 -5 25 1
2.5
dT1SC Temperatuurverschil voor het starten van de warmtepomp (T1) 5 2 10 1
2.6
dTSC Temperatuurverschil voor het starten van de warmtepomp (Ta) 2 1 10 1
2.7
t_INTERVAL_COOL De starttijd van interval van compressor in KOEL-modus 5 5 5 1 MIN
2.8
T1SetC1 Insteltemperatuur 1 van de klimaatgerelateerde curven voor de
koelmodus 10 5 25 1
2.9
T1SetC2 Insteltemperatuur 2 van klimaatgerelateerde curven voor
koelmodus 16 5 25 1
2.10
T4C1 Omgevingstemperatuur 1 van klimaatgerelateerde curven voor
koelmodus 35 -5 46 1
2.11
T4C2 Omgevingstemperatuur 2 van klimaatgerelateerde curven voor
koelmodus 25 -5 46 1
2.12
ZONE1 C-EMISSION Het type zone1-einde voor koelmodus: 0=FCU (ventilatorlucht-unit),
1=RAD. (radiator), 2=FLH (vloerverwarming) 0 0 2 1 /
2.13
ZONE2 C-EMISSION Het type zone 2 - einde voor koelmodus: 0=FCU (ventilatorlucht-
unit), 1=RAD. (radiator), 2=FLH (vloerverwarming) 0 0 2 1 /
ºC
ºC
ºC
55
3.1 HEAT MODE Inschakelen of uitschakelen van de verwarmingsmodus 1 0 1 1 /
3.2 t_T4_FRESH_H De ververstijd van klimaatgerelateerde curven voor de
verwarmingsmodus 0,5 0,5 6 0,5 uren
3.3 T4HMAX De maximale omgevingstemperatuur voor verwarmingsmodus 25 20 35 1
3.4 T4HMIN De minimale omgevingstemperatuur voor verwarmingsmodus -15 -25 30 1
3.5 dT1SH Temperatuurverschil voor het starten van de unit (T1) 5 2 20 1
3.6 dTSH Temperatuurverschil voor het starten van de unit (Ta) 2 1 10
1
3.8 T1SetH1 Insteltemperatuur 1 van de klimaatgerelateerde curven voor de
verwarmingsmodus 35 25 65 1
3.9 T1SetH2 Insteltemperatuur 2 van klimaatgerelateerde curven voor
verwarmingsmodus 28 25 65 1
3.10 T4H1 Omgevingstemperatuur 1 van klimaatgerelateerde curven voor
verwarmingsmodus -5 -25 35 1
3.11 T4H2 Omgevingstemperatuur 2 van klimaatgerelateerde curven voor
verwarmingsmodus 7 -25 35 1
3.12 ZONE1 H-EMISSION Het type zone 1 - einde voor verwarmingsmodus: 0=FCU
(ventilatorlucht-unit), 1=RAD (radiator), 2=FLH (vloerverwarming) 1 0 2 1 /
3.13 ZONE2 H-EMISSION Het type zone 2 - einde voor verwarmingsmodus: 0=FCU
(ventilatorlucht-unit), 1=RAD (radiator), 2=FLH (vloerverwarming) 2 0 2 1 /
3.14 t_DELAY_PUMP De tijd dat de compressor in bedrijf staat voordat de
pomp aanslaat 20,520 0,5MIN
4.1 T4AUTOCMIN De minimale bedrijfsomgevingstemperatuur voor koeling in
automatische modus 25 20 29 1
4.2 T4AUTOHMAX De maximale bedrijfsomgevingstemperatuur voor verwarming in de
automatische modus 17 10 17 1
5.1 WATER FLOW TEMP. In- of uitschakelen van de WATERDEBIET TEMP.: 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
5.2 ROOM TEMP. In- of uitschakelen van de KAMERTEMP.: 0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
5.3 DOUBLE ZONE In- of uitschakelen van de RUIMTETHERMOSTAAT DUBBELE
ZONE: 0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
7.1 dT1_IBH_ON Het temperatuurverschil tussen T1S en T1 voor
het starten van de backupverwarming 5 2 10 1
7.2 t_IBH_DELAY De tijd dat de compressor in bedrijf staat voordat de
backupverwarming aanslaat 30 15 120 5 MIN
7.3 T4_IBH_ON De omgevingstemperatuur voor het starten van de backupverwarming -5 -15 30 1
7.7 IBH_LOCATE IBH/AHS-installatieplaats PIPE LOOP=0; BUFFER TANK=1 0 0 0 0
7.8 P_IBH1 Opgenomen vermogen van IBH1 0 0 20 0,5kW
7.9 P_IBH2 Opgenomen vermogen van IBH2 0 0 20 0,5kW
7.10 P_TBH Vermogen van TBH 2 0 20 0,5 kW
7.4 dT1_AHS_ON Het temperatuurverschil tussen T1S en T1B voor inschakelen van
de extra verwarmingsbron 5 2 20 1
7.5 t_AHS_DELAY De tijd dat de compressor in bedrijf staat voordat de extra
verwarmingsbron aanslaat 30 5 120 5 MIN
7.6 T4_AHS_ON De omgevingstemperatuur voor het starten van de extra
verwarmingsbron -5 -15 30 1
8.1 T1S_H.A_H De richttemperatuur van het uitlaatwater voor ruimteverwarming
tijdens vakantie-modus 25 20 25 1
8.2 T5S_H.A_DHW De richttemperatuur voor sanitair warm water verwarming tijdens
vakantie-modus 25 20 25 1
12.1 PREHEATING FOR
FLOOR T1S
De temperatuur van het uitlaatwater tijdens de eerste
voorverwarming voor vloer 25 25 35 1
12.3 t_FIRSTFH De tijd die nodig is voor het voorverwarmen van de vloer 72 48 96 12 UUR
De stijl van kamerthermostaat
0=NEE, 1=MODUSINSTELLING, 2=EENZONE, 3=DUBBELE ZONE
6.1 ROOM THERMOSTAT 0 0 3 1 /
3.7 t_INTERVAL_HEAT De starttijd van interval van compressor in verwarmingsmodus 5 5 5 MIN
56
12.4 t_DRYUP De dag voor opwarmen tijdens opdrogen van vloer 8 4 15 1 DAG
12.5 t_HIGHPEAK De aansluitende dagen op hoge temperatuur tijdens
vloer drogen 5 3 7 1 DAG
12.6 t_DRYD De dag van neerwaartse temperatuur tijdens het
drogen van de vloer 5 4 15 1 DAG
12.7 T_DRYPEAK De max. richttemperatuur van de waterstroom tijdens
opdrogen vloer 45 30 55 1 °C
12.8 START TIME De starttijd van het opdrogen van de vloer
Uur: de
huidige tijd
(niet op het
uur +1, op het
uur +2)
Minuut: 00
0:00 23:30 1/30 u/min
12.9 START DATE De startdatum voor vloer drogen Huidige
datum 1/1/2000 31/12/2099 1/1/2001 d/m/j
13.1 AUTO RESTART
COOL/HEAT MODE
Inschakelen of uitschakelen van de automatische herstart
koeling/verwarming modus; 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
13.2 AUTO RESTART
DHW MODE
Inschakelen of uitschakelen van de automatische herstart
SWW-modus; 0=NEE, 1=JA 1 0 1 1 /
14.1 POWER INPUT LIMITATION Het type stroomingangsbeperking, 0=NEE,
1~8=TYPE 1~8 0 0 8 1 /
15.1 ON/OFFM1 M2Voer de functie van de M1M2-schakelaar in;
0=AFSTANDSBEDIENING AAN/UIT, 1=TBH AAN/UIT, 2=AHS AAN/UIT 0 0 2 1 /
15.2 SMART GRID In- of uitschakelen van SMART GRID;
0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
15.3 T1bTw 2In- of uitschakelen van de T1b (Tw 2);
0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
15.4 Tbt1 In- of uitschakelen van Tbt1;
0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
15.5 Tbt2 In- of uitschakelen van Tbt2;
0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
15.6 Ta Inschakelen of uitschakelen van Ta;
0=NEE, 1=JA 0 0 1 1 /
15.8
15.9
15.10
15.11
16.1
16.2 TIME_ADJUST
16.3
17.1
17.2
SOLAR INPUT Kies ZONNE-INPUT; 0=Nee,
1=CN18Tsolar, 2=CN11SL1SL2 0 0 2 1 /
F-PIPE LENGTH
Kies de totale lengte van de vloeistofleiding (F-LEIDING
LENGTE);
0=F-LEIDINGLENGTE <10 m, 1=F-LEIDINGLENGTE ≥10 m
0 0 1 1 /
0 0 1 1 /
RT/Ta_PCB In- of uitschakelen van RT/Ta_PCB; 0=NEE, 1=JA
0 0 1 1 /
PER_START Opstartpercentage van meervoudige units 10 10 100 10 %
Aanpassingstijd van het optellen en aftrekken van eenheden 5 1 60 1 MIN
ADDRESS RESET Herstel de adrescode van de unit FF 0 15 1 /
HMI SET Kies de HMI;
0=MASTER, 1=SLAAF 0 0 1 1 /
HMI ADDRESS FOR BMS Stel de HMI-adrescode voor BMS in 1 1 16 1 /
15.7 Ta-adj De gecorrigeerde waarde van Ta op de besturingseenheid -2 -10 10 1
PUMPI SILENT MODE In- of uitschakelen PUMPI STILTE MODE
0=NEE, 1=Ja
57
10. PROEFDRAAIEN EN
EINDCONTROLES
De installateur is verplicht de correcte werking van de
unit na de installatie te controleren.
10.1. Eindcontroles
Lees de volgende aanbevelingen voordat u de unit
inschakelt:
Wanneer de volledige installatie en alle nodige
instellingen zijn uitgevoerd, moet de
beschermkappen aan de voorkant van de unit en
de andere beschermingen teruggeplaatst worden.
Het servicepaneel van de schakelkast mag alleen
worden geopend voor onderhoudsdoeleinden door
een erkende elektricien.
Tijdens de eerste bedrijfsperiode van de unit kan het
vereiste stroomvermogen hoger zijn dan op het
typeplaatje van de unit is aangegeven. Dit
verschijnsel is te wijten aan de compressor, die 50
uur moet draaien voordat een soepele werking
verkregen wordt en een stabiel stroomverbruik toont.
OPMERKING
GEVAAR
ELEKTRISCHE SCHOK
Voordat u onderhoud of reparaties uitvoert,
moet u de stroomtoevoer op het
voedingspaneel uitschakelen.
Raak gedurende 10 minuten na het
uitschakelen van de stroomtoevoer geen enkel
onderdeel onder spanning aan.
De carterverwarming van de compressor kan
zelfs in stand-by werken.
Houd er rekening mee dat sommige delen van
de elektrische onderdelenkast heet zijn.
Raak geleidende onderdelen nooit aan.
Spoel het apparaat nooit met water. Dit kan een
elektrische schok of brand veroorzaken.
Laat het apparaat nooit onbeheerd achter met
het onderhoudspaneel verwijderd.
De glycoloplossing moet worden opgeruimd volgens de
geldende plaatselijke en nationale wetgeving.
Waterdruk
Controleer de waterdruk, als deze lager is dan 1 bar,
vul dan water bij in het systeem.
Waterfilter
Maak de waterfilter schoon.
Water overdrukklep
Controleer de werking van de overdrukklep door de
zwarte knop op de klep linksom te draaien:
- Als u geen ratelend geluid hoort, neem dan contact
op met uw plaatselijke dealer.
- Als het water uit de unit blijft lopen, sluit dan eerst
zowel de watertoevoer- als de waterafvoerkraan en
neem vervolgens contact op met uw plaatselijke
dealer.
Overdrukklep slang
Controleer of de slang van de overdrukklep juist is
aangesloten om het water af te voeren.
Bedekking voor isolatie van vat van
backupverwarming
Controleer of de bedekking voor isolatie van de
backupverwarming stevig rond het vat is bevestigd.
Overdrukklep van de tank voor warm water voor
huishoudelijk gebruik (excl. levering). Alleen
toepasselijk voor installaties met een tank voor warm
water voor huishoudelijk gebruik. Controleer of de
overdrukklep op de tank voor warm water voor
huishoudelijk gebruik correct werkt.
Tank booster-verwarmer voor warm water voor
huishoudelijk gebruik
Alleen toepasselijk op installaties met een tank voor
warm water voor huishoudelijk gebruik. Voor een
langere levensduur is het raadzaam de kalkaanslag
op de booster-verwarming te verwijderen, vooral in
gebieden met hard water. Ga als volgt te werk: leeg
de tank voor warm water voor huishoudelijk gebruik,
verwijder de booster-verwarming uit de
warmwatertank voor huishoudelijk gebruik en dompel
deze gedurende 24 uur onder in een emmer (of iets
dergelijks) met een kalkverwijderend product.
Schakelkast van de unit
-Kijk de schakelkast grondig na en zoek naar
duidelijke defecten zoals losse verbindingen of
defecte bedrading.
-Controleer met een ohm-meter of de schakelaars
correct werken. Alle contacten van deze schakelaars
moeten in de open stand staan.
Gebruik van glycol (zie 8.5.4. "Beveiliging
watercircuit tegen vorst"). Noteer de
glycolconcentratie en de pH-waarde in het systeem
ten minste eenmaal per jaar.
-Een PH-waarde onder 8,0 geeft aan dat een
aanzienlijk deel van het corrosiewerend middel is
opgebruikt en dat het ververst moet worden.
-Een pH-waarde van minder dan 7,0 wijst op
oxidatie van het glycol. Het systeem moet worden
leeggemaakt en grondig worden gespoeld om
ernstige schade te voorkomen.
De volgende controles moeten ten minste eenmaal per
jaar door een vakbekwaam persoon worden uitgevoerd.
10.2. Proefdraaien (handmatig)
Indien nodig kan de installateur op elk moment
handmatig proefdraaien uitvoeren om de correcte
werking van de luchtzuivering, verwarming, koeling en
sanitair waterverwarming te controleren, zie 9.5.11.
"Proefdraaien".
11. ONDERHOUD EN SERVICE
Om een optimale beschikbaarheid van de eenheid te
waarborgen, moeten op gezette tijden een aantal
controles en inspecties van de unit en de bedrading
worden uitgevoerd.
Dit onderhoud moet worden uitgevoerd door een
monteur.
58
Als een beveiliging geactiveerd is, schakel dan de unit uit en ga na waarom de beveiliging is geactiveerd alvorens deze te
resetten. In geen geval mogen veiligheidsvoorzieningen worden overbrugd of veranderd in een andere waarde dan de
fabrieksinstelling. Als de oorzaak van het probleem niet kan worden gevonden, bel dan uw plaatselijke dealer.
Als de overdrukklep niet goed werkt en moet worden vervangen, sluit dan altijd de slang die aan de overdrukklep is bevestigd
weer aan om te voorkomen dat er water uit de unit druppelt!
12.PROBLEEMOPLOSSING
In dit onderdeel wordt nuttige informatie gegeven over het opsporen en oplossen van bepaalde storingen die in de unit
kunnen voorkomen.
De probleemoplossing en de bijbehorende corrigerende maatregelen mogen alleen door een vakbekwame monteur worden
uitgevoerd.
12.1. Algemene richtlijnen
Voer altijd eerst een grondige visuele controle uit van de unit en zoek naar voor de hand liggende gebreken zoals losse
aansluitingen of foute bedrading vooraleer te beginnen met de procedure voor het opsporen en verhelpen van storingen.
Raadpleeg voor problemen met betrekking tot de optionele zonne-energiekit voor sanitair waterverwarming de
probleemoplossing in de installatie- en gebruikershandleiding van die kit.
OPMERKING
Schakel steeds de hoofdschakelaar van de unit uit vooraleer u het voedingspaneel of de schakelkast controleert.
WAARSCHUWING
Symptoom 2: de unit is ingeschakeld maar de compressor start niet (ruimteverwarming of sanitair waterverwarming).
MOGELIJKE OORZAKEN MAATREGELEN
De unit werkt misschien
buiten zijn werkingsbereik
(de watertemperatuur is te
laag).
In geval van lage watertemperatuur gebruikt het systeem de
backupverwarming om eerst de minimumwatertemperatuur (12°C) te
bereiken.
Controleer of de stroomvoorziening van de backupverwarming correct is.
Controleer of de thermische zekering van de backupverwarming
gesloten is.
Controleer of de thermische zekering van de backupverwarming niet
geactiveerd is.
Controleer of de schakelaars van de backupverwarming niet defect zijn.
12.2. Algemene symptomen
Symptoom 1: de unit is ingeschakeld maar verwarmt of koelt niet zoals verwacht.
MOGELIJKE OORZAKEN MAATREGEL
De temperatuurinstelling
is niet juist.
Controleer de parameters. T4HMAX, T4HMIN in verwarmingsmodus.
T4CMAX,T4CMIN in koelmodus.T4SWWMAX,T4SWWMIN
in de SWW-modus.
De watertoevoer is te laag.
Controleer of alle afsluitkranen van het watercircuit in de juiste positie
staan.
Controleer of de waterfilter verstopt is.
Controleer dat er geen lucht in het watersysteem zit.
Controleer op de manometer of er voldoende waterdruk is. De waterdruk
moet >1 bar zijn (water is koud).
Controleer of het expansievat niet defect is.
Controleer of de weerstand in het watercircuit niet te hoog is voor de
pomp.
Het watervolume in de
installatie is te laag.
Controleer dat het watervolume in de installatie hoger is dan
de minimaal vereiste waarde (zie 8.5.2. "Watervolume en
dimensionering van expansievaten").
59
Symptoom 3: pomp maakt lawaai (cavitatie).
Symptoom 4: de overdrukklep van het water opent.
MOGELIJKE OORZAKEN MAATREGELEN
Er zit lucht in het systeem. Ontluchten.
De waterdruk bij de
pompinlaat is te laag.
Controleer op de manometer of er voldoende waterdruk is.
De waterdruk moet > 1 bar zijn (water is koud).
Controleer of de manometer niet defect is.
Controleer of het expansievat niet defect is.
Controleer of de instelling van de voordruk van het expansie vat correct
is (zie 8.5.2. "Watervolume en dimensionering van
expansievaten").
MOGELIJKE OORZAKEN MAATREGELEN
Het expansievat is
defect. Vervang het expansievat.
De vulwaterdruk in de installatie
is hoger dan 0,3 MPa.
Controleer dat de druk van het vulwater in de installatie ongeveer
0,10~0,20 MPa bedraagt (zie 8.5.2. "Watervolume en dimensionering
van expansievaten").
Symptoom 6: onvoldoende capaciteit voor verwarmen van ruimten bij lage buitentemperaturen.
Symptoom 5: de overdrukklep van het water lekt.
MOGELIJKE OORZAKEN MAATREGELEN
Vuil blokkeert de uitgang van
de overdrukklep.
Controleer de werking van de overdrukklep door de rode knop op de
klep rechtsom te draaien:
Als u geen ratelend geluid hoort, neem dan contact op met uw
plaatselijke dealer.
Als het water uit de unit blijft lopen, sluit dan eerst zowel de
watertoevoer- als de waterafvoerkraan en neem vervolgens contact op
met uw plaatselijke dealer.
MOGELIJKE OORZAKEN MAATREGELEN
De backupverwarming is
niet geactiveerd.
Er wordt te veel vermogen van de
warmtepomp gebruikt voor het
verwarmen van sanitair warm water
(geldt alleen voor installaties met
een tank voor warm water voor
huishoudelijk gebruik).
Controleer of de "t_SWWHP_MAX" en "t_SWWHP_RESTRICT" juist zijn
geconfigureerd:
Controleer dat "SWW-PRIORITEIT" op het gebruikersscherm
uitgeschakeld is.
Activeer "T4_TBH_ON" op het gebruikersscherm/VOOR SERVICEMAN
om de boosterverwarming voor het verwarmen van sanitair water in te
schakelen.
Controleer of de "ANDERE VERWARMINGSBRON/
BACKUPVERWARMING"
ingeschakeld staat, zie 9.5. "Instellingen ter plaatse". Controleer of de
thermische beveiliging van de backupverwarming al dan niet geactiveerd
is (zie "Bediening backupverwarming (IBH)" ). Controleer of de
boosterverwarming werkt, de backupverwarming en de boosterverwarming
kunnen niet gelijktijdig werken.
Symptoom 7: de verwarmingsmodus kan niet onmiddellijk overschakelen naar de SWW-modus.
MOGELIJKE OORZAKEN MAATREGELEN
Het volume van de tank
is te klein en de plaats
van de temperatuursonde
is niet hoog genoeg.
Stel "dT1S5" in op de maximumwaarde, en stel
"t_SWWHP_RESTRICT" in op de minimumwaarde.
Stel dT1SH in op 2°C.
Schakel TBH in, en TBH moet worden geregeld door de buitenunit.
Als AHS beschikbaar is, schakel het dan eerst in, als aan vereiste voor
de warmtepomp wordt voldaan, wordt deze ingeschakeld.
Indien zowel TBH als AHS niet beschikbaar zijn, probeer dan de positie
van de T5 sonde te veranderen (zie 5. "Algemene inleiding").
60
Symptoom 8: de SWW-modus kan niet onmiddellijk overschakelen naar de verwarmingsstand.
MOGELIJKE OORZAKEN MAATREGEL
Warmtewisselaar voor
ruimteverwarming niet groot genoeg
De belasting ruimteverwarming is gering
Als de omgevingstemperatuur laag is, is er
niet genoeg warm water en wordt de AHS
niet of te laat bediend
Voorrang SWW-modus
Handmatige inschakeling van de functie
SNEL WATER, nadat het warme water
aan de eisen voldoet, schakelt de
warmtepomp niet tijdig over op de
airconditioningsmodus
Ontsmettingsfunctie is ingeschakeld
maar zonder TBH
Normaal, geen behoefte aan verwarming
Schakel de functie SNELWATER handmatig uit
Als AHS of IBH op de unit zijn aangesloten, wanneer de buitenunit is uitgevallen, moet
de binnenunit de SWW-modus in werking stellen totdat de watertemperatuur de
ingestelde temperatuur bereikt voordat wordt overgeschakeld op verwarmingsmodus.
• Ontsmettingsfunctie uitschakelen
• TBH of AHS toevoegen voor de SWW-modus
• Stel "T4SWWMIN" in, de voorgestelde waarde is ≥ -5ºC
• Stel "T4_TBH_ON" in, de voorgestelde waarde is ≥ 5ºC
• Stel "t_SWWHP_MAX" in op de minimumwaarde, de voorgestelde waarde is 60min.
• Als de circulatiepomp buiten de unit niet door de unit wordt geregeld, probeer dan
de pomp aan te sluiten op de unit.
• Voeg een 3-weg klep toe aan de inlaat van de ventilatorluchtkoeler om er zeker van
te zijn dat het debiet voldoende is.
Symptoom 9: de SWW-modus warmtepomp stopt werking maar instelpunt niet bereikt, ruimteverwarming vereist verwarming
maar unit blijft in SWW-modus.
MOGELIJKE OORZAKEN MAATREGEL
Het oppervlak van de spoel in
de tank is niet groot genoeg Dezelfde oplossing voor Symptoom 7.
TBH of AHS niet beschikbaar
De warmtepomp blijft in de SWW-modus totdat "t_SWWHP_MAX" of het
instelpunt is bereikt. Voeg TBH of AHS toe voor de SWW-modus, TBH en
AHS moeten door de unit worden geregeld.
12.3. Bedrijfsparameter
Dit menu is voor de installateur of onderhoudsmonteur die de bedrijfsparameters reviseert.
Op de startpagina, ga naar ''MENU'' > ''BEDRIJFSPARAMETER''.
Druk op ''OK''. Er zijn negen pagina's voor de bedrijfsparameters, als volgt. Druk op ''▼", ''▲'' om te scrollen.
OPERATION PARAMETER
#00
OPERATE MODE COOL
ADDRESS
SV1 STATE ON
ONLINE UNITS NUMBER 1
SV2 STATE OFF
SV3 STATE OFF
PUMP_I ON
1/9
OPERATION PARAMETER
#00
PUMP-C OFF
ADDRESS
PUMP-S OFF
PUMP-O OFF
PUMP-D OFF
PIPE BACKUP HEATER OFF
TANK BACKUP HEATER ON
2/9
OPERATION PARAMETER
#00
T1 LEAVING WATER TEMP. 35°C
ADDRESS
WATER FLOW 1.72m
3
/h
GAS BOILER OFF
HEAT PUMP CAPACTIY 11.52kW
POWER CONSUM. 1000kWh
Ta ROOM TEMP 25°C
3/9
OPERATION PARAMETER
#00
Tw2 CIRCUIT2 WATER TEMP. 35°C
ADDRESS
TIS’ C1 CLI. CURVE TEMP. 35°C
T5 WATER TANK TEMP. 53°C
TIS2’ C2 CLI. CURVE TEMP. 35°C
TW_O PLATE W-OUTLET TEMP. 35°C
TW_I PLATE W-INLET TEMP. 30°C
4/9
OPERATION PARAMETER
#00
Tbt2 BUFFERTANK_LOW TEMP. 35°C
ADDRESS
IDU SOFTWARE 01-09-2019V01
Tbt1 BUFFERTANK_UP TEMP. 35°C
5/9
Tsolar 25°C
OPERATION PARAMETER
#00
COMP.CURRENT 12A
ADDRESS
COMP.FREQENCY 24Hz
ODU MODEL 6kW
COMP.RUN TIME 54 MIN
COMP.TOTAL RUN TIME 1000Hrs
EXPANSION VALVE 200P
6/9
61
De parameter energieverbruik is facultatief. Indien een parameter niet is ingesteld in het systeem, toont de
parameter “—“.
Het vermogen van de warmtepomp is slechts ter referentie, en kan niet worden gebruikt om het vermogen van de
unit te beoordelen. De nauwkeurigheid van de sensor is ±1ºC. De debietparameters worden berekend aan de hand
van de bedrijfsparameters van de pomp, de afwijking is verschillend bij een verschillend debiet, de maximale
afwijking is 25%.
OPMERKING
OPERATION PARAMETER
#00
IDU TARGET FREQUENCY 46Hz
ADDRESS
FREQUENCY LIMITED TYPE 5
FAN SPEED 600R/MIN
SUPPLY VOLTAGE 230V
DC GENERATRIX VOLTAGE 420V
DC GENERATRIX CURRENT 18A
7/9
OPERATION PARAMETER
#00
TW_I PLATE W-INLET TEMP. 30°C
ADDRESS
T2 PLATE F-OUT TEMP. 35°C
TW_O PLATE W-OUTLET TEMP. 35°C
T2B PLATE F-IN TEMP. 35°C
Th COMP. SUCTION TEMP. 5°C
Tp COMP. DISCHARGE TEMP. 75°C
8/9
OPERATION PARAMETER
#00
T4 OUTDOOR AIR TEMP. 5°C
ADDRESS
TF MODULE TEMP. 55°C
T3 OUTDOOR EXCHARGE TEMP. 5°C
P1 COMP. PRESSURE 2300kPa
ODU SOFTWARE 01-09-2018V01
HMI SOFTWARE 01-09-2018V01
9/9
62
12.4. Storingscodes
Wanneer een veiligheidsvoorziening is geactiveerd, wordt er een storingscode op het gebruikersscherm getoond.
De onderstaande tabel bevat een lijst met alle storingen en maatregelen om deze te verhelpen.
Reset de beveiliging door de unit UIT en weer IN te schakelen.
Indien deze procedure voor het resetten van de beveiliging niet werkt, neem dan contact op met uw plaatselijke dealer.
STORINGSCODE STORING OF
BEVEILIGING
OORZAAK STORING
EN MAATREGELEN
1. Het bedradingscircuit is kortgesloten of open. Sluit de
bedrading correct aan.
2. Het waterdebiet is te laag.
3. Debietschakelaar water is defect, schakelaar is continu open
of dicht, vervang de debietschakelaar.
Defect debiet (na 3 keer E8)
1. De kabel tussen de besturingseenheid en de unit is niet
aangesloten. Sluit de kabel aan.
2. De volgorde van de communicatiedraden klopt niet. Sluit de
draad aan in de juiste volgorde.
3. Er bestaat een hoog magnetisch veld of een sterke
vermogensinterferentie, van bijv. liften, grote
vermogenstransformatoren, enz.
Voeg een barrière toe om de unit te beschermen of verplaats de
unit.
Communicatiestoring tussen
besturing en binnenunit
Eind wateruitlaat
temp. sensor (T1) storing
1. Controleer de weerstand van de sensor
2. De T1 sensor-aansluiting zit los. Sluit het weer aan.
3. De T1 sensor-aansluiting is nat of er zit water in. Verwijder het
water, maak de connector droog. Voeg waterbestendige lijm toe.
4. Defect van T1-sensor, vervang met nieuwe sensor.
Storing temp. sensor
watertank (T5)
Controleer of alle afsluitkranen van het watercircuit volledig
open staan.
1. Controleer of de waterfilter gereinigd moet worden.
2. Zie 8.6. "Water vullen".
3. Controleer dat er geen lucht in het systeem zit (ontluchten).
4. Controleer op de manometer of er voldoende waterdruk is. De
waterdruk moet >1 bar zijn.
5. Controleer of de pompsnelheid op de hoogste snelheid is
ingesteld.
6. Controleer of het expansievat niet defect is.
7. Controleer of de weerstand in het watercircuit niet te hoog is
voor de pomp (zie 9.4. "De pomp instellen").
8. Als deze fout optreedt tijdens de ontdooifunctie (tijdens
ruimteverwarming of sanitair waterverwarming), controleer dan of
de stroomvoorziening van de backupverwarming correct is
aangesloten en of er geen zekeringen zijn doorgebrand.
9. Controleer of de pompzekering en de PCB-zekering niet
doorgebrand zijn.
Storing van waterdebiet
1. Controleer de weerstand van de sensor
2. De Tw-sensoraansluiting zit los. Opnieuw aansluiten.
3. De Tw_in sensor-aansluiting is nat of er zit water in. Verwijder
het water, maak de connector droog. Voeg waterbestendige lijm
toe.
4. Defect van Tw-sensor, vervang met nieuwe sensor.
Storing in de
inlaatwatertemp. sensor
(Tw_in)
1. Controleer de weerstand van de sensor
2. De T5 sensor-aansluiting zit los. Sluit het weer aan.
3. De T5 sensor-aansluiting is nat of er zit water in. Verwijder het
water, maak de connector droog. Voeg waterbestendige lijm toe
4. Defect van T5-sensor, vervang met nieuwe sensor.
5. Als u water voor huishoudelijk gebruik verwarmen wilt afsluiten
wanneer de T5 sensor niet is aangesloten op het systeem, dan
wordt deze sensor niet worden gedetecteerd; raadpleeg dan
9.5.1. "SWW MODUS SETTING".
63
STORINGSCODE STORING OF
BEVEILIGING
OORZAAK STORING
EN MAATREGELEN
1.
De EEprom parameter is fout, herschrijf de EEprom
gegevens.
2.
EEprom chip onderdeel is defect, en moet vervangen worden.
3.
De hoofdbesturingprintplaat van de binnenunit is defect,
vervangen met een nieuwe PCB.
Binnenunit EEprom storing
1. De draad is niet aangesloten tussen de buitenunit en de
hoofdbesturing van de binnenunit. Sluit de draad aan.
2. De volgorde van de communicatiedraden klopt niet. Sluit de
draad aan in de juiste volgorde.
3. Er bestaat een hoog magnetisch veld of een sterke
vermogensinterferentie, van bijv. liften, grote
vermogenstransformatoren, enz. Voeg een barrière toe om de
unit te beschermen of verplaats de unit.
Communicatiestoring tussen
binnenunit en buitenunit
1.
Controleer de weerstand van de sensor
2.
De T1B sensor-aansluiting zit los. Sluit het weer aan.
3.
De T1B sensor-aansluiting is nat of er zit water in. Verwijder
het water, maak de connector droog. Voeg waterbestendige lijm
toe
4.
Defect van T1B-sensor, vervang met nieuwe sensor.
Storing wateruitlaat
voor zone 2 temp.
sensor (Tw2)
1.
De TW-out sensoraansluiting zit los. Sluit het weer aan.
2.
De TW-out sensor-aansluiting is nat of er zit water in.
Verwijder het water, maak de connector droog. Voeg
waterbestendige lijm toe
3.
De TW_out sensor, vervangen met een nieuwe sensor.
Wateruitlaat
temp. sensor
(Tw_out) storing
1.
Controleer de weerstand van de sensor
2.
De Ta sensor in de interface;
3.
Storing Ta sensor, vervangen met een nieuwe sensor of
nieuwe interface, of reset de Ta, sluit een nieuwe Ta aan van de
binnenunit PCB.
Storing in kamertemp.
sensor (Ta)
1.
Controleer de weerstand van de sensor
2.
De T2 sensor-aansluiting zit los. Opnieuw aansluiten.
3.
De T2 sensor-aansluiting is nat of er zit water in. Verwijder het
water, maak de connector droog. Voeg waterbestendige lijm toe
4.
Defect van T2-sensor, vervang met nieuwe sensor.
Koelmiddel vloeistof
temp. sensor (T2) storing
1.
Controleer de weerstand van de sensor
2.
De T2B sensor-aansluiting zit los. Sluit het weer aan.
3.
De T2B sensor-aansluiting is nat of er zit water in. Verwijder
het water, maak de connector droog. Voeg waterbestendige lijm
toe.
4.
Defect van T2B-sensor, vervang met nieuwe sensor.
Koelgas temp. sensor
(T2B) storing
1.
Controleer of alle afsluitkranen van het watercircuit volledig
open staan.
2.
Controleer of de waterfilter gereinigd moet worden.
3.
Zie 8.6. "Water vullen".
4.
Controleer dat er geen lucht in het systeem zit (ontluchten).
5.
Controleer op de manometer of er voldoende waterdruk is. De
waterdruk moet > 1 bar zijn (water is koud).
6.
Controleer of de pompsnelheid op de hoogste snelheid is
ingesteld.
7.
Controleer of het expansievat niet defect is.
8.
Controleer of de weerstand in het watercircuit niet te hoog is
voor de pomp. (zie 9.4. "De pomp instellen").
|Tw_out - Tw_in| waarde
te hoog beveiliging
Tw_out - Tw_in
ongebruikelijke
bescherming
Anti-vriesstand
1.
Controleer de weerstand van de twee sensoren
2.
Controleer de plaatsing van de twee sensoren
3.
De aansluiting van de waterinlaat/-uitlaat sensor is los.
Sluit het weer aan.
4.
De waterinlaat/-uitlaatTW_in/TW_outsensor is kapot,
Vervang met een nieuwe sensor.
5.
Vierwegklep is geblokkeerd. Start de unit opnieuw om de
klep van richting te laten veranderen.
6.
Vierwegklep is kapot, vervangen met een nieuwe klep.
De unit keert automatisch terug naar de normale werking.
64
LET OP
In de winter, als er een E0 en Hb storing bestaat op de unit en deze niet op tijd wordt gerepareerd, kunnen de
waterpomp en het leidingsysteem beschadigd raken door bevriezing, dus E0 en Hb storingen moeten op tijd worden
gerepareerd.
STORINGSCODE STORING OF BEVEILIGING OORZAAK STORING
EN MAATREGELEN
Driemaal "PP"
beveiliging en
Tw_out < 7ºC Hetzelfde voor "PP".
Buffer tank hoge-
temp.sensor (Tbt1)
storing
1. Controleer de weerstand van de sensor.
2. De Tbt1 sensoraansluiting zit los, sluit ze weer aan.
3. De Tbt1 sensor-aansluiting is nat of er zit water in. Verwijder
het water, maak de connector droog. Voeg waterbestendige
lijm toe
4. Defect van Tbt1-sensor, vervang met nieuwe sensor.
Solar temp.sensor
(Tsolar) storing
1. Controleer de weerstand van de sensor.
2. De Tsolar sensoraansluiting zit los, sluit ze weer aan.
3. De connector van de Tsolar sensor is nat of er is water
Verwijder het water, maak de connector droog. Voeg
waterdichte lijm toe.
4. Defect van Tsolar-sensor, vervang met nieuwe sensor.
Buffer tank lage-
temp.sensor (Tbt2)
storing
Communicatiefout tussen
de hoofdbesturing en het
thermostaatschakelbord
RT/Ta PCB staat ingesteld zijn op het gebruikersscherm,
maar het thermostaatschakelbord is niet aangesloten of de
communicatie tussen thermostaatschakelbord en
hoofdprintplaat is niet effectief aangesloten. Als het
thermostaat- schakelbord niet vereist is, de RT/Ta PCB op
ongeldig zetten. Als het thermostaatschakelbord nodig is, sluit
deze dan aan op de hoofdprintplaat en zorg ervoor dat de
communicatiebedrading goed is aangesloten en er geen
sterke elektriciteit of sterke magnetische ruis is.
1. Controleer de weerstand van de sensor.
2. De Tbt2 sensoraansluiting zit los, sluit ze weer aan.
3. De Tbt2 sensor-aansluiting is nat of er zit water in. Verwijder
het water, maak de connector droog. Voeg waterbestendige
lijm toe
4. Defect van Tbt2-sensor, vervang met nieuwe sensor.
65
13.TECHNISCHE SPECIFICATIES
Model binnenunit 60 100 160
Stroomvoorziening
Nominaal vermogen 95 W 95 W 95 W
Nominale stroom 0,4 A 0,4 A 0,4 A
Nominale capaciteit
Afmetingen (B×H×D) [mm]
Verpakking (B×H×D) [mm]
Warmtewisselaar
Elektrische verwarmer
Intern watervolume
Nominale waterdruk
Filtergaas
Min. waterdebiet (debietschakelaar) 10 L/min
Type
Max. opvoerhoogte
Stroomtoevoer
Expansievat
Volume
Max. werkdruk
Vuldruk
Gewicht
Nettogewicht 37 kg 37 kg 39 kg
Bruto gewicht 43 kg 43 kg 45 kg
Koelmiddel gas/vloeistof zijde Φ15,9/Φ6,35 Φ15,9/Φ9,52 Φ15,9/Φ9,52
Water inlaat/uitlaat
Afvoeraansluiting
Werkingsbereik
Uitlaatwater (verwarmingsmodel)
Uitlaatwater (koelmodel)
Sanitair warm water
Omgevingstemperatuur
Waterdruk
6 L/min
/
220-240 V~ 50 Hz
Raadpleeg de technische gegevens
420x790x270
525x1050x360
Platenwarmtewisselaar
5,0 L
0,3 MPa
60
Pomp
DC omvormer
0,10 MPa (g)
R1"
Φ25
9 m
5~90 W
8 L
0,3 MPa (g)
Verbindingen
+12+65ºC
+5+30ºC
+12+60ºC
+5+35ºC
0,10,3 MPa
66
Model binnenunit
60 (3 kW verwarmer) 100 (3 kW verwarmer)160 (3 kW verwarmer)60 (9 kW verwarmer) 100 (9 kW verwarmer)160 (9 kW verwarmer)
Stroomvoorziening
Nominaal vermogen 3095 W 3095 W 3095 W 9095 W 9095 W 9095 W
Nominale stroom 13,5 A 13,5 A 13,5 A 13,3 A 13,3 A 13,3 A
Nominale capaciteit
Afmetingen (B×H×D) [mm]
Verpakking (B×H×D) [mm]
Warmtewisselaar
Elektrische verwarmer 3000 W 3000 W 3000 W 9000 W 9000 W 9000 W
Intern watervolume
Nominale waterdruk
Filtergaas
Min. waterdebiet
(debietschakelaar) 10 L/min 10 L/min
Type
Max. opvoerhoogte
Stroomtoevoer
Volume
Max. werkdruk
Vuldruk
Nettogewicht 43 kg 43 kg 45 kg 43 kg 43 kg 45 kg
Bruto gewicht 49 kg 49 kg 51 kg 49 kg 49 kg 51 kg
Koelmiddel gas/
vloeistof zijde Φ15,9/Φ6,35 Φ15,9/Φ9,52 Φ15,9/Φ9,52 Φ15,9/Φ6,35 Φ15,9/Φ9,52 Φ15,9/Φ9,52
Water inlaat/uitlaat
Afvoeraansluiting
Uitlaatwater
(verwarmingsmodel)
Uitlaatwater
(koelmodel)
Sanitair warm water
Omgevingstemperatuur
Waterdruk
220-240 V~ 50 Hz 380~415 V 3N~ 50 Hz
6 L/min 6 L/min
Raadpleeg de technische gegevens
420x790x270
525x1050x360
Platenwarmtewisselaar
5,0 L
0,3 MPa
60
DC omvormer
9 m
Verbindingen
5~90 W
Pomp
Expansievat
Gewicht
8 L
0,3 MPa (g)
0,10 MPa (g)
+12+60ºC
R1"
Φ25
0+35ºC
0,10,3 MPa
Werkingsbereik
+12+65ºC
+5+30ºC
67
14.INFORMATIE ONDERHOUD
1) Uitvoer plaatselijke controles
Alvorens te beginnen met werkzaamheden aan systemen die ontvlambare koelmiddelen bevatten, moeten veiligheidscontroles
worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat het risico van ontbranding tot een minimum wordt beperkt. Voor reparaties aan het
koelsysteem moeten de volgende voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen voor werkzaamheden aan het systeem uit
te voeren.
2) Werkprocedure
De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd volgens een gecontroleerde procedure om risico’s m.b.t. ontvlambaar gas of
ontvlambare damp tijdens de uitvoering van de werkzaamheden tot een minimum te beperken.
3) Algemeen werkgebied
Al het onderhoudspersoneel en anderen die in de omgeving werken, moeten worden geïnstrueerd over de aard van de
werkzaamheden die worden uitgevoerd; werkzaamheden in afgesloten ruimten moeten worden vermeden. Het gebied rond de
werkruimte moet worden afgezet. Verzeker de veiligheid in het gebied door controle van ontvlambaar materiaal.
4) Controle op de aanwezigheid van koelmiddel
Vóór en tijdens de werkzaamheden moet het gebied worden gecontroleerd met een geschikte koelmiddeldetector, zodat de
monteur zich bewust is van mogelijk ontvlambare atmosferen. Zorg ervoor dat de gebruikte lekdetectieapparatuur geschikt is
voor gebruik met ontvlambare koelmiddelen, d.w.z. geen vonkvorming, afdoende afgedicht of intrinsiek veilig.
5) Aanwezigheid van brandblusser
Indien aan de koelapparatuur of aanverwante onderdelen werk met hitte moet worden verricht, moeten passende
brandblusmiddelen voorhanden zijn. Zorg voor een CO2-brandblusser in de buurt van de laadruimte.
6) Geen ontstekingsbronnen
Het gebruiken van ontstekingsbronnen dat kan leiden tot brand- of explosiegevaar bij de uitvoering van werkzaamheden op
een koelsysteem waarbij leidingen worden blootgelegd die ontvlambaar koelmiddel bevatten of hebben bevat is strikt
verboden. Alle mogelijke ontstekingsbronnen, inclusief het roken van sigaretten, moeten op voldoende afstand worden
gehouden van de plaats van installatie, reparatie, verwijdering en vernietiging, omdat brandbaar koelmiddel in de omringende
ruimte mogelijk kan vrijkomen. Voordat de werkzaamheden beginnen, moet het gebied rond de apparatuur worden
geïnspecteerd om er zeker van te zijn dat er geen ontvlambare gevaren of ontstekingsrisico's zijn. NIET ROKEN-borden
moeten worden aangebracht.
7) Geventileerde ruimte
Zorg ervoor dat de ruimte open is of voldoende geventileerd wordt alvorens het systeem te openen of werkzaamheden met
heet materiaal uit te voeren. Zorg ervoor dat de ruimte in zekere mate geventileerd is gedurende de werkzaamheden.
Vrijkomende koelmiddeldampen moet afdoend afgezogen worden en bij voorkeur naar buiten worden afgevoerd.
8) Controles op de koelinstallaties
Gebruik bij vervanging van elektrische onderdelen enkel geschikt materiaal voor het beoogde doel dat aan de juiste
specificaties voldoet. Volg te allen tijde de onderhouds- en servicerichtlijnen van de fabrikant. Raadpleeg in geval van twijfel de
technische dienst van de fabrikant voor advies. Controleer het volgende op installaties die ontvlambare koelmiddelen
gebruiken:
9) Controles op elektrische apparaten
Reparatie en onderhoud van elektrische onderdelen houden eerste veiligheidscontroles in evenals inspectieprocedures. Bij
defecten die de veiligheid in gevaar kunnen brengen, mag er geen elektrische voeding op het circuit worden aangesloten totdat
het defect naar behoren is verholpen. Indien de storing niet onmiddellijk kan worden verholpen, en productievereisten
uitschakeling van de machine onmogelijk maken, moet gebruik worden gemaakt van een passende tijdelijke oplossing. Dit
moet worden gemeld aan de eigenaar van de apparatuur, zodat alle partijen op de hoogte zijn.
De eerste veiligheidscontroles omvatten:
de hoeveelheid laden hangt af van de grootte van de ruimte waarin de onderdelen die koelmiddel bevatten zijn
geïnstalleerd.
de ventilatiemachines en -uitlaten naar behoren werken en niet worden belemmerd.
indien een indirect koelcircuit wordt gebruikt, moeten de secundaire circuits worden gecontroleerd op de aanwezigheid van
koelmiddel; de markering op de apparatuur moet zichtbaar en leesbaar blijven.
markeringen en borden die onleesbaar zijn, moeten worden vervangen.
koelleidingen of onderdelen daarvan zijn zodanig geïnstalleerd dat blootstelling aan stoffen die de onderdelen met
koelmiddel aantasten onwaarschijnlijk is, tenzij de onderdelen zijn vervaardigd van materialen die intrinsiek bestand zijn
tegen roesten of afdoende daartegen zijn beschermd.
dat condensatoren worden ontladen: dit moet op een veilige manier gebeuren om kans op vonkvorming te voorkomen.
dat er geen elektrische onderdelen en bedrading onder spanning blootliggen tijdens het laden, herstellen of doorblazen van
het systeem;
dat de aardverbinding gewaarborgd is.
68
a) Bij reparaties aan afgedichte onderdelen moeten alle elektrische leidingen worden losgekoppeld van de apparatuur waaraan
wordt gewerkt, voordat de afgedichte afsluitingen e.d. worden verwijderd. Indien het absoluut noodzakelijk is dat de apparatuur
tijdens het onderhoud van elektrische stroom wordt voorzien, moet op het meest kritische punt een permanent werkende
lekdetectie worden aangebracht om te waarschuwen voor een potentieel gevaarlijke situatie.
b) Bijzondere aandacht moet worden besteed aan het volgende om te voorkomen dat bij werkzaamheden aan elektrische
onderdelen de behuizing zodanig wordt veranderd dat het minder bescherming biedt. Dit omvat beschadiging van kabels, te
hoog aantal aansluitingen, aansluitingen die niet voldoen aan de oorspronkelijke specificatie, beschadiging van afdichtingen,
onjuiste montage van wartels, enz.
10) Reparaties aan afgedichte onderdelen
Zorg ervoor dat het apparaat stevig is bevestigd.
Controleer of afdichtingen of afdichtingsmaterialen niet zodanig zijn verslechterd dat zij geen goede bescherming bieden
tegen ontvlambare atmosferen. Vervangende onderdelen moeten in overeenstemming zijn met de specificaties van de
fabrikant.
De vulling van koelmiddel moet worden opgevangen in de juiste cilinders voor terugwinning. Het systeem moet worden
gespoeld met OFN om de unit een adequate bescherming te geven. Het kan nodig zijn dit proces verschillende malen te
herhalen.
Gebruik geen perslucht of zuurstof voor deze taak.
Het spoelen moet worden bereikt door het vacuüm in het systeem op te heffen met OFN en te blijven vullen tot de werkdruk is
bereikt, vervolgens te ontluchten naar de buitenlucht en ten slotte een vacuüm te trekken. Dit proces moet worden herhaald
totdat het koelmiddel in zijn geheel verwijderd is uit het systeem.
Wanneer de laatste OFN-vulling is gebruikt, moet het systeem worden ontlucht tot atmosferische druk. Dit is essentieel om het
pijpwerk te kunnen hardsolderen.
Zorg ervoor dat de uitlaat van de vacuümpomp niet dichtbij een ontstekingsbron is en dat er ventilatie aanwezig is.
16) Vulprocedures
In aanvulling op de normale vulprocedures moeten de volgende voorschriften worden opgevolgd:
11) Reparatie aan intrinsiek veilige componenten
Breng geen permanente inductieve of capaciteitsbelastingen op het circuit aan zonder er zeker van te zijn dat deze de
toelaatbare spanning en stroomsterkte voor de gebruikte apparatuur niet overschrijden. Intrinsiek veilige componenten zijn de
enige types waaraan onder spanning in aanwezigheid van een ontvlambare atmosfeer kan worden gewerkt. De testapparatuur
moet de juiste nominale waarde hebben. Vervang slechts door de fabrikant gespecificeerde onderdelen. Andere onderdelen
kunnen leiden tot ontbranding van koelmiddeldamp als gevolg van een lek.
12) Bekabeling
Controleer of de bekabeling niet onderhevig is aan slijtage, corrosie, overmatige druk, trillingen, scherpe randen, e.d. Bij de
controle moet ook rekening worden gehouden met de gevolgen van veroudering of voortdurende trillingen door bronnen zoals
compressoren of ventilatoren.
13) Detectie van ontvlambare koelmiddelen
In geen geval mogen potentiële ontstekingsbronnen worden gebruikt bij het zoeken naar of opsporen van koelmiddellekken.
Een lekzoeklamp (of een andere detector die een open vlam gebruikt) mag niet worden gebruikt.
14) Lekdetectiemethoden
De volgende lekdetectiemethoden worden aanvaardbaar geacht voor systemen die ontvlambare koelmiddelen bevatten.
Elektronisch lekdetectoren worden gebruikt voor de detectie van ontvlambare koelmiddelen, maar het is mogelijk dat de
gevoeligheid onvoldoende is, of dat herkalibratie nodig is (detectieapparatuur moet worden gekalibreerd in een koelmiddelvrije
ruimte). Zorg ervoor dat de detector geen potentiële ontstekingsbron is en geschikt is voor het koelmiddel.
Lekdetectieapparatuur moet worden ingesteld op een percentage van de LFL van het koelmiddel en moet worden gekalibreerd
op het gebruikte koelmiddel en het juiste percentage gas (maximaal 25%). Lekdetectievloeistoffen zijn geschikt voor gebruik
met de meeste koelmiddelen, maar het gebruik van chloorhoudende detergenten moet worden vermeden omdat het chloor met
het koelmiddel kan reageren en het koperen pijpwerk kan aantasten. Indien een lek wordt vermoed, moeten alle open vlammen
worden verwijderd of gedoofd. Indien lekkage van het koelmiddel wordt vastgesteld die hardsolderen noodzakelijk maakt, moet
al het koelmiddel uit het systeem worden verwijderd, of geïsoleerd (door middel van afsluitkleppen) in een deel van het systeem
ver verwijderd van het lek. Zuurstofvrije stikstof (OFN) moet dan zowel vóór als tijdens het hardsoldeerproces door het systeem
worden gespoeld.
15) Verwijdering en leegmaken
Als het koelcircuit moet worden geopend voor reparaties – of andere doeleinden, moeten de conventionele procedures worden
gevolgd. Het is hoe dan ook belangrijk dat de beste praktijken worden gevolgd m.b.t. brandveiligheid. De volgende procedure
dient te worden gevolgd:
verwijder het koelmiddel;
spoel het circuit door met inert gas;
leegmaken;
spoel nogmaals met inert gas;
open het circuit door zagen of gasbranden.
Het gebruik van siliconenkit kan de doeltreffendheid van sommige soorten lekdetectieapparatuur hinderen.
Intrinsiek veilige componenten behoeven niet te worden geïsoleerd alvorens eraan te werken.
OPMERKING
69
18) Etikettering
De apparatuur moet worden voorzien van een label waarop staat dat deze buiten bedrijf is gesteld en het koelmiddel is verwijderd.
Het label moet worden gedateerd en ondertekend. Zorg ervoor dat er op de apparatuur labels zitten die aangeven dat de apparatuur
brandbaar koelmiddel bevat.
19) Terugwinning
Bij het verwijderen van koelmiddel uit een systeem hetzij voor onderhoud dan wel buitenbedrijfstelling, is een aanbevolen goede
werkwijze dat alle koelmiddel veilig wordt verwijderd.
Bij het overbrengen van koelmiddel in de cilinders moet u ervoor zorgen dat alleen juiste cilinders voor teruggewonnen koelmiddel
worden gebruikt. Zorg ervoor dat het juiste aantal cilinders beschikbaar is voor het opvangen van de totale hoeveelheid in het
systeem. Alle gebruikte cilinders moeten geschikt zijn voor het teruggewonnen koelmiddel en worden voorzien van labels voor dat
koelmiddel (d.w.z. speciale cilinders voor de terugwinning van koelmiddel). Cilinders moeten in goede staat verkeren en voorzien zijn
van overdrukklep en bijbehorende afsluitkleppen.
Cilinders voor terugwinning moeten leeg zijn gemaakt en zo mogelijk worden gekoeld voordat de terugwinning plaatsvindt.
De terugwinningsapparatuur moet in goede staat verkeren met een set instructies voorhanden over de apparatuur en moet geschikt
zijn voor de terugwinning van brandbaar koelmiddel. Daarnaast moet er een set geijkte weegschalen aanwezig zijn die in goede
staat verkeren.
Slangen moeten compleet zijn met lekvrije verbindingskoppelingen en in een goede staat verkeren. Voordat u de
terugwinningsapparatuur gebruikt, moet worden gecontroleerd dat het in goede staat verkeert, juist onderhouden is en dat alle
bijbehorende elektrische onderdelen zijn afgedicht om ontbranding te voorkomen als er koelmiddel vrijkomt. Raadpleeg de fabrikant
in geval van twijfel.
Het teruggewonnen koelmiddel moet teruggestuurd worden naar de leverancier van het koelmiddel in de juiste cilinder en voorzien
van het betreffende afvalverzendformulier. Meng koelmiddelen niet in de terugwinningsunits en zeker niet in cilinders.
Als compressoren of compressorolie moet worden verwijderd, moet u ervoor zorgen dat ze op een acceptabel niveau zijn geleegd,
zodat zeker is dat er geen brandbaar koelmiddel bij het smeermiddel aanwezig is. Dit proces van leegmaken moet worden
uitgevoerd voordat de compressor naar de leverancier wordt teruggezonden. Om dit proces te versnellen mag alleen elektrische
verwarming op de compressorbehuizing worden gebruikt. Het aftappen van olie uit een systeem moet op veilige wijze gebeuren.
20) Vervoer, markering en opslag van units
Vervoer van apparatuur die ontvlambare koelmiddelen bevat. Naleving van de vervoersvoorschriften.
Markering van apparatuur met waarschuwingsborden. Inachtneming van geldende bepalingen.
Verwijdering van apparatuur met ontvlambare koelmiddelen. Naleving van de nationale voorschriften.
Opslag van apparatuur/units.
De opslag van apparatuur dient in overeenstemming te zijn met de instructies van de fabrikant.
Opslag van verpakte (onverkochte) apparatuur
De bescherming van de opslagverpakking moet zodanig vervaardigd zijn om te voorkomen dat mechanische schade aan de
apparatuur in de verpakking leidt tot lekkage van de koelmiddelvulling.
Het maximum aantal in dezelfde ruimte opgeslagen onderdelen van de unit hangt af van plaatselijke bepalingen.
Zorg ervoor dat verschillende koelmiddelen niet gemengd worden bij het gebruik van de vulapparatuur. Slangen of leidingen moeten
zo kort mogelijk zijn om de hoeveelheid koelmiddel die het bevat te minimaliseren.
Cilinders moeten rechtop blijven staan.
Zorg ervoor dat het koelsysteem geaard is voordat het systeem met koelmiddel wordt gevuld.
Breng labels aan op het systeem als heet compleet gevuld is (tenzij ze reeds aanwezig zijn).
Vul het koelsysteem niet overmatig.
Voordat het systeem opnieuw wordt gevuld, moet een druktest met OFN worden uitgevoerd. Het systeem moet na voltooiing van het
laden maar vóór de inbedrijfstelling aan een lektest worden onderworpen. Er moet vervolgens een vervolglektest worden uitgevoerd.
17) Buitengebruikstelling
Alvorens deze procedure uit te voeren, is het van essentieel belang dat de monteur volledig vertrouwd is met de unit. Alle
koelmiddelen moeten veilig worden teruggewonnen. Voordat de taak wordt uitgevoerd, moet een olie- en koelmiddelmonster worden
genomen
Indien een analyse vereist is vóór het hergebruik van het teruggewonnen koelmiddel. Er moet elektrische stroom beschikbaar zijn
voordat met de werkzaamheden wordt begonnen.
a) Raak vertrouwd met de apparatuur en de werking ervan.
b) Isoleer het systeem elektrisch
c) Voordat u de procedure uitvoert, controleer dat:
Mechanische apparatuur beschikbaar is voor het hanteren van koelmiddelcilinders, indien van toepassing.
Alle persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig zijn en correct worden gebruikt.
Een bevoegd persoon aanwezig is bij het terugwinnen van olie, koelmiddel, enz.
De apparatuur die hiervoor wordt gebruikt voldoet aan de toepasselijke normen.
d) Pomp het koelsysteem leeg, indien mogelijk.
e) Als een vacuüm niet mogelijk is, moet er een verdeelleiding worden gemaakt, zodat het koelmiddel uit de diverse onderdelen van
het systeem kan worden verwijderd.
f) Controleer dat de cilinder op de weegschaal ligt voor aanvang van de terugwinning.
g) Start het proces en ga te werk volgens de instructies van de fabrikant.
h) Cilinders niet overvullen. (Niet meer dan 80% volume vloeibare lading).
i) Overschrijd de maximale werkdruk van de cilinder niet, zelfs niet tijdelijk.
j) Wanneer de cilinders correct zijn gevuld en het proces is voltooid, moet ervoor worden gezorgd dat de cilinders en de apparatuur
onmiddellijk uit de omgeving worden verwijderd en dat alle afsluitingen op de unit worden gesloten.
k) Teruggewonnen koelmiddel mag niet in een ander koelsysteem worden geladen, tenzij het is gereinigd en gecontroleerd.
70
1
2
3
4
5
6
7
Beschrijving Beschrijving
Item
8
9
10
11
12
13
Item
Warmtewisselaar waterzijde
(platenwarmtewisselaar)
Debietschakelaar
Temperatuursensor koelvloeistofleiding
Temperatuursensor koelgasleiding
Temperatuursensor wateruitlaat
Expansievat
Circulatiepomp
Manometer
Overdrukklep
Interne backupverwarming
Temperatuursensor totale uitlaat
BIJLAGE A: Koelmiddelcyclus
Temperatuursensor waterinlaat
Automatische luchtafblaasklep
Standaard
Aangepast
7
4
Koeling
Verwarming
Koeling
Verwarming
Uitlaat
Inlaat
Uitlaat
Inlaat
72
BIJLAGE B: Elektrisch bedradingsschema
HEAT7
CN40
Tbt1
Tbt2
T5
Tw2
Tsolar
GNDDF
73
BIJLAGE C: Elektrisch bedradingsschema 1-
fase 3KW backupverwarming
HEAT7
CN40
3KW
WHITE
RED
BROWN
BLACK
YELLOW
74
BIJLAGE D: Elektrisch bedradingsschema 3-
fase 3/6/9KW backupverwarming
16125300002419 V.G
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80

Kaysun Aquantia PRO Bibloc Wall-Mounted Handleiding

Type
Handleiding