BCM 400..B2/B3 · Edition 04.23
NL-4
6.1 BCM..B2 (PROFINET)
➔Alle apparatuur-specifieke parameters voor de
besturingseenheid (BCU) zijn in het stamgege-
vensbestand (GSD) opgeslagen: download het
stamgegevensbestand (GSD) via www.docuthek.
com.
➔Het GSD-bestand in de engineering-tool van het
automatiseringssysteem inlezen en een netwerk-
configuratie uitvoeren.
➔De nodige stappen zijn te vinden in de handlei-
ding van de engineering-tool.
1 Spanning op de BCU aanleggen.
2 De buscommunicatie configureren.
➔Via de engineering-tool van het automatiserings-
systeem: de apparaatnaam voor de besturing-
seenheid invoeren.
➔Via BCSoft: de netwerknaam, het IP-adres, het
subnet-venster en de standaard gateway voor
de besturingseenheid invoeren.
➔Pas na het invoeren van de apparaatnaam/
netwerknaam wordt de besturingseenheid in het
PROFINET-IO-systeem eenduidig geïdentificeerd.
➔Op de besturingseenheid moet parameter
A080=1 of2 ingesteld zijn, opdat voor de BCM
een apparaatnaam/netwerknaam ingevoerd kan
worden, zie daartoe pagina 4 (6.4 Configura-
tie veldbus (parameter A080)).
6.2 BCM..B3 (EtherNet/IP)
➔Alle apparatuur-specifieke parameters voor de
besturingseenheid (BCU) zijn in het bestand
Electronic Data Sheet (EDS) opgeslagen: down-
load het bestand Electronic Data Sheet via www.
docuthek.com.
1 Het bestand Electronic Data Sheet (EDS) in de
engineering-tool van het automatiseringssysteem
inlezen en een netwerkconfiguratie uitvoeren.
➔De nodige stappen aan de controller zijn te vin-
den in de handleiding van de engineering-tool.
2 Spanning op de BCU aanleggen.
3 De buscommunicatie configureren.
➔Het volgende via de engineering-tool van het
automatiseringssysteem of BCSoft invoeren: de
netwerknaam, het IP-adres, het subnet-venster
en de standaard gateway voor de besturing-
seenheid.
6.3 BCM..B4 (Modbus TCP)
1 Spanning op de besturingseenheid aanleggen.
➔Indien het display op de besturingseenheid
knippert en n 3 toont, is de buscommunicatie
verkeerd geconfigureerd.
2 De buscommunicatie configureren.
➔De netwerknaam, het IP-adres, het subnet-ven-
ster en de standaard gateway voor de besturing-
seenheid invoeren.
➔Op de besturingseenheid moet parameterA80
op 1 of2 ingesteld zijn, opdat voor de BCM een
netwerknaam ingevoerd kan worden, zie daartoe
pagina 4 (6.4 Configuratie veldbus (parame-
ter A080)).
6.4 Configuratie veldbus (parameter A080)
➔Afhankelijk van de instelling van parameter A080
vindt de buscommunicatie met of zonder adre-
scontrole plaats.
➔Via BCSoft de waarde voor parameterA080
controleren en eventueel aanpassen.
Parameter
Nr. Naam
Waarden voor buscommunicatie
A080
Veldbuscommunicatie
0 = uit
1 = met adrescontrole
2 = zonder adrescontrole
➔Verdere aanwijzingen voor de parameterinstelling,
zie de bedieningshandleiding BCU46x,480,
hoofdstuk “Instellen”.
Parameter A080 = 0:
Veldbuscommunicatie Uit
➔De veldbuscommunicatie is uitgeschakeld. Met
BCSoft kan het apparaat verder via Ethernet
worden gebruikt.
Parameter A080 = 1:
Veldbuscommunicatie met adrescontrole
➔EtherNet/IP: met behulp van de DHCP-server,
van de engineering-tool of BCSoft een vast,
geldig IP-adres verstrekken.
➔De apparaatnaam/netwerknaam luidt in leve-
ringstoestand:
bijv. voor BCU460: “bcu-460-xxx” (“not-assig-
ned-bcu-460-xxx” bij configuratie via enginee-
ring-tool).
De opeenvolgende tekens xxx staan voor het
op de codeerschakelaars van de BCM400
ingestelde adres (xxx= adres in het gedeelte
001totFEF).
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
A
B
C
D
E
F
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
A
B
C
D
E
F
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
A
B
C
D
E
F
xxx = 02A
BCU: bcu-460-xxx
=> bcu-460-02A
02A: S1 = 0
S2 = 2
➔De uitdrukking “not-assigned-” moet gewist
worden.
➔Voor de apparaatnaam/netwerknaam (bijv. bcu-
460-xxx) kan een individueel deel van de naam
gezet worden (bijv. “Zone1-bcu-460-xxx”).