Kromschroder BIO, BIOA, BIOW Handleiding

Type
Handleiding
INHOUDSOPGAVE
· Edition 09.22 · NL ·
DE, EN, FR, NL, IT, ES, DA, SV, NO, PT, EL, TR, CS, PL, RU, HU – www.docuthek.com
Branders voor gas BIO, BIOA, BIOW
1 Veiligheid .............................1
2 Gebruik controleren .....................2
3 Inbouwen .............................2
4 Bedraden .............................5
5 Inbedrijfstelling voorbereiden ..............6
6 In bedrijf stellen ........................9
7 Onderhoud ...........................12
8 Hulp bij storingen ......................13
9 Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
10 Technische gegevens ..................15
11 Logistiek ............................15
12 Verwijdering van afvalstoffen.............15
13 Inbouwverklaring......................15
14 Certificering .........................16
1 VEILIGHEID
1.1 Lezen en bewaren
Deze handleiding voor montage en
werking zorgvuldig doorlezen. Na het monteren de
handleiding aan de exploitant doorgeven. Dit ap-
paraat moet volgens de geldende voorschriften en
normen worden geïnstalleerd en in bedrijf worden
gesteld. Deze handleiding vindt u ook op www.
docuthek.com.
1.2 Legenda
1, 2,3, a, b, c = bewerkingsfase
= aanwijzing
1.3 Aansprakelijkheid
Voor schade op grond van veronachtzaming van de
handleiding en onreglementair gebruik aanvaarden
wij geen aansprakelijkheid.
1.4 Veiligheidsrichtlijnen
Veiligheidsrelevante informatie wordt in deze hand-
leiding als volgt aangeduid:
GEVAAR
Duidt op levensgevaarlijke situaties.
WAARSCHUWING
Duidt op mogelijk levensgevaar of kans op licha-
melijk letsel.
OPGELET
Duidt op mogelijke materiële schade.
Alle werkzaamheden mogen uitsluitend door een
gekwalificeerde gasvakman worden uitgevoerd.
Elektrowerkzaamheden uitsluitend door een gekwa-
lificeerde elektromonteur.
1.5 Ombouwen, reserveonderdelen
Iedere technische verandering is verboden. Uitslui-
tend originele onderdelen gebruiken.
BEDIENINGSVOORSCHRIFT
BIO · Edition 09.22
NL-2
2 GEBRUIK CONTROLEREN
Branders voor het verwarmen van industriële ther-
mische installaties. Voor inbouw in een brandersteen
of voor gebruik in combinatie met een verlengde,
hittebestendige branderbuis. Voor aardgas, stads-
gas en lpg. Andere gassen op aanvraag.
De functie is uitsluitend binnen de aangegeven
grenzen gewaarborgd– zie ook pagina 15 (10
Technische gegevens). Elk ander gebruik geldt als
oneigenlijk gebruik.
2.1 Typeplaatje
Bouwserie, nominaal vermogen Qmax, gassoort en
diameter gasmeetflens (vanaf bouwserieE)– zie
typeplaatje.
Elster GmbH
Osnabrück, Made in Germany
BIO 80HB-100/35-(16)F
84021014
P 150 kW
Ø 13 mm
.3322
2.2 Typeaanduiding
BIO Brander voor gas
BIOA Brander voor gas met aluminium behui-
zing
BIOW Brander voor gas met isolatie van kera-
mische vezels (RCF)
50-140 Brandergrootte
R Koude lucht
K Vlakke vlam
H Warme lucht/hoge oventemperatuur
B Aardgas
D Cokesgas, stadsgas
G Propaan, propaan/butaan, butaangas
M Propaan, propaan/butaan, butaan (met
menger)
L Laagcalorisch gas
F Biogas
L Ontstekingslans
R Gereduceerd vermogen
-X X mm lengte van de stalen buis vanaf de
ovenflens (L1)
/X X mm afstand overflens – voorkant
branderkop (L2)
-(X) Branderkop-code
A-Z Bouwserie
B Met boorgaten voor de spoellucht
H Hogetemperatuuruitvoering
Z Speciale uitvoering
2.3 Benamingen onderdelen
1
3
4
5
6
7
2
1 Branderelement
2 Typeplaatje
3 Afdichting aansluitflens
4 Ovenflensset (luchthuis)
5 Branderbuisset
6 Afdichting ovenflens (niet bij de levering inbe-
grepen)
7 Bdieningshandleiding – verdere documentatie
en berekeningshulpmiddelen zie www.adlatus.
org
2.4 Branderkop
Op de branderkop de identificatieletters en de
code met gegevens op het typeplaatje contro-
leren.
3 INBOUWEN
3.1 Conische brandersteen
Voor gebruik in industrieovens of open verbran-
dingsinstallaties.
Regeling: hoog-laag, modulerend.
Branderkoptype: R.
Max. vermogen: 100%.
BIO · Edition 09.22
NL-3
Aanbevolen wordt koudluchtbedrijf; anders
ontstaan er te hoge stikoxide waarden.
3.2 Cilindrische brandersteen
Voor gebruik in industrieovens of open verbran-
dingsinstallaties.
Regeling: hoog-laag, hoog-laag-uit, modulerend.
Branderkoptype: R, H.
Max. vermogen: 100%.
Normale tot gemiddelde uitstroomsnelheid.
3.3 Ingetrokken brandersteen
Voor gebruik in industrieovens of open verbran-
dingsinstallaties.
Regeling: hoog-laag, hoog-laag-uit, modulerend.
Branderkoptype: R, H.
Max. vermogen: ca. 80%, afhankelijk van de
uittreeddiameter van de brandersteen.
Gemiddelde tot hoge uitstroomsnelheid.
3.4 Vlakkevlam-brandersteen
Voor gebruik in industrieovens of open verbran-
dingsinstallaties.
Regeling: hoog-laag, hoog-laag-uit, modulerend
(beperkt regelbereik).
Branderkoptype: K.
Vermogensbereik: 40–100%.
3.5 Branders met voorzetbuis
Positie van de branderkop in de buurt van de
binnenwand van de oven ( L2=LO±50mm).
L2 = LO
± 50 mm
L
O
1
Voorzetbuis 1 niet direct in de ovenwand inbou-
wen.
Oventemperatuur ≤ 600°C.
3.6 Straalbuisverwarming
2
Uittreeddiameter van de straalbuis met een
restrictie-element 2 dusdanig reduceren, dat bij
nominaal vermogen van de brander een drukver-
lies van 10mbar gecreëerd wordt.
3.7 Warmeluchtproductie
BIO · Edition 09.22
NL-4
Bij stromingssnelheden >15m/s wordt de vlam-
bewakingsbuis FPT gebruikt om de vlam tegen
volledige afkoeling te beschermen.
3.8 Montage aan de oven
Bij de montage op afdicht inbouw tussen de
ovenwand en brander letten.
1 2
3 4
3.9 Luchtaansluiting, gasaansluiting
BIO
GA
LA
BIOW
GA
LA
(14,16,17)
Type Gasaanslui-
ting GA
Luchtaanslui-
ting LA*
BIO 50 Rp 1/2 Rp 1/2
BIOA 65 Rp 1/2 Ø48mm
BIO 65 Rp 3/4 Rp 1 1/2
BIO 80 Rp 3/4 Rp 2
BIO 100 Rp 1 Rp 2
BIO 125 Rp 1 1/2 DN 65
BIO 140 Rp 1 1/2 DN 80
BIOW 65 Rp 3/4 DN 65
BIOW 80 Rp 3/4 DN 80
BIOW 100 Rp 1 DN 80
BIOW 125 Rp 1 1/2 DN 100
BIOW 140 Rp 1 1/2 DN 125
*Tot brandergrootte 100 schroefdraadaansluiting,
vanaf brandergrootte 125 flensaansluiting,
BIOA 65: slangaansluiting.
Schroefdraadaansluiting conform DIN2999,
flensmaten conform DIN2633, PN16.
Om spanningen of overdracht van trillingen te
voorkomen, flexibele leidingen of compensatoren
inbouwen.
Op onbeschadigde afdichtingen letten.
GEVAAR
Ontploffingsgevaar!
Letten op een gasdichte aansluiting.
De gasaansluiting ligt bij aflevering tegenover
de luchtaansluiting en is in stappen van 90°
draaibaar.
3.10 Aansluiting op ANSI/NPT-aansluitingen
Voor de aansluiting op ANSI/NPT is een adap-
terset nodig, zie pagina 14 (9 Toebehoren).
Type Gasaanslui-
ting GA
Luchtaanslui-
ting LA
BIO 50 ½–14 NPT 1½–11,5 NPT
BIO 65 ½–14 NPT Ø 1,89"
BIO 65 ¾–14 NPT 1½–11,5 NPT
BIO 80 ¾–14 NPT 2–11,5 NPT
BIO 100 1–11,5 NPT 2–11,5 NPT
BIO 125 1½–11,5 NPT Ø 2,94"
BIO 140 1½–11,5 NPT Ø 3,57"
BIOW 65 ¾ NPT Ø 2,94"
BIOW 80 ¾ NPT Ø 3,57"
BIOW 100 1 NPT Ø 3,57"
BIOW 125 1½ NPT Ø 4,6"
BIOW 140 1½ NPT Ø 5,6"
BIO 50 tot BIO 100: NPT-adapter J voor de
luchtaansluiting LA en NPT-schroefdraad-adap-
ter H voor de gasaansluiting GA gebruiken.
H
J
GA
LA
BIO 125, BIO 140, BIOW: flens K op de lucht-
buis P lassen voor de luchtaansluiting LA en
NPT-schroefdraad-adapter H voor de gasaan-
sluiting GA gebruiken.
BIO · Edition 09.22
NL-5
BIO 125 en BIO 140
H
K
GA
LA
P
BIOW
GA
LA K
P
H
(14,16,17)
3.11 Ontstekingslansaansluitingen op BIO..L
Luchtaansluiting la: Rp3/8.
Gasaansluiting ga (vanaf brandergrootte65):
Rp1/4.
la
ga
Vermogen ontstekingslans: 1,5kW.
3.12 Branderelement monteren
WAARSCHUWING
BIOW: het oppervlak van de isolatie niet
beschadigen. Stofontwikkeling vermijden.
Het branderelement kan in stappen van 90° in
de gewenste stand worden gedraaid.
1 Afdichting aansluitflens tussen branderelement
en luchthuis inzetten.
2 De schroeven van het branderelement kruislings
aantrekken:
BIO(A) 50–100 met max. 15Nm (11lbft),
BIO 125–140 met max. 30Nm (22lbft).
4 BEDRADEN
GEVAAR
Levensgevaar door elektrische schok!
Alvorens aan stroomvoerende onderdelen te
werken de elektrische bedrading spanningsvrij
maken.
Voor de ontstekings- en ionisatiekabel hoog-
spanningskabel (niet afgeschermd) gebruiken:
FZLSi 1/6 tot 180°C (356°F),
bestelnr. 04250410, of
FZLK 1/7 tot 80°C (176°F),
bestelnr. 04250409.
Z
I
Ionisatiepen I
Ionisatiekabel ver verwijderd van stroomtoe-
voerende bedrading en stoorstralingsbronnen
installeren en elektrische invloeden van buitenaf
voorkomen. Max. lengte van de ionisatiekabel–
zie bedieningshandleiding branderautomaat.
Ionisatiepen via ionisatiekabel met de branderau-
tomaat verbinden.
Ontstekingselektrode Z
Lengte van de ontstekingskabel: max.5 m (15ft),
aanbevolen <1m (40").
Bij continue ontsteking max. 1 m (40").
Ontstekingskabel afzonderlijk en niet in een
metalen buis installeren.
BIO · Edition 09.22
NL-6
Ontstekingskabel gescheiden van ionisatie- en
uv-leiding installeren.
Wij adviseren een ontstekingstransformator
≥7,5kV, ≥12mA te gebruiken, voor ontste-
kingslans 5kV.
Ionisatiepen en ontstekingselektrode
1
2 3
4 5
6 Aardleiding voor het aarden aan het branderele-
ment aansluiten! Bij bedrijf met één elektrode
een directe aardleiding van het branderelement
naar de branderautomaat aanleggen.
WAARSCHUWING
Hoogspanningsgevaar!
Op de ontstekingskabel absoluut een hoog-
spanningswaarschuwing aanbrengen.
7 Voor nadere informatie omtrent het installeren
van de ionisatie- en ontstekingskabel, de
bedieningshandleiding en het aansluitschema
van de branderautomaat en van de ontstekings-
transformator raadplegen.
5 INBEDRIJFSTELLING VOORBEREI-
DEN
5.1 Veiligheidsrichtlijnen
Instelling en inbedrijfstelling van de brander met
de exploitant of constructeur van de installatie
bespreken!
De complete installatie inclusief ervoor gescha-
kelde apparaten en elektrische aansluitingen
controleren.
De handleidingen van de afzonderlijke armaturen
in acht nemen.
GEVAAR
Ontploffingsgevaar!
Voorzorgsmaatregelen bij het ontsteken van de
brander in acht nemen!
Voor elke ontstekingspoging de ovenruimte
resp. de straalbuis met lucht (5x het volume)
voorspoelen!
Gasleiding voor de brander voorzichtig en op
oordeelkundige wijze met gas vullen en veilig
naar buiten ontluchten – testvolume niet in de
ovenruimte leiden!
GEVAAR
Vergiftigingsgevaar!
Gas- en luchttoevoer zo instellen dat de brander
altijd met luchtovermaat wordt gebruikt– anders
CO-vorming in de ovenruimte! CO is reukloos
en giftig! Rookgasanalyse uitvoeren.
De brander mag alleen door geautoriseerd
vakpersoneel in bedrijf worden gesteld.
Als de brander na het herhaaldelijke inschakelen
van de branderautomaat niet ontsteekt: de gehe-
le installatie controleren.
Na het ontsteken de vlam en de gas- en luchtzij-
dige drukaanduiding op de brander observeren
en de ionisatiestroom meten! Uitschakeldrempel
– zie bedieningshandleiding branderautomaat.
+ μA
Z
De brander alleen bij min. capaciteit (tussen
10 en 40% van het nominaal vermogenQmax)
ontsteken– zie typeplaatje.
5.2 Volumestromen van gas en verbrandings-
lucht bepalen
Q
gas
= P
B
/H
i
Qlucht
= Q
gas
· λ · L
min
Qgas: gasvolumestroom in m3/h (ft3/h)
PB: brandervermogen in kW (BTU/h)
Hi: stookwaarde (COW) van het gas in kWh/m3
(BTU/ft3)
Qlucht: luchtvolumestroom in m3(n)/h (SCFH)
➔ λ: Lambda, luchtgetal
Lmin: min. benodigde luchthoeveelheid in m3(n)/
m3(n) (SCF/SCF)
Informatie over de gaskwaliteit verstrekt het
betreffende gasbedrijf.
Verbreide gaskwaliteiten
Gassoort Stookwaarde
HiHsLmin
kWh/
m3(n)
BTU/
SCF
m3(n)/
m3(n)
(SCF/
SCF)
Aardgas H 11,0 1114 10,6
Aardgas L 8,9 901 8,6
Propaan 25,9 2568 24,4
Laagcalorisch
gas 1,7–3 161–
290 1,3–2,5
BIO · Edition 09.22
NL-7
Gassoort Stookwaarde
HiHsLmin
kWh/
m3(n)
BTU/
SCF
m3(n)/
m3(n)
(SCF/
SCF)
Butaan 34,4 3406 32,3
Gegevens in kWh/m3(n) voor de onderste
stookwaardeHi en gegevens in BTU/SCF voor
de bovenste stookwaardeHs (bruto calorische
waarde).
Voor de eerste instelling moet bij een koude oven
een minimale luchtovermaat van 20% (Lamb-
da=1,2) ingesteld worden, omdat de luchthoe-
veelheid bij een stijgende temperatuur daalt.
De fijninstelling bij een max. oventemperatuur en
een zo hoog mogelijke capaciteitseis uitvoeren.
5.3 Aanwijzingen m.b.t. de doorstroomkarak-
teristiek
Als de dichtheid van het gas in bedrijfstoestand
anders is als die in de doorstroomkarakteris-
tiek, dan de drukken op de bedrijfstoestand ter
plaatse omrekenen.
p
B = pM .
δ
B
δ
M
➔ δM: dichtheid van het gas in de doorstroomka-
rakteristiek in kg/m3 (lb/ft3)
➔ δB: dichtheid van het gas in bedrijfstoestand in
kg/m3 (lb/ft3)
pM: gasdruk in de doorstroomkarakteristiek
pB: gasdruk in bedrijfstoestand
5.4 Branders zonder gasmeetflens
1 Aan de hand van de berekende volumestro-
menQ de gasdrukpgas en de luchtdrukpair uit
de bijgevoegde doorstroomkarakteristiek voor
koude lucht aflezen.
[mbar (inch WC)]
[m3/h (ft3/h)]
pgas pair
p
air
p
gas
Q air
Q gas
Met eventuele vermindering van de prestaties
door over- en onderdrukken in de ovenruimte/
branderkamer rekening houden! Overdrukken
optellen en onderdrukken aftrekken.
Aangezien niet alle door de installatie veroor-
zaakte invloeden bekend zijn, is de instelling van
de brander via de drukken niet al te nauwkeurig.
Een exacte instelling is door volumestroom- of
rookgasmeting mogelijk.
5.5 Branders met gasmeetflens
1 Aan de hand van de berekende volumestromen
de verschildrukΔpgas en de luchtdrukpair uit de
doorstroomkarakteristiek voor koude lucht
aflezen.
[mbar (inch WC)]
[m3/h (ft3/h)]
Δpgas pair
p
air
p
gas
Qair
Qgas
pgas
pair
Met eventuele vermindering van de presta-
ties (lucht) door drukverlies in de ovenruimte/
branderkamer rekening houden! Overdrukken
optellen en onderdrukken aftrekken.
De afgelezen gas-verschildruk Δpgas op de
geïntegreerde gasmeetflens is onafhankelijk van
de ovenruimte-druk.
WAARSCHUWING
Bij het inbouwen van verloopstukken en
kogelkranen met binnendraad daalt Δpgas op de
geïntegreerde gasmeetflens!
Verloopstuk met binnen- en buitendraad:
afwijkingen van de doorstroomkarakteristieken
treden op als er een verloopstuk met een andere
dwarsdoorsnede t.o.v. de gasaansluiting GA
wordt gebruikt of een kogelkraan rechtstreeks in
de brander geschroefd is.
Verloopnippel met buiten- en buitendraad: er
treden geen afwijkingen van de doorstroomka-
rakteristieken op.
Op vrije aanstroming naar de meetflens letten!
Aangezien niet alle door de installatie veroor-
zaakte invloeden bekend zijn, is de instelling van
de brander via de drukken niet al te nauwkeurig.
Een exacte instelling is door volumestroom- of
rookgasmeting mogelijk.
5.6 Restrictie-elementen
De voor de min. capaciteit noodzakelijke
hoeveelheid lucht wordt bij aanwezige luchtdruk
bepaald door de ontstekingsstand van een re-
gelklep, door een bypassboring in de luchtklep of
door een externe bypass met restrictie-element.
Branders vanaf bouwserie E (zie typeplaatje) zijn
met een instelling voor de gasvolumestroom
BIO · Edition 09.22
NL-8
uitgerust. Deze vervangt het restrictie-element in
de gasleiding.
5.7 Compensatie warme lucht
Bij werking met warme lucht moet de verbran-
dingsluchtdruk pair worden verhoogd (Lambda=
constant).
0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 500 550
600
100
150
200
300
250
De gasdruk stijgt met 5–10mbar.
Het totale vermogen van de brander Ptot stijgt
met een toenemende luchttemperatuur.
0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 500 550
600
100
110
120
5.8 Branders met elektroden met luchtaanslui-
ting
Markering op de kop (..D) of (..E)
Spoelluchtbuis
Spoelluchtpijpstukken
d=4,5mm
Rp 1/4
10
20
30
40
123
p [mbar]
0
10
20
30
40
0
123
Druk voor gespoelde elektroden
Q spoellucht [m
3
/h]
Er wordt een hoeveelheid spoellucht van ca. 1,5
tot 2m³/h per elektrode aanbevolen.
Pas wanneer de oven koud en condensatie
uitgesloten is, kan de spoellucht worden uitge-
schakeld.
5.9 Luchtdruk voor de min. en max. capaciteit
instellen
1 Gas- en luchttoevoer sluiten.
BIO
Luchtmeetnippel L, buiten-Ø = 9mm (0,35").
2
L
Schroef met 2slagen losdraaien.
3
L
4 Luchttoevoer geheel openen.
5
p
atm.
pair
0
patm. = meting tegen de atmosfeer.
BIOA
Luchtmeetnippel L, buiten-Ø = 9mm (0,35").
1
L
Schroef met 2slagen losdraaien.
2
L
3 Luchttoevoer geheel openen.
4
p
atm.
pair
0
patm. = meting tegen de atmosfeer.
Min. capaciteit
De brander alleen bij min. capaciteit (tussen 10
en 40% van het nominaal vermogen Qmax– zie
pagina 2 (2.1 Typeplaatje)) ontsteken.
5 De luchttoevoer op de luchtklep reduceren en de
gewenste min. capaciteit instellen, bijv. met
eindschakelaar of mechanische aanslag.
Bij luchtkleppen met bypass, indien nodig, de
bypassboring overeenkomstig de gewenste vo-
lumestroom en aanwezige voordruk vastleggen.
BIO · Edition 09.22
NL-9
Max. capaciteit
6 Luchtklep op max. capaciteit zetten.
7 Noodzakelijke luchtdrukpair op het restrictie-ele-
ment voor de brander instellen.
8 Bij gebruik van luchtrestrictie-elementen:
luchtdrukpair controleren.
5.10 Gasdrukmeting voor de min. en max. ca-
paciteit voorbereiden
1 Voor de latere fijninstelling op de brander, vooraf
alle meetapparatuur aansluiten.
Gastoevoer verder gesloten houden.
Gasmeetnippel G, buiten-Ø = 9mm (0,35").
5.11 Branders zonder gasmeetflens
1 Gasdruk pgas voor de benodigde volu-
mestroomQ uit de bijgaande doorstroomkarak-
teristiek voor koude lucht aflezen.
[mbar (inch WC)]
[m3/h (ft3/h)]
pgas pair
p
air
p
gas
Q air
Q gas
BIO..50
1
G
Schroef met 2slagen losdraaien.
2
G
BIOA
1
G
Schroef met 2slagen losdraaien.
2
G
5.12 Branders met gasmeetflens
1 Verschildruk voor de benodigde gasvolu-
mestroomQ uit de bijgaande doorstroomkarak-
teristiek voor koude lucht aflezen.
[mbar (inch WC)]
[m3/h (ft3/h)]
Δpgas pair
p
air
p
gas
Qair
Qgas
pgas
pair
2 p1 gasdruk voor meetflens, p2 gasdruk achter
meetflens. Meetbereik: ca. 15mbar kiezen.
3
G
G
Schroeven met 2slagen losdraaien.
4
p2
p1
5.13 Geïntegreerde ontstekingslans op BIO..L
Luchtmeetnippel l, buiten-Ø = 9mm (0,35").
Gasmeetnippel g, buiten-Ø = 9mm (0,35").
1
g
l
Schroeven met 2slagen losdraaien.
2
g
l
Ontstekingslans:
pgas = 30–50mbar,
plucht = 30–50mbar.
Vlamstabiliteit en ionisatiestroom controleren!
Gas- en luchtdruk van de ontstekingslans moe-
ten hoger zijn dan de gas- en luchtdruk van de
hoofdbrander.
6 IN BEDRIJF STELLEN
6.1 Brander ontsteken en instellen
WAARSCHUWING
Voor ieder branderstart voor voldoende
luchtverversing van de ovenruimte zorgen!
Bij werking met voorverwarmde verbrandings-
lucht wordt het branderhuis heet. Eventueel
BIO · Edition 09.22
NL-10
een beschermingsinrichting tegen aanraking
aanbrengen.
1 Alle armaturen van de installatie voor het
ontsteken op lekkage controleren.
6.2 Min. capaciteit instellen
1 Armaturen in ontstekingsstand brengen.
2 De maximale hoeveelheid gas limiteren.
Als voor de brander een instelbaar gasrestric-
tie-element gemonteerd is, het restrictie-element
ca. een kwart openen.
Bij branders met een geïntegreerde instel-
ling voor de gasvolumestroom ( BIO65–
140): bij levering af fabriek staat de volumestro-
omrestrictie 100% open. Volumestroomrestrictie
met ca. 10 omwentelingen sluiten:
3
4
Borgmoer alleen losdraaien.
5
Q-
Volumestroom Q instellen.
6
7
8 Gastoevoer openen.
9 Brander ontsteken.
De veiligheidstijd van de branderautomaat loopt.
10 Als er geen vlam wordt gevormd, dan de gas- en
luchtdruk van de startgasinstelling controleren en
aanpassen.
11 Tijdens bedrijf met bypass (bijv. met gas-gelijk-
drukregelaar): bypass controleren en eventueel
corrigeren.
12 Tijdens bedrijf zonder bypass (bijv. met
gas-gelijkdrukregelaar zonder bypass): de
instelling van de min. capaciteit verhogen.
13 Standaard configuratie of bypass van de
luchtklep controleren.
14 Stand van de restrictie in de luchtleiding
controleren.
15 Ventilator controleren.
16 Branderautomaat ontgrendelen en brander
opnieuw ontsteken.
De brander ontsteekt en gaat in bedrijf.
17 Bij min. capaciteit, vlamstabiliteit en ionisa-
tiestroom controleren! Uitschakeldrempel – zie
bedieningshandleiding branderautomaat.
+ μA
Z
18 Vlamvorming observeren.
19 Instellingen voor de min. capaciteit zo nodig
aanpassen.
20 Als er geen vlam wordt gevormd – zie pagina
13 (8 Hulp bij storingen).
6.3 Max. capaciteit instellen
1 Brander lucht- en gaszijdig op max. capaciteit
zetten, daarbij voortdurend de vlam observeren.
CO-vorming voorkomen – brander bij het aanlo-
pen altijd met luchtovermaat toepassen!
Branders zonder gasmeetflens: als de
gewenste maximale stand van de regelkleppen
bereikt is, de gasdrukpgas met het restrictie-ele-
ment voor de brander instellen.
p
gas
0
patm.
Branders met gasmeetflens: verschildruk
Δpgas via het gasrestrictie-element of via de geïn-
tegreerde volumestroominstelling instellen.
p
1
p
2
0
∆p
2
3
De borgmoer slechts een 1/4slag naar links
draaien.
BIO · Edition 09.22
NL-11
4
Q-
Q+
Volumestroom Q instellen.
5
De borgmoer vastdraaien, volumestroominstel-
ling niet verzetten!
6
6.4 Luchtvolumestroom bijregelen
1 Luchtdruk pair op de brander controleren, zo
nodig via luchtrestrictie-element aanpassen.
2 Bij gebruik van luchtrestrictie-elementen:
luchtdruk pair controleren, zo nodig restrictie-ele-
ment nastellen.
GEVAAR
Ontploffings- en vergiftigingsgevaar bij branderin-
stelling met luchtgebrek!
Gas- en luchttoevoer zo instellen dat de brander
altijd met luchtovermaat wordt gebruikt– anders
CO-vorming in de ovenruimte! CO is reukloos
en giftig! Rookgasanalyse uitvoeren.
3 Indien mogelijk gas- en luchtzijdig een volu-
mestroommeting uitvoeren, Lambda bepalen,
instelling zo nodig bijregelen.
6.5 Lektest
GEVAAR
Uitstromend gas!
Gevaar door een lekkage aan de gasvoerende
verbindingen.
Direct na de inbedrijfstelling van de brander, de
gasvoerende verbindingen op de brander op
lekkage controleren!
1 2
3 4
Condensvorming door binnendringende bran-
deratmosfeer in het branderhuis voorkomen.
Bij oventemperaturen boven 500°C (932°F) de
uitgeschakelde brander voortdurend met een ge-
ringe hoeveelheid lucht koelen– zie pagina 11
(6.6 Koellucht).
6.6 Koellucht
Voor het koelen van de onderdelen van de bran-
der bij uitgeschakelde brander moet afhankelijk
van de oventemperatuur een bepaalde hoeveel-
heid lucht stromen.
0
12
14
8
4
10
6
2
16
BIO/ZIO*
BIO/ZIO..K..(..E)
BIO/ZIO..K
BIOW/ZIOW..(..E)..H
BIO/ZIO..(..E)
600
500
700
800
900
1000
1100
1200
1300
1400
1500
Diagram: het in het diagram aangegeven percen-
tage koellucht heeft betrekking op de bedrijfsvo-
lumestroom voor lucht.
De luchtventilatie ingeschakeld laten, tot de oven
afgekoeld is.
6.7 Instellingen vastzetten en noteren
1 Meetlijst maken.
2 Brander op min. capaciteit zetten en de instelling
controleren.
3 Brander meerdere keren op kleine en grote stand
zetten en daarbij de ingestelde drukken, de
rookgaswaarden en het vlambeeld controleren.
4 Meetapparatuur verwijderen en meetnippels
sluiten– bevestigingsschroeven vastdraaien.
5 Instelorganen vastzetten en verzegelen.
6 Vlamstoring opwekken, bijv. stekker van de
ionisatiepen eraf trekken. Het vlamrelais moet de
gasveiligheidsklep sluiten en storing melden.
7 In- en uitschakelprocessen een paar keer
herhalen en daarbij de branderautomaat
observeren.
8 Overdrachtsrapport opstellen.
GEVAAR
Ontploffingsgevaar bij CO-vorming in de ovenruim-
te! CO is reukloos en giftig!
Door een ongecontroleerde verandering van de
instelling op de brander kan de gas-lucht-verhou-
ding ongecontroleerd veranderen waardoor er
onzekere bedrijfstoestanden kunnen ontstaan:
Alle werkzaamheden mogen uitsluitend door
een gekwalificeerde gasvakman worden
uitgevoerd.
BIO · Edition 09.22
NL-12
7 ONDERHOUD
½-jaarlijks onderhoud en functiecontrole. Bij
sterk verontreinigde media moet de cyclus
worden verkort.
GEVAAR
Ontploffingsgevaar!
Voorzorgsmaatregelen bij het ontsteken van de
brander in acht nemen!
Onderhoudswerkzaamheden aan de brander
alleen door geautoriseerd vakpersoneel uit laten
voeren.
GEVAAR
Verbrandingsgevaar!
Uitstromende rookgassen en branderonderde-
len zijn heet.
Wij adviseren alle afdichtingen te vervangen die
bij onderhoudswerkzaamheden gedemonteerd
worden. De betreffende afdichtingsset is afzon-
derlijk als onderdeel leverbaar.
1 Ionisatie- en ontstekingskabel controleren!
2 Ionisatiestroom meten.
De ionisatiestroom moet minimaal 5µA bedra-
gen en mag niet schommelen.
+ μA
Z
3 Installatie spanningsvrij maken.
4 Gas- en luchttoevoer afsluiten – instellingen van
de restrictie-elementen niet veranderen.
7.1 Ontstekingselektrode en ionisatiepen
controleren
1
2
Erop letten, dat de lengte van de elektrode
onveranderd blijft.
3 Verontreiniging op elektroden of isolatoren
verwijderen.
L
1
2
3
4
4 Is de ster 4 of de isolator 3 beschadigd, de
elektrode vervangen.
Voor het vervangen van de elektrode de totale
lengte L meten.
5 De nieuwe elektrode met de spanstift 2 met de
bougie 1 verbinden.
6 Bougie en elektrode op de gemeten totale lengte
L instellen.
7
8
Het invoegen van de elektrode in het branderele-
ment wordt door de bougie te draaien verge-
makkelijkt.
7.2 Brander controleren
Uit- en inbouw van het branderelement BIOW
Het oppervlak van de isolatie niet beschadigen.
Stofontwikkeling vermijden.
1
2
3
Als het branderelement gedemonteerd wordt,
moet de afdichting van de aansluitflens worden
vervangen.
4 Branderelement op een veilige plaats neerleggen.
Al naar gelang de mate van vervuiling en slijta-
ge: ontstekings-/ionisatie-elektrodenstaaf en
BIO · Edition 09.22
NL-13
spanstift tijdens de onderhoudswerkzaamheden
wisselen– zie pagina 12 (7.1 Ontstekingselek-
trode en ionisatiepen controleren).
Branderkop op verontreiniging en thermische
scheuren controleren.
WAARSCHUWING
Verwondingsgevaar!
Branderkoppen zijn scherp.
Bij het vervangen van brandercomponenten:
om koude lassen op schroefverbindingen te
voorkomen de betreffende verbindingsplaatsen
met keramiekpasta insmeren– zie pagina 14
(9 Toebehoren).
5 Stand van de elektroden controleren.
BIO..50
Het voorste deel van de isolator moet 4mm uit
de branderluchtschijf uitsteken.
4 mm
BIO..65 tot 140
De isolator moet met de voorkant van de bran-
derluchtschijf afsluiten.
Afstand ontstekingselektrode t.o.v. aardpen of
gaspijpstuk: 2± 0,5mm (0,08±0,02").
2 ± 0,5 mm
(0.08 ±
0.02
inch)
6 Bij afgekoelde ovenruimte, door de ovenflens
heen de branderbuis en de brandersteen
controleren.
Afdichting aansluitflens vernieuwen.
7 8
9
10
De schroeven van het branderelement kruislings
aantrekken: BIO(A) 50 tot 100 met max. 15Nm
(11lbft), BIO 125 tot 140 met max. 30Nm
(22lbft).
11 Spanning aan de installatie toevoeren.
12 Gas- en luchttoevoer openen.
13 14
15 Brander op min. capaciteit zetten en de
ingestelde drukken met het overdrachtsrapport
vergelijken.
16 Brander meerdere keren op kleine en grote stand
zetten en daarbij de ingestelde drukken, de
rookgaswaarden en het vlambeeld controleren.
GEVAAR
Ontploffings- en vergiftigingsgevaar bij branderin-
stelling met luchtgebrek!
Gas- en luchttoevoer zo instellen dat de brander
altijd met luchtovermaat wordt gebruikt– anders
CO-vorming in de ovenruimte! CO is reukloos
en giftig! Rookgasanalyse uitvoeren.
17 Onderhoudsrapport opstellen.
8 HULP BIJ STORINGEN
GEVAAR
Levensgevaar door elektrische schok!
Alvorens aan stroomvoerende onderdelen te
werken de elektrische bedrading spanningsvrij
maken!
GEVAAR
Verwondingsgevaar!
Branderkoppen zijn scherp.
Een branderinspectie mag alleen door
geautoriseerd vakpersoneel worden uitgevoerd.
BIO · Edition 09.22
NL-14
Als er bij de controle van de brander geen fout
wordt gevonden, dan van de branderautomaat
uitgaan en aan de hand van de bedieningshand-
leiding de fout opsporen.
? Storing
! Oorzaak
Remedie
? Brander gaat niet in bedrijf.
! Kleppen gaan niet open.
Spanningsvoorziening en bedrading controle-
ren.
! Lektester meldt storing.
Kleppen op lekkage controleren.
Bedieningshandleiding voor de lektester in
acht nemen.
! Regelkleppen gaan niet in de positie min. capaci-
teit.
Impulsleidingen controleren.
! Gasinlaatdruk te laag.
De filter op verontreiniging controleren.
Gasvoorziening controleren.
! Luchtinlaatdruk te laag.
Ventilator en luchtvoorziening controleren.
! Gas- en luchtdruk op de brander te laag.
Restrictie-elementen controleren.
De instelling voor de starthoeveelheid con-
troleren/afstellen, zie bedieningshandleiding
magneetklep.
! Branderautomaat werkt niet correct.
Controle van de zekering van het apparaat.
Bedieningshandleiding van de branderauto-
maat in acht nemen.
! Branderautomaat meldt storing.
Ionisatiekabel controleren!
Ionisatiestroom controleren. Ionisatiestroom
minstens 5μA– stabiel signaal.
Brander op voldoende aarding controleren.
Bedieningshandleiding van de branderauto-
maat in acht nemen.
! Er wordt geen ontstekingsvonk geproduceerd.
Ontstekingskabel controleren.
Spanningsvoorziening en bedrading controle-
ren.
Brander op voldoende aarding controleren.
Elektrode controleren – zie pagina 12 (7
Onderhoud).
! Defecte isolator op de elektrode, ontstekings-
vonk springt verkeerd over.
Elektrode controleren.
? Brander gaat op storing nadat deze reeds
geruime tijd goed gebrand heeft.
! Verkeerde instellingen van de gas- en luchtvolu-
mestroom.
Verschildrukken gas en lucht controleren.
! Branderautomaat meldt storing.
Ionisatiekabel controleren!
Ionisatiestroom controleren. Ionisatiestroom
minstens 5μA– stabiel signaal.
! Branderkop vuil.
Gas-, luchtopeningen en luchtspleten reinigen.
Afzettingen verwijderen.
! Extreme drukschommelingen in de branderka-
mer.
Regelingsconcepten bij Honeywell Kromschrö-
der aanvragen.
9 TOEBEHOREN
9.1 Keramische pasta
Om koude lassen op schroefverbindingen na het
vervangen van brandercomponenten te voorkomen.
Bestelnr.: 050120009.
9.2 Adapterset
BIO 125 –140BIO 50 –100 BIOA 65
Voor de aansluiting van de branders BIO,BIOA op
NPT/ANSI-aansluitingen.
Bran-
der
Adap-
terset
Ga-
saan-
sluiting
Lucht-
aan-
sluiting
Bestelnr.
BIO
50
BR 50
NPT
½"–14
NPT
1½"–
11,5
NPT
74922630
BIO
65
BR 65
NPT
¾"–14
NPT
1½"–
11,5
NPT
74922631
BIOA
65* ½"–14
NPT Ø 1,89" 75456281
BIO
80
BR 80
NPT
¾"–14
NPT
2"–11,5
NPT 74922632
BIO
100
BR 100
NPT
1"–11,5
NPT
2"–11,5
NPT 74922633
BIO
125
BR 125
NPT
1½"–
11,5
NPT
Ø 2,94" 74922634
BIO
140
BR 140
NPT
1½"–
11,5
NPT
Ø 3,57" 74922635
* Voor het aansluiten is alleen op de gaszijde een
NPT-schroefdraad-adapter noodzakelijk.
Adapterset voor BIOW op aanvraag.
9.3 Aansluitingen geïntegreerde ontstekings-
lans
Voor geïntegreerde ontstekingslansen is de pijp-
stuk-set BR 65–140 met NPT-schroefverbinding
nodig (uitvoering 165 en 200 op aanvraag).
Gassoort Bestelnr.
Aardgas 74922638
Lpg 74922639
BIO · Edition 09.22
NL-15
9.4 Afdichtingssets voor tegendruk
Voor tegendruk 100mbar < p < 500mbar.
De “afdichtingsset BR XY 500mbar” bevat een
ovenflens-, een aansluitflens- en een branderbuisaf-
dichting van drukvast afdichtingsmateriaal. De
standaard afdichtingen worden door de afdichtingen
van de afdichtingsset voor tegendruk vervangen. De
afdichtingssets zijn op verzoek leverbaar.
10 TECHNISCHE GEGEVENS
Gasvoordruk en luchtvoordruk telkens afhankelijk
van het gebruik en de gassoort.
Gas- en luchtdruk:
zie branderdiagrammen op www.docuthek.com.
Voor luchtdruk > 100mbar (39,4 "WC) (bijv.
tegendruk in de oven) zijn er op verzoek speciale
afdichtingen beschikbaar.
Brander-doorstroomkarakteristieken:
Een webapp voor de brander-doorstroomkarakteris-
tieken vindt u op www.adlatus.org.
Gassoorten:
aardgas, lpg (gasvormig), cokesgas, stadsgas,
laagcalorisch gas en biogas; andere gassen op
aanvraag.
Verbrandingslucht:
De lucht moet onder alle temperatuurcondities
droog en schoon zijn en mag niet condenseren.
Bouwlengtes:
100 tot 500mm (3,9 tot 19,7inch) resp. 50
tot 450mm (2 tot 17,7inch), lengteschaal
100mm(3,94inch) (meer lengtes op aanvraag).
Regeltype:
trapsgewijs: Aan/Uit,
modulerend: constante λ.
Bewaking:
met ionisatiepen (uv optioneel).
Ontsteking:
direct elektrisch; lans optioneel.
Opslagtemperatuur: -20 tot +40°C (-4 tot +104°F).
Branderhuis:
BIO: GG,
BIOA: AlSi,
BIOW: St + binnenisolatie.
Branderonderdelen overwegend van corrosiebe-
stendig RVS.
Omgevingsomstandigheden:
-20°C tot +180°C (68°F tot 356°F) (buiten de
installatie voor warmtebehandelingsprocessen);
geen condensatie toegestaan, gelakte oppervlakken
kunnen corroderen.
Maximale oventemperatuur:
BIO(W) in de brandersteen:
tot 1600°C (2912°F),
BIO met brandervoorzetbuis:
tot 600°C (1112°F).
Maximale luchttemperatuur:
BIO: tot 450°C (842°F),
BIOA: tot 200°C (392°F),
BIOW: tot 600°C (1112°F).
10.1 REACH-verordening
betreft alleen BIOW.
Informatie volgens REACH-verordening nr.
1907/2006, artikel33.
Isolatie bevat vuurvaste keramische vezels (RCF)/
aluminiumsilicaatwol (ASW).
RCF/ASW zijn in de kandidatenlijst van de Europese
REACH-verordening nr. 1907/2006 opgenomen.
11 LOGISTIEK
Transport
Het apparaat beschermen tegen belasting van
buitenaf (schok, klap, trillingen).
Transporttemperatuur: zie pagina 15 ().
De voor het transport beschreven omgevingsom-
standigheden zijn van toepassing.
Transportschade aan het apparaat of de verpakking
direct melden.
Leveringsomvang controleren.
Opslag
Opslagtemperatuur: zie pagina 15 ().
De voor de opslag beschreven omgevingsomstan-
digheden zijn van toepassing.
Opslagduur: 6 maanden voordat het apparaat voor
het eerst gebruikt wordt, in de originele verpakking.
Mocht de opslagtijd langer zijn, dan wordt de totale
levensduur met deze extra periode verkort.
12 VERWIJDERING VAN AFVAL-
STOFFEN
Apparaten met elektronische componenten:
AEEA-richtlijn 2012/19/EU – richtlijn betreffen-
de afgedankte elektrische en elektronische
apparatuur
Het product en de verpakking ervan na afloop
van de levensduur van het product (aantal schakel-
cycli) bij een recyclingcentrum inleveren. Het appa-
raat niet bij het gewone huisvuil doen. Het product
niet verbranden.
Indien gewenst worden oude apparaten door de
fabrikant in het kader van de afvalrechtelijke bepalin-
gen, bij levering franco huis, teruggenomen.
13 INBOUWVERKLARING
volgens 2006/42/EG, bijlage II, nr. 1B
Het product BIO/BIOA/BIOW is een niet voltooide
machine conform artikel2g en uitsluitend voor de
inbouw in of assemblage met een andere machine
of uitrusting bestemd.
De volgende essentiële gezondheids- en veilig-
heidseisen conform bijlageI van deze richtlijn zijn
van toepassing en worden in acht genomen:
BIO · Edition 09.22
NL-16
Bijlage I, artikel 1.1.3, 1.1.5, 1.3.2, 1.3.4., 1.5.2,
1.7.4, 1.5.10.
De relevante technische documenten volgens bijla-
geVIIB werden opgesteld en worden de bevoegde
nationale autoriteiten op verzoek in elektronische
vorm toegestuurd.
De volgende (geharmoniseerde) normen zijn toege-
past:
EN746-2:2010 – Industriële installaties voor
warmtebehandelingsprocessen; veiligheidseisen
voor verbrandings- en brandstofsystemen
EN ISO 12100:2010 – Veiligheid van machines
– Algemene ontwerpbeginselen– Risicobeoorde-
ling en risicoreductie (ISO12100:2010)
Er wordt aan de volgende EU-richtlijnen voldaan:
RoHSII (2011/65/EU)
De niet voltooide machine mag pas in bedrijf geno-
men worden, wanneer is vastgesteld, dat de machi-
ne, waarin het bovenvermelde product ingebouwd
moet worden, aan de bepalingen van de richtlijn
voor machines (2006/42/EG) voldoet.
Elster GmbH
14 CERTIFICERING
14.1 Eurazische douane-unie
De producten BIO voldoen aan de technische richt-
lijnen van de Eurazische douane-unie.
14.2 China RoHS
Richtlijn betreffende de beperking van het gebruik
van gevaarlijke stoffen (RoHS) in China. Scan van de
blootstellingentabel (Disclosure Table China RoHS2),
zie certificaten op www.docuthek.com.
BIO · Edition 09.22
NL-17
© 2022 Elster GmbH
Technische wijzigingen ter verbetering van onze producten voorbehouden.
Het productspectrum van Honeywell Thermal Solutions omvat
Honeywell Combustion Safety, Eclipse, Exothermics, Hauck,
Kromschröder en Maxon. Kijk voor meer informatie over onze
producten op de site ThermalSolutions.honeywell.com of neem
contact op met uw Honeywell verkoopingenieur.
Elster GmbH
Strotheweg 1, D-49504 Lotte
T +49 541 1214-0
www.kromschroeder.com
Leiding van de wereldwijde centrale servicedienst:
T +49 541 1214-365 of -555
Vertaling uit het Duits
VOOR MEER INFORMATIE
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17

Kromschroder BIO, BIOA, BIOW Handleiding

Type
Handleiding