Elster gas-lab Q1 Handleiding

Type
Handleiding
Ó2010 Elster GmbH november 2010
Gaskwaliteit analyseapparaat Q1
Technische documentatie
Functie, bediening,
inbedrijfname en onderhoud
Pagina ii gas-lab Q1
Copyright
ã 2010 Elster GmbH
GAS-WORKS, Z1, gas-lab Q1, en FLOW COMP zijn in Duitsland
geregistreerde handelsmerken van Elster.
Microsoft, Windows en Windows NT zijn geregistreerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
HART is een geregistreerd handelsmerk van de HART
Communication Foundation.
Elster GmbH
Schlossstraße 95a
D 44357 Dortmund, Duitsland
Tel.: +49 231 937110-0
Fax: +49 231 937110-99
E-mail: info@elster-instromet.com
gas-lab Q1 Pagina iii
Inhoud
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen.................................................v
1 Introductie.............................................................................................1
1.1 Het gas-net systeem idee.................................................................1
1.2 Het meetprincipe..............................................................................1
2 Apparaataanzicht en ontwerp...............................................................5
2.1 Sensorsysteem................................................................................5
2.2 Evaluatiecomputer...........................................................................7
3 Bedienen van gas-net apparaten.........................................................11
3.1 Het toetsenbord..............................................................................11
3.2 Overige bedieningselementen: status LED, kalibratieschakelaar.......12
3.3 Display...........................................................................................14
3.4 Displays/Menus/Dialogen...............................................................14
4 Inleiding voor ongeduldige bedieners: Wat moet ik doen om ?......23
4.1 ... de Gas quality foutenlijst bekijken?..............................................23
4.2 de gaskwaliteitsmeting fouten accepteren?..................................24
4.3 alle parameterinstellingen controleren?.......................................24
4.4 de ingangswaarden controleren?................................................25
4.5 de uitgangen bekijken en controleren?........................................26
4.6 de archieven bekijken?...............................................................26
5 Functionele beschrijving.....................................................................27
5.1 Gas quality module.........................................................................27
5.2 Data logging module.......................................................................32
5.3 Monitoring module..........................................................................32
5.4 System module...............................................................................32
5.5 Integrated RDT module...................................................................32
5.6 DSfG module, Data exchange module.............................................32
6 GAS-WORKS/GW-GNET+....................................................................32
6.1 Compileren en exporteren van een parametrering: korte beschrijving..32
6.2 Importeren en bewerken van een parametrering: korte beschrijving..32
6.3 Extras: GW-GNET+ serviceprogrammas........................................32
6.4 Optioneel: GW-Remote+ voor het downloaden van archieven..........32
Pagina iv gas-lab Q1
7 Installatie.............................................................................................32
7.1 Montage van de gas-net Q1............................................................32
7.2 Aansluiten van de bekabeling.........................................................32
7.3 Montage van het sensorsysteem.....................................................32
8 Inbedrijfname......................................................................................32
8.1 Bescherming van de parameters tegen ongeautoriseerde toegang..32
8.2 Parametrering................................................................................32
8.3 Inbedrijfname van het sensorsysteem.............................................32
9 Onderhoud..........................................................................................32
9.1 Onderhoud van de gas-net Q1 evaluatiecomputer...........................32
9.2 Onderhoud van het gas-lab Q1 sensorsysteem...............................32
10 Technische gegevens Q1....................................................................32
10.1 Apparaattype..................................................................................32
10.2 Sensortechnologie details (onder voorbehoud van wijzigingen)........32
10.3 Evaluatiecomputer details (gas-net Q1)...........................................32
11 Bijlage.................................................................................................32
11.1 Foutenlijst van de gas-lab Q1 module.............................................32
11.2 Menustructuur van de Q1...............................................................32
12 Index....................................................................................................32
gas-lab Q1 Pagina v
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Om te zorgen voor een veilige en probleemloze werking van het apparaat
moeten de instructies en aanwijzingen in de voorhanden zijnde
documentatie worden opgevolgd.
Het apparaat moet worden gebruikt zoals voorgeschreven en aangesloten
volgens het aansluitschema. De nationale en lokale voorschriften voor
elektrische installatie moeten worden nageleefd.
De montage, elektrische installatie, inbedrijfname en onderhoud van het
complete meetsysteem moet worden uitgevoerd door gekwalificeerd
personeel die getraind zijn op het gebied van explosiebeveiliging en alle
delen van de bedieningsvoorschrift benodigd voor de uit te voeren acties
hebben gelezen en begrepen.
Raadpleeg alstublieft de corresponderende technische richtlijnen (DIN,
DIN EN, VDE, VDI en DVGW) voor algemene informatie over montage,
inbedrijfname, uitbedrijfname en onderhoud. Hieronder, hebben we een
lijst van de genoemde normen en richtlijnen die moeten worden nageleefd:
· DIN EN 60079-14, Publicatiedatum: 1998-08, Explosieve atmosferen
Deel 14: Ontwerp, keuze en opstelling van elektrische installaties.
· DIN EN 50110-1, Publicatiedatum: 1997-10, Bedrijfsvoering van
elektrische installaties.
· DIN EN 60079-17, Publicatiedatum: 1999-08, Explosieve atmosferen
Deel 17: Inspectie en onderhoud van elektrische installaties.
· DIN VDE 0100-610, Publicatiedatum: 1994-04, Montage van
krachtinstallaties met nominale spanningen tot 1000 V; initiële verificatie.
gas-lab Q1 sensorsysteem (sensortechnologie):
· Het sensorsysteem mag niet worden opgeslagen bij temperaturen
onder -20°C of boven +50°C.
· Sluit de elektrische kabels alleen aan op de EEx-e goedgekeurde
aansluitkast! Deze aansluitkast bevindt zich op de montageplaat van
de gas-lab Q1.
· Neem de behuizing en de montageplaat op in het lokale
aardingssysteem.
· Wanneer het sensorsysteem in bedrijf is moet de temperatuur
gegarandeerd zijn tussen +5°C en +40°C (-x tot +40°C met extra
Pagina vi gas-lab Q1
verwarming, -x tot +55°C met koelunit; de lage temperatuurlimiet is
afhankelijk van het verwarmingsvermogen).
· Uitsluitend gassen uit de tweede gasfamilie volgens DIN DVGW 460 of
goedgekeurde kalibratiegassen zijn toegestaan. Het zuurstofgehalte in
het aardgas mag niet hoger zijn dan 2,0 volumeprocent.
· De ventilatie moet door middel van een rvs buis met een minimum
binnendiameter van 4 mm aangesloten zijn op het gasafvoer-
verdeelstuk.
· Na een storing in de voedingsspanning spoelt het meetsysteem
automatisch met procesgas voordat het de sensoren activeert. Nadat
een nieuwe gascilinder met brandbare inhoud aangesloten is, moet
het systeem handmatig gespoeld worden voordat de normale meting
kan worden voortgezet. Dit kan ook het geval zijn wanneer er lucht in
een gasleiding gekomen is die met het sensorsysteem verbonden is
(zie ook hoofdstuk 0).
· De gebruiker moet er door middel van hogedrukreductie en
veiligheidsapparaten voor zorgen dat de inlaatdruk van alle gassen
die in het meetsysteem geïnjecteerd worden niet hoger is dan
1250 mbar absoluut!
· Het openen van de behuizing evenals inspectie en onderhoud mag
alleen worden uitgevoerd door specialisten die geautoriseerd zijn
door Elster!
· Alleen als de atmosfeer niet explosief is of in spanningsloze toestand
en een wachttijd van 5 minuten nadat de elektrische voeding
losgekoppeld is, mag het deksel van de behuizing worden geopend!
· De kabelinvoeren voor de elektrische aansluitingen van de EEx-d
behuizing van het meetsysteem mogen nooit losgemaakt worden
wanneer de atmosfeer explosief is!
· Het losmaken of losschroeven van de ontluchting is verboden!
· Het is alleen aan geautoriseerd personeel toegestaan om de
ontluchting te vervangen, indien dit nodig is. In dit geval moet de
ontluchting in zijn geheel worden vervangen!
· Het is alleen aan geautoriseerd personeel toegestaan, om wanneer dit
nodig is, een kabelwartel te vervangen.
gas-lab Q1 Pagina vii
· Het sensorsysteem mag alleen voordat of tegelijkertijd met de gas-net
Q1 evaluatiecomputer worden ingeschakeld. Als u het sensorsysteem
inschakelt nadat u de evaluatiecomputer heeft ingeschakeld zal dit
resulteren in een fout (alarm).
gas-net Q1 evaluatiecomputer:
· De gas-net Q1 evaluatiecomputer mag niet worden opgeslagen bij
temperaturen onder -20°C of boven +50°C.
· Tijdens bedrijf moet een temperatuur tussen 0°C en +40°C
gegarandeerd zijn.
· De gas-net Q1 moet buiten de ex-zone 2 geïnstalleerd zijn.
· De gas-net Q1 evaluatiecomputer kan deelsamenstellingen bevatten
die zijn goedgekeurd als bijbehorende elektrische apparatuur in de ib
categorie volgens DIN EN 50020 met intrinsiek veilige circuits. Dit
maakt de elektronische evaluatiecomputer Q1 geschikt voor
aansluiting aan sensoren en impulsgevers die zich in zones met
ontploffingsgevaar bevinden (bijvoorbeeld zone 1).
Een gemengde aansluiting van intrinsiek veilige en niet intrinsiek
veilige circuits is in geval van deze deelsamenstellingen niet
toegestaan.
· De Q1 wordt gevoed met 24 V= en moet extern met 1 A gezekerd
worden.
· De aarding is voor potentiaalvereffening verbonden met de PE van de
voedingconnector.
· De voorschriften van de relevante normen, in het bijzonder van DIN
EN 50014, DIN EN 50020 en DIN EN 50029, in acht nemen.
· De grenswaarden zoals vermeld in de desbetreffende certificaten van
overeenstemming voor de aan te sluiten kaarten in acht nemen.
· Waarschuwing: de evaluatiecomputer van het Q1 meetsysteem is een
klasse A apparaat die interferenties in woongebieden kan veroorzaken;
in dit geval kan de gebruiker gevraagd worden om op eigen kosten
passende maatregelen te nemen.
Introductie 1
gas-lab Q1 Pagina 1
1 Introductie
1.1 Het gas-net systeem idee
is de generieke term voor een Elster apparaatfamilie. De
evaluatiecomputer van de gas-lab Q1 is ook gebaseerd op de
gas-net apparaatfamilie. Alle gas-net apparaten, inclusief toekomstige
apparaattypen, zijn gekenmerkt door uniformiteit in uiterlijk, bediening en
parametrering.
Ieder Elster apparaafont dekt een veelvoud van meet- en regelfuncties.
gas-net apparaten bieden deze functionele variëteit ook. Om de bediening en
parametrering van deze apparaten goed gestructureerd en gebruikersvriendelijk
te houden, is de gas-net serie gebaseerd op een modulair concept. Een module
komt overeen met een speciale functionaliteit. Elke module heeft zijn eigen
hoofddisplay binnen de menu-assistentie van het apparaat, en elke module
heeft zijn eigen groep instellingen in het parameterdatabestand.
Een bepaalde module kan in verschillende apparaattypen worden gebruikt. Dit
levert een modulair systeem dat voordelig voor de gebruiker is omdat een
bepaalde module altijd op dezelfde manier bediend en geparametreerd kan
worden, ongeacht in welk type apparaat het geïnstalleerd is.
1.2 Het meetprincipe
Het gas-lab Q1 meetsysteem is een gaskwaliteit analyseapparaat die
infraroodabsorptie en thermische geleidbaarheidsmetingen uitvoert. De primaire
doelvariabelen zijn de bruto calorische waarde, standaard dichtheid en CO2
gehalte van het aardgas dat gemeten wordt.
Het gehele meetsysteem bestaat uit twee componenten:
1. gas-lab Q1 sensorsysteem
De werkelijke sensortechnologie bevindt zich in een explosieveilige
behuizing, die op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen
geïnstalleerd mag worden.
2. gas-net Q1 evaluatiecomputer
De evaluatiecomputer van het Q1 meetsysteem moet zich in een niet
explosiegevaarlijke omgeving bevinden. De hoofdtaken van de
evaluatiecomputer zijn het regelen en controleren van het meetproces,
evaluatie van de sensormetingen, berekenen van de doelvariabelen en
1 Introductie
Pagina 2 gas-lab Q1
ondersteuning van de gebruiker tijdens kalibratie. Bovendien bevat de
evaluatiecomputer een geïntegreerde datalogfunctie, hoofdzakelijk voor
interval- en gebeurtenisgestuurd dataloggen van analysedata en tevens
foutlijsten en logboek. De signaal- en berichtverwerking bieden enige
digitale en analoge uitgavemogelijkheden. De evaluatiecomputer regelt ook
het meetproces en berekent de doelvariabelen.
gas-lab Q1 sensor systeem
Gasontluch-
tingsleiding
RS422,
4-draads
Zone met
ontploffingsgevaar
Niet explosie-
gevaarlijk gebied
Gastoevoer
24 V=
Sensoreenheid
Sensor-
elektronica
Dubbele afsluit- en
afblaaskleppenset
RS422 / optische
vezelomvormer
gas-net Q1
evaluatie computer
Optische vezel
EEX-e
Introductie 1
gas-lab Q1 Pagina 3
De verbinding tussen sensorsysteem en evaluatiecomputer is geïmplementeerd
via interfacekabel, RS422/optische vezelomvormer en optische vezelkabel,
zoals hierboven is weergegeven.
Het sensorsysteem bevat twee infraroodsensoren voor het meten van de
absorptie van de koolwaterstoffen en kooldioxide in het aardgas. Een andere
sensor bepaalt bovendien de thermische geleidbaarheid van het aardgas en
meet dus ook gascomponenten zoals stikstof, wat bijvoorbeeld geen
infraroodlicht kan absorberen. Daarna evalueert de evaluatiecomputer alle drie
de metingen. Als resultaat, leveren deze metingen de bruto calorische waarde,
standaard dichtheid en het CO2 gehalte van het aardgas. Deze variabelen zijn
voldoende om met een flow computer de compressibiliteit k (werkelijke
gasafhankelijkheid) volgens SGERG en de calorische waarde van het aardgas
vast te stellen. Daarnaast worden andere variabelen zoals de Wobbe index en
het methaangetal ook bepaald. Anders dan genoemd, levert het systeem ook
een niet kalibreerbare monsteranalyse van het aardgas. Het onderliggende
algoritme is gebaseerd op de systematiek van de samenstelling van natuurlijke
aardgassen. In het geval van niet typische gassen kan er een grote afwijking in
de gemeten waarde van een enkel component voorkomen.
Het apparaat meet continu en bepaalt elke seconden nieuwe metingen. Het kan
daarom ook worden gebruikt voor snelle regeltaken.
De fabrikant kalibreert de gas-lab Q1 voor levering, dat wil zeggen, hij voert een
nulpuntinstelling uit met stikstof en daarna een 3-punts kalibratie met ultra puur
methaan en twee kalibratiegassen. De correctiewaarden worden opgeslagen in
de sensoreenheid. Deze basiskalibratie wordt normaal gesproken herhaald bij
de inbedrijfname en in het geval van een naijking.
De evaluatiecomputer voert automatisch een 1-punts kalibratie met ultra puur
methaan uit na een storing in de voedingsspanning en na elke keer dat de
meetsensortechnologie wordt ingeschakeld.
Bovendien biedt de gas-net Q1 een schat aan toegevoegde functies voor
controletaken en datacommunicatie. De gas-net Q1 bevat ook altijd een
datalogfunctie die belangrijke metingen op bepaalde tijdstippen logt, en wanneer
fouten optreden. Zie hoofdstuk 5.1.5 voor een gedetailleerde beschrijving van
de archiefstructuur.
Aanzicht en ontwerp 2
gas-lab Q1 Pagina 5
2 Apparaataanzicht en ontwerp
2.1 Sensorsysteem
De eigenlijke sensortechnologie van de gas-lab Q1, het sensorsysteem, is in
een explosieveilige behuizing gemonteerd. Het gas wordt met een overdruk van
ongeveer 80 mbar toegevoerd via een dubbele afsluit- en afblaas-
magneetkleppenset, die zich ook binnen de behuizing bevindt. Er zijn in het
totaal 3 gasaansluitingen voor verschillende gassen, één aansluiting voor het
procesgas en twee aansluitingen voor kalibratiegassen. Het gas dat naar buiten
stroomt, wordt door een gasontluchtingsleiding geleid.
De behuizing is zodanig op een montageplaat gemonteerd dat de gas en
andere procesaansluitingen naar beneden wijzen. Om er voor te zorgen dat de
behuizing de maximum toegestane binnendruk van 1100 mbar weerstaat, zit er
een ontluchting aan de bovenzijde van de behuizing. De afbeelding toont de
voorzijde van de sensorbehuizing:
Ontluchting
EEx-e aansluiting
(voedingsspanning,
dataverbinding)
3: Kalibratiegasaansluiting (bijv. N2, H2-11K, L1-8K)
2: Kalibratiegasaansluiting (methaan)
1: Procesgasaansluiting
Gasontluchtingsleiding
2 Aanzicht en ontwerp
Pagina 6 gas-lab Q1
De parametrering van de evaluatiecomputer definieert welk gas aan welke
aansluiting aangesloten moet worden. Het procesgas is toegewezen aan kanaal
1 en het interne kalibratiegas (ultra puur methaan) aan kanaal 2. Stikstof en
andere kalibratiegassen voor het uitvoeren van de basiskalibratie worden via
kanaal 3 geïnjecteerd. Het testgas kan zowel via kanaal 1 als kanaal 3 worden
geïnjecteerd.
gas-lab Q1
Gasafvoeraansluiting
van de afblaas-
veiligheidsklep
Voeding-
aansluiting
Gasafvoeraans-
luiting van de
Q1
gas-lab
Drukregelaar met
geïntegreerde
afblaas- en afslag-
veiligheidsklep
Datakabel-
aansluiting
Manometer voor de inlaat-
druk van de Q1
gas-lab
Kalibratiegas 1
aansluiting
Procesgas-
aansluiting
Kalibratiegas 2
aansluiting
(option)
Ontgrendelingsknop
van de afslag-
veiligheidsklep
Ex-
aansluitkast
Niet alleen de sensorbehuizing, is op de montageplaat gemonteerd, maar ook
de regelaars voor de inlaatdruk van de verschillende te injecteren gassen,
Aanzicht en ontwerp 2
gas-lab Q1 Pagina 7
afslag- en afblaasveiligheidskleppen, en ook de EEx-e aansluitkast voor de
verbindingskabels (voeding, dataverbinding naar de evaluatiecomputer).
De drukregelaars met geïntegreerde afslag-/afblaasveiligheidskleppen voor
proces- en kalibratiegassen zijn nodig, omdat de maximum absolute inlaatdruk
van de gassen nooit 1250 mbar mag overschrijden. De drukregelaars zijn door
de fabrikant op een regeldruk van 80 mbar (overdruk) afgesteld. De
geïntegreerde afblaasklep begint bij een overdruk van ongeveer 110 mbar en
daarboven af te blazen. De afslagveiligheidsklep is door de fabrikant ingesteld
op een afschakeldruk van 142 mbar (overdruk).
2.2 Evaluatiecomputer
De behuizing van de gas-net Q1 evaluatiecomputer is ontworpen als
insteekeenheid voor een 19-rek en is verkrijgbaar in twee behuizingmaten, dat
wil zeggen, met een montagebreedte van 1/3 voor tot drie proceskaarten of met
een montagebreedte van 1/2 voor tot 6 proceskaarten.
De voorzijde van het apparaat bevat een 8x32 tekens LCD scherm, een
toetsenbord met 16 toetsen, een status LED en een kalibratieschakelaar. De
DSS data interface bevindt zich ook op de voorzijde van het apparaat. Deze
dient voor de aansluiting van een PC of laptop voor service doeleinden.
De volgende afbeelding toont, als voorbeeld, het vooraanzicht van een gas-net
Q1 in de smalle uitvoering met een montagebreedte van 1/3:
2 Aanzicht en ontwerp
Pagina 8 gas-lab Q1
Status
Cal.-
switch
closeopen
DSS
Q1
gas-lab Gas Quality Meter
gas-net
Data interface
DSS
Toetsenbord
Kalibratie-
schakelaar
Status LED
Display
123
45 6 ,
7 8 9 0
De meeste van de aansluitmogelijkheden bevinden zich aan de achterzijde van
het apparaat. De volgende interfacemogelijkheden zijn altijd beschikbaar:
· optische vezelaansluiting voor het sensorsysteem
· DSfG busaansluiting
· COM2 interface: seriële interface volgens RS232. In het geval van
apparaten met een geïntegreerde RDT, is het modem aangesloten op
COM2. Een andere softwarevariant biedt in plaats daarvan gateway
functionaliteit voor het interfacen van een hostprotocol. In dit geval kan de
COM2 interface worden gebruikt als protocolkanaal.
· DCF77 interface voor aansluiting van een radioklok
· 24 V= voedingaansluiting
· HSB busaansluiting (niet gebruikt)
Alle procesaansluitingen zijn geïmplementeerd via proceskaarten welke in de
behuizing zijn geïnstalleerd. De exacte samenstelling van de I/O kaarten hangt
af van de taak van elk individueel apparaat (aantal benodigde uitgangsignalen,
enz.).
Aanzicht en ontwerp 2
gas-lab Q1 Pagina 9
De naam van de softwarevariant, het versienummer en de controlesom voor de
identificatie van de softwareversie kan direct op een apparaat worden
opgeroepen via het hoofddisplay van de System module.
De belangrijkste functie van de Q1 is het meten van de gaskwaliteit. Het
sensorsysteem is aangesloten via een LMFA1-type proceskaart, die 3 digitale
en 4 analoge uitgangen biedt, in aanvulling tot de optische vezelaansluiting voor
het sensorsysteem.
Verder kunnen de volgende kaarten worden gebruikt:
· Een multifunctionele EXMFE4 ingangskaart voor de aansluiting van een
druk- en een temperatuursensor (PT100) en twee digitale ingangen
(NAMUR). Alle kanalen zijn intrinsiek veilig (EX-i).
· Een MSER2 kaart met 2 seriële kanalen (RS232, RS422 of RS485) voor
het interfacen van communicatieprotocollen (bijvoorbeeld MODBUS).
· Een MFE11 ingangskaart met 8 digitale en 3 analoge ingangen.
· Een MFA6 uitgangskaart met 4 digitale en 2 analoge uitgangen.
Al met al, kunnen er tot 6 proceskaarten in de bredere behuizing gemonteerd
worden, en tot 3 kaarten in het smalle ontwerp. Raadpleeg alstublieft sectie 0 of
de sectie Technische gegevens in hoofdstuk 10 voor een beschrijving van de
momenteel beschikbare kaarten.
De volgende afbeelding toont, als voorbeeld, een apparaat in het smalle
ontwerp met de altijd bestaande LMFA7 kaart en de optionele MFA6 en
EXMFE4 kaarten.
2 Aanzicht en ontwerp
Pagina 10 gas-lab Q1
Uitgangskaart LMFA7 (digitaal/analoog)
LA/LE: optische vezelverbinding voor externe I/O uitbreiding
(sensorsysteemaansluiting)
Drie digitale uitgangen voor digitale signalen/impulsen.
Drie analoge uitgangen voor de uitvoer van metingen.
Iedere ingangs- of uitgangskaart kan
aan kaartpositie 1 of 2 worden toegewezen.
gas-net
intern
0,63 AT
gas-net Q1
device type:
PE
24V
HS-Bus
G
f
S
D
SH
GD
DT
VN
VP
DCF77
2
M
O
C
LE
LA
D1
D2
D3
I1+
I2+
I3+
I-
SH
DC
LMFA7
Board 3
gas-net Q1 achteraanzicht (voorbeeld)
Bediening 3
gas-lab Q1 Pagina 11
3 Bedienen van gas-net apparaten
Het doel van dit hoofdstuk is om u een inzicht te geven in de basisbediening en
de menustructuren van gas-net apparaten.
Zoals al eerder genoemd, hebben alle apparaten van de gas-net familie een
uniform uiterlijk en een vergelijkbare menustructuur.
Voor de gebruiker betekent dit: Als u eenmaal een gas-net apparaat bediend
heeft, zult u ook in staat zijn om zonder problemen alle andere apparaattypen te
bedienen.
Volgens onze filosofie over hoe gas-net apparaten te parametreren, zijn ze
geparametreerd door middel van een PC of laptop en niet via het
bedieningspaneel. De apparaatbediening via het bedieningspaneel dient
hoofdzakelijk voor de weergave van de belangrijkste informatie op het display.
De inhoud van de bedieningsinterface op het display hangt af van het
individuele gas-net apparaattype.
3.1 Het toetsenbord
Het toetsenbord van gas-net apparaten bestaat uit een numeriek toetsenbord
voor het ingeven van cijfers, minteken- en decimale punttoets en een groep van
vier navigatietoetsen. Met deze toetsen kunt u zich binnen de menustructuur
verplaatsen en menus en displays oproepen. In sommige gevallen kunt u ook
acties starten of via de navigatietoetsen waarden wijzigen.
De afbeelding hieronder toont een overzicht van de toetsfuncties. De exacte
context gerelateerde bedoeling van elke navigatietoets zal worden verklaard in
samenhang met de menustructuur in sectie 0.
3 Bediening
Pagina 12 gas-lab Q1
1 2 3
4 5 6 ,
7 8 90
Menutoets:
Opent/sluit een menu.
Wanneer u begint vanuit een display betekent dit:
Eenmaal drukken opent de submenulijst van het momentele display.
Driemaal drukken sluit het menu.
Pijl naar links toets:
vorige invoer.
Invoermodus: Wis vorig teken.
Enter.
Menuselectie.
Open de invoermodus.
Open de invoermodus.
Accepteer nieuwe waarde.
Numeriek toetsenbord
inclusief minteken
en decimale punt
Pijl naar rechts toets:
volgende invoer.
Invoermodus:
Verlaat de invoermodus
zonder waarden te wijzigen.
3.2 Overige bedieningselementen: status LED,
kalibratieschakelaar
De status LED op de voorzijde van het apparaat is een driekleuren LED. De
status van deze LED geeft aan of er een fout in de gasmeting actief is of actief
is geweest.
Raadpleeg alstublieft onderstaande tabel voor de bedoeling van de individuele
kleuren:
LED status Betekenis
rood, knipperend Er is een alarm actief, dat wil zeggen, er is een fout
opgetreden die de gaskwaliteitsmeting beïnvloedt.
geel, knipperend Er is een waarschuwing actief. Dat wil zeggen, dat er een
gebeurtenis heeft plaatsgevonden zonder de
gaskwaliteitsmeting te beïnvloeden.
groen, knipperend Een groen knipperende lamp verschijnt na een
voedingsstoring tijdens de opstartfase.
rood, continu licht Er is een alarm actief geweest, maar is niet meer van
belang.
Het kan uit de foutenlijst worden verwijderd door het te
accepteren.
Bediening 3
gas-lab Q1 Pagina 13
geel, continu licht Er is een waarschuwing actief geweest, maar is niet
meer van belang.
Deze kan uit de foutenlijst worden verwijderd door deze
te accepteren.
groen, continu licht Het apparaat functioneert zonder fouten.
De volgorde van de LED status in bovenstaande tabel komt overeen met de
volgorde die het foutmanagement aanhoudt: Het systeem geeft altijd de fout met
de hoogste prioriteit weer. Een actieve fout heeft altijd voorrang op een fout die
niet meer relevant is.
De exacte betekenis van de termen alarm, warning (waarschuwing) en hint
wordt uitgelegd in hoofdstuk 0.
De kalibratieschakelaar bevindt zich aan de rechteronderzijde van het
voorpaneel.
Alle gas-net apparaten zijn uitgerust met een veiligheidsconcept op twee
niveaus: Alle parameters die beschermd worden door de kalibratieschakelaar
kunnen alleen worden gewijzigd wanneer de kalibratieschakelaar geopend is.
Dergelijke parameters worden altijd gewijzigd met een PC of laptop en de
bijbehorende parametreringsoftware GW-GNET+.
Open de kalibratieschakelaar door deze zo ver mogelijk tegen de klok in te
draaien. Het eerste niveau van het veiligheidsconcept is belangrijk voor
apparaten die worden gebruikt voor wettelijke metrologie en handelsoverdracht.
In dit geval kan de kalibratieschakelaar met een officieel zegel beveiligd zijn.
Wanneer u de kalibratieschakelaar sluit wordt automatisch het basisdisplay
ingeschakeld.
Opmerking: Het gebruikersslot als tweede niveau van het veiligheidsconcept
bestaat uit een numeriek slot voor elk van de twee partijen. Het gebruikersslot is,
in tegenstelling tot de kalibratieschakelaar, geïmplementeerd via de
apparaatsoftware. Dit betekent dat de sloten door de apparaatparametrering zijn
gedefinieerd en via het bedieningspaneel worden geopend of gesloten. Open
sloten geven de gebruiker toegang tot bepaalde parameters of acties. Alle
parameters die onderworpen zijn aan de gebruikerssloten kunnen worden
gewijzigd wanneer beide sloten geopend zijn of de kalibratieschakelaar
geopend is.
3 Bediening
Pagina 14 gas-lab Q1
3.3 Display
Het display is een verlichte LCD bestaande uit 8 regels met elk 32 tekens. Na
ongeveer 30 minuten zonder toetsaanslag schakelt de achtergrondverlichting
van het display automatisch uit.
3.4 Displays/Menus/Dialogen
Een opmerking aan het begin:
De volgende sectie beschrijft de algemene menu-assistentie en bediening van
alle gas-net apparaten.
Waar nodig, zijn afzonderlijke onderwerpen geïllustreerd met voorbeelden. Deze
voorbeelden hebben betrekking op momenteel beschikbare apparaattypen.
Daarom kan het voorkomen dat een speciaal menu, geïllustreerd in een
voorbeeld, niet bestaat in uw type gas-net apparaat.
In overeenstemming met het gas-net concept werken de
bedieningsmechanismen die hier algemeen omschreven zijn in alle apparaten
op dezelfde manier.
Elke module heeft een hoofddisplay waarop alle belangrijke momentele
waarden zijn weergegeven.
Voorbeeld: Onder andere bevat de gas-net Q1 de gas-lab Q1 en
Monitoring modules. Het hoofddisplay van de gas-lab Q1 module toont
de momentele metingen, terwijl echter het hoofddisplay van de
Monitoring module de foutenlijst weergeeft.
Het hoofddisplay van de eerste module is tevens het basisdisplay van het
apparaat, dat wil zeggen het display dat automatisch wordt aangeroepen
wanneer er gedurende ongeveer 30 minuten geen toetsaanslag is geweest.
Voorbeeld: Het basisdisplay van de gas-net Q1 is het hoofddisplay van
de gas-lab Q1 module.
Een display dient om waarden presenteren.
Wanneer er meer invoeren zijn dan in één keer zichtbaar gemaakt kunnen
worden, geven kleine scroll-pijlen aan de rechterzijde aan of u wel of niet
omhoog of omlaag kunt scrollen.
Bediening 3
gas-lab Q1 Pagina 15
Elk display dat kan worden weergegeven behoort tot een module binnen de
apparaatsoftware, dus tot een gesloten functionaliteit. Als u het display van om
het even welke module ziet, zijn er twee totaal verschillende doelen in de
menustructuur van het apparaat. Aan de ene kant een onderliggende
display/dialoog 1 van de getoonde module en aan de andere kant het
hoofddisplay van om het even welke module.
Om de navigatie binnen de menustructuur zo eenvoudig en snel mogelijk te
maken, is de menutoets als volgend geconfigureerd:
Eenmaal drukken op de menutoets opent de lijst van submenus, die geleverd
wordt door het feitelijke moduledisplay. Nogmaals op de menutoets drukken
opent de menulijst naar elke module om te vertakken. Herhaaldelijk drukken
sluit het menu.
Submenus van een module roepen andere displays of dialogen aan, waarin de
gebruiker via het bedieningspaneel waarden kan wijzigen.
De menustructuur ziet er uit als een boom: Een onderliggend menuonderwerp
van een module kan zelf onderliggende menuonderwerpen bieden.
In lagere niveaus van de menustructuur worden de volgende contextuele
menuonderwerpen geboden om terug te keren naar het volgende hogere niveau:
· Menuonderwerp back in een display
· Menuonderwerpen OK/Cancel in een dialoog (OK betekent accepteren van
de gewijzigde waarden, Cancel betekent afwijzen van de wijzigingen)
Onafhankelijk van het op dat moment getoonde menuniveau, kunt u met de
pijltoetsen binnen elke menulijst voor- of achterwaarts bewegen en een
1 Een dialoog is een displayscherm dat waarden weergeeft die door de bediener gewijzigd
kunnen worden.
Naar onder scroll-pijl die
naar beneden wijst: Scrol
naar beneden met de pijl
naar rechts toets.
Naar boven scroll-pijl die
naar boven wijst: Scrol naar
boven met de pijl naar links
toets.
3 Bediening
Pagina 16 gas-lab Q1
menuonderwerp selecteren. Het geselecteerde doel wordt op een geïnverteerde
wijze gepresenteerd, dat wil zeggen groen schrift op een zwarte achtergrond.
Activeer het menuonderwerp dat bij de geselecteerde invoer hoort door op de
Enter toets te drukken.
Voorbeeld: We nemen aan dat u van het basisdisplay van de Q1 naar
het hoofddisplay van de Monitoring module wilt overstappen.
Om dit te doen, eerst op de menutoets drukken om het menuvenster
te openen. De eerste optie van de verschenen lijst is geselecteerd, dat
wil zeggen, dat de achtergrond zwart is:
Omdat we in ons voorbeeld geen menu van de Gas quality module
activeren, maar naar een andere module aftakken, alstublieft nogmaals
op de menutoets drukken.
Nu toont het menu een lijst van alle modules die de apparaatsoftware
bevat. Druk meerdere keren op de pijl naar rechts toets totdat de module
die u wilt zien geselecteerd is. In ons voorbeeld is dat de Monitoring
module.
Start:
Basisdisplay
Gas quality
Menulijst van de module
Gas quality
Het koppelteken voor de
menuomschrijving geeft aan dat de
lijst verwijst naar ondergeschikte
menus.
Modulelijst:
Zonder koppeltekens voor
de menuomschrijvingen
Bediening 3
gas-lab Q1 Pagina 17
Druk daarna op de Enter toets en het display van de zojuist gekozen
module zal worden opgeroepen.
Tips:
· Als u te vaak op de pijl naar rechts toets gedrukt heeft en te ver naar
beneden in de menuselectielijst bent gegaan, kunt u weer omhoog door op
de pijl naar links toets te drukken.
· Als u een opgeroepen menuselectie venster wilt afsluiten zonder een
selectie gemaakt te hebben, hoeft u alleen zo vaak op de menutoets te
drukken totdat het menuvenster gesloten is.
De selectie van enkele menuopties roept een dialoog op. Deze dialogen zijn
displays waarin waarden gewijzigd kunnen worden. Echter er kunnen slechts
enkele waarden via het bedieningspaneel gewijzigd worden.
In zulke invoerdialogen beweegt u van de ene parameter naar de andere met
gebruik van de pijltoetsen. Als een parameter niet gewijzigd mag worden
(bijvoorbeeld, omdat het een parameter is die onder het kalibratieslot valt, dat
op dat moment gesloten is), zal deze in het display doorgehaald zijn.
Als u een parameter geselecteerd heeft die gewijzigd kan worden, kunt u door
middel van de Enter toets overschakelen naar de bewerkingsmodus.
Om de bediening meer comfortabel te maken, zijn er verschillende methoden
om een nieuwe waarde te definiëren, afhankelijk van het type waarde dat
gewijzigd moet worden:
Modulelijst:
Monitoring module
is geselecteerd
3 Bediening
Pagina 18 gas-lab Q1
Directe invoer van een nieuwe numerieke waarde
Als u alleen de individuele tekens wilt vervangen, wis de tekens dan stap voor
stap door vanaf rechts de pijl naar links toets te gebruiken. Voer daarna de
nieuwe tekens in door middel van de numerieke toetsen inclusief decimale punt
en minteken.
Als het eenvoudiger is om de complete waarde door een nieuwe te vervangen,
kunt u gewoon direct met uw invoer beginnen: Zodra u op een numerieke toets
drukt zal de vooringestelde waarde worden gewist en overschreven met de
nieuwe invoer.
Verlaat de bewerkingsmodus door middel van de Enter toets. Dit start een
consistentietest: Als u een waarde ingevoerd heeft die geen zin heeft in de
huidige context, of als deze niet toegestaan is, zult u de bewerkingsmodus niet
kunnen verlaten. Op deze manier is de gebruiker gedwongen om de door hem
ingevoerde waarde te corrigeren.
Om de bewerkingsmodus te beëindigen zonder de wijziging te accepteren,
bijvoorbeeld na een foutieve invoer, hoeft u alleen op de pijl naar rechts toets te
drukken.
Om de complete dialoog te verlaten, het menu oproepen en, of OK selecteren
(de nieuwe waarden zullen geaccepteerd worden) of Cancel (de waarden zullen
afgewezen worden).
Voorbeeld:
Wijzigen van de lagere hintgrenswaarde voor de GCV (bruto calorische
waarde) in de Monitoring module van de gas-net Q1. Nadat u het
bijbehorende menuonderwerp heeft opgeroepen, is het volgende display
zichtbaar:
Start:
Display Single message
De te wijzigen waarde is
geselecteerd
Bediening 3
gas-lab Q1 Pagina 19
De momenteel ingestelde waarde wordt weergegeven.
Schakel over naar de bewerkingsmodus door middel van de Enter toets.
Voer nu een nieuwe waarde in:
Of direct door middel van het numerieke toetsenbord of door het wissen
van individuele cijfers vanaf rechts met gebruik van de pijl naar links
toets en door nieuwe cijfers in te voeren.
Verlaat de bewerkingsmodus door op de Enter toets te drukken.
Daarmee wordt de nieuwe waarde geaccepteerd. Als u dat niet wilt, moet
u de bewerkingsmodus verlaten door middel van de pijl naar rechts toets.
Roep nu het menu op.
Edit modus:
De invoermarkering achter de
waarde knippert nu.
1,2,3,4,5,6,
7,8,9,0,
,
,
3 Bediening
Pagina 20 gas-lab Q1
Als u OK bevestigt door op de Enter toets te drukken, zal de nieuwe
waarde geaccepteerd worden. Om de wijziging af te wijzen, gaat u naar
Cancel door op de pijl naar rechts toets te drukken, en daarna op de
Enter toets.
U sluit in beide gevallen de dialoog af.
Nieuwe waarde door selectie uit een lijst
De apparaatsoftware biedt, in het geval van wijzigbare waarden waarvan het
bereik beperkt is tot een vast aantal selecteerbare waarden, een lijst van
mogelijke waarden. Kies een passende waarde uit de lijst door middel van de
pijltoetsen en bevestig deze door op de Enter toets te drukken.
Voorbeeld: Openen van de revisieschakelaar (hint: alleen mogelijk met
geopende gebruikerssloten!). De toestand van de revisieschakelaars kan
worden gewijzigd in het submenu Switches van de Monitoring module.
Ga daarom naar de bijbehorende dialoog via de menuonderwerpen
Monitoring Switches.
In de bovenstaande afbeelding is de revisieschakelaar voor beide
stromen weergegeven als gesloten (Revision 1 = off, Revision 2 = off).
Laten we aannemen dat u de revisieschakelaar voor de eerste stroom
wilt activeren. Bij het binnengaan van het display is deze schakelaar al
geactiveerd, dus kunt u nu op de Enter toets drukken om naar de
bewerkingsmodus te gaan.
Opties voor verlaten
Acceptatie of afwijzing van de
gewijzigde waarden.
Start:
Monitoring Switches
Bediening 3
gas-lab Q1 Pagina 21
Selecteer de gewenste waarde door middel van de pijltoetsen, in ons
voorbeeld on selecteren. Het display ziet er als volgt uit:
Druk dan op de Enter toets om de bewerkingsmodus te verlaten.
Roep nu het menu op.
Als u OK bevestigt zal de nieuwe waarde geaccepteerd worden. Ga naar
Cancel en druk daarna op de Enter toets om de wijziging af te wijzen.
Selectielijst:
Alle toepasbare waarden worden
aangeboden. (Hier: off en on)
Selectielijst:
On is geselecteerd.
Revisieschakelaar 1 is nu
geopend.
Opties voor verlaten
Acceptatie of afwijzing van de
gewijzigde waarden.
3 Bediening
Pagina 22 gas-lab Q1
Tegelijkertijd meerdere waarden wijzigen
De meeste dialogen bieden geen individuele waarden, maar hele sets waarden
om te wijzigen. In een dergelijk geval, de eerst geselecteerde waarde het eerst
bewerken. Schakel over naar de bewerkingsmodus door op de Enter toets te
drukken.
Ga naar de volgende waarde door op de Enter toets te drukken.
· Tip: Als u een aangeboden waarde niet wilt wijzigen, kunt u deze overslaan
door op de pijl naar rechts toets te drukken.
Wijzig de waarde door of direct een nieuwe waarde in te voeren door middel van
het numerieke toetsenbord, of door een nieuwe waarde uit een lijst te selecteren.
Nadat alle waarden bewerkt zijn, op de menutoets drukken. Het opgeroepen
menu bevat de menuonderwerpen OK en Cancel. OK selecteren betekent
accepteren van de gewijzigde waarden. Cancel selecteren betekent de
wijzigingen afwijzen. In beide gevallen keert u terug naar het display dat u het
laatst heeft opgeroepen.
Inleiding 4
gas-lab Q1 Pagina 23
4 Inleiding voor ongeduldige bedieners:
Wat moet ik doen om ?
Hint: De volgende instructies zijn gebaseerd op de aanname dat u zich in het
basisapparaatmenu bevindt.
4.1 ... de Gas quality foutenlijst bekijken?
Als de status LED rood of geel knippert of continu verlicht is, bevat de foutenlijst
alarm- of waarschuwinginvoeren.
Ga verder zoals hieronder is omschreven om de foutenlijst te bekijken:
1) Roep het menu op (onderliggende onderwerpen) door middel van de
menutoets.
2) Roep het volgende menu op (andere modules) door middel van de
menutoets.
3) Druk op de pijl naar rechts toets totdat u het menuonderwerp Monitoring
geselecteerd heeft.
4) Druk op de Enter toets.
Het hoofddisplay van de Monitoring module is opgeroepen. De fout met de
hoogste prioriteit wordt weergegeven. Doorloop de foutenlijst met behulp
van de pijltoetsen.
5) Ga verder naar hoofdstuk 0 indien u meer informatie nodig heeft. Als u een
fout wilt accepteren, ga dan verder naar het eerstvolgende hoofdstuk.
Er kunnen tot twee foutenlijsten zijn. Als aanvulling op de Gas quality foutenlijst
is er ook een foutenlijst van de berichtverwerking van de Monitoring module
beschikbaar. Schakel altijd over naar het display van de volgende foutenlijst
door middel van het Next listing menuonderwerp.
Gas quality foutenlijst
Monitoring foutenlijst
Volgende lijst
4 Inleiding
Pagina 24 gas-lab Q1
Raadpleeg alstublieft hoofdstuk 0 voor meer informatie over de foutenlijsten van
de berichtverwerking.
4.2 de gaskwaliteitsmeting fouten accepteren?
Fouten kunnen alleen geaccepteerd en dus uit de Gas quality foutenlijst
verwijderd worden als ze niet langer actief zijn.
Om een fout te accepteren, als volgt handelen:
1) Open de foutenlijst door middel van het menu zoals hierboven in hoofdstuk
4.1 omschreven.
2) Selecteer de fout die u wilt accepteren door middel van de pijl naar rechts
of pijl naar links toets.
3) Druk op de menutoets. Als de fout die op het display wordt weergegeven
niet geaccepteerd kan worden, verschijnt het eerste menuonderwerp als
doorgehaald: Accept. In dit geval nogmaals op de menutoets drukken om
het menu te verlaten.
Als de fout geaccepteerd kan worden, gewoon Accept selecteren en op de
Enter toets drukken. De fout verdwijnt uit de foutenlijst, en de fout met de
volgende lagere prioriteit zal op het display worden weergegeven.
4) Herhaal de stappen die hierboven zijn uitgelegd om verdere fouten te
accepteren.
Opmerking: Fouten accepteren zoals hierboven omschreven heeft alleen
betrekking op fouten in verband met de gaskwaliteitfuncties van het apparaat.
Hoe men berichten van de algemene berichtverwerking (Monitoring foutenlijst)
moet accepteren is uitgelegd in hoofdstuk 0.
4.3 alle parameterinstellingen controleren?
De parametrering van een gas-net apparaat bevat teveel instellingen om
eenvoudig weer te geven door middel van het bedieningspaneel. Het is veel
eenvoudiger om een algemeen idee van de apparaatinstellingen te krijgen met
behulp van het GW-GNET+ parametreringsprogramma en een laptop.
Ga verder zoals hieronder is omschreven:
1. Verbind de COM interface op de PC met de DSS interface van de Q1
evaluatiecomputer met gebruik van een parametreringskabel.
2. Start GAS-WORKS op uw computer. Activeer het communicatieprogramma
door op de Import Data interface optie in de GW-BASE werkbalk te
klikken.
Inleiding 4
gas-lab Q1 Pagina 25
3. Nadat het communicatieprogramma succesvol opgestart is, bent u met
betrekking tot datatechnologie verbonden met het aangesloten apparaat.
4. Het venster wat op uw display verschijnt, toont enige belangrijke
basisapparaatinformatie.
5. Selecteer nu de Tools tabblad.
Dubbelklik op de Change parameters of de Edit parameterisation
optie. De GW-GNET+ interface zal op het scherm verschijnen. Dit is
waar u de parameterlijsten van de individuele modules kunt
oproepen en controleren.
Raadpleeg de GW-GNET+ gebruikershandleiding of de online help
voor details over de bediening van de GW-GNET+
gebruikersinterface.
Merk alstublieft op: De Change parameters en Edit
parameterisation serviceprogramma’s bieden ook de optie voor het
wijzigen van apparaatinstellingen. Met de momentele status van de
beveiligingsmechanismen (kalibratieschakelaar/gebruikersslot) is
natuurlijk rekening gehouden. Raadpleeg alstublieft de GW-GNET+
gebruikershandleiding of de uitgebreide online helpfunctie voor meer
informatie.
4.4 de ingangswaarden controleren?
1) De ingangswaarden bevinden zich in de System module. Daarom moet u
naar deze module gaan: Druk tweemaal op de menutoets, ga daarna naar
de System optie met behulp van de pijl naar rechts toets en druk op de
Enter toets.
2) Druk daarna op de menutoets en selecteer de Inputs optie met behulp van
de pijl naar rechts toets.
3) Druk daarna op de Enter toets. Het Inputs display zal worden opgeroepen.
4) Raadpleeg alstublieft pagina 32 voor informatie over hoe u verder moet.
4 Inleiding
Pagina 26 gas-lab Q1
4.5 de uitgangen bekijken en controleren?
1) De uitgangswaarden bevinden zich in de System module. Daarom moet u
naar deze module gaan: Druk tweemaal op de menutoets, ga daarna naar
de System optie met behulp van de pijl naar rechts toets en druk op de
Enter toets.
2) Druk daarna op de menutoets en selecteer de Outputs optie met behulp
van de pijl naar rechts toets.
3) Druk daarna op de Enter toets. Het Outputs display zal worden opgeroepen.
4) Raadpleeg alstublieft pagina 32 voor informatie over hoe u verder moet.
4.6 de archieven bekijken?
1) Ga naar het display van de Data logging module: Druk tweemaal op de
menutoets, ga daarna naar de Data logging optie met behulp van de pijl
naar rechts toets en druk op de Enter toets.
2) Selecteer in de dialoog die verschijnt exact de archiefinformatie die u wilt
bekijken. Tussen twee haakjes, het is eenvoudiger om de archieven met de
PC software te bekijken. Raadpleeg alstublieft hoofdstuk 5.1.5 dat begint op
pagina 32 voor een gedetailleerde beschrijving van de functie.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 27
5 Functionele beschrijving
5.1 Gas quality module
De gas-lab Q1 meetsysteem is een apparaat voor het meten van de gaskwaliteit
van aardgas. Het meet de infraroodabsorptie van koolwaterstoffen en
kooldioxide (CO2) en ook de thermische geleidbaarheid. De volgende variabelen
worden rechtstreeks bepaald op basis van deze metingen:
· Hs hoge verbrandingswaarde, hetzelfde als GCV bruto calorische
waarde
· Standaard dichtheid Rhon
· concentratie xCO2 als molfractie
Andere variabelen zijn afgeleid van deze directe variabelen, zoals:
· Wobbe index bovenwaarde Ws
· Methaangetal MN
· Samenstelling van het aardgas bestaande uit 10 componenten van C1 tot
C8+ alsook N2 en CO2.
· Hi lage verbrandingswaarde, hetzelfde als NCV netto calorische waarde
· verzadigd Hs/GCV en Hi/NCV (gas met H2O verzadiging)
Als het apparaat gestart is, leest de evaluatiecomputer de kalibratiedata uit het
niet-vluchtige geheugen van het sensorsysteem en start de meting. Zorg er dus
voor om het sensorsysteem voor of tegelijkertijd met de evaluatiecomputer in te
schakelen. De meting mag alleen starten nadat de Q1 succesvol gekalibreerd is
(zie 5.1.2) en als het procesgas in kanaal 1 onder voldoende druk geïnjecteerd
is. Het sensorsysteem is uitgerust met een drukschakelaar die detecteert of het
gas stroomt of niet.
Het sensorsysteem moet zijn bedrijfstemperatuur van ongeveer 56 tot 59°C
bereikt hebben voordat het apparaat bedrijfsklaar is. Het kan tot een uur duren
om een koud apparaat op te warmen. De evaluatiecomputer wacht totdat de
bedrijfstemperatuur bereikt is voordat er geldige metingen worden aangegeven.
Bekijk de temperatuur van het sensorsysteem in het Process values display (zie
5.1.2.2).
5 Functionele beschrijving
Pagina 28 gas-lab Q1
Belangrijk: Nadat de inbedrijfname voltooid is, de gas-net Q1
evaluatiecomputer alleen bedienen met gesloten
kalibratieschakelaar. De kalibratieschakelaar (de draaischakelaar
op de voorzijde van het apparaat) kan om veiligheidsredenen
verzegeld worden. Een gesloten kalibratieschakelaar zorgt er voor
dat acties die door getraind en gekwalificeerd personeel worden
uitgevoerd, zoals kalibratieacties enz., niet vanuit het apparaat
gestart kunnen worden.
5.1.1 Display en bediening
5.1.1.1 Hoofddisplay Gas quality
Het gas-lab systeem meet tijdens normaal bedrijf continu en berekent constant
actuele waarden voor de doelvariabelen bruto calorische waarde GCV,
standaard dichtheid Rhon en het CO2 gehalte van het gemeten gas.
Het basisdisplay van de gas-net Q1 evaluatiecomputer levert een overzicht van
de status van de meting en momenteel berekende waarden van de gasanalyse.
· De eerste twee regels tonen de actieve gaskwaliteitsmeting fout met de
hoogste prioriteit aan de linkerzijde en de tijd en datum aan de rechterzijde.
· De laatste drie regels van het basisdisplay geven de momentele
gasanalysewaarden GCV, Rhon en CO2 aan, geschreven met grote cijfers.
De waarden die in het basisdisplay worden weergegeven zijn alleen
geldig als het systeem normaal onder onverstoorde condities werkt.
Dit betekent dat de meting niet in de alarmstatus verkeert en er
geen kalibratie wordt uitgevoerd.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 29
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van het basisdisplay in geval van
onverstoord bedrijf:
Als u in het hoofddisplay naar beneden scrolt, worden er meer afgeleide
waarden weergegeven zoals geïllustreerd door de volgende afbeeldingen:
Indicatie van de fout met het
hoogste prioriteitsniveau Tijd en datum
Definitieve waarden voor
GCV bruto calorische waarde,
standaard dichtheid,
CO2 concentratie
Naar onder” scroll-pijl die
naar beneden wijst: Scrol
naar beneden met de pijl
naar rechts toets.
5 Functionele beschrijving
Pagina 30 gas-lab Q1
Een berekende gasanalyse met 10 componenten en het molaire percentage van
de C2+ componenten zijn weergegeven in aanvulling op de Wobbe index (Ws)
en het methaangetal (MN). Hi is de NCV netto calorische waarde. De
variabelen Hs, Rhon en CO2 zijn gecorrigeerde waarden die worden
gebruikt voor de automatische aanpassing door middel van een
procesgaschromatograaf (PGC). De waarden satHon en satHun zijn de GCV en
de NCV in geval van verzadigde concentratie van H
2
O voor de gedefinieerde
referentieconditie. Als laatste wordt de dichtheidsverhouding weergegeven.
5.1.1.2 Proceswaarden display
De gas-net Q1 evaluatiecomputer biedt een speciaal display om de brondata
weer te geven die door de sensortechnologie wordt gemeten, de tussenliggende
waarden die zijn berekend gebaseerd op deze bronwaarden, en alle bepaalde
eindwaarden.
Dit display wordt Process values genoemd en wordt als hieronder beschreven
opgeroepen:
1) Roep het menu op in het basisdisplay.
2) Selecteer de Process values optie door op de pijl naar rechts toets te
drukken. Druk daarna op de Enter toets.
Het Process values display bevat teveel waarden om in één keer weer te geven.
Scrol in het display omhoog of omlaag met de pijltoetsen.
Het bovenste gedeelte toont het laatste kleppositionering-commando dat door
de computer naar de kleppenset is gestuurd, als een bitreeks (10010001). Het
nummer van de momentele meting wordt ook aangegeven, wat opeenvolgend
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 31
genummerd is. Verder wordt de momentele toestand van de meting
aangegeven.
Alle andere waarden zijn bedoeld voor service en onderhouddoeleinden. Neem
alstublieft contact op met Elster als u vragen over deze waarden heeft.
5.1.2 Kalibratie
Elk gas-lab Q1 meetsysteem is bij levering gekalibreerd, dat wil zeggen dat het
apparaat door de fabrikant gekalibreerd is. Tijdens bedrijf wordt periodiek een
automatische kalibratie met methaan (1-punts kalibratie) uitgevoerd. Na een jaar,
tijdens de routinetest van het apparaat, bevelen wij aan om een handmatige
basiskalibratie met stikstof, methaan en twee andere kalibratiegassen (3-punts
kalibratie) uit te voeren.
5.1.2.1 1-punts kalibratie/automatische kalibratie
Het is voor een 1-punts kalibratie niet nodig om de kalibratieschakelaar op de
gas-lab Q1 te openen .
Een automatische 1-punts kalibratie met methaan kan tijdens een normale
meting worden uitgevoerd onder de volgende condities:
· In een vaste, parametreerbare cyclus, elke 1, 2, 3, 4, 5 of 6 dagen, of 1, 2,
4, 8 of 12 weken op een bepaalde dag om xx uur, meestal om de 7 dagen.
· Na een parametreerbare tijd in uren na elke inschakeling van de
voedingsspanning van de evaluatiecomputer of sensorsysteem, meestal 12
uur later.
· Na een parametreerbare tijd in uren na een handmatige spoeling van een
gaskanaal, meestal 12 uur later.
· Na een parametreerbare tijd in uren nadat fouten die de meting kunnen
hebben beïnvloed gewist zijn, bijvoorbeeld Pressure disturbed evaluation
computer (A607), meestal 12 uur later.
· Handmatig door het uitvoeren van het 1P-cal. start commando in het
Calibration menu wat hieronder is beschreven.
· Door het instellen van een geparametreerde ingang.
· Door middel van een DSfG commando.
5 Functionele beschrijving
Pagina 32 gas-lab Q1
Voor een succesvolle afwikkeling van een 1-punts kalibratie, moet de
methaancilinder geopend worden, de cilinderregelaar moet op ongeveer 2 bar
worden ingesteld en de precisiedrukregelaar (M2R) van het tweede gaskanaal
op ongeveer 80 mbar.
De volgende reacties van de evaluatiecomputer geven de status van de 1-punts
kalibratie aan:
· Via meetuitgangen en op het
basisdisplay van de computer
worden de laatste geldige
gaskwaliteitwaarden gehandhaafd,
mits er waarden beschikbaar zijn.
· Het display geeft tijdens kalibratie 1P-cal. weer.
· Er wordt geen revisiebericht gegenereerd.
Als u de functie voortijdig wilt afbreken, kunt u dat doen door de volgende
instructievolgorde aan te houden:
Roep het menu op uit het basisdisplay en selecteer Calibration.
Bevestig de selectie en roep het menu opnieuw op. Selecteer dan cal. cancel.
Door het bevestigen van de selectie sluit de gas-lab Q1 het kalibratieproces af.
Het proces wordt automatisch afgebroken als er tijdens de kalibratie een alarm
optreedt. Daarna gebruikt de gas-lab Q1 dezelfde kalibratiedata als daarvoor,
mits zulke data bestaat.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 33
Om de 1-punts kalibratie handmatig te starten, kunt u dat doen door de
volgende instructievolgorde aan te houden:
Roep het menu op uit het basisdisplay en selecteer Calibration.
De meetwaarden van de diverse sensoren worden nu weergegeven.
Door nogmaals op de menutoets te drukken, verschijnt het volgende submenu.
Selecteer het menuonderwerp 1P-cal. start en bevestig dit.
Nu wordt de actuele voortgang van de 1-punts kalibratie weergegeven op het
display. Hier: de benodigde handeling switch on gas (methaankanaal 2)
5 Functionele beschrijving
Pagina 34 gas-lab Q1
Als het methaan succesvol op gaskanaal 2 is aangesloten (zie begin van het
hoofdstuk), roep dan alstublieft het menu op en selecteer het menuonderwerp
gas switched on.
Na bevestiging gaat de kalibratie met methaan automatisch verder, terwijl de
resterende tijd wordt weergegeven.
Dit proces start na een spoeltijd van ongeveer 2 minuten, en duurt 10 minuten.
Het einde van de kalibratie geeft het volgende display weer (zelfde als voor het
starten):
Nadat de 1-punts kalibratie gereed is, injecteert het sensorsysteem automatisch
het procesgas en begint met meten.
De nieuwe correctiewaarden die tijdens de kalibratie bepaald zijn worden in het
kalibratiearchief ingevoerd.
Wij bevelen ook aan de correctiewaarden van de automatische 1-punts
kalibratie in het archief te bestuderen. Als deze waarden te hoog worden, moet
er een nieuwe basiskalibratie worden uitgevoerd.
5.1.2.2 Basiskalibratie
De kalibratieschakelaar op de gas-lab Q1 moet open zijn om de basiskalibratie
te vergemakkelijken.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 35
Een dergelijke basiskalibratie wordt normaal uitgevoerd in het geval van een
jaarlijkse routinetest.
De basiskalibratie moet door getraind en gekwalificeerd personeel worden
uitgevoerd. Hoewel deze automatisch loopt, worden de processtappen
ondersteund via het bedieningspaneel op de evaluatiecomputer.
De volgende reacties van de evaluatiecomputer geven de status van de 3-punts
kalibratie aan:
· Tijdens de parametrering van de
gas-lab Q1 kunt u bepalen of u wel
of niet gedurende deze tijd de
laatste geldige gaskwaliteitwaarden
via meetuitgangen en op het
basisdisplay van de computer wilt handhaven.
· Het display geeft tijdens kalibratie 3P-cal. weer.
· Er wordt een revisiebericht gegenereerd.
De basiskalibratie omvat de volgende stappen:
1. Voorbereiding
2. Nulpuntinstelling met stikstof via kanaal 3
3. Kalibratie met methaan (1. kalibratiegas) via kanaal 2
4. Kalibratie met H2-11K (2. kalibratiegas) via kanaal 3
5. Kalibratie met L1-8K (3. kalibratiegas) via kanaal 3
optioneel met een binair gasmengsel (5% CO2 in methaan).
1. Voorbereiding
Voor het succesvol voltooien van een 3-punts kalibratie moet de
methaancilinder, die ook wordt gebruikt voor automatische kalibratie, op de
juiste wijze worden aangesloten op het tweede gaskanaal. De cilinderregelaar
moet op ongeveer 2 bar worden ingesteld en de precisiedrukregelaar (M2R) van
het tweede gaskanaal op ongeveer 80 mbar.
Als de methaancilinder nog niet open is geweest, moet u deze openen en eerst
een spoeling uitvoeren (zie 5.1.4).
5 Functionele beschrijving
Pagina 36 gas-lab Q1
Verder moeten tijdens het kalibratieproces stikstof en twee andere
kalibratiegassen (H2-11K, L1-8K of een binair mengsel) een voor een
worden aangesloten op het derde gaskanaal. Omdat deze voor normaal
bedrijf niet nodig zijn, moeten zij eerst worden aangesloten.
Het stikstof is eerst nodig, dus de aansluiting hiervan op het derde
gaskanaal is hierna beschreven en geldt ook voor de andere twee
gassen.
Omdat er normaal geen precisiedrukregelaar (M2R) voor het derde
kanaal op de montageplaat gemonteerd is, moet u achter de
cilinderregelaar van de stikstofcilinder een extra precisiedrukregelaar
monteren voordat u de werkdruk van het sensorsysteem instelt op
ongeveer 80 mbar. Dit wordt op de volgende manier gedaan:
· Controleer of de stikstofcilinder dicht staat en de cilinderregelaar op nul is
ingesteld. Sluit een precisiedrukregelaar aan op de cilinderregelaar van de
stikstofcilinder en verbind een hogedrukslang met de precisiedrukregelaar.
· Open de precisiedrukregelaar, zodat er in de volgende stap wat gas kan
stromen, waarbij de hogedrukslang wordt gespoeld.
· Open de stikstofcilinder. De cilinderregelaar moet worden ingesteld op
ongeveer 2 bar.
· Stel de precisiedrukregelaar in op ongeveer 80 mbar en verbind tenslotte
de hogedrukslang met het derde gaskanaal van het sensorsysteem.
Voor het uitvoeren van een basiskalibratie moet de gas-lab Q1 ook de exacte
samenstelling van de gebruikte kalibratiegassen weten. Voor dat doel moet de
gasanalyse van de gebruikte kalibratiegassen in de huidige parametrering
worden ingevoerd. Ondersteuning voor het wijzigen van bestaande
parametrering wordt gegeven in hoofdstuk 0, pagina 6-32.
2. Nulpuntinstelling met stikstof
Druk terwijl u zich in het Gas quality hoofddisplay bevindt op de menutoets en
activeer het Calibration commando in het opgeroepen menu.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 37
Er verschijnt een display met de verschillende sensoren.
Door nogmaals op de menutoets te drukken, verschijnt het volgende submenu.
Selecteer het menuonderwerp 3P-cal. start en bevestig dit.
Nu wordt de actuele voortgang van de 3-punts kalibratie weergegeven op het
display. Hier: de benodigde handeling switch on gas (stikstof kanaal 3)
Als het stikstof succesvol op gaskanaal 3 is aangesloten (zie begin van het
hoofdstuk), roep dan alstublieft het menu op en selecteer het menuonderwerp
gas switched on.
5 Functionele beschrijving
Pagina 38 gas-lab Q1
Na bevestiging gaat de nulpuntinstelling met stikstof automatisch verder, terwijl
de resterende tijd wordt weergegeven.
3. Kalibratie met methaan (1. kalibratiegas)
Nu moet het voorbereide methaan ingeschakeld worden, wat op het volgende
display wordt aangegeven:
Roep alstublieft het menu op en selecteer het menuonderwerp gas switched on.
Na bevestiging gaat de kalibratie met methaan (1. kalibratiegas) automatisch
verder. De instelling start na een spoeltijd van ongeveer 2 minuten en duurt
15 minuten, terwijl de resterende tijd wordt aangegeven.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 39
Sluit ondertussen de stikstofcilinder af en verwijder de slang aan beide zijden.
(Let op: Maak de slang eerst drukloos!) Verder kunt u het tweede kalibratiegas
(H2-11K) op het derde gaskanaal voorbereiden (zie 1. Voorbereiding, pagina 5-
32).
Wanneer het kalibratieproces met methaan (1. kalibratiegas) gereed is,
verschijnt het volgende display:
4. Kalibratie met H2-11K (2. kalibratiegas)
Nu moet het voorbereide H2-11K worden ingeschakeld. Roep alstublieft het
menu op en selecteer het menuonderwerp gas switched on.
Na bevestiging gaat de kalibratie met H2-11K (2. kalibratiegas) automatisch
verder. De instelling start na een spoeltijd van ongeveer 2 minuten en duurt
15 minuten, terwijl de resterende tijd wordt aangegeven.
5 Functionele beschrijving
Pagina 40 gas-lab Q1
Wanneer het kalibratieproces met H2-11K (2. kalibratiegas) gereed is, verschijnt
het volgende display:
Sluit vervolgens de H2-11K cilinder af en verwijder de slang aan beide zijden.
(Let op: Maak de slang eerst drukloos!) Verder kunt u het derde kalibratiegas
(L1-8K) op het derde gaskanaal voorbereiden (zie 1. Voorbereiding, pagina 5-
32).
5. Kalibratie met L1-8K of binair gasmengsel (3. kalibratiegas)
Nu moet het voorbereide L1-8K of binair gas worden ingeschakeld. Roep
alstublieft het menu op en selecteer het menuonderwerp gas switched on.
Na bevestiging gaat de kalibratie met L1-8K of binair gas (3. kalibratiegas)
automatisch verder. De instelling start na een spoeltijd van ongeveer 2 minuten
en duurt 15 minuten, terwijl de resterende tijd wordt aangegeven. In alle
gevallen wordt L1-8K" weergegeven op het display, zelfs als u een binair
gasmengsel gebruikt.
Wanneer het hele kalibratieproces voltooid is, verschijnt het volgende display
(zelfde als voor het starten):
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 41
Nadat de basiskalibratie gereed is, injecteert het sensorsysteem automatisch
het procesgas en begint met meten.
Sluit vervolgens de cilinder van het L1-8K of binair gas af en verwijder de slang
aan beide zijden. (Let op: Maak de slang eerst drukloos!)
Als u de functie voortijdig wilt afbreken, kunt u dat doen door de volgende
instructievolgorde aan te houden:
In het geval dat u niet in de Calibration module bent: Roep het menu op uit het
basisdisplay, selecteer Calibration en bevestig de selectie.
Roep het menu op en selecteer cal. cancel.
Door het bevestigen van de selectie sluit de gas-lab Q1 het kalibratieproces af.
Het proces wordt automatisch afgebroken als er tijdens de kalibratie een alarm
optreedt. Daarna gebruikt de gas-lab Q1 dezelfde kalibratiedata als daarvoor,
mits zulke data bestaat.
5 Functionele beschrijving
Pagina 42 gas-lab Q1
5.1.3 Testgasinjectie
De injectie van testgassen dient om de gaskwaliteitmeter met een bekend gas
te controleren of om op niet routinematige basis onbekende gassen te meten.
Ga verder zoals hieronder is omschreven:
1. Beslis of u het testgas via kanaal 1 of 3 wilt injecteren.
2. Controleer of het testgas dicht staat en de cilinderregelaar op nul is
ingesteld. Zet de bijbehorende precisiedrukregelaar op nul. Sluit een
precisiedrukregelaar aan op het eerste of derde gaskanaal van het
sensorsysteem met behulp van een hogedrukslang. Wanneer u gaskanaal
1 gebruikt, controleer dan of het procesgas, wat ook op dit kanaal is
aangesloten, goed is afgesloten en dus niet in staat is om de meting te
beïnvloeden door het testgas te besmetten.
3. Open de testgascilinder. De cilinderregelaar moet worden ingesteld op
ongeveer 2 bar.
4. Stel de precisiedrukregelaar in op ongeveer 80 mbar.
5. Spoel nu het eerste of derde gaskanaal (zie 5.1.4).
6. Druk terwijl u zich in het Gas quality hoofddisplay bevindt op de menutoets,
en activeer het TG channel 1 start of TG channel 3 start commando in het
opgeroepen menu.
7. Eerst zal het sensorsysteem ongeveer 2 minuten worden gespoeld met
testgas. Daarna begint de meting. Bestudeer de meetresultaten in het
hoofddisplay. Hierbij geldt het volgende:
· De laatste geldige gaskwaliteitwaarden worden gehandhaafd via
meetuitgangen, mits er waarden beschikbaar zijn.
· Er wordt een revisiebericht gegenereerd.
Om de testgasinjectie af te sluiten, op de menutoets drukken en het TG
channel 1 end of het TG channel 3 end commando activeren.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 43
Een lopende testgasinjectie wordt na 1 uur automatisch afgebroken (wat
geparametreerd kan worden), en in plaats daarvan wordt procesgas
geïnjecteerd.
8. Sluit de testgascilinder af en verwijder de slang aan beide zijden. (Let op:
Maak de slang eerst drukloos!)
5.1.4 Cilinder wisselen
In de fabriek moeten verschillende gassen aanwezig zijn voor kalibratie en
meettaken. Van tijd tot tijd kan het daarom nodig zijn om een andere gascilinder
aan te sluiten op een gastoevoeraansluiting van de gas-lab sensorbehuizing;
bijvoorbeeld, als de druk van de methaancilinder onvoldoende is om een 1-
punts kalibratie uit te kunnen voeren.
Nadat er een cilinder met een brandbare inhoud uitgewisseld is, moet u er
voor zorgen dat er geen lucht in de sensortechnologie komt. Daarom moet
er na elke cilinderwisseling een handmatige spoeling worden gestart. Dit
is ook van toepassing als er lucht binnengedrongen kan zijn in een
gaskanaal wat verbonden is aan het sensorsysteem.
Ga verder zoals hieronder is omschreven:
1. Sluit de gascilinder aan op het betreffende gaskanaal. Stel de druk van de
cilinderregelaar in op 2 bar, en de druk van de stroomafwaartse
precisiedrukregelaar op 80 mbar.
2. Druk op de menutoets terwijl u in het hoofddisplay bent, selecteer het
Purging commando en bevestig dit door op de Enter toets te drukken.
5 Functionele beschrijving
Pagina 44 gas-lab Q1
3. Gas channel 1 verschijnt op het display. Druk nogmaals op de Enter toets.
De volgende selectielijst verschijnt:
Selecteer het gaskanaal dat u wilt spoelen door middel van de pijltoetsen.
Bevestig uw selectie door nogmaals op de Enter toets te drukken. Druk nu
op de menutoets en start de spoeling met OK of verlaat de dialoog via
Cancel.
4. De spoeling duurt ongeveer 7 minuten. Het display geeft purging weer.
· De laatste geldige gaskwaliteitwaarden worden gehandhaafd via
meetuitgangen, mits er waarden beschikbaar zijn.
· De status Revision zal niet worden aangegeven.
Nadat de spoeling automatisch voltooid is, begint de gas-lab Q1 weer met
het meten van het procesgas.
5.1.5 Revisie
De gas-lab Q1 stelt de revisiestatus in het geval van een nulpuntinstelling, een
2-punts kalibratie of een testgasinjectie. Een ingestelde revisiestatus betekent
dat de gaskwaliteit niet onder normale omstandigheden gemeten is.
Alle invoeringen in het Interval archief zijn gemarkeerd met de Revision status
opmerking. Bovendien wordt de Revision switch open hint gegenereerd en
ingevoerd in de foutenlijst en het logboek. Het afsluiten van de revisieactie
resulteert in de beëindiging van de Revision switch open hint met een
vermelding in het logboek en zorgt voor een laatste invoer gemarkeerd met
Revision in het Interval archief. De gaskwaliteitsmeting loopt weer normaal.
5.2 Data logging module
5.2.1 Functie
De gas-net Q1 evaluatiecomputer is altijd uitgerust met een geïntegreerde
datalogfunctie. De verantwoordelijke Data logging module geeft echter alleen de
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 45
datalogservice. De actuele data die gelogd moet worden is gegenereerd door
andere modules van de modulegroep.
Bij het parametreren van de Data logging module hoeft u alleen te definiëren
welke van de beschikbare archiefgroepen daadwerkelijk gelogd moeten worden,
en welke opslagdiepte van toepassing is. Alle archieven die op deze manier zijn
gedefinieerd, zijn ontworpen als ringopslag. De datalogdiepte bepaalt hoeveel
invoeringen een archief maximaal kan schrijven. Als een archief vol is, wordt de
respectievelijk oudste invoering overschreven bij elke nieuwe invoer.
De volgende secties geven een lijst van archiefgroeptypen die ieder gas-net Q1
module levert:
Gas quality module:
De Gas quality module biedt 3 archiefgroepen:
· Het PTB archief logt de relevante factureringsdata, die bestaat uit de bruto
calorische waarde GCV, het CO2 gehalte en de status van het
meetsysteem. De data wordt elke 15 minuten opgenomen. Het PTB archief
heeft een formaat van 180 dagen.
· Het Interval archief logt de bruto calorische waarde GCV, de standaard
dichtheid Rhon, het CO2 gehalte en de status van het meetsysteem. De
data wordt elk vol uur gelogd, en wanneer er een fout optreedt. Het Interval
archief heeft een formaat van 60 dagen.
· Het Quality archief logt tijdens elke 1-punts kalibratie 6 kwaliteitsfactoren.
Deze factoren leveren informatie over de correcties die tijdens de
individuele kalibraties met methaan uitgevoerd zijn. Het Quality archief
heeft een diepte van 365 invoeringen.
Monitoring module:
De Monitoring module vergemakkelijkt het verzamelen van
proceswaardearchieven (archieven met metingen of tellerwaarden). Bovendien
draait dit het gaskwaliteitsmetingen foutenlogboek. Het starten en beëindigen
van alle fouttypen (alarm, warning (waarschuwing), hint zie hoofdstuk 0)
worden in duidelijke tekst en met een tijdmarkering in de lijst ingevoerd. Er is
wanneer deze functie gebruikt wordt, een toegevoegde, aparte foutenlijst voor
interne berichtverwerking. Deze foutenlijst kan ook worden gelogd.
5 Functionele beschrijving
Pagina 46 gas-lab Q1
System module:
De System module draait een parameterwijzigingen archief (Changed settings
archief), waarin wijzigingen van de parametrering worden gelogd.
Wanneer individuele parameters worden gewijzigd, worden de oude en de
nieuwe waarden samen met de tijdmarkering gelogd. De module waartoe de
gewijzigde parameter behoort wordt ook weergegeven.
Wanneer de kalibratieschakelaar open is, wordt via de data interface een
compleet nieuwe parametrering als New parameterisation in het Changed
settings archief ingevoerd. Een wijziging van het operationele gedeelte van de
parametrering is gemarkeerd als New operational parameterisation.
Opmerking: De archiefdiepte, exacte samenstelling en volgorde van archieven
kan via de parametrering door de gebruiker geconfigureerd worden. Echter, als
de archiefstructuur gewijzigd wordt, moet u de oude archieven die al in het
apparaat aanwezig zijn wissen.
De apparaten zijn bij aflevering al voorzien van een vooraf gedefinieerde
archiefstructuur die overeenkomt met de normale vereisten.
5.2.2 Display en bediening
Hoofddisplay (Data logging module)
Alle bestaande archiefinvoeringen kunnen op het bedieningspaneel zichtbaar
gemaakt worden.
Het hoofddisplay van de Data logging module bestaat uit een masker waarin u
data kunt kiezen die u nader wilt bekijken. De volgende afbeelding toont een
voorbeeld:
Nadat het hoofddisplay van de Data logging module opgeroepen is, wordt altijd
eerst de meest recente invoer van het eerste kanaal van de eerste archiefgroep
weergegeven.
Actuele kalendertijd
Invoermasker voor selectie van
de archiefinformatie die in de
volgende stap moet worden
weergegeven.
}
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 47
Kies de archiefinformatie die u wilt bekijken:
· Het archieftype is bij het begin geselecteerd, dat wil zeggen dat de
achtergrond zwart is. Druk op de Enter toets om naar de bewerkingsmodus
te gaan. Er wordt een lijst geopend waaruit u met behulp van de pijltoetsen
het gewenste archieftype kunt kiezen.
Daarna moet u uw keuze bevestigen door op de Enter toets te drukken.
· Specificeer in het volgende selectieveld welk archiefkanaal u wilt in detail
bekijken. Er worden verschillende mogelijkheden geboden, afhankelijk van
de archiefgroep die u in de eerste stap geselecteerd heeft. Bijvoorbeeld,
voor het PTB archieftype kunt u kiezen tussen GCV, CO2 en Status2.
· U kunt het tijdstip wat gefilterd moet worden specificeren door
opeenvolgend dag, maand, jaar en tijd te wijzigen. U komt in de
bewerkingsmodus voor elk respectievelijk veld door op de Enter toets te
drukken en u bent dus in staat om stap voor stap datum en tijd te
specificeren. Bevestig uw invoer door middel van de Enter toets.
· Het volgende veld is geselecteerd. Selecteer de invoering die u wilt
bekijken via het volgnummer 3 in dit veld. Aangezien er een eenduidige
relatie is tussen datum en volgnummer, wordt het daarmee gepaard
gaande volgnummer automatisch weergegeven nadat de datum is
ingevoerd (zie hierboven). Als u een ander volgnummer invoert, wordt de
datum in de tweede regel van het selectiemasker automatisch aangepast.
Roep het geselecteerde archief op via het menu (zie volgende sectie).
2 Status staat voor een bit string die een overzicht levert van de status van het gaskwaliteit
meetsysteem volgens de DSfG voorschriften. De betekenis van de individuele bits is
gedefinieerd in de DVGW documentatie Technische Spezifikation für DSfG-
Realisierungen (zie Bibliografie).
3 Elke individuele gemeten variabele van een archiefgroep die door een apparaat
gearchiveerd is, heeft een volgnummer volgens de DSfG voorschriften. De volgorde van
de volgnummers is zo geregeld dat de eerste actieve invoering het nummer 1 krijgt. Het
volgnummer voor elke volgende invoering wordt met één verhoogd.
Bijvoorbeeld, volgnummers zijn nodig voor het oproepen van archiefdata via DSfG.
5 Functionele beschrijving
Pagina 48 gas-lab Q1
Onderliggende menuonderwerpen (Data logging module)
View
Door het activeren van het View menuonderwerp roept u het display van het
archiefkanaal op dat u geselecteerd heeft in het hoofddisplay.
In de eerste twee regels worden het archieftype en de actuele tijd weergegeven.
Elke invoering is voorzien van een tijdmarkering. Naam, waarde en eenheid van
de gelogde data worden weergegeven.
Er worden precies twee opeenvolgende archiefinvoeringen tegelijkertijd
weergegeven.
Voorbeeld (Interval archief van de Gas quality module, GCV kanaal):
Ga terug naar het hoofddisplay, dat wil zeggen naar het selectiemasker voor het
bekijken van archieven, via het onderliggende menuonderwerp back. Om in
staat te zijn om over te stappen naar de invoeringen van andere kanalen met
dezelfde tijdmarkering, zal exact hetzelfde masker wat u eerder gespecificeerd
heeft opgeroepen worden.
* Tip: De archiefpresentatie op het display is door ruimtegebrek begrensd.
Om grotere archiefbereiken te analyseren is het praktischer om de
archieven eerst uit het apparaat in te lezen op een PC of laptop,
bijvoorbeeld via de data interface door middel van de GAS-WORKS module
GW-REMOTE+. Bekijk de data achteraf in een tabel of als diagram door
middel van het GW-XL+ programma.
De configuratie van de datalogfunctie is eenvoudiger via de PC software en
is daarom hier niet beschreven. Zie de online help voor verdere vragen.
Archiefinvoering met volgnummer 110
De omhoog en omlaag scroll-pijlen geven aan dat u zelfs nog meer
archiefinvoeringen kunt bekijken.
(Scrol met de pijl naar links of naar rech
ts pijltoets.)
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 49
5.3 Monitoring module
5.3.1 Functie
De Monitoring module voert in principe de signalerings- en controletaken van
het apparaat uit:
· Controleren van de gaskwaliteitsmeting op fouten.
De foutenlijst dient de gebruiker voor het analyseren en verwijderen van
gaskwaliteitsmeting fouten, en voor de mogelijkheid om de geschiedenis
van de storingsoorzaak te begrijpen.
· Controleren van alle gelogde metingen.
· Signalering van bedrijfstoestanden.
· Openen van proceswaardearchieven (archieven voor metingen en
tellerwaarden die bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden om een opname-
instrument te vervangen).
· Schakelfunctie
5.3.1.1 Controleren van de gaskwaliteitsmeting en foutlijsten
Er zijn drie verschillende soorten gaskwaliteitsmeting fouten, welke door het
foutenbeheer ook verschillend worden behandeld:
· Een alarm wordt gegenereerd als er een gaskwaliteit gerelateerde fout is
opgetreden. Begin en einde van een alarm worden samen met een
tijdmarkering ingevoerd in de bijbehorende foutenlijst (<Alarm>
begins/ends).
Wanneer een alarm niet langer actief is, dat wil zeggen dat het niet relevant
meer is, kan het op het apparaat geaccepteerd worden en dus uit de
foutenlijst worden verwijderd.
· Een warning (waarschuwing) wordt gegenereerd wanneer een gaskwaliteit
gerelateerde variabele beïnvloed is maar geen invloed heeft op het
resultaat van de gaskwaliteitsmeting. Wanneer een waarschuwing niet
langer actief is, dat wil zeggen dat het niet relevant meer is, kan het op het
bedieningspaneel van het apparaat geaccepteerd worden en dus uit de
foutenlijst worden verwijderd.
· Een hint wordt gegenereerd als een meting een hintgrenswaarde
overschrijdt die door de bediener gespecificeerd is (boven/onder
hintgrenswaarden voor gaskwaliteitsdata).
5 Functionele beschrijving
Pagina 50 gas-lab Q1
Daarnaast kan er een hysterese gedefinieerd worden, om knipperende
berichten te voorkomen wanneer een meting rond een grenswaarde
fluctueert. Het bericht <Hint limit begins> zal dan alleen worden
gegenereerd of verwijderd wanneer de meting niet binnen de hysterese is.
Een hint wordt ook gegenereerd wanneer er zich een gebeurtenis voordoet
die geen invloed heeft op de gaskwaliteitsmeting (bijvoorbeeld Calibration
switch open).
Het begin van een hint wordt samen met een tijdmarkering in de foutenlijst
ingevoerd. Hints kunnen niet geaccepteerd worden en verdwijnen wanneer
ze zijn geëindigd automatisch uit de foutenlijst.
In de bijlage van deze documentatie is een volledige lijst van alle fouten samen
met hun klassering opgenomen.
De status LED van het apparaat geeft het bericht met de hoogste prioriteit aan
(actief alarm, actieve waarschuwing, niet geaccepteerd alarm, niet
geaccepteerde waarschuwing) volgens de tabel in hoofdstuk 3.2, pagina 3-12.
5.3.1.2 Metingweergave
Naast het controleren van metingen op hintgrenswaarden en gradiënten, kan
het apparaat ook tot 32 metingen archiveren. Van elke gedefinieerde meting
worden de minimum en maximum waarden weergegeven, die gemeten zijn
sinds de laatste reset. De bediener kan deze waarden samen met de
bijbehorende tijdmarkeringen bekijken op het display.
5.3.1.3 Berichtverwerking: berichten en groepen
Opmerking: De berichtverwerkingsfunctie van de Monitoring module werkt
volledig onafhankelijk van de gaskwaliteitsmetingcontrole van het apparaat.
Daarom is deze functie van de Monitoring module voorzien van een
afzonderlijke foutenlijst en een eigen logboek.
Houd u er alstublieft rekening mee dat de regels voor deze berichtverwerking
aanzienlijk verschillen van die voor het controleren van de gaskwaliteitsmeting
(zie hierboven); bijvoorbeeld, het acceptatiemechanisme is totaal anders. Als u
de DIN 19235 standaard kent (Signalering van bedrijfstoestanden), kunt u
bekend zijn met veel termen die in de onderstaande beschrijving staan. De
berichtverwerking van de Q1 is, waar het is gebleken nuttig en mogelijk te zijn,
georiënteerd op deze norm met betrekking tot de monitoringfunctie.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 51
De berichtverwerking van de Q1 kan, gedefinieerd door parametrering, tot
64 berichten beheren. In principe, zijn er verschillende typen voorwaarden om
aan te geven, die kunnen worden toegewezen aan een dergelijk bericht. De
bediener zelf definieert de gebeurtenissen die zullen resulteren in berichten
binnen de berichtverwerking, door het apparaat te parametreren.
Ten eerste kan de status van een digitale berichtingang (set/not set)
geëvalueerd worden als bericht. Berichten die tijdens bedrijf door het apparaat
zelf gegenereerd worden kunnen ook geïntegreerd worden in de
berichtverwerking, zoals een gaskwaliteitalarm.
Ten tweede kunnen metingen gecontroleerd worden op grenswaarde
overschrijding. Dit is van toepassing op metingen die via analoge ingangen of
intern gegenereerde meetwaarden aangeleverd worden. Naast het controleren
van boven en onder hintgrenswaarden is het ook mogelijk om gradiënten te
controleren. De gradiëntencontrole bestudeert veranderingen van de meting
binnen gedefinieerde tijdsintervallen: Als het verschil tussen hoogste en laagste
waarden van een gemeten hoeveelheid het gedefinieerde maximum overschrijdt
binnen een geparametreerd tijdsinterval, is er voldaan aan de voorwaarde om
het bericht Hint limit gradient te genereren.
Opmerking: Alle afzonderlijke berichten met betrekking tot metingen zijn ook
actief als de bijbehorende ingangswaarde beschouwd wordt als zijnde verstoord.
Er zijn twee verschillende manieren om knipperende berichten te voorkomen:
1. Hysterese controle (alleen in geval van metingcontrole)
Er kan een hysterese gedefinieerd worden, om knipperende berichten te
voorkomen wanneer een meting rond een grenswaarde fluctueert. Het
bericht <Hint limit begins> zal dan alleen worden gegenereerd of verwijderd
wanneer de meting buiten de hysterese komt.
Meet-
waarde
Lower hint limit
treedt op Lower hint limit
eindigt
Onder
hintgrenswaarde
Hysterese
bereik Boven
hintgrenswaarde
Hysterese
bereik
Upper hint limit
eindigt
Upper hint limit
treedt op
5 Functionele beschrijving
Pagina 52 gas-lab Q1
2. Uitgaan van een minimum looptijd
Wanneer een minimum looptijd wordt geëvalueerd, wordt een bericht alleen
als actief beschouwd als de voorwaarde om te signaleren (set digitale
ingang, hintgrenswaarde overschrijding, enz.) langer actief is dan de duur
van de minimum looptijd.
Het doel van het berichtverwerkingconcept is om berichten in groepen te
combineren. Door controle en evaluatie te groeperen blijft het controleren op
zich duidelijk te begrijpen, zelfs als de hoeveelheid signalen vrij groot is.
De gebruiker zelf kan de omvang van de bijbehorende foutenlijst bepalen. Door
middel van de apparaatparametrering bepaalt hij voor ieder bericht of er een
enkelvoudig bericht in de foutenlijst en logboek van de Monitoring module zal
worden ingevoerd. Alleen als dit het geval is, wordt het bericht direct als het
begint in de foutenlijst ingevoerd. Voor enkelvoudige berichten is accepteren
niet nodig; ze worden automatisch uit de foutenlijst verwijderd wanneer ze
eindigen. Als een bericht in de foutenlijst is ingevoerd, worden begin en einde
van dit bericht ook in het logboek ingevoerd. De Archive module kan het
logboek van de Monitoring module loggen.
Individuele berichten kunnen tijdens bedrijf uitgeschakeld (disabled) worden. Dit
is wel handig bij een bedrijfsinspectie, bijvoorbeeld. De berichtverwerking
negeert een uitgeschakeld bericht, dat altijd als niet actief wordt beschouwd
totaal. De toestand van het bericht (disabled/enabled) kan met behulp van het
bedieningspaneel van het apparaat, de parametrering, en een DSfG aanpassing
telegram worden gewijzigd.
Enkelvoudige berichtdata (kenmerken, actuele waarden) kan via DSfG worden
opgevraagd. Bepaalde eigenschappen kunnen ook via DSfG worden aangepast,
zoals hintgrenswaarden en gradiënten4.
Om het controleren van tot 64 berichten te vereenvoudigen, kunnen
enkelvoudige berichten door parametrering worden gecombineerd in tot
8 groepen van om het even welke samenstelling. Elke groep genereert
3 verschillende berichten die zijn gecreëerd door het met elkaar verbinden van
de enkelvoudige berichten die deze groep bevat. Op deze manier kan de
4 De DSfG data-elementen voor berichtverwerking zijn opgenomen in de DSfG data-
element boom van de Control unit. Vraag indien nodig alstublieft FLOW COMP voor een
nauwkeurige lijst van de ondersteunde of gebruikte DSfG data-elementen.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 53
bediener de status van inhoudgerelateerde berichten controleren zonder zich te
verliezen in het bestuderen van enkelvoudige berichten.
De verschillende berichttypen van een groep zijn: groepsbericht, groepsbericht
met wachttijd en gecentraliseerd bericht.
Groepsbericht
Een groepsbericht van een groep is het resultaat van de OR bewerking van
de enkelvoudige berichten die tot de groep behoren. Dus, een groepsbericht
is actief als minstens één van de berichten van de groep actief is.
Een groepsbericht is niet verbonden aan een acceptatie.
Groepsbericht met wachttijd
Het groepsbericht met wachttijd verschilt alleen van het normale
groepsbericht door altijd een wachttijd te houden; bijvoorbeeld, om de
telecontrol responsietijden in aanmerking te nemen. Een groepsbericht met
wachttijd is minstens zo lang actief als de wachttijd duurt, zelfs als het
normale groepsbericht tijdens de wachttijd eindigt.
Groep
Enkelvoudig bericht M1
Enkelvoudig bericht M2
Groepsbericht
Groepsbericht met wachttijd
= wachttijd
Gecentraliseerd bericht
Een speciale functie van het gecentraliseerde bericht is dat het de toestand
van de enkelvoudige berichten kan verbinden met een acceptatiesignaal. De
eigenschap Acceptance required of No acceptance required is gedefinieerd
als groepskenmerk in de parametrering.
Alle gecentraliseerde berichten worden in het logboek en de foutenlijst
ingevoerd.
Wanneer een groep gemarkeerd is met No acceptance required, is het
resultaat van het gecentraliseerde bericht altijd hetzelfde als het resultaat
5 Functionele beschrijving
Pagina 54 gas-lab Q1
van het groepsbericht. In tegenstelling tot het groepsbericht, echter, wordt
een gecentraliseerd bericht met de markering No acceptance required
ingevoerd in de foutenlijst en het logboek.
Het gecentraliseerde bericht van een groep met kenmerk Acceptance
required verbindt de toestand van de enkelvoudige berichten die de groep
bevat met een acceptatiesignaal.
Het accepteren kan of worden uitgevoerd door een toegewezen digitale
ingang, of via een overeenkomstig menuonderwerp, dat wil zeggen via het
bedieningspaneel. Een acceptatie accepteert alle groepen tegelijkertijd,
ongeacht via welke bron deze gegenereerd is.
Het gecentraliseerde bericht van een groep gemarkeerd als Acceptance
required is actief als minstens één enkelvoudig bericht van de groep actief is.
Het zal echter alleen eindigen met de beëindiging van het laatste
enkelvoudige bericht als alle actieve berichten geaccepteerd zijn. Een
momenteel actief enkelvoudig bericht wordt ook beschouwd geaccepteerd te
zijn als het geaccepteerd was voordat het eindigde.
Het feit dat een gecentraliseerd bericht nog actief is nadat het laatste
enkelvoudige bericht geëindigd is, geeft aan dat minstens één van de
enkelvoudige berichten weer begonnen is nadat het laatste bericht
geaccepteerd was. In een dergelijk geval moet het enkelvoudige bericht of
moeten de enkelvoudige berichten worden geaccepteerd.
De volgende afbeelding toont hoe het gecentraliseerde bericht van een
groep gemarkeerd met No acceptance required verschilt van dat van een
groep gemarkeerd als Acceptance required.
Groep
Acceptatie Acceptatie Acceptatie Acceptatie
Enkelvoudig bericht M1
Enkelvoudig bericht M2
Gecentraliseerd bericht
Groep gemarkeerd als
No acceptance required
(= groepsbericht)
Gecentraliseerd bericht
Groep gemarkeerd als
Acceptance required
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 55
Deze groepen met hun gecentraliseerde en groepsberichten zijn bedoeld om
een overzicht te geven van de fabrieksvoorwaarden. Dat is waarom de uitvoer
van deze berichttypen op verschillende manieren ondersteund wordt.
· In tegenstelling tot de enkelvoudige berichten, kunnen gecentraliseerde en
groepsberichten via digitale uitgangen uitgevoerd worden.
· De gebeurtenissen Group message begins / Group message ends / Any
message of the Group begins / Any message of the Group ends kunnen
met een attentietelegram naar de DSfG bus worden geleid. Het kan voor
elke groep worden bepaald bij welke gebeurtenissen een dergelijk
attentietelegram gegenereerd moet worden en van welk type dit zal zijn
(alarm, hint of warning (waarschuwing)).
· De status van gecentraliseerde berichten, groepsberichten en
groepsberichten met wachttijd kan via DSfG worden opgevraagd.
· Alleen het gecentraliseerde bericht van de berichten die binnen een groep
verbonden zijn wordt in de berichtverwerking foutenlijst en logboek
ingevoerd om ze goed gestructureerd te houden.
Een onderhoudsschakelaar (M-switch) wordt gebruikt om groeps- en/of
gecentraliseerde berichten te onderdrukken wanneer er
onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden.
De instelling van deze M-switch beïnvloedt elke groep anders:
- Geen invloed
Een M-switch die gezet is heeft geen enige invloed op de
signaleringsreacties van deze groep.
- Onderdrukking naar telecontrol”
Dit betekent dat, als de M-switch gezet is, de groep niet langer enig
DSfG attentietelegram opstart en het groepsbericht met wachttijd
wordt beschouwd als niet actief.
- Onderdrukking van alle signaleringsreacties zonder uitzondering
In dit geval worden alle berichten die door een groep worden
gegenereerd onderdrukt wanneer de M-switch gezet is.
Dit betekent dat de groep geen groepsberichten met wachttijd, geen
groepsberichten en geen gecentraliseerde berichten genereert. Toch
wordt het gecentraliseerde bericht in het logboek en de foutenlijst
ingevoerd.
Als de M-switch is gezet, neemt de hoofdsignaalgever de groep niet
langer in aanmerking.
5 Functionele beschrijving
Pagina 56 gas-lab Q1
De M-switch wordt geactiveerd via een toegewezen digitale ingang. Hij kan om
veiligheidsredenen niet via het bedieningspaneel worden gezet.
Status en signaleringsreacties van enkelvoudige berichten blijven onbeïnvloed
door de M-switch. Enkelvoudige berichten worden onderdrukt via het hierboven
uitgelegde uitschakelmechanisme.
Naast de bovengenoemde berichten is er ook een bericht genaamd
Hoofdsignaalgever beschikbaar. Het start meestal een toeter wanneer deze
naar een uitgang wordt geleid. Er is een extra acceptatie-ingang toegewezen
aan de hoofdsignaalgever.
De hoofdsignaalgever kan ieder aantal groepen bevatten.
Het begint te werken wanneer er een bericht aankomt dat tot een van de
betrokken groepen behoort, en eindigt wanneer het geaccepteerd wordt,
ongeacht of er wel of geen nog actieve berichten zijn. De acceptatie kan worden
uitgevoerd via een digitale ingang die is toegewezen aan de hoofdsignaalgever.
Trouwens, als alle groepen worden geaccepteerd via het bedieningspaneel,
wordt de hoofdsignaalgever ook geaccepteerd. Het begint opnieuw te werken
wanneer het volgende betrokken bericht arriveert.
De volgende afbeelding toont het gedrag van de hoofdsignaalgever in verband
met de acceptatie (in het geval van één betrokken groep):
Groep
Enkelvoudig bericht M1
Enkelvoudig bericht M2
Acceptatie Acceptatie
Hoofdsignaalgever bericht
5.3.1.4 Loggen op meting- of tellerarchieven
De Q1 is in staat om archieven voor proceswaarden uit te voeren, dat wil
zeggen, archieven voor metingen en tellerwaarden. Er zijn tot vier
archiefgroepen met maximaal 8 kanalen beschikbaar. Het kan voor elke
archiefgroep worden bepaald onder welke voorwaarden de opgenomen kanalen
gelogd gaan worden.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 57
De standaard procedure die gebruikt wordt, is cyclische datalogging (met
parametreerbare log-cyclussen van een seconde tot een uur).
Bijkomend of alternatief kan het dataloggen conditioneel worden gemaakt aan
bepaalde gebeurtenissen die optreden tijdens het controleren van de
proceswaarden:
· Het is mogelijk om het dataloggen te verbinden met één of meer groepen
enkelvoudige berichten. In dit geval vindt het dataloggen plaats aan het
begin en einde van elk bericht dat in een van de betrokken groepen
opgenomen is.
· Als de ontwikkeling van een bepaalde proceswaarde in detail gelogd wordt,
kan er een maximale wijzigingsmate voor een archiefkanaal gedefinieerd
worden. De gehele archiefgroep wordt dan telkens gelogd wanneer het
verschil tussen de momentele meting en de waarde gemeten tijdens de
laatste datalogging de maximale wijzigingsmate overschrijdt. Op deze
manier wordt in het geval van snel wijzigende waarden de data vaker
gelogd.
Deze optie is ook beschikbaar voor tellerarchieven, wat betekent dat u kunt
specificeren dat het dataloggen altijd begint wanneer een tellerwaarde
verhoogd is met een gedefinieerd verschil.
Bovendien worden metingen en tellerwaarden altijd gelogd als de
ingangswaarde geïdentificeerd wordt als zijnde verstoord.
Het is mogelijk de proceswaarde archieven te bevriezen. Wanneer een
toegewezen bericht begint, gaat het bijbehorende archief door met het loggen
van data en stopt nadat een bepaald aantal invoeringen bereikt is. Het tijdstip
van de laatste invoer zal worden gemarkeerd met de hint PVA <no.> freeze
begins (PVA staat voor ProcessValueArchive) in de foutenlijst en logboek van
de Monitoring module. Het dataloggen wordt alleen voortgezet als het
toegewezen bericht eindigt. Tegelijkertijd eindigt ook de hint PVA <no.> frozen.
Het bevriezen van de metingarchieven is nuttig als u geïnteresseerd bent in hoe
een meting zich ontwikkelt in het geval dat een bepaalde gebeurtenis optreedt.
Het kan bijvoorbeeld mogelijk zijn, om het bevriezen te verbinden met een
gecentraliseerd bericht. Het bevriezen wordt dan geactiveerd bij het eerste
begin van ieder bericht van de groep. Normaal dataloggen wordt niet voortgezet
na het einde van het laatste bericht totdat de groep expliciet geaccepteerd is,
omdat het gecentraliseerde bericht alleen in dit geval eindigt.
5 Functionele beschrijving
Pagina 58 gas-lab Q1
5.3.2 Display en bediening
Hoofddisplay (Monitoring module)
Het display toont de foutenlijst van de gaskwaliteitsmeting wanneer u de
Monitoring module oproept. Het foutbericht met de hoogste prioriteit5 wordt
weergegeven, mits de foutenlijst niet leeg is.
Als de foutenlijst meerdere fouten bevat, kunt u met de pijltoetsen door de
foutenlijst scrollen. De kleine zwarte scroll-pijl aan de rechterzijde van het
display geeft aan of er wel of niet meer dan één invoering in de lijst staat.
De volgende informatie wordt voor elke fout verstrekt:
Onderliggende menuonderwerpen (Monitoring module)
Accept
Het Accept menuonderwerp bestaat alleen voor de gaskwaliteitsmeting (Gas
quality measurement) foutenlijst.
Wanneer dit menuonderwerp doorgehaald is, kan het aangegeven bericht niet
geaccepteerd worden omdat het nog actief is. Als Accept niet doorgehaald is,
kan het momenteel aangegeven foutbericht echter wel geaccepteerd, en dus uit
de foutenlijst worden verwijderd. Nadat het bericht geaccepteerd is, wordt het
5 Een alarm heeft het hoogste prioriteitsniveau, dat wil zeggen dat het van het hoogste
belang is. Een warning (waarschuwing) heeft een hogere prioriteitsniveau dan een hint.
Zie hoofdstuk 0 voor een verklaring van de termen alarm, warning en hint.
Actuele tijd Fouttype
(alarm, warning of hint)
DSfG foutnummer
Datum en tijd van begin en einde (het laatste wordt alleen weergegeven
als de fout niet langer actief is).
op en neer” scroll-pijlen:
Er staan minstens twee of meer
Fouttype (duidelijke tekst)
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 59
menu gewist en wordt de volgende fout weergegeven. Als u deze fout ook wilt
accepteren, kunt u gewoon de procedure herhalen: Roep het menu op en
bevestig Accept.
Accept all (alleen beschikbaar voor de Monitoring foutenlijst)
Het Accept all menuonderwerp is alleen beschikbaar wanneer u zich in het
foutenlijst display van de Monitoring module bevindt; via dit menuonderwerp
accepteert u alle groepen die een acceptatie nodig hebben, samen met de
hoofdsignaalgever (toeter).
Accept all is doorgehaald indien er geen noodzaak is om enig bericht te
accepteren.
Next listing
Via Next listing kunt u overstappen naar de respectieve volgende foutenlijst. Er
zijn twee foutenlijsten: De Gas quality measurement foutenlijst, en de Monitoring
foutenlijst.
De volgende berichten worden opgenomen in de foutenlijst van de Monitoring
module:
· Berichten genaamd systeemberichten6 hebben de hoogste prioriteit. Deze
berichten zijn normaal gesproken niet zichtbaar in de foutenlijst, omdat ze
slechts een seconde actief zijn.
· De volgende positie toont een M-switch bericht als de
onderhoudsschakelaar geactiveerd is.
· Alle actieve gecentraliseerde berichten van de groepen 1 tot 32 worden dan
aangegeven.
· Actieve enkelvoudige berichten volgen aan de hand van hun prioriteit.
Om de foutenlijst duidelijk begrijpbaar te houden, worden alleen de
enkelvoudige berichten die daartoe geparametreerd zijn in de foutenlijst
ingevoerd.
In principe hebben alle enkelvoudige berichten van de berichtverwerking en het
M-switch bericht geen acceptatie nodig. Alleen gecentraliseerde berichten van
groepen die een acceptatie nodig hebben moeten worden geaccepteerd. Dit
6 Systeemberichten worden voor de volgende gebeurtenissen gegenereerd, Re-start
performed (Herstart uitgevoerd), Supply voltage failure (Voedingsspanning storing), New
parameterisation (Nieuwe parametrering) en Parameter changed (Parameter gewijzigd).
5 Functionele beschrijving
Pagina 60 gas-lab Q1
betekent dat alle enkelvoudige, groeps- en gecentraliseerde berichten van
groepen die geen acceptatie nodig hebben, automatisch uit de foutenlijst
verdwijnen wanneer ze niet langer actief zijn.
Gecentraliseerde berichten van groepen die acceptatie nodig hebben, zullen
alleen eindigen wanneer ze geaccepteerd zijn en als geen van de enkelvoudige
berichten van de groep nog actief is. De berichten kunnen zelfs voordat het
laatste enkelvoudige bericht geëindigd is, worden geaccepteerd.
Metingen
De gas-net Q1 evaluatiecomputer kan voor maximum/minimum indicatie tot
32 geparametreerde metingen opslaan. Als u het bijbehorende display
oproept, zal de eerste meting worden gepresenteerd. U kunt via de naam
overstappen naar het display van een andere meting.
Het display bevat in detail de volgende informatie:
Als de bijbehorende meting als verstoord wordt aangegeven, blijft het display
de laatste geldige waarde weergeven. In dit geval zal de waarde echter
knipperen.
Het metingdisplay bevat de volgende onderliggende menuonderwerpen:
Resetting
Het Resetting menuonderwerp stelt de minimum en maximum waarden
van de meting in op de momentele meting.
Naam van de getoonde meting. Als u op de Enter toets drukt, wordt er een
selectielijst geopend die de namen van alle metingen bevat. U kunt via deze
lijst overstappen naar de aanwijzing van een andere meting.
Momenteel gemeten hoeveelheid van
de bijbehorende meting, incl. eenheid.
Knippert als de waarde verstoord is.
Één naar laatste regel: minimum waarde sinds de laatste reset, met tijdmarkering.
Laatste regel: maximum waarde sinds de laatste reset, met tijdmarkering.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 61
Reset all
Het Reset all menuonderwerp herstelt alle opgeslagen metingen.
Groups
Het Groups menu verwijst naar de berichtverwerking van de Monitoring
module. U kunt het bijbehorende display alleen oproepen als er
berichtgroepen aangemaakt zijn. Het display biedt een overzicht van de
gebeurtenisstatus van berichten die in een groep verbonden zijn. Als u het
bijbehorende display oproept, zult u informatie over de eerste groep zien.
Om over te stappen naar het display van een andere groep moet u naar de
bewerkingsmodus gaan (door op de Enter toets te drukken) en in de
verschenen lijst de naam kiezen van de groep die u wilt bekijken. Bevestig
uw keuze door nogmaals op de Enter toets te drukken.
Als het gecentraliseerde bericht van de opgeroepen groep actief is, wordt
het enkelvoudige bericht van de groep die het eerst is begonnen onder First
message aangegeven. Omdat dit altijd het bericht is wat ten eerste het begin
van het gecentraliseerde bericht veroorzaakt heeft, helpt deze informatie om
de status van de fout te analyseren. De berichttekst knippert als er na het
begin van het gecentraliseerde bericht nog geen bericht geaccepteerd is.
Onder het New message menuonderwerp, kunt u het meest recente
enkelvoudige bericht van de groep die begonnen is uitlezen. Zolang als het
gecentraliseerde bericht zelf actief is, wordt de New message bij elk begin
Naam van de aangewezen groep
Eerste bericht, d.w.z. het bericht
van de groep die het eerst
begonnen is.
De tekst knippert als het bericht
nog niet via de groep geaccepteerd
is.
Nieuw bericht, d.w.z. het bericht van de groep
die het laatste begonnen is. De tekst knippert
als het bericht nog niet via de groep
geaccepteerd is.
5 Functionele beschrijving
Pagina 62 gas-lab Q1
van een nieuw bericht van de groep ververst. Ook de berichtstekst onder
New message stopt niet met knipperen op het display voordat het bericht
geaccepteerd is, na het begin van het nieuwe bericht.
Alleen als er geen initieel, en geen nieuw bericht is aangegeven, is een
gecentraliseerd bericht niet actief.
Activeer het View submenu om de status van alle enkelvoudige berichten die
de groep bevat te controleren:
View
Dit display geeft informatie over de enkelvoudige berichten die de
eerder opgeroepen groep bevat. Daarnaast bevat het informatie over
de status van elk opgenomen enkelvoudige bericht. Door de grote
hoeveelheid informatie is er altijd maar één enkelvoudig bericht per
keer aangegeven op het display.
Omdat de Name selectielijst alle enkelvoudige berichten van de
bijbehorende groep bevat kunt u overstappen naar het display van
ieder ander enkelvoudig bericht van de momenteel geselecteerde
groep.
De volgende informatie wordt voor ieder individueel bericht verstrekt:
Naam van de geselecteerde groep
Momenteel aangegeven enkelvoudig bericht van de groep. Als u op de Enter toets
drukt wordt er een lijst van alle berichten die in deze groep bestaan geopend. U
kunt via deze selectielijst ook naar het display van een ander enkelvoudig bericht
van deze groep overstappen.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 63
Name
Elk bericht wordt geïdentificeerd aan de hand van zijn
geparametreerde naam. U kunt via de Name selectielijst overstappen
naar het display van een ander enkelvoudig bericht.
Type
Een enkelvoudig bericht kan worden afgeleid van een Message, de
controle van Upper of Lower limit value of Gradient monitoring.
Status
De status van een enkelvoudig bericht wordt gekenmerkt door
verscheidene specificaties:
On of off geeft aan of het een actief bericht is. Hier, wordt een
mogelijk geparametreerde minimum looptijd in overweging genomen:
Hoewel de aan te wijzen status momenteel actief is, wordt het
bijbehorende enkelvoudige bericht alleen gezet als de status langer
actief is dan de minimum looptijd.
Om te kunnen uitmaken of een enkelvoudig bericht actief is als er
geen minimum looptijd toegewezen zou zijn, bevat het display een
secondeteller.
Als de secondeteller begint met terugtellen, was de aan te wijzen
status al actief. Aan elk enkelvoudig bericht is een minimum looptijd
toegewezen. Dit is waarom het bericht zelf alleen gegenereerd wordt
als de status nog steeds actief is nadat de minimum looptijd
verstreken is. Daarom toont de teller continu hoeveel seconden van
de minimum looptijd er nog over zijn. Alleen nadat de teller 0 bereikt
heeft, zal de statusindicatie van het bericht veranderen van off naar
on.
Secondeteller voor de
minimum looptijd
5 Functionele beschrijving
Pagina 64 gas-lab Q1
Als de te signaleren status eindigt voordat de minimum looptijd
verstreken is, wordt de teller op 0 gezet, maar zal het bericht niet
starten.
De teller geeft altijd 0 aan als er aan een enkelvoudig bericht geen
minimum looptijd is toegewezen. In dit geval begint het bericht direct
nadat de status die gesignaleerd moet worden gedetecteerd is.
Het hangt echter van de status af (disabled/enabled) of een
enkelvoudig bericht wordt doorgegeven of niet. Als een enkelvoudig
bericht is uitgeschakeld, wordt dit door de gehele latere
berichtverwerking beschouwd als niet actief.
Tip: Het belangrijkste van het hier beschreven Groups View menu
is de mogelijkheid om de status van een groep en de enkelvoudige
berichten die deze bevat te analyseren. Dit menu levert alleen
informatie maar staat niet toe om de eigenschappen van een
enkelvoudig bericht, bijvoorbeeld het zetten van een disabled
markering, te wijzigen. Voor dit doel moet u het Single messages
menu oproepen. Het display van dit menu is op een soortgelijke
manier gestructureerd als het menu dat hierboven is beschreven.
Single messages
Het Single messages menu verwijst naar de berichtverwerking van de
Monitoring module. Het dient niet alleen voor de indicatie van
basisinformatie die gerelateerd is aan enkelvoudige berichten, maar biedt
ook de mogelijkheid om dergelijke berichten via het bedieningspaneel van
het apparaat uit te schakelen, en om grenswaarden voor enkelvoudige
berichten van de metingcontrole te wijzigen.
Om over te stappen naar het display van een ander enkelvoudig bericht
moet u naar de bewerkingsmodus gaan (door op de Enter toets te drukken)
en in de verschenen lijst de naam kiezen van het bericht dat u wilt bekijken.
Bevestig uw keuze door nogmaals op de Enter toets te drukken.
Het Single messages display is in principe identiek aan het hierboven
beschreven Groups View menu.
De geparametreerde grenswaarde is aangegeven als aanvullende informatie
in het geval van een bericht wat afkomstig is van de metingcontrole.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 65
Limit
Het Limit menuonderwerp geeft de momenteel ingestelde grenswaarde
van de grenswaardencontrole weer, of de maximum toegestane
wijziging van de meting binnen een geparametreerde controleperiode
tijdens het controleren van gradiënten.
Deze dialoog biedt de mogelijkheid om via het bedieningspaneel
enkelvoudige berichten uit te schakelen. Het is ook mogelijk om de
grenswaarde te wijzigen die in het geval van metingcontroleberichten moet
worden gecontroleerd. De numerieke sloten moeten echter wel geopend zijn
om dergelijke acties uit te voeren.
Disabled messages
Het Disabled messages menu verwijst naar de berichtverwerking van de
Monitoring module. Het corresponderende display geeft een lijst van alle
enkelvoudige berichten die momenteel uitgeschakeld zijn. Aanvullende
informatie die op het display wordt weergegeven, bevat het type van het
bericht, de werkelijke berichtstatus voordat deze werd uitgeschakeld, en
mogelijk de teller voor een gecontroleerde minimum looptijd.
Limit, hier: bovengrenswaarde.
Opmerking: Er kan via een PC en met het parametreringsprogramma een
aanvullende hysterese geparametreerd zijn om knipperende berichten te
voorkomen.
Drukken op de Enter toets opent
een selectielijst die alle
momenteel geblokkeerde
berichten bevat.
5 Functionele beschrijving
Pagina 66 gas-lab Q1
Het Disabled messages menu wat hier wordt beschreven levert alleen
informatie. Stap alstublieft over naar het Single messages menu (zie boven)
als u de status van een enkelvoudig bericht wilt wijzigen (disabled/enabled).
Dit is het laatste onderliggende menu van de Monitoring module:
Switches (Wijziging van switchuitgangen en revisiestatus)
De taak van het Switch menu is het weergeven van de status van de switches.
Een switch is een bericht met een vooringestelde status (on of off), die
handmatig gewijzigd kan worden, dat wil zeggen, via het bedieningspaneel van
het apparaat. Switch-type berichten worden doorgestuurd naar digitale
uitgangen (zie hoofdstuk 5.4.1) om schakelhandelingen van het gas-net
apparaat van welke aard dan ook te starten.
Er zijn drie switches beschikbaar (Switch 1 tot Switch 3). Om de status van een
switch te wijzigen moet u het Switches menu oproepen, wat de momentele
status van elke switch aangeeft. Selecteer de switch waarvan u de status wilt
wijzigen en ga naar de bewerkingsmodus. Daarna kunt u de andere
schakelstatus selecteren en deze met OK bevestigen. Het wijzigen van een
switch status is onderworpen aan het gebruikersslot.
Opmerking: Berichtuitgangen kunnen zodanig geprogrammeerd worden, dat zij
tijdens bedrijf het uitgangssignaal inverteren. Neem alstublieft in overweging dat
deze instelling ook van toepassing is op de uitgang van switches.
Opmerking: Het Switches menu biedt met Revision 1 en Revision 2, twee
aanvullende switchopties. De gas-net Q1 maakt echter geen gebruik van deze
opties.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 67
5.4 System module
5.4.1 Functies
De System module bevat alle basisfuncties van het gas-net apparaat.
Ingangen
Een van deze basisfuncties van de System module is de verwerking van de
ingangsinformatie en de transmissie van deze informatie naar andere modules.
De beschikbaarheid van ingangskanalen hangt af van de proceskaart uitrusting
van elk individueel apparaat. Een Q1 bevat altijd minstens één LMFA7 kaart
voor de aansluting van het sensorsysteem. Daarnaast zijn er nog andere
proceskaarten die ingangskanalen bieden (zie hoofdstuk 0).
Het display van de System module biedt een speciaal menu voor het bekijken
van de bron, bronwaarde en eindwaarde van het ingangssignaal, op het display
van het apparaat (zie hoofdstuk 0).
Uitgangen
De evaluatiecomputer bevat altijd één LMFA7 kaart.
Een LMFA7 uitgangskaart biedt 3 transistoruitgangen voor de uitvoer van
berichten. Verder bevat de kaart 4 stroomuitgangen voor de uitvoer van
metingen.
Daarnaast zijn er nog andere gas-net proceskaarten die uitgangskanalen bieden
(zie hoofdstuk 0).
De gas-net evaluatiecomputer biedt een speciaal menu voor het bekijken en
controleren van uitgangen (zie hoofdstuk 0). Het controleren van uitgangen is
alleen mogelijk als de sloten open zijn.
DSfG
Functie voor de Europese markt.
5 Functionele beschrijving
Pagina 68 gas-lab Q1
Sloten
De parameterlijst van de Q1 bevat diverse parameters die niet onderworpen zijn
aan het kalibratieslot, maar wel door een operationeel veiligheidsmechanisme
beschermd zijn tegen opzettelijke wijzigingen. Dit beschermingsmechanisme
wordt het gebruikersslot of het numerieke slot genoemd. Elk van de twee
contractpartijen mag een slot van tot 6 cijfers definiëren. Deze sloten worden
geopend en gesloten via het toetsenbord (zie hoofdstuk 0). De
apparaatparametrering definieert welke sloten er geldig zullen zijn.
De klok instellen
Een vrije instelling van de interne apparaatklok is alleen mogelijk wanneer de
kalibratieschakelaar open is. Als deze laatste gesloten is, mag u de klok alleen
binnen een bereik van ± 20 seconden opnieuw instellen (en alleen eenmaal per
24 uur). Deze beperking is op alle tijdbronnen van toepassing, speciaal voor de
handmatige klokinstelling via het bedieningspaneel van het apparaat.
Als het u gelukt is om de tijd opnieuw in te stellen buiten het bereik van
± 20 seconden, zullen er twee waarschuwingen gegenereerd worden.
Onsuccesvolle instellingen resulteren in Clock-synch failed waarschuwingen. 7
DCF-77
Functie voor de Europese markt.
5.4.2 Display en bediening
Hoofddisplay (System module)
Het hoofddisplay van de System module toont basisapparaatinformatie.
De volgende details worden weergegeven:
· de apparaatnaam met de softwarevariant
· de productversie van de apparaatsoftware
· het serienummer van het betreffende apparaat
· de controlesom voor softwareauthenticatie (wordt berekend nadat het
display is opgeroepen)
7 Volgens de DSfG specificatie:
W811: Clock set new
W820: Clock set old
W812: Clock-synch failed
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 69
· het aantal bedrijfsuren van het apparaat
Onderliggende menuonderwerpen (System module)
Inputs
Het Inputs display geeft u de mogelijkheid om gedetailleerde informatie van
individuele analoge ingangskanalen te bekijken (naam, kaart/kanaal,
ingangswaarde, enz.).
Nadat u het Inputs menuonderwerp heeft geactiveerd, zal het eerste kanaal van
de ingangskaart altijd worden aangewezen op kaartpositie 1. Bijvoorbeeld, het
display van het eerste kanaal van een EXMFE4 kaart ziet er als volgend uit:
Om over te stappen naar het display van een ander kanaal moet u naar de
bewerkingsmodus gaan (door op de Enter toets te drukken) en in de
verschenen lijst de naam van de gewenste ingangswaarde kiezen. Nadat u uw
keuze bevestigd heeft door op de Enter toets te drukken, wordt het display van
de geselecteerde kaart opgeroepen.
Outputs
Het menu Outputs geeft u de mogelijkheid om, vergelijkbaar met het
ingangskanalen display, de toewijzing en momentele status van de
uitgangskanalen te bekijken.
Nadat u het bijbehorende menuonderwerp heeft geactiveerd, worden de details
van het eerste gedefinieerde uitgangskanaal gepresenteerd.
Name Naam van het uitgangskanaal. Dient voor de identificatie
van het kanaal en is gedefinieerd door de
apparaatparametrering.
Board Kaartlocatie, kaarttype, versienummer van de kaartsoftware.
Channel Kanaalnummer met bedrijfsmodus.
Phys. value De eindwaarde van de respectieve fysieke variabele met een
fysieke eenheid.
5 Functionele beschrijving
Pagina 70 gas-lab Q1
Output value In het geval van analoge waarden: waarde van de
stroomuitgang (in mA) berekend op basis van de eindwaarde.
In het geval van berichten: uitgangscontact gesloten/open.
In het geval van een impulsuitgang: frequentie in Hz, aantal
impulsen die wachten in de impulsbuffer.
Test value Alleen voor het testen van uitgangen (zie onder).
Om over te stappen naar het display van een ander kanaal, moet u de
bewerkingsmodus activeren (door op de Enter toets te drukken). Er verschijnt
dan een lijst met de namen van alle geparametreerde uitgangskanalen. Nadat u
het gewenste uitgangskanaal heeft gekozen en op de Enter toets heeft gedrukt,
wordt het display van het geselecteerde kanaal opgeroepen.
Uitgangen testen
Naast het bekijken van de momentele proceswaarden kunt u de
uitgangskanalen ook testen. Dit betekent dat u voor testdoeleinden elke
stroomwaarde tussen 0 en 20 mA via een analoge uitgang kunt uitsturen.
Een berichtuitgang kan op Contact closed of Contact open worden
ingesteld, en u mag voor testdoeleinden ook impulsen uitsturen. Er kan
echter maar één uitgang tegelijkertijd in de testmodus worden gezet.
Ga verder zoals hieronder is omschreven:
1) Selecteer het gewenste uitgangskanaal, en druk daarna op de
menutoets.
2) Selecteer het Test on submenu.
De Test value regel wordt automatisch geselecteerd. Druk op de
Enter toets om naar de bewerkingsmodus te gaan. Als u een nieuwe
waarde ingevoerd heeft, en deze heeft bevestigd door op de Enter
toets te drukken, zal deze waarde door de geselecteerde uitgang
worden uitgestuurd.
In de geactiveerde testmodus is de testwaarde die in de laatste regel
onder Test value wordt aangegeven niet langer doorgehaald. Het
Output value menuonderwerp geeft ook de uitgang testwaarde aan.
3) Om de testmodus te verlaten, nogmaals op de menutoets drukken
en het Test off menuonderwerp bevestigen.
Opmerking: U kunt de testmodus ook verlaten door het momentele display te
verlaten, bijvoorbeeld via back of door een ander kanaal te selecteren.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 71
DSfG
Functie voor de Europese markt.
DCF77
Functie voor de Europese markt.
Locks
Nadat u het Locks menuonderwerp geselecteerd heeft, wordt een display
opgeroepen dat de momentele status van de gebruikerssloten aangeeft. Als er
geen slot is gedefinieerd, is het display leeg. Nieuwe slotcijfers moeten altijd
door parametrering worden gedefinieerd.
Het submenu bevat de volgende onderwerpen:
Open
Als alle sloten open zijn, is dit menuonderwerp doorgehaald. Als er
minstens één slot gesloten is, kunt u het Open menuonderwerp
activeren door op de Enter toets te drukken. Er wordt een dialoog
opgeroepen waarin u het numerieke slot, of de numerieke sloten,
kunt invoeren:
Als er maar één slot gedefinieerd is, zal hier maar één regel worden
weergegeven.
Selecteer in de eerste stap het slot dat u wilt openen. Ga zoals
gebruikelijk via de Enter toets naar de bewerkingsmodus en voer de
cijferreeks van het slot in.
Bevestig de code door op de Enter toets te drukken. Als de
ingevoerde cijferreeks niet correct is, is het niet mogelijk om via de
Enter toets de bewerkingsmodus te verlaten. U moet de code eerst
corrigeren (of het menu verlaten via de pijl naar rechts toets).
Het is ook mogelijk om de status van slechts één slot te wijzigen.
Druk nadat u het numerieke slot, of de numerieke sloten, succesvol
5 Functionele beschrijving
Pagina 72 gas-lab Q1
heeft ingevoerd op de menutoets. Open de sloten met OK of laat
deze gesloten door op Cancel te klikken.
Close
Alle gedefinieerde sloten zijn gesloten.
Dit menuonderwerp is doorgehaald en is dus niet te selecteren
wanneer alle sloten gesloten zijn. Wanneer de kalibratieschakelaar
open is, zijn automatisch alle sloten ook open, en kunnen deze niet
gesloten worden.
Set clock
Activeer dit menuonderwerp om de interne apparaattijd aan te passen.
U kunt in de bewerkingsmodus via het numerieke toetsenbord stap voor stap de
tijd en datum opnieuw invoeren, dat wil zeggen, nadat u op de Enter toets heeft
gedrukt.
Het Time zone menuonderwerp biedt u, wanneer u in de bewerkingsmodus bent,
een selectielijst (summer time/winter time) waar u de tijdzone van het
betreffende seizoen kunt kiezen.
Het is echter ook mogelijk om het apparaat het hele jaar te laten werken zonder
een seizoensgebonden tijdwijziging. De seizoensgebonden tijdwijziging kan
door parametrering worden voorkomen. In dat geval verschijnen naast Time
zone de woorden not used, en is het niet mogelijk om naar de
bewerkingsmodus te gaan.
Nadat u de tijd correct heeft ingesteld, moet u het menu oproepen. Keer door
middel van Cancel terug naar het hoofddisplay zonder de nieuwe tijdinstelling te
accepteren. U kunt uw instelling alleen via OK bevestigen als de acceptatie van
de nieuwe tijd is toegestaan8.
Displaytest
8 Wanneer de kalibratieschakelaar gesloten is, mag de klok alleen worden reset binnen
een bereik von ± 20 seconden, en een keer in 24 uur.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 73
Door middel van het uitvoeren van de displaytest kunt u controleren of het
display en de status LED correct functioneren. Nadat u het Displaytest
menuonderwerp geactiveerd heeft, worden de pixels van het display beurtelings
aan en uit geschakeld. Op hetzelfde moment toont de status LED beurtelings
alle drie de kleuren.
Beëindig de displaytest door middel van back.
5.5 Integrated RDT module
Functie voor de Europese markt.
5.6 DSfG module, Data exchange module
(gateway functionaliteit, niet beschikbaar bij alle
softwarevarianten)
Het DSfG protocol is een digitale dataprotocol, wat speciaal is ontwikkeld voor
de communicatie tussen gasmeters in gas meet- en regelstations. De gas-net
Q1 is altijd uitgerust met een DSfG interface. Alle belangrijke metingen en
kenmerkende data worden via het DSfG protocol, en volgens specificatie,
verstrekt als DSfG data-elementen. Deze data-elementen zijn via speciale
adressen geadresseerd.
Gas meet- en regelstations bevatten echter ook vaak een PLC
(geheugenprogrammeerbare besturing), die als taak de besturing en regeling
van het station heeft, en de telecontrol verbinding naar een regelcentrum op
afstand. De meeste PLC’s zijn niet geschikt voor DSfG, en maken gebruik van
andere digitale communicatieprotocollen 9. Hierdoor kunnen zij niet
eenvoudigweg in de DSfG stationsgroep worden opgenomen. In een dergelijk
geval is er protocolinterfacing tussen DSfG en hostprotocol nodig (gateway
functionaliteit).
Deze functionaliteit is alleen beschikbaar in Q1 softwarevarianten die de DSfG
en Data exchange modules bevatten.
9 Typische protocollen zijn, bijvoorbeeld, 3964R/RK512 (bijvoorbeeld in het geval van een
Siemens S5/S7), of Modbus-RTU (bijvoorbeeld in het geval van een Cegelec Modicon).
5 Functionele beschrijving
Pagina 74 gas-lab Q1
5.6.1 DSfG module
Functie voor de Europese markt.
5.6.2 Data exchange module
5.6.2.1 Functie
De Data exchange module regelt de hostzijde van de gateway functionaliteit.
Alle datapunten die tijdens bedrijf beschikbaar zijn, en die naar een host worden
doorgestuurd, moeten in registers of datablokken/datawoorden voor de host
gepositioneerd zijn. Het is ook mogelijk om, afhankelijk van het type data, de
waarde voordat deze wordt doorgestuurd op een passende wijze te schalen. De
data die wordt doorgestuurd is meestal de inhoud van DSfG data-elementen die
door middel van een DSfG query telegram door de DSfG module worden
opgevraagd. Het doorsturen van de ontvangen DSfG data naar de host, is
gedefinieerd in de Data exchange module. Het datatransport naar de host wordt
cyclisch verwerkt. Als er een nieuw telegram van de DSfG-zijde aankomt,
worden de geassocieerde exportwaarden ververst. In aanvulling op de
specificaties van de bestemming in de host, definieert de omschrijving van de
exportwaarden de manier waarop het positioneren van het datapunt in de host
plaatsvindt (bijvoorbeeld grootte, schaal, grenswaarden en bit-positie).
Een bepaalde ingangswaarde omschrijft voor de omgekeerde
datastroomrichting op welke positie in de host een datapunt wordt verzameld,
en op welke manier het wordt geconverteerd. In de parametrering kan worden
gedefinieerd of de verzending naar de DSfG-zijde cyclisch of
gebeurtenisgestuurd wordt uitgevoerd.
Elk aantal importwaarden van de host kan worden gecombineerd tot een
taakgroep. Alle datapunten van een taakgroep worden altijd samen en
tegelijkertijd in het verzendgeheugen gezet. Echter alleen nadat zij allen
nogmaals zijn verzameld. Bovendien kan een taakgroep worden verbonden aan
een trigger. Een trigger is een gedefinieerde positie in de host en initieert een
nieuwe taakverwerking wanneer zijn inhoud veranderd is.
5.6.2.2 Protocolspecifieke feiten: RK512/3964R
De gateway functionaliteit van de gas-net Q1 ondersteunt het protocol dat
bestaat uit 3964R (dataverbindingslaag) en RK512 (datapresentatie).
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 75
Zoek de instellingen van de protocolparameters in deze exacte vorm op in de
handleidingen van de geheugenprogrammeerbare besturing, en stel deze in de
communicatieprocessor procedure in.
De implementatie van het RK512 protocol in het gas-net apparaat is beperkt tot
de datatransmissie tussen datablokken. De kleinste informatie eenheid is een
datawoord. Een dergelijk datawoord heeft een lengte van 16 bits en kan,
bijvoorbeeld, verscheidene berichten, een statusoverzicht in de vorm van een
bitreeks, of een binaire meting bevatten.
De structuur van het beheer van deze datawoorden is vrij eenvoudig; er zijn tot
256 grotere eenheden, genaamd datablokken, waarvan elk tot 256 datawoorden
kan bevatten. Datablokken en datawoorden zijn achtereenvolgend genummerd
van 0 tot 255, waarbij de nummers als adressen dienen.
Een enkelvoudig datawoord is duidelijk gedefinieerd door exact drie details:
· het adres van het datablok (0255)
· het adres van het datawoord (0...255)
· de inhoud van het datawoord
De adressen die aan de hostdata in de gas-net parametrering worden
toegewezen, bestaan daarom uit een datablok/datawoord (DB/DW) paar.
Datablok 0 wordt meestal gebruikt voor intrasystem hostvariabelen. Dit is
waarom u datablok 0 niet voor het exporteren van waarden naar de host of voor
het importeren van waarden van de host moet gebruiken.
In speciale gevallen kan het voorkomen dat de host alleen de onderliggende
3964R protocollaag beheert. Dit betekent dat de volgende beperking van
toepassing is: Aangezien er geen DB/DW informatie op het 3964R
protocolniveau wordt verzonden, moet alle data die geëxporteerd of
geïmporteerd moet worden, als een reeks worden gearrangeerd. De
hoeveelheid data is dus beperkt tot 64 datawoorden per transmissie. Dit is
waarom in de GW-GNET+ interface (Data exchange module) de posities voor
import- en exportwaarden niet in de DB/DW vorm worden aangegeven, maar als
seriële registernummers.
De noodzakelijke programmering van de host kan worden geminimaliseerd door
het selecteren van de Master bedrijfsmodus voor de gas-net Q1. In dit geval is
het niet noodzakelijk om de takenlijst voor de host te compileren. De gehele
datablok toewijzing wordt uitgevoerd via de parametrering van het gas-net
5 Functionele beschrijving
Pagina 76 gas-lab Q1
apparaat. Echter moeten natuurlijk minimaal de afgesproken datablokken en de
basisprotocolfunctionaliteit in de host gemaakt zijn.
De communicatie tussen de hostcomputer en de gas-net Q1 is onderworpen
aan een aantal basisvereisten. De volgende lijst geeft een samenvatting:
Communicatieprotocol: RK512/3964R point-to-point
Interface: V24 (RS232) met PC/AT pin toewijzing op het gas-net
apparaat (COM2-interface).
RS232 of RS422 via de seriële interface van een MSER2
kaart in het gas-net apparaat.
Transmissiesnelheid: instelbaar tot 2400, 9600, 19200 of 38400 baud
Transmissieparameters: 8 databits, even pariteit, 1 stopbit
3964R telegrammen: Max. 128 bytes (64 DW) per telegram
RK512
reactietelegrammen:
Een maximum van 64 datawoorden per telegram, geen
3964R reactietelegrammen. In de RK512 slave
bedrijfsmodus (d.w.z. host = master), genereert het gas-net
apparaat de reactietelegrammen die in onderstaande tabel
vermeld zijn:
Fout-
nummer
S5/S7
foutnaam
Oorzaak van de fout
00H ------------ OK telegram na SEND
0CH Memory
access
(geheugen-
toegang)
- Er is een DB geadresseerd dat niet overeenkomt met
het DB van een RK512 taak.
- Het eerste geadresseerde datawoord is niet binnen
het databereik van het geadresseerde DB.
- De geadresseerde data is langer dan het
geadresseerde DB.
10H Instruction 2
(instructie 2)
De tweede instructieletter is verkeerd. Hier mag alleen D
voor DB staan.
11H Access not
permitted
(toegang niet
toegestaan)
Er is een telegram met data verzonden, maar er bestaan
geen toegangsrechten voor zijn DB/DW bereik.
16H Instruction 1
(instructie 1)
De eerste instructieletter is verkeerd. Alleen A voor SEND
en E” voor FETCH zijn geoorloofd.
Functionele beschrijving 5
gas-lab Q1 Pagina 77
34H Telegram
length
(telegram-
lengte)
- Het aangekomen telegram was niet compleet (niet
genoeg data).
- De lengte vermeld in het SEND telegram en de lengte
van het telegram zelf komen niet overeen.
5.6.2.3 Protocolspecifieke feiten: MODBUS RTU/MODBUS ASCII
Het Modbus protocol wordt ondersteund, bijvoorbeeld, door de PLC series van
AEG Modicon. De datapresentatie volgens het Modbus protocol is
eendimensionaal. De kleinste data-eenheid in het geheugen bestaat uit 16 bits.
Het protocol bevat een aantal registers welke vanaf 0 achtereenvolgend
genummerd zijn, en elk daarvan kan precies zo een 16-bit woord bevatten. In
elk individueel geval hangt het aantal registers af van de grootte van het
geheugen dat aan de hostzijde beschikbaar is.
De posities van de import- en exportwaarden van de host worden in de
parametrering van het gas-net apparaat ook aangegeven als seriële
registernummers. Deze registerdetails verwijzen altijd naar de MODBUS
telegrampresentatie. Dit kan, afhankelijk van het hosttype, mogelijk leiden tot
verschillende registernummers in de PLC,
Communicatie-
protocol:
Gebaseerd op Modbus RTU/Modbus ASCII volgens de Modicon
Modbus Protocol Specification (Jan. 1991, MODICON Inc.), point-
to-point
Interface: V24 (RS232) met PC/AT pin toewijzing op het gas-net apparaat
(COM2-interface).
RS232, RS422 of RS485 via de seriële interface van een MSER2
kaart in het gas-net apparaat.
Transmissie-
snelheid:
instelbaar tot 2400, 9600, 19200 of 38400 baud
Transmissiepa-
rameters:
Modbus RTU 8 databits, Modbus ASCII 7 databits
even pariteit, 1 vooraf toegewezen stopbit
Modbus
telegrammen:
Maximaal 250 bytes (125 registerwoorden) per telegram.
Alleen de Modbus telegramtypen 03 en 16 worden ondersteund.
Modbus reactie-
telegrammen:
In the gateway = slave bedrijfsmodus genereert de gateway
wanneer er een fout optreedt de reactietelegrammen die in de
tabel hieronder genoemd zijn:
5 Functionele beschrijving
Pagina 78 gas-lab Q1
Fout-
nummer
Modbus foutnaam
Oorzaak van de fout
01 Illegal function
(illegale functie)
Het ontvangen telegramtype is niet toegestaan, d.w.z.
het is niet van het 03 en niet van het 16 telegramtype.
Alleen Modbus telegramtypen met de functionele
nummers 03 (= read holding registers) of 16 (= preset
multiple registers) zijn nodig in de gateway, dit is
waarom alleen deze worden ondersteund.
02 Illegal data address
(illegaal data-adres)
Het aangegeven data-adres is niet toegestaan.
04 Failure in
associated device
(fout in een
verbonden
apparaat)
Anders
5.6.2.4 Display en bediening
Het (Host) Communication menuonderwerp van de Data exchange module is
bedoeld voor probleemoplossing door experts, en daarom is het hier niet in
detail uitgelegd. Neem alstublieft contact op met FLOW COMP als u
ondersteuning of meer gedetailleerde informatie nodig heeft.
Het Protocol channel submenu levert statusinformatie voor individuele
protocolkanalen via welke een host is aangesloten. Selecteer het protocolkanaal
dat via de Protocol selection lijst moet worden aangegeven. Het onderliggende
menuonderwerp Host registers geeft gedetailleerde informatie over de data-
uitwisseling via dit protocolkanaal, welke is uitgesplitst in de hostregisters. Of
scrol door de individuele registerposities met behulp van de pijltoetsen, of
selecteer een speciaal startregister voor het display via het Register selection
submenu.
Het onderliggende Error statistics menu toont het nummer en type van de
communicatiefouten die in het geselecteerde protocolkanaal zijn ontdekt. U kunt
via het bedieningspaneel deze foutstatistieken handmatig resetten (Clear
statistics).
GW-GNET+ 6
gas-lab Q1 Pagina 79
6 GAS-WORKS/GW-GNET+
gas-net apparaten kunnen worden geparametreerd met een PC of laptop
computer en het softwaresysteem GAS-WORKS.
Alle gas-net apparaten kunnen worden geparametreerd met dezelfde GAS-
WORKS module, genaamd GW-NET+.10
De volgende twee secties geven algemene uitleg over hoe een complete gas-
net parametrering gecompileerd of bewerkt moet worden, met gebruik van GW-
GNET+, en hoe deze naar het apparaat geëxporteerd moet worden. Het is vrij
eenvoudig te leren hoe u met het parametreringsprogramma moet werken.
Zodra u de technieken beheert hoeft u alleen te weten wat de bedoeling en het
effect van elke instelbare parameter is, ongeacht welk gas-net apparaattype het
daadwerkelijk betreft. Dit is waarom wij een complete parameterlijst met
aanvullende informatie in de bijlage bij deze documentatie hebben opgenomen.
Voor een gedetailleerde beschrijving van het parametreringsprogramma zowel
als andere bewerkingsmethoden die het parametreringsprogramma biedt, 11
bevelen wij aan om in het geval van concrete vragen de contextgevoelige online
helpfunctie van GW-GNET+ te activeren.
6.1 Compileren en exporteren van een parametrering:
korte beschrijving
Gaat u alstublieft als volgt verder om een compleet nieuwe gas-net
parametrering te creëren:
10 Raadpleeg alstublieft de GAS-WORKS CD-ROM, die deel uitmaakt van de
leveringsomvang van ieder FLOW COMP apparaat, voor meer informatie over het GAS-
WORKS programmasysteem met alle mogelijkheden die het biedt. Alle GAS-WORKS
componenten kunnen vanaf deze CD worden geïnstalleerd. De CD bevat ook de
bedieningsinstructies voor alle GAS-WORKS modules, in het bijzonder voor GW-GNET+.
11 Het is mogelijk om de apparaat parametrering of afzonderlijke parameters te wijzigen
via een vaste dataverbinding tussen de computer en het apparaat. Dit is gunstig met
betrekking tot verschillende situaties: Bijvoorbeeld, u kunt in de GW-GNET+ Edit
parameterisation modus operationele delen van de parametrering wijzigen, zelfs
wanneer de kalibratieschakelaar gesloten is. In de Change parameter modus kunnen
parameters, die als changeable online gekenmerkt zijn, bewerkt worden zonder het
apparaat te herstarten.
6 GW-GNET+
Pagina 80 gas-lab Q1
1. Start GW-BASE vanuit de Windows omgeving door te dubbelklikken op het
lantaarnpictogram.
2. Roep de GW-GNET+ module op door op de New Create gas-net
parameterisation optie in de werkbalk te klikken. Als alternatief kunt u het
Tools New Create gas-net paramerisation menuonderwerp uit het
hoofdmenu selecteren.
3. Selecteer in het dialoogvenster dat verschijnt het apparaattype dat u wilt
parametreren, en in de volgende stap het versienummer van de
apparaatsoftware. Kies in het volgende dialoogvenster een bestaande
standaard parametrering, waarop het nieuwe parameterdatabestand
gebaseerd zal worden.
Nadat u uw selectie bevestigd heeft door op OK te klikken, is de GW-
GNET+ interface geactiveerd.
4. Het Modules and linkages venster bevat een wit veld met een naam en
een pictogram voor elke module die in de software is opgenomen. Door
dubbelklikken op dit veld activeert u een dialoogvenster met een lijst van
alle parameters die bij de betreffende module behoren.
Pas de instellingen naar uw vereisten aan.
Belangrijke opmerking:
Bij het compileren van de parametrering moet u er voor zorgen dat de
databestanden consistent zijn. Gas-net apparaten bevatten functionele
groepen, of modules, die grotendeels onafhankelijk van elkaar zijn. In
sommige gevallen voorzien modules andere modules van de waarden die
verwerkt moeten worden. Om deze reden is het belangrijk om er voor te
zorgen dat elke keer dat een parameter bewerkt wordt, de respectieve
kruisverwijzing juist is.
Voorbeelden van deze koppelingen zijn de verwijzingen in de Monitoring
module naar de ingangskanalen voor cilinderdruk en temperatuur. Deze
ingangskanalen zijn gedefinieerd in de System module.
Als u een ingangswaarde die gebruikt wordt in een andere context in een
parametrering verwijdert of fundamenteel wijzigt, worden alle koppelingen
naar deze waarde ongeldig, en automatisch door het
parametreringsprogramma verwijderd. U ontvangt een bijbehorend bericht
waarin wordt aangegeven welke verbindingen u naderhand opnieuw moet
opzetten om de parametrering weer consistent te maken.
In de GW-GNET+ gebruikershandleiding, of in de online helpfunctie, is
gedetailleerde informatie beschikbaar.
GW-GNET+ 6
gas-lab Q1 Pagina 81
5. Ga op deze manier door alle modules totdat alle aanpassingen aan uw
vereisten voldoen.
6. Selecteer File Save as, en voer de naam in waaronder het
parameterdatabestand in GAS-WORKS zal worden opgeslagen. Sluit GW-
GNET+ af, bijvoorbeeld via File Exit.
7. Het parameterdatabestand bevindt zich nu in het werkblad van GW-BASE.
Alvorens deze te exporteren naar het apparaat, moet u dit naar een
geschikte hiërarchie van het GAS-WORKS databeheer slepen12.
8. Verbind de DSS data interface op het apparaat door middel van een
parametreringskabel met een COM interface van de computer.
9. Draai de kalibratieschakelaar op het apparaat naar open.
10. Markeer het parameterdatabestand en selecteer het Data Export
menuonderwerp uit het hoofd- of contextmenu van GAS-WORKS.
11. Het communicatieprogramma begint.
Het venster dat op uw scherm verschijnt, toont de informatie Data
transmission to gas-net device.
Zodra het verzenden voltooid is, zal het apparaat opnieuw worden
opgestart. Het bericht Data transmission to gas-net device in het
communicatievenster verdwijnt. In plaats daarvan wordt het typeplaatje van
het verbonden gas-net apparaat weergegeven, met vermelding van de
belangrijkste apparaatgegevens.
Sluit nu het communicatieprogramma af.
12 Om een databestand van het werkblad naar de hiërarchie te slepen, gaat u verder zoals
hieronder is beschreven:
1. Markeer de doelhiërarchie (die mogelijk eerst gemaakt moet worden).
2. Sleep het databestand met de muis van het werkblad in de rechterhelft van het
configuratievenster.
Als alternatief kunt u het databestand direct naar een map in de hiërarchie slepen (aan de
linkerzijde van het configuratievenster).
Raadpleeg alstublieft de GW-BASE gebruikershandleiding of de online helpfunctie voor
meer gedetailleerde informatie.
6 GW-GNET+
Pagina 82 gas-lab Q1
6.2 Importeren en bewerken van een parametrering:
korte beschrijving
U kunt de momentele parametrering van een gas-net apparaat via de data
interface uitlezen, en daarna bewerken.
Het inleesproces is als volgt geïmplementeerd:
1. Verbind de PC en de evaluatiecomputer door de COM interface van de
computer met behulp van een parametreringskabel aan te sluiten op de
DSS interface van het gas-net apparaat.
2. Start GAS-WORKS op uw computer als u dat nog niet gedaan heeft.
Activeer het communicatieprogramma door op de Import Data interface
optie in de GW-BASE werkbalk te klikken.
Nadat het communicatieprogramma succesvol opgestart is, bent u met
betrekking tot datatechnologie verbonden met het apparaat. Het venster dat op
uw display verschijnt, toont enige belangrijke basisapparaatinformatie.
3. Ga nu naar het Content tabblad.
4. Markeer het Parameterisation databestand en klik op het
lantaarnpictogram.
Er verschijnt een Save as dialoogvenster wat vraagt om de bestandsnaam
waaronder het databestand wordt opgeslagen in GAS-WORKS.
Nadat u de naam heeft ingevoerd en uw invoer heeft bevestigd door op OK
te klikken, zal het inlezen van de data beginnen.
5. Nadat het inlezen gereed is, kunt u het communicatieprogramma afsluiten
via het hoofdmenuonderwerp File Exit.
Het parameterdatabestand is onder de gespecificeerde bestandsnaam
opgeslagen in het GAS-WORKS werkblad. Voordat u GW-GNET+ opstart, moet
u dit databestand in de hiërarchie opslaan, omdat werkbladdatabestanden niet
verder verwerkt kunnen worden.13
En op deze manier bewerkt u een bestaand parameterdatabestand:
1. Markeer het parameterdatabestand in het configuratievenster van GW-
BASE.
2. Selecteer Data Edit in het hoofdmenu of het contextmenu.
13 Zie de voetnoot 12 voor korte instructies.
GW-GNET+ 6
gas-lab Q1 Pagina 83
GW-GNET+ zal nu starten.
3. Bewerk de parametrering volgens uw vereisten. Bestudeer alstublieft de
opmerkingen in hoofdstuk 0, pagina 6-32.
4. Sla uw aanpassingen op:
Door op Save te klikken slaat u het databestand onder zijn oude naam op.
Als u echter Save as selecteert, kunt u een nieuwe bestandsnaam invoeren.
Het gemaakte databestand wordt in dit geval in het GW-BASE werkblad
opgeslagen, en moet in een geschikte hiërarchie worden ingediend.
5. Sluit GW-GNET+ en exporteer de gewijzigde parametrering zoals
beschreven in hoofdstuk 0, stappen 8 tot 11.
6.3 Extras: GW-GNET+ serviceprogrammas
Het GW-GNET+ programma bevat enkele aanvullende serviceprogrammas die
verschillende taken vervullen in relatie tot gas-net apparaten. De reeks
beschikbare serviceprogrammas hangt af van het type gas-net apparaat.
Voor de gas-net Q1 zijn de volgende hulpmiddelen beschikbaar, bijvoorbeeld:
Edit parameterisation
Voor het wijzigen van de parametrering tijdens een
actieve dataverbinding naar het apparaat.
Op deze manier kunnen zuiver operationele delen
van de parametrering worden uitgewisseld, zelfs als
de kalibratieschakelaar gesloten is.
Opmerking: Raadpleeg alstublieft de GW-GNET+
online helpfunctie voor instructies.
Change parameters Voor het wijzigen van individuele parameters
tijdens een actieve dataverbinding naar het
apparaat.
Opmerking: Raadpleeg alstublieft de GW-GNET+
online helpfunctie voor instructies.
Delete archives Biedt de mogelijkheid om archieven van het gas-net
apparaat te verwijderen. De kalibratieschakelaar
moet tijdens deze handeling geopend zijn.
Deze programmas kunnen alleen worden geactiveerd wanneer er een
dataverbinding tot stand is gebracht via de DSS data interface.
6 GW-GNET+
Pagina 84 gas-lab Q1
Ga verder zoals gebruikelijk:
1. Start GW-BASE op uw laptop computer.
2. Verbind de DSS interface van het gas-net apparaat door middel van een
parametreringskabel met een COM interface van de laptop.
3. Start het communicatieprogramma door op de Import Data interface optie
in de GW-BASE werkbalk te klikken. Nadat de dataverbinding met het
apparaat tot stand is gebracht, verschijnt het typeplaatje van het
aangesloten apparaat op het display.
4. Selecteer nu het Tools tabblad. Het tabblad dat verschijnt, toont een lijst met
alle beschikbare serviceprogrammas.
5. Start het gewenste programma door er op te dubbelklikken.
Het functiebereik van de serviceprogrammas is overzichtelijk en praktisch. De
bediening is dus vrij eenvoudig. Er is voor elk programma een uitgebreide online
helpfunctie beschikbaar. Dit kan worden geactiveerd via het Help Content
menuonderwerp of door op de F1 toets te drukken.
6.4 Optioneel: GW-Remote+ voor het downloaden van
archieven
(Optionele functie, extra vergoeding vereist)
Dit programma kan alleen worden geactiveerd wanneer er een dataverbinding
tot stand is gebracht via de DSS data interface.
Ga verder zoals gebruikelijk:
6. Start GW-BASE op uw laptop computer.
7. Verbind de DSS interface van het gas-net apparaat door middel van een
parametreringskabel met een COM interface van de laptop.
8. Start het communicatieprogramma door op de Import Data interface optie
in de GW-BASE werkbalk te klikken. Nadat de dataverbinding met het
apparaat tot stand is gebracht, verschijnt het typeplaatje van het
aangesloten apparaat op het display.
9. Selecteer nu het Contents tabblad. Het tabblad dat verschijnt, toont een lijst
met alle beschikbare data.
10. Start Archives, Logbooks door er op te dubbelklikken.
GW-GNET+ 6
gas-lab Q1 Pagina 85
In het programmavenster dat verschijnt, is het configuratievenster voor
archieven opvragen weergegeven. Selecteer alstublieft in de lijst die aan de
linkerzijde wordt weergegeven alle archiefgroepen die u wilt uitlezen (gebruik
Shift of Ctrl om meerdere bestanden te selecteren). Rechts kunt u definiëren
welk bereik u wilt downloaden. De optie Add to GAS-WORKS data records
betekent dat de data die in het volgende wordt gedownload, wordt toegevoegd
aan databestanden die eerder zijn gedownload. Bovendien kan de data worden
gegroepeerd, bijvoorbeeld in maandelijkse pakketten. Wanneer u op een later
tijdstip archiefdata downloadt, worden waarden van een eerdere maand
toegevoegd aan het corresponderende bestaande maandpakket, en wordt
nieuwere data opgeslagen in een nieuwer pakket.
Installatie 7
gas-lab Q1 Pagina 87
7 Installatie
7.1 Montage van de gas-net Q1
De gas-net Q1 evaluatiecomputer is ontworpen voor montage in een 19 kast,
en is beschikbaar in montagebreedten van 1/3 of 1/2. Besteed aandacht aan
een inbouwdiepte van 170 mm (met connectors: ongeveer 220 mm) om toegang
tot de aansluitklemmen aan de achterzijde te garanderen. Wij bevelen aan om
het apparaat in een scharnierend rek te monteren.
Het gas-net Q1 apparaat moet in een ex-vrij installatie gebied worden
gemonteerd (elektrisch bedieningsgebied) volgens beschermingsklasse
IP 20.
7.2 Aansluiten van de bekabeling
Controleer of het apparaat in spanningsloze toestand is voordat de zender-,
voedings-, signaal- en databekabeling wordt aangesloten.
Elke wijziging aan de bedrading is alleen toegestaan als de voeding is
losgekoppeld!
Sluit de zenderkabels en de signaalkabels op de Q1 aan met gebruik van de
insteek schroefklemmen, die allemaal in de kabel klemmenkast geplaatst zijn.
Sluit de voedingskabel aan op de vaste schroefklemmen. Datakabels moeten op
de corresponderende SUB-DB9 connectorbehuizingen worden aangesloten.
Schenk alstublieft extra aandacht aan de intrinsiek veilige circuits. Voordat de
voeding wordt ingeschakeld, moet u controleren of de connectors van de
intrinsiek veilige signalen zijn aangesloten, omdat alleen in dit geval een
draadmaat van 50 mm kan worden gegarandeerd, wat vereist is volgens de
desbetreffende richtlijnen.
Houd alstublieft rekening met de desbetreffende installatievoorschriften bij het
schikken van de bedrading. De kabels moeten trekspanning-vrij zijn, en moeten
wanneer het gas-net apparaat in een scharnierend rek is gemonteerd, voorzien
zijn van een buigbescherming. Meet de kabellengte zodanig af dat er tijdens het
bewegen van het scharnierende rek geen trekspanning op de kabels wordt
uitgeoefend.
Wij raden aan om de kabels die van de zenders komen aan te sluiten op
doorvoerklemmen in de schakelkast en ze vandaar op het Q1 apparaat aan te
7 Installatie
Pagina 88 gas-lab Q1
sluiten. Deze klemmen moeten echter gedeeltelijk voldoen aan de EX-
regelgeving.
7.2.1 Voeding en aarding
Laat de gas-lab Q1 werken op een nominale voedingsspanning van 24 V=.
De aansluiting van 24 V wordt uitgevoerd via de klemmen + en op de
achterkant van het apparaat, en moet extern tegen kortsluiting beveiligd zijn met
1 A.
Sluit voor potentiaalvereffening de aardleiding aan op PE van de voedingsklem.
Er zijn respectievelijk een zekering van 0,63 A/TT voor een apparaat met een
breedte van 1/3, en een zekering van 0,8 A/TT voor een apparaat met een
breedte van 1/2 bijgeleverd. De zekering is om veiligheidsredenen niet
toegankelijk vanaf de buitenzijde. Dit is de reden waarom elk apparaat
afzonderlijk in een kast aangesloten moet worden, via een overeenkomstig
gedimensioneerde automatische zekering (1 A).
7.2.2 Proceskaarten
De proceskaart uitrusting van een Q1 hangt af van de taken die het apparaat
verondersteld is te volbrengen. In het algemeen is het afhankelijk van de
montagebreedte van de apparaatbehuizing, hoeveel proceskaarten er
ingebouwd kunnen worden: Een behuizing van 1/3 montagebreedte biedt plaats
voor tot 3 proceskaarten, terwijl een behuizing met een montagebreedte van 1/2
plaats biedt voor tot 6 proceskaarten.
In totaal kunnen er slechts tot 4 kaarten van het type EXMFE4 en MSER2 in
een apparaat worden gebruikt.
Installatie 7
gas-lab Q1 Pagina 89
7.2.2.1 Verbinding tussen sensorsysteem en evaluatiecomputer
7 Installatie
Pagina 90 gas-lab Q1
7.2.2.2 EXMFE4 ingangskaart
Belangrijke opmerking: De EXMFE4 ingangskaart is goedgekeurd als een
bijbehorende elektrische apparaatuur van de categorie ib volgens
DIN EN 50020 met intrinsiek veilige circuits. Daarom mogen sensoren en
signaalzenders die in zones met ontploffingsgevaar zijn geplaatst (bijvoorbeeld
zone 1) niet op deze kaart worden aangesloten. Een gemengd bedrijf van
intrinsiek veilige en niet intrinsiek veilige circuits is voor een dergelijke
ingangskaart niet toegestaan.
Op de eerste twee kanalen van een explosieveilige EXMFE4 ingangskaart
kunnen één of twee intrinsiek veilige impulsgevers volgens NAMUR techniek
worden aangesloten, en de eerste twee kanalen van de EXMFE4 kaart kunnen
worden gebruikt als bericht-ingangskanalen.
Sluit de signalen voor de kanalen 1 en 2 aan op de klemmen Z1+, Z1- en Z2+,
Z2-.
De ingangen zijn intrinsiek veilig. Gebruik afgeschermde kabels voor een betere
interferentie onderdrukking. De maximale kabellengte is 100 m bij een
aderdoorsnede van 1,5 mm². Als de kabels langer zijn, moet u om interferentie
te voorkomen, er voor zorgen dat de kabels gescheiden van andere geleidende
kabels worden geïnstalleerd.
Bovendien heeft elke EXMFE4 kaart een intrinsiek veilige
temperatuursensoringang in 4-draads techniek, om te worden aangesloten op
de klemmen I+, U+, U- en I- volgens de Pt100 specificatie.
Deze kaart is tevens uitgerust met een intrinsiek veilige ingang voor
meetsensoren (bijvoorbeeld een druksensor) in 4 20 mA 2-draads techniek
(klemmen P+ en P-).
Dit vierde kanaal van de EXMFE4 ingangskaart kan ook worden gebruikt voor
de parallelle aansluiting van tot 4 meetsensoren met HART interface (multidrop
procedure). Voor de sensoren zijn alleen HART polling adressen van 1 tot 4
toegestaan; controleer of de adressen ondubbelzinnig zijn, en dat de
adrestoewijzing overeenkomt met de toewijzing in de parametrering van het
gas-net apparaat.
Belangrijke opmerking: Het is zeer belangrijk om de HART polling adressen
individueel in de sensoren in te stellen voordat deze allemaal samen worden
Installatie 7
gas-lab Q1 Pagina 91
aangesloten op het overeenkomstige ingangskanaal van het gas-net apparaat in
spanningsloze toestand.
Als u de polling adressen later wijzigt, kan het apparaat de individuele sensoren
niet correct identificeren. Als dit niet kan worden vermeden, is het voldoende om
achteraf een korte spanningsstoring te initiëren. Als het apparaat weer opstart,
worden alle verbonden HART sensoren eenmaal gepolled, zodat het apparaat
de polling adressen kan vinden.
Het apparaat levert de voeding voor de meetsensoren. Hiervoor moeten
afgeschermde kabels worden gebruikt. De afscherming is echter alleen in het
apparaat aangesloten, en niet in de sensor. Als de aderdoorsnede 1,5 mm² is,
mag de kabel niet langer zijn dan 100 m. Als de kabel langer is, moet u om
interferentie te voorkomen, er voor zorgen dat de kabels gescheiden van andere
geleidende kabels worden geïnstalleerd.
De kabelafscherming van alle zenderkabels is op de SH klem van de EXMFE4
ingangskaart aangesloten.
7.2.2.3 Seriële proceskaart MSER2
De MSER2 seriële proceskaart biedt twee interfaces die V24 (RS232) alsook
RS422 en RS485 ondersteunen. De tabel hieronder toont de toewijzing van de
individuele pinnen:
Signaa
l Toewijzing
TXD RS232: verzonden data
RXD RS232: ontvangen data
RXB RS422/RS485: ontvangen data (B)
RXA RS422/RS485: ontvangen data (A)
TXB RS422/RS485: verzonden data (B)
TXA RS422/RS485: verzonden data (A)
SGD Signaalmassa
SH Afscherming
In de gas-lab Q1 dient de MSER2 kaart als protocol gateway voor de aansluiting
van een hostcomputer.
7 Installatie
Pagina 92 gas-lab Q1
Opmerkingen:
· Wanneer RS422 en RS485 worden gebruikt, kan er afhankelijk van de
kabellengte een 120 Ω koppelweerstand nodig zijn in de ontvanger tussen
RXB en RXA.
· In het geval van RS485 moet u een externe verbinding maken van RXB
naar TXB en van RXA naar TXA.
· Besteed aandacht aan de specificaties van de individuele protocollen.
Bijvoorbeeld, er zijn protocollen waarvoor het onmogelijk is om een
verbinding via RS485 te maken (bijv. in het geval van RK512).
7.2.2.4 MFE11 ingangskaart
De multifunctionele MFE11 ingangskaart is uitgerust met 8 digitale
berichtingangen 0/24 V=. Het is echter ook mogelijk om deze kanalen als
impulsingangen te gebruiken met een maximale ingangsfrequentie van 25 Hz.
Verbind de ingangen met de klemmen D1+ tot D8+ en met de
gemeenschappelijke massa D-.
Verder biedt de MFE11 ingangskaart 3 analoge ingangen voor de aansluiting
van meetsensoren met een 0/4 20 mA uitgangssignaal. Verbind de ingangen
met de klemmen A1+/A2+/A3+ en met de gemeenschappelijke massa A-.
De analoge ingangen van de MFE11 kaart zijn galvanisch gescheiden van de
digitale ingangen. Daarnaast zijn alle kanalen galvanisch gescheiden van de
rest van het systeem. Sluit de kabelafscherming voor de ingangen aan op de
SH klem.
7.2.2.5 AE12 ingangskaart
De AE12 ingangskaart biedt 12 analoge ingangen voor de aansluiting van
meetsensoren met een 0/4 20 mA uitgangssignaal. Verbind de ingangen met
de klemmen I1+ tot I12+ en met de gemeenschappelijke massa I-. Sluit de
kabelafscherming aan op de SH klem.
7.2.2.6 MFA6 uitgangskaart
De multifunctionele MFA6 uitgangskaart bevat 1 relaiscontact, verbreekcontact
(D1a/D1b), voor het uitsturen van een bericht. Verder zijn er
3 transistoruitgangen voor het uitsturen van aanvullende berichten of volume-
impulsen (D2+/D2-, D3+/D3-, D4+/D4-). De uitgangtoewijzing kan binnen een
bepaald bereik naar wens worden geparametreerd.
Installatie 7
gas-lab Q1 Pagina 93
De MFA6 uitgangskaart biedt ook 2 analoge uitgangen voor het uitsturen van
metingen. De stroomgrenswaarden kunnen in een bereik van 0 tot 20 mA
worden geparametreerd. De bijbehorende klemmen zijn respectievelijk
gemarkeerd als I1+/I1- en I2+/I2-.
De uitgangen zijn galvanisch van elkaar en van de rest van het systeem
gescheiden.
De parametrering van de analoge uitgangtoewijzing is onbeperkt.
Sluit de kabelafscherming voor de uitgangen aan op de SH klem van de kaart.
7.2.2.7 DA12 uitgangskaart
De digitale uitgangskaart DA12 heeft 12 transistoruitgangen voor het uitsturen
van berichten of volume-impulsen (aansluiten op de klemmen D1 tot D12 en het
gemeenschappelijke referentiepunt COM). Sluit de kabelafscherming voor de
uitgangen aan op de SH klem.
7.2.2.8 LMFA7 uitgangskaart
De LMFA7 uitgangskaart biedt 3 digitale uitgangen: een relaisuitgang (actief
verbreekcontact) voor het uitsturen van een bericht en twee transistoruitgangen
voor het uitsturen van berichten of impulsen. Verbind de uitgangen met de
klemmen D1, D2, en D3, en de gemeenschappelijke massa DC.
Verder is de LMFA7 kaart uitgerust met 4 analoge uitgangen van 0/4 20 mA
(klemmen I1, I2, I3, I4 en gemeenschappelijke massa I-).
De klemmen genaamd LA en LE rechtsboven op de kaart zijn optische
vezelaansluitingen voor een externe I/O uitbreiding (LA = optische vezeluitgang,
LE = optische vezelingang).
Sluit de kabelafscherming aan op de SH klem van de kaart.
7.2.3 Verdere aansluitmogelijkheden
7.2.3.1 Seriële interface
De seriële interface DSS in de vorm van een SUB-DB 9 female connector op
het frontpaneel dient voor de aansluiting van de gas-net Q1 naar andere
apparaten, zoals een laptop computer of een PC. De technische gegevens
staan vermeld in de bijlage. Een verbindingskabel naar de computer kan als
accessoire worden geleverd. Een standaard COM verbinding (één op één
verbinding) is niet toegestaan.
7 Installatie
Pagina 94 gas-lab Q1
7.2.3.2 DSfG interface
Gepatenteerde interface voor de Europese markt.
7.2.3.3 HSB interface
De HSB interface heeft momenteel geen enkele functie.
7.2.3.4 DCF77 interface
Gepatenteerde interface voor de Europese markt.
7.2.3.5 COM2 interface
De COM2 interface is een seriële interface volgens RS232 voor RDT
toepassingen voor de Europese markt.
7.3 Montage van het sensorsysteem
7.3.1 Montageplaat
Het sensorsysteem wordt altijd op een montageplaat gemonteerd, die ook de
elektrische aansluitkast, de lagedrukregelaars met veiligheidsapparaten
(afblaas- en afslagveiligheidskleppen) bevat, evenals de
gasontluchtingsleidingen (zie onderstaande afbeelding).
Installatie 7
gas-lab Q1 Pagina 95
gas-lab Q1
exhaust gas
connection of
safety relief valve
power supply
connection
exhaust gas
connection of
gas-lab Q1
pressure controller
with integrated
safety relief and
safety shut-off valve
data line
connection
pressure gauge of
inlet pressure for gas-lab Q1
calibration gas 1
connection
process gas
connection
calibration gas 2
connection
release button of
safety shut-off valve
ex-junction box
bypass
(optional)
Als optie kan er een bypass voor het procesgas worden geïnstalleerd om de
bemonstering te versnellen. Met een quantometer en een naaldventiel is het
mogelijk om de gasstroom door de gasontluchtingsleiding in te stellen. De
gasstroom door de bypass kan afzonderlijk worden gemeten en ingesteld. De
montageplaat moet op de installatielocatie worden geaard.
7 Installatie
Pagina 96 gas-lab Q1
7.3.2 Installatielocatie
De installatielocatie van het sensorsysteem moet bescherming bieden tegen
directe zonnestraling en regen en moet voldoen aan de beschermingsklasse
IP 54 van het sensorsysteem. De toegestane omgevingstemperatuur is 5 tot
35°C; een temperatuurdaling naar C of een stijging naar 40°C zal resulteren
in een stijgend aantal meetfouten, maar zal het apparaat niet beschadigen.
De Ex-beschermingsklasse van het sensorsysteem is: II 2G EEx d IIB T4. De
Q1 computer moet echter in een niet explosiegevaarlijke ruimte worden
geïnstalleerd.
7.3.3 Gasinjectieleiding
De leidingen voor de proces- en kalibratiegassen (methaan) zijn aangesloten op
de respectieve lagedrukregelaars (Elster M2R); doorgaans zijn dit rvs leidingen
met een diameter van 6 mm. De inlaatdruk moet binnen een bereik van 1 tot 5
bar overdruk liggen. De uitlaatdruk is van te voren door de fabrikant ingesteld,
deze bedraagt ongeveer 80 mbar, en wordt aangegeven door de manometer.
Elke lagedrukregelaar is uitgerust met een afslagveiligheidsklep die wordt
beschermd door een afblaasveiligheidsklep. De regelaars hebben een
gezamenlijke ontluchtingsleiding, die afzonderlijk van andere
gasontluchtingsleidingen, door middel van een rvs buis met een diameter van
10 mm naar buiten moet worden geleid.
De procesgas- en kalibratiegasstromen kunnen op de montageplaat door middel
van kleppen worden afgesloten. Wanneer gas wordt geïnjecteerd, moeten deze
kleppen eerst gesloten zijn, en moeten daarna zeer langzaam worden geopend
om te voorkomen dat de afslagveiligheidsklep tript, en om overbelasting van de
manometer te voorkomen. Mocht de afslagveiligheidsklep toch getript zijn, dan
kan deze weer worden vrijgegeven door krachtig aan de ontgrendelingsknop te
trekken.
7.3.4 Gasontluchtingsleiding
Tijdens het regulaire meetbedrijf stroomt het proces- of kalibratiegas door het
sensorsysteem en wordt via de gasontluchtingsleiding afgevoerd. De diameter
van de gasontluchtingsleiding moet minimaal 6 mm zijn. De gasstroom wordt
weergegeven door een quantometer en kan door een naaldventiel worden
ingesteld; het gas zou met een volumesnelheid van ongeveer 30 l/h moeten
stromen.
Installatie 7
gas-lab Q1 Pagina 97
Als optie kan er een bypass worden geïnstalleerd om de gasbemonstering te
versnellen. Het kan afzonderlijk worden ingesteld door middel van een
quantometer en een naaldventiel. De gasstroom door de bypass wordt
afhankelijk van de gasconsumptie en de responsietijd van de meting ingesteld.
De gasontluchtingsleidingen van het sensorsysteem en de bypass kunnen
afzonderlijk door een leiding met een diameter van minimaal 6 mm naar buiten
worden geleid. Als alternatief kunnen de gasontluchtingsleidingen buiten de
montageplaat worden gecombineerd, de minimale diameter van de
gecombineerde leiding moet dan echter 12 mm zijn.
7.3.5 Elektrische aansluiting
Tussen de montageplaat van het sensorsysteem en de Q1 computer moet een
potentiaalvereffening worden uitgevoerd. De voeding, en de datacommunicatie
met de Q1 computer zijn op de explosieveilige aansluitkast aangesloten.
De voeding moet in staat zijn om een stroom van 4 A bij een spanning van
24 V= +/- 5% te leveren. De zekering wordt bij voorkeur uitgevoerd door middel
van een C6 installatieautomaat. In de onderstaande tabel zijn voorbeelden voor
de uitvoering van de voedingskabel weergegeven. De aarding is zowel in de
explosieveilige aansluitkast als op de voeding aangesloten.
Voedingskabel Lengte: 0 30 m Lengte: > 30 m
Binnen Ölflex 3G x 2,5 mm2 Ölflex 3G x 4 mm2
Buiten NYY-J 3 x 2,5 mm2 NYY-J 3 x 4 mm2
In de onderstaande tabel zijn voorbeelden voor de uitvoering van de
communicatiekabel naar de Q1 computer weergegeven. De afscherming is
respectievelijk in de explosieveilige aansluitkast, de schakelkast en de Q1
computer aangesloten.
Datacommunicatiekabel Max. lengte: 300 m
Binnen LiYCY 3 x 2 x 0,5 (TP)
Buiten LiYCYv 3 x 2 x 0,5 (TP)
Inbedrijfname 8
gas-lab Q1 Pagina 99
8 Inbedrijfname
Dit hoofdstuk geeft een korte beschrijving van de meest belangrijke aspecten
van de inbedrijfname van een Q1.
Alle Q1 parameters zijn in de bijlage (hoofdstuk 11) van deze documentatie
vermeld.
8.1 Bescherming van de parameters tegen
ongeautoriseerde toegang
De functionaliteit van de Q1 computer kan door middel van een
parameterdatabestand compleet worden geconfigureerd. Wijzigen van deze
parameters door ongeautoriseerde personen moet worden voorkomen. Om
deze beveiliging te garanderen is de gas-lab Q1 uitgerust met een
beveiligingssysteem van twee niveaus, dit bestaat uit het kalibratieslot en de
sloten (gebruikersslot, wachtwoordbeveiliging).
8.1.1 Kalibratieslot
Het kalibratieslot bestaat fysiek uit een verzegelbare draaischakelaar op de
voorkant van het apparaat. Open de kalibratieschakelaar door deze zo ver
mogelijk tegen de klok in te draaien. Voor aanvullende besturingsdoeleinden
genereert het apparaat de hint H800: Calibration lock open wanneer de
kalibratieschakelaar open is.
Het openen van de kalibratieschakelaar geeft de bediener toegang tot alle
apparaatparameters.
8.1.2 Gebruikersslot
Het gebruikersslot bestaat uit een (numeriek) slot voor elk van de twee
contractpartijen en wordt via de software geïmplementeerd. Dit betekent dat de
sloten door de apparaatparametrering zijn gedefinieerd en via het
bedieningspaneel worden geopend of gesloten. Het openen van de sloten geeft
de gebruiker toegang tot specifieke parameters of acties die rechtstreeks op het
apparaat kunnen worden bewerkt. Alle parameters die onderworpen zijn aan de
gebruikerssloten kunnen worden gewijzigd wanneer beide sloten geopend zijn
of de kalibratieschakelaar geopend is.
8 Inbedrijfname
Pagina 100 gas-lab Q1
8.2 Parametrering
Gebruik een PC of laptop computer om een compleet nieuwe parametrering te
maken of om (op enkele na) bestaande parameters te wijzigen. Creëer het
parameterdatabestand met behulp van de parametreringsoftware GW-GNET+.
De kalibratieschakelaar moet tijdens de import van een complete parametrering
via de DSS data interface geopend zijn.
Opmerking: Raadpleeg alstublieft hoofdstuk 6 voor een korte omschrijving van
de parametrering door middel van het GW-GNET+ programma. Voor een
uitgebreide beschrijving van het parametreringsprogramma is de GW-GNET+
online helpfunctie beschikbaar.
U kunt via de data interface met GW-GNET+ operationele parameters wijzigen,
zelfs als de kalibratieschakelaar geopend is, mits de gebruikerssloten geopend
zijn.
Instellingen controleren
Het is met behulp van het GW-GNET+ parametreringsprogramma mogelijk om
het complete set parameterinstellingen van gas-net apparaten te wijzigen (zie
hoofdstuk 0 voor een korte beschrijving. U kunt in een speciaal menu op het
apparaat de metingen van de aangesloten sensor die momenteel binnenkomen
bestuderen (voor een korte instructie zie hoofdstuk Fehler! Verweisquelle
konnte nicht gefunden werden.).
De uitgangssignalen die door de MFA6 uitgangskaart(en) worden geleverd
kunnen ook via een speciaal menu voor elk kanaal worden weergegeven(zie
hoofdstuk 0). Op deze manier is het mogelijk op een eenvoudige manier de
uitgangsprestaties te controleren door deze te vergelijken met de fysieke data.
8.3 Inbedrijfname van het sensorsysteem
Vereisten voor de inbedrijfname
De Q1 computer en het Q1 sensorsysteem zijn volgens de montage-instructies
in hoofdstuk 7 geïnstalleerd, en zijn spanningsloos.
De inlaatkleppen voor proces- en kalibratiegassen op de montageplaat zijn
gesloten en de gassen komen met een geschikte druk binnen.
Het naaldventiel bij de quantometer van de gasontluchtingsleiding van het
sensorsysteem is gedeeltelijk geopend om te voorkomen dat de
gasontluchtingsleiding geblokkeerd raakt.
Inbedrijfname 8
gas-lab Q1 Pagina 101
Stappen
1 Schakel de voeding van het Q1 sensorsysteem in.
2 Schakel de voeding van de gas-net Q1 evaluatiecomputer in. De Q1
computer communiceert nu met het Q1 sensorsysteem (uploaden van
kalibratiedata enz.) en injecteert procesgas. Het display geeft Waiting for
PG weer.
De gaskanalen en in het bijzonder de drukregelaars worden in de volgende stap
gespoeld.
3 Roep op de Q1 computer het Purge menu aan. Gas channel 1 wordt
weergegeven. Als u op de Enter toets druk terwijl u zich in dit display
bevindt, verschijnt er een kader waarin u het gaskanaal kunt selecteren (1
= procesgas, 2 = kalibratiegas, 3 = optionele inlaat). Kies door middel van
de pijltoetsen het corresponderende kanaal en roep daarna het menu op.
Bevestig uw selectie met OK of annuleer deze met Cancel.
De volgende beschrijving gaat er van uit dat u heeft gekozen voor
gaskanaal 1 (procesgaskanaal).
4 Open de inlaatklep voor het procesgas zeer langzaam.
5 De flowregelaar op de gasontluchtingsleiding van het sensorsysteem moet
op 30 l/h (bovenkant van de bal) ingesteld staan.
6 Spoel de drukregelaar door de inlaatklep herhaaldelijk te sluiten en te
openen. Om dit te doen, moet u terwijl het gas stroomt de inlaatklep sluiten
totdat de regeldruk tot nul is gedaald. Daarna moet u de klep weer zeer
langzaam openen. Herhaal deze cyclus snel 5 maal, zonder te stoppen.
7 Het apparaat blijft ongeveer 5 minuten in de Purge modus terwijl het gas
blijft stromen, en keert dan terug naar de Process gas measurement
modus. Het display geeft Waiting for PG weer.
8 Nadat het apparaat naar de Process gas measurement modus
teruggekeerd is, kunnen de andere gaskanalen op dezelfde wijze worden
gespoeld.
Na een koude start op kamertemperatuur heeft het sensorsysteem ongeveer
1 uur nodig om op te warmen. Daarna is het gereed voor gebruik. De laatste
opwarmfase van het sensorsysteem, en dus de stabilisatie van de meting, duurt
8 Inbedrijfname
Pagina 102 gas-lab Q1
echter 3 uur. Dit is waarom het apparaat 1214 uur nadat het is ingeschakeld
automatisch een 1-punts kalibratie met methaan uitvoert. Wanneer u tijdens
deze eerste 12 uur een geldige meting wilt uitvoeren, raden wij handmatig
uitvoering van een 1-punts kalibratie aan. Niettemin zal in ieder geval na 12 uur
de automatische kalibratie worden opgestart.
14 Deze wachttijd kan geparametreerd worden. Dit is belangrijk voor een redundante
(dubbele) installatie van de meetapparaten, omdat anders beide apparaten (bijvoorbeeld
na een stroomuitval) op hetzelfde tijdstip een kalibratie uitvoeren en gedurende dezelfde
tijdsduur beide niet kunnen worden gebruikt. Neem voor verdere vragen alstublieft contact
op met Elster.
Onderhoud 9
gas-lab Q1 Pagina 103
9 Onderhoud
Het gas-lab meetsysteem, dat bestaat uit een evaluatiecomputer en een
sensorsysteem, vraagt niet veel onderhoud.
9.1 Onderhoud van de gas-net Q1 evaluatiecomputer
9.1.1 Vervanging van de batterij
Tijdens onderhoud van het apparaat moet u controleren of de interne RAM
batterij vervangen moet worden. Hiervoor wordt een verstreken urenteller15 die
zich intern in het apparaat bevindt als indicator gebruikt. De tijdsduur gedurende
welke de back-up batterij energie heeft geleverd wordt berekend door de
bedrijfsuren afkomstig van de voeding, af te trekken van de totale bedrijfsuren.
De gegarandeerde levensduur van de batterij is 45.000 uur. De batterij moet
echter op zijn laatst na 10 jaar vervangen worden.
Als de RAM batterij vervangen moet worden, mag dit om veiligheidsredenen
alleen door een servicetechnicus of een opgeleide deskundige worden
uitgevoerd.
Ga verder zoals hieronder is omschreven:
· Er is een batterij van het volgende type vereist: lithium 3V CR ½ AA.
· Sla voor alle zekerheid de apparaatparametrering op door deze uit te lezen
met GAS-WORKS. Lees ook de archieven uit.
· Schakel de voedingsspanning uit.
· Maak de 4 bevestigingsschroeven aan de achterzijde van het apparaat los.
· Trek de montagerail lichtjes terug.
Let op: De kaarten zijn gevoelig! Vermijd ieder contact met andere
componenten!
· Het batterijcompartiment bevindt zich aan de linkerzijde van de kaart die
uiterst rechts geplaatst is (gezien vanaf de achterzijde). Maak met een
schroevendraaier de afdekstrip van het batterijcompartiment los. Verwijder
de oude batterij. U heeft nu 15 minuten om de batterij te verwisselen,
gedurende deze tijd wordt de data back-up door een condensator
gegarandeerd. Plaats de nieuwe batterij.
15 De verstreken urenteller maakt deel uit van het hoofddisplay van de System module.
9 Onderhoud
Pagina 104 gas-lab Q1
Opmerking: Schenk bij het plaatsen van de batterij aandacht aan de juiste
polariteit: De positieve pool (+) moet naar beneden wijzen! Een verkeerde
polariteit zal eerst niet worden opgemerkt, maar tijdens de volgende
stroomuitval van meer dan 15 minuten zal het apparaat zijn data verliezen.
· Monteer het apparaat en schakel de voedingsspanning in.
9.1.2 Vervanging van de zekering
Als de zekering vervangen moet worden, mag dit om veiligheidsredenen alleen
door een servicetechnicus of een opgeleide deskundige worden uitgevoerd.
Ga verder zoals hieronder is omschreven:
· Er is een zekering van het volgende type vereist: smeltpatroon 5 x 20 mm;
0,63 A traag (apparaat met montagebreedte van 1/3) of 0,8 A traag
(apparaat met montagebreedte van 1/2); volgens DIN.
· Schakel de voedingsspanning uit.
· Maak de 4 bevestigingsschroeven aan de achterzijde van het apparaat los.
· Trek de montagerail lichtjes terug.
Let op: De kaarten zijn gevoelig! Vermijd ieder contact met andere
componenten!
· De zekering bevindt zich aan de onderzijde van de montagerail, op de kaart
voor de voedingsaansluiting. Schroef met behulp van een schroevendraaier
het deksel van de basis los, en vervang de zekering.
· Monteer het apparaat en schakel de voedingsspanning in.
9.2 Onderhoud van het gas-lab Q1 sensorsysteem
Het sensorsysteem heeft niet veel onderhoud nodig en bevat geen slijtdelen.
Tijdens normaal bedrijf wordt voor kalibratie alleen methaan gebruikt. Tijdens de
jaarlijkse routinetest moeten de volgende taken worden uitgevoerd:
1 Het methaankalibratiegas moet vervangen worden als het resterende
gasvolume beneden 200 n is gedaald, wat in het geval van een 10 liter
cilinder overeenkomt met een resterende druk van ongeveer 20 bar. Dit
garandeert een resterende tijd van 6 maanden wanneer regelmatig elke
week een kalibratie wordt uitgevoerd.
2 Wij raden aan om jaarlijks een basiskalibratie uit te voeren met stikstof,
methaan, en de kalibratiegassen H2-11K en L1-8K resp. binair
gasmengsel (met 5% CO2 in methaan).
Onderhoud 9
gas-lab Q1 Pagina 105
3 Controleer de ontluchting visueel (bevindt zich op de rechterbovenzijde
van het sensorsysteem). Verwijder de beschermende schroefdop van de
ontluchting en controleer deze samen met de ontluchtingsopening op
vervuiling.
4 Neem de nationale regelgeving met betrekking tot de controle van
veiligheidsapparaten van de lagedrukregelaars (dat wil zeggen
afblaasveiligheidskleppen en afslagveiligheidskleppen) in acht. Normaal
raden wij aan om eenmaal per jaar een visuele controle, en eenmaal per
zes jaar een functionele controle uit te voeren.
De Q1 computer controleert automatisch de sensortechnologie van het Q1
sensorsysteem en triggert een alarm als er een sensorsignaal ontbreekt. Tijdens
de cyclische automatische 1-punts kalibratie worden wijzigingen van de
sensortechnologie kwantitatief gelogd en gecontroleerd op grenswaarden.
Daarna is het mogelijk te beslissen of er een basiskalibratie of eventueel een
reparatie nodig is wanneer er een alarm optreedt.
Technische gegevens 10
gas-lab Q1 Pagina 107
10 Technische gegevens Q1
10.1 Apparaattype
Het gas-lab Q1 meetsysteem is een vlamloos meetinstrument voor het bepalen
van de kwaliteit van natuurlijke aardgassen met behulp van een
infraroodabsorptie gebaseerde meetmethode. Het bestaat uit een sterke
behuizing, waarin de werkelijke sensoreenheid is ondergebracht, en uit een
evaluatiecomputer, welke in een niet explosiegevaarlijke omgeving gebruikt
moet worden. Het systeem functioneert continu en snel en kan worden gebruikt
voor facturering en regeltoepassingen.
10.2 Sensortechnologie details (onder voorbehoud van
wijzigingen)
Metingen, meetbereiken16
Hoge verbrandingswaarde Hs,
bruto calorische waarde GCV 30,24 tot 47,16 MJ/m3
Standaard dichtheid rs 0,71 tot 0,97 kg/m3
xCO2 gehalte 0 tot 5%
0 tot 20% optioneel
Nauwkeurigheid
Hs = GCV: < 0,4%, rs: < 0,8%, CO2: < 0,2% (absoluut)
Reproduceerbaarheid
Hs = GCV: < 0,1%, rs: < 0,1%, CO2: < 0,1% (absoluut)
Afgeleide metingen
Hoge verbrandingswaarde = netto calorische waarde, Wobbe index,
methaangetal en gecalculeerde gassamenstelling (10 componenten).
Geschikte gassen
2e gasfamilie (natuurlijke aardgassen) volgens G260
CH4: 75 100% C
2
+: 0 15% N2: 0 20%
CO2: 0 5% O
2
: 0 2.0% overige < 0,1%
Optioneel CO2: 0 20%
16 Volgens de nationale typegoedkeuring in Duitsland.
10 Technische gegevens
Pagina 108 gas-lab Q1
Kalibratiegas
Methaan 4,5 met automatische injectie
Gasinjectie
Geïntegreerd 3-kanaals dubbele afsluit- en afblaaskleppenset met ingangen
voor het procesgas, kalibratiegas en een optioneel extern testgas (inspectie op
afstand mogelijk).
Bedrijfsdruk/consumptie
Standaard configuratie met lagedrukregelaar en geïntegreerde
afslagveiligheidskleppen/afblaasveiligheidskleppen.
Inlaatdruk: van 200 mbar tot 4 bar, 30 l/h
90% responsietijd (T90)
Ongeveer 20 tot 60 seconden (in het geval van standaard configuratie,
afhankelijk van de stroomsnelheid in de bypass)
Optioneel < 10 s
Afmetingen/gewicht
Sensorbehuizing: L = 38 cm, B = 28 cm, H = 22 cm, 16 kg
Beschermingsklasse IP 54, ex-beschermingsklasse II 2G EEx d IIB T4
Voeding
24 V= ± 5%, 2 A, opgenomen vermogen: 50 W
Omgevingscondities
5 tot 40°C, bescherming tegen directe zonnestraling en regen (aanvullend
verwarmingssysteem of airconditioning is beschikbaar).
10.3 Evaluatiecomputer details (gas-net Q1)
Insteekeenheid in 19 ontwerp, 3 hoogte-eenheden, 1/3 of 1/2 montagebreedte
voor montage in een scharnierend rek.
Montagediepte zonder connectoren: ongeveer 170 mm, met connectoren:
ongeveer 220 mm.
Procesinterfacing op de achterzijde; bedieningspaneel op de voorzijde.
Technische gegevens 10
gas-lab Q1 Pagina 109
Voeding
24 V= ± 20%; opgenomen vermogen: tot 12 W. Als optie: 230 V~ via externe
voeding.
Bediening
16 invoertoetsen (12 voor numerieke invoer en 4 voor navigatie) en een
kalibratieschakelaar. Eenvoudig te leren bediening door middel van oproepbare
menus. Het GAS-WORKS programmasysteem biedt een
afstandsbedieningfunctie via modem en COM2 of DSS data interface.
Display
Verlicht LCD; 8 regels met elk 32 tekens; status LED voor het aangeven van
voeding/alarm/waarschuwing.
Kaart uitrusting
Een Q1 evaluatiecomputer moet minimaal één LMFA7 kaart bieden voor het
aansluiten van de sensortechnologie via optische vezelkabel.
De proceskaarten kunnen optioneel met andere kaarten worden uitgebreid; het
maximale aantal kaarten is afhankelijk van het formaat van de behuizing: Een
behuizing van 1/3 montagebreedte biedt plaats voor tot 3 proceskaarten, terwijl
een behuizing met een montagebreedte van 1/2 plaats biedt voor tot
6 proceskaarten. Momenteel zijn de volgende kaarttypen beschikbaar:
EXMFE4 ingangskaart:
- Twee impuls- of berichtingangen [EEX ib] IIC. Wanneer deze als
impulsingang wordt gebruikt, is de kaart geschikt voor het aansluiten van
LF- en HF-impulsgevers die overeenkomen met DIN 19234, met maximaal
10 kHz; automatische niveauaanpassing per kanaal. Het eerste kanaal is
ook geschikt voor het aansluiten van een encoder-telwerk.
- Temperatuursensoringang voor een PT100 met 4-draads techniek; [EEX ib]
IIC; maximale meetfout in een bereik van -10 tot +60°C en een
omgevingstemperatuur van 0 tot 40°C: ± 0,05% van de meetwaarde.
- Meetsensoringang van 4 tot 20 mA; [EEX ib] IIC; maximale meetfout in een
bereik van 4 tot 20 mA en een omgevingstemperatuur van 0 tot 40°C: ±
0,05% van de meetwaarde.
Dit kanaal kan als alternatief worden gebruikt voor de aansluiting van tot
4 meetsensoren met een HART interface (multidrop).
10 Technische gegevens
Pagina 110 gas-lab Q1
MFA6 uitgangskaart:
- Een relaisuitgang (verbreekcontact, max. 28,8 V bij 120 mA).
- Drie transistoruitgangen (max. 28,8 V bij 90 mA) voor berichten of impulsen
met max. 25 Hz.
- Twee analoge uitgangen 0/4 20 mA voor metingen; max. belasting:
300 ohm. Fout in een bereik van 4 20 mA bij een omgevingstemperatuur
van 0 tot 40°C: ± 0,1% van de uitgangswaarde.
LMFA7 uitgangskaart:
- Optische vezelaansluiting voor externe I/O uitbreiding. De gas-lab Q1 heeft
deze optische vezelaansluiting nodig voor het aansluiten van de
sensortechnologie.
- Een relaisuitgang (verbreekcontact, max. 28,8 V bij 120 mA).
- Twee transistoruitgangen (max. 28,8 V bij 90 mA) voor berichten of
impulsen met max. 25 Hz.
- Vier analoge uitgangen 0/4 20 mA.
Interfaces
DSfG interface met een maximale transmissiesnelheid van 115.200 baud.
Gaskwaliteitsdata en datalog archieven kunnen terug worden gevonden via
DSfG.
DSS data interface voor verbinding naar de COM interface van een PC of laptop
(voor parametrering tijdens inbedrijfname en voor archief polling).
COM2 interface (seriële interface naar RS232C) voor het aansluiten van een
modem met een maximale transmissiesnelheid tot V.34bis (33600 baud) en
datacompressie tot V.42 of NMP5.
DCF77 interface voor het aansluiten van een radiografische klokontvanger.
Data loggen
Geïntegreerde datalogfunctie voor het loggen van facturerings- en bedrijfsdata.
Parametrering
Inbedrijfname en parametrering worden uitgevoerd via de GAS-WORKS PC
software. Parameterdatabestanden kunnen onder GAS-WORKS in de PC
opgeslagen, gedocumenteerd en beheerd worden.
Bijlage 11
gas-lab Q1 Pagina 111
11 Bijlage
11.1 Foutenlijst van de gas-lab Q1 module
De volgende lijst beschrijft alle foutberichten die op de foutenlijst van de
gaskwaliteitsmeting kunnen verschijnen. Verder wordt de prestatie van het
apparaat uitgelegd wanneer er gaskwaliteit gerelateerde fouten optreden.
De foutindeling volgt de DVGW-werkblad G485 en voldoet daarmee aan de
DSfG specificatie. De letter voor het foutnummer classificeert de prioriteit van de
fout: A staat voor alarm, H voor hint, en W voor waarschuwing.
De volgende lijst beschrijft alle foutberichten die op de foutenlijst van de
gaskwaliteitsmeting kunnen verschijnen.
A041 lower alarm limit Rhon (ondergrenswaarde Rhon)
A042 upper alarm limit Rhon (bovengrenswaarde Rhon)
A041 lower alarm limit GCV (ondergrenswaarde GCV)
A042 upper alarm limit GCV (bovengrenswaarde GCV)
A041 lower alarm limit CO2 (ondergrenswaarde CO2)
A042 upper alarm limit CO2 (bovengrenswaarde CO2)
De onder- en bovengrenswaarden voor de doelwaarden Rhon, GCV en CO2 zijn via de
parametrering van de gas-net Q1 gedefinieerd. Als een van de berekende eindwaarden
een alarmgrens overschrijdt, wordt het daarbij behorende alarm gegenereerd.
A407 Re-start performed (Herstart uitgevoerd)
Het alarm Re-start performed wordt altijd gegenereerd bij de eerste keer opstarten van de
gas-net Q1 evaluatiecomputer na een software-update.
Als A407 tijdens bedrijf wordt gegenereerd, heeft er zich een apparaat intern
softwareprobleem voorgedaan. In dit geval is een foutloos bedrijf van de gas-net Q1 niet
langer gegarandeerd.
A409 Supply voltage failure (Voedingsspanning storing)
De gas-net Q1 genereert het Supply voltage failure alarm in geval van een stroomuitval.
Dit alarm blijft actief totdat het apparaat na het herstellen van de voedingsspanning een
herstart heeft gemaakt. Het inschakelen van de voedingsspanning triggert automatisch
een 1-punts kalibratie met methaan.
11 Bijlage
Pagina 112 gas-lab Q1
H423 Interface monitoring (Interfacecontrole)
Wanneer de Interface monitoring hint actief is, is de apparaatsoftware niet in staat om een
interface of een kaart te herkennen (niet met betrekking tot de verbinding naar het gas-lab
sensorsysteem). Dit gebeurt bijvoorbeeld als er een kaart defect is. Een foutloze werking
van het apparaat wordt niet langer gegarandeerd.
A604 Timeout evaluation computer (Time-out evaluatiecomputer)
De datacommunicatie tussen de Q1 computer en het Q1 sensorsysteem is permanent
onderbroken. De meting stopt totdat de communicatie is hersteld.
A605 Data disturbed evaluation computer (Data verstoord evaluatiecomputer)
Tijdens de datacommunicatie tussen de Q1 computer en het Q1 sensorsysteem is
ongeloofwaardige data overgedragen. Het gaat hierbij in het bijzonder over data die
gerelateerd is tot de CH, CO2, THC, T en p metingen. De meting stopt totdat de data weer
geloofwaardig is.
A606 Temperature disturbed evaluation computer (Temperatuur verstoord
evaluatiecomputer)
Het apparaat heeft na een stroomuitval een herstart gemaakt, maar de temperatuur van
het sensorelement in het Q1 sensorsysteem is nog niet stabiel hoewel het
geparametreerde tijdsinterval al is verstreken. Of de temperatuurstabiliteit van het
sensorelement is tijdens bedrijf geschonden. De meting stopt totdat de temperatuur weer
stabiel is.
A607 Pressure disturbed evaluation computer (Druk verstoord evaluatiecomputer)
De drukschakelaar in het Q1 sensorsysteem signaleert dat er geen gas stroomt. Dit kan
tijdens een procesgasmeting gebeuren (de meting stopt totdat drukcontrole is gindigd),
tijdens kalibratie (de kalibratie is onsuccesvol bindigd, en tijdens het spoelen wordt het
procesgas weer geïnjecteerd), en tijdens testgasinjectie (de testgascyclus is bindigd en
tijdens het spoelen wordt het procesgas weer geïnjecteerd). Als er zelfs met procesgas
geen gasstroom tot stand kan worden gebracht, schakelt de computer na een time-out de
sensortechnologie uit (vereist voor explosieveiligheid goedkeuring).
A647 CGM disturbed (GKM verstoord)
Het evaluatie-algoritme is om een van de volgende redenen niet in staat om op correcte
wijze de eindwaarden te bepalen:
Bijlage 11
gas-lab Q1 Pagina 113
- Het serienummer van het Q1 sensorsysteem komt niet overeen met dat van de Q1
computer.
- De kalibratietijd is overschreden.
- De kalibratieafwijking tijdens de 1-punts kalibratie was te hoog in vergelijking tot de
laatste 2-punts kalibratie.
H671 Pmax pressure reduction (Pmax drukreductie)
Een gecentraliseerd bericht dat wordt gegenereerd als de afblaasveiligheidskleppen van
de hoge-, medium- of lagedrukregelaars reageren, of als de voordruk van de
hogedrukregelaar een grenswaarde raakt.
H672 Pmin methane gas cylinder (Pmin methaangascilinder)
De ingang die een minimumdruk onderschrijding in de methaangascilinder signaleert heeft
gereageerd.
Dit signaal heeft geen invloed op daaropvolgende kalibratiegasinjecties.
H672 Pmin test gas cylinder (Pmin testgascilinder)
De ingang die een minimumdruk onderschrijding in de gascilinder van de automatische
testgasinjectie signaleert heeft gereageerd. Dit signaal heeft geen invloed op
daaropvolgende automatische testgasinjecties.
H675 Tmin room temperature (Tmin kamertemperatuur)
H676 Tmax room temperature (Tmax kamertemperatuur)
De ingang die Tmin resp. Tmax van de kamertemperatuur signaleert heeft gereageerd. Dit
signaal heeft geen invloed op het meetproces.
H678 Tmin test gas cylinder (Tmin testgascilinder)
De ingang die een minimumtemperatuur onderschrijding van de testgascilinder signaleert
heeft gereageerd. Dit signaal heeft geen invloed op daaropvolgende testgasinjecties.
11 Bijlage
Pagina 114 gas-lab Q1
H700 Pulse buffer overflow (Impulsbuffer vol)
De parametrering van de impulsuitgangen definieert een impulswaarde en een maximale
uitgangsfrequentie. Als er meer volume-impulsen binnenkomen dan er met de maximale
uitgangsfrequentie uitgestuurd kunnen worden, kan de gas-net Q1 tot 1000 impulsen
vasthouden. Deze impulsen worden zo snel mogelijk uitgestuurd.
Alleen als deze impulsbuffer vol is, worden verdere binnenkomende impulsen afgewezen.
Deze situatie wordt aangegeven door hint H700 Pulse buffer overflow.
Opmerking: Om het verlies van impulsen te voorkomen, moet u bij het parametreren van
het apparaat controleren of de impulswaarde en de maximale uitgangsfrequentie correct
geproportioneerd zijn ten opzichte van de maximale flow.
H706 Lower hint limit output (Onder hintgrenswaarde uitgang)
H710 Upper hint limit output (Boven hintgrenswaarde uitgang)
Actieve H706 en H710 hints geven een fout in de parametrering van de analoge uitgang
aan. Het uitgangsbereik was door de grenswaarden waarschijnlijk groter ingesteld dan het
meetbereik van de gemeten variabele die uitgestuurd moet worden werkelijk is.
W753 Calibration time exceeded (Kalibratietijd overschreden)
Een 1-punts kalibratie heeft nadat een geparametreerde tijd is verstreken nog geen
resultaat afgegeven omdat de meetsignalen niet gestabiliseerd konden worden. De
kalibratie wordt zonder resultaat afgebroken, en het systeem keert terug naar het meten
van procesgas. De waarschuwing eindigt bij de volgende succesvolle kalibratie. W753
wordt altijd vergezeld door A670.
W755 Calibration deviation exceeded (Kalibratieafwijking overschreden)
Een 1-punts kalibratie heeft een resultaat opgeleverd dat niet binnen de toegestane
gestandaardiseerde kwaliteitsfactoren ligt (< -100, > +100). De kalibratie wordt zonder
resultaat afgebroken, en het systeem keert terug naar het meten van procesgas. De
waarschuwing eindigt bij de volgende succesvolle kalibratie. W755 wordt altijd vergezeld
door A670.
H760 Gas quality meter calibrated (Gaskwaliteitmeter gekalibreerd)
De Gas quality meter calibrated hint begint en eindigt elke keer wanneer een kalibratie
begint of eindigt. Na een (her)start van het apparaat, blijft deze status gehandhaafd totdat
het opstartproces gereed is en de normale meting gestart is.
Bijlage 11
gas-lab Q1 Pagina 115
H800 Calibration switch open (Kalibratieschakelaar open)
Hint H800 geeft aan dat de kalibratieschakelaar geopend is.
Het is alleen mogelijk wanneer de kalibratieschakelaar geopend is om:
- een nieuwe parametrering in de gas-net computer te importeren
- de automatische meting uit te schakelen
- gaskanalen te wisselen
- een basiskalibratie (nulpuntinstelling met stikstof en/of 2-punts kalibratie met
methaan en het H2-11K kalibratiegas) uit te voeren
De kalibratieschakelaar moet tijdens normaal bedrijf om veiligheidsredenen altijd gesloten
zijn.
H801 User lock open (Gebruikersslot open)
Het gebruikersslot bestaat uit een numeriek slot voor elk van de twee contractpartijen. De
sloten zijn een optie en worden door de apparaatparametrering gedefinieerd. Ze worden
door middel van een speciaal bedieningspaneelmenu geopend en gesloten. De User lock
open hint wordt gegenereerd als alle gedefinieerde sloten geopend zijn.
Geopende sloten geven de gebruiker toegang tot bepaalde parameters of acties, of via
het bedieningspaneel, of met GAS-WORKS via de data interface.
H802 Revision switch open (Revisieschakelaar open)
De revisieschakelaar wordt in het geval van een nulpuntinstelling, 2-punts kalibratie en
testgasinjectie automatisch gezet. De Revision switch open hint wordt gegenereerd. Vanaf
dit moment worden alle vermeldingen in het Interval archief gemarkeerd als Revision.
W810 Clock set old (Oude klokinstelling)
W811 Clock set new (Nieuwe klokinstelling)
Telkens wanneer de interne tijd van het apparaat meer dan 20 seconden wordt versteld,
worden er twee waarschuwingen gegenereerd. Samen met de tijdmarkeringen maken de
waarschuwingen het voor de gebruiker mogelijk om in het logboek op te zoeken hoeveel
seconden de tijd versteld was.
W812 Clock-synch failed (Kloksynchronisatie mislukt)
De instelling van de interne tijd van het apparaat is alleen mogelijk met een gesloten
kalibratieschakelaar, binnen een bereik van ± 20 seconden, en alleen eenmaal binnen
24 uur. De Clock-synch failed waarschuwing wordt gegenereerd in het geval van een
ontoelaatbare poging om de klok in te stellen.
11 Bijlage
Pagina 116 gas-lab Q1
H1931 Logbook service request (Logboekservice gevraagd)
H1931 Archive service request (Archiefservice gevraagd)
De hints H1931 en H1932 worden getriggerd wanneer een logboek of een archief een
bepaald formaat heeft overschreden. Raadpleeg alstublieft de Technische Spezifikation
für DSfG-Realisierungen (Technische specificatie voor DSfG implementaties) voor verdere
details.
Bijlage 11
gas-lab Q1 Pagina 117
11.2 Menustructuur van de Q1
Binnen het hoofddisplay van een module kunt u door op de menutoets te drukken, de lijst met
onderliggende menu's openen. Door nogmaals op de menutoets te drukken, wordt het menu
met de lijst met alle beschikbare modules geopend.
TG channel 1 start/end
TG channel 3 start/end
Process values
Calibration
Purging
Gas quality
Modules:
Gas switched on
1P-cal. start
3P-cal.start
Cal. cancel
(alleen na begin van kalibratie
)
Integrated RDT
History
RDT statistics
GSM
Synchronisation
(alleen voor draadloos modem)
(alleen PTB tijd opvragen)
Menuonderwerpen voor functies die niet zijn geparametreerd of weergegeven.
De onderstaande modules worden niet in het hierboven getoonde menuoverzicht genoemd:
SfG (Requester [Aanvrager]) en Data exchange (Host Communication) [data uitwisseling
(Host communicatie)] voor de gateway functionaliteit
- D
Monitoring
(foutlijsten, metingen)
Accept (all)
Next listing
Measurements
Groups
Single messages
Disabled messages
Switches
Resetting
Reset all
View
Data logging
(archieven en logboek)
Clear pulse statistics
ViewDevice configuration
Inputs
Outputs
DSfG
DCF77
Locks
Set clock
Synchronise clock
Display test
System
(basisapparaatdata)
Test on/off
Open
Close
General polling
Error statistics Clear statistics
View
Synchronise now
Index 12
gas-lab Q1 Pagina 119
12 Index
1
1-punts kalibratie 31
3
3-punts kalibratie 35
A
Accept 58
Accept all 59
Achiefgroepen
types 45
Alarm 49
Archieven
bekijken 26, 48
Archieven bekijken 47
Automatische kalibratie 31
B
Basiskalibratie 34
Bediening
principes 11
Berichten
blokkeren 52
Berichtgroepen 52
Berichtverwerking 51
C
Cilinder wisselen 43
D
Data exchange 74
Data logging module
Functie 46
Datablokk 75
Datalogging 44
Datawoord 75
DSfG requester
Functie 73
DSfG requester (aanvrager) 73
E
Evaluatiecomputer 1, 7
F
Fouten
accepteren 24
Foutenlijst 23, 49, 58
G
gas-lab Q1 module
Functies 27
Hoofddisplay 28
gas-net
Introductie 1
Gebruikerssloten 68
Gecentraliseerd bericht 53
Gradiëntencontrole 51
Groep
acceptance required 54
no acceptance required 54
Groepsbericht 53
Groepsbericht met wachttijd 53
GW-GNET+ 79
H
Hint 49
Hoofddisplay
12 Index
Pagina 120 gas-lab Q1
Data logging 46
Hostprotocol
RK 512/6964R 74
Hysterese 51
I
Importeren van een parametrering 82
Ingangen 67
Ingangswaarden
controleren 25
K
Kalibratie 31
Klok instellen 68
M
Metingen 60
Metingweergave 50
Minimum looptijd 52
Modbus protocol 77
Module 1
Monitoring 49
Monitoring module
Functie 58
M-switch 55
N
Next listing 59
P
Parametrering 79
importeren 82
Proceswaardearchief 56
Proceswaarden display 30
Q
Q1
Aanzicht en ontwerp 7
Inleiding 23
Technische gegevens 107
S
Sensorsysteem 1, 5
Single messages 64
Status bitreeks 47
Status LED 12
Switch 66
System module
Functie 67
T
Tellerarchief 56
Testgasinjectie 42
Toetsenbord 11
U
Uitgangen 67
testen 70
Uitgangswaarden
controleren 26
V
Volgnummer 47
W
Warning (waarschuwing) 49
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128

Elster gas-lab Q1 Handleiding

Type
Handleiding