Documenttranscriptie
Inhoudsopgave
Pagina
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
Inleiding ............................................................................................................................................................ 96
Voorgeschreven gebruik .................................................................................................................................. 97
Verklaring van de symbolen ............................................................................................................................ 97
Leveringsomvang ............................................................................................................................................. 98
Veiligheidsvoorschriften ................................................................................................................................... 98
a) Algemeen ................................................................................................................................................... 99
b) Ingebruikname ......................................................................................................................................... 100
c) Rijden van het voertuig ............................................................................................................................ 101
Tips voor batterijen en accu´s ........................................................................................................................ 102
Accu’s laden ................................................................................................................................................... 103
a) Ontvangeraccu opladen .......................................................................................................................... 103
b) Accu’s in de zender laden ....................................................................................................................... 103
Ingebruikname ............................................................................................................................................... 104
a) Carrosserie verwijderen ........................................................................................................................... 104
b) Leggen van de antennekabel van de ontvanger ..................................................................................... 104
c) Ontvangeraccu in het voertuig plaatsen .................................................................................................. 105
d) Zender en ontvangtoestel in gebruik nemen ........................................................................................... 105
e) Fail-safe programmeren .......................................................................................................................... 105
f) Luchtfilter smeren en voertuig tanken ..................................................................................................... 106
g) Carrosserie en staartvleugel monteren en bevestigen ........................................................................... 106
h) Reikwijdte van de afstandsbediening controleren .................................................................................. 106
i) Motor starten ............................................................................................................................................ 107
j) Voertuig besturen ..................................................................................................................................... 108
k) Rijden stoppen ......................................................................................................................................... 109
Instelmogelijkheden op het voertuig .............................................................................................................. 110
a) Wielvlucht instellen .................................................................................................................................. 110
b) Spoor instellen ......................................................................................................................................... 112
c) Stuurgeometrie instellen .......................................................................................................................... 113
d) Schokdempers instellen .......................................................................................................................... 114
e) Servo-saver instellen ............................................................................................................................... 115
Motorinstellingen ............................................................................................................................................ 116
a) Carburateur afstellen - algemeen ............................................................................................................ 116
b) Stationair mengselregelschroef (L) instellen ........................................................................................... 117
c) Hoofdsproeiernaald (H) instellen ............................................................................................................. 117
d) Stationair toerental (S) instellen .............................................................................................................. 118
e) Fabrieksinstellingen opnieuw instellen .................................................................................................... 118
Onderhoud en reiniging ................................................................................................................................. 119
Afvalverwijdering ............................................................................................................................................ 121
a) Algemeen ................................................................................................................................................. 121
b) Batterijen en accu´s ................................................................................................................................. 121
Conformiteitsverklaring (DOC) ....................................................................................................................... 121
Verhelpen van storingen ................................................................................................................................ 122
Technische gegevens .................................................................................................................................... 125
95
1. Inleiding
Geachte klant,
Hartelijk dank voor de aanschaf van dit product.
Dit product voldoet aan de wettelijke nationale en Europese normen.
Volg de instructies van de gebruiksaanwijzing op om deze status van het apparaat te handhaven en een ongevaarlijke
werking te garanderen!
Deze gebruiksaanwijzing hoort bij dit product. Deze bevat belangrijke instructies voor de
ingebruikname en bediening. Let hierop, ook wanneer u dit product aan derden doorgeeft.
Bewaar deze handleiding om haar achteraf te raadplegen!
Alle vermelde bedrijfs- en productnamen zijn handelsmerken van de respectievelijke eigenaren. Alle rechten
voorbehouden.
Bij technische vragen kunt u zich wenden tot onze helpdesk.
Voor meer informatie kunt u kijken op www.conrad.nl of www.conrad.be.
96
2. Voorgeschreven gebruik
Dit product is een modelvoertuig met achterwielaandrijving, dat via de meegeleverde afstandsbediening draadloos
bestuurd kan worden.
Het chassis is rijklaar gemonteerd.
Het product is geen speelgoed. Het is niet geschikt voor kinderen onder de 14 jaar.
Volg alle veiligheidsinstructies in deze gebruiksaanwijzing op. Deze bevat belangrijke informatie
voor het gebruik van het product.
3. Verklaring van de symbolen
Een uitroepteken in een driehoek wijst op speciale gevaren bij gebruik, ingebruikneming of bediening.
Het „pijl“-symbool wijst op speciale tips en bedieningsvoorschriften.
97
4. Leveringsomvang
• Rijklaar gemonteerd voertuig, RtR
• Zender
• Kleine onderdelen (vb. antennebuisjes voor de ontvangerantenne)
• Bougiesleutel
• Gebruiksaanwijzing voor voertuig
• Gebruiksaanwijzing voor afstandsbediening
Benodigde accessoires (niet meegeleverd):
• 4 accu’s of batterijen (type mignon/AA) voor de zender
• Ontvangeraccu (Hump-pack 6 V, 1500 mAh aanbevolen)
• Laadapparaat voor zender- en ontvangeraccu
• Tankfles
• Luchtfilterolie
• Tweetakt mengsel 1:25 olie/benzinemengsel (met super of superplus benzine)
De reserveonderdelenlijst vindt u op onze internetpagina www.conrad.com in het downloadbereik van het
betrokken product.
U kunt de lijst met reserveonderdelen ook telefonisch aanvragen; de contactgegevens vindt u in de bijlage
bij deze gebruiksaanwijzing in het hoofdstuk „Inleiding“.
5. Veiligheidsaanwijzingen
Bij beschadigingen veroorzaakt door het niet opvolgen van deze gebruiksaanwijzing vervalt ieder
recht op garantie. Voor vervolgschade die hieruit ontstaat, zijn wij niet aansprakelijk!
Voor materiële schade of persoonlijk letsel, veroorzaakt door ondeskundig gebruik of het niet
opvolgen van de veiligheidsaanwijzingen, aanvaarden wij geen aansprakelijkheid! In zulke gevallen
vervalt de garantie.
Gewone slijtage bij het gebruik (bv. versleten banden, versleten tandwielen) en schade door ongevallen
(bv. gebroken wieldraagarmen, kromme carrosserie, enz.) vallen niet onder de garantie.
Geachte klant: deze veiligheidsvoorschriften hebben niet enkel de bescherming van het product, maar
ook de bescherming van uw gezondheid en die van andere personen tot doel. Lees daarom dit hoofdstuk
zeer aandachtig door voordat u het product gebruikt!
98
a) Algemeen
Let op, belangrijk!
Bij gebruik van het model kan het tot materiële schade of lichamelijke letsels komen. Houd rekening met
het feit dat u voor het gebruik van het model voldoende verzekerd bent, bijv. via een aansprakelijkheidsverzekering. Informeer indien u reeds beschikt over een aansprakelijkheidsverzekering voor u het model
in bedrijf neemt bij uw verzekering of het gebruik van het model mee verzekerd is.
• Om veiligheids- en toelatingsredenen (CE) is het eigenhandig ombouwen en/of wijzigen van het product niet
toegestaan.
• Het product is geen speelgoed. Het is niet geschikt voor kinderen onder de 14 jaar.
• Het product mag niet vochtig of nat worden.
• U mag de motor en de uitlaat nooit tijdens en na het gebruik aanraken! Verbrandings- en verwondingsgevaar!
• Bewaar de benzine achter slot en grendel zodat het niet toegankelijk is voor kinderen.
• Vermijd contact met de ogen, de slijmvliezen en de huid. Als u zich onwel voelt, dient u onmiddellijk een arts te
raadplegen!
• Mors nooit brandstof. Gebruik een speciale brandstoffles om het voertuig te tanken.
• Testritten en het rijden zelf zijn alleen toegestaan in openlucht. Adem de brandstofgassen en de uitlaatdampen niet
in; ze zijn schadelijk voor de gezondheid!
• De benzine is licht ontvlambaar; de benzinedampen zijn uiterst explosief! Rook nooit tijdens de omgang met
brandstoffen (vb. tijdens het tanken). Houd open vuren op afstand! Explosie- en brandgevaar!
• Benzine mag uitsluitend in goed geventileerde ruimten, ver van ontstekingbronnen en uitsluitend in de toegelaten
hoeveelheden worden bewaard.
• Als het rijden permanent wordt gestopt, moet de in de tank van het model overblijvende benzine worden weggepompt.
• U mag het verpakkingsmateriaal niet zomaar laten rondslingeren. Dit is gevaarlijk speelgoed voor kinderen.
• Wendt u zich tot ons (zie hoofdstuk 1 voor de contactgegevens) of een andere vakman indien u vragen heeft die niet
met behulp van deze gebruiksaanwijzing opgehelderd kunnen worden.
De bediening en het gebruik van op afstand bediende modelvoertuigen moet geleerd worden! Als u nog
nooit een dergelijk voertuig bestuurd heeft, moet u heel voorzichtig rijden en u eerst vertrouwd maken met
de reacties van het voertuig op de commando´s van de afstandsbediening. Wees geduldig!
Neem geen risico bij het gebruik van het model! Uw eigen veiligheid en die van uw omgeving is afhankelijk
van uw verantwoord gebruik van het model.
• Het voorgeschreven gebruik van het voertuig verondersteld regelmatige onderhoudswerken en reparaties.
Bijvoorbeeld is het zo dat de banden verslijten bij gebruik of er is „ongevalsschade“ bij een rijfout.
Gebruik voor de door u gewenste onderhouds- of reparatiewerken uitsluitend originele vervangonderdelen!
99
b) Ingebruikname
De gebruiksaanwijzing voor de afstandsbediening werd afzonderlijk geleverd. Neem in elk geval de daar
vermelde veiligheidsvoorschriften en alle verdere informatie in acht!
Ga bij de ingebruikname altijd op de hieronder beschreven volgorde te werk, anders komt het tot onvoorzienbare
reacties van het voertuig! Houd bovendien rekening met hoofdstuk 8.
Stap 1:
Schakel de zender in indien dit nog niet is gebeurd. Controleer zijn werking (vb. bedrijfsweergave van de zender).
Stap 2:
Plaats het voertuig op een geschikte ondergrond, zodat de wielen vrij kunnen bewegen.
Sluit de stroomtoevoer van de ontvanger aan en zet de aan-/uitschakelaar voor de ontvangervoedingsspanning in
de stand „ON“ (= aan).
Stap 3:
Controleer vóór het gebruik van het voertuig en terwijl het model stilstaat of het zoals verwacht op de commando´s
van de afstandsbediening reageert (gas- en stuurservo).
Stap 4:
Stel de trimming van de gas-/remhendel op de zender zodanig in, dat bij volledig loslaten van de hendel (neutrale
stand van de gas-/remhendel van de zender) de rem niet meer actief is.
Stap 5:
Stel tenslotte de trimming voor de besturing in zodat de voorwielen ongeveer recht staan. Een precieze instelling
voor rechtdoor rijden kan later tijdens het rijden gebeuren.
Step 6:
Controleer of de gas- en stuurservo tijdens het gebruik bij volledige uitslag op de zender mechanisch „op blok“
lopen. Als dit niet het geval is, moet de servoweg op de zender worden begrensd (zie gebruiksaanwijzing van de
afstandsbediening).
Step 7:
Programmeer (indien geïntegreerd in de afstandsbediening) op de gasservo een fail-safefunctie en controleer de
correcte werking. Als deze functie niet in de afstandsbediening is geïntegreerd, raden wij u sterk aan om een externe fail-safemodule (moet afzonderlijk worden aangekocht) te gebruiken.
100
c) Rijden van het voertuig
• Een verkeerd gebruik van het product kan zware letsels en beschadigingen tot gevolg hebben! Rijd daarom alleen
zolang u direct zichtcontact met het modelvoertuig heeft. Rijd daarom ook niet ´s nachts.
• Rijd alleen als uw reactievermogen niet verminderd is. Vermoeidheid of beïnvloeding door alcohol of medicijnen kan
verkeerde reacties tot gevolg hebben (net als bij een echt voertuig).
• Met dit modelvoertuig mag u niet op openbare straten, pleinen en wegen rijden. Gebruik het ook niet op privaat
terrein zonder de toestemming van de eigenaar.
• Rijd niet op mensen of dieren af!
• Rijd niet door nat gras, water, modder of sneeuw en als het regent. Het modelvoertuig is noch waterdicht noch
watervast.
• Vermijd het rijden bij zeer lage buitentemperaturen. Bij koud weer kan de elasticiteit van het kunststof van de carrosserie
en de ophanging verminderen. Dan zullen ook kleine ongevallen beschadigingen aan het modelvoertuig veroorzaken.
• Rijd niet bij onweer, onder hoogspanningsleidingen of in de buurt van zendmasten.
• Raak de bougiekabel of bougie nooit aan als de motor draait. Hoogspanning, levensgevaar!
• De overbrengingsverhouding is geschikt voor gebruik op het terrein. In geval van permanent gebruik op de weg kan
niet worden uitgesloten dat de motor oververhit.
• Laat de zender steeds ingeschakeld zolang het modelvoertuig in gebruik is. Om het voertuig af te stellen, schakelt
u altijd eerst de motor uit. Daarna schakelt u de stroomtoevoer van de ontvanger uit (schakelaar op „OFF“). Pas nu
mag de zender uitgeschakeld worden.
• Bij zwakke batterijen (of accu´s) in de afstandsbediening zal de reikwijdte verminderen. Zwakke batterijen (of accu’s)
in het ontvangapparaat verhinderen een krachtig gebruik van de servo’s. Controleer voor een rit de laadtoestand
van de batterijen of accu’s in de zender en ontvanger.
Het voertuig is omwille van zijn afmetingen met een zeer sterke stuurservo uitgerust. Dit vereist een hogere
stroomtoevoer. Daarom is ook een krachtige ontvangervoedingsspanning nodig (vb. 5-cellig Hump-accupack).
Controleer daarom voor en na elke rit de ontvangervoedingsspanning. Bij een te lage spanning reageren de servo’s
slechts zwak zodat het voertuig niet meer op de stuurbevelen van de zender reageert. Bovendien kan het tot
onvoorziene reacties van de ontvanger komen.
Stop het rijden onmiddellijk (motor uitschakelen, ontvangervoedingsspanning uitschakelen, zender uitschakelen)
als de reacties van het ontvangapparaat niet zoals gewenst uitvallen. Vervang daarna de ontvangervoedingsspanning
of laad deze opnieuw op.
• Zowel motor als aandrijvingsonderdelen (vb. uitlaat, koppeling) worden warm tijdens het gebruik. Houd voor elke
nieuwe rit een pauze van minstens 5 - 10 minuten.
Raak de motor een aandrijvingsonderdelen (uitlaat, etc.) niet aan tot ze zijn afgekoeld. Verbrandingsgevaar!
101
6. Tips voor batterijen en accu´s
• Houd batterijen/accu´s buiten het bereik van kinderen.
• U mag batterijen/accu´s niet zomaar laten rondslingeren wegens het gevaar dat kinderen of huisdieren ze inslikken.
In dit geval dient u onmiddellijk een arts te raadplegen!
• U mag batterijen/accu´s nooit kortsluiten, demonteren of in het vuur werpen. Er is explosiegevaar!
• Lekkende of beschadigde batterijen/accu´s kunnen bij contact met de huid verwondingen veroorzaken. Draag in
zo´n geval steeds beschermende handschoenen.
• Gewone (niet-oplaadbare) batterijen mogen niet worden opgeladen. Er bestaat brand- en explosiegevaar! U mag
alleen accu´s opladen die hiervoor geschikt zijn. Gebruik geschikte laders.
• Let bij het plaatsen van de batterijen/accu’s op de juiste poolrichting (kijk goed naar plus/+ en min/-).
• Als u het product langere tijd niet gebruikt (bijv. als u het opbergt), moet u de batterijen (of accu´s) uit de zender
nemen om beschadigingen door lekkende batterijen/accu´s te voorkomen. Koppel de ontvangeraccu volledig los
van de ontvanger.
Laad de accu´s ongeveer om de 3 maanden op, aangezien anders door zelfontlading een zogeheten diepontlading
kan optreden waardoor de accu´s onbruikbaar worden.
• Wissel steeds de hele reeks batterijen, resp. accu’s in de zender. U mag geen volle en halfvolle batterijen of accu´s
door elkaar gebruiken. Gebruik steeds batterijen of accu´s van hetzelfde type en dezelfde fabrikant.
• U mag nooit batterijen en accu´s door elkaar gebruiken! Gebruik voor de zender ofwel batterijen ofwel accu´s.
• Bij gebruik van LiPo-accu’s in het voertuig moet u zeker de informatie van de fabrikant m.b.t. de omgang of het
opladen van de LiPo-accu in acht nemen.
U kunt voor de werking van de zender ook accu´s in plaats van batterijen gebruiken.
Door de lagere capaciteit en lagere spanning van accu’s (accu = 1,2 V, batterij = 1,5 V) zal het product
echter een lagere bedrijfsduur hebben. Maar dit speelt normaal gezien geen rol aangezien de bedrijfsduur
van de zender veel hoger is dan die van de ontvangeraccu in het voertuig.
Als u batterijen in de zender wilt gebruiken, raden wij aan om hoogwaardige alkalinebatterijen te gebruiken.
102
7. Accu’s laden
a) Ontvangeraccu laden
• Voor het gebruik van het voertuig is een afzonderlijke, krachtige ontvangervoedingsspanning nodig, aangezien de
stroombehoefte vooral voor de stuurservo zeer groot is.
Wij raden om een 5-cellig NiMH-hump-accupack met hoog vermogen te gebruiken als ontvangervoedingsspanning.
• Ontkoppel de ontvangeraccu voor het opladen van de ontvanger en verwijder deze uit de accubox van het voertuig.
• Om de ontvangeraccu’s op te laden dient u de gebruikshandleiding van het door u gebruikte laadapparaat in acht te
nemen.
• Accu’s worden tijdens het laden of ontladen warm (tijdens het rijden van het voertuig). Laad de accu’s pas op, als
deze tot op kamertemperatuur zijn afgekoeld. Hetzelfde geldt na het laden; gebruik de accu in het voertuig pas als
deze na het laden volledig is afgekoeld.
b) Accu´s in de zender opladen
Neem daarom de afzonderlijk meegeleverde gebruiksaanwijzing van de zender in acht.
103
8. In bedrijf nemen
a) Carrosserie verwijderen
Verwijder de vier houderclips van de overrolbeugel (2
x boven de vooras, 2x links/rechts van de tank) en de
beide clips op de zijde bij de achterwielen (zie pijl in
afbeelding 1).
Trek de overrolbeugel zijdelings uit de houders en zet
de beugel recht. Hef de carrosserie op en draai deze
zod dat ze door de rechtopstaande overrolbeugel kan
worden verwijderd.
Afbeelding 1
b) Leggen van de antennekabel van de ontvanger
Plaats eerst de aan-/uitschakelaar van de ontvanger
(zie cirkel in afbeelding 2) in de positie „OFF“
(uitgeschakeld).
Open de ontvangerbox (afbeelding 2, pos. 1) door de
drie clips te verwijderen.
Voer de antennekabel en het antennebuisje door het
deksel van de ontvangerbox (zie meegeleverde
accessoires).
Voer ook de accuaansluitkabel van de aan-/
uitschakelaar uit de ontvangerbox (zie ook afbeelding
3, pos. 4).
Steek na het sluiten van de ontvangerbox het buisje in
de houder aan de bovenzijde van de ontvangerbox
(zie pijl in afbeelding 2).
Afbeelding 2
Overtollige antennekabel laat u gewoon los uit het uiteinde van het antennebuisje hangen.
Om een optimaal bereik te bereiken, moet de antennekabel verticaal uit het voertuig uitsteken.
Kort de antennekabel nooit in! Kort de antennekabel nooit in! Dit vermindert de reikwijdte heel sterk.
104
c) Ontvangeraccu in het voertuig plaatsen
Omwille van de hoge stroombehoefte van de beide
servo’s is een krachtige ontvangeraccu nodig (wij raden
een 5-cellig NiMH-Hump-accupack aan).
Open de accubox (afbeelding 2, pos. 1) door de drie
clips te verwijderen en plaats de ontvangeraccu
(afbeelding 3, pos. 2).
De aansluitkabel van de accu voert u uit de accubox
(afbeelding 3, pos. 3) en verbindt u met de tweepolige
rode BEC-stekker die uit de aan-/uitschakelaar van de
ontvangerbox werd gevoerd (afbeelding 3, pos. 4).
Sluit de accubox opnieuw en let daarbij op dat de
kabels niet gekneld of geplooid worden.
Afbeelding 3
d) Zender en ontvangtoestel in gebruik nemen
Open het batterijvak op de zender en plaats ofwel batterijen ofwel volledig opgeladen accu’s in het batterijvak. Let
hierbij op de juiste polariteit (plus/+ en min/-), zie aanduiding in het batterijvak. Het batterijvak weer sluiten.
Schakel de zender in. Controleer de functie van de zender.
Neem de meegeleverde gebruiksaanwijzing van de afstandsbediening in acht.
Schakel het ontvangapparaat in (schakelaar op „ON“, zie cirkelmarkering in afbeelding 2).
e) Fail-safe programmeren
Om veiligheidsredenen mag de motor tijdens de programmering van de fail-safefunctie niet lopen! Voor de
programmering van de faile-safe baseert u zich op de gebruiksaanwijzing van de afstandsbediening. Als
een externe faile-safemodule wordt gebruikt (niet inbegrepen; optioneel accessoire), gebruikt u deze
gebruiksaanwijzing. De faile-safe moet de gas-/remservo sturen.
Schakel de zender en de ontvangervoedingsspanning en controleer de werking van de servo’s. Schakel vervolgens
de zender uit.
Door de ontbrekende stuurimpulsen begint de stuurservo eventueel te trillen. Dit is normaal (indien gewenst kan door
een als optie beschikbare tweede failsafe ook de stuurservo naar een gedefinieerde positie worden gebracht, bijv.
voor rechtuit rijden).
Stel de fail-safe zo in, dat de gas-/remservo in die stand staat, waarin de rem geactiveerd wordt (max. remvermogen).
Bij uitvallen van het zendersignaal wordt nu door de failsafe automatisch het gas naar stationair geregeld, en de rem
ingeschakeld, zodat het voertuig tot stilstand komt.
105
f) Luchtfilter smeren en voertuig tanken
Smeer het luchtfilter lichtjes om ook heel kleine stofdeeltjes uit te filteren. Gebruik hiervoor een speciale luchtfilterolie
(niet inbegrepen). Schroef de luchtfilterbehuizing met behulp van de centrale schroef aan de voorzijde van de filter af
en plaats na het smeren terug. Let hierbij op een correcte zitting van de filter en diens houder.
Als het luchtfilter niet wordt gesmeerd, komt het door het aanzuigen van kleine stofpartikels tot een sterk
verhoogde slijtage van de motor. Als de motor vooruit rijdt zonder gesmeerde luchtfilter kan het tot motorschade komen. Verlies van aansprakelijkheid/garantie!
Open de tankdop en vul de tank met een tweetaktmengsel (mengverhouding 1:25). Gebruik voor het mengsel uitsluitend
hoogwaardige, synthetische tweetaktolie en superbenzine (of superplus).
Een tweetaktmengsel met „E10“-brandstof of een mengsel met een lager oliegehalte mag niet worden
gebruikt. Als u dit niet in acht neemt, dreigt aanzienlijke motorschade. Verlies van aansprakelijkheid/garantie!
Om voor het tanken van het voertuig niet altijd de carrosserie te moeten afnemen, raden wij u aan (indien
dit nog niet is gebeurd) om op de overeenkomstige plaats van de carrosserie een passende opening te
snijden.
g) Carrosserie en staartvleugel monteren en bevestigen
Plaats de carrosserie in omgekeerde volgorde zoals beschreven in hoofdstuk 8 a) op de houders terug en maak ze
met borgclips vast.
Monteer de staartvleugel waarin u links en rechts van de staartvleugelhouder telkens een moosrubberring en dan de
staartvleugel steekt. Maak de staartvleugel met twee borgclips vast.
Uw voertuig is nu klaar voor de eerste proefrit.
h) Reikwijdte van de afstandsbediening controleren
Opdat u niet de controle over uw modelvoertuig verliest, moet u vóór elke start of na een ongeval de functie en de
reikwijdte van de RC-installatie controleren. Voor de controle van de reikwijdte is het voldoende om de functie van de
stuurservo te testen.
Omwille van het goede contact van de banden en het gewicht van het voertuig zouden de wielen hun stuuruitslag niet
spontaan en direct volgen als het voertuig op de grond staat. Daarom houdt u het modelvoertuig zo aan de vooras dat
de wielen vrij in de lucht hangen.
Voer de test van de reikwijdte alleen dan uit, als de motor niet loopt!
• Schakel (indien nog niet is gebeurd) eerst de zender in en daarna de ontvanger.
• Verwijder u zowat 50 m van het model.
• Beweeg het stuurwiel op de zender (kanaal 1) naar rechts. De wielen moeten nu naar rechts draaien.
• Beweeg het stuurwiel naar links. De wielen moeten nu naar links draaien.
• Laat de afstandsbedieningshendel los. De wielen moeten nu naar de rechte stand terugdraaien.
106
U mag het modelvoertuig niet laten rijden als de afstandsbediening fout werkt!
Zoek voor elke rit eerst de fout als de reacties van de afstandsbediening bij de reikwijdtetest niet uitvallen
zoals beschreven.
i) Motor starten
Algemeenheden over de verbrandingsmotor
Daarom moet bij de ingebruikname van de nieuwe motor een zekere inlooptijd in acht genomen worden.
Tijdens de inloopfase passen de motoronderdelen zich perfect aan elkaar aan waardoor er een maximale
prestatie bereikt wordt en voortijdige slijtage vermeden wordt.
Het inlopen moet daarom met grote zorgvuldigheid gedaan worden!
Koude motor starten
De carburateur heeft een geïntegreerde membraanpomp die begint te werken zodra de motor draait.
Hierbij wordt de afwisselende over- en onderdruk in de krukasbehuizing benut om de brandstof naar de carburateur te
voeren.
Voor het starten heeft de carburateur een handmatige pomp waarmee de brandstof naar de carburateur gevoerd
wordt. Deze handmatige pomp bestaat uit een transparante rubber bolkap (afbeelding 4, pos. 1) die tegelijkertijd als
kijkglas voor de visuele controle van de brandstoftoevoer naar de carburateur dient.
• Sluit de rubber bolkap (zie afbeelding 4, pos. 2) door
de hendel naar beneden te schuiven.
• Bedien de handmatige pomp (rubber bolkap
meermaals indrukken) tot het kijkglas volledig met
brandstof gevuld is en de benzine naar de
carburateur werd gevoerd.
• Trek aan de trekstarter tot u de eerste ontsteking
hoort.
• Open onmiddellijk daarna de choke-klep verder
(hefboom horizontaal) en trek de trekstarter krachtig
door, tot de motor start. Houd hierbij het model met
uw hand vast.
Afbeelding 4
Waarschuwing!
Trek de trekstarter niet tot aan de aanslag uit maar altijd slechts tot 3/4 van de totale lengte! Bepaal de
lengte van de kabel door deze langzaam eruit te trekken zonder de motor op te starten! Trek de trekstart
nooit met geweld uit!
• Als de motor onmiddellijk na de eerste start weer uitgaat, sluit dan de chokeklep en trek opnieuw aan de trekstarter
tot de motor weer draait.
• Als de motor loopt laat u de trekstarter los, en zet u de gas/rem-hefboom op de afstandsbediening in stationaire
stand.
107
• Open de choke-klep opnieuw (hefboom horizontaal) en laat de motor ca. 1 - 2 minuten warmlopen.
Waarschuwing!
Als de chokeklep te lang gesloten blijft of als er teveel brandstof in de verbrandingsruimte en het carter
gepompt werd, zal het mengsel te rijk worden en de motor verzuipen. De trekstarter kan dan alleen nog
met veel kracht bediend worden. Doe geen verdere startpogingen en verwijder de overtollige brandstof
(zie hoofdstuk 14) om schade aan de trekstarter en de motor te voorkomen!
In afbeelding 4, pos. 3 ziet u ook de toets voor „motor uit“.
j) Het voertuig besturen
De afbeeldingen hieronder dienen enkel als illustratie van de functies. Deze moeten niet met het design
van de meegeleverde zender overeenkomen.
1. Gas/remhendel loslaten, voertuig rolt uit (of beweegt zich niet), hendel bevindt zich in de neutrale stand
Afbeelding 5
2. Vooruit rijden, gas/remhendel in de richting van de greep trekken
¨
Afbeelding 6
3. Vooruit rijden en dan remmen (het voertuig vertraagt; loopt niet langzaam uit), de gas/remhendel zonder pauze
van de greep wegschuiven
¨
¨
Afbeelding 7
Bedien de gas/remhendel voor de rijfunctie enkel heel voorzichtig en rijd in het begin niet te snel tot u
vertrouwd bent met de reacties van het voertuig op de bediening.
Maak geen plotselinge of snelle bewegingen met de bedieningselementen van de zender.
Als het voertuig de neiging heeft om naar links of rechts te trekken, moet u de trim voor de besturing
overeenkomstig instellen bij de zender (zie ook gebruiksaanwijzing van de afstandsbediening).
Als de neutrale stand van de rijfunctie niet correct is (vb. trimming lichtjes foutief afgesteld) dan kan door
het verhoogde stationaire toerental de koppeling slepen en voortijdig verslijten (trimming staat richting
volgas) of de rem verhindert het rollen van het voertuig (trimming in de richting van de rem afgesteld). Als
een van deze problemen bij u optreedt dan corrigeert u de instelling van de trimming voor de rijfunctie.
De tweetaktmotor van het model is luchtgekoeld. Dit betekent dat de rijwind voor de koeling van de motor
moet zorgen (rijwindkoeling).
108
Vermijd daarom, als het mogelijk is, om het voertuig te versnellen met veelvuldige en heftige wisselingen
van de snelheid (door kort stotend gas te geven vanuit een laag toerentalbereik en vervolgens met rukken
het toerental terug te nemen). De kortstondig hoge toerentallen verhitten de motor sterk zonder dat een
overeenkomstige koeling door de rijwind wordt verzekerd. Als gevolg van de oververhitting van de motor
kan de zuiger in de glijlagerbus blijven steken en kan de aandrijving abrupt blokkeren. Hierdoor kan er
gevolgschade in de volledige aandrijving ontstaan.
U moet het rijden onmiddellijk stopzetten als u ongewone reacties van het voertuig op de commando´s
van de afstandsbediening registreert of als het voertuig niet meer reageert.
Dit gedrag kan door een zwakke ontvangeraccu of batterijen/accu’s in de zender worden veroorzaakt.
Ook een samengerolde ontvangerantenne, storingen op het gebruikte zendkanaal of frequentieband (bv.
andere modellen, draadloze overdracht door andere apparaten), een te grote afstand tussen zender en
voertuig of slechte zend-/ontvangstomstandigheden kunnen een reden zijn voor ongewone reacties van
het voertuig.
Wacht na een rit minstens 5 - 10 minuten tot de motor en de gehele aandrijving (uitlaat, koppeling, etc.)
voldoende afgekoeld zijn voor u opnieuw met het voertuig rijdt.
k) Rijden stoppen
Om het rijden te stoppen, gaat u als volgt te werk:
• Laat de gas/remhendel op de zender los zodat hij in de neutrale stand staat en laat het voertuig uitbollen.
• Nadat het voertuig stil staat, drukt u op de rode toets op het motorblok boven de trekstart (zie ook afbeelding 4, pos.
3) en schakelt u zo de motor uit.
Steek uw vingers niet in de wielen of in de aandrijving en u mag in geen geval de hendel op de gas/
remhendel voor de rijfunctie bewegen! Houd het voertuig nooit aan de wielen vast!
• Schakel de ontvangervoedingsspanning uit.
• Schakel tot slot de zender uit.
Let op!
Motor en aandrijvingsonderdelen (vb. uitlaat) worden tijdens het gebruik zeer warm! Raak deze onderdelen
daarom niet direct na het rijden aan; verbrandingsgevaar!
109
9. Instelmogelijkheden op het voertuig
a) Wielvlucht instellen
De wielvlucht kenmerkt de hoek van de wielen t.o.v. de verticale as.
Afbeelding 8b
Afbeelding 8a
Negatieve wielvlucht
Positieve wielvlucht
(bovenzijde wielen wijst naar binnen)
(bovenzijde wielen wijst naar buiten)
De instelling van de wielen op de beide afbeeldingen boven is overdreven weergegeven, om het verschil
tussen negatieve en positieve wielvlucht aan te geven. Voor de afstelling van het modelvoertuig mogen
deze extreme instellingen niet worden overgenomen!
• Negatieve wielvlucht aan de voorwielen verhoogt de dwarsstabiliteit van de wielen in bochten, de besturing reageert
directer, de stuurkrachten worden kleiner. Tegelijkertijd wordt het wiel in de asrichting op de fusee gedrukt. Daarmee
wordt de axiale lagerspeling gecompenseerd, het rijgedrag wordt rustiger.
• Negatieve wielvlucht aan de achterwielen vermindert de neiging van de achterkant van het voertuig om in bochten
te oversturen.
• Positieve wielvlucht daarentegen vermindert de zijdelingse houdkracht van de banden; ze mag niet worden gebruikt.
Wielvlucht aan de vooras instellen:
De verstelling van de wielvlucht gebeurt door het
verdraaien van de schroef (1) van de bovenste
draagarmen.
Aangezien deze schroef telkens een linkse en rechtse
schroefdraad heeft, moet u de draagarm voor het
verplaatsen van de wielvlucht niet uitbouwen.
Afbeelding 9
110
Wielvlucht aan de achteras instellen:
De verstelling van de wielvlucht gebeurt door het
verdraaien van de schroef (1) van de bovenste
draagarmen.
Aangezien deze schroef telkens een linkse en rechtse
schroefdraad heeft, moet u de draagarm voor het
verplaatsen van de wielvlucht niet uitbouwen.
Afbeelding 10
111
b) Instellen sporing
De sporing (toespoor = afb. „a“, naspoor = afb. „b“) heeft betrekking
van de stand van het wielvlak ten opzichte van de rijdrichting.
a
b
¦¦
Tijdens het rijden worden de wielen door de rolweerstand vooraan uit
elkaar gedrukt en staan daarom niet meer exact parallel t.o.v. de
rijrichting. Ter compensatie kunnen de wielen van het stilstaand voertuig
zo ingesteld worden dat ze vooraan lichtjes naar binnen wijzen. Dit
toespoor zorgt tegelijkertijd voor een betere zijdelingse geleiding van
de banden en zodoende voor een directere reactie van de besturing.
Als u een zachtere reactie van de besturing wenst, kan dit via de
instelling van een naspoor bereikt worden, d.w.z. de wielen van het
stilstaand voertuig wijzen naar buiten. Een spoorhoek van 0° aan de
vooras zorgt voor de beste stuurresultaten op zowat elke ondergrond.
Afbeelding 11
Een spoorhoek van meer dan 3° toespoor (a) of naspoor (b) leidt tot problemen bij het hanteren en een
lagere snelheid, bovendien verhoogt uw bandenslijtage.
De bovenstaande afbeelding toont een sterk overdreven instelling die enkel dient voor de verduidelijk van
het onderscheid tussen voor- en nadeel. Wordt een dergelijke instelling bij het voertuig gekozen dan is het
nu nog zeer slecht wisselbaar!
Spoor instellen:
Afbeelding 12: Vooras
Afbeelding 13: Achteras
Het voor-/naspoor aan de voorste as laat zich door verdraaien van de afstelschroef (1) instellen. Aangezien de
afstelschroef zowel een linkse als rechtse schroefdraad heeft, hoeft deze voor het verstellen niet te worden
gedemonteerd.
Draai altijd beide afstelschroeven (1) gelijkmatig vast (linker en rechter voorwiel), aangezien anders hetzij
de trimming op de zender moet worden versteld of zelfs de aansturing door het stuurservo moet worden
gecorrigeerd(vb. servostangen verplaatsen of servoarm anders op de servo plaatsen).
112
c) Stuurgeometrie instellen
Defecten bij servo’s worden door moeilijke besturingen of mechanische belastingen (vb. door vuil of roest) of door
asymmetrische en daardoor niet lineaire geometrische stuurinstellingen veroorzaakt. Daarom moet u voor het rijden
op uw model de volgende punten controleren en eventueel overeenkomstige correcties uitvoeren.
Door deze maatregelen garandeert u een sterkere, onder belasting snellere en vooral naar links en rechts gelijkmatige
aansturing van de besturing. Let bij de instellingen in elk geval op dat de servo niet op blok loopt.
De rechthoekige stuurhendels A en A‘ moeten exact
parallel en 90° t.o.v. lijn B worden afgesteld. De lijn B
bevindt zich precies 180° (dus dwars) t.o.v. de
rijrichting.
Als de voorste wielen na de correctie van de
stuurhendelpositie niet exact op neutraal (rechtuit)
staan, moet u met de spoorstangen C en C‘ de neutrale instelling van de wielen (spoor) instellen.
Houd daarbij ook rekening met de voorschriften in het
hoofdstuk 9 b).
De seroaandrijfhendel van stuurservo D moet bij de
neutrale stand van de zender (trimming ook op 0)
precies 90° t.o.v. de servobehuizing zijn afgesteld.
Afbeelding 14
Indien nodig, demonteert u de servohendel en plaats
u deze afgesteld opnieuw terug. Kleine afwijkingen
kunnen met de trimming op de zender worden
ingesteld.
Als de stuurhendel en servoaandrijfhendel zoals hierboven beschreven, precies zijn ingesteld, moet eventueel nog de
stuurstang E worden verlengd zodat de wielen opnieuw in de rechtuitstand staan.
113
d) Schokdempers instellen
Afbeelding 15: Vooras
Afbeelding 16: Achteras
Op het bovenste uiteinde van de schokdempers kan de instelling voor de veervoorspanning worden uitgevoerd door
aan een kartelmoer (1) te draaien. Let op dat de schokdemperbehuizing (2) hierbij niet meedraait en zich daardoor uit
de schokdemperkap (3) draait (dan dreigt olieverlies).
De schokdempers aan de voor- en achteras van het voertuig kunnen aan de demperbrug (4) en aan de onderste
draagarm (5) op verschillende posities worden gemonteerd. De fabrikant heeft hier echter een optimale positie gekozen
waardoor een wijziging uitsluitend door professionele bestuurders mag worden uitgevoerd.
Stel de schokdempers van een as altijd gelijk in (aan de linker en rechts kant van de voor- of achteras), aangezien
anders een rijverzoek opnieuw als mislukt worden bestempeld.
Let ook altijd op de correcte zitting van het stofbeschermrubber binnen in de veren (6).
Als optioneel toebehoren (niet in de leveringsomvang inbegrepen, afscheiden te bekomen), kunt u vb.
veren met een andere hardheidsgraad gebruiken of vul de schokdempers met een demperolie met ander
viscositeit.
114
e) Instellen van de servo-saver
De besturing van het voertuig is uitgevoerd als fuseebesturing.
De zwenkbeweging van de servohefboom heeft via de stuurstangen effect op de arm van de servosaver.
De servosaver bestaat uit twee rechthoekig t.o.v. van
elkaar geplaatste armen (1 en 2) die niet star met elkaar
verbonden zijn, maar die d.m.v. een veer op hetzelfde
vlak met de stuurstangen tegen elkaar in kunnen bewegen.
De tweede arm van de servosaver beweegt de
besturingsplaat die opnieuw via de beide spoorstangarmen de stuurinslag van de beide voorwielen bewerkt.
Als er tijdens het rijden harde schokken via de wielen
op de stuurmechaniek overgebracht worden, worden
deze niet onmiddellijk naar de stuurservo
overgedragen maar via de verende verbinding van de
twee hefarmen van de servosaver gedempt.
Het effect van de servosaver kan met een kartelmoer
(3) ingesteld worden door de aandrukkracht van de
veren op de beide hefarmen te veranderen.
Afbeelding 17
Bij een te zachte instelling bewerken lichte stoten tegen het wiel reeds een verdraaiing van beide armen
van de servosaver, wat de stuurprecisie en wegligging bij het rijden negatief beïnvloed.
Een te harde instelling daarentegen kan ertoe leiden dat de servoaandrijving wordt beschadigd, aangezien
stoten tegen de wielen ongefilterd naar de servo worden doorgestuurd.
115
10. Motorinstellingen
De carburateur is af fabriek optimaal ingesteld voor de eerste ritten. Hierbij wordt een rijke carburateurinstelling gebruikt
om de motor in de inloopfase voldoende van olie te voorzien. Dit is te herkennen aan de vele witte rook die uit de
uitlaat komt.
Voor de eerste 2 - 3 volle tanks moet de rijke carburateurinstelling worden behouden. Bovendien moet u te lange
volgasfasen voorkomen en de motor voorzichtig op verschillende toerentallen inrijden.
a) Carburateur afstellen - algemeen
Al naargelang het gebruikte mengsel, de bougie, de geluidsdemper en de omgevingsvoorwaarden zoals luchtdruk en
luchtvochtigheid kunnen er kleine wijzigingen bij de afstelling van de carburateur nodig worden. De fijnafstelling van
stationair en volgas kan pas met een goed ingelopen motor gedaan worden.
Afbeelding 18
L Stationair mengselregelschroef
H Hoofdsproeiernaald
S Instelschroef voor standgas
116
b) Stationair mengselregelschroef (L) instellen
• Laat de motor rijden en breng hem zo op bedrijfstemperatuur.
• Als de motor slecht gas neemt, is het stationaire mengsel te arm. Als u de stationair-mengselregelschroef naar links
(tegen de klok in) draait, wordt het mengel rijker worden.
Corrigeer de instelling stapsgewijze, door de stationair mengselregelschroef telkens ca. een 1/8 omwenteling naar
links te draaien.
• Als de motor slechts sputterend en met veel rook gas neemt, is het mengsel te rijk. Als u de schroef naar rechts (naar
rechts) draait, wordt het mengsel verarmd (het aandeel brandstof wordt verminderd).
Corrigeer de instelling stap voor stap door de stationair-mengselregelschroef telkens ca. een 1/8 slag naar rechts te
draaien.
c) Hoofdsproeiernaald (H) instellen
• Hef de aangedreven as op van de grond en laat de bedrijfswarme motor kortstondig op volgas lopen.
• Nu kunt u met de hoofdsproeiernaald de instelling van het volgasmengsel in stappen van 1/8-slagen corrigeren.
Draai de hoofdsproeiernaald met de klok mee om het mengsel te verarmen.
Draai de hoofdsproeiernaald tegen de klok in om het mengsel te verrijken (het aandeel brandstof te verhogen).
• Voor een lange levensduur van de motor moet u voor de instelling van de hoofdsproeiernaald de voorkeur geven
aan een lichtjes rijke carburateurinstelling.
Draai hiervoor in kleine stappen zolang aan de hoofdsproeiernaald (H) tot de mtor kort na het stuursignaal „volgas“
zijn hoogste toerental bereikt en zonder horten rond draait.
Vervolgens draait u de hoofdsproeiernaald een 1/8-omwenteling tegen de richting van de wijzers van de klok om het
benzineaandeel te verhogen (= rijke carburateurinstelling).
• Na elk draaien van de motor (na elke tankvulling) moet de motor voldoende lang afkoelen (ca. 10 min.).
Waarschuwing!
Het is zeer belangrijk dat het mengsel niet te arm wordt! Denk eraan dat de smering van de motor door de
olie in de brandstof gebeurt.
Te weinig brandstof in het mengsel (= arme carburateurinstelling) zal oververhitting van de motor en het
vastlopen van de zuiger door een gebrekkige smering tot gevolg hebben. Tijdens het gebruik moet er
steeds een lichte witte rookpluim uit de uitlaat komen. Indien niet moet u de motor onmiddellijk stoppen en
het mengsel verrijken. Let er verder op dat de cilinderkop voldoende door lucht omstroomd wordt om
oververhitting te voorkomen. De optimale bedrijfstemperatuur van de motor bedraagt ca. 100 - 120 °C.
Controleer de temperatuur met een infrarood-thermometer.
U kunt herkennen dat de motor ingelopen is als hij in koude toestand en zonder gloeiplug zonder merkbare weerstand doordraait. Pas nu mag u de motor met een volledig vermogen laten draaien.
117
d) Stationair toerental (S) instellen
• Draai de instelschroef voor het stationair toerental (S) in de richting van de wijzers van de klok als het stationair
toerental moet worden verhoogd.
• De instelschroef tegen de richting van de wijzers van de klok draaien verlaagt het stationair toerental.
Stel bij een bedrijfswarme motor het stationair toerental zo in dat de motor nog vlot loopt. Vermijd een te
hoog stationair toerental aangezien in dit geval de koppeling permanent sleept en sneller verslijt.
e) Fabrieksinstellingen opnieuw instellen
Stationair mengselregelschroef (L):
Als basisinstelling dient de stationair-mengselregelschroef 1,25 slagen uitgedraaid te zijn.
• Draai de schroef voorzichtig en zonder kracht te gebruiken helemaal in tot ze volledig aansluit.
• Draai de naald nu weer met 1,25 slagen eruit.
Hoofdsproeiernaald (H):
De basisinstelling van de hoofdsproeiernaald bedraagt 1,75 slagen.
Als de hoofdsproeiernaald te vast ingedraaid wordt, kunnen zowel de naald als de fitting van de naald
vernield worden! Verlies van garantie/aansprakelijkheid!
118
11. Onderhoud en reiniging
Indien u met het voertuig hebt gereden, laat u alle onderdelen (bijv. motor, uitlaat, enz.) eerst volledig
afkoelen.
Verwijder na het rijden stof en vuil van het gehele voertuig. Gebruik bijv. een langharige schone kwast en een stofzuiger.
Sprays met perslucht kunnen ook zeer nuttig zijn.
U mag geen reinigingssprays of gewone schoonmaakmiddelen gebruiken. Hierdoor kan de elektronica
beschadigd raken en bovendien leiden dergelijke middelen tot verkleuringen aan de kunststof onderdelen
of de carrosserie.
Was het voertuig nooit met water af, vb. met een hogedrukreiniger. Daardoor worden de motor, ontvanger
en servo’s vernietigd. Het voertuig mag niet vochtig of nat worden!
Voor het schoonvegen van de carrosserie kunt u een zachte en licht vochtige doek gebruiken. Wrijf niet te hard.
Anders ontstaan krassen of wordt de lak beschadigd.
Met regelmatige tussenpozen moeten er onderhoudswerkzaamheden en functiecontroles aan het voertuig uitgevoerd
worden. Deze zorgen voor een storingsvrije werking en duurzame rijprestaties.
Door de trillingen van de motor en schokken tijdens het rijden, kunnen er onderdelen en schroefverbindingen losraken.
Controleer daarom voor en na elke rit de volgende posities:
• Vaste zit van de wielmoeren en alle schroefverbindingen van het voertuig
• Bevestiging van de servo´s
• Vastkleven van de banden op de velgen, resp. de toestand van de banden
• Bevestiging van alle kabels (deze mogen niet in bewegende delen van het voertuig raken)
Kijk bovendien het model vóór elk gebruik na op beschadigingen. Indien u beschadigingen vaststelt, mag
u het voertuig niet gebruiken of in gebruik nemen.
Als versleten voertuigonderdelen (vb. banden) of defecte voertuigonderdelen (vb. een gebroken draagarm)
moeten worden vervangen, dan mag u enkel originele vervangonderdelen gebruiken.
Controleer na meerdere ritten regelmatig de volgende posities:
• Het luchtfilter moet worden gesmeerd, schoon en onbeschadigd zijn om vb. in een stofferige omgeving ook het
fijnste stof weg te filteren.
• Alle bewegende en gelagerde delen moeten na elke reiniging van het model of na meerdere ritten met dunvloeibare
smeerolie of spuitvet gesmeerd worden.
• Controleer de toestand en de contactafstand van de bougie.
Bougies verslijten (vooral in de inloopfase). Wij raden daarom aan om steeds enkele bougies ter vervanging paraat
te houden.
119
Gebruik alleen de voorgeschreven bougies van het type „CMR 7H“! Een verkeerde of versleten bougie zal de motor
verkeerd doen draaien en zal de afstelling bemoeilijken. Voor de montage of het vervangen van de bougies hebt u
een bougiesleutel (kruissleutel SW10) nodig. De ideale elektrodenafstand van een intacte bougie bedraagt 0,7 mm.
• Controleer de besturing van de carburateur en de
rem.
Bij neutraal staande gas-/remservo (1) moet de
carburateurstuurstang (2) door de veerkracht van de
carburateurdrosselklep lichtjes op de mechanische
aanslag van de roerhoorn drukken.
• De remstang (3) mag hierbij nog niet op de
remhendel (4) en zo op de rem inwerken.
• Als de remfunctie op de zender wordt geactiveerd,
beweegt de roerhoorn in de richting van de pijl. De
gasstang wordt door de ingebouwde veer nog sterker
in de richting van de mechanische aanslag aan de
carburateur (zie ook afbeelding 18) getrokken. Hierbij
mag het toerental van de motor niet verminderen.
Als dit het geval is, moet de voorstel afstelring worden afgesteld (in de richting van de carburateur
schuiven).
Afbeelding 19
• Tegelijk wordt de remhendel (4) bewogen en hierdoor wordt de rem geactiveerd. Remvoeren zijn aan slijtage
onderhevig. Na een zekere gebruiksduur wordt de remwerking naargelang de rijstijl minder. Met de instelschroef (5)
kunt u de stang zodanig afstellen dat de gewone remwerking opnieuw wordt ingesteld.
120
12. Afvalverwijdering
a) Algemeen
Elektrische en elektronische producten mogen niet via het normale huisvuil verwijderd worden!
Verwijder het onbruikbaar geworden product volgens de geldende wettelijke voorschriften.
b) Batterijen en accu´s
U bent als eindverbruiker volgens de KCA-voorschriften wettelijk verplicht alle lege batterijen en accu’s in te leveren;
verwijdering via het huisvuil is niet toegestaan!
Batterijen/accu´s die schadelijke stoffen bevatten, zijn gemarkeerd met nevenstaand symbool. Deze mogen
niet via het huisvuil worden afgevoerd. De aanduidingen voor irriterend werkende, zware metalen zijn:
Cd=cadmium, Hg=kwik, Pb=lood (betekenis staat op de batterij/accu, vb. onder de hiernaast afgebeelde
containersymbolen).
Lege batterijen en niet meer oplaadbare accu´s kunt u gratis inleveren bij de verzamelplaatsen van uw gemeente,
onze filialen of andere verkooppunten van batterijen en accu´s.
Zo voldoet u aan de wettelijke verplichtingen voor afvalscheiding en draagt u bij aan de bescherming van het milieu.
13. Conformiteitsverklaring (DOC)
Hierbij verklaren wij, Conrad Electronic, Klaus-Conrad-Straße 1, D-92240 Hirschau, dat dit product voldoet aan de
algemene eisen en andere relevante voorschriften van de richtlijn 1999/5/EG.
De bij dit product behorende verklaring van conformiteit kunt u vinden op www.conrad.com.
121
14. Verhelpen van storingen
Het modelvoertuig werd volgens de nieuwste technische inzichten vervaardigd. Er kunnen desondanks problemen of
storingen optreden. Omwille van deze reden willen wij u graag wijzen op enkele manieren om eventuele storingen op
te lossen.
Het model reageert niet
• Bij 2,4 GHz-afstandsbedieningen moet de ontvanger aan de zender worden aangeleerd. Deze procedure wordt vb.
met de Engelse termen „Binding“ of „Pairing“ beschreven. Het aanleren werd normaal gezien al door de fabrikant
uitgevoerd, maar kan uiteraard ook door u worden uitgevoerd. Neem daarom de afzonderlijk meegeleverde
gebruiksaanwijzing van de afstandsbediening in acht.
• Is de ontvangeraccu of zijn de batterijen/accu’s in de zender leeg?
• Hebt u de zender en aansluitend de ontvangervoedingsspanning ingeschakeld? Behoud altijd deze volgorde!
• Is de ontvangeraccu correct met de overeenkomstige aansluitstekker verbonden?
• Is het voertuig te ver weg? Bij een volle ontvangeraccu en volle batterijen/accu’s in de zender moet een reikwijdte
van 100 m en meer mogelijk zijn. Dit kan echter verminderd worden door omgevingsinvloeden, vb. zender op
dezelfde of nabije frequentie, metalen onderdelen, bomen in de buurt, etc.
Ook de positie van de zender- en ontvangerantenne t.o.v. elkaar heeft een sterke invloed op het bereik. Optimaal is
om zowel zender- als ontvangerantenne verticaal op te stellen. Wanneer u daarentegen de zenderantenne naar het
voertuig richt, ontstaat er slechts een zeer kort bereik!
• Controleer de juiste positie van de stekker van de servo’s in de ontvanger. Als de stekkers 180° omgekeerd zijn
ingestoken, werken de servo’s niet.
• Zijn de stekker van servo en rijregelaar op de ontvanger in de juiste oriëntering aangesloten? Wanneer daarentegen
de stekker van de gas- en stuurservo met elkaar werden gewisseld, dan stuurt de gas-/remhendel de stuurservo en
het draaiwiel de gasservo.
De motor start niet
• Het stationair toerental is te laag ingesteld.
Stel de neutrale stand op de zender juist in met behulp van de trimming voor de rijfunctie of trim in de richting van
een verhoging van het stationair toerental. Controleer de stelringen op de gasstang op hun correcte en vaste zitting.
• Werd de choke bij de start ingesteld?
• Werd de choke te lang gebruikt? Mogelijks is de motor verzopen.
Verwijder de bougie. Droog de bougie met perslucht. Houd een doek over de cilinder van de motor en trek meermaals
aan de trekstart om de overvloedige brandstof uit de brandkamer te verwijderen. Plaats de bougie terug en start
opnieuw zonder choke. Als de motor na de tiende poging nog altijd niet aanslaat, dan probeert u nogmaals met
geactiveerde choke.
122
• Is de elektrodenafstand van de bougie correct (richtwaarde: 0,7 mm)?
• Is de bougie al langer in gebruik en eventueel versleten? Bij twijfel moet u met een nieuwe bougie proberen te
starten.
• Zijn alle brandstofleidingen in orde? Wordt er benzine met de manuele pomp aangezogen?
Het voertuig blijft niet stilstaan als de gas/remhendel losgelaten wordt
• Stationair toerental is te hoog ingesteld. Stel de neutrale stand op de zender juist in met behulp van de trimming voor
de rijfunctie.
• Als de trimweg nog niet volstaat, moet de stationaire toerentalschroef op de carburateur worden afgesteld.
Voertuig wordt langzamer
• De aandrijving is door bladeren, takken, etc. geblokkeerd.
• De carburateurinstelling is te arm ingesteld (motor heeft onvoldoende vermogen en is mogelijks oververhit). Stel de
carburateur rijker in.
• Het luchtfilter is vervuild. Daardoor is de carburateurinstelling te rijk (motor hort en komt niet of slechts heel langzaam
op toeren). Reinig of vervang het luchtfilter.
De stuurservo toont enkel nog geringe of helemaal geen reactie; de reikwijdte tussen de zender en het
voertuig is enkel zeer kort
• De ontvangeraccu is zwak of leeg.
• Controleer de batterijen/accu’s in de zender.
Het rechtuitrijden klopt niet
• Stel op de zender de trimming voor de stuurfunctie juist in.
• Controleer de stuurstangen, resp. de instelling voor het spoor.
• Heeft het voertuig een ongeval gehad? Dan controleert u het voertuig op defecte of gebroken onderdelen en vervangt
u deze.
Sturen in tegenstelling tot de beweging van de draaiwiel op de zender
• Activeer op de zender de reverse-instelling voor de stuurfunctie.
Rijfunctie in tegenstelling tot de beweging van de gas-/remhendel op de zender
Normaal gezien moet het voertuig rijden wanneer de gas-/remhendel op de zender naar de greep toe wordt getrokken.
Activeer op de zender de reverse-instelling voor de rijfunctie.
123
De besturing functioneert niet of niet juist, stuuruitslag op voertuig te gering
• Als de zender een Dualrate-instelling aanbiedt, controleert u deze (gebruiksaanwijzing voor de zender raadplegen).
Bij een te geringe Dualrate-instelling reageert de stuurservo niet meer.
Hetzelfde geldt voor de zgn. EPA-instelling (= „End-Point-Adjustment“, instelling van de eindposities voor de servoweg
voor de bescherming van de servomechaniek) indien dit op de zender beschikbaar is.
• Controleer de stuurmechaniek op losse onderdelen; controleer vb. of de servo-arm juist op de servo is bevestigd.
• De stuurmechaniek loopt moeilijk door vuil of roest. Reinig en smeer de volledige stuurmechaniek.
• De servosaver is te zwak ingesteld.
124
15. Technische gegevens
Schaal: ...................................................... 1:6
Ontvangeraccu: ........................................ een 5-cellig NiMH-accupack (nominale spanning 6,0 V), niet inbegrepen,
moet afzonderlijk worden besteld
Aandrijving: ............................................... 2-takt verbrandingsmotor, 26 ccm, 1,18 kW / 1,6 pk
Achterwielaandrijving
Kogelgelagerde aandrijving
Differentieel in de achteras
Wielvlucht op de voor- en achteras instelbaar
Spoor van de voor- en achteras instelbaar
Vering: ...................................................... Onafhankelijke wielophanging, met spiraalveren/schokdempers, afstelbaar
Afmetingen (L x B x H): ............................ 750 x 445 x 270 mm
Afmetingen van de banden (B x Ø): ........ 78 x 170 mm
Wielstand: ................................................. 525 mm
Vrije hoogte: ............................................. 55 mm
Gewicht (zonder accu’s): .......................... 10490 g
Geringe afwijkingen in afmetingen en gewicht zijn productie-technisch bepaald.
125
Impressum
Diese Bedienungsanleitung ist eine Publikation der Conrad Electronic SE, Klaus-Conrad-Str. 1, D-92240 Hirschau
(www.conrad.com).
Alle Rechte einschließlich Übersetzung vorbehalten. Reproduktionen jeder Art, z. B. Fotokopie, Mikroverfilmung, oder die
Erfassung in elektronischen Datenverarbeitungsanlagen, bedürfen der schriftlichen Genehmigung des Herausgebers.
Nachdruck, auch auszugsweise, verboten.
Diese Bedienungsanleitung entspricht dem technischen Stand bei Drucklegung. Änderung in Technik und Ausstattung
vorbehalten.
© Copyright 2013 by Conrad Electronic SE.
Legal Notice
These operating instructions are a publication by Conrad Electronic SE, Klaus-Conrad-Str. 1, D-92240 Hirschau
(www.conrad.com).
All rights including translation reserved. Reproduction by any method, e.g. photocopy, microfilming, or the capture in electronic
data processing systems require the prior written approval by the editor. Reprinting, also in part, is prohibited.
These operating instructions represent the technical status at the time of printing. Changes in technology and equipment reserved.
© Copyright 2013 by Conrad Electronic SE.
Information légales
Ce mode d'emploi est une publication de la société Conrad Electronic SE, Klaus-Conrad-Str. 1, D-92240 Hirschau
(www.conrad.com).
Tous droits réservés, y compris de traduction. Toute reproduction, quelle qu'elle soit (p. ex. photocopie, microfilm, saisie dans des
installations de traitement de données) nécessite une autorisation écrite de l'éditeur. Il est interdit de le réimprimer, même par
extraits.
Ce mode d'emploi correspond au niveau technique du moment de la mise sous presse. Sous réserve de modifications techniques
et de l'équipement.
© Copyright 2013 by Conrad Electronic SE.
Colofon
Deze gebruiksaanwijzing is een publicatie van de firma Conrad Electronic SE, Klaus-Conrad-Str. 1, D-92240 Hirschau
(www.conrad.com).
Alle rechten, vertaling inbegrepen, voorbehouden. Reproducties van welke aard dan ook, bijvoorbeeld fotokopie, microverfilming
of de registratie in elektronische gegevensverwerkingsapparatuur, vereisen de schriftelijke toestemming van de uitgever. Nadruk,
ook van uittreksels, verboden.
Deze gebruiksaanwijzing voldoet aan de technische stand bij het in druk bezorgen. Wijziging van techniek en uitrusting
voorbehouden.
© Copyright 2013 by Conrad Electronic SE.
V3_0413_01