Tot slot moet u de 8-polige aansluitkabel van de leveringsomvang op de bus (6) aansluiten. Steek het andere
uiteinde van de kabel in de bus van de ledverbindingsmodule. Let hierbij absoluut op de vorm van de stekker.
De stekkers kunnen slechts in één richting worden aangesloten en voorkomen zo een verkeerde polariteit.
Op pos. 7 wordt een knop "SET" te weergegeven. Deze knop wordt gebruikt voor het programmeren, zie
de volgende hoofdstukken.
Eerste inbedrijfname
Wanneer alle beschikbare leds uit de leveringsomvang zijn aangesloten en er maximaal gebruik wordt ge-
maakt van de lichtsterkte, wordt de voeding van de ontvanger belast met een stroom van ca. 800 mA. Als het
ledsysteem wordt gevoed door een BEC van de snelheidsregelaar, moet het draagvermogen van de BEC
minstens 3 A continue stroom zijn. Anders kunnen spanningsonderbrekingen als gevolg van de extra stroom
die de stuurservo tijdens het rijden nodig heeft, tot storingen in het ontvangende systeem leiden.
De BEC van de snelheidsregelaar of de voeding van de ontvanger (accu van de ontvanger) mag
nooit een uitgangsspanning van meer dan 6 V/DC hebben. Anders wordt de elektronica van het
ledsysteem en/of de leds onherstelbaar beschadigd. Verlies van de waarborg/garantie!
Schakel de zender en vervolgens de ontvanger in. Na het inschakelen van het ontvangstsysteem worden
de ledinstallatie en dus ook de daarop aangesloten leds via de voeding van de ontvanger bediend. Het led-
systeem is nu aan het kalibreren. Dit wordt aangegeven door het knipperen van de leds op klem BR1 (rode
leds) en duurt slechts enkele seconden. Zodra de leds zijn gedoofd, is het ledsysteem klaar voor gebruik.
De functie van de ledaansluitingen voor de richtingaanwijzers alsmede het remlicht en de ach-
teruitrijlichten werken altijd onafhankelijk van de ingeschakelde leds van andere ledaansluitin-
gen (bijv. de witte leds als rijlicht).
Als u de besturing van de zender naar links verplaatst, knipperen de leds op klem L tot het stuursignaal weer
in de neutrale stand staat. Als u naar rechts beweegt, knipperen de leds op klem R.
Als u vooruit rijdt en remt (bedieningshendel op de zenderrichting "achteruit"), gaan de leds op de uitgang
BR1 branden en geven het remlicht weer. Als u nu de voorwaarts/achteruitrijhendel weer in de neutrale stand
zet, gaat het remlicht uit. Als u achteruit rijdt, gaan de witte leds op de "REV"-aansluiting branden en geven
de achteruitrijlichten weer.
Met het schakelkanaal 3 (CH3) op de zender kunt u de alarmknipperlichten zowel bij stilstand als tijdens het
rijden in- en uitschakelen. De normale knipperlichtfunctie is buiten werking.
Druk op de schakelaar voor kanaal 4 (CH4) op de zender. Na ca. een seconde worden de volgende lichtsig-
nalen per schakelhandeling geschakeld:
• Stand 1: Dit schakelt de leds van de aansluitingen BR1 (als achterlichtfunctie met gereduceerde licht-
sterkte) en ROF, AUX1 en AUX2. De uitgangen ROF, AUX1 en AUX2 kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt
als koplampen. AUX1 heeft nu een lagere lichtsterkte dan AUX2.
• Stand 2: Naast de ledaansluitingen van stand 1 worden hiermee ook de leds van de aansluitingen FR1 en
FR2 ingeschakeld. FR1 heeft nu een lagere lichtsterkte dan FR2.
• Stand 3: Naast alle reeds geactiveerde ledaansluitingen wordt ook de FOG-aansluiting ingeschakeld.
• Stand 4: Als u opnieuw op schakelaar CH4 op de zender drukt, worden de aansluitingen BR1 (alleen
achterlichtfunctie), ROF, AUX1, AUX2, FR1, FR2 en FOG weer uitgeschakeld.
Programmering van het ledsysteem
a) Algemeen
Het ledsysteem kan op veel posities individueel worden geprogrammeerd. De knop "SET" op de servover-
bindingsmodule is bedoeld voor het programmeerproces. Alle afzonderlijke programmeerstappen worden
aangegeven door de (rode) leds op klem BR1. Het aantal keren knipperen vertegenwoordigt één program-
meerstap. De verschillende programmeerniveaus worden in eindeloze lussen weergegeven. De selectie
van de afzonderlijke programmapunten en de opslag van de ingestelde waarden zijn altijd hetzelfde in de
procedure.
De fabrieksinstellingen van alle programmapunten zijn in de onderstaande tabellen grijs gemar-
keerd. Als u het systeem volledig wilt resetten naar de fabrieksinstellingen, kunt u dit eenvoudig
in het eerste programmeerniveau uitvoeren. Voor meer informatie, zie paragraaf f).
b) Accutype programmeren
De hier getoonde programmeerprocedure is bij alle andere menupunten hetzelfde, behalve bij
het menupunt "Basisinstelling". De getoonde actie kan daarom worden gezien als een program-
meervoorbeeld. Bij de andere menu-items verandert alleen het aantal knipperende tekens en
hun betekenis. Zie ook de tabellen in de paragrafen c) en d). De afwijkende programmering van
de "Basisinstelling" wordt in paragraaf e) uitgelegd.
Het menupunt "Accutype instellen" is in de fabriek ingesteld op "LiPo 2S". Als u een spanningsmonitor met
onderspanningsdetectie voor de aandrijfaccu wilt programmeren, is het absoluut noodzakelijk om het type
accu te speciceren dat u daadwerkelijk gebruikt. Voor de spanningsbewaking moet u de kabel met de
balanceraansluiting op de servoverbindingsmodule en de balanceraansluiting van de aandrijfaccu op deze
kabel aansluiten.
Als het juiste accutype niet is geprogrammeerd, zijn de meetresultaten onjuist en is de waar-
schuwing te vroeg of te laat. Als een waarschuwing te laat wordt gegeven, kan de accu al te diep
ontladen en beschadigd zijn.
Voor de programmering gaat u als volgt te werk:
• Schakel de zender in.
• Houd de knop "SET" op de servoverbindingsmodule ingedrukt.
• Schakel het ontvangende systeem in (de knop "SET" is nog steeds ingedrukt). De leds aan de uitgang
BR1 gaan branden.
• Als de leds na enkele seconden niet meer oplichten, bevindt u zich in de programmeermodus. Laat nu
de knop "SET" los.
De volgende hoofdmenu-items zijn nu beschikbaar voor selectie en worden in een oneindige lus weerge-
geven:
Hoofdmenu-
item
Instellen van
het accutype
Onderspan-
ningsherken-
ning
Kanaalmenu Timingmenu Basisinstelling
instellen
Led
knippert.....
1x 2x 3x 4x 5x
Voor de volgende programmeerstap moet u de knop "SET" nogmaals ca. een seconde lang indrukken, wan-
neer de leds van het gewenste submenu (accuype instellen, onderspanningsdetectie, enz.) overeenkomstig
vaak knipperen.
Voorbeeld: In het menupunt "Accuype instellen" wilt u het type van de gebruikte aandrijfaccu deniëren.
Handel als volgt:
• Wacht tot de leds 1x knipperen (= "Accutype instellen").
• Houd nu de knop "SET" ongeveer een seconde lang ingedrukt. De leds gaan ca. een seconde branden
en gaan weer uit.
• Laat nu de knop "SET" weer los. U bevindt zich nu in het volgende programmeerniveau. De vier program-
meermogelijkheden worden hier ook aangegeven door het knipperen van de leds in een oneindige lus,
zie onderstaande tabel:
Instelwaarde, led knippert.....
Functie 1x 2x 3x 4x
Instellen van het ac-
cutype
LiPo 2S LiPo 3S LiFe 2S LiFe 3S
• Programmeer het type accu dat u in uw model gebruikt. Bij een LiFe-accu met twee cellen moet u na
driemaal knipperen ongeveer een seconde lang op de knop "SET" drukken. Wanneer de leds uitgaan, laat
u de SET-knop los. Het type accu wordt opgeslagen.
• U bevindt zich nu weer in het hoofdmenu (accutype instellen, onderspanningsdetectie, etc.) en kunt uit
andere hoofdmenu-items kiezen en hier verder programmeren.
Als u geen verdere programmering wilt uitvoeren, schakelt u gewoon de voeding van de ontvanger uit.
Na het opnieuw inschakelen van de voedingsspanning van de ontvanger is uw programmering actief.
c) Programmering van de onderspanningsdrempel
Als u de onderspanningsbewaking van uw aandrijfaccu wilt uitvoeren, kunt u de waarschuwingsdrempel
via het tweede hoofdmenu "Onderspanningsdetectie" vastleggen. De standaardinstelling voor een 2S LiPo-
accu is "Medium". In dit geval zou het ledsysteem een onderspanning rapporteren als de spanning van de
aandrijfaccu onder de 6,8 V zakt.
Ga op dezelfde manier te werk als beschreven in paragraaf b).
Instelwaarde, led knippert.....
Functie 1x 2x 3x 4x
Onderspanningsherkenning Laag Gemiddeld Hoog Eigen drempel-
waarde
De volgende tabel toont de bijbehorende spanningswaarden voor onderspanningsdetectie:
LiPo 2S LiPo 3S LiFe 2S LiFe 3S
Laag 6,2 V 9,3 V 4,2 V 6,3 V
Gemiddeld 6,8 V 10,2 V 5,0 V 7,5 V
Hoog 7,6 V 11,4 V 5,4 V 8,1 V
Eigen drempelwaarde xx V xx V xx V xx V
Als u "Eigen drempel" selecteert, slaat het ledsysteem de spanningswaarde op die op het moment van de
programmering op de aandrijfaccu is gemeten. Hiermee kunt u een individuele "eigen" onderspannings-
drempel (in de onderste regel aangeduid als "xx V") programmeren die afwijkt van de spanningswaarden
in de tabel.
Voorbeeld: Als de aangesloten tweecellige LiPo-aandrijfaccu een spanning van 6,0 V heeft,
wordt deze tijdens de programmering uitgelezen en als aparte drempelwaarde opgeslagen.
Wanneer de geprogrammeerde onderspanningsdrempel tijdens het latere bedrijf is bereikt, knipperen alle
op de ledverbindingsmodule aangesloten leds tegelijkertijd. De eigenlijke functies van de leds (knipperlicht,
rijlicht etc.) en de schakelfuncties voor deze leds zijn op dit moment uit bedrijf. Als de zoemer uit de leve-
ringsomvang op klem "AUX2" is aangesloten en deze aansluiting is overeenkomstig geprogrammeerd (zie
volgende hoofdstuk), wordt de onderspanning ook akoestisch weergegeven.
d) Programmeren van de kanaalfuncties
In het submenu in de onderstaande tabel kunt u de functies van de afzonderlijke kanalen van de afstands-
bediening (CH1 - CH4) wijzigen.
De wijzigingen worden hieronder kort toegelicht:
CH1 (L+R):
Bij "Normaal uit" zijn de oranje knipperende leds uit en knipperen alleen als de besturing wordt bediend. Als
"Normaal aan" is geselecteerd, gaan alle oranje leds tegelijkertijd branden. Als de besturing wordt bediend,
gaan de leds die normaal gesproken worden aangestuurd door de stuurknipperlichten en de leds aan de
andere kant uit. Wanneer de besturing weer in de neutrale stand staat, gaan alle oranje leds tegelijk weer
branden.
CH2 (rem):
In de "nachtmodus" branden de op klem BR1 aangesloten leds alleen als de verlichting wordt uitgeschakeld
(zie "CH4" in dit hoofdstuk) als er wordt geremd. Als het licht via "CH4" wordt ingeschakeld, branden de
"remlicht leds" met verminderde intensiteit en geven zo het achterlicht weer. Wanneer u remt, lichten deze
leds helderder op.
Als u de "dagmodus" selecteert, gaan de leds op de BR1-klem tijdens het vooruit rijden uit, maar gaan
tijdens het remmen branden zoals gebruikelijk. Bij achteruitrijden of bij stilstand lichten ze alleen op met een
verminderde lichtsterkte. Als u weer vooruit gaat, gaan de leds uit.
CH3 (functie):
Door op de CH3-schakelaar op de zender te drukken, kunt u afhankelijk van de programmering de volgende
functies of leds in- en uitschakelen.
• "Alarmknippersysteem aan/uit": Schakel het alarmknippersysteem aan en uit.
• "FR1+FR2 aan/uit": Schakel de leds aan en uit op de identieke aansluitingen. Het alarmknippersysteem
werkt nu volgens de programmering onder "Starttijd voor automatische alarmknipperlichten" (zie volgende
paragraaf e).
• "ROF aan/uit": Schakel de leds aan en uit op de identieke aansluiting. Het alarmknippersysteem functi-
oneert nu zoals geprogrammeerd onder "Starttijd voor automatische alarmknipperlichten" (zie volgende
hoofdstuk).
• "FOG aan/uit": Schakel de leds in en uit op de identieke aansluiting. Het alarmknippersysteem functio-
neert nu zoals geprogrammeerd onder "Starttijd voor automatische alarmknipperlichten" (zie volgende
hoofdstuk).