Nice Automation Run de handleiding

Type
de handleiding
Run
Sliding Gate Opener
RUN1800
RUN1800P
RUN2500
RUN2500P
Instructions and warnings for the fitter
Istruzioni ed avvertenze per l’installatore
Instructions et recommandations pour l’installateur
Anweisungen und Hinweise für den Installateur
Instrucciones y advertencias para el instalador
Instrukcje i uwagi dla instalatora
Aanwijzingen en aanbevelingen voor de installateur
158
Inhoud: pag.
1 Aanbevelingen 159
2
Beschrijving van het product en gebruiksbestemming
160
2.1 Gebruikslimieten 160
2.2 Voorbeeld van een installatie 162
2.3 Lijst van kabels 162
3 Installatie 163
3.1 Controles vooraf 163
3.2 Bevestiging van de reductiemotor 163
3.3 Bevestiging van de beugels van de eindschakelaar
in de uitvoeringen met inductieve eindschakelaar 164
3.4 Installatie van de verschillende inrichtingen 165
3.5 Elektrische aansluitingen 165
3.6 Beschrijving van de elektrische aansluitingen 166
4 Eindcontroles en inbedrijfstelling 166
4.1 Keuze van de looprichting 166
4.2 Aansluiting van de stroomtoevoer 166
4.3 Herkenning van de inrichtingen 166
4.4 Herkenning van de vleugellengte 167
4.5 Controle van de manoeuvre van de poort 167
4.6 Vooraf ingestelde functies 167
4.7 Radio-ontvanger 167
5 Eindtest en inbedrijfstelling 167
5.1 Eindtest 168
5.2 Inbedrijfstelling 168
6 Onderhoud en afvalverwerking 168
6.1 Onderhoud 168
6.2 Afvalverwerking 168
7 Nadere details 169
7.1 Programmeertoetsen 169
7.2 Programmeren 169
7.2.1 Functies eerste niveau
(functies ON-OFF) 169
7.2.2 Programmering eerste niveau
(functies ON-OFF) 170
7.2.3 Functies tweede niveau
(instelbare parameters) 170
7.2.4 Programmering tweede niveau
(instelbare parameters) 171
7.2.5 Voorbeeld van programmering eerste niveau
(functies ON-OFF) 172
7.2.6 Voorbeeld van programmering tweede niveau
(instelbare parameters) 172
7.3 Bijplaatsen of wegnemen van inrichtingen 172
7.3.1 BlueBUS 172
7.3.2 Ingang STOP 173
7.3.3 Fotocellen 173
7.3.4 Fotosensor FT210B 173
7.3.5 RUN in modus “Slave” 174
7.3.6 Herkennen van andere inrichtingen 175
7.4 Speciale functies 175
7.4.1 Functie “Open altijd” 175
7.4.2 Functie “Beweeg in ieder geval” 175
7.4.3 Controlesysteem voor verwarming en afkoeling 175
7.4.4 Waarschuwing voor onderhoud 175
7.5 Aansluiting andere inrichtingen 176
7.6
Oplossen van problemen 177
7.6.1 Lijst historie anomalieën 177
7.7 Diagnostiek en signaleringen 177
7.7.1 Signalering met het knipperlicht 178
7.7.2 Signalering op de besturingseenheid 178
7.8 Accessoires 179
7.8 .1 Inrichting voor het op afstand programmeren 179
8 Technische gegevens 180
Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de
gebruiker van de reductiemotor RUN 181
Run
1800/1800P
2500/2500P
159
NL
1) Aanbevelingen
Deze handleiding bevat belangrijke informatie voor de veiligheid van de
installatie. Alvorens u met de installatie gaat beginnen dient u alle in deze
handleiding vervatte aanwijzingen te lezen. Bewaar deze handleiding
ook voor later gebruik.
Met het oog op gevaarlijke situaties die zich tijdens de installatie en het
gebruik van RUN kunnen voordoen, moeten ook tijdens de installatie de
wetten, voorschriften en regels volledig in acht genomen worden. In dit
hoofdstuk zullen algemene aanbevelingen gegeven worden; andere
belangrijke aanbevelingen vindt u in de hoofdstukken “3.1 Controles
vooraf”; “5 Eindtest en inbedrijfstelling”.
Volgens de meest recente Europese wetgeving valt het
aanleggen van een automatische deur of poort onder wat
voorzien is in de Europese Richtlijn 98/37/EG (Richtlijn
Machines) en met name onder de voorschriften: EN 13241-1
(geharmoniseerde norm); EN 12445; EN 12453 en EN 12635,
die een verklaring van vermoedelijke conformiteit aan de
machinerichtlijnen mogelijk maken.
Verdere inlichtingen, richtlijnen ten aanzien van risico's en het samen-
stellen van het technisch dossier zijn beschikbaar op:“www.nicefory-
ou.com”. Deze handleiding is uitsluitend bestemd voor technisch perso-
neel dat voor de installatie gekwalificeerd is. Behalve de specifieke los te
halen bijlage welke de installateur dient te verzorgen, namelijk “Aanwij-
zingen en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker van de reductie-
motor RUN” kan andere informatie die in dit dossier is vervat, niet als
interessant voor de eindgebruiker worden beschouwd!
Leder ander gebruik van RUN dat niet voorzien is in deze aanwijzingen
is verboden; oneigenlijk gebruik kan gevaar opleveren of letsel en
schade aan mensen en zaken veroorzaken.
Voordat u met de installatie begint, dient u een analyse van de risico's
te maken waarvan de lijst van essentiële veiligheidseisen zoals die in
Bijlage I van de Richtlijn Machines zijn voorzien, deel uitmaakt; hierin
geeft u de toegepaste oplossingen aan.
Wij maken u erop attent dat de risico-analyse één van de documenten
is die deel uit maken van het “technisch dossier” van de automatise-
ring.
• Controleer of er verdere inrichtingen nodig zijn om de automatisering
met RUN op basis van de specifieke toepassingssituatie en aanwezi-
ge gevaren te completeren; u dient daarbij bijvoorbeeld risico's op het
gebied van botsen, beknelling, scharen, etc. en andere algemene
gevaren in acht te nemen.
Breng geen wijzigingen aan onderdelen aan, indien dit niet in deze
handleiding is voorzien. Dergelijke handelingen kunnen alleen maar
storingen veroorzaken. NICE wijst elke aansprakelijkheid voor schade
tengevolge van gewijzigde artikelen van de hand.
Zorg ervoor dat er tijdens het installeren niets, ook geen vloeistof, in de
besturingseenheid of andere open inrichting kan komen; neem even-
tueel contact op het het technisch servicecentrum van NICE; het
gebruik van RUN in deze situaties kan een gevaarlijke situatie doen
ontstaan.
• Het automatisme mag niet gebruikt worden voordat de inbedrijfsstel-
ling heeft plaatsgevonden zoals dat in hoofdstuk: “5 Eindtest en inbe-
drijfstelling” is aangegeven
De afvalverwerking van het verpakkingsmateriaal van RUN moet
geheel en al volgens de plaatselijk geldende regels plaatsvinden.
Indien er zich een storing voordoet die u niet met behulp van de in
deze handleiding vervatte informatie kunt oplossen, gelieve u contact
op te nemen met de technische servicedienst van NICE.
Wanneer er een automatische schakelaar of zekering in werking is
getreden, dient u alvorens die terug te stellen, de storing op te zoeken
en die te verhelpen.
Voordat u de interne klemmetjes onder de dekplaat van RUN aanraakt
dient u alle circuits van stroomtoevoer los te koppelen; indien dit niet
te zien is, dient u een bord aan te brengen met de tekst: “LET OP
ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN IN UITVOERING”.
Bijzondere aanbevelingen ten aanzien van de gebruiksgeschiktheid van
dit product met betrekking tot de Richtlijn "Machines" 98/37/CE (ex
89/392/CEE):
Dit product wordt op de markt gebracht als een "machine-onderdeel"
en is er dus voor gemaakt om in een machine ingebouwd te worden
of met andere machines geassembleerd te worden teneinde "een
machine" op grond van de Richtlijn 98/37/CE te vormen alleen in com-
binatie met andere onderdelen op de manier zoals dat in in deze hand-
leiding met aanwijzingen beschreven is. Zoals dat voorzien is in de
Richtlijn 98/37/CE wordt er gewaarschuwd dat het niet geoorloofd is
dit product in bedrijf te stellen zolang de fabrikant van de machine
waarin dit product wordt opgenomen, deze niet heeft geidentificeerd
en verklaard als conform de Richtlijn 98/37/CE.
Bijzondere aanbevelingen ten aanzien van de gebruiksgeschiktheid van
dit product met betrekking tot de Richtlijn "Laagspanning" 73/23/CEE en
de daaropvolgende wijziging 93/68/CEE:
Dit product voldoet aan de eisen van de Richtlijn "Laagspanning"
indien het gebruikt wordt voor de toepassing en in de configuratie
zoals dat in deze handleiding met aanwijzingen voorzien is en in com-
binatie met de artikelen uit de productencatalogus van Nice S.p.a. Het
zou kunnen zijn dat er niet aan deze eisen voldaan wordt als het pro-
duct gebruikt wordt in een configuratie of met andere producten die
niet voorzien zijn; het is verboden het product in deze situaties te
gebruiken zolang degene die de installatie verricht niet heeft gecontro-
leerd of ze aan de in de Richtlijn gestelde eisen voldoen.
Bijzondere aanbevelingen ten aanzien van de gebruiksgeschiktheid van
dit product met betrekking tot de Richtlijn "Elektromagnetische Compa-
tibiliteit" 89/336/CEE en daaropvolgende wijzigingen 92/31/CEE en
93/68/CEE:
Dit product is onderworpen aan tests met betrekking tot de elektro-
magnetische compatibiliteit in de meest kritieke gebruiksituaties, in de
configuratie zoals die in deze handleiding met aanwijzingen voorzien is
en in combinatie met artikelen uit de productencatalogus van Nice
S.p.a. Het zou kunnen zijn dat de elektromagnetische compatibiliteit
niet gegarandeerd is, als het product gebruikt wordt in een configura-
tie of met andere producten die niet voorzien zijn; het is verboden het
product in deze situaties te gebruiken zolang degene die de installatie
verricht niet heeft gecontroleerd of ze aan de in de Richtlijn gestelde
eisen voldoen.
!
160
RUN is een lijn onomkeerbare elektromechanische reductiemotoren,
bestemd voor het automatiseren van schuifpoorten. Ze beschikken
over een elektronische besturingseenheid en een plug-in van het
type “SM” voor de ontvanger van radio-instructies (apart leverbaar).
De elektrische aansluitingen van de externe inrichtingen zijn gemak-
kelijker geworden dankzij het gebruik van “BlueBUS”, een techniek
waarmee het mogelijk is meerdere inrichtingen met slechts 2 draden
te verbinden. Een lijst met de inrichtingen die op de BlueBUS aan
Run kunnen worden aangesloten vindt u in hoofdstuk 7.3.1 "Blu-
eBUS"; een bijgewerkte lijst met de bijbehorende compatibiliteit vindt
u ook op: www.niceforyou.com. RUN beschikt over een stekker voor
de inrichting voor het op afstand programmeren waarmee het moge-
lijk is snel en volledig installatie- en onderhoudswerkzaamheden uit
te voeren, alsook een diagnose van eventuele storingen; zie ook
7.8.1 "Inrichting voor het op afstand programmeren". De RUN wer-
ken op elektrische energie; wanneer de elektrische stroom uitvalt, is
het mogelijk de reductiemotor met een speciale sleutel te ontgren-
delen en de poort handmatig te verplaatsen.
De lijn RUN bestaat uit producten waarvan de belangrijkste verschillen in tabel 1 beschreven zijn.
N.B.: 1kg = 9,81N dus, bijvoorbeeld: 600N = 61 kg
2) Beschrijving van het product en gebruiksbestemming
1
Reductiemotor type RUN1800 RUN1800P RUN2500 RUN2500P
Type eindschakelaar elektromechanische Inductieve elektromechanische Inductieve
naderingsschakelaar naderingsschakelaar
Maximumlengte vleugel 15m 18m
Maximumgewicht vleugel 1800Kg 2500Kg
Maximumkoppel aan de start 40Nm 50Nm
(overeenkomend met kracht) (1110N) (1390N)
Motor Asynchroon monofasemotor maximaal 700W Asynchroon monofasemotor maximaal 870W
Tabel 1: vergelijking essentiële kenmerken reductiemotor
2.1) Gebruikslimieten
De gegevens met betrekking tot de prestaties van RUN kunt u in
hoofdstuk “8 Technische gegevens” vinden en dat zijn de enige
waarden waarmee het mogelijk is correct te beoordelen of die voor
een bepaalde toepassing geschikt is. De structurele kenmerken van
RUN maken deze geschikt voor toepassing op schuifvleugels, vol-
gens de limieten zoals die in de tabellen 2, 3 en 4 zijn weergegeven.
De vraag of RUN daadwerkelijk geschikt is een bepaalde schuifpoort
te automatiseren hangt af van de wrijving en andere fenomenen, ook
zo af en toe aanwezig, zoals de aanwezigheid van ijs waardoor de
beweging van de vleugel belemmerd zou kunnen worden. Voor een
reële controle is het absoluut noodzakelijk de kracht te meten die er
nodig is om de vleugel over haar gehele loop te laten bewegen en te
controleren dat deze kracht niet groter is dan de helft van het “nomi-
nale koppel” dat in hoofdstuk “8 Technische gegevens” is aangege-
ven (het is raadzaam een marge van 50% aan te houden omdat
slechte weersomstandigheden de wrijving kunnen vergroten);
bovendien dient er om het aantal cycli/uur, de opeenvolgende cycli
en de maximaal toegelaten snelheid vast te stellen rekening gehou-
den te worden met wat er in de tabellen 2 en 3 opgevoerd is.
RUN1800/ RUN1800P RUN2500/ RUN2500P
Lengte vleugel (m) max. cycli/uur max. opeenvolgende cycli max. cycli/uur max. opeenvolgende cycli
Tot 6 42284242
6 ÷ 9 28182828
9 ÷ 12 21 14 21 21
12 ÷ 15 17 11 17 17
15 ÷ 18 14 14
Tabel 2: limieten met betrekking tot de lengte van de vleugel
400mm 253mm
387mm
108mm
161
NL
Met de vleugellengte kan het maximale aantal cycli per uur achter elkaar bepaald worden, terwijl met het gewicht het percentage van ver-
mindering van het aantal cycli en de maximaal toelaatbare snelheid bepaald kunnen worden; bijvoorbeeld voor de RUN 1800 als de vleugel
bijvoorbeeld een lengte van 10m zou hebben is zouden er 21 cycli/uur en 14 cycli achter elkaar mogelijk zijn, maar als de vleugel 1300 kg
weegt, dient dit met 60% teruggebracht te worden: het resultaat is dus 9 cycli/uur en circa 8 cycli achter elkaar. Om oververhitting te voor-
komen heeft de besturingseenheid een begrenzer van het aantal manoeuvres die zich baseert op de belasting van de motor en de duur van
de cycli, waarbij deze in werking treedt wanneer de maximale limiet overschreden wordt. De begrenzer van het aantal manoeuvres meet ook
de omgevingstemperatuur en reduceert het aantal manoeuvres nog meer in geval van een bijzonder hoge temperatuur.
In hoofdstuk “8 Technische gegevens” vindt u de geschatte “levensduur“ dat wil zeggen de gemiddelde economische levensduur van het
product. Deze waarde wordt sterk beïnvloed door de zwaarte-index van de manoeuvres, dat wil zeggen door de som van alle factoren die
bijdragen aan het slijtageproces. Om deze schatting te kunnen maken dienen alle zwaarte-indexen van tabel 4 bij elkaar opgeteld te worden;
daarna dient u het resultaat daarvan te controleren in de grafiek van de geschatte levensduur.
Bijvoorbeeld: RUN 1800 op een poort van 1300 kg, met een lengte van 10 m, voorzien van fotocellen en zonder andere uitputtingselemen-
ten heeft een zwaarte-index gelijk aan 45% (20+15+10) Op basis van de grafiek wordt de levensduur op 200.000 cycli geschat.
Er wordt op gewezen dat de schatting van de levensduur gebaseerd is op berekeningen bij het ontwerpen en op proeven op prototypes;
daar het om een schatting gaat, geeft dit geen enkele garantie voor de daadwerkelijke levensduur van het product.
RUN1800/ RUN1800P RUN2500/ RUN2500P
Gewicht van de vleugel (kg)
Percentage cycli Percentage cycli
Tot 500 100% 100%
500 ÷ 900 80 80
900 ÷ 1200 75 75
1200 ÷ 1500 60 60
1500 ÷ 1800 50 50
2000 ÷ 2300 --- 40
2300 ÷ 2500 --- 30
Tabel 3: limieten in verhouding tot het gewicht van de vleugel
Zwaarte-index % Run Levensduur in cycli
1800 2500
Gewicht van de vleugel kg
Tot 500 5 5
500 ÷ 900 10 10
900 ÷ 1200 20 20
1200 ÷ 1500 30 30
1500 ÷ 1800 40 40
1800 ÷ 2200 - 50
2200 ÷ 2500 - 60
Lengte van de vleugel meter
Tot 6 5 5
6 ÷ 9 10 10
9 ÷ 12 15 15
12 ÷ 15 25 25
15 ÷ 18 - 35
Andere vermoeidheidselementen
(in aanmerking te nemen als de mogelijkheid,
dat dat gebeurt groter is dan 10% )
Omgevingstemperatuur hoger dan 40°C of lager
dan 0°C of vochtigheidsgraad boven de 80%
10 10
Aanwezigheid stof of zand 15 15
Aanwezigheid zoute omgeving 20 20
Onderbreking manoeuvre door Foto 10 10
Onderbreking manoeuvre door Alt 20 20
Snelheid hoger dan “L4 snel” 10 10
Totale zwaarte-index %:
N.B.: als de zwaarte-index de 100% overschrijdt, betekent dit dat de omstandigheden buiten de aanvaardbare grenzen vallen; er wordt aangeraden
een zwaarder model te gebruiken.
Tabel 4: schatting van de levensduur in verhouding tot de zwaarte-index van de manoeuvre
0
50.000
10
%
20
%
30
%
40
%
50
%
60
%
70
%
80
%
90
%
1
00
%
100.000
150.000
200.000
250.000
300.000
350.000
400.000
450.000
500.000
Zwaarte-index %
Levensduur in cycli
162
2.2) Voorbeeld van een installatie
Op afbeelding 2 vindt u een typische installatie van een schuifpoort met toepassing van RUN
2
1 Sleutelschakelaar
2 Ontvanger FT210B
3 Fotocellen
4 Zender FT210B
5 Primaire mobiele contactlijst
6 Beugel voor eindschakelaar “Open”
7 Tandheugel
8 Knipperlicht met ingebouwde antenne
9 RUN
10 Beugel voor eindschakelaar “Dicht”
11 Secundaire mobiele contactlijst (apart verkrijgbaar)
12 Radiozender
2.3) Lijst kabels
Op de typische installatie op afbeelding 2 worden ook de kabels aangegeven die noodzakelijk zijn voor de aansluiting van de verschillende
inrichtingen; in tabel 5 worden de kenmerken van de kabels aangegeven.
De gebruikte kabels moeten geschikt zijn voor het type installatie; zo bevelen we bijvoorbeeld een kabel van het type H03VV-
F aan, wanneer die binnenshuis gebruikt wordt of van het type H07RN-F wanneer ze buitenshuis gebruikt wordt.
!
Opmerking 1: als de voedingskabel een lengte van meer dan 30 m heeft, is er een kabel met een grotere doorsnede nodig, bijvoorbeeld
3x2,5mm
2
en dient er aarding in de nabijheid van de automatisering plaats te vinden.
Opmerking 2: als de kabel “BLUEBUS” langer dan 30 m is, maar niet langer dan 50 m, is er een kabel 2x1mm
2
nodig.
Opmerking 3: de twee kabels 2x0,5mm
2
kunnen vervangen worden door één enkele kabel 4x0,5mm2.
Opmerking 4: als er meer dan één lijst is, gelieve u de paragraaf “7.3.2 Ingang STOP” te raadplegen voor het soort aanbevolen aansluiting
Opmerking 5: voor de aansluiting van de contactlijsten op deuren dient u de nodige maatregelen te nemen die ook aansluiting bij de in
beweging zijnde vleugel mogelijk maken; op de afbeelding ziet u toepassing van FT210B.
Aansluiting Type kabel Maximaal toegestane lengte
A: Toevoerleiding elektrische stroom 1 kabel 3x1,5mm
2
30m (opmerking 1)
B: Knipperlicht met antenne 1 kabel 2x0,5mm
2
20m
1 afgeschermde kabel type RG58 20m (aanbevolen lengte minder dan 5m)
C: Fotocellen 1 kabel 2x0,5mm
2
30m (opmerking 2)
D: Sleutelschakelaar 2 kabels 2x0,5mm
2
(opmerking 3) 50m
E: Verbinding tussen de 2 mobiele contactlijsten 1 kabel 2x0,5mm
2
(opmerking 4) 20m
F: Mobiele contactlijsten 1 kabel 2x0,5mm
2
(opmerking 5) 30m
Tabel 5: lijst kabels
2
338
FB9C
6
10
7
12
115E1
CF 4
D
A
163
NL
3.2) Bevestiging van de reductiemotor
Als er al een bevestigingsvlak aanwezig is, dient de reductiemotor
daar rechtstreeks op bevestig te worden met bijvoorbeeld expansie-
pluggen. Anders dient u voor het bevestigen van de reductiemotor
als volgt te werk te gaan:
1. Maak een funderingsput met de juiste afmetingen en gebruik
daarbij als aanwijzing de op afbeelding 3 aangegeven waarden.
2. Zorg voor één of meer buizen waar de elektriciteitskabels door-
heen kunnen lopen zoals dat op afbeelding 4 te zien is.
3. Monteer de vier verankeringbouten op de funderingsplaat waarbij
u een moer onder en een moer boven de plaat aanbrengt; de
moer onder de plaat dient aangedraaid te worden zoals u op
afbeelding 5 kunt zien, zodat het deel met schroefdraad ongeveer
40 mm boven de plaat uit steekt.
4. Stort het cement en voordat dat hard wordt, dient u de funderings-
plaat volgens de op afbeelding 3 aangegeven waarden aan te bren-
gen; controleer dat die geheel evenwijdig aan de vleugel loopt en
waterpas is (afb. 6). Wacht tot het beton helemaal uitgehard is.
5. Verwijder de 4 bovenste moeren van de plaat, zet er de reductie-
motor op; controleer dat die geheel evenwijdig aan de vleugel is
en draai vervolgens de 4 meegeleverde moeren en borgringen
lichtjes vast zoals op afbeelding 7 te zien is.
De installatie van RUN dient door gekwalificeerd personeel uitgevoerd te worden waarbij de wetten, voorschriften en regels
en wat in deze aanwijzingen staat, in acht worden genomen.
!
3) Installatie
3.1) Controles vooraf
Voordat u met de installatie van RUN begint, dient u onderstaande
controles uit te voeren:
Vergewis u ervan dat al het te gebruiken materiaal in een optimale
staat is en geschikt is voor gebruik en conform de voorschriften.
Controleer of de structuur van de poort ervoor geschikt is geauto-
matiseerd te worden.
Controleer of kracht en afmetingen van de vleugel binnen de
gebruikslimieten zoals die in paragraaf “2.1 Gebruikslimieten” zijn
aangegeven, vallen.
Vergewis u ervan door de waarden uit hoofdstuk “8 Technische
gegevens” te vergelijken, dat de benodigde kracht om de vleugel
in beweging te brengen, kleiner is dan de helft van het “Maximale
koppel” en dat de benodigde kracht om de vleugel te laten bewe-
gen als deze eenmaal loopt, kleiner is dan de helft van het “Nomi-
nale koppel”; het is raadzaam een marge van 50% op deze krach-
ten aan te houden, omdat slechte weersomstandigheden de wrij-
ving kunnen verhogen.
• Controleer of er over de gehele loop van de poort, zowel bij slui-
ting als opening, geen punten met een grotere wrijving zijn.
Controleer dat er geen gevaar bestaat dat de vleugel ontspoort en
uit de geleiderails loopt.
• Controleer of de mechanische stops voorbij het loopgebied van de
poort sterk genoeg zijn waarbij u erop dient te letten dat er geen ver-
vormingen ontstaan ook als de vleugel hard op de stop zou slaan.
• Controleer dat de vleugel goed in evenwicht is; dat wil zeggen de
vleugel niet in beweging mag komen, wanneer de manoeuvre op
een willekeurige stand onderbroken wordt.
Controleer dat er op de plaats van bevestiging van de reductie-
motor geen wateroverlast is; monteer de reductiemotor eventueel
hoog genoeg boven de grond.
Kies de plaats van bevestiging van de reductiemotor zo, dat deze
gemakkelijk ontgrendeld en gemakkelijk en veilig bewogen kan worden.
• Controleer of de punten van bevestiging van de diverse inrichtin-
gen zo gekozen zijn dat er niet tegen aan gestoten kan worden en
of de bevestigingsvlakken stevig genoeg zijn.
• Zorg ervoor dat er geen enkel deel van het automatisme in water
of een andere vloeistof terecht kan komen.
Houd alle onderdelen van RUN uit de buurt van relevante warmte-
bronnen en open vuur. Breng ze ook niet in ruimten waar ont-
ploffingsgevaar bestaat of waar de omgeving bijzonder zuur of
zout zijn. Anders zou RUN schade kunnen oplopen of zouden er
storingen of gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.
Indien er in de vleugel een kleinere toegangsdeur is, dient u zich
ervan te vergewissen dat deze de normale loop niet belemmert, en
indien dit wel het geval is, voor een adequate blokkering te zorgen.
Sluit de besturingseenheid op een leiding van de elektrische
stroomvoorziening aan welke correct geaard is.
De leiding van de elektrische stroomvoorziening dient door een ade-
quate thermomagnetische en differentiaalschakelaar beveiligd te zijn.
• Op de toevoerlijn van de stroom van het elektriciteitsnet dient een
inrichting te komen die de stroomtoevoer kan onderbreken (met
overspanningscategorie III, d.w.z. met een minimumafstand tus-
sen de contacten van tenminste 3,5 mm) of ander gelijkwaardig
systeem, zoals bijvoorbeeld een stopcontact met een stekker. Als
die onderbrekingsinrichting van de stroomtoevoer zich niet in de
nabijheid van de automatisering bevindt, dient er een blokkering-
systeem te zijn tegen het per ongeluk of onbevoegd inschakelen.
3
4
5
6
Max. 40mm
7
400
0÷50
0÷50
400
240 0÷10
240 0÷10
164
3.3) Bevestiging van de beugels voor de eindaanslag in de uitvoeringen met inductieve naderingsschakelaar als eindschakelaar
8.
Verschuif de vleugel en gebruik bij het bevestigen van de andere
elementen steeds het rondsel als uitgangspunt.
9.
Zaag het overgebleven deel aan het andere uiteinde van de tand-
heugel af.
10.
Probeer nu de vleugel verschillende malen in de openings- en sluit-
richting te verschuiven en controleer of de tandheugel recht over
het rondsel loopt met een foutuitlijning van ten hoogste 5 mm. En
dat de speling van 1÷2 mm tussen rondsel en tandheugel daad-
werkelijk aanwezig is.
11.
Draai de bevestigingsmoeren van de reductiemotor krachtig aan en
verzeker u er zo van dat deze stevig vast op de grond zit; bedek de
bevestigingsmoeren met de daarvoor bestemde kapjes zoals op
afbeelding 10 te zien is.
12.
Bevestig de beugels voor de eindaanslagen zoals hieronder
beschreven wordt (voor de uitvoeringen RUN1800P en RUN2500P
dient u de beugels te bevestigen zoals in paragraaf “3.3 Bevesti-
ging van de beugels voor de eindaanslagen in de uitvoeringen met
inductieve naderingsschakelaar” beschreven is):
Breng de vleugel handmatig in de openingsstand en laat haar op
een afstand van tenminste 2 - 3 cm van de mechanische stop
tot stilstand komen.
Verschuif de beugel op de tandheugel in de openingsrichting totdat
de eindaanslag in werking treedt. Verschuif de beugel nog tenmin-
ste 2 cm en zet de beugel vervolgens met de bijbehorende pennen
op de tandheugel vast, zoals dat op afbeelding 11 te zien is.
Doe hetzelfde voor de eindaanslag sluiting.
13.
Vergrendel de reductiemotor zoals in de paragraaf “Ontgrendeling
en handmatige manoeuvre” in het hoofdstuk “Aanwijzingen en aan-
bevelingen bestemd voor de gebruiker” aangegeven is.
8 9
10 11
6. Ontgrendel de reductiemotor zoals dat in de paragraaf “Ontgren-
deling en handmatige manoeuvre” in het hoofdstuk “Aanwijzingen
en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker van de reductie-
motor RUN” aangegeven is.
7. Open de vleugel helemaal, laat het eerste gedeelte van de tand-
heugel op het rondsel rusten en controleer of het begin van de
tandheugel overeenkomt met het begin van de vleugel zoals dat
op afbeelding 8 te zien is. Controleer of er tussen rondsel en
tandheugel een speling van 1÷2 mm is, en bevestig de tandheu-
gel vervolgens met de juiste middelen op de vleugel.
Om te voorkomen dat het gewicht van de vleugel op de
reductiemotor komt te rusten is het belangrijk dat er tus-
sen de tandheugel en het rondsel van een speling van 1÷2
mm is zoals u op afbeelding 9 kunt zien.
!
1÷2mm
Voor de uitvoeringen RUN1800P en RUN2500P die een inductieve
naderingsschakelaar als eindschakelaar toepassen, dient u de beu-
gels voor de eindaanslagen als volgt te bevestigen.
1. Breng de vleugel handmatig in de openingsstand en laat haar op
een afstand van tenminste 2 - 3 cm van de mechanische stop tot
stilstand komen.
2. Verschuif de beugel op de tandheugel in de openingsrichting totdat
het desbetreffende ledlampje uit gaat, zoals dat op afbeelding 12 te
zien is. Verschuif de beugel nog tenminste 2 cm en zet de beugel
vervolgens met de bijbehorende pennen op de tandheugel vast.
3. Breng de vleugel handmatig in de sluitstand en laat haar op een
afstand van tenminste 2 - 3 cm van de mechanische stop tot stil-
stand komen.
4. Verschuif de beugel op de tandheugel in de sluitrichting totdat het
desbetreffende ledlampje uit gaat. Verschuif de beugel nog ten-
minste 2 cm en zet de beugel vervolgens met de bijbehorende
pennen op de tandheugel vast.
Bij de inductieve naderingsschakelaar als eindschakelaar
ligt de optimale afstand van de beugel tussen de 3 en 8 mm,
zoals dat op afbeelding 13 is aangegeven.
!
12
13
3÷8mm
165
NL
3.5) Elektrische aansluitingen
Bij het uitvoeren van elektrische aansluitingen mag de
installatie absoluut niet onder spanning staan.
1. Om de beschermingsplaat te verwijderen en toegang tot de elek-
tronische besturingseenheid van RUN te verkrijgen dient u de
schroef aan de zijkant weg te halen en de plaat weg te halen door
die naar boven toe weg te trekken.
2. Verwijder de twee rubber membranen, die de opening waar de kabels
doorheen gevoerd moeten worden, afsluiten. Leid de voedingskabel,
alleen, door de kleinste opening en alle aansluitingskabels naar de ver-
schillende inrichtingen door de grootste opening. Laat de kabels
ongeveer 20÷30 cm langer laat dan noodzakelijk is. Zie tabel 5 voor
het type kabels en afbeelding 2 voor de aansluitingen.
3. Bind alle kabels die door de grootste opening de reductiemotor bin-
nenkomen met een bandje samen en plaats dat bandje eventjes
onder de boring waar de kabels binnenkomen. Snijd in het groot-
ste rubber membraan een opening waarvan de diameter iets klei-
ner is dan die van de samengebundelde kabels en schuif het mem-
braan over de kabels tot het bandje; zet vervolgens het membraan
weer terug in de kabeldoorgang. Breng een tweede bandje net
boven het membraan aan om daar de kabels bij elkaar te houden.
4. Snijd in het kleinste membraan een opening die iets kleiner is dan
de voedingskabel en schuif het membraan over de kabel tot dat
weer op zijn plaats zit.
5. Sluit de voedingskabel op het daarvoor bestemde klemmetje aan,
zoals dat op afbeelding 14 te zien is, en zet daarna de kabel met
een bandje bij de eerste kabelring vast.
6. Voer de aansluiting van de andere kabels volgens het schema op
afbeelding 16 uit. Voor nog meer gemak zijn de klemmetjes uit-
neembaar.
7.
Na afloop van de aansluitingen dient u de kabels die u bij de tweede ring
van de kabelhouder gebundeld hebt vast te zetten met bandjes, terwijl
het resterende deel van de antennekabel aan de andere kabels met een
ander bandje wordt vastgezet zoals u op afbeelding 15 kunt zien.
!
3.4) Installatie van de verschillende inrichtingen
Installeer de andere inrichtingen in overeenstemming met de daarop betrekking hebbende aanwijzingen. Controleer in paragraaf “3.6
Beschrijving van de elektrische aansluitingen” en op afbeelding 2 de inrichtingen die op de RUN kunnen worden aangesloten.
14
16
15
Voor aansluiting van 2 motoren op tegenovergestelde vleugels gelieve u paragraaf “7.3.5 RUN in modus Slave” te raadplegen.
LUCYB
S.C.A.
MOFB MOSE
OPEN CLOSE
166
3.6) Beschrijving van de elektrische aansluitingen
In deze paragraaf vindt u een beknopte beschrijving van de elektri-
sche aansluitingen; verdere informatie in paragraaf “7.3 Bijplaatsen
of wegnemen van inrichtingen”.
FLASH: uitgang voor één of twee knipperlichten van het type
“LUCYB” of dergelijke met één enkele lamp 12V van maximaal 21W.
S.C.A.: uitgang “Controlelampje Poort Open”; het is mogelijk hierop
een signaleringslamp van 24V en maximaal 4W aan te sluiten. Deze
uitgang kan ook voor andere functies geprogrammeerd worden; zie
paragraaf “7.2.3 Functies tweede niveau”.
BLUEBUS: op dit klemmetje kunnen compatibele inrichtingen aan-
gesloten worden; ze worden allemaal parallel aangesloten met twee
draden waarover zowel de elektrische stroomvoorziening als de
communicatiesignalen lopen. Verdere informatie over BlueBUS vindt
u in paragraaf “7.3.1 BlueBUS”.
STOP: ingang voor inrichtingen die de lopende manoeuvre kunnen
blokkeren of eventueel kunnen onderbreken; door het uitvoeren van
de juiste handelingen kunt u op de ingang STOP contacten van het
type “Normaal Gesloten”, type “Normaal Open” of inrichtingen met
een constante weerstand aansluiten. Meer informatie over STOP
vindt u in paragraaf “7.3.2 Ingang STOP”.
P.P. : ingang voor inrichtingen die de manoeuvre in de modus Stap-
voor-Stap aansturen; het is mogelijk contacten van het type “Nor-
maal Open” aan te sluiten.
OPEN: ingang voor inrichtingen die alleen de openingsmanoeuvre
aansturen; het is mogelijk contacten van het type “Normaal Open”
aan te sluiten.
CLOSE: ingang voor inrichtingen die alleen de sluitmanoeuvre aan-
sturen; het is mogelijk contacten van het type “Normaal Open” aan
te sluiten.
ANTENNE: ingang voor aansluiting van de antenne voor de radio-
ontvanger. (De antenne is in LUCY B ingebouwd).
Alvorens met de fase van eindcontroles en de start van de automatisering te beginnen is het raadzaam de wagen los te haken en de vleu-
gel halverwege te zetten zodat deze vrijelijk zowel open als dicht kan gaan.
4) Eindcontroles en start
4.1) Keuze van de richting
Afhankelijk van de plaats van de reductiemotor ten opzichte van de
vleugel dient u de richting voor de openingsmanoeuvre te kiezen;
indien de vleugel om open te gaan naar links moet bewegen, dient
u de keuzeschakelaar naar links te verschuiven zoals op afbeelding
17 te zien is, als de vleugel om open te gaan naar rechts moet bewe-
gen dient u de keuzeschakelaar naar rechts te verplaatsen zoals u
op afbeelding 18 kunt zien.
17
18
4.2) Aansluiting op de stroomvoorziening
De aansluiting van de stroomvoorziening naar de RUN
dient door ervaren, deskundig personeel in het bezit van de
vereiste kenmerken uitgevoerd te worden onder volledige
inachtneming van wetten, voorschriften en reglementen.
Zodra de RUN onder spanning staat, is het raadzaam enkele een-
voudige controles uit te voeren:
1. Controleer dat het ledlampje BlueBUS regelmatig knippert met
een frequentie van één knippering per seconde.
2. Controleer of de ledlampjes op de fotocellen (zowel op TX als op
RX) knipperen; het is niet van belang hoe ze knipperen want dat
hangt van andere factoren af.
3. Controleer of het knipperlicht dat op de uitgang FLASH is aange-
sloten en het controlelampje dat op de uitgang S.C.A. is aange-
sloten, uit zijn
Als dit alles niet gebeurt, dient u onmiddellijk de stroomtoevoer naar
de besturingseenheid af te sluiten en de elektrische aansluitingen
nauwkeuriger te controleren.
Meer nuttige informatie voor het opsporen van storingen vindt u in
paragraaf “7.6 Oplossing van problemen”.
!
4.3) Herkennen van de inrichtingen
Nadat de installatie van stroom is voorzien dient de besturingseenheid de op de ingangen BlueBUS en STOP aangesloten inrichtingen te herkennen.
Voor deze fase knipperen de ledlampjes L1 en L2 om aan te geven dat de procedure voor het herkennen van de inrichtingen moet worden uitgevoerd.
De fase van het herkennen van aangesloten inrichtingenkan op elk gewenst moment herhaald worden ook na de installatie, bijvoorbeeld als
er een inrichting toegevoegd mocht worden; voor het uitvoeren van een nieuwe herkenningsprocedure gelieve u paragraaf “7.3.6 Herkennen
van andere inrichtingen” te raadplegen.
1. Druk op de toetsen [] en [Set] en houd die ingedrukt
2. Laat de toetsen los wanneer de ledlampjes L1 en L2 heel snel beginnen te knipperen (na ongeveer 3s)
3. Wacht een paar seconden totdat de besturingseenheid gereed is met het herkennen van de
inrichtingen
4. Nadat de inrichtingen herkend zijn moet het ledlampje STOP blijven branden; de ledlampjes L1 en L2
zullen uit gaan (eventueel zullen de ledlampjes L3 en L4 beginnen te knipperen)
19
167
NL
4.4) Herkennen van de vleugellengte
Nadat de inrichtingen herkend zijn zullen de ledlampjes L3 en L4 beginnen te knipperen; dit betekent dat de besturingseenheid de lengte van
de vleugel moet herkennen (de afstand van de eindaanslag sluitstand tot de eindaanslag openingsstand); deze maat is nodig voor het bere-
kenen van de punten van vertraging en het punt van gedeeltelijke opening.
Indien dit niet allemaal mocht gebeuren dient u onmiddellijk de stroomvoorziening naar de besturingseenheid te onderbreken en de elektri-
sche aansluitingen nog beter te controleren. Verdere nuttige informatie vindt u in het hoofdstuk “7.6 Oplossen van problemen”.
Raadpleeg voor verdere informatie de handleiding van de radio-ontvanger.
1. Druk op de toetsen [] en [Set] en houd die ingedrukt
2. Laat de toetsen los wanneer de manoeuvre van start gaat (na ongeveer 3s)
3. Controleer of deze manoeuvre een openingsmanoeuvre is; zo niet druk dan op de toets [STOP] en contro-
leer nog aandachtiger de paragraaf “4.1 Keuze van de richting”; herhaal dit van punt 1.
4. Wacht dat de besturingseenheid een complete openingsmanoeuvre uitvoer totdat de eindaanslag opening
bereikt is; onmiddellijk daarna begint de sluitmanoeuvre.
5. Wacht dat de besturingseenheid de sluitmanoeuvre volledig uitvoert.
4.5) Controle van de manoeuvre van de poort
Na het herkennen van de lengte van de vleugel is het raadzaam
enkele manoeuvres uit te voeren om te controleren of de poort cor-
rect beweegt.
1. Druk op de toets [Open] om de instructie voor de manoeuvre
“Open” te geven; controleer of de openingsmanoeuvre van de
poort regelmatig verloopt zonder verandering van snelheid; pas
wanneer de vleugel tussen de 70 en 50 cm van de eindaanslag
van de openingsstand verwijderd is, zal hij langzamer moeten
gaan lopen en tot stilstand komen op 2÷3 cm vanaf de mechani-
sche stop openingsstand.
2. Druk op de toets [Close] om de instructie voor de manoeuvre
“Sluit” te geven; controleer of de sluitmanoeuvre van de poort regel-
matig verloopt zonder verandering van snelheid; pas wanneer de
vleugel tussen de 70 en 50 cm van de eindaanslag van de sluitstand
verwijderd is, zal hij langzamer moeten gaan lopen en tot stilstand
komen op 2÷3 cm vanaf de mechanische stop sluitstand.
3. Controleer dat het knipperlicht tijdens de manoeuvres met een
frequentie van 0,5s aan en 0,5s uit knippert. Indien aanwezig,
dient u ook de knipperingen te controleren van het controlelamp-
je dat op het klemmetje S.C.A is aangesloten: dit knippert lang-
zaam bij het openen, snel bij het sluiten.
4. Voer meerdere openings-en sluitmanoeuvres uit om te beoorde-
len of er eventuele montage- of afstellingsdefecten zijn, of andere
onregelmatigheden zijn, zoals punten met een grotere wrijving.
5. Controleer dat de reductiemotor RUN, de tandheugel en de beu-
gels van de eindaanslagen solide, stevig en voldoende duurzaam
bevestigd zijn, ook wanneer er zich een plotselinge snelheidstoe-
name of -afname in de beweging van de poort voortdoet.
4.6) Vooraf ingestelde functies
De besturingseenheid van RUN beschikt over enkele programmeer-
bare functies; in de fabriek worden deze functies in een configuratie
afgesteld die voor het merendeel van de automatiseringen optimaal
is; in ieder geval kunnen de functies op elk gewenst moment via de
juiste programmeringprocedure gewijzigd worden; raadpleeg hier-
voor paragraaf “7.2 Programmering”.
20
4.7) Radio-ontvanger
Voor het aansturen op afstand van RUN, is er op de besturingseenheid een plug-in SM voor radio-ontvangers van het type SMXI of SMXIS
die apart leverbaar zijn. Voor het aanbrengen van de radio-ontvanger dient u de stroomtoevoer naar de RUN te onderbreken en te werk te
gaan zoals dat op afbeelding 21 wordt aangegeven. In tabel 6 wordt de koppeling tussen de uitgang van de radio-ontvangers SMXI e SMXIS
en de instructie die RUN zal uitvoeren, beschreven:
21
Uitgang 1 Instructie “P.P.” (Stap-voor-Stap)
Uitgang 2 Instructie “Voetgangersopening”
Uitgang 3 Instructie “Open”
Uitgang 4 Instructie “Sluit”
Tabel 6: instructies met de ontvanger SMXI of SMXIS
Dit is de belangrijkste fase bij de aanleg van de automatisering ten-
einde een zo groot mogelijke veiligheid te garanderen. De eindtest
kan ook als periodieke controle voor de verschillende inrichtingen
van de automatisering gebruikt worden.
De eindtest van de gehele installatie moet door vakbe-
kwaam en deskundig personeel uitgevoerd worden. Dat moet
ook bepalen welke tests in functie van de bestaande risico's
noodzakelijk zijn en controleren of de wettelijke voorschrif-
ten, regelgeving en regels en met name alle vereisten van
norm EN 12445, die de testmethodes voor de controle van
automatiseringen voor poorten bepaalt, in acht genomen zijn.
!
5) Eindtest en inbedrijfstelling
168
5.1) Eindtest
Voor elk afzonderlijk onderdeel van het automatisme, zoals bijvoorbeeld
contactlijsten, fotocellen, noodstop, etc. is een specifieke fase in de eind-
test vereist; voor deze inrichtingen zullen de procedures uit de desbe-
treffende handleidingen met aanwijzingen gevolgd moeten worden. Voor
de eindtest van RUN dient u onderstaande reeks handelingen uit te voeren:
1. Controleer dat de voorschriften in deze handleiding en met name
die vervat in hoofdstuk 1 “Aanbevelingen” nauwkeurig in acht
genomen worden;
2. Ontgrendel de reductiemotor zoals dat in de paragraaf “Ontgren-
deling en handmatige verplaatsing” is aangegeven in het hoofd-
stuk “Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker
van de reductiemotor RUN”.
3. Controleer of het mogelijk is de vleugel handmatig te openen en te
sluiten met een kracht die niet groter is dan 390N (ongeveer 40kg).
4. Vergrendel de reductiemotor.
5. Voer met behulp van de bedienings- of uitschakelingorganen
(sleutelschakelaar, bedieningstoetsen of radiozenders), tests voor
het doen sluiten, openen en stoppen van de poort uit en verifieer
of de manoeuvre uitgevoerd wordt zoals dat voorzien is.
6. Controleer één voor één of alle veiligheidsinrichtingen in de installatie
(fotocellen, contactlijsten, noodstops, etc.) goed werken en verifieer
dat de poort zich zo gedraagt als dat voorzien is. Telkens wanneer
een van deze inrichtingen in werking treedt, dient het ledlampje “Blu-
eBUS” op de besturingseenheid 2 maal snel te knipperen ter beves-
tiging van het feit dat de besturingseenheid de gebeurtenis herkent.
7. Als gevaarlijke situaties als gevolg van de beweging van de vleu-
gel opgeheven zijn door middel van beperking van de stootkracht,
dient u deze kracht te meten volgens de voorschriften van de
norm EN 12445. Als afstelling van de “Gevoeligheid van het sys-
teem voor obstakeldetectie” en de aansturing van het “Motorkop-
pel” gebruikt worden als hulpmiddel voor het systeem om de
stootkracht terug te brengen, probeer dan die instelling te vinden,
welke de beste resultaten oplevert.
5.2) Inbedrijfstelling
Inbedrijfstelling kan alleen plaatsvinden nadat alle fasen van de eindtest van
RUN en de andere aanwezige inrichtingen met succes zijn afgesloten. Gedeel-
telijke inbedrijfstelling of inbedrijfstelling in “tijdelijke” situaties is niet toegestaan.
1.
Maak een technisch dossier van de automatisering en bewaar dat ten-
minste 10 jaar, dat tenminste bestaat uit: de overzichtstekening van de
automatisering, het elektrisch bedradingsschema, een analyse van de
risico's en de toegepaste oplossing daarvoor, de conformiteitsverklarin-
gen van alle fabrikanten voor alle gebruikte inrichtingen (gebruik voor
RUN de bijgevoegde EG-Verklaring van overeenstemming); kopie van
de gebruiksaanwijzingen en het onderhoudsplan van de automatisering.
2. Breng een plaatje op de poort aan met daarop tenminste de vol-
gende gegevens: type automatisering, naam en adres van de
fabrikant (verantwoordelijk voor de “inbedrijfstelling”), serienum-
mer, bouwjaar en “CE”-keurmerk.
3. Breng in de nabijheid van de poort een niet te verwijderen etiket of
plaatje aan waarop de handelingen zijn aangegeven voor het ont-
grendelen en handmatig bewegen van de poort
4. Stel de conformiteitsverklaring voor de automatisering op en geef
ze aan de eigenaar van de automatisering.
5.
Maak de handleiding “Aanwijzingen en aanbevelingen voor het gebruik van
de automatisering” en geef die aan de eigenaar van de automatisering.
6. Stel een onderhoudsplan (met daarin de voorschriften voor het
onderhoud van alle inrichtingen van de automatisering) op en geef
dit aan de eigenaar van de automatisering.
7. Informeer vóór de inbedrijfstelling van de automatisering de eige-
naar uitvoerig en schriftelijk (bijvoorbeeld in de handleiding met
aanwijzingen en aanbevelingen voor het gebruik van de automati-
sering) over de nog aanwezige gevaren en risico's.
In dit hoofdstuk vindt u de benodigde informatie voor uitvoering van het onderhoudsplan en de afvalverwerking van RUN.
6) Onderhoud en afvalverwerking
6.1) Onderhoud
Om de veiligheid op een constant niveau te houden en een zo lang
mogelijke levensduur van de gehele automatisering te waarborgen is
regelmatig onderhoud vereist; hiervoor beschikt RUN over een teller
voor de manoeuvres en een systeem dat signaleert dat het tijd voor
onderhoud is; zie paragraaf “7.4.4 Onderhoudswaarschuwing”.
Het onderhoud moet uitgevoerd worden met volledige
inachtneming van de veiligheidsvoorschriften van deze
handleiding en volgens de van kracht zijnde wettelijke
voorschriften en regelgeving.
Volg voor de andere inrichtingen die niet tot de RUN behoren de
aanwijzingen van het desbetreffende onderhoudsplan daarvoor op
1. Voor RUN is een geprogrammeerde onderhoudsbeurt vereist die
op zijn minst binnen 6 maanden of 20.000 manoeuvres na de
vorige onderhoudsbeurt uitgevoerd moet worden
2. Koppel alle bronnen van elektrische stroomvoorziening los
3. Controleer alle materialen waaruit de automatisering bestaat op
kwaliteitsvermindering en let daarbij met name op aantasting of
roestvorming van de structurele delen; vervang die delen welke
onvoldoende garantie bieden.
4.
Controleer de staat van slijtage van alle bewegende delen: rondsel, tand-
heugel en alle delen van de poort; vervang de versleten onderdelen.
5. Sluit de elektrische stroomvoorziening weer aan en voer alle test
en controles uit zoals die in paragraaf “5.1 Eindtest” voorzien zijn.
!
6.2) Afvalverwerking
Wanneer de levensduur van dit product ten einde is, dienen, zoals dit ook bij
de installatiewerkzaamheden het geval is, de ontmantelingwerkzaamheden
door gekwalificeerd personeel uitgevoerd te worden. Dit product bestaat uit
verschillende soorten materialen, waarvan sommige gerecycleerd kunnen
worden. Win inlichtingen over de methoden van hergebruik of afvalverwer-
king in en houd u aan de plaatselijk van kracht zijnde voorschriften.
Sommige elektronische onderdelen zouden vervuilende of
gevaarlijke stoffen kunnen bevatten; als die in het milieu
terecht zouden komen zouden ze schadelijke gevolgen voor
het milieu en de menselijke gezondheid kunnen veroorzaken.
Zoals u kunt zien aan het symbool op
afbeelding 22 is het verboden dit product
met het gewone huisvuil weg te gooien
Scheid uw afval voor verwerking op een
manier zoals die in de plaatselijke regel-
geving voorzien is; of lever het product bij
uw leverancier in wanneer u een nieuw
gelijksoortig product koopt.
De plaatselijke regelgeving kan in zware straffen voorzien in geval van
illegale dumping van dit product.
!
22
169
NL
In dit hoofdstuk worden de mogelijkheden ten aanzien van programmering, aanpassing aan de persoonlijke behoeften van de gebruiker, dia-
gnostiek en opsporing van storingen met betrekking tot RUN behandeld.
7) Verdere details
Open Met de toets “OPEN” kunt u het openen van de poort aansturen of het punt
van programmering naar boven verplaatsen
Stop Met de toets “STOP” kunt u de manoeuvre onderbreken; als u hem langer
Set dan 5 seconden ingedrukt houdt kunt u de programmering binnengaan.
Close Met de toets “CLOSE “kunt u het sluiten van de poort aansturen of het punt
van programmering naar beneden verplaatsen
7.1) Programmeertoetsen
Op de besturingseenheid van RUN bevinden zich 3 toetsen die gebruikt kunnen worden
zowel om de besturingseenheid tijdens de tests aan te sturen als voor het programmeren:
23
7.2) Programmering
Op de besturingseenheid van RUN zijn enkele programmeerbare
functies beschikbaar; instelling van deze functies vindt plaats met
behulp van 3 toetsen op de besturingseenheid: [] [Set] [] en
worden via 8 ledlampjes: L1…L8 zichtbaar gemaakt.
De programmeerbare functies welke op RUN beschikbaar zijn, zijn
over 2 niveaus verdeeld:
Eerste niveau: functies instelbaar in modus ON-OFF (actief of niet
actief); in dit geval geeft elk ledlampje L1…L8 een functie aan; als het aan
is, is de functie actief, als het uit is, is de functie niet actief; zie tabel 7.
Tweede niveau: parameters die instelbaar zijn op een schaal met
waarden van 1 tot 8; in dit geval geeft elk ledlampje L1…L8 de
waarde aan die uit 8 mogelijkheden is gekozen; zie tabel 9.
Led Functie Beschrijving
L1 Automatische sluiting Met deze functie is een automatische sluiting van de poort mogelijk na afloop van de geprogrammeer
de pauzeduur; in de fabriek is de Pauzeduur afgesteld op 30 seconden maar dit kan gewijzigd worden in
5, 15, 30, 45, 60, 80, 120 of 180 seconden. Als de functie niet actief is, werkt de poort “semi-automatisch”.
L2 Terugloop na Foto Met deze functie is het mogelijk de poort zo lang pen te houden als nodig is om er doorheen te gaan; door
het in werking treden van "Foto" gaat de poort automatisch weer dicht na een pauzeduur van 5s
(onafhankelijk van de geprogrammeerde waarde).
Dit verandert al naar gelang de functie "Automatische Sluiting" al dan niet actief is.
Wanneer "Automatische Sluiting" niet actief is: De poort gaat steeds helemaal open (ook als Foto
eerder vrij komt). Bij het vrijkomen van Foto gaat de poort automatisch weer dicht na een pauze van 5s.
Wanneer "Automatische Sluiting" actief is: de openingsmanoeuvre wordt onmiddellijk na het vrij
komen van de fotocellen onderbroken en de poort gaat automatisch weer dicht na een pauze van 5s.
De functie "Terugloop na Foto" wordt altijd uitgeschakeld wanneer een manoeuvre met een instructie
“Stop” onderbroken is. Als de functie "Terugloop na Foto" niet actief is, zal de pauzeduur overeenkomen
met de geprogrammeerde pauzeduur of er zal de poort niet automatisch dicht gaan als de functie niet actief is.
L3 Sluit altijd
De functie “Sluit altijd” treedt in werking, waarbij een sluiting veroorzaakt wordt, wanneer bij terugkeer van de stroom
wordt geconstateerd dat de poort open is. Om veiligheidsredenen wordt deze manoeuvre voor afgegaan
door een
voorwaarschuwing van 5s. Als de functie niet actief is zal bij terugkeer van de stroom de poort blijven staan.
L4 Snelheidsafname Wanneer u deze functie activeert, vindt er snelheidsafname aan het einde van de openings- en sluit
manoeuvre plaats. De mate van snelheidsafname is ongeveer 60% van de nominale snelheid.
Let op!: tijdens de snelheidsafname ontwikkelt de motor slechts de helft van het nominale koppel; het is dus
niet mogelijk de functie snelheidsafname toe te passen op zware poorten of op poorten die het maxi male koppel
vereisen. Als de snelheidsafname niet actief is zal de snelheid tijdens de gehele manoeuvre constant zijn.
L5 Start Met het activeren van deze functie wordt de geleidelijke toename van de snelheid aan het begin van de
manoeuvre uitgeschakeld; hierdoor is het mogelijk de grootste kracht bij het starten te hebben en dit is nuttig
wanneer er een grote statische weerstand is, bijvoorbeeld in geval van sneeuw of ijs die een belemmering voor
de vleugel zijn. Als de start niet actief is, begint de manoeuvre met een geleidelijke toename van de snelheid
L6 Voorwaarschuwing
Met de functie voorwaarschuwing wordt er een pauze van 3s aangehouden tussen het moment waarop het
knipperlicht gaat branden en de manoeuvre begint om van te voren voor een gevaarlijke situatie te waarschuwen.
Als de voorwaarschuwing niet actief is, zal het knipperlicht tegelijk met het begin van de manoeuvre aan gaan.
L7 “Sluit” wordt Door deze functie te activeren, activeren alle instructies “Sluit” (ingang “CLOSE” of radio-instructie “Sluit”)
“Open gedeeltelijk” een manoeuvre van gedeeltelijke opening (zie led L6 op tabel 9).
L8 Modus “Slave” (slaaf) Door deze functie te activeren wordt RUN “Slave” (slaaf): zo is het mogelijk de werking van 2 motoren op
tegenoverliggende vleugels te synchroniseren waarbij één motor als Master werkt en één als Slave; voor
meer details gelieve u paragraaf “7.3.5 RUN in modus “Slave” te raadplegen.
Bij normaal functioneren van RUN zijn de ledlampjes L1….L8 aan of uit op basis van de status van de functie waaraan zij gekoppeld zijn,
bijvoorbeeld L1 is aan, als de functie “Automatisch sluiten” actief is.
Tabel 7: lijst programmeerbare functies: eerste niveau
7.2.1) Functies eerste niveau (functies ON-OFF)
170
Pauzeduur
Functie P.P.
Gevoeligheid
obstakelde-
tectie
Uitgang
S.C.A.
Aansturing
motorkracht
L1
L2
L3
L4
L5
L6
L7
L8
L1
L2
L3
L4
L5
L6
L7
L8
L1
L2
L3
L4
L5
L6
L7
L8
L1
L2
L3
L4
L5
L6
L7
L8
L1
L2
L3
L4
L5
L6
L7
L8
5 seconden
15 seconden
30 seconden
45 seconden
60 seconden
80 seconden
120 seconden
180 seconden
Open - stop - sluit - stop
Open - stop - sluit- open
Open - sluit - open - sluit
Woonblok
Woonblok 2 (langer dan 2” veroorzaakt een stop)
Stap-voor-stap 2 (korter dan 2” veroorzaakt
een gedeeltelijke opening)
Iemand aanwezig
Opening “semi-automatisch”, sluiting
“iemand aanwezig”
Uiterst hoge gevoeligheid (lichte poorten)
Zeer hoge gevoeligheid
Hoge gevoeligheid
Gemiddelde gevoeligheid
Middellage gevoeligheid
Lage gevoeligheid
Zeer lage gevoeligheid
Uiterst lage gevoeligheid (zware poorten)
Functie “Controlelampje Poort Open”
Actief bij gesloten vleugel
Actief bij open vleugel
Actie met radio-uitgang 2
Actie met radio-uitgang 3
Actie met radio-uitgang 4
Controlelampje onderhoud
Elektrisch slot
Continu op 40%
Continu op 50%
Continu op 60%
Continu op 80%
Continu op 100%
Semi-automatisch 1=40÷100% (1)
Semi-automatisch 2=60÷100%(1)
Automatisch = 0÷100% (2)
7.2.2) Programmering eerste niveau (functies ON-OFF)
In de fabriek worden alle functies van het eerste niveau op “OFF” gezet, maar dat kan op elk gewenst moment veranderd worden zoals in
tabel 8 is aangegeven. Let bij het uitvoeren van deze procedure goed op, want er is een tijdlimiet van 10s tussen het moment waarop u op
de ene toets en vervolgens op de andere drukt; wanneer deze limiet overschreven wordt, zal de procedure automatisch beëindigd worden
waarbij de wijzigingen die tot dat moment aangebracht zijn, in het geheugen worden opgeslagen.
1. Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
3s
2. Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
L1
3. Druk op de toets [] of [] om het knipperende ledlampje te verplaatsen op het ledlampje dat de te
wijzigen functie vertegenwoordigt of
4. Druk op de toets [Set] om de status van de functie te wijzigen (kort knipperen = OFF; lang knipperen = ON)
5. Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten
10s
N.B.: de punten 3 en 4 kunnen tijdens dezelfde programmeringsfase herhaald worden om andere functies op ON of OFF te zetten
Tabel 8: voor het wijzigen van de functies ON-OFF Voorbeeld
SET
SET
SET
7.2.3) Functies tweede niveau (instelbare parameters)
Tabel 9: lijst programmeerbare functies: tweede niveau
Led ingang
Parameter Led (niveau) waarde Beschrijving
Stelt de pauzeduur af, dat wil zeggen de tijd
die er verstrijkt voordat de poort weer auto-
matisch dicht gaat. Dit werkt alleen als de
functie automatisch sluiten actief is.
Stelt de reeks instructies af die gekoppeld
zijn aan de ingang P.P of aan de eerste
radio-instructie.
Stelt de gevoeligheid van het systeem voor
obstakeldetectie af. Let erop dat de gevoe-
ligheid ook beïnvloed wordt door de kracht
van de motor (zie L5); de aansturing van de
kracht van de motor dient als eerste afge-
steld te worden; pas daarna kan de gevoe-
ligheid van het systeem voor obstakeldetec-
tie afgesteld worden.
Stelt de aan de uitgang S.C.A. gekoppelde
functie af (welke functie ook aan de uitgang
gekoppeld is, levert ze, indien actief, een
spanning van 24V -30 +50% met een maxi-
mumvermogen van 4W).
Stelt nadat de motor gestart is, de kracht
van de motor af op basis van het gewicht
van de poort. Het controlesysteem meet
ook de omgevingstemperatuur en verhoogt
automatisch de kracht wanneer de tempe-
ratuur bijzonder laag is.
L1
L2
L3
L4
L5
171
NL
Opmerking: “ ” dit geeft de fabrieksinstelling weer.
Opmerking (1): Stelt automatisch de benodigde kracht af waarbij een minimumniveau gegarandeerd blijft.
Opmerking (2): Stelt automatisch de benodigde kracht af.
Alle parameters kunnen naar believen zonder enige contra-indicatie worden afgesteld; alleen het afstellen van de “Gevoeligheid van het sys-
teem voor obstakeldetectie” en de “Aansturing motorkracht” zou enige nadere aandacht kunnen vereisen:
Het is ten sterkste af te raden hoge krachtwaarden te gebruiken om het feit te compenseren dat de vleugel punten met een hoge wrijvings-
waarde heeft; een te grote kracht kan afbreuk doen aan de werking van het veiligheidssysteem of schade aan de vleugel toebrengen.
Als de controle van de “Gevoeligheid van het systeem voor obstakeldetectie” gebruikt wordt als hulpmiddel voor het systeem de stoot-
kracht bij botsing te beperken dient na elke afstelling de kracht opnieuw gemeten te worden, zoals de norm EN 12445 dat voorschrijft.
Slijtage en weersinvloeden zijn van invloed op de manoeuvre van de poort; zo af en toe dient de afstelling van de kracht opnieuw gecon-
troleerd te worden.
Gedeeltelijke
opening
Onderhouds-
waarschuwing
Lijst anoma-
lieën
L1
L2
L3
L4
L5
L6
L7
L8
L1
L2
L3
L4
L5
L6
L7
L8
L1
L2
L3
L4
L5
L6
L7
L8
0,5 mt
1 mt
1,5 mt
2 mt
2,5 mt
3 mt
3,4 mt
4 mt
Automatisch (op basis van de zwaarte van
de manoeuvres)
2.000
4.000
7.000
10.000
15.000
20.000
30.000
Uitkomst 1
ste
manoeuvre (de meest recente)
Uitkomst 2
de
manoeuvre
Uitkomst 3
de
manoeuvre
Uitkomst 4
de
manoeuvre
Uitkomst 5
de
manoeuvre
Uitkomst 6
de
manoeuvre
Uitkomst 7
de
manoeuvre
Uitkomst 8
ste
manoeuvre
Led ingang
Parameter Led (niveau) waarde Beschrijving
Stelt de mate van gedeeltelijke opening af. De
gedeeltelijke opening kan met een 2de radio-
instructie of met “SLUIT” worden aange-
stuurd; als die functie er is, wordt “Sluit”
“Open gedeeltelijk”.
Stelt het aantal manoeuvres af waarna het
verzoek voor onderhoud van de automatise-
ring gesignaleerd moet worden (zie para-
graaf “7.4.4 Onderhoudswaarschuwing”).
Hiermee kan het type anomalieën dat tijdens
de laatste 8 manoeuvres opgetreden is,
geverifieerd worden (zie paragraaf “7.6.1
Historie anomalieën”).
L6
L7
L8
7.2.4) Programmering tweede niveau (instelbare parameters)
In de fabriek worden alle instelbare parametersfuncties ingesteld zoals in tabel 9 wordt aangegeven met: “ ” maar die kunnen op elk gewenst
moment worden gewijzigd zoals in tabel 10 is aangegeven. Let bij het uitvoeren van deze procedure goed op, want er is een tijdlimiet van 10s
tussen het moment waarop u op de ene toets en vervolgens op de andere drukt; wanneer deze limiet overschreven wordt zal de procedure
automatisch beeindigd worden waarbij de wijzigingen dit tot dat moment aangebracht zijn, in het geheugen worden opgeslagen.
1. Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
3s
2. Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
L1
3. Druk op de toetsen [] of [] om het knipperende ledlampje te verplaatsen op het “ledlampje ingang”
dat de te wijzigen parameter vertegenwoordigt of
4. Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] dient tijdens de stappen 5 en 6
voortdurend ingedrukt te blijven
5. Wacht ongeveer 3s waarna dat ledlampje zal gaan branden dat het actuele niveau van de te wijzigen
parameter vertegenwoordigt
6. Druk op de toetsen [] of [] om het ledlampje dat de waarde van de parameter vertegenwoordigt,
te verplaatsen. of
7. Laat de toets [Set] los
8. Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten.
10s
N.B.: de punten 3 tot 7 kunnen tijdens dezelfde programmeringsfase herhaald worden om nog meer parameters in te stellen
Tabel 10: voor het wijzigen van instelbare parameters Voorbeeld
SET
SET
SET
SET
172
7.2.6) Voorbeeld van programmering tweede niveau (instelbare parameters)
Als voorbeeld geven wij de reeks handelingen die nodig is om de fabrieksinstelling van de parameters te wijzigen en de en de “Pauzeduur”
op 60s (ingang op L1 en niveau op L5) te verlengen “Motorkracht” voor lichte poorten te verminderen (ingang op L5 en niveau op L3)
1. Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
3s
2. Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
L1
3. Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] dient tijdens de stappen 4 en 5 ingedrukt
te blijven
4. Wacht ongeveer 3s tot het ledlampje L3 gaat branden dat het actuele niveau van de “Pauzeduur”
vertegenwoordigt L3 3s
5. Druk 2 maal op de toets [] om het brandende ledlampje naar L5 te verplaatsen dat de nieuwe waarde
van de “Pauzeduur” vertegenwoordigt L5
6. Laat de toets [Set] los
7. Druk 4 maal op de toets [] om het knipperende ledlampje naar het ledlampje L5 te verplaatsen
L5
8. Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] dient tijdens de stappen 9 en 10
ingedrukt te blijven
9. Wacht ongeveer 3s tot het ledlampje L5 gaat branden dat het actuele niveau van de “Motorkracht”
vertegenwoordigt. 3s L5
10. Druk 3 maal op de toets [] om het brandende ledlampje naar het ledlampje L3 te verplaatsen dat
de nieuwe waarde van de “Motorkracht” vertegenwoordigt. L3
11. Laat de toets [Set] los
12. Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten
10s
Tabel 12: voorbeeld van programmering tweede niveau Voorbeeld
SET
SET
SET
SET
SET
SET
7.3) Bijplaatsen of wegnemen van inrichtingen
U kunt op elk gewenst moment een inrichting aan een automatisering
met RUN toevoegen of er een uit verwijderen. Met name op “BlueBUS”
en de ingang “STOP” kunnen verschillende soorten inrichtingen wor-
den aangesloten zoals dat in de volgende paragrafen aangegeven is.
Nadat er inrichtingen zijn toegevoegd of verwijderd, is het
noodzakelijk een herkenningsprocedure voor inrichtingen
uit te voeren zoals dat in paragraaf “7.3.6 Herkennen van
andere inrichtingen” beschreven is.
7.3.1) BlueBUS
BlueBUS is een techniek waarbij het mogelijk is alle compatibele
inrichtingen slechts met twee draden aan te sluiten waarover zowel
de elektrische stroom als de communicatiesignalen lopen. Alle
inrichtingen worden parallel aangesloten op dezelfde 2 draden van
BlueBUS en zonder dat daarbij de polariteit in acht genomen moet
worden; elke inrichting wordt afzonderlijk herkend omdat die tijdens
de installering een eenduidig adres wordt toegekend.
Op BlueBUS kunnen bijvoorbeeld fotocellen, veiligheidsinrichtingen,
bedieningstoetsen, signaleringslampjes etc aangesloten worden. De
besturingseenheid van RUN herkent alle aangesloten inrichtingen één
voor één via een adequate herkenningsprocedure en is in staat om met
de grootst mogelijke zekerheid alle eventuele anomalieën te detecteren.
Om deze reden is het telkens wanneer er een op BlueBUS aangeslo-
ten inrichting toegevoegd of verwijderd wordt, noodzakelijk de herken-
ningsprocedure in de besturingseenheid uit te voeren zoals dat in para-
graaf “7.3.6 Herkennen van andere inrichtingen” beschreven is.
7.2.5) Voorbeeld van programmering van het eerste niveau (functies ON-OFF)
Als voorbeeld wordt de reeks handelingen gegeven die noodzakelijk is voor het wijzigen van de fabrieksinstelling van de functies voor het
activeren van de functies “Automatisch Sluiten” (L1) en “Sluit altijd” (L3).
1. Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
3s
2. Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
L1
3. Druk één maal op toets [Set] om de status van de aan L1 gekoppelde functie (Automatische Sluiting)
te wijzigen; nu zal het ledlampje L1 met lange knipperingen gaan knipperen L1
4. Druk 2 maal op toets [] om het knipperende ledlampje op het ledlampje L3 te verplaatsen
L3
5. Druk één maal op de toets [Set] om de status van de aan L3 gekoppelde functie (Sluit altijd) te wijzigen;
nu zal het ledlampje L3 met lange knipperingen gaan knipperen L3
6. Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten.
10s
Na deze handelingen moeten de ledlampjes L1 en L3 blijven branden om aan te geven dat de functies “Automatisch Sluiten” en “Sluit altijd”
actief zijn.
Tabel 11: voorbeeld van programmering eerste niveau Voorbeeld
SET
SET
SET
SET
173
NL
7.3.2) Ingang STOP
STOP is de ingang die onmiddellijke onderbreking de manoeuvre
veroorzaakt (met een kortstondige omkering). Op deze ingang kun-
nen de inrichtingen met uitgang met normaal open contacten “NA”
aangesloten worden, maar ook inrichtingen met normaal gesloten
contacten “NC” of inrichtingen met een uitgang met constante weer-
stand 8,2K, zoals bijvoorbeeld de contactlijsten.
Zoals voor BlueBUS, herkent de besturingseenheid het soort inrich-
ting dat tijdens de herkenningsfase op de ingang STOP is aangeslo-
ten (zie paragraaf “7.3.6 Herkennen van andere inrichtingen”); daar-
na wordt er een STOP veroorzaakt indien er zich een wijziging ten
opzichte van de herkende staat voordoet.
Door het uitvoeren van de juiste handelingen kunt u op de STOP-
ingang meer dan één inrichting aansluiten, ook al zijn die niet van het
hetzelfde type:
Er kunnen meerdere NO inrichtingen parallel op elkaar aangeslo-
ten worden zonder beperking van het aantal daarvan.
Er kunnen meerdere NC inrichtingen serieel op elkaar aangesloten
worden zonder beperking van het aantal daarvan.
2 inrichtingen met een uitgang met constante weerstand 8,2K
kunnen parallel geschakeld worden; als er meer dan 2 inrichtingen
zijn via een „cascadeschakeling“ op één enkele eindweerstand
van 8,2K aangesloten worden.
Een combinatie NA en NC is mogelijk door de 2 contacten paral-
lel te schakelen en met contact NC serieel een weerstand van
8,2K te verbinden (en dus is ook de combinatie van de 3 inrich-
tingen mogelijk: NO, NC en 8,2K).
Indien de ingang STOP gebruikt wordt om inrichtingen
met een veiligheidsfunctie aan te sluiten, garanderen
alleen die inrichtingen welke een uitgang met een con-
stante weerstand van 8,2K hebben, de veiligheidscate-
gorie 3 tegen storingen volgens de norm EN 954-1.
!
FOTO
Fotocel buitenzijde h = 50
die bij het sluiten in werking treedt
FOTO II
Fotocel buitenzijde h = 100
die bij het sluiten in werking treedt
FOTO 1
Fotocel binnenzijde h = 50
die bij het sluiten in werking treedt
FOTO 1 II
Fotocel binnenzijde h = 100
die bij het sluiten in werking treedt
FOTO 2
Fotocel buitenzijde die bij het openen in
werking treed
FOTO 2 II
Fotocel binnenzijde die bij het openen
in werking treedt
FOTO 3
Eén enkele fotocel die het gehele
automatisme dekt
Installatie van FOTO 3 samen met FOTO II vereist dat de plaats van
de elementen waaruit de fotocel bestaat (TX - RX) zodanig is als in de
handleiding met aanwijzingen voor de fotocellen aangegeven is.
!
7.3.3) Fotocellen
Het systeem “BlueBUS” biedt de mogelijkheid de besturingseenheid
via adressering met speciale jumpers de fotocellen te laten herken-
nen en de correcte detectiefunctie toe te kennen. Adressering dient
zowel op TX als op RX uitgevoerd te worden (waarbij de jumpers op
dezelfde manier geplaatst moeten worden); hierbij dient u na te gaan
of er geen andere stellen fotocellen met hetzelfde adres bestaan.
In een automatisme voor schuifpoorten met RUN is het mogelijk de foto-
cellen te installeren zoals dat op afbeelding 24 is aangegeven.
Na het installeren of verwijderen van fotocellen dient er een herkenings-
procedure in de besturingseenheid uitgevoerd te worden zoals dat in
paragraaf “7.3.6 Herkennen van andere inrichtingen” beschreven is.
7.3.4) Fotosensor FT210B
De fotosensor FT210B verenigt in één enkele inrichting een systeem
voor krachtbeperking (type C volgens de norm EN12453) en een
detectie-inrichting voor obstakels op de optische as tussen de zen-
der TX en de ontvanger RX (type D volgens de norm EN12453). In
de fotosensor FT210B worden de signalen van de status van de
contactlijst via de straal van de fotocel verzonden waarbij de 2 sys-
temen in één enkele inrichting geïntegreerd worden. Het zenderdeel
op de mobiele vleugel wordt door batterijen van stroom voorzien
waardoor lelijke koppelingssystemen vermeden worden; speciale
circuits verminderen het verbruik van de batterij zodat er een levens-
duur van maximaal 15 jaar gegarandeerd kan worden (zie de details
van deze schatting in de aanwijzingen voor dit product).
Eén enkele inrichting FT210B in combinatie met een contactlijst
(voorbeeld TCB65) maakt het mogelijk het veiligheidsniveau van de
"primaire contactlijst" te bereiken dat de norm EN12453 voor elk
"type gebruik" en "type activering" vereist.
De fotosensor FT210B gecombineerd met contactlijsten "op een
weerstand" (8,2Kohm), is veilig voor wat betreft een afzonderlijk
defect (categorie 3 volgens EN 954-1). De inrichting beschikt over
een speciaal circuit ter voorkoming van botsingen dat interferentie
met andere detectie-inrichtingen voorkomt ook al zijn die niet gesyn-
chroniseerd, en biedt de mogelijkheid andere fotocellen bij te plaat-
sen; bijvoorbeeld indien er zware voertuigen door de poort gaan,
waar normaal gesproken een tweede fotocel op een hoogte van 1 m
van de grond geplaatst wordt.
Voor verdere informatie omtrent de manier van aansluiten en adres-
seren gelieve u de handleiding met aanwijzingen voor FT210B te
raadplegen.
24
Tabel 13: adressen van de fotocellen
Fotocel Jumpers Fotocel Jumpers
174
7.3.5) RUN in modus “Slave”
Bij een juiste programmering en aansluiting kan RUN in de modus
“Slave” (slaaf) werken; deze werkingsmodus wordt gebruikt indien
het nodig is 2 tegenover elkaar geplaatste vleugels te automatiseren
en u wilt dat deze vleugels synchroon lopen. In deze modus functio-
neert één RUN als Master (meester) dat wil zeggen hij stuurt de
manoeuvres aan, terwijl de tweede RUN als Slave functioneert, dat
wil zeggen de door de Master verstuurde instructies uitvoert (alle
RUN verlaten de fabriek als Master).
Voor het configureren van RUN als Slave dient u de functie van het
eerste niveau “Modus Slave” te activeren (zie tabel 7).
De koppeling tussen de RUN Master en de RUN Slave vindt via Blu-
eBUS plaats.
In dit geval dient de polariteit in de koppeling tussen de
twee RUN gevolgd te worden zoals dat op afbeelding 26 te
zien is (voor de andere inrichtingen geldt nog steeds dat
er niet op de polariteit behoeft te worden gelet).
Voor het installeren van 2 RUN in modus Master en Slave dient u de
volgende handelingen uit te voeren:
• Installeer de 2 motoren zoals dat op afbeelding 25 te zien is. Het
is niet van belang welke motor als Master en welke als Slave werkt;
bij de keuze hiervan dient u rekening te houden met het gemak van
de aansluitingen en het feit dat de instructie Stap-voor-Stap op de
Slave alleen de algehele opening van de vleugel Slave mogelijk
maakt.
• Sluit de 2 motoren aan zoals dat op afbeelding 26 te zien is.
• Selecteer de richting van de openingsmanoeuvre van de 2 moto-
ren zoals dat op afbeelding 25 aangegeven is (zie ook paragraaf
“4.1 Keuze van de richting”).
• Breng de 2 motoren onder spanning.
Programmeer in de RUN Slave de functie “Modus Slave” (zie tabel 7).
• Voer de herkenningsprocedure van de inrichtingen op RUN Slave
uit (zie paragraaf “4.3 Herkennen van de inrichtingen”).
• Voer de herkenningsprocedure van de inrichtingen op RUN Mas-
ter uit (zie paragraaf “4.3 Herkennen van de inrichtingen”).
Voer de herkenningsprocedure van de vleugellengte op RUN Mas-
ter uit (zie paragraaf “4.4 Herkennen van de vleugellengte”).
!
25
26
Bij het koppelen van 2 RUN in de modus Master-Slave dient u op het volgende te letten:
• Alle inrichtingen dienen op RUN Master aangesloten te worden (zoals op afb. 26) met inbegrip van de radio-ontvanger.
• Er wordt geen enkele programmering op RUN Slave in acht genomen (programmering op RUN Master heeft voorrang) met uitzondering
van die welke u in tabel 14 vindt.
LUCYB
S.C.A.
MOFB
MOSE
OPEN
CLOSE
LUCYB
S.C.A.
STOP
PP
175
NL
7.4.1) Functie “Open altijd”
De functie “Open Altijd” is een eigenschap van de besturingseenheid
waardoor het mogelijk is altijd een openingsmanoeuvre aan te sturen
wanneer de instructie “Stap-voor-Stap” langer dan 2 seconden duurt;
dit is met name nuttig bij het aansluiten van het contact van een
tijdschakelklok op het klemmetje P.P. om de poort tijdens een bepaald
tijdsbestek open te houden. Deze eigenschap is geldig ongeacht de
programmering van de ingang PP, met uitzondering van de program-
mering als “Sluit”, zie parameter “Functie PP” in tabel 9.
7.4.2) Functie “Beweeg in ieder geval”
Mocht de een of andere veiligheidsinrichting niet correct werken of
buiten gebruik zijn, dan is het toch mogelijk de poort in de modus
“Iemand aanwezig” aan te sturen en te manoeuvreren.
Zie voor de details de paragraaf “Bediening terwijl de veiligheidsin-
richtingen buiten gebruik zijn” in de bijlage “Aanwijzingen en aanbe-
velingen bestemd voor de gebruiker van de reductiemotor RUN”.
7.4.3) Controlesysteem voor verwarming en afkoeling
RUN beschikt over een geraffineerd controlesysteem voor de tempera-
tuur van de motor. De interne temperatuur van RUN wordt met een spe-
cifieke sensor gemeten en gebruikt om het systeem voor klimaatregeling
aan te sturen. Dit systeem kan de motor verwarmen wanneer de buiten-
temperatuur onder de drempel van ongeveer 0°C komt, (als de functie
"Verwarming" geactiveerd is met behulp van "OperaView", de inrichting
voor het programmeren op afstand); of afkoeling van de motor bespoedi-
gen wanneer de temperatuur de 40°C overschrijdt.
7.4.4) Onderhoudswaarschuwing
RUN biedt de gebruiker de mogelijkheid te waarschuwen wanneer er
een onderhoudscontrole van de automatisering dient te worden uitge-
voerd. Het aantal manoeuvres waarna signalering plaatsvindt, kan uit 8
niveaus geselecteerd worden en wel via de instelbare parameter
“Onderhoudswaarschuwing” (zie tabel 9). Het niveau 1 van afstelling is
“automatisch” en houdt rekening met de zwaarte van de manoeuvres,
dat wil zeggen de belasting en de duur van de manoeuvre, terwijl de
andere afstellingen op basis van het aantal manoeuvres vastgesteld
zijn. Signalering van het verzoek om onderhoud vindt plaats via het
knipperlicht Flash of op de lamp die op de uitgang S.C.A. is aangeslo-
ten wanneer die geprogrammeerd is als "Controlelampje Onderhoud"
(zie tabel 9). Op basis van het aantal uitgevoerde manoeuvres ten
opzichte van de geprogrammeerde limiet signaleren het knipperlicht
Flash en het controlelampje onderhoud wat in tabel 16 aangegeven is.
7.4) Speciale functies
Tabel 14: programmering op RUN Slaves onafhankelijk van RUN Master
Functies van het eerste niveau (functies ON - OFF) Functies van het tweede niveau (instelbare parameters)
Stand-by Gevoeligheid van het systeem voor obstakeldetectie
Start Uitgang SCA
Modus Slave Aansturing motorkoppel
Lijst anomalieën
In de Slave is het mogelijk aan te sluiten:
een eigen knipperlicht (Flash)
een eigen Controlelampje Poort Open (S.C.A.)
een eigen contactlijst (Stop)
een eigen aansturinginrichting (P.P.) die de algehele opening alleen
van de vleugel Slave aanstuurt
In de Slave worden de ingangen Open en Close niet gebruikt
7.3.6) Herkennen van andere inrichtingen
Normaal gesproken vindt de herkenningsprocedure van de op BlueBUS en de ingang STOP aangesloten inrichtingen tijdens de installatiefase plaats; als
er echter inrichtingen worden bijgeplaatst of verwijderd is het mogelijk de herkenningsfase opnieuw uit te voeren zoals dat in tabel 15 is weergegeven.
1. Druk op de toetsen [] en [Set]
2. Laat de toetsen los wanneer de ledlampjes L1 en L2 zeer snel beginnen te knipperen (na ongeveer 3s)
L1 L2
3. Wacht enkele seconden totdat de besturingseenheid het herkennen van de inrichtingen beëindigd heeft
4. Na afloop van de herkenningsprocedure zullen de ledlampjes L1 en L2 ophouden te knipperen, terwijl het
ledlampje STOP moeten blijven branden en de ledlampjes L1…L8 zullen gaan branden op basis van de status L1 L2
van de functies ON-OFF die zij vertegenwoordigen.
Nadat er inrichtingen toegevoegd of verwijderd zijn is het noodzakelijk opnieu de eindtest van de automatisering uit te voe-
ren en wel volgens wat er in in paragraaf “5.1 Eindtest” aangegeven is”.
!
Tabel 15: voor het herkennen van andere inrichtingen Voorbeeld
SET
SET
Aantal manoeuvres Signalering op Flash
Signalering op het controlelampje onderhoud
Minder dan 80% van de limiet
Tussen 81 en 100% van de limiet
Meer dan 100% van de limiet
Normaal (0,5s aan, 0.5s uit)
Blijft aan het begin van de manoeuvre ongeveer 2s
branden en gaat daarna normaal verder
Blijft aan het begin en einde van de manoeuvre onge-
veer 2s branden en gaat daarna normaal verder
Blijft ongeveer 2s branden bij het begin van de openingsmanoeuvre
Knippert zolang de manoeuvre duurt
Knippert altijd.
Tabel 16: Onderhoudswaarschuwing met Flash en controlelampje onderhoud
176
Controle van het aantal uitgevoerde manoeuvres
Met de functie “Onderhoudswaarschuwing” is het mogelijk het aantal uitgevoerde manoeuvres te controleren weergegeven in een percenta-
ge van de ingevoerde limiet. Om dit te controleren gaat u te werk zoals dat in tabel 17 beschreven is.
1. Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
3s
2. Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje begint te knipperen
L1
3. Druk op de toetsen [] of [] om het brandende ledlampje naar L7 te verplaatsen, dat wil zeggen
het “ledlampje ingang” voor de parameter “Onderhoudswaarschuwing” of L7
4. Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] moet tijdens alle stappen 5, 6 en 7
ingedrukt gehouden worden
5. Wacht ongeveer 3s; daarna zal het ledlampje gaan branden dat het actuele niveau van de parameter
“Onderhoudswaarschuwing” vertegenwoordigt 3s
6. Druk op de toetsen [] en [] en laat ze onmiddellijk los.
en
7. Het ledlampje dat behoort bij het geselecteerde niveua zal enkele malen knipperen. Het aantal knipperingen
identificeert het percentagen uitgevoerde manoeuvres (in veelvouden van 10%) ten opzichte van de
ingestelde limiet.
Bijvoorbeeld: als de onderhoudswaarschuwing op L5 is ingesteld, dat wil zeggen, dat 10% met 1000
manoeuvres overeenkomt; als het ledlampje 4 maal knippert, betekent dit dat de 40% van de
manoeuvres bereikt is (dat wil zeggen tussen 4000 en 4999 manoeuvres). Als er nog geen 10% van
de manoeuvres bereikt is zal het ledlampje helemaal niet gaan knipperen.
8. Laat de toets [Set] los.
Tabel 17: controle van het aantal uitgevoerde manoeuvres Voorbeeld
SET
SET
SET
SET
.... n=?
Terugstelling teller manoeuvres
Na het onderhoud op de installatie verricht te hebben dient u de teller manoeuvres terug te stellen.
Ga te werk zoals dat in tabel 18 beschreven is.
1. Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
3s
2. Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
L1
3. Druk op de toetsen [] of [] om het brandende ledlampje naar L7 te verplaatsen, dat wil zeggen het
“ledlampje ingang” voor de parameter “Onderhoudswaarschuwing” of L7
4. Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] moet ingedrukt gehouden worden tijdens
alle stappen 5 en 6
5. Wacht ongeveer 3s; daarna zal het ledlampje gaan branden dat het actuele niveau van de parameter
“Onderhoudswaarschuwing” vertegenwoordigt 3s
6.
Druk op de toetsen [] en [] en houd die tenminste 5 seconden ingedrukt, laat vervolgens de 2 toetsen los.
Het ledlampje dat bij het geselecteerde niveau behoort zal een aantal malen snel knipperen om aan te
geven dat de teller van de manoeuvres teruggesteld is.
en
7. Laat de toets [Set] los.
Tabel 18: terugstelling teller manoeuvres Voorbeeld
SET
SET
SET
SET
7.5) Aansluiting van andere inrichtingen
Mocht het nodig zijn externe inrichtingen zoals bijvoorbeeld een lezer
voor transponderkaarten of het lampje van de verlichting van de
sleutelschakelaar van stroom te voorzien, dan kunt u de stroom aan-
sluiten zoals op afbeelding 27 te zien is. De spanning van de stroom-
toevoer is 24Vcc -30% ÷ +50% met maximale beschikbare stroom
van 100mA.
-+
24Vcc
27
177
NL
7.7) Diagnostiek en signaleringen
Sommige inrichtingen geven zelf al speciale signaleringen waardoor het mogelijk is de bedrijfsstatus of eventuele storing te herkennen.
7.6) Oplossen van problemen
In tabel 19 kunt u nuttige aanwijzingen vinden om eventuele storin-
gen te verhelpen die u tijdens de installatie of bij een eventueel defect
tegen kunt komen.
28
Tabel 19: opsporen van storingen
F2
F1
Symptomen Aanbevolen controles
De radiozender stuurt de poort niet aan en het
ledlampje op de zender gaat niet branden.
De radiozender stuurt de poort niet aan, maar
het ledlampje op de zender gaat branden
Er wordt geen enkele manoeuvre aangestuurd
en het ledlampje “BlueBUS” knippert niet
Er wordt geen enkele manoeuvre aangestuurd
en het knipperlicht is uit
Er wordt geen enkele manoeuvre aangestuurd
en het knipperlicht knippert enkele malen
De manoeuvre gaat van start, maar onmiddel-
lijk daarna vindt er een terugloop plaats
De manoeuvre wordt regelmatig uitgevoerd
maar het knipperlicht SCA werkt niet
De manoeuvre wordt regelmatig uitgevoerd
maar het controlelampje SCA werkt niet
Controleer of de batterijen van de zender leeg zijn; vervang ze zo nodig
Controleer of de zender correct in het geheugen van de radio-ontvanger is opgeslagen
Controleer of de stroomvoorziening naar de RUN de spanning van het elektriciteitsnet heeft. Ver-
gewis u ervan dat de zekeringen niet onderbroken zijn; zo ja, dan dient u de oorzaak van de sto-
ring op te sporen en ze met andere met dezelfde stroomwaarde en kenmerken te vervangen.
Controleer of de instructie daadwerkelijk ontvangen is. Als de instructie de ingang PP bereikt,
moet het ledlampje “PP” gaan branden; als daarentegen de radiozender gebruikt wordt, moet
het ledlampje “BluBus” tweemaal snel knipperen
Tel het aantal malen dat dat licht knippert en controleer aan de hand van de gegevens in tabel 21
De geselecteerde gevoeligheid van het systeem voor obstakeldetectie zou te hoog kunnen zijn
voor het type poort. Controleer of er obstakels zijn en selecteer eventuele een lagere gevoeligheid.
Controleer of er tijdens de manoeuvre spanning op het klemmetje FLASH van het knipper-
licht staat (daar het niet ononderbroken werkt, is de waarde van de spanning niet beduidend:
ongeveer 10-30Vcc); als er spanning aanwezig is, is het probleem te wijten aan de lamp die
vervangen zal moeten worden met een lamp met dezelfde kenmerken; als er geen spanning
aanwezig is, zou er zich een overbelasting op de uitgang FLASH voorgedaan kunnen heb-
ben; verifieer of er geen kortsluiting in de kabel is.
Verifieer het type functie dat voor de uitgang SCA geprogrammeerd is (Tabel 9). Wanneer het
controlelampje zou moeten hebben branden dient u te controleren of er spanning staat op
het klemmetje SCA (ongeveer 24Vcc); als er spanning aanwezig is, is het probleem te wijten
aan het controlelampje dat vervangen zal moeten worden met een controlelampje met dezelf-
de kenmerken; als er geen spanning aanwezig is, zou er zich een overbelasting op de uitgang
SCA voorgedaan kunnen hebben; verifieer of er geen kortsluiting in de kabel is.
1. Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
3s
2. Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
L1
3. Druk op de toetsen [] of [] om het brandende ledlampje naar L8 te verplaatsen, dat wil zeggen het
“ledlampje ingang” voor de parameter “Lijst anomalieën” of L8
4. Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] moet tijdens alle stappen 5 en 6
ingedrukt gehouden worden
5. Wacht ongeveer 3s; daarna zullen de ledlampjes gaan branden die overeenkomen met de manoeuvres
waar zich een anomalie heeft voorgedaan. Het ledlampje L1 geeft de uitkomst van de meest recente
manoeuvre aan, het ledlampje L8 geeft de uitkomst van de achtste aan. Als het ledlampje aan is, betekent
dit dat er zich tijdens de manoeuvre anomalieën hebben voorgedaan; als het ledlampje uit is, betekent dit
dat de manoeuvre ten einde is gekomen zonder anomalieën
6. Druk op de toetsen [] en [] om de gewenste manoeuvre te selecteren: Het ledlampje in kwestie zal
zoveel keer knipperen als het knipperlicht dat normaal doet na een anomalie (zie tabel 21).
en
7. Laat de toets [Set] los.
Tabel 20: Historie anomalieën Voorbeeld
SET
SET
SET
SET
7.6.1) Lijst Historie anomalieën
RUN biedt u de mogelijkheid de eventuele anomalieën te tonen die zich tijdens de laatste 8 manoeuvres hebben voorgedaan, bijvoorbeeld
de onderbreking van een manoeuvre als gevolg van het in werking treden van een fotocel of van een contactlijst. Om de lijst anomalieën te
verifiëren gaat u te werk zoals dat in tabel 20 is aangegeven.
3s
178
7.7.2) Signalering op de besturingseenheid
Op de besturingseenheid van RUN bevinden zich een reeks led-
lampjes die elk bepaalde signaleringen kunnen geven, zowel wan-
neer alles normaal functioneert als bij storingen.
29
Bij het begin van de manoeuvre komen de op BlueBUS aangesloten inrichtingen
niet overeen met die welke tijdens de herkenningsfase in het geheugen zijn opge-
slagen. Het kan zijn dat er defecte inrichtingen zijn; controleer en vervang die zo
nodig; als er wijzigingen zijn uitgevoerd dient de herkenningsprocedure opnieuw
uitgevoerd te worden (7.3.4 Herkennen van andere inrichtingen).
7.7.1) Signalering met het knipperlicht
Het knipperend signaleringslicht FLASH zal tijdens de manoeuvre één maal per seconde knipperen; wanneer er een storing is, zal het korte-
re knipperingen geven; deze knipperingen worden twee maal herhaald met daartussen een pauze van een seconde.
Tabel 21: signaleringen op het knipperlicht FLASH
Snelle knipperingen
Oorzaak HANDELING
Fout op de BlueBUS
Inwerkingtreding van een
fotocel
Bij het begin van de manoeuvre geven één of meer fotocellen geen toestemming
tot de manoeuvre, controleer of er obstakels zijn.
Dit is normaal tijdens de manoeuvre als er daadwerkelijk een obstakel is.
Inwerkingtreding van de “Gevoe-
ligheid van het systeem voor
obstakeldetectie”
Tijdens de manoeuvre heeft de poort meer wrijving ondervonden; controleer de
oorzaak.
Inwerkingtreding van de ingang
STOP
Bij het begin van of tijdens de manoeuvre is de ingang STOP in werking getreden;
controleer de oorzaak
Fout in de interne parameters van
de elektronische besturing-
seenheid.
Wacht tenminste 30 seconden en probeer dan opnieuw een instructie te geven;
als er geen verandering in de status optreedt, zou er een ernstig defect kunnen
zijn en dient de elektronische kaart vervangen te worden
De maximumlimiet voor het
aantal manoeuvres per uur is
overschreden.
Wacht enkele minuten dat de begrenzer van het aantal manoeuvres weer onder
de maximumlimiet komt.
De maximumlimiet voor het
aantal manoeuvres per uur is
overschreden.
Er is reeds een instructie aanwe-
zig waardoor het niet mogelijk is
andere instructies uit te voeren.
Koppel alle circuits enige seconden van de stroomtoevoer los; probeer daarna
een instructie te geven; als er geen verandering in de status optreedt, zou er een
ernstig defect kunnen zijn en dient de elektronische kaart vervangen te worden
Controleer de aard van de voortdurend aanwezige instructie; het zou bijvoorbeeld
de instructie van een timer op de ingang “Open” kunnen zijn.
6 knipperingen
pauze van 1 seconde
6 knipperingen
1 knippering
pauze van 1 seconde
1 knippering
2 knipperingen
pauze van 1 seconde
2 knipperingen
3 knipperingen
pauze van 1 seconde
3 knipperingen
4 knipperingen
pauze van 1 seconde
4 knipperingen
5 knipperingen
pauze van 1 seconde
5 knipperingen
7 knipperingen
pauze van 1 seconde
7 knipperingen
8 knipperingen
pauze van 1 seconde
8 knipperingen
Led BLUEBUS Oorzaak HANDELING
Led STOP Oorzaak HANDELING
Led P.P. Oorzaak HANDELING
Led OPEN Oorzaak HANDELING
Uit
Tabel 22: ledlampjes op de klemmetjes van de besturingseenheid
Storing
Controleer of er stroom is; controleer of de zekeringen niet in werking getreden zijn; is dat het geval, contro-
leer dan de oorzaak van de storing en vervang de zekeringen vervolgens met andere met dezelfde waarde.
Aan Ernstige storing
Er is een ernstige storing opgetreden; probeer de besturingseenheid enkele seconden uit te zetten;
als deze status niet verandert, is er een defect en dient de elektronische kaart vervangen te worden.
n knippering per seconde Alles OK Normale werking van de besturingseenheid
2 snelle knipperingen
Er is een wijziging opgetreden
in de status van de ingangen
Dit is normaal wanneer er een wijziging optreedt op één van de ingangen: PP, STOP, OPEN,
CLOSE of wanneer de fotocellen in werking treden of de radiozender gebruikt wordt.
Serie knipperingen met daartus-
sen een pauze van een seconde
Verschillende
Dit is dezelfde signalering als die op het knipperlicht of gebruikerslicht. Zie tabel
21
Uit
Inwerkingtreding van de
ingang STOP
Controleer de op de ingang STOP aangesloten inrichtingen
Aan Alles OK Ingang STOP actief
Uit Alles OK Ingang PP niet actief
Aan
Uit
Inwerkingtreding van de ingang PP
Alles OK
Dit is normaal wanneer de op de ingang PP aangesloten inrichting daadwerkelijk actief is
Ingang OPEN niet actief
Aan
Inwerkingtreding van de ingang OPEN
Dit is normaal wanneer de op de ingang OPEN aangesloten inrichting daadwerkelijk actief is
Led SLUIT Oorzaak HANDELING
Uit Alles OK Ingang SLUIT niet actief
Aan
Inwerkingtreding van de ingang CLOSE
Dit is normaal wanneer de op de ingang SLUIT aangesloten inrichting daadwerkelijk actief is
179
NL
7.8) Accessoires
Voor RUN zijn de volgende apart te bestellen accessoires voorzien:
SMXI of SMXIS: Radio-ontvanger op 433,92MHz met digitale
codering Rolling Code.
ONEXI: Radio-ontvanger op 433,92MHz met digitale codering Rol-
ling Code; uitgerust met Modus III voor het verzenden van 15 soor
ten instructies naar de besturingseenheid.
• OperaView; Inrichting voor het op afstand programmeren.
Raadpleeg de productencatalogus van Nice S.p.A. voor de comple-
te en bijgewerkte lijst met accessoires.
7.8.1) Inrichting voor het op afstand programmeren
U kunt op de specifieke stekker BusT4 (zie afbeelding 30) de inrichting
voor het op afstand programmeren Oview aansluiten; hiermee is het
mogelijk snel en volledig installatie- en onderhoudswerkzaamheden
uit te voeren, alsook een diagnose van eventuele storingen.
Om bij de stekker te kunnen komen dient u zoals u op afbeelding 31
kunt zien, de membraan weg te halen.
De inrichting voor het op afstand programmeren kan met een kabel
van maximaal 100m lengte op afstand van de besturingseenheid
geplaatst worden; ze kan tegelijkertijd op meerdere besturingseenhe-
den - tot een maximum van 16 - worden aangesloten en kan ook tij-
dens de normale werking van RUN aangesloten blijven; in dit geval
biedt een specifiek menu "gebruiker" u de mogelijkheid instructies
naar de besturingseenheid te versturen. Als er een radio-ontvanger
van het type OXI o OXIT, in de besturingseenheid is aangebracht, kunt
u via de inrichting voor het op afstand programmeren toegang verkrij-
gen tot de parameters van de in het geheugen opgeslagen zenders.
Voor deze functies hebt u een verbindingskabel met 4 aders nodig
(BusT4). Het is ook mogelijk de firmware van de bedieningseenheid
van RUN bij te werken.
Verdere informatie vindt u in de handleiding van de programmeereen-
heid Oview.
BELANGRIJK – Om alle functies van het systeem NiceOpera tot in
detail te leren kennen alsook de onderlinge afhankelijkheid van de
verschillende inrichtingen van het systeem, gelieve u de algemene
handleiding “NiceOpera System Book” te raadplegen, die ook op de
internetsite www.niceforyou.com beschikbaar is
30 31
Led 1 Beschrijving
Programmering van de functies in uitvoering
Indien dit samen met L4 brandt, wil dit zeggen dat het noodzakelijk is de procedure voor het herkennen
van de vleugellengte uit te voeren (zie paragraaf “4.4 Herkenning vleugellengte”).
Led L6 Beschrijving
Led L5 Beschrijving
Led L3 Beschrijving
Led L2 Beschrijving
Led L4 Beschrijving
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Start” niet actief is.Uit
Uit
Tabel 23: ledlampjes op de toetsen van de besturingseenheid
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Automatisch sluiten” niet actief is
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Automatisch sluiten” actief is
Programmering van de functies in uitvoering
Indien dit samen met L2 brandt, wil dit zeggen dat het noodzakelijk is de procedure voor het herkennen
van de inrichtingen uit te voeren (zie paragraaf “4.3 Herkenning inrichtingen”).
Aan
Knippert
Uit Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Terugloop na Foto” niet actief is.
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Terugloop na Foto” actief is.
Programmering van de functies in uitvoering
Indien dit samen met L1 brandt, wil dit zeggen dat het noodzakelijk is de procedure voor het herkennen
van de inrichtingen uit te voeren (zie paragraaf “4.3 Herkenning inrichtingen”).
Aan
Knippert
Uit Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Sluit altijd” niet actief is.
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Sluit altijd” actief is.
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Stand-By” niet actief is.
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Stand-By” actief is.
Programmering van de functies in uitvoering
Indien dit samen met L3 brandt, wil dit zeggen dat het noodzakelijk is de procedure voor het herkennen
van de vleugellengte uit te voeren (zie paragraaf “4.4 Herkenning vleugellengte”).
Aan
Knippert
Uit
Aan
Knippert
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Start” actief is.
Programmering van de functies in uitvoering
Aan
Knippert
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Start” niet actief is.
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Start” actief is.
Programmering van de functies in uitvoering
Uit
Aan
Knippert
Led L7 Beschrijving
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Voorwaarschuwing” niet actief is.
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Voorwaarschuwing” actief is.
Programmering van de functies in uitvoering
Uit
Aan
Knippert
Led L8 Beschrijving
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat de ingang SLUIT een sluitmanoeuvre activeert
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat de ingang SLUIT een manoeuvre voor gedeeltelijke opening activeert
Programmering van de functies in uitvoering
Uit
Aan
Knippert
180
Gebruik in bijzonder zure, zoute of potentieel
explosieve omgeving
400 x 255 h 390; 24.5Kg
Teneinde haar producten steeds meer te vervolmaken behoudt NICE S.p.a. zich het recht voor op elk gewenst moment en zonder voorbe-
richt wijzigingen in haar producten aan te brengen, waarbij functionaliteit en gebruiksbestemming echter gehandhaafd blijven.
Alle technische gegevens hebben betrekking op een omgevingstemperatuur van 20°C (±5°C).
8) Technische gegevens
Typologie
Model type
Technische gegevens RUN
Elektromechanische reductiemotor voor het automatisch laten lopen van schuifpoorten voor
industrieel gebruik, compleet met elektronische besturingseenheid.
RUN 1800 - RUN 1800P - RUN 1800/V1
RUN 2500 - RUN 2500P
Rondsel Aantal tanden 18; Module 4 *
Maximumkoppel bij de start [overeenkomende
met de capaciteit een dusdanige kracht te ont-
wikkelen dat de vleugel in beweging komt]
40Nm
(1110N)
50Nm
(1390N)
Nominale koppel [overeenkomende met de
capaciteit een dusdanige kracht te ontwikkelen
dat de vleugel in beweging blijft]
20Nm
(560N)
30Nm
(830N)
Snelheid (loos)
10m/min (12m/min uitvoering /V1)
Snelheid (bij het nominale koppel) 8.5m/min (8.9m/min uitvoering /V1)
Maximale frequentie werkingscycli
(bij het nominale koppel)
11 cycli/uur (264 cycli/dag), voor een poort
van 15m (wat overeenkomt met een cyclus
van 63%), (de besturingseenheid beperkt
het aantal cycli tot het maximum zoals
voorzien in de tabellen 2 en 3)**
15 cycli/uur (365 cycli/dag), voor een poort
van 15m (wat overeenkomt met een cyclus
van 63%), (de besturingseenheid beperkt
het aantal cycli tot het maximum zoals
voorzien in de tabellen 2 en 3)**
Maximumduur continue werking
(bij het nominale koppel)
40 minuten (de besturingseenheid beperkt
de duur van continue werking tot het maxi-
mum zoals voorzien in de tabellen 2 en 3)
60 minuten (de besturingseenheid beperkt
de duur van continue werking tot het maxi-
mum zoals voorzien in de tabellen 2 en 3)
Gebruikslimieten
Over het algemeen is RUN in staat poorten met een gewicht of lengte zoals de limieten voorzien
in de tabellen 2, 3 en 4 te automatiseren
Levensduur Geschat op een aantal cycli tussen de 150.000 en 150.000, volgens de voorwaarden van tabel 4
Maximaal opgenomen vermogen bij de start
[overeenkomend met Ampère]
700 W [3 A] [5 A uitvoering /V1] 870 W [3.8 A]
Maximaal opgenomen vermogen bij het nomi-
nale koppel [overeenkomend met Ampère]
400 W [1.8 A] [3 A uitvoering /V1] 600 W [2.7 A]
Isoleringsklasse 1 (aarding is noodzakelijk)
Uitgang knipperlicht voor 2 knipperlichten LUCYB (lamp 12V, 21W)
Uitgang BLUEBUS een uitgang met een maximale belasting van 15 eenheden BlueBus
Uitgang S.C.A
voor 1 lamp 24V maximaal 4W (de spanning aan de uitgang kan liggen tussen de -30 en
+50% en kan ook kleine relais aansturen)
Ingang STOP
voor normaal gesloten, voor normaal open contacten of contacten op een constante weer-
stand van 8,2K.; bij zelflering (een verandering ten opzichte van de opgeslagen status) ver-
oorzaakt de instructie “STOP”)
Ingang PP voor normaal open contacten (sluiting van het contact geeft de instructie P.P.)
Ingang OPEN
Ingang STOP
voor normaal open contacten (sluiting van het contact geeft de instructie OPEN)
voor normaal open contacten ((sluiting van het contact geeft de instructie SLUIT)
Insteekcontact radio Plug-In SM voor de ontvangers SMXI; SMXIS of ONEXI
Ingang ANTENNE Radio Ingang ANTENNE Radio 52 voor kabel type RG58 of dergelijke
Stroomvoorziening RUN 1800 - 2500 230Vac (+10% -15%) 50 Hz
Stroomvoorziening RUN 1800/V1-2500/V1 120Vac (+10% -15%) 60 Hz
Programmeerbare functies 8 functies van het type ON-OFF en 8 instelbare functies (zie tabellen 7 en 9)
Werkingstemperatuur -20°C ÷ 50°C
Nee
Beschermingsklasse IP 44
Afmetingen en gewicht
* Leverbaar apart verkrijgbaar rondsel met 12 tanden module 6
** Bij 50°C en bij een poort van 15 meter is de maximale werkingsfrequentie 7 cycli/uur (wat overeenkomt met een cyclus van 40%).
*** Bij 50°C is de maximumduur continue werking 10 minuten.
Zelflerende functies
Zelflering van de aan de uitgang BlueBus gekoppelde inrichtingen Zelflering van het soort
inrichting "STOP" (contact NO, NC of weerstand 8,2K) Zelflering van de poortlengte en
berekening van de punten van vertraging en gedeeltelijke opening
181
NL
Proficiat met de keuze van een product Nice voor uw
automatisering! Nice S.p.a. produceert componenten
voor het automatiseren van poorten, deuren, rolpoorten,
rolluiken en zonwering: reductiemotors, besturingseen-
heden, afstandsbedieningen, waarschuwingslichten,
fotocellen en accessoires. Nice gebruikt uitsluitend kwa-
liteitsmateriaal en -bewerkingen, en geroepen als zij zich
voelt, zoekt ze naar vernieuwende oplossingen die haar
apparaten - verzorgd in de technische esthetische en
ergonomische aspecten - zo gebruiksvriendelijk moge-
lijk maakt:in het uitgebreide programma van Nice zal uw
installateur ongetwijfeld dat product uitgekozen hebben
dat het meest aan uw eisen beantwoordt. Nice is echter
niet de fabrikant van uw automatiseringsinstallatie, die
daarentegen het resultaat is van analyse, evaluatie, keu-
ze van materialen, en het aanleggen daarvan door uw
vertrouwensinstallateur. Elke automatisering is uniek en
alleen uw installateur bezit de ervaring en het vakman-
schap dat nodig is om een installatie volgens uw verlan-
gens uit te voeren, veilig en betrouwbaar in de tijd, en
vooral volgens de regelen der kunst, dat wil zeggen con-
form de geldende voorschriften. Een automatiseringsin-
stallatie is een groot gemak, een waardevol veiligheids-
systeem en kan met een beetje aandacht tot in lengte
van dagen duren. Ook al beantwoordt de automatisering
in uw bezit aan het in normen en wetten voorgeschreven
veiligheidsniveau, dit sluit niet uit dat er een “restrisico”
bestaat, dat wil zeggen de mogelijkheid dat er gevaarlij-
ke situaties kunnen ontstaan, die gewoonlijk te wijten zijn
aan onverantwoordelijk of zelfs verkeerd gebruik; hierom
willen wij u enige adviezen geven hoe u met de automa-
tisering dient om te gaan teneinde elk eventueel pro-
bleem te voorkomen:
Voordat u de automatisering voor de eerste
maal gaat gebruiken, is het raadzaam u door de
installateur te laten uitleggen waar de restrisico's ont-
staan, en enkele minuten van uw tijd te besteden aan
het lezen van deze handleiding met aanwijzingen en
aanbevelingen voor de gebruiker die de instal-
lateu u overhandigd heeft. Bewaar deze handleiding
voor eventuele toekomstige twijfels en geef haar aan
een eventuele nieuwe eigenaar van de automatisering.
Uw automatisering is een machine die getrou-
welijk uw instructies opvolgt; onverantwoordelijk
en oneigenlijk gebruik kan maken dat het een gevaarlij-
ke machine wordt: laat de automatisering niet werken
als er zich mensen, dieren of zaken binnen haar bereik
bevinden.
Kinderen: een automatiseringsinstallatie biedt een
hoge graad van veiligheid, doordat ze met haar beveili-
gingssystemen de manoeuvre bij aanwezigheid van
mensen of zaken onderbreekt en altijd een voorspelba-
re en veilige activering garandeert. Het is in ieder geval
verstandig kinderen te verbieden in de buurt van de
installatie te spelen en de afstandsbedieningen buiten
hun bereik te houden om te voorkomen dat de installa-
tie per ongeluk in werking komt: het is geen speel-
goed!
Storingen: Zodra u constateert dat de automatise-
ringsinstallatie niet werkt zoals ze dat zou moeten
doen, dient u de stroomtoevoer naar de installatie te
onderbreken en haar handmatig te ontgrendelen. Pro-
beer niet zelf te repareren, maar roep de hulp van uw
vertrouwensinstallateur in: intussen kan de installatie
werken als een niet geautomatiseerde toegang, wan-
neer u de reductiemotor op de hieronder beschreven
manier ontgrendeld hebt.
Onderhoud: Zoals elke machine heeft uw installatie
periodiek onderhoud nodig om haar zo lang mogelijk
en geheel veilig te laten werken.Stel met uw installa-
teur een onderhoudsplan met periodieke frequentie
op; Nice raadt bij normaal gebruik bij een woning een
onderhoudsbezoek om het half jaar aan, maar dit
tijdsbestek kan variëren in functie van een meer of
minder intensief gebruik. Alle controle-, onderhouds-
of reparatiewerkzaamheden mogen uitsluitend door
gekwalificeerd personeel worden uitgevoerd.
Ook al bent u van mening dit te kunnen doen, breng
geen wijzigingen aan de installatie en de programme-
rings- en afstellingsparameters van uw automatise-
ringsinstallatie aan: uw installateur is aansprakelijk.
De opleveringstest, de periodieke nderhoudswerk-
zaamheden en de eventuele reparatiewerkzaamheden
dienen gedocumenteerd te worden door wie die uit-
voert en de documenten dienen door de eigenaar van
de installatie bewaard te worden.
De enige werkzaamheden die de gebruiker regel-
matig kan en moet uitvoeren zijn het reinigen van de
glaasjes van de fotocellen en het verwijderen van bla-
deren en stenen die het automatisme in diens werking
kunnen belemmeren. Om te voorkomen dat iemand
de deur in beweging kan bregen dient u eraan te den-
ken voordat u dit gaat doen het automatisme
(zoals verderop beschreven) te ontgrendelen en voor
het schoonmaken alleen een enigszins vochtige in
water gedrenkte doek te gebruiken.
Afvalverwerking: Als de automatisering niet meer
gebruikt kan worden, dient u zich ervan te vergewis-
sen dat de sloop daarvan door gekwalificeerd perso-
neel wordt uitgevoerd en dat het materiaal volgens de
plaatselijk geldende voorschriften wordt hergebruikt of
naar de afvalverwerking wordt gezonden.
In geval van defecten of stroomuitval: In
afwachting van het bezoek van uw installateur, (of het
terugkeren van de elektrische stroom als de installatie
niet van bufferbatterijen voorzien is), mag de installatie
gebruikt worden als elke andere niet-geautomatiseer-
de toegang. Hiertoe dient u de automatisering hand-
matig te ontgrendelen: aan deze handeling, die de eni-
ge is die de gebruiker van de automatisering mag uit-
voeren, heeft Nice bijzonder veel aandacht besteed
om u altijd een maximum aan gebruiksvriendelijkheid
te garanderen, zonder dat u gereedschap moet
gebruiken of fysieke kracht moet aanwenden.
Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker van de reductiemotor RUN
182
Ontgrendeling en handmatige manoeuvre: voordat u dit gaat doen dient u erop te letten dat ontgrendeling alleen
kan plaatsvinden wanneer de vleugel stil staat.
Voor vergrendeling: doe hetzelfde, maar dan in omge-
keerde volgorde
Bediening wanneer de veiligheidsinrichtingen bui-
ten gebruik zijn: indien de veiligheidsinrichtingen van de
poort niet correct mochten functioneren, kunt u de poort
toch bedienen.
Activeer de bediening van de poort (met de afstandsbe-
diening, sleutelschakelaar, etc.); als alles in orde is zal de
poort normaal open of dicht gaan, anders zal het knip-
perlicht enkele malen knipperen en zal de manoeuvre niet
van start gaan (het aantal malen dat het knipperlicht knip-
pert heeft te maken met de reden waarom de manoeu-
vre niet van start kan gaan).
In dit geval moet u de bedieningsinrichting binnen 3
seconden nogmaals activeren en geactiveerd hou-
den.
Na ongeveer 2s komt de poort in beweging en wel in de
modus “iemand aanwezig”, d.w.z. zolang de bedienings-
inrichting geactiveerd blijft, beweegt de poort; zodra de
bedieningsinrichting losgelaten wordt, stopt de poort.
Wanneer de beveiligingen buiten gebruik zijn,
moet het automatisme zo snel mogelijk gerepa-
reerd worden.
Vervanging van de batterij van de afstandsbedie-
ning: als uw afstandsbediening na enige tijd minder lijkt te
werken, of helemaal niet te werken, zou dit eenvoudigweg
kunnen komen omdat de batterij leeg is (afhankelijk van het
type daarvan kan dat na verschillende maanden of meer
dan een jaar zijn). U kunt dit zien doordat het waarschu-
wingslampje dat de doorzending bevestigt, zwak brandt, of
helemaal niet brandt, of slechts eventjes brandt. Voordat u
zich tot de installateur wendt kunt u proberen de batterij van
een andere zender die wèl werkt, in te zetten
als dit de oorzaak van de storing is, behoeft u alleen maar
een nieuwe batterij van hetzelfde type in te zetten.
De batterijen bevatten vervuilende stoffen: gooi ze niet met
het gewone huisvuil weg, maar gebruik de methoden die in
de plaatselijke voorschriften voorzien zijn.
Bent u tevreden? Indien u in uw huis nog een nieuwe
automatiseringsinstallatie zou willen, kunt u zich, wanneer u
zich tot dezelfde installateur en Nice wendt, van de advie-
zen van een specialist en de meest geavanceerde produc-
ten op de markt verzekeren. Het resultaat: een automatise-
ring die het best functioneert en een maximale compatibili-
teit met de andere automatiseringen. Wij bedanken u voor
het lezen van deze aanbevelingen, en wij hopen dat u veel
plezier van uw nieuwe installatie zult hebben: wend u voor
elke vraag, nu of in de toekomst, vol vertrouwen tot uw
installateur.
!
1 Verschuif het plaatje dat het slot
beschermt.
2 Steek de sleutel in het slot en draai die met
de wijzers van de klok om.
3 Trek aan de ontgrendelingshandgreep. 4 Verplaats de vleugel handmatig.

Documenttranscriptie

Run Sliding Gate Opener RUN1800 RUN1800P RUN2500 RUN2500P Instructions and warnings for the fitter Istruzioni ed avvertenze per l’installatore Instructions et recommandations pour l’installateur Anweisungen und Hinweise für den Installateur Instrucciones y advertencias para el instalador Instrukcje i uwagi dla instalatora Aanwijzingen en aanbevelingen voor de installateur Run Inhoud: 1 1800/1800P 2500/2500P pag. Aanbevelingen 159 7.2.1 Functies eerste niveau (functies ON-OFF) 2 Beschrijving van het product en gebruiksbestemming 160 2.1 Gebruikslimieten 160 2.2 Voorbeeld van een installatie 162 2.3 Lijst van kabels 162 7.2.2 Installatie 163 3.1 Controles vooraf 163 3.2 Bevestiging van de reductiemotor 163 3.3 Bevestiging van de beugels van de eindschakelaar in de uitvoeringen met inductieve eindschakelaar 164 171 Voorbeeld van programmering eerste niveau (functies ON-OFF) 7.2.6 170 Programmering tweede niveau (instelbare parameters) 7.2.5 170 Functies tweede niveau (instelbare parameters) 7.2.4 3 Programmering eerste niveau (functies ON-OFF) 7.2.3 169 172 Voorbeeld van programmering tweede niveau (instelbare parameters) 172 3.4 Installatie van de verschillende inrichtingen 165 7.3 Bijplaatsen of wegnemen van inrichtingen 172 3.5 Elektrische aansluitingen 165 7.3.1 BlueBUS 172 3.6 Beschrijving van de elektrische aansluitingen 166 7.3.2 Ingang STOP 173 7.3.3 Fotocellen 173 4 Eindcontroles en inbedrijfstelling 166 7.3.4 Fotosensor FT210B 173 4.1 Keuze van de looprichting 166 7.3.5 RUN in modus “Slave” 174 4.2 Aansluiting van de stroomtoevoer 166 7.3.6 Herkennen van andere inrichtingen 175 4.3 Herkenning van de inrichtingen 166 7.4 Speciale functies 175 4.4 Herkenning van de vleugellengte 167 7.4.1 Functie “Open altijd” 175 4.5 Controle van de manoeuvre van de poort 167 7.4.2 Functie “Beweeg in ieder geval” 175 4.6 Vooraf ingestelde functies 167 7.4.3 Controlesysteem voor verwarming en afkoeling 175 4.7 Radio-ontvanger 167 7.4.4 Waarschuwing voor onderhoud 175 7.5 Aansluiting andere inrichtingen 176 5 Eindtest en inbedrijfstelling 167 7.6 Oplossen van problemen 177 5.1 Eindtest 168 7.6.1 Lijst historie anomalieën 177 5.2 Inbedrijfstelling 168 7.7 Diagnostiek en signaleringen 177 7.7.1 Signalering met het knipperlicht 178 6 Onderhoud en afvalverwerking 168 7.7.2 Signalering op de besturingseenheid 178 6.1 Onderhoud 168 7.8 Accessoires 179 6.2 Afvalverwerking 168 7.8 .1 Inrichting voor het op afstand programmeren 179 7 Nadere details 169 8 Technische gegevens 180 7.1 Programmeertoetsen 169 Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de 7.2 Programmeren 169 gebruiker van de reductiemotor RUN 158 181 1) Aanbevelingen Deze handleiding bevat belangrijke informatie voor de veiligheid van de installatie. Alvorens u met de installatie gaat beginnen dient u alle in deze handleiding vervatte aanwijzingen te lezen. Bewaar deze handleiding ook voor later gebruik. Met het oog op gevaarlijke situaties die zich tijdens de installatie en het gebruik van RUN kunnen voordoen, moeten ook tijdens de installatie de wetten, voorschriften en regels volledig in acht genomen worden. In dit hoofdstuk zullen algemene aanbevelingen gegeven worden; andere belangrijke aanbevelingen vindt u in de hoofdstukken “3.1 Controles vooraf”; “5 Eindtest en inbedrijfstelling”. ! Volgens de meest recente Europese wetgeving valt het aanleggen van een automatische deur of poort onder wat voorzien is in de Europese Richtlijn 98/37/EG (Richtlijn Machines) en met name onder de voorschriften: EN 13241-1 (geharmoniseerde norm); EN 12445; EN 12453 en EN 12635, die een verklaring van vermoedelijke conformiteit aan de machinerichtlijnen mogelijk maken. Verdere inlichtingen, richtlijnen ten aanzien van risico's en het samenstellen van het technisch dossier zijn beschikbaar op:“www.niceforyou.com”. Deze handleiding is uitsluitend bestemd voor technisch personeel dat voor de installatie gekwalificeerd is. Behalve de specifieke los te halen bijlage welke de installateur dient te verzorgen, namelijk “Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker van de reductiemotor RUN” kan andere informatie die in dit dossier is vervat, niet als interessant voor de eindgebruiker worden beschouwd! • Leder ander gebruik van RUN dat niet voorzien is in deze aanwijzingen is verboden; oneigenlijk gebruik kan gevaar opleveren of letsel en schade aan mensen en zaken veroorzaken. • Voordat u met de installatie begint, dient u een analyse van de risico's te maken waarvan de lijst van essentiële veiligheidseisen zoals die in Bijlage I van de Richtlijn Machines zijn voorzien, deel uitmaakt; hierin geeft u de toegepaste oplossingen aan. Wij maken u erop attent dat de risico-analyse één van de documenten is die deel uit maken van het “technisch dossier” van de automatisering. • Controleer of er verdere inrichtingen nodig zijn om de automatisering met RUN op basis van de specifieke toepassingssituatie en aanwezige gevaren te completeren; u dient daarbij bijvoorbeeld risico's op het gebied van botsen, beknelling, scharen, etc. en andere algemene gevaren in acht te nemen. • Breng geen wijzigingen aan onderdelen aan, indien dit niet in deze handleiding is voorzien. Dergelijke handelingen kunnen alleen maar storingen veroorzaken. NICE wijst elke aansprakelijkheid voor schade tengevolge van gewijzigde artikelen van de hand. • Zorg ervoor dat er tijdens het installeren niets, ook geen vloeistof, in de besturingseenheid of andere open inrichting kan komen; neem eventueel contact op het het technisch servicecentrum van NICE; het gebruik van RUN in deze situaties kan een gevaarlijke situatie doen ontstaan. • Het automatisme mag niet gebruikt worden voordat de inbedrijfsstelling heeft plaatsgevonden zoals dat in hoofdstuk: “5 Eindtest en inbedrijfstelling” is aangegeven • De afvalverwerking van het verpakkingsmateriaal van RUN moet geheel en al volgens de plaatselijk geldende regels plaatsvinden. • Indien er zich een storing voordoet die u niet met behulp van de in deze handleiding vervatte informatie kunt oplossen, gelieve u contact op te nemen met de technische servicedienst van NICE. • Wanneer er een automatische schakelaar of zekering in werking is getreden, dient u alvorens die terug te stellen, de storing op te zoeken en die te verhelpen. • Voordat u de interne klemmetjes onder de dekplaat van RUN aanraakt dient u alle circuits van stroomtoevoer los te koppelen; indien dit niet te zien is, dient u een bord aan te brengen met de tekst: “LET OP ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN IN UITVOERING”. Bijzondere aanbevelingen ten aanzien van de gebruiksgeschiktheid van dit product met betrekking tot de Richtlijn "Machines" 98/37/CE (ex 89/392/CEE): • Dit product wordt op de markt gebracht als een "machine-onderdeel" en is er dus voor gemaakt om in een machine ingebouwd te worden of met andere machines geassembleerd te worden teneinde "een machine" op grond van de Richtlijn 98/37/CE te vormen alleen in combinatie met andere onderdelen op de manier zoals dat in in deze handleiding met aanwijzingen beschreven is. Zoals dat voorzien is in de Richtlijn 98/37/CE wordt er gewaarschuwd dat het niet geoorloofd is dit product in bedrijf te stellen zolang de fabrikant van de machine waarin dit product wordt opgenomen, deze niet heeft geidentificeerd en verklaard als conform de Richtlijn 98/37/CE. Bijzondere aanbevelingen ten aanzien van de gebruiksgeschiktheid van dit product met betrekking tot de Richtlijn "Laagspanning" 73/23/CEE en de daaropvolgende wijziging 93/68/CEE: • Dit product voldoet aan de eisen van de Richtlijn "Laagspanning" indien het gebruikt wordt voor de toepassing en in de configuratie zoals dat in deze handleiding met aanwijzingen voorzien is en in combinatie met de artikelen uit de productencatalogus van Nice S.p.a. Het zou kunnen zijn dat er niet aan deze eisen voldaan wordt als het product gebruikt wordt in een configuratie of met andere producten die niet voorzien zijn; het is verboden het product in deze situaties te gebruiken zolang degene die de installatie verricht niet heeft gecontroleerd of ze aan de in de Richtlijn gestelde eisen voldoen. Bijzondere aanbevelingen ten aanzien van de gebruiksgeschiktheid van dit product met betrekking tot de Richtlijn "Elektromagnetische Compatibiliteit" 89/336/CEE en daaropvolgende wijzigingen 92/31/CEE en 93/68/CEE: • Dit product is onderworpen aan tests met betrekking tot de elektromagnetische compatibiliteit in de meest kritieke gebruiksituaties, in de configuratie zoals die in deze handleiding met aanwijzingen voorzien is en in combinatie met artikelen uit de productencatalogus van Nice S.p.a. Het zou kunnen zijn dat de elektromagnetische compatibiliteit niet gegarandeerd is, als het product gebruikt wordt in een configuratie of met andere producten die niet voorzien zijn; het is verboden het product in deze situaties te gebruiken zolang degene die de installatie verricht niet heeft gecontroleerd of ze aan de in de Richtlijn gestelde eisen voldoen. 159 NL 2) Beschrijving van het product en gebruiksbestemming RUN is een lijn onomkeerbare elektromechanische reductiemotoren, bestemd voor het automatiseren van schuifpoorten. Ze beschikken over een elektronische besturingseenheid en een plug-in van het type “SM” voor de ontvanger van radio-instructies (apart leverbaar). De elektrische aansluitingen van de externe inrichtingen zijn gemakkelijker geworden dankzij het gebruik van “BlueBUS”, een techniek waarmee het mogelijk is meerdere inrichtingen met slechts 2 draden te verbinden. Een lijst met de inrichtingen die op de BlueBUS aan Run kunnen worden aangesloten vindt u in hoofdstuk 7.3.1 "Blu- eBUS"; een bijgewerkte lijst met de bijbehorende compatibiliteit vindt u ook op: www.niceforyou.com. RUN beschikt over een stekker voor de inrichting voor het op afstand programmeren waarmee het mogelijk is snel en volledig installatie- en onderhoudswerkzaamheden uit te voeren, alsook een diagnose van eventuele storingen; zie ook 7.8.1 "Inrichting voor het op afstand programmeren". De RUN werken op elektrische energie; wanneer de elektrische stroom uitvalt, is het mogelijk de reductiemotor met een speciale sleutel te ontgrendelen en de poort handmatig te verplaatsen. De lijn RUN bestaat uit producten waarvan de belangrijkste verschillen in tabel 1 beschreven zijn. Tabel 1: vergelijking essentiële kenmerken reductiemotor Reductiemotor type Type eindschakelaar Maximumlengte vleugel Maximumgewicht vleugel Maximumkoppel aan de start (overeenkomend met kracht) Motor RUN1800 elektromechanische RUN1800P Inductieve naderingsschakelaar 15m 1800Kg 40Nm (1110N) Asynchroon monofasemotor maximaal 700W RUN2500 elektromechanische RUN2500P Inductieve naderingsschakelaar 18m 2500Kg 50Nm (1390N) Asynchroon monofasemotor maximaal 870W 108mm 387mm N.B.: 1kg = 9,81N dus, bijvoorbeeld: 600N = 61 kg 400mm 253mm 1 2.1) Gebruikslimieten De gegevens met betrekking tot de prestaties van RUN kunt u in hoofdstuk “8 Technische gegevens” vinden en dat zijn de enige waarden waarmee het mogelijk is correct te beoordelen of die voor een bepaalde toepassing geschikt is. De structurele kenmerken van RUN maken deze geschikt voor toepassing op schuifvleugels, volgens de limieten zoals die in de tabellen 2, 3 en 4 zijn weergegeven. controleren dat deze kracht niet groter is dan de helft van het “nominale koppel” dat in hoofdstuk “8 Technische gegevens” is aangegeven (het is raadzaam een marge van 50% aan te houden omdat slechte weersomstandigheden de wrijving kunnen vergroten); bovendien dient er om het aantal cycli/uur, de opeenvolgende cycli en de maximaal toegelaten snelheid vast te stellen rekening gehouden te worden met wat er in de tabellen 2 en 3 opgevoerd is. De vraag of RUN daadwerkelijk geschikt is een bepaalde schuifpoort te automatiseren hangt af van de wrijving en andere fenomenen, ook zo af en toe aanwezig, zoals de aanwezigheid van ijs waardoor de beweging van de vleugel belemmerd zou kunnen worden. Voor een reële controle is het absoluut noodzakelijk de kracht te meten die er nodig is om de vleugel over haar gehele loop te laten bewegen en te Tabel 2: limieten met betrekking tot de lengte van de vleugel Lengte vleugel (m) Tot 6 6÷9 9 ÷ 12 12 ÷ 15 15 ÷ 18 160 RUN1800/ RUN1800P max. cycli/uur max. opeenvolgende cycli 42 28 28 18 21 14 17 11 RUN2500/ RUN2500P max. cycli/uur max. opeenvolgende cycli 42 42 28 28 21 21 17 17 14 14 Tabel 3: limieten in verhouding tot het gewicht van de vleugel Gewicht van de vleugel (kg) Tot 500 500 ÷ 900 900 ÷ 1200 1200 ÷ 1500 1500 ÷ 1800 2000 ÷ 2300 2300 ÷ 2500 RUN1800/ RUN1800P Percentage cycli 100% 80 75 60 50 ----- RUN2500/ RUN2500P Percentage cycli 100% 80 75 60 50 40 30 Met de vleugellengte kan het maximale aantal cycli per uur achter elkaar bepaald worden, terwijl met het gewicht het percentage van vermindering van het aantal cycli en de maximaal toelaatbare snelheid bepaald kunnen worden; bijvoorbeeld voor de RUN 1800 als de vleugel bijvoorbeeld een lengte van 10m zou hebben is zouden er 21 cycli/uur en 14 cycli achter elkaar mogelijk zijn, maar als de vleugel 1300 kg weegt, dient dit met 60% teruggebracht te worden: het resultaat is dus 9 cycli/uur en circa 8 cycli achter elkaar. Om oververhitting te voorkomen heeft de besturingseenheid een begrenzer van het aantal manoeuvres die zich baseert op de belasting van de motor en de duur van de cycli, waarbij deze in werking treedt wanneer de maximale limiet overschreden wordt. De begrenzer van het aantal manoeuvres meet ook de omgevingstemperatuur en reduceert het aantal manoeuvres nog meer in geval van een bijzonder hoge temperatuur. In hoofdstuk “8 Technische gegevens” vindt u de geschatte “levensduur“ dat wil zeggen de gemiddelde economische levensduur van het product. Deze waarde wordt sterk beïnvloed door de zwaarte-index van de manoeuvres, dat wil zeggen door de som van alle factoren die bijdragen aan het slijtageproces. Om deze schatting te kunnen maken dienen alle zwaarte-indexen van tabel 4 bij elkaar opgeteld te worden; daarna dient u het resultaat daarvan te controleren in de grafiek van de geschatte levensduur. Bijvoorbeeld: RUN 1800 op een poort van 1300 kg, met een lengte van 10 m, voorzien van fotocellen en zonder andere uitputtingselementen heeft een zwaarte-index gelijk aan 45% (20+15+10) Op basis van de grafiek wordt de levensduur op 200.000 cycli geschat. Er wordt op gewezen dat de schatting van de levensduur gebaseerd is op berekeningen bij het ontwerpen en op proeven op prototypes; daar het om een schatting gaat, geeft dit geen enkele garantie voor de daadwerkelijke levensduur van het product. Tabel 4: schatting van de levensduur in verhouding tot de zwaarte-index van de manoeuvre Gewicht van de vleugel kg Tot 500 500 ÷ 900 900 ÷ 1200 1200 ÷ 1500 1500 ÷ 1800 1800 ÷ 2200 2200 ÷ 2500 Lengte van de vleugel meter Tot 6 6÷9 9 ÷ 12 12 ÷ 15 15 ÷ 18 Run 1800 2500 5 10 20 30 40 - 5 10 15 25 - 5 10 20 30 40 50 60 5 10 15 25 35 Levensduur in cycli 500.000 450.000 Levensduur in cycli Zwaarte-index % NL 400.000 350.000 300.000 250.000 200.000 150.000 100.000 50.000 10 10 15 20 10 20 10 15 20 10 20 10 0% 10 90 % 80 % 70 % 60 % 50 % 40 % 30 % 20 % 0 10 % Andere vermoeidheidselementen (in aanmerking te nemen als de mogelijkheid, dat dat gebeurt groter is dan 10% ) Omgevingstemperatuur hoger dan 40°C of lager dan 0°C of vochtigheidsgraad boven de 80% Aanwezigheid stof of zand Aanwezigheid zoute omgeving Onderbreking manoeuvre door Foto Onderbreking manoeuvre door Alt Snelheid hoger dan “L4 snel” Totale zwaarte-index %: Zwaarte-index % N.B.: als de zwaarte-index de 100% overschrijdt, betekent dit dat de omstandigheden buiten de aanvaardbare grenzen vallen; er wordt aangeraden een zwaarder model te gebruiken. 161 2.2) Voorbeeld van een installatie Op afbeelding 2 vindt u een typische installatie van een schuifpoort met toepassing van RUN 3 1 5 3 E 8 11 10 6 D 2 C F 7 C 4 12 9 F B A 2 1 2 3 4 5 6 Sleutelschakelaar Ontvanger FT210B Fotocellen Zender FT210B Primaire mobiele contactlijst Beugel voor eindschakelaar “Open” 7 8 9 10 11 12 Tandheugel Knipperlicht met ingebouwde antenne RUN Beugel voor eindschakelaar “Dicht” Secundaire mobiele contactlijst (apart verkrijgbaar) Radiozender 2.3) Lijst kabels Op de typische installatie op afbeelding 2 worden ook de kabels aangegeven die noodzakelijk zijn voor de aansluiting van de verschillende inrichtingen; in tabel 5 worden de kenmerken van de kabels aangegeven. ! De gebruikte kabels moeten geschikt zijn voor het type installatie; zo bevelen we bijvoorbeeld een kabel van het type H03VVF aan, wanneer die binnenshuis gebruikt wordt of van het type H07RN-F wanneer ze buitenshuis gebruikt wordt. Tabel 5: lijst kabels Aansluiting A: Toevoerleiding elektrische stroom B: Knipperlicht met antenne C: Fotocellen D: Sleutelschakelaar E: Verbinding tussen de 2 mobiele contactlijsten F: Mobiele contactlijsten Opmerking 1: Opmerking 2: Opmerking 3: Opmerking 4: Opmerking 5: 162 Type kabel 1 kabel 3x1,5mm2 1 kabel 2x0,5mm2 1 afgeschermde kabel type RG58 1 kabel 2x0,5mm2 2 kabels 2x0,5mm2 (opmerking 3) 1 kabel 2x0,5mm2 (opmerking 4) 1 kabel 2x0,5mm2 (opmerking 5) Maximaal toegestane lengte 30m (opmerking 1) 20m 20m (aanbevolen lengte minder dan 5m) 30m (opmerking 2) 50m 20m 30m als de voedingskabel een lengte van meer dan 30 m heeft, is er een kabel met een grotere doorsnede nodig, bijvoorbeeld 3x2,5mm2 en dient er aarding in de nabijheid van de automatisering plaats te vinden. als de kabel “BLUEBUS” langer dan 30 m is, maar niet langer dan 50 m, is er een kabel 2x1mm2 nodig. de twee kabels 2x0,5mm2 kunnen vervangen worden door één enkele kabel 4x0,5mm2. als er meer dan één lijst is, gelieve u de paragraaf “7.3.2 Ingang STOP” te raadplegen voor het soort aanbevolen aansluiting voor de aansluiting van de contactlijsten op deuren dient u de nodige maatregelen te nemen die ook aansluiting bij de in beweging zijnde vleugel mogelijk maken; op de afbeelding ziet u toepassing van FT210B. 3) Installatie ! De installatie van RUN dient door gekwalificeerd personeel uitgevoerd te worden waarbij de wetten, voorschriften en regels en wat in deze aanwijzingen staat, in acht worden genomen. 3.1) Controles vooraf Voordat u met de installatie van RUN begint, dient u onderstaande controles uit te voeren: • Vergewis u ervan dat al het te gebruiken materiaal in een optimale staat is en geschikt is voor gebruik en conform de voorschriften. • Controleer of de structuur van de poort ervoor geschikt is geautomatiseerd te worden. • Controleer of kracht en afmetingen van de vleugel binnen de gebruikslimieten zoals die in paragraaf “2.1 Gebruikslimieten” zijn aangegeven, vallen. • Vergewis u ervan door de waarden uit hoofdstuk “8 Technische gegevens” te vergelijken, dat de benodigde kracht om de vleugel in beweging te brengen, kleiner is dan de helft van het “Maximale koppel” en dat de benodigde kracht om de vleugel te laten bewegen als deze eenmaal loopt, kleiner is dan de helft van het “Nominale koppel”; het is raadzaam een marge van 50% op deze krachten aan te houden, omdat slechte weersomstandigheden de wrijving kunnen verhogen. • Controleer of er over de gehele loop van de poort, zowel bij sluiting als opening, geen punten met een grotere wrijving zijn. • Controleer dat er geen gevaar bestaat dat de vleugel ontspoort en uit de geleiderails loopt. • Controleer of de mechanische stops voorbij het loopgebied van de poort sterk genoeg zijn waarbij u erop dient te letten dat er geen vervormingen ontstaan ook als de vleugel hard op de stop zou slaan. • Controleer dat de vleugel goed in evenwicht is; dat wil zeggen de vleugel niet in beweging mag komen, wanneer de manoeuvre op een willekeurige stand onderbroken wordt. • Controleer dat er op de plaats van bevestiging van de reductie- 3.2) Bevestiging van de reductiemotor Als er al een bevestigingsvlak aanwezig is, dient de reductiemotor daar rechtstreeks op bevestig te worden met bijvoorbeeld expansiepluggen. Anders dient u voor het bevestigen van de reductiemotor als volgt te werk te gaan: 1. Maak een funderingsput met de juiste afmetingen en gebruik daarbij als aanwijzing de op afbeelding 3 aangegeven waarden. 2. Zorg voor één of meer buizen waar de elektriciteitskabels doorheen kunnen lopen zoals dat op afbeelding 4 te zien is. 3. Monteer de vier verankeringbouten op de funderingsplaat waarbij u een moer onder en een moer boven de plaat aanbrengt; de • • • • • • • • motor geen wateroverlast is; monteer de reductiemotor eventueel hoog genoeg boven de grond. Kies de plaats van bevestiging van de reductiemotor zo, dat deze gemakkelijk ontgrendeld en gemakkelijk en veilig bewogen kan worden. Controleer of de punten van bevestiging van de diverse inrichtingen zo gekozen zijn dat er niet tegen aan gestoten kan worden en of de bevestigingsvlakken stevig genoeg zijn. Zorg ervoor dat er geen enkel deel van het automatisme in water of een andere vloeistof terecht kan komen. Houd alle onderdelen van RUN uit de buurt van relevante warmtebronnen en open vuur. Breng ze ook niet in ruimten waar ontploffingsgevaar bestaat of waar de omgeving bijzonder zuur of zout zijn. Anders zou RUN schade kunnen oplopen of zouden er storingen of gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Indien er in de vleugel een kleinere toegangsdeur is, dient u zich ervan te vergewissen dat deze de normale loop niet belemmert, en indien dit wel het geval is, voor een adequate blokkering te zorgen. Sluit de besturingseenheid op een leiding van de elektrische stroomvoorziening aan welke correct geaard is. De leiding van de elektrische stroomvoorziening dient door een adequate thermomagnetische en differentiaalschakelaar beveiligd te zijn. Op de toevoerlijn van de stroom van het elektriciteitsnet dient een inrichting te komen die de stroomtoevoer kan onderbreken (met overspanningscategorie III, d.w.z. met een minimumafstand tussen de contacten van tenminste 3,5 mm) of ander gelijkwaardig systeem, zoals bijvoorbeeld een stopcontact met een stekker. Als die onderbrekingsinrichting van de stroomtoevoer zich niet in de nabijheid van de automatisering bevindt, dient er een blokkeringsysteem te zijn tegen het per ongeluk of onbevoegd inschakelen. moer onder de plaat dient aangedraaid te worden zoals u op afbeelding 5 kunt zien, zodat het deel met schroefdraad ongeveer 40 mm boven de plaat uit steekt. 4. Stort het cement en voordat dat hard wordt, dient u de funderingsplaat volgens de op afbeelding 3 aangegeven waarden aan te brengen; controleer dat die geheel evenwijdig aan de vleugel loopt en waterpas is (afb. 6). Wacht tot het beton helemaal uitgehard is. 5. Verwijder de 4 bovenste moeren van de plaat, zet er de reductiemotor op; controleer dat die geheel evenwijdig aan de vleugel is en draai vervolgens de 4 meegeleverde moeren en borgringen lichtjes vast zoals op afbeelding 7 te zien is. 240 0÷10 Max. 40mm 0÷50 4 5 240 0÷10 400 0÷50 3 400 6 7 163 NL tandheugel een speling van 1÷2 mm is, en bevestig de tandheugel vervolgens met de juiste middelen op de vleugel. ! Om te voorkomen dat het gewicht van de vleugel op de reductiemotor komt te rusten is het belangrijk dat er tussen de tandheugel en het rondsel van een speling van 1÷2 mm is zoals u op afbeelding 9 kunt zien. 1÷2mm 6. Ontgrendel de reductiemotor zoals dat in de paragraaf “Ontgrendeling en handmatige manoeuvre” in het hoofdstuk “Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker van de reductiemotor RUN” aangegeven is. 7. Open de vleugel helemaal, laat het eerste gedeelte van de tandheugel op het rondsel rusten en controleer of het begin van de tandheugel overeenkomt met het begin van de vleugel zoals dat op afbeelding 8 te zien is. Controleer of er tussen rondsel en 8 9 10 11 8. Verschuif de vleugel en gebruik bij het bevestigen van de andere elementen steeds het rondsel als uitgangspunt. 9. Zaag het overgebleven deel aan het andere uiteinde van de tandheugel af. 10. Probeer nu de vleugel verschillende malen in de openings- en sluitrichting te verschuiven en controleer of de tandheugel recht over het rondsel loopt met een foutuitlijning van ten hoogste 5 mm. En dat de speling van 1÷2 mm tussen rondsel en tandheugel daadwerkelijk aanwezig is. 11. Draai de bevestigingsmoeren van de reductiemotor krachtig aan en verzeker u er zo van dat deze stevig vast op de grond zit; bedek de bevestigingsmoeren met de daarvoor bestemde kapjes zoals op afbeelding 10 te zien is. 12. Bevestig de beugels voor de eindaanslagen zoals hieronder beschreven wordt (voor de uitvoeringen RUN1800P en RUN2500P dient u de beugels te bevestigen zoals in paragraaf “3.3 Bevestiging van de beugels voor de eindaanslagen in de uitvoeringen met inductieve naderingsschakelaar” beschreven is): • Breng de vleugel handmatig in de openingsstand en laat haar op een afstand van tenminste 2 - 3 cm van de mechanische stop tot stilstand komen. • Verschuif de beugel op de tandheugel in de openingsrichting totdat de eindaanslag in werking treedt. Verschuif de beugel nog tenminste 2 cm en zet de beugel vervolgens met de bijbehorende pennen op de tandheugel vast, zoals dat op afbeelding 11 te zien is. • Doe hetzelfde voor de eindaanslag sluiting. 13. Vergrendel de reductiemotor zoals in de paragraaf “Ontgrendeling en handmatige manoeuvre” in het hoofdstuk “Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker” aangegeven is. 3.3) Bevestiging van de beugels voor de eindaanslag in de uitvoeringen met inductieve naderingsschakelaar als eindschakelaar Voor de uitvoeringen RUN1800P en RUN2500P die een inductieve naderingsschakelaar als eindschakelaar toepassen, dient u de beugels voor de eindaanslagen als volgt te bevestigen. 1. Breng de vleugel handmatig in de openingsstand en laat haar op een afstand van tenminste 2 - 3 cm van de mechanische stop tot stilstand komen. 2. Verschuif de beugel op de tandheugel in de openingsrichting totdat het desbetreffende ledlampje uit gaat, zoals dat op afbeelding 12 te zien is. Verschuif de beugel nog tenminste 2 cm en zet de beugel vervolgens met de bijbehorende pennen op de tandheugel vast. 3. Breng de vleugel handmatig in de sluitstand en laat haar op een afstand van tenminste 2 - 3 cm van de mechanische stop tot stilstand komen. 4. Verschuif de beugel op de tandheugel in de sluitrichting totdat het desbetreffende ledlampje uit gaat. Verschuif de beugel nog tenminste 2 cm en zet de beugel vervolgens met de bijbehorende pennen op de tandheugel vast. ! Bij de inductieve naderingsschakelaar als eindschakelaar ligt de optimale afstand van de beugel tussen de 3 en 8 mm, zoals dat op afbeelding 13 is aangegeven. 164 12 3÷8mm 13 3.4) Installatie van de verschillende inrichtingen Installeer de andere inrichtingen in overeenstemming met de daarop betrekking hebbende aanwijzingen. Controleer in paragraaf “3.6 Beschrijving van de elektrische aansluitingen” en op afbeelding 2 de inrichtingen die op de RUN kunnen worden aangesloten. 3.5) Elektrische aansluitingen ! Bij het uitvoeren van elektrische aansluitingen mag de installatie absoluut niet onder spanning staan. 1. Om de beschermingsplaat te verwijderen en toegang tot de elektronische besturingseenheid van RUN te verkrijgen dient u de schroef aan de zijkant weg te halen en de plaat weg te halen door die naar boven toe weg te trekken. 2. Verwijder de twee rubber membranen, die de opening waar de kabels doorheen gevoerd moeten worden, afsluiten. Leid de voedingskabel, alleen, door de kleinste opening en alle aansluitingskabels naar de verschillende inrichtingen door de grootste opening. Laat de kabels ongeveer 20÷30 cm langer laat dan noodzakelijk is. Zie tabel 5 voor het type kabels en afbeelding 2 voor de aansluitingen. 3. Bind alle kabels die door de grootste opening de reductiemotor binnenkomen met een bandje samen en plaats dat bandje eventjes onder de boring waar de kabels binnenkomen. Snijd in het grootste rubber membraan een opening waarvan de diameter iets klei- 14 ner is dan die van de samengebundelde kabels en schuif het membraan over de kabels tot het bandje; zet vervolgens het membraan weer terug in de kabeldoorgang. Breng een tweede bandje net boven het membraan aan om daar de kabels bij elkaar te houden. 4. Snijd in het kleinste membraan een opening die iets kleiner is dan de voedingskabel en schuif het membraan over de kabel tot dat weer op zijn plaats zit. 5. Sluit de voedingskabel op het daarvoor bestemde klemmetje aan, zoals dat op afbeelding 14 te zien is, en zet daarna de kabel met een bandje bij de eerste kabelring vast. 6. Voer de aansluiting van de andere kabels volgens het schema op afbeelding 16 uit. Voor nog meer gemak zijn de klemmetjes uitneembaar. 7. Na afloop van de aansluitingen dient u de kabels die u bij de tweede ring van de kabelhouder gebundeld hebt vast te zetten met bandjes, terwijl het resterende deel van de antennekabel aan de andere kabels met een ander bandje wordt vastgezet zoals u op afbeelding 15 kunt zien. 15 LUCYB MOFB OPEN CLOSE MOSE NL S.C.A. 16 Voor aansluiting van 2 motoren op tegenovergestelde vleugels gelieve u paragraaf “7.3.5 RUN in modus Slave” te raadplegen. 165 3.6) Beschrijving van de elektrische aansluitingen In deze paragraaf vindt u een beknopte beschrijving van de elektrische aansluitingen; verdere informatie in paragraaf “7.3 Bijplaatsen of wegnemen van inrichtingen”. FLASH: uitgang voor één of twee knipperlichten van het type “LUCYB” of dergelijke met één enkele lamp 12V van maximaal 21W. S.C.A.: uitgang “Controlelampje Poort Open”; het is mogelijk hierop een signaleringslamp van 24V en maximaal 4W aan te sluiten. Deze uitgang kan ook voor andere functies geprogrammeerd worden; zie paragraaf “7.2.3 Functies tweede niveau”. BLUEBUS: op dit klemmetje kunnen compatibele inrichtingen aangesloten worden; ze worden allemaal parallel aangesloten met twee draden waarover zowel de elektrische stroomvoorziening als de communicatiesignalen lopen. Verdere informatie over BlueBUS vindt u in paragraaf “7.3.1 BlueBUS”. STOP: ingang voor inrichtingen die de lopende manoeuvre kunnen blokkeren of eventueel kunnen onderbreken; door het uitvoeren van de juiste handelingen kunt u op de ingang STOP contacten van het type “Normaal Gesloten”, type “Normaal Open” of inrichtingen met een constante weerstand aansluiten. Meer informatie over STOP vindt u in paragraaf “7.3.2 Ingang STOP”. P.P.: ingang voor inrichtingen die de manoeuvre in de modus Stapvoor-Stap aansturen; het is mogelijk contacten van het type “Normaal Open” aan te sluiten. OPEN: ingang voor inrichtingen die alleen de openingsmanoeuvre aansturen; het is mogelijk contacten van het type “Normaal Open” aan te sluiten. CLOSE: ingang voor inrichtingen die alleen de sluitmanoeuvre aansturen; het is mogelijk contacten van het type “Normaal Open” aan te sluiten. ANTENNE: ingang voor aansluiting van de antenne voor de radioontvanger. (De antenne is in LUCY B ingebouwd). 4) Eindcontroles en start Alvorens met de fase van eindcontroles en de start van de automatisering te beginnen is het raadzaam de wagen los te haken en de vleugel halverwege te zetten zodat deze vrijelijk zowel open als dicht kan gaan. 4.1) Keuze van de richting Afhankelijk van de plaats van de reductiemotor ten opzichte van de vleugel dient u de richting voor de openingsmanoeuvre te kiezen; indien de vleugel om open te gaan naar links moet bewegen, dient u de keuzeschakelaar naar links te verschuiven zoals op afbeelding 17 te zien is, als de vleugel om open te gaan naar rechts moet bewegen dient u de keuzeschakelaar naar rechts te verplaatsen zoals u op afbeelding 18 kunt zien. 17 18 4.2) Aansluiting op de stroomvoorziening ! De aansluiting van de stroomvoorziening naar de RUN dient door ervaren, deskundig personeel in het bezit van de vereiste kenmerken uitgevoerd te worden onder volledige inachtneming van wetten, voorschriften en reglementen. Zodra de RUN onder spanning staat, is het raadzaam enkele eenvoudige controles uit te voeren: 1. Controleer dat het ledlampje BlueBUS regelmatig knippert met een frequentie van één knippering per seconde. 2. Controleer of de ledlampjes op de fotocellen (zowel op TX als op RX) knipperen; het is niet van belang hoe ze knipperen want dat hangt van andere factoren af. 3. Controleer of het knipperlicht dat op de uitgang FLASH is aangesloten en het controlelampje dat op de uitgang S.C.A. is aangesloten, uit zijn Als dit alles niet gebeurt, dient u onmiddellijk de stroomtoevoer naar de besturingseenheid af te sluiten en de elektrische aansluitingen nauwkeuriger te controleren. Meer nuttige informatie voor het opsporen van storingen vindt u in paragraaf “7.6 Oplossing van problemen”. 4.3) Herkennen van de inrichtingen Nadat de installatie van stroom is voorzien dient de besturingseenheid de op de ingangen BlueBUS en STOP aangesloten inrichtingen te herkennen. Voor deze fase knipperen de ledlampjes L1 en L2 om aan te geven dat de procedure voor het herkennen van de inrichtingen moet worden uitgevoerd. 1. Druk op de toetsen [▲] en [Set] en houd die ingedrukt 2. Laat de toetsen los wanneer de ledlampjes L1 en L2 heel snel beginnen te knipperen (na ongeveer 3s) 3. Wacht een paar seconden totdat de besturingseenheid gereed is met het herkennen van de inrichtingen 4. Nadat de inrichtingen herkend zijn moet het ledlampje STOP blijven branden; de ledlampjes L1 en L2 zullen uit gaan (eventueel zullen de ledlampjes L3 en L4 beginnen te knipperen) 19 De fase van het herkennen van aangesloten inrichtingenkan op elk gewenst moment herhaald worden ook na de installatie, bijvoorbeeld als er een inrichting toegevoegd mocht worden; voor het uitvoeren van een nieuwe herkenningsprocedure gelieve u paragraaf “7.3.6 Herkennen van andere inrichtingen” te raadplegen. 166 4.4) Herkennen van de vleugellengte Nadat de inrichtingen herkend zijn zullen de ledlampjes L3 en L4 beginnen te knipperen; dit betekent dat de besturingseenheid de lengte van de vleugel moet herkennen (de afstand van de eindaanslag sluitstand tot de eindaanslag openingsstand); deze maat is nodig voor het berekenen van de punten van vertraging en het punt van gedeeltelijke opening. 1. Druk op de toetsen [▼] en [Set] en houd die ingedrukt 2. Laat de toetsen los wanneer de manoeuvre van start gaat (na ongeveer 3s) 3. Controleer of deze manoeuvre een openingsmanoeuvre is; zo niet druk dan op de toets [STOP] en controleer nog aandachtiger de paragraaf “4.1 Keuze van de richting”; herhaal dit van punt 1. 4. Wacht dat de besturingseenheid een complete openingsmanoeuvre uitvoer totdat de eindaanslag opening bereikt is; onmiddellijk daarna begint de sluitmanoeuvre. 5. Wacht dat de besturingseenheid de sluitmanoeuvre volledig uitvoert. 20 Indien dit niet allemaal mocht gebeuren dient u onmiddellijk de stroomvoorziening naar de besturingseenheid te onderbreken en de elektrische aansluitingen nog beter te controleren. Verdere nuttige informatie vindt u in het hoofdstuk “7.6 Oplossen van problemen”. 4.5) Controle van de manoeuvre van de poort Na het herkennen van de lengte van de vleugel is het raadzaam enkele manoeuvres uit te voeren om te controleren of de poort correct beweegt. 1. Druk op de toets [Open] om de instructie voor de manoeuvre “Open” te geven; controleer of de openingsmanoeuvre van de poort regelmatig verloopt zonder verandering van snelheid; pas wanneer de vleugel tussen de 70 en 50 cm van de eindaanslag van de openingsstand verwijderd is, zal hij langzamer moeten gaan lopen en tot stilstand komen op 2÷3 cm vanaf de mechanische stop openingsstand. 2. Druk op de toets [Close] om de instructie voor de manoeuvre “Sluit” te geven; controleer of de sluitmanoeuvre van de poort regelmatig verloopt zonder verandering van snelheid; pas wanneer de vleugel tussen de 70 en 50 cm van de eindaanslag van de sluitstand verwijderd is, zal hij langzamer moeten gaan lopen en tot stilstand komen op 2÷3 cm vanaf de mechanische stop sluitstand. 3. Controleer dat het knipperlicht tijdens de manoeuvres met een frequentie van 0,5s aan en 0,5s uit knippert. Indien aanwezig, dient u ook de knipperingen te controleren van het controlelampje dat op het klemmetje S.C.A is aangesloten: dit knippert langzaam bij het openen, snel bij het sluiten. 4. Voer meerdere openings-en sluitmanoeuvres uit om te beoordelen of er eventuele montage- of afstellingsdefecten zijn, of andere onregelmatigheden zijn, zoals punten met een grotere wrijving. 5. Controleer dat de reductiemotor RUN, de tandheugel en de beugels van de eindaanslagen solide, stevig en voldoende duurzaam bevestigd zijn, ook wanneer er zich een plotselinge snelheidstoename of -afname in de beweging van de poort voortdoet. 4.6) Vooraf ingestelde functies De besturingseenheid van RUN beschikt over enkele programmeerbare functies; in de fabriek worden deze functies in een configuratie afgesteld die voor het merendeel van de automatiseringen optimaal is; in ieder geval kunnen de functies op elk gewenst moment via de juiste programmeringprocedure gewijzigd worden; raadpleeg hiervoor paragraaf “7.2 Programmering”. 4.7) Radio-ontvanger Voor het aansturen op afstand van RUN, is er op de besturingseenheid een plug-in SM voor radio-ontvangers van het type SMXI of SMXIS die apart leverbaar zijn. Voor het aanbrengen van de radio-ontvanger dient u de stroomtoevoer naar de RUN te onderbreken en te werk te gaan zoals dat op afbeelding 21 wordt aangegeven. In tabel 6 wordt de koppeling tussen de uitgang van de radio-ontvangers SMXI e SMXIS en de instructie die RUN zal uitvoeren, beschreven: Tabel 6: instructies met de ontvanger SMXI of SMXIS Uitgang 1 Uitgang 2 Uitgang 3 Uitgang 4 Instructie “P.P.” (Stap-voor-Stap) Instructie “Voetgangersopening” Instructie “Open” Instructie “Sluit” 21 Raadpleeg voor verdere informatie de handleiding van de radio-ontvanger. 5) Eindtest en inbedrijfstelling Dit is de belangrijkste fase bij de aanleg van de automatisering teneinde een zo groot mogelijke veiligheid te garanderen. De eindtest kan ook als periodieke controle voor de verschillende inrichtingen van de automatisering gebruikt worden. ! De eindtest van de gehele installatie moet door vakbekwaam en deskundig personeel uitgevoerd worden. Dat moet ook bepalen welke tests in functie van de bestaande risico's noodzakelijk zijn en controleren of de wettelijke voorschriften, regelgeving en regels en met name alle vereisten van norm EN 12445, die de testmethodes voor de controle van automatiseringen voor poorten bepaalt, in acht genomen zijn. 167 NL 5.1) Eindtest Voor elk afzonderlijk onderdeel van het automatisme, zoals bijvoorbeeld contactlijsten, fotocellen, noodstop, etc. is een specifieke fase in de eindtest vereist; voor deze inrichtingen zullen de procedures uit de desbetreffende handleidingen met aanwijzingen gevolgd moeten worden. Voor de eindtest van RUN dient u onderstaande reeks handelingen uit te voeren: 1. Controleer dat de voorschriften in deze handleiding en met name die vervat in hoofdstuk 1 “Aanbevelingen” nauwkeurig in acht genomen worden; 2. Ontgrendel de reductiemotor zoals dat in de paragraaf “Ontgrendeling en handmatige verplaatsing” is aangegeven in het hoofdstuk “Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker van de reductiemotor RUN”. 3. Controleer of het mogelijk is de vleugel handmatig te openen en te sluiten met een kracht die niet groter is dan 390N (ongeveer 40kg). 4. Vergrendel de reductiemotor. 5. Voer met behulp van de bedienings- of uitschakelingorganen (sleutelschakelaar, bedieningstoetsen of radiozenders), tests voor het doen sluiten, openen en stoppen van de poort uit en verifieer of de manoeuvre uitgevoerd wordt zoals dat voorzien is. 6. Controleer één voor één of alle veiligheidsinrichtingen in de installatie (fotocellen, contactlijsten, noodstops, etc.) goed werken en verifieer dat de poort zich zo gedraagt als dat voorzien is. Telkens wanneer een van deze inrichtingen in werking treedt, dient het ledlampje “BlueBUS” op de besturingseenheid 2 maal snel te knipperen ter bevestiging van het feit dat de besturingseenheid de gebeurtenis herkent. 7. Als gevaarlijke situaties als gevolg van de beweging van de vleugel opgeheven zijn door middel van beperking van de stootkracht, dient u deze kracht te meten volgens de voorschriften van de norm EN 12445. Als afstelling van de “Gevoeligheid van het systeem voor obstakeldetectie” en de aansturing van het “Motorkoppel” gebruikt worden als hulpmiddel voor het systeem om de stootkracht terug te brengen, probeer dan die instelling te vinden, welke de beste resultaten oplevert. 5.2) Inbedrijfstelling Inbedrijfstelling kan alleen plaatsvinden nadat alle fasen van de eindtest van RUN en de andere aanwezige inrichtingen met succes zijn afgesloten. Gedeeltelijke inbedrijfstelling of inbedrijfstelling in “tijdelijke” situaties is niet toegestaan. 1. Maak een technisch dossier van de automatisering en bewaar dat tenminste 10 jaar, dat tenminste bestaat uit: de overzichtstekening van de automatisering, het elektrisch bedradingsschema, een analyse van de risico's en de toegepaste oplossing daarvoor, de conformiteitsverklaringen van alle fabrikanten voor alle gebruikte inrichtingen (gebruik voor RUN de bijgevoegde EG-Verklaring van overeenstemming); kopie van de gebruiksaanwijzingen en het onderhoudsplan van de automatisering. 2. Breng een plaatje op de poort aan met daarop tenminste de volgende gegevens: type automatisering, naam en adres van de fabrikant (verantwoordelijk voor de “inbedrijfstelling”), serienummer, bouwjaar en “CE”-keurmerk. 3. Breng in de nabijheid van de poort een niet te verwijderen etiket of plaatje aan waarop de handelingen zijn aangegeven voor het ontgrendelen en handmatig bewegen van de poort 4. Stel de conformiteitsverklaring voor de automatisering op en geef ze aan de eigenaar van de automatisering. 5. Maak de handleiding “Aanwijzingen en aanbevelingen voor het gebruik van de automatisering” en geef die aan de eigenaar van de automatisering. 6. Stel een onderhoudsplan (met daarin de voorschriften voor het onderhoud van alle inrichtingen van de automatisering) op en geef dit aan de eigenaar van de automatisering. 7. Informeer vóór de inbedrijfstelling van de automatisering de eigenaar uitvoerig en schriftelijk (bijvoorbeeld in de handleiding met aanwijzingen en aanbevelingen voor het gebruik van de automatisering) over de nog aanwezige gevaren en risico's. 6) Onderhoud en afvalverwerking In dit hoofdstuk vindt u de benodigde informatie voor uitvoering van het onderhoudsplan en de afvalverwerking van RUN. 6.1) Onderhoud Om de veiligheid op een constant niveau te houden en een zo lang mogelijke levensduur van de gehele automatisering te waarborgen is regelmatig onderhoud vereist; hiervoor beschikt RUN over een teller voor de manoeuvres en een systeem dat signaleert dat het tijd voor onderhoud is; zie paragraaf “7.4.4 Onderhoudswaarschuwing”. ! Het onderhoud moet uitgevoerd worden met volledige inachtneming van de veiligheidsvoorschriften van deze handleiding en volgens de van kracht zijnde wettelijke voorschriften en regelgeving. Volg voor de andere inrichtingen die niet tot de RUN behoren de aanwijzingen van het desbetreffende onderhoudsplan daarvoor op 1. Voor RUN is een geprogrammeerde onderhoudsbeurt vereist die op zijn minst binnen 6 maanden of 20.000 manoeuvres na de vorige onderhoudsbeurt uitgevoerd moet worden 2. Koppel alle bronnen van elektrische stroomvoorziening los 3. Controleer alle materialen waaruit de automatisering bestaat op kwaliteitsvermindering en let daarbij met name op aantasting of roestvorming van de structurele delen; vervang die delen welke onvoldoende garantie bieden. 4. Controleer de staat van slijtage van alle bewegende delen: rondsel, tandheugel en alle delen van de poort; vervang de versleten onderdelen. 5. Sluit de elektrische stroomvoorziening weer aan en voer alle test en controles uit zoals die in paragraaf “5.1 Eindtest” voorzien zijn. 6.2) Afvalverwerking Wanneer de levensduur van dit product ten einde is, dienen, zoals dit ook bij de installatiewerkzaamheden het geval is, de ontmantelingwerkzaamheden door gekwalificeerd personeel uitgevoerd te worden. Dit product bestaat uit verschillende soorten materialen, waarvan sommige gerecycleerd kunnen worden. Win inlichtingen over de methoden van hergebruik of afvalverwerking in en houd u aan de plaatselijk van kracht zijnde voorschriften. ! Sommige elektronische onderdelen zouden vervuilende of gevaarlijke stoffen kunnen bevatten; als die in het milieu terecht zouden komen zouden ze schadelijke gevolgen voor het milieu en de menselijke gezondheid kunnen veroorzaken. 168 Zoals u kunt zien aan het symbool op afbeelding 22 is het verboden dit product met het gewone huisvuil weg te gooien Scheid uw afval voor verwerking op een manier zoals die in de plaatselijke regelgeving voorzien is; of lever het product bij uw leverancier in wanneer u een nieuw gelijksoortig product koopt. 22 De plaatselijke regelgeving kan in zware straffen voorzien in geval van illegale dumping van dit product. 7) Verdere details In dit hoofdstuk worden de mogelijkheden ten aanzien van programmering, aanpassing aan de persoonlijke behoeften van de gebruiker, diagnostiek en opsporing van storingen met betrekking tot RUN behandeld. 7.1) Programmeertoetsen Op de besturingseenheid van RUN bevinden zich 3 toetsen die gebruikt kunnen worden zowel om de besturingseenheid tijdens de tests aan te sturen als voor het programmeren: Open ▲ Stop Set Close ▼ Met de toets “OPEN” kunt u het openen van de poort aansturen of het punt van programmering naar boven verplaatsen Met de toets “STOP” kunt u de manoeuvre onderbreken; als u hem langer dan 5 seconden ingedrukt houdt kunt u de programmering binnengaan. Met de toets “CLOSE “kunt u het sluiten van de poort aansturen of het punt van programmering naar beneden verplaatsen 23 7.2) Programmering Op de besturingseenheid van RUN zijn enkele programmeerbare functies beschikbaar; instelling van deze functies vindt plaats met behulp van 3 toetsen op de besturingseenheid: [▲] [Set] [▼] en worden via 8 ledlampjes: L1…L8 zichtbaar gemaakt. De programmeerbare functies welke op RUN beschikbaar zijn, zijn over 2 niveaus verdeeld: Eerste niveau: functies instelbaar in modus ON-OFF (actief of niet actief); in dit geval geeft elk ledlampje L1…L8 een functie aan; als het aan is, is de functie actief, als het uit is, is de functie niet actief; zie tabel 7. Tweede niveau: parameters die instelbaar zijn op een schaal met waarden van 1 tot 8; in dit geval geeft elk ledlampje L1…L8 de waarde aan die uit 8 mogelijkheden is gekozen; zie tabel 9. 7.2.1) Functies eerste niveau (functies ON-OFF) Tabel 7: lijst programmeerbare functies: eerste niveau Led L1 Functie Automatische sluiting Beschrijving Met deze functie is een automatische sluiting van de poort mogelijk na afloop van de geprogrammeer de pauzeduur; in de fabriek is de Pauzeduur afgesteld op 30 seconden maar dit kan gewijzigd worden in 5, 15, 30, 45, 60, 80, 120 of 180 seconden. Als de functie niet actief is, werkt de poort “semi-automatisch”. L2 Terugloop na Foto Met deze functie is het mogelijk de poort zo lang pen te houden als nodig is om er doorheen te gaan; door het in werking treden van "Foto" gaat de poort automatisch weer dicht na een pauzeduur van 5s (onafhankelijk van de geprogrammeerde waarde). Dit verandert al naar gelang de functie "Automatische Sluiting" al dan niet actief is. Wanneer "Automatische Sluiting" niet actief is: De poort gaat steeds helemaal open (ook als Foto eerder vrij komt). Bij het vrijkomen van Foto gaat de poort automatisch weer dicht na een pauze van 5s. Wanneer "Automatische Sluiting" actief is: de openingsmanoeuvre wordt onmiddellijk na het vrij komen van de fotocellen onderbroken en de poort gaat automatisch weer dicht na een pauze van 5s. De functie "Terugloop na Foto" wordt altijd uitgeschakeld wanneer een manoeuvre met een instructie “Stop” onderbroken is. Als de functie "Terugloop na Foto" niet actief is, zal de pauzeduur overeenkomen met de geprogrammeerde pauzeduur of er zal de poort niet automatisch dicht gaan als de functie niet actief is. De functie “Sluit altijd” treedt in werking, waarbij een sluiting veroorzaakt wordt, wanneer bij terugkeer van de stroom L3 Sluit altijd wordt geconstateerd dat de poort open is. Om veiligheidsredenen wordt deze manoeuvre voor afgegaan door een voorwaarschuwing van 5s. Als de functie niet actief is zal bij terugkeer van de stroom de poort blijven staan. L4 Snelheidsafname Wanneer u deze functie activeert, vindt er snelheidsafname aan het einde van de openings- en sluit manoeuvre plaats. De mate van snelheidsafname is ongeveer 60% van de nominale snelheid. Let op!: tijdens de snelheidsafname ontwikkelt de motor slechts de helft van het nominale koppel; het is dus niet mogelijk de functie snelheidsafname toe te passen op zware poorten of op poorten die het maxi male koppel vereisen. Als de snelheidsafname niet actief is zal de snelheid tijdens de gehele manoeuvre constant zijn. L5 Start Met het activeren van deze functie wordt de geleidelijke toename van de snelheid aan het begin van de manoeuvre uitgeschakeld; hierdoor is het mogelijk de grootste kracht bij het starten te hebben en dit is nuttig wanneer er een grote statische weerstand is, bijvoorbeeld in geval van sneeuw of ijs die een belemmering voor de vleugel zijn. Als de start niet actief is, begint de manoeuvre met een geleidelijke toename van de snelheid L6 Voorwaarschuwing Met de functie voorwaarschuwing wordt er een pauze van 3s aangehouden tussen het moment waarop het knipperlicht gaat branden en de manoeuvre begint om van te voren voor een gevaarlijke situatie te waarschuwen. Als de voorwaarschuwing niet actief is, zal het knipperlicht tegelijk met het begin van de manoeuvre aan gaan. L7 “Sluit” wordt Door deze functie te activeren, activeren alle instructies “Sluit” (ingang “CLOSE” of radio-instructie “Sluit”) “Open gedeeltelijk” een manoeuvre van gedeeltelijke opening (zie led L6 op tabel 9). L8 Modus “Slave” (slaaf) Door deze functie te activeren wordt RUN “Slave” (slaaf): zo is het mogelijk de werking van 2 motoren op tegenoverliggende vleugels te synchroniseren waarbij één motor als Master werkt en één als Slave; voor meer details gelieve u paragraaf “7.3.5 RUN in modus “Slave” te raadplegen. Bij normaal functioneren van RUN zijn de ledlampjes L1….L8 aan of uit op basis van de status van de functie waaraan zij gekoppeld zijn, bijvoorbeeld L1 is aan, als de functie “Automatisch sluiten” actief is. 169 NL 7.2.2) Programmering eerste niveau (functies ON-OFF) In de fabriek worden alle functies van het eerste niveau op “OFF” gezet, maar dat kan op elk gewenst moment veranderd worden zoals in tabel 8 is aangegeven. Let bij het uitvoeren van deze procedure goed op, want er is een tijdlimiet van 10s tussen het moment waarop u op de ene toets en vervolgens op de andere drukt; wanneer deze limiet overschreven wordt, zal de procedure automatisch beëindigd worden waarbij de wijzigingen die tot dat moment aangebracht zijn, in het geheugen worden opgeslagen. Tabel 8: voor het wijzigen van de functies ON-OFF 1. Voorbeeld Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt SET 2. L1 3. 3s Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen 4. Druk op de toets [▲] of [▼] om het knipperende ledlampje te verplaatsen op het ledlampje dat de te wijzigen functie vertegenwoordigt Druk op de toets [Set] om de status van de functie te wijzigen (kort knipperen = OFF; lang knipperen = ON) 5. Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten SET of SET 10s N.B.: de punten 3 en 4 kunnen tijdens dezelfde programmeringsfase herhaald worden om andere functies op ON of OFF te zetten 7.2.3) Functies tweede niveau (instelbare parameters) Tabel 9: lijst programmeerbare functies: tweede niveau Led ingang Parameter Led (niveau) waarde L1 Pauzeduur L2 Functie P.P. L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8 L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8 L3 L4 L5 170 Gevoeligheid obstakeldetectie Uitgang S.C.A. Aansturing motorkracht L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8 L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8 L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8 5 seconden 15 seconden 30 seconden 45 seconden 60 seconden 80 seconden 120 seconden 180 seconden Open - stop - sluit - stop Open - stop - sluit- open Open - sluit - open - sluit Woonblok Woonblok 2 (langer dan 2” veroorzaakt een stop) Stap-voor-stap 2 (korter dan 2” veroorzaakt een gedeeltelijke opening) Iemand aanwezig Opening “semi-automatisch”, sluiting “iemand aanwezig” Uiterst hoge gevoeligheid (lichte poorten) Zeer hoge gevoeligheid Hoge gevoeligheid Gemiddelde gevoeligheid Middellage gevoeligheid Lage gevoeligheid Zeer lage gevoeligheid Uiterst lage gevoeligheid (zware poorten) Functie “Controlelampje Poort Open” Actief bij gesloten vleugel Actief bij open vleugel Actie met radio-uitgang 2 Actie met radio-uitgang 3 Actie met radio-uitgang 4 Controlelampje onderhoud Elektrisch slot Continu op 40% Continu op 50% Continu op 60% Continu op 80% Continu op 100% Semi-automatisch 1=40÷100% (1) Semi-automatisch 2=60÷100%(1) Automatisch = 0÷100% (2) Beschrijving Stelt de pauzeduur af, dat wil zeggen de tijd die er verstrijkt voordat de poort weer automatisch dicht gaat. Dit werkt alleen als de functie automatisch sluiten actief is. Stelt de reeks instructies af die gekoppeld zijn aan de ingang P.P of aan de eerste radio-instructie. Stelt de gevoeligheid van het systeem voor obstakeldetectie af. Let erop dat de gevoeligheid ook beïnvloed wordt door de kracht van de motor (zie L5); de aansturing van de kracht van de motor dient als eerste afgesteld te worden; pas daarna kan de gevoeligheid van het systeem voor obstakeldetectie afgesteld worden. Stelt de aan de uitgang S.C.A. gekoppelde functie af (welke functie ook aan de uitgang gekoppeld is, levert ze, indien actief, een spanning van 24V -30 +50% met een maximumvermogen van 4W). Stelt nadat de motor gestart is, de kracht van de motor af op basis van het gewicht van de poort. Het controlesysteem meet ook de omgevingstemperatuur en verhoogt automatisch de kracht wanneer de temperatuur bijzonder laag is. Led ingang L6 L7 L8 Parameter Gedeeltelijke opening Onderhoudswaarschuwing Lijst anomalieën Led (niveau) L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8 L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8 L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8 waarde 0,5 mt 1 mt 1,5 mt 2 mt 2,5 mt 3 mt 3,4 mt 4 mt Automatisch (op basis van de zwaarte van de manoeuvres) 2.000 4.000 7.000 10.000 15.000 20.000 30.000 Uitkomst 1ste manoeuvre (de meest recente) Uitkomst 2de manoeuvre Uitkomst 3de manoeuvre Uitkomst 4de manoeuvre Uitkomst 5de manoeuvre Uitkomst 6de manoeuvre Uitkomst 7de manoeuvre Uitkomst 8ste manoeuvre Beschrijving Stelt de mate van gedeeltelijke opening af. De gedeeltelijke opening kan met een 2de radioinstructie of met “SLUIT” worden aangestuurd; als die functie er is, wordt “Sluit” “Open gedeeltelijk”. Stelt het aantal manoeuvres af waarna het verzoek voor onderhoud van de automatisering gesignaleerd moet worden (zie paragraaf “7.4.4 Onderhoudswaarschuwing”). Hiermee kan het type anomalieën dat tijdens de laatste 8 manoeuvres opgetreden is, geverifieerd worden (zie paragraaf “7.6.1 Historie anomalieën”). Opmerking: “ ” dit geeft de fabrieksinstelling weer. Opmerking (1): Stelt automatisch de benodigde kracht af waarbij een minimumniveau gegarandeerd blijft. Opmerking (2): Stelt automatisch de benodigde kracht af. Alle parameters kunnen naar believen zonder enige contra-indicatie worden afgesteld; alleen het afstellen van de “Gevoeligheid van het systeem voor obstakeldetectie” en de “Aansturing motorkracht” zou enige nadere aandacht kunnen vereisen: • Het is ten sterkste af te raden hoge krachtwaarden te gebruiken om het feit te compenseren dat de vleugel punten met een hoge wrijvingswaarde heeft; een te grote kracht kan afbreuk doen aan de werking van het veiligheidssysteem of schade aan de vleugel toebrengen. • Als de controle van de “Gevoeligheid van het systeem voor obstakeldetectie” gebruikt wordt als hulpmiddel voor het systeem de stootkracht bij botsing te beperken dient na elke afstelling de kracht opnieuw gemeten te worden, zoals de norm EN 12445 dat voorschrijft. • Slijtage en weersinvloeden zijn van invloed op de manoeuvre van de poort; zo af en toe dient de afstelling van de kracht opnieuw gecontroleerd te worden. 7.2.4) Programmering tweede niveau (instelbare parameters) In de fabriek worden alle instelbare parametersfuncties ingesteld zoals in tabel 9 wordt aangegeven met: “ ” maar die kunnen op elk gewenst moment worden gewijzigd zoals in tabel 10 is aangegeven. Let bij het uitvoeren van deze procedure goed op, want er is een tijdlimiet van 10s tussen het moment waarop u op de ene toets en vervolgens op de andere drukt; wanneer deze limiet overschreven wordt zal de procedure automatisch beeindigd worden waarbij de wijzigingen dit tot dat moment aangebracht zijn, in het geheugen worden opgeslagen. Tabel 10: voor het wijzigen van instelbare parameters 1. Voorbeeld Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt SET 2. L1 3. 7. Druk op de toetsen [▲] of [▼] om het knipperende ledlampje te verplaatsen op het “ledlampje ingang” dat de te wijzigen parameter vertegenwoordigt Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] dient tijdens de stappen 5 en 6 voortdurend ingedrukt te blijven Wacht ongeveer 3s waarna dat ledlampje zal gaan branden dat het actuele niveau van de te wijzigen parameter vertegenwoordigt Druk op de toetsen [▲] of [▼] om het ledlampje dat de waarde van de parameter vertegenwoordigt, te verplaatsen. Laat de toets [Set] los 8. Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten. 4. 5. 6. 3s Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen SET of SET of SET 10s N.B.: de punten 3 tot 7 kunnen tijdens dezelfde programmeringsfase herhaald worden om nog meer parameters in te stellen 171 NL 7.2.5) Voorbeeld van programmering van het eerste niveau (functies ON-OFF) Als voorbeeld wordt de reeks handelingen gegeven die noodzakelijk is voor het wijzigen van de fabrieksinstelling van de functies voor het activeren van de functies “Automatisch Sluiten” (L1) en “Sluit altijd” (L3). Tabel 11: voorbeeld van programmering eerste niveau Voorbeeld 1. Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt 2. Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen 3. Druk één maal op toets [Set] om de status van de aan L1 gekoppelde functie (Automatische Sluiting) te wijzigen; nu zal het ledlampje L1 met lange knipperingen gaan knipperen Druk 2 maal op toets [▼] om het knipperende ledlampje op het ledlampje L3 te verplaatsen SET SET L1 4. 3s L1 SET L3 5. 6. Druk één maal op de toets [Set] om de status van de aan L3 gekoppelde functie (Sluit altijd) te wijzigen; nu zal het ledlampje L3 met lange knipperingen gaan knipperen Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten. L3 SET 10s Na deze handelingen moeten de ledlampjes L1 en L3 blijven branden om aan te geven dat de functies “Automatisch Sluiten” en “Sluit altijd” actief zijn. 7.2.6) Voorbeeld van programmering tweede niveau (instelbare parameters) Als voorbeeld geven wij de reeks handelingen die nodig is om de fabrieksinstelling van de parameters te wijzigen en de en de “Pauzeduur” op 60s (ingang op L1 en niveau op L5) te verlengen “Motorkracht” voor lichte poorten te verminderen (ingang op L5 en niveau op L3) Tabel 12: voorbeeld van programmering tweede niveau 1. Voorbeeld Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt SET 2. Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen 3. 6. Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] dient tijdens de stappen 4 en 5 ingedrukt te blijven Wacht ongeveer 3s tot het ledlampje L3 gaat branden dat het actuele niveau van de “Pauzeduur” vertegenwoordigt Druk 2 maal op de toets [▼] om het brandende ledlampje naar L5 te verplaatsen dat de nieuwe waarde van de “Pauzeduur” vertegenwoordigt Laat de toets [Set] los 7. Druk 4 maal op de toets [▼] om het knipperende ledlampje naar het ledlampje L5 te verplaatsen 8. 11. Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] dient tijdens de stappen 9 en 10 ingedrukt te blijven Wacht ongeveer 3s tot het ledlampje L5 gaat branden dat het actuele niveau van de “Motorkracht” vertegenwoordigt. Druk 3 maal op de toets [▲] om het brandende ledlampje naar het ledlampje L3 te verplaatsen dat de nieuwe waarde van de “Motorkracht” vertegenwoordigt. Laat de toets [Set] los 12. Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten SET L1 4. 5. 3s SET L3 3s L5 SET L5 9. 10. SET 3s L5 L3 SET 10s 7.3) Bijplaatsen of wegnemen van inrichtingen U kunt op elk gewenst moment een inrichting aan een automatisering met RUN toevoegen of er een uit verwijderen. Met name op “BlueBUS” en de ingang “STOP” kunnen verschillende soorten inrichtingen worden aangesloten zoals dat in de volgende paragrafen aangegeven is. Nadat er inrichtingen zijn toegevoegd of verwijderd, is het noodzakelijk een herkenningsprocedure voor inrichtingen uit te voeren zoals dat in paragraaf “7.3.6 Herkennen van andere inrichtingen” beschreven is. 7.3.1) BlueBUS BlueBUS is een techniek waarbij het mogelijk is alle compatibele inrichtingen slechts met twee draden aan te sluiten waarover zowel de elektrische stroom als de communicatiesignalen lopen. Alle inrichtingen worden parallel aangesloten op dezelfde 2 draden van BlueBUS en zonder dat daarbij de polariteit in acht genomen moet worden; elke inrichting wordt afzonderlijk herkend omdat die tijdens de installering een eenduidig adres wordt toegekend. Op BlueBUS kunnen bijvoorbeeld fotocellen, veiligheidsinrichtingen, 172 bedieningstoetsen, signaleringslampjes etc aangesloten worden. De besturingseenheid van RUN herkent alle aangesloten inrichtingen één voor één via een adequate herkenningsprocedure en is in staat om met de grootst mogelijke zekerheid alle eventuele anomalieën te detecteren. Om deze reden is het telkens wanneer er een op BlueBUS aangesloten inrichting toegevoegd of verwijderd wordt, noodzakelijk de herkenningsprocedure in de besturingseenheid uit te voeren zoals dat in paragraaf “7.3.6 Herkennen van andere inrichtingen” beschreven is. 7.3.2) Ingang STOP STOP is de ingang die onmiddellijke onderbreking de manoeuvre veroorzaakt (met een kortstondige omkering). Op deze ingang kunnen de inrichtingen met uitgang met normaal open contacten “NA” aangesloten worden, maar ook inrichtingen met normaal gesloten contacten “NC” of inrichtingen met een uitgang met constante weerstand 8,2KΩ, zoals bijvoorbeeld de contactlijsten. Zoals voor BlueBUS, herkent de besturingseenheid het soort inrichting dat tijdens de herkenningsfase op de ingang STOP is aangesloten (zie paragraaf “7.3.6 Herkennen van andere inrichtingen”); daarna wordt er een STOP veroorzaakt indien er zich een wijziging ten opzichte van de herkende staat voordoet. Door het uitvoeren van de juiste handelingen kunt u op de STOPingang meer dan één inrichting aansluiten, ook al zijn die niet van het hetzelfde type: • Er kunnen meerdere NO inrichtingen parallel op elkaar aangesloten worden zonder beperking van het aantal daarvan. • Er kunnen meerdere NC inrichtingen serieel op elkaar aangesloten worden zonder beperking van het aantal daarvan. • 2 inrichtingen met een uitgang met constante weerstand 8,2KΩ kunnen parallel geschakeld worden; als er meer dan 2 inrichtingen zijn via een „cascadeschakeling“ op één enkele eindweerstand van 8,2KΩ aangesloten worden. • Een combinatie NA en NC is mogelijk door de 2 contacten parallel te schakelen en met contact NC serieel een weerstand van 8,2KΩ te verbinden (en dus is ook de combinatie van de 3 inrichtingen mogelijk: NO, NC en 8,2KΩ). ! Indien de ingang STOP gebruikt wordt om inrichtingen met een veiligheidsfunctie aan te sluiten, garanderen alleen die inrichtingen welke een uitgang met een constante weerstand van 8,2KΩ hebben, de veiligheidscategorie 3 tegen storingen volgens de norm EN 954-1. 7.3.3) Fotocellen Het systeem “BlueBUS” biedt de mogelijkheid de besturingseenheid via adressering met speciale jumpers de fotocellen te laten herkennen en de correcte detectiefunctie toe te kennen. Adressering dient zowel op TX als op RX uitgevoerd te worden (waarbij de jumpers op dezelfde manier geplaatst moeten worden); hierbij dient u na te gaan of er geen andere stellen fotocellen met hetzelfde adres bestaan. In een automatisme voor schuifpoorten met RUN is het mogelijk de fotocellen te installeren zoals dat op afbeelding 24 is aangegeven. Na het installeren of verwijderen van fotocellen dient er een herkeningsprocedure in de besturingseenheid uitgevoerd te worden zoals dat in paragraaf “7.3.6 Herkennen van andere inrichtingen” beschreven is. Tabel 13: adressen van de fotocellen Fotocel Jumpers FOTO Fotocel buitenzijde h = 50 die bij het sluiten in werking treedt FOTO II Fotocel buitenzijde h = 100 die bij het sluiten in werking treedt FOTO 1 Fotocel binnenzijde h = 50 die bij het sluiten in werking treedt FOTO 1 II Fotocel binnenzijde h = 100 die bij het sluiten in werking treedt 24 Fotocel Jumpers FOTO 2 Fotocel buitenzijde die bij het openen in werking treed FOTO 2 II Fotocel binnenzijde die bij het openen in werking treedt FOTO 3 Eén enkele fotocel die het gehele automatisme dekt NL ! Installatie van FOTO 3 samen met FOTO II vereist dat de plaats van de elementen waaruit de fotocel bestaat (TX - RX) zodanig is als in de handleiding met aanwijzingen voor de fotocellen aangegeven is. 7.3.4) Fotosensor FT210B De fotosensor FT210B verenigt in één enkele inrichting een systeem voor krachtbeperking (type C volgens de norm EN12453) en een detectie-inrichting voor obstakels op de optische as tussen de zender TX en de ontvanger RX (type D volgens de norm EN12453). In de fotosensor FT210B worden de signalen van de status van de contactlijst via de straal van de fotocel verzonden waarbij de 2 systemen in één enkele inrichting geïntegreerd worden. Het zenderdeel op de mobiele vleugel wordt door batterijen van stroom voorzien waardoor lelijke koppelingssystemen vermeden worden; speciale circuits verminderen het verbruik van de batterij zodat er een levensduur van maximaal 15 jaar gegarandeerd kan worden (zie de details van deze schatting in de aanwijzingen voor dit product). Eén enkele inrichting FT210B in combinatie met een contactlijst (voorbeeld TCB65) maakt het mogelijk het veiligheidsniveau van de "primaire contactlijst" te bereiken dat de norm EN12453 voor elk "type gebruik" en "type activering" vereist. De fotosensor FT210B gecombineerd met contactlijsten "op een weerstand" (8,2Kohm), is veilig voor wat betreft een afzonderlijk defect (categorie 3 volgens EN 954-1). De inrichting beschikt over een speciaal circuit ter voorkoming van botsingen dat interferentie met andere detectie-inrichtingen voorkomt ook al zijn die niet gesynchroniseerd, en biedt de mogelijkheid andere fotocellen bij te plaatsen; bijvoorbeeld indien er zware voertuigen door de poort gaan, waar normaal gesproken een tweede fotocel op een hoogte van 1 m van de grond geplaatst wordt. Voor verdere informatie omtrent de manier van aansluiten en adresseren gelieve u de handleiding met aanwijzingen voor FT210B te raadplegen. 173 7.3.5) RUN in modus “Slave” Bij een juiste programmering en aansluiting kan RUN in de modus “Slave” (slaaf) werken; deze werkingsmodus wordt gebruikt indien het nodig is 2 tegenover elkaar geplaatste vleugels te automatiseren en u wilt dat deze vleugels synchroon lopen. In deze modus functioneert één RUN als Master (meester) dat wil zeggen hij stuurt de manoeuvres aan, terwijl de tweede RUN als Slave functioneert, dat wil zeggen de door de Master verstuurde instructies uitvoert (alle RUN verlaten de fabriek als Master). Voor het configureren van RUN als Slave dient u de functie van het eerste niveau “Modus Slave” te activeren (zie tabel 7). De koppeling tussen de RUN Master en de RUN Slave vindt via BlueBUS plaats. ! In dit geval dient de polariteit in de koppeling tussen de twee RUN gevolgd te worden zoals dat op afbeelding 26 te zien is (voor de andere inrichtingen geldt nog steeds dat er niet op de polariteit behoeft te worden gelet). Voor het installeren van 2 RUN in modus Master en Slave dient u de volgende handelingen uit te voeren: • Installeer de 2 motoren zoals dat op afbeelding 25 te zien is. Het is niet van belang welke motor als Master en welke als Slave werkt; bij de keuze hiervan dient u rekening te houden met het gemak van de aansluitingen en het feit dat de instructie Stap-voor-Stap op de Slave alleen de algehele opening van de vleugel Slave mogelijk maakt. 25 • Sluit de 2 motoren aan zoals dat op afbeelding 26 te zien is. • Selecteer de richting van de openingsmanoeuvre van de 2 motoren zoals dat op afbeelding 25 aangegeven is (zie ook paragraaf “4.1 Keuze van de richting”). • Breng de 2 motoren onder spanning. • Programmeer in de RUN Slave de functie “Modus Slave” (zie tabel 7). • Voer de herkenningsprocedure van de inrichtingen op RUN Slave uit (zie paragraaf “4.3 Herkennen van de inrichtingen”). • Voer de herkenningsprocedure van de inrichtingen op RUN Master uit (zie paragraaf “4.3 Herkennen van de inrichtingen”). • Voer de herkenningsprocedure van de vleugellengte op RUN Master uit (zie paragraaf “4.4 Herkennen van de vleugellengte”). LUCYB LUCYB S.C.A. MOFB OPEN CLOSE MOSE S.C.A. STOP PP 26 Bij het koppelen van 2 RUN in de modus Master-Slave dient u op het volgende te letten: • Alle inrichtingen dienen op RUN Master aangesloten te worden (zoals op afb. 26) met inbegrip van de radio-ontvanger. • Er wordt geen enkele programmering op RUN Slave in acht genomen (programmering op RUN Master heeft voorrang) met uitzondering van die welke u in tabel 14 vindt. 174 Tabel 14: programmering op RUN Slaves onafhankelijk van RUN Master Functies van het eerste niveau (functies ON - OFF) Stand-by Start Modus Slave In de Slave is het mogelijk aan te sluiten: • een eigen knipperlicht (Flash) • een eigen Controlelampje Poort Open (S.C.A.) • een eigen contactlijst (Stop) Functies van het tweede niveau (instelbare parameters) Gevoeligheid van het systeem voor obstakeldetectie Uitgang SCA Aansturing motorkoppel Lijst anomalieën • een eigen aansturinginrichting (P.P.) die de algehele opening alleen van de vleugel Slave aanstuurt • In de Slave worden de ingangen Open en Close niet gebruikt 7.3.6) Herkennen van andere inrichtingen Normaal gesproken vindt de herkenningsprocedure van de op BlueBUS en de ingang STOP aangesloten inrichtingen tijdens de installatiefase plaats; als er echter inrichtingen worden bijgeplaatst of verwijderd is het mogelijk de herkenningsfase opnieuw uit te voeren zoals dat in tabel 15 is weergegeven. Tabel 15: voor het herkennen van andere inrichtingen Voorbeeld 1. Druk op de toetsen [▲] en [Set] 2. Laat de toetsen los wanneer de ledlampjes L1 en L2 zeer snel beginnen te knipperen (na ongeveer 3s) 3. Wacht enkele seconden totdat de besturingseenheid het herkennen van de inrichtingen beëindigd heeft 4. Na afloop van de herkenningsprocedure zullen de ledlampjes L1 en L2 ophouden te knipperen, terwijl het ledlampje STOP moeten blijven branden en de ledlampjes L1…L8 zullen gaan branden op basis van de status van de functies ON-OFF die zij vertegenwoordigen. SET SET L1 L1 L2 L2 ! Nadat er inrichtingen toegevoegd of verwijderd zijn is het noodzakelijk opnieu de eindtest van de automatisering uit te voeren en wel volgens wat er in in paragraaf “5.1 Eindtest” aangegeven is”. 7.4) Speciale functies 7.4.1) Functie “Open altijd” De functie “Open Altijd” is een eigenschap van de besturingseenheid waardoor het mogelijk is altijd een openingsmanoeuvre aan te sturen wanneer de instructie “Stap-voor-Stap” langer dan 2 seconden duurt; dit is met name nuttig bij het aansluiten van het contact van een tijdschakelklok op het klemmetje P.P. om de poort tijdens een bepaald tijdsbestek open te houden. Deze eigenschap is geldig ongeacht de programmering van de ingang PP, met uitzondering van de programmering als “Sluit”, zie parameter “Functie PP” in tabel 9. NL 7.4.2) Functie “Beweeg in ieder geval” Mocht de een of andere veiligheidsinrichting niet correct werken of buiten gebruik zijn, dan is het toch mogelijk de poort in de modus “Iemand aanwezig” aan te sturen en te manoeuvreren. Zie voor de details de paragraaf “Bediening terwijl de veiligheidsinrichtingen buiten gebruik zijn” in de bijlage “Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker van de reductiemotor RUN”. 7.4.3) Controlesysteem voor verwarming en afkoeling RUN beschikt over een geraffineerd controlesysteem voor de temperatuur van de motor. De interne temperatuur van RUN wordt met een specifieke sensor gemeten en gebruikt om het systeem voor klimaatregeling aan te sturen. Dit systeem kan de motor verwarmen wanneer de buiten- temperatuur onder de drempel van ongeveer 0°C komt, (als de functie "Verwarming" geactiveerd is met behulp van "OperaView", de inrichting voor het programmeren op afstand); of afkoeling van de motor bespoedigen wanneer de temperatuur de 40°C overschrijdt. 7.4.4) Onderhoudswaarschuwing RUN biedt de gebruiker de mogelijkheid te waarschuwen wanneer er een onderhoudscontrole van de automatisering dient te worden uitgevoerd. Het aantal manoeuvres waarna signalering plaatsvindt, kan uit 8 niveaus geselecteerd worden en wel via de instelbare parameter “Onderhoudswaarschuwing” (zie tabel 9). Het niveau 1 van afstelling is “automatisch” en houdt rekening met de zwaarte van de manoeuvres, dat wil zeggen de belasting en de duur van de manoeuvre, terwijl de andere afstellingen op basis van het aantal manoeuvres vastgesteld zijn. Signalering van het verzoek om onderhoud vindt plaats via het knipperlicht Flash of op de lamp die op de uitgang S.C.A. is aangesloten wanneer die geprogrammeerd is als "Controlelampje Onderhoud" (zie tabel 9). Op basis van het aantal uitgevoerde manoeuvres ten opzichte van de geprogrammeerde limiet signaleren het knipperlicht Flash en het controlelampje onderhoud wat in tabel 16 aangegeven is. Tabel 16: Onderhoudswaarschuwing met Flash en controlelampje onderhoud Aantal manoeuvres Signalering op Flash Signalering op het controlelampje onderhoud Minder dan 80% van de limiet Normaal (0,5s aan, 0.5s uit) Blijft ongeveer 2s branden bij het begin van de openingsmanoeuvre Tussen 81 en 100% van de limiet Blijft aan het begin van de manoeuvre ongeveer 2s Knippert zolang de manoeuvre duurt branden en gaat daarna normaal verder Meer dan 100% van de limiet Blijft aan het begin en einde van de manoeuvre onge- Knippert altijd. veer 2s branden en gaat daarna normaal verder 175 Controle van het aantal uitgevoerde manoeuvres Met de functie “Onderhoudswaarschuwing” is het mogelijk het aantal uitgevoerde manoeuvres te controleren weergegeven in een percentage van de ingevoerde limiet. Om dit te controleren gaat u te werk zoals dat in tabel 17 beschreven is. Tabel 17: controle van het aantal uitgevoerde manoeuvres Voorbeeld 1. Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt 2. Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje begint te knipperen 3. Druk op de toetsen [▲] of [▼] om het brandende ledlampje naar L7 te verplaatsen, dat wil zeggen het “ledlampje ingang” voor de parameter “Onderhoudswaarschuwing” Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] moet tijdens alle stappen 5, 6 en 7 ingedrukt gehouden worden Wacht ongeveer 3s; daarna zal het ledlampje gaan branden dat het actuele niveau van de parameter “Onderhoudswaarschuwing” vertegenwoordigt Druk op de toetsen [▲] en [▼] en laat ze onmiddellijk los. SET 3s L1 4. 5. 6. SET of L7 SET 3s en 7. 8. Het ledlampje dat behoort bij het geselecteerde niveua zal enkele malen knipperen. Het aantal knipperingen identificeert het percentagen uitgevoerde manoeuvres (in veelvouden van 10%) ten opzichte van de ingestelde limiet. Bijvoorbeeld: als de onderhoudswaarschuwing op L5 is ingesteld, dat wil zeggen, dat 10% met 1000 manoeuvres overeenkomt; als het ledlampje 4 maal knippert, betekent dit dat de 40% van de manoeuvres bereikt is (dat wil zeggen tussen 4000 en 4999 manoeuvres). Als er nog geen 10% van de manoeuvres bereikt is zal het ledlampje helemaal niet gaan knipperen. Laat de toets [Set] los. .... n=? SET Terugstelling teller manoeuvres Na het onderhoud op de installatie verricht te hebben dient u de teller manoeuvres terug te stellen. Ga te werk zoals dat in tabel 18 beschreven is. Tabel 18: terugstelling teller manoeuvres 1. Voorbeeld Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt SET 2. Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen 3. Druk op de toetsen [▲] of [▼] om het brandende ledlampje naar L7 te verplaatsen, dat wil zeggen het “ledlampje ingang” voor de parameter “Onderhoudswaarschuwing” Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] moet ingedrukt gehouden worden tijdens alle stappen 5 en 6 Wacht ongeveer 3s; daarna zal het ledlampje gaan branden dat het actuele niveau van de parameter “Onderhoudswaarschuwing” vertegenwoordigt Druk op de toetsen [▲] en [▼] en houd die tenminste 5 seconden ingedrukt, laat vervolgens de 2 toetsen los. Het ledlampje dat bij het geselecteerde niveau behoort zal een aantal malen snel knipperen om aan te geven dat de teller van de manoeuvres teruggesteld is. Laat de toets [Set] los. 3s L1 4. 5. 6. 7. SET of L7 SET 3s en SET 7.5) Aansluiting van andere inrichtingen Mocht het nodig zijn externe inrichtingen zoals bijvoorbeeld een lezer voor transponderkaarten of het lampje van de verlichting van de sleutelschakelaar van stroom te voorzien, dan kunt u de stroom aansluiten zoals op afbeelding 27 te zien is. De spanning van de stroomtoevoer is 24Vcc -30% ÷ +50% met maximale beschikbare stroom van 100mA. 27 176 - + 24Vcc 7.6) Oplossen van problemen In tabel 19 kunt u nuttige aanwijzingen vinden om eventuele storingen te verhelpen die u tijdens de installatie of bij een eventueel defect tegen kunt komen. F2 F1 28 Tabel 19: opsporen van storingen Symptomen De radiozender stuurt de poort niet aan en het ledlampje op de zender gaat niet branden. De radiozender stuurt de poort niet aan, maar het ledlampje op de zender gaat branden Er wordt geen enkele manoeuvre aangestuurd en het ledlampje “BlueBUS” knippert niet Er wordt geen enkele manoeuvre aangestuurd en het knipperlicht is uit Aanbevolen controles Controleer of de batterijen van de zender leeg zijn; vervang ze zo nodig Controleer of de zender correct in het geheugen van de radio-ontvanger is opgeslagen Controleer of de stroomvoorziening naar de RUN de spanning van het elektriciteitsnet heeft. Vergewis u ervan dat de zekeringen niet onderbroken zijn; zo ja, dan dient u de oorzaak van de storing op te sporen en ze met andere met dezelfde stroomwaarde en kenmerken te vervangen. Controleer of de instructie daadwerkelijk ontvangen is. Als de instructie de ingang PP bereikt, moet het ledlampje “PP” gaan branden; als daarentegen de radiozender gebruikt wordt, moet Er wordt geen enkele manoeuvre aangestuurd het ledlampje “BluBus” tweemaal snel knipperen Tel het aantal malen dat dat licht knippert en controleer aan de hand van de gegevens in tabel 21 en het knipperlicht knippert enkele malen De manoeuvre gaat van start, maar onmiddelDe geselecteerde gevoeligheid van het systeem voor obstakeldetectie zou te hoog kunnen zijn lijk daarna vindt er een terugloop plaats De manoeuvre wordt regelmatig uitgevoerd voor het type poort. Controleer of er obstakels zijn en selecteer eventuele een lagere gevoeligheid. Controleer of er tijdens de manoeuvre spanning op het klemmetje FLASH van het knippermaar het knipperlicht SCA werkt niet licht staat (daar het niet ononderbroken werkt, is de waarde van de spanning niet beduidend: ongeveer 10-30Vcc); als er spanning aanwezig is, is het probleem te wijten aan de lamp die vervangen zal moeten worden met een lamp met dezelfde kenmerken; als er geen spanning aanwezig is, zou er zich een overbelasting op de uitgang FLASH voorgedaan kunnen hebben; verifieer of er geen kortsluiting in de kabel is. De manoeuvre wordt regelmatig uitgevoerd Verifieer het type functie dat voor de uitgang SCA geprogrammeerd is (Tabel 9). Wanneer het controlelampje zou moeten hebben branden dient u te controleren of er spanning staat op maar het controlelampje SCA werkt niet het klemmetje SCA (ongeveer 24Vcc); als er spanning aanwezig is, is het probleem te wijten aan het controlelampje dat vervangen zal moeten worden met een controlelampje met dezelfde kenmerken; als er geen spanning aanwezig is, zou er zich een overbelasting op de uitgang SCA voorgedaan kunnen hebben; verifieer of er geen kortsluiting in de kabel is. 7.6.1) Lijst Historie anomalieën RUN biedt u de mogelijkheid de eventuele anomalieën te tonen die zich tijdens de laatste 8 manoeuvres hebben voorgedaan, bijvoorbeeld de onderbreking van een manoeuvre als gevolg van het in werking treden van een fotocel of van een contactlijst. Om de lijst anomalieën te verifiëren gaat u te werk zoals dat in tabel 20 is aangegeven. Tabel 20: Historie anomalieën 1. Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt 2. Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen 3. Druk op de toetsen [▲] of [▼] om het brandende ledlampje naar L8 te verplaatsen, dat wil zeggen het “ledlampje ingang” voor de parameter “Lijst anomalieën” Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] moet tijdens alle stappen 5 en 6 ingedrukt gehouden worden Wacht ongeveer 3s; daarna zullen de ledlampjes gaan branden die overeenkomen met de manoeuvres waar zich een anomalie heeft voorgedaan. Het ledlampje L1 geeft de uitkomst van de meest recente manoeuvre aan, het ledlampje L8 geeft de uitkomst van de achtste aan. Als het ledlampje aan is, betekent dit dat er zich tijdens de manoeuvre anomalieën hebben voorgedaan; als het ledlampje uit is, betekent dit dat de manoeuvre ten einde is gekomen zonder anomalieën Druk op de toetsen [▲] en [▼] om de gewenste manoeuvre te selecteren: Het ledlampje in kwestie zal zoveel keer knipperen als het knipperlicht dat normaal doet na een anomalie (zie tabel 21). Laat de toets [Set] los. Voorbeeld SET L1 4. 5. 6. 7. 3s SET of L8 SET 3s en SET 7.7) Diagnostiek en signaleringen Sommige inrichtingen geven zelf al speciale signaleringen waardoor het mogelijk is de bedrijfsstatus of eventuele storing te herkennen. 177 NL 7.7.1) Signalering met het knipperlicht Het knipperend signaleringslicht FLASH zal tijdens de manoeuvre één maal per seconde knipperen; wanneer er een storing is, zal het kortere knipperingen geven; deze knipperingen worden twee maal herhaald met daartussen een pauze van een seconde. Tabel 21: signaleringen op het knipperlicht FLASH Snelle knipperingen Oorzaak HANDELING 1 knippering pauze van 1 seconde Fout op de BlueBUS 1 knippering Bij het begin van de manoeuvre komen de op BlueBUS aangesloten inrichtingen niet overeen met die welke tijdens de herkenningsfase in het geheugen zijn opgeslagen. Het kan zijn dat er defecte inrichtingen zijn; controleer en vervang die zo nodig; als er wijzigingen zijn uitgevoerd dient de herkenningsprocedure opnieuw uitgevoerd te worden (7.3.4 Herkennen van andere inrichtingen). 2 knipperingen Inwerkingtreding van een pauze van 1 seconde fotocel 2 knipperingen Bij het begin van de manoeuvre geven één of meer fotocellen geen toestemming tot de manoeuvre, controleer of er obstakels zijn. Dit is normaal tijdens de manoeuvre als er daadwerkelijk een obstakel is. Inwerkingtreding van de “Gevoe3 knipperingen pauze van 1 seconde ligheid van het systeem voor obstakeldetectie” 3 knipperingen Tijdens de manoeuvre heeft de poort meer wrijving ondervonden; controleer de oorzaak. 4 knipperingen Inwerkingtreding van de ingang pauze van 1 seconde STOP 4 knipperingen Bij het begin van of tijdens de manoeuvre is de ingang STOP in werking getreden; controleer de oorzaak Fout in de interne parameters van 5 knipperingen pauze van 1 seconde de elektronische besturingseenheid. 5 knipperingen Wacht tenminste 30 seconden en probeer dan opnieuw een instructie te geven; als er geen verandering in de status optreedt, zou er een ernstig defect kunnen zijn en dient de elektronische kaart vervangen te worden 6 knipperingen De maximumlimiet voor het pauze van 1 seconde aantal manoeuvres per uur is 6 knipperingen overschreden. Wacht enkele minuten dat de begrenzer van het aantal manoeuvres weer onder de maximumlimiet komt. De maximumlimiet voor het 7 knipperingen pauze van 1 seconde aantal manoeuvres per uur is overschreden. 7 knipperingen Koppel alle circuits enige seconden van de stroomtoevoer los; probeer daarna een instructie te geven; als er geen verandering in de status optreedt, zou er een ernstig defect kunnen zijn en dient de elektronische kaart vervangen te worden Er is reeds een instructie aanwe8 knipperingen Controleer de aard van de voortdurend aanwezige instructie; het zou bijvoorbeeld pauze van 1 seconde zig waardoor het niet mogelijk is de instructie van een timer op de ingang “Open” kunnen zijn. andere instructies uit te voeren. 8 knipperingen 7.7.2) Signalering op de besturingseenheid Op de besturingseenheid van RUN bevinden zich een reeks ledlampjes die elk bepaalde signaleringen kunnen geven, zowel wanneer alles normaal functioneert als bij storingen. 29 Tabel 22: ledlampjes op de klemmetjes van de besturingseenheid Led BLUEBUS Oorzaak HANDELING Controleer of er stroom is; controleer of de zekeringen niet in werking getreden zijn; is dat het geval, controStoring Uit leer dan de oorzaak van de storing en vervang de zekeringen vervolgens met andere met dezelfde waarde. Er is een ernstige storing opgetreden; probeer de besturingseenheid enkele seconden uit te zetten; Aan Ernstige storing als deze status niet verandert, is er een defect en dient de elektronische kaart vervangen te worden. Eén knippering per seconde Alles OK Normale werking van de besturingseenheid Er is een wijziging opgetreden Dit is normaal wanneer er een wijziging optreedt op één van de ingangen: PP, STOP, OPEN, 2 snelle knipperingen in de status van de ingangen CLOSE of wanneer de fotocellen in werking treden of de radiozender gebruikt wordt. Dit is dezelfde signalering als die op het knipperlicht of gebruikerslicht. Zie tabel Serie knipperingen met daartusVerschillende 21 sen een pauze van een seconde Led STOP Oorzaak HANDELING Inwerkingtreding van de Uit Controleer de op de ingang STOP aangesloten inrichtingen ingang STOP Aan Alles OK Ingang STOP actief Led P.P. Oorzaak HANDELING Uit Alles OK Ingang PP niet actief Inwerkingtreding van de ingang PP Dit is normaal wanneer de op de ingang PP aangesloten inrichting daadwerkelijk actief is Aan Led OPEN Oorzaak HANDELING Alles OK Ingang OPEN niet actief Uit Aan Inwerkingtreding van de ingang OPEN Dit is normaal wanneer de op de ingang OPEN aangesloten inrichting daadwerkelijk actief is Led SLUIT Oorzaak HANDELING Uit Alles OK Ingang SLUIT niet actief Inwerkingtreding van de ingang CLOSE Dit is normaal wanneer de op de ingang SLUIT aangesloten inrichting daadwerkelijk actief is Aan 178 Tabel 23: ledlampjes op de toetsen van de besturingseenheid Led 1 Beschrijving Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Automatisch sluiten” niet actief is Uit Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Automatisch sluiten” actief is Aan • Programmering van de functies in uitvoering Knippert • Indien dit samen met L2 brandt, wil dit zeggen dat het noodzakelijk is de procedure voor het herkennen van de inrichtingen uit te voeren (zie paragraaf “4.3 Herkenning inrichtingen”). Led L2 Beschrijving Uit Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Terugloop na Foto” niet actief is. Aan Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Terugloop na Foto” actief is. • Programmering van de functies in uitvoering Knippert • Indien dit samen met L1 brandt, wil dit zeggen dat het noodzakelijk is de procedure voor het herkennen van de inrichtingen uit te voeren (zie paragraaf “4.3 Herkenning inrichtingen”). Led L3 Uit Aan Knippert Led L4 Uit Aan Knippert Led L5 Uit Aan Knippert Led L6 Uit Aan Knippert Led L7 Uit Aan Knippert Led L8 Uit Aan Knippert Beschrijving Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Sluit altijd” niet actief is. Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Sluit altijd” actief is. • Programmering van de functies in uitvoering • Indien dit samen met L4 brandt, wil dit zeggen dat het noodzakelijk is de procedure voor het herkennen van de vleugellengte uit te voeren (zie paragraaf “4.4 Herkenning vleugellengte”). Beschrijving Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Stand-By” niet actief is. Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Stand-By” actief is. • Programmering van de functies in uitvoering • Indien dit samen met L3 brandt, wil dit zeggen dat het noodzakelijk is de procedure voor het herkennen van de vleugellengte uit te voeren (zie paragraaf “4.4 Herkenning vleugellengte”). Beschrijving Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Start” niet actief is. Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Start” actief is. Programmering van de functies in uitvoering Beschrijving Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Start” niet actief is. Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Start” actief is. Programmering van de functies in uitvoering Beschrijving Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Voorwaarschuwing” niet actief is. Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Voorwaarschuwing” actief is. Programmering van de functies in uitvoering Beschrijving Bij normaal functioneren geeft dit aan dat de ingang SLUIT een sluitmanoeuvre activeert Bij normaal functioneren geeft dit aan dat de ingang SLUIT een manoeuvre voor gedeeltelijke opening activeert Programmering van de functies in uitvoering NL 7.8) Accessoires Voor RUN zijn de volgende apart te bestellen accessoires voorzien: • SMXI of SMXIS: Radio-ontvanger op 433,92MHz met digitale codering Rolling Code. • ONEXI: Radio-ontvanger op 433,92MHz met digitale codering Rolling Code; uitgerust met Modus III voor het verzenden van 15 soor ten instructies naar de besturingseenheid. • OperaView; Inrichting voor het op afstand programmeren. Raadpleeg de productencatalogus van Nice S.p.A. voor de complete en bijgewerkte lijst met accessoires. 7.8.1) Inrichting voor het op afstand programmeren U kunt op de specifieke stekker BusT4 (zie afbeelding 30) de inrichting voor het op afstand programmeren Oview aansluiten; hiermee is het mogelijk snel en volledig installatie- en onderhoudswerkzaamheden uit te voeren, alsook een diagnose van eventuele storingen. Om bij de stekker te kunnen komen dient u zoals u op afbeelding 31 kunt zien, de membraan weg te halen. De inrichting voor het op afstand programmeren kan met een kabel van maximaal 100m lengte op afstand van de besturingseenheid geplaatst worden; ze kan tegelijkertijd op meerdere besturingseenheden - tot een maximum van 16 - worden aangesloten en kan ook tijdens de normale werking van RUN aangesloten blijven; in dit geval biedt een specifiek menu "gebruiker" u de mogelijkheid instructies naar de besturingseenheid te versturen. Als er een radio-ontvanger van het type OXI o OXIT, in de besturingseenheid is aangebracht, kunt u via de inrichting voor het op afstand programmeren toegang verkrijgen tot de parameters van de in het geheugen opgeslagen zenders. Voor deze functies hebt u een verbindingskabel met 4 aders nodig (BusT4). Het is ook mogelijk de firmware van de bedieningseenheid van RUN bij te werken. Verdere informatie vindt u in de handleiding van de programmeereenheid Oview. BELANGRIJK – Om alle functies van het systeem NiceOpera tot in detail te leren kennen alsook de onderlinge afhankelijkheid van de verschillende inrichtingen van het systeem, gelieve u de algemene handleiding “NiceOpera System Book” te raadplegen, die ook op de internetsite www.niceforyou.com beschikbaar is 30 31 179 8) Technische gegevens Teneinde haar producten steeds meer te vervolmaken behoudt NICE S.p.a. zich het recht voor op elk gewenst moment en zonder voorbericht wijzigingen in haar producten aan te brengen, waarbij functionaliteit en gebruiksbestemming echter gehandhaafd blijven. Alle technische gegevens hebben betrekking op een omgevingstemperatuur van 20°C (±5°C). Technische gegevens RUN Model type Typologie Rondsel Maximumkoppel bij de start [overeenkomende met de capaciteit een dusdanige kracht te ontwikkelen dat de vleugel in beweging komt] RUN 1800 - RUN 1800P - RUN 1800/V1 RUN 2500 - RUN 2500P Elektromechanische reductiemotor voor het automatisch laten lopen van schuifpoorten voor industrieel gebruik, compleet met elektronische besturingseenheid. Aantal tanden 18; Module 4 * 40Nm (1110N) Nominale koppel [overeenkomende met de 20Nm capaciteit een dusdanige kracht te ontwikkelen (560N) dat de vleugel in beweging blijft] 10m/min (12m/min uitvoering /V1) Snelheid (loos) Snelheid (bij het nominale koppel) 8.5m/min (8.9m/min uitvoering /V1) Maximale frequentie werkingscycli (bij het nominale koppel) Maximumduur continue werking (bij het nominale koppel) 50Nm (1390N) 30Nm (830N) 11 cycli/uur (264 cycli/dag), voor een poort van 15m (wat overeenkomt met een cyclus van 63%), (de besturingseenheid beperkt het aantal cycli tot het maximum zoals voorzien in de tabellen 2 en 3)** 15 cycli/uur (365 cycli/dag), voor een poort van 15m (wat overeenkomt met een cyclus van 63%), (de besturingseenheid beperkt het aantal cycli tot het maximum zoals voorzien in de tabellen 2 en 3)** 40 minuten (de besturingseenheid beperkt de duur van continue werking tot het maximum zoals voorzien in de tabellen 2 en 3) 60 minuten (de besturingseenheid beperkt de duur van continue werking tot het maximum zoals voorzien in de tabellen 2 en 3) Gebruikslimieten Over het algemeen is RUN in staat poorten met een gewicht of lengte zoals de limieten voorzien in de tabellen 2, 3 en 4 te automatiseren Levensduur Geschat op een aantal cycli tussen de 150.000 en 150.000, volgens de voorwaarden van tabel 4 Stroomvoorziening RUN 1800 - 2500 Stroomvoorziening RUN 1800/V1-2500/V1 Maximaal opgenomen vermogen bij de start [overeenkomend met Ampère] Maximaal opgenomen vermogen bij het nominale koppel [overeenkomend met Ampère] Isoleringsklasse Uitgang knipperlicht 230Vac (+10% -15%) 50 Hz 120Vac (+10% -15%) 60 Hz Uitgang S.C.A Uitgang BLUEBUS Ingang STOP Ingang PP Ingang OPEN Ingang STOP Insteekcontact radio Ingang ANTENNE Radio Programmeerbare functies Zelflerende functies Werkingstemperatuur Gebruik in bijzonder zure, zoute of potentieel explosieve omgeving Beschermingsklasse Afmetingen en gewicht 700 W [3 A] [5 A uitvoering /V1] 870 W [3.8 A] 400 W [1.8 A] [3 A uitvoering /V1] 600 W [2.7 A] 1 (aarding is noodzakelijk) voor 2 knipperlichten LUCYB (lamp 12V, 21W) voor 1 lamp 24V maximaal 4W (de spanning aan de uitgang kan liggen tussen de -30 en +50% en kan ook kleine relais aansturen) een uitgang met een maximale belasting van 15 eenheden BlueBus voor normaal gesloten, voor normaal open contacten of contacten op een constante weerstand van 8,2KΩ.; bij zelflering (een verandering ten opzichte van de opgeslagen status) veroorzaakt de instructie “STOP”) voor normaal open contacten (sluiting van het contact geeft de instructie P.P.) voor normaal open contacten (sluiting van het contact geeft de instructie OPEN) voor normaal open contacten ((sluiting van het contact geeft de instructie SLUIT) Plug-In SM voor de ontvangers SMXI; SMXIS of ONEXI Ingang ANTENNE Radio 52Ω voor kabel type RG58 of dergelijke 8 functies van het type ON-OFF en 8 instelbare functies (zie tabellen 7 en 9) Zelflering van de aan de uitgang BlueBus gekoppelde inrichtingen Zelflering van het soort inrichting "STOP" (contact NO, NC of weerstand 8,2KΩ) Zelflering van de poortlengte en berekening van de punten van vertraging en gedeeltelijke opening -20°C ÷ 50°C Nee IP 44 400 x 255 h 390; 24.5Kg * Leverbaar apart verkrijgbaar rondsel met 12 tanden module 6 ** Bij 50°C en bij een poort van 15 meter is de maximale werkingsfrequentie 7 cycli/uur (wat overeenkomt met een cyclus van 40%). *** Bij 50°C is de maximumduur continue werking 10 minuten. 180 Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker van de reductiemotor RUN Proficiat met de keuze van een product Nice voor uw automatisering! Nice S.p.a. produceert componenten voor het automatiseren van poorten, deuren, rolpoorten, rolluiken en zonwering: reductiemotors, besturingseenheden, afstandsbedieningen, waarschuwingslichten, fotocellen en accessoires. Nice gebruikt uitsluitend kwaliteitsmateriaal en -bewerkingen, en geroepen als zij zich voelt, zoekt ze naar vernieuwende oplossingen die haar apparaten - verzorgd in de technische esthetische en ergonomische aspecten - zo gebruiksvriendelijk mogelijk maakt:in het uitgebreide programma van Nice zal uw installateur ongetwijfeld dat product uitgekozen hebben dat het meest aan uw eisen beantwoordt. Nice is echter niet de fabrikant van uw automatiseringsinstallatie, die daarentegen het resultaat is van analyse, evaluatie, keuze van materialen, en het aanleggen daarvan door uw vertrouwensinstallateur. Elke automatisering is uniek en alleen uw installateur bezit de ervaring en het vakmanschap dat nodig is om een installatie volgens uw verlangens uit te voeren, veilig en betrouwbaar in de tijd, en vooral volgens de regelen der kunst, dat wil zeggen conform de geldende voorschriften. Een automatiseringsinstallatie is een groot gemak, een waardevol veiligheidssysteem en kan met een beetje aandacht tot in lengte van dagen duren. Ook al beantwoordt de automatisering in uw bezit aan het in normen en wetten voorgeschreven veiligheidsniveau, dit sluit niet uit dat er een “restrisico” bestaat, dat wil zeggen de mogelijkheid dat er gevaarlijke situaties kunnen ontstaan, die gewoonlijk te wijten zijn aan onverantwoordelijk of zelfs verkeerd gebruik; hierom willen wij u enige adviezen geven hoe u met de automatisering dient om te gaan teneinde elk eventueel probleem te voorkomen: •Voordat u de automatisering voor de eerste maal gaat gebruiken, is het raadzaam u door de installateur te laten uitleggen waar de restrisico's ontstaan, en enkele minuten van uw tijd te besteden aan het lezen van deze handleiding met aanwijzingen en aanbevelingen voor de gebruiker die de installateu u overhandigd heeft. Bewaar deze handleiding voor eventuele toekomstige twijfels en geef haar aan een eventuele nieuwe eigenaar van de automatisering. •Uw automatisering is een machine die getrouwelijk uw instructies opvolgt; onverantwoordelijk en oneigenlijk gebruik kan maken dat het een gevaarlijke machine wordt: laat de automatisering niet werken als er zich mensen, dieren of zaken binnen haar bereik bevinden. •Kinderen: een automatiseringsinstallatie biedt een hoge graad van veiligheid, doordat ze met haar beveiligingssystemen de manoeuvre bij aanwezigheid van mensen of zaken onderbreekt en altijd een voorspelbare en veilige activering garandeert. Het is in ieder geval verstandig kinderen te verbieden in de buurt van de installatie te spelen en de afstandsbedieningen buiten hun bereik te houden om te voorkomen dat de installatie per ongeluk in werking komt: het is geen speelgoed! • Storingen: Zodra u constateert dat de automatiseringsinstallatie niet werkt zoals ze dat zou moeten doen, dient u de stroomtoevoer naar de installatie te onderbreken en haar handmatig te ontgrendelen. Probeer niet zelf te repareren, maar roep de hulp van uw vertrouwensinstallateur in: intussen kan de installatie werken als een niet geautomatiseerde toegang, wanneer u de reductiemotor op de hieronder beschreven manier ontgrendeld hebt. • Onderhoud: Zoals elke machine heeft uw installatie periodiek onderhoud nodig om haar zo lang mogelijk en geheel veilig te laten werken.Stel met uw installateur een onderhoudsplan met periodieke frequentie op; Nice raadt bij normaal gebruik bij een woning een onderhoudsbezoek om het half jaar aan, maar dit tijdsbestek kan variëren in functie van een meer of minder intensief gebruik. Alle controle-, onderhoudsof reparatiewerkzaamheden mogen uitsluitend door gekwalificeerd personeel worden uitgevoerd. • Ook al bent u van mening dit te kunnen doen, breng geen wijzigingen aan de installatie en de programmerings- en afstellingsparameters van uw automatiseringsinstallatie aan: uw installateur is aansprakelijk. • De opleveringstest, de periodieke nderhoudswerkzaamheden en de eventuele reparatiewerkzaamheden dienen gedocumenteerd te worden door wie die uitvoert en de documenten dienen door de eigenaar van de installatie bewaard te worden. De enige werkzaamheden die de gebruiker regelmatig kan en moet uitvoeren zijn het reinigen van de glaasjes van de fotocellen en het verwijderen van bladeren en stenen die het automatisme in diens werking kunnen belemmeren. Om te voorkomen dat iemand de deur in beweging kan bregen dient u eraan te denken voordat u dit gaat doen het automatisme (zoals verderop beschreven) te ontgrendelen en voor het schoonmaken alleen een enigszins vochtige in water gedrenkte doek te gebruiken. • Afvalverwerking: Als de automatisering niet meer gebruikt kan worden, dient u zich ervan te vergewissen dat de sloop daarvan door gekwalificeerd personeel wordt uitgevoerd en dat het materiaal volgens de plaatselijk geldende voorschriften wordt hergebruikt of naar de afvalverwerking wordt gezonden. • In geval van defecten of stroomuitval: In afwachting van het bezoek van uw installateur, (of het terugkeren van de elektrische stroom als de installatie niet van bufferbatterijen voorzien is), mag de installatie gebruikt worden als elke andere niet-geautomatiseerde toegang. Hiertoe dient u de automatisering handmatig te ontgrendelen: aan deze handeling, die de enige is die de gebruiker van de automatisering mag uitvoeren, heeft Nice bijzonder veel aandacht besteed om u altijd een maximum aan gebruiksvriendelijkheid te garanderen, zonder dat u gereedschap moet gebruiken of fysieke kracht moet aanwenden. 181 NL Ontgrendeling en handmatige manoeuvre: voordat u dit gaat doen dient u erop te letten dat ontgrendeling alleen kan plaatsvinden wanneer de vleugel stil staat. 1 Verschuif het plaatje dat het slot beschermt. 3 Trek aan de ontgrendelingshandgreep. Voor vergrendeling: doe hetzelfde, maar dan in omgekeerde volgorde Bediening wanneer de veiligheidsinrichtingen buiten gebruik zijn: indien de veiligheidsinrichtingen van de poort niet correct mochten functioneren, kunt u de poort toch bedienen. • Activeer de bediening van de poort (met de afstandsbediening, sleutelschakelaar, etc.); als alles in orde is zal de poort normaal open of dicht gaan, anders zal het knipperlicht enkele malen knipperen en zal de manoeuvre niet van start gaan (het aantal malen dat het knipperlicht knippert heeft te maken met de reden waarom de manoeuvre niet van start kan gaan). • In dit geval moet u de bedieningsinrichting binnen 3 seconden nogmaals activeren en geactiveerd houden. • Na ongeveer 2s komt de poort in beweging en wel in de modus “iemand aanwezig”, d.w.z. zolang de bedieningsinrichting geactiveerd blijft, beweegt de poort; zodra de bedieningsinrichting losgelaten wordt, stopt de poort. ! Wanneer de beveiligingen buiten gebruik zijn, moet het automatisme zo snel mogelijk gerepareerd worden. 182 2 Steek de sleutel in het slot en draai die met de wijzers van de klok om. 4 Verplaats de vleugel handmatig. Vervanging van de batterij van de afstandsbediening: als uw afstandsbediening na enige tijd minder lijkt te werken, of helemaal niet te werken, zou dit eenvoudigweg kunnen komen omdat de batterij leeg is (afhankelijk van het type daarvan kan dat na verschillende maanden of meer dan een jaar zijn). U kunt dit zien doordat het waarschuwingslampje dat de doorzending bevestigt, zwak brandt, of helemaal niet brandt, of slechts eventjes brandt. Voordat u zich tot de installateur wendt kunt u proberen de batterij van een andere zender die wèl werkt, in te zetten als dit de oorzaak van de storing is, behoeft u alleen maar een nieuwe batterij van hetzelfde type in te zetten. De batterijen bevatten vervuilende stoffen: gooi ze niet met het gewone huisvuil weg, maar gebruik de methoden die in de plaatselijke voorschriften voorzien zijn. Bent u tevreden? Indien u in uw huis nog een nieuwe automatiseringsinstallatie zou willen, kunt u zich, wanneer u zich tot dezelfde installateur en Nice wendt, van de adviezen van een specialist en de meest geavanceerde producten op de markt verzekeren. Het resultaat: een automatisering die het best functioneert en een maximale compatibiliteit met de andere automatiseringen. Wij bedanken u voor het lezen van deze aanbevelingen, en wij hopen dat u veel plezier van uw nieuwe installatie zult hebben: wend u voor elke vraag, nu of in de toekomst, vol vertrouwen tot uw installateur.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184

Nice Automation Run de handleiding

Type
de handleiding