Documenttranscriptie
ROBUS
RB400
RB600/600P
RB1000/1000P
RB250HS
RB500HS
Sliding gate opener
EN - Instructions and warnings for installation and use
IT - Istruzioni ed avvertenze per l’installazione e l’uso
FR - Instructions et avertissements pour l’installation et l’utilisation
DE - Installierungs-und Gebrauchsanleitungen und Hinweise
ES - Instrucciones y advertencias para la instalación y el uso
PL - Instrukcje i ostrzeżenia do instalacji i użytkowania
NL - Aanwijzingen en aanbevelingen voor installatie en gebruik
RU - Инструкции и важная информация для технических специалистов
p.
1 Algemene waarschuwingen: veiligheid - installatie gebruik 2
2 Beschrijving van het product en
7.2
Programmeren 12
7.2.1
Functies eerste niveau (functies ON-OFF)
7.2.2
Programmering eerste niveau
(functies ON-OFF)
12
13
gebruiksbestemming 3
7.2.3 Functies tweede niveau
2.1
Gebruikslimieten 3
(instelbare parameters)
2.2
Voorbeeld van een installatie 5
7.2.4
Programmering tweede niveau
2.3
Lijst van kabels 5
(instelbare parameters)
7.2.5
Voorbeeld van programmering eerste niveau
(functies ON-OFF)
13
14
3 Installatie
6
3.1
Controles vooraf
6
7.2.6 Voorbeeld van programmering tweede niveau
3.2
Bevestiging van de reductiemotor
6
(instelbare parameters)
15
3.3
Bevestiging van de beugels van de eindschakelaar
7.3
Bijplaatsen of wegnemen van inrichtingen
15
in de uitvoeringen met inductieve eindschakelaar 7
7.3.1 BLUEBUS
15
3.4
Installatie van de verschillende inrichtingen
8
7.3.2
Ingang STOP
16
3.5
Elektrische aansluitingen
8
7.3.3
Fotocellen
16
3.6
Beschrijving van de elektrische aansluitingen
9
7.3.4
Fotosensor FT210B
16
7.3.5
ROBUS in modus “Slave”
17
9
7.3.6
Herkennen van andere inrichtingen
18
4 Eindcontroles en inbedrijfstelling
15
4.1
Keuze van de looprichting
9
7.4
Speciale functies
18
4.2
Aansluiting van de stroomtoevoer
9
7.4.1
Functie “Open altijd”
18
4.3
Herkenning van de inrichtingen
9
7.4.2
Functie “Beweeg in ieder geval”
18
4.4
Herkenning van de vleugellengte
10
7.4.3
Waarschuwing voor onderhoud
18
4.5
Controle van de manoeuvre van de poort
10
7.5
Aansluiting andere inrichtingen
19
4.6
Vooraf ingestelde functies
10
7.6
Oplossen van problemen
20
4.7
Radio-ontvanger 10
7.6.1
Lijst historie anomalieën
20
7.7
Diagnostiek en signaleringen
20
5 Eindtest en inbedrijfstelling
10
7.7.1
Signalering met het knipperlicht
21
5.1
Eindtest
11
7.7.2
Signalering op de besturingseenheid
21
5.2
Inbedrijfstelling 11
7.8
Accessoires 22
6 Onderhoud en afvalverwerking
11
6.1
Onderhoud 11
6.2
Afvalverwerking 11
8 Technische gegevens
Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de
gebruiker van de reductiemotor ROBUS
7 Nadere details
7.1
23
25
12
Programmeertoetsen 12
Nederlands – 1
NL
Inhoud:
NL
1) Algemene waarschuwingen: veiligheid - installatie - gebruik
WAARSCHU- Belangrijke aanwijzingen voor de veiligheid. Volg alle voorschriften op, want een niet correct uitgevoerde
WING
installatie kan ernstige schade veroorzaken
LET OP
Belangrijke veiligheidsinstructies. Het is belangrijk dat deze instructies worden opgevolgd voor de veiligheid
van personen. Bewaar deze instructies
• Het product is niet bestemd voor gebruik door personen (inclusief kinderen) met lichamelijke, zintuiglijke of geestelijke
beperkingen of met gebrek aan ervaring of kennis.
• Kinderen mogen niet met het apparaat spelen
• Laat kinderen niet met de bedieningselementen van het product spelen. Houd de afstandsbedieningen buiten het
bereik van kinderen
• Controleer de installatie regelmatig. Controleer met name de kabels, de veren en de steunen om eventuele verstoringen
van de balancering en tekenen van slijtage of beschadiging in een vroeg stadium op te merken. Gebruik het apparaat
nooit als het gerepareerd of opnieuw afgesteld moet worden; een storing in de installatie of een niet-correcte uitbalancering van de poort kan tot letsel leiden
• Reinigings- en onderhoudswerkzaamheden die door de gebruiker kunnen worden uitgevoerd, mogen niet worden
toevertrouwd aan kinderen die niet onder toezicht staan
LET OP
Om ieder risico op onvoorzien heropstarten van het thermische onderbrekingsmechanisme te vermijden, mag dit apparaat niet worden gevoed via een externe regelaar zoals een timer, noch worden aangesloten op een circuit dat regelmatig
wordt in- of uitgeschakeld
• Op de netvoeding van de installatie moet een stroomonderbreker worden aangesloten (niet meegeleverd) met een
openingsafstand van de contacten waarbij volledige uitschakeling mogelijk is bij de condities die gelden voor overspanningscategorie III
LET OP
Volgens de meest recente Europese wetgeving moet het uitvoeren van een automatisering voldoen aan de geharmoniseerde normen van de geldende Machinerichtlijn, waarbij een verklaring van de conformiteit van de automatisering
afgegeven kan worden. In verband hiermee moeten alle werkzaamheden in verband met de aansluiting op de elektrische
voeding, de eindtest, de inbedrijfstelling en het onderhoud van het product uitsluitend worden uitgevoerd door een gekwalificeerde en deskundige monteur!
• Voordat u begint met de installatie dient u de ‘Technische kenmerken van het product’ (in deze handleiding) te controleren, in het bijzonder of dit product geschikt is voor uw geleide onderdeel. Als het product niet geschikt is, mag NIET
worden overgaan tot installatie
• Het product mag niet worden gebruikt voordat de inbedrijfstelling heeft plaatsgevonden zoals gespecificeerd in het
hoofdstuk “Eindtest en inbedrijfstelling”
• Het verpakkingsmateriaal van het product moet volgens de plaatselijke voorschriften worden afgevoerd
• Voordat u met de installatie van het product begint, dient u te controleren of al het te gebruiken materiaal in optimale
staat en geschikt voor gebruik is
• De fabrikant is niet aansprakelijk voor materiële schade, zowel aan personen als aan voorwerpen, die voortvloeit uit de
niet-naleving van de montage-instructies. In die gevallen vervalt de garantie op materiaalfouten
• Voordat u werkzaamheden aan de installatie uitvoert (onderhoud, reiniging), moet het product altijd worden losgekoppeld van de netvoeding
• Behandel het product tijdens de installatie met zorg en voorkom dat het wordt geplet, dat er tegen wordt gestoten,
dat het valt of dat het in aanraking komt met welke vloeistoffen dan ook. Zet het product niet in de buurt van warmtebronnen en stel het niet bloot aan open vuur. Hierdoor kan het beschadigd worden, waardoor storingen of gevaarlijke
situaties kunnen ontstaan. Als dit toch gebeurt, stop dan onmiddellijk met de installatie en neem contact op met de
Klantenservice
• Als de voedingskabel beschadigd is, moet deze worden vervangen door de fabrikant of door de technische ondersteuningsdienst, of in ieder geval door een monteur met een vergelijkbare kwalificatie om ieder risico uit te sluiten
• Houd personen uit de buurt van de poort wanneer deze wordt bewogen met behulp van de bedieningselementen
• Controleer de automatisering tijdens het uitvoeren van de manoeuvre en houd personen op enige afstand tot de beweging voltooid is
• Bedien het product niet als er personen in de buurt zijn die werkzaamheden op de automatisering uitvoeren; koppel de
elektrische voeding los alvorens deze werkzaamheden te laten uitvoeren
WAARSCHUWINGEN M.B.T. DE INSTALLATIE
• Controleer voordat u de reductiemotor installeert of alle mechanische onderdelen in goede staat zijn, volgens de regels uitgebalanceerd
zijn en of de poort correct kan worden gemanoeuvreerd
• Voorkom en vermijd elke vorm van blokkering tussen de bewegende en vaste onderdelen tijdens de bewegingen
• Verzeker u ervan dat de bedieningselementen uit de buurt van de bewegende onderdelen worden gehouden, maar wel direct zicht op
de poort geven.
Tenzij u een sleutelschakelaar gebruikt, moeten de bedieningselementen op een hoogte van minimaal 1,5 m worden geïnstalleerd en
mogen ze niet toegankelijk zijn
• Als de openingsbeweging bestuurd wordt door een brandwerend systeem, verzeker u er dan van dat eventuele ramen die groter zijn dan
200 mm gesloten worden door de bedieningselementen
• Verzeker u na het installeren van de reductiemotor van dat het mechanisme, het beveiligingssysteem en alle bewegingen correct functioneren
• Breng het etiket m.b.t. de handmatige bediening permanent aan in de buurt van het bedieningselement waarmee de handmatige beweging wordt uitgevoerd
• Als het te automatiseren hek van een voetgangersdeur is voorzien, moet de installatie van een controlesysteem worden voorzien, dat de
werking van de motor blokkeert als de voetgangersdeur open is
2 – Nederlands
2) Beschrijving van het product en gebruiksbestemming
ROBUS is een lijn onomkeerbare elektromechanische reductiemotoren, bestemd voor het automatiseren van schuifpoorten. Ze
beschikken over een elektronische besturingseenheid en een plug-in
voor de ontvanger van radio-instructies SMXI of SMXIS (apart leverbaar). De elektrische aansluitingen van de externe inrichtingen zijn
vergemakkelijkt dankzij het gebruik van “BLUEBUS”, een techniek
waarmee het mogelijk is meerdere inrichtingen met slechts 2 draden
te verbinden. De ROBUS werken op elektrische energie; wanneer
de elektrische stroom uitvalt is het mogelijk de reductiemotor met
een speciale sleutel te ontgrendelen en de poort handmatig te
verplaatsen; ook is het mogelijk het apart leverbare accessoire, de
bufferbatterij PS124, te gebruiken waarmee het mogelijk is enkele
manoeuvres uit te voeren ook wanneer er geen stroom op het elektriciteitnet staat.
De lijn ROBUS bestaat uit producten waarvan de belangrijkste verschillen in tabel 1 beschreven zijn.
Tabel 1: Vergelijking van de belangrijkste kenmerken van de ROBUS reductiemotor
RB400
Max. lengte vleugel (m)
Max. gewicht (kg)
RB600 / RB600P
RB1000 /
RB1000P
RB250HS
RB500HS
8
8
8
8
8
400
600
1000
250
500
Voeding (V)
24
24
24
24
24
Opgenomen stroom (A)
1,1
2,5
2,3
2,1
2,2
Vermogen (W)
250
515
450
430
450
Snelheid (m/s)
0,34
0,31
0,28
0,4
0,43
12 Nm
18 Nm
27 Nm
9 Nm
13,2 Nm
400
600
900
310
360
- vleugel met een lengte tot 4 m
35
40
50
20
20
- vleugel met een lengte tot 8 m
20
20
25
10
10
Maximaal koppel bij de start
Kracht (N)
Beschermingsgraad (IP)
NL
Bedrijfscyclus (cycli/uur)
44
44
44
44
44
Bedrijfstemp. (C°)
-20 ÷ 50
-20 ÷ 50
-20 ÷ 50
-20 ÷ 50
-20 ÷ 50
Afmetingen (mm)
330 x 195 x 277h
330 x 212 x 303h
330 x 212 x 303h
330 x 195 x 277h
330 x 212 x 303h
8
11
13
8
11
RBA3/C
RBA3/C
RBA3/C
RBA3/HS
RBA3/HS
Gewicht (kg)
Besturingseenheid
330mm
1
92mm
RB400/RB250HS = 277mm
303mm
N.B.: 1kg = 9,81N dus, bijvoorbeeld: 600N = 61kg
212mm
RB400/RB250HS =
195mm
2.1) Gebruikslimieten
De gegevens met betrekking tot de prestaties van ROBUS kunt u
in hoofdstuk “8 Technische gegevens” vinden en dat zijn de enige
waarden waarmee het mogelijk is correct te beoordelen of die voor
een bepaalde toepassing geschikt is.
De structurele kenmerken van ROBUS maken deze geschikt voor
toepassing op schuifvleugels, volgens de limieten zoals die in tabel
2 zijn weergegeven.
De vraag of ROBUS daadwerkelijk geschikt is een bepaalde schuifpoort te automatiseren hangt af van de wrijving en andere fenomenen, ook zo af en toe aanwezig, zoals de aanwezigheid van ijs waardoor de beweging van de vleugel belemmerd zou kunnen worden.
Voor een reële controle is het absoluut noodzakelijk de kracht te
meten die er nodig is om de vleugel over haar gehele loop te laten
bewegen en te controleren dat deze kracht niet groter is dan de helft
van het “nominale koppel” dat in hoofdstuk “8 Technische gegevens”
is aangegeven (het is raadzaam een marge van 50% aan te houden
omdat slechte weersomstandigheden de wrijving kunnen vergroten);
bovendien dient er om het aantal cycli/uur, de opeenvolgende cycli
en de maximaal toegelaten snelheid vast te stellen rekening gehouden te worden met wat er in tabel 1 opgevoerd is.
Nederlands – 3
Met de vleugellengte kan het maximale aantal cycli per uur achter elkaar bepaald worden, terwijl met het gewicht het percentage van vermindering van het aantal cycli en de maximaal toelaatbare snelheid bepaald kunnen worden; bijvoorbeeld voor de ROBUS 1000 als de vleugel
bijvoorbeeld langer dan 5 m is zouden er 33 cycli/uur en 16 cycli achter elkaar mogelijk zijn, maar als de vleugel 700 kg weegt, dient dit met
50% teruggebracht te worden: het resultaat is dus 16 cycli/uur en circa 8 cycli achter elkaar, terwijl de maximaal toelaatbare snelheid V4 is:
snel. Om oververhitting te voorkomen heeft de besturingseenheid een begrenzer van het aantal manoeuvres die zich baseert op de belasting
van de motor en de duur van de cycli, waarbij deze in werking treedt wanneer de maximale limiet overschreden wordt. De begrenzer van
het aantal manoeuvres meet ook de omgevingstemperatuur en reduceert het aantal de manoeuvres nog meer in geval van een bijzonder
hoge temperatuur.
In hoofdstuk “8 Technische gegevens” vindt u de geschatte “levensduur“ dat wil zeggen de gemiddelde economische levensduur van het
product. Deze waarde wordt sterk beïnvloed door de zwaarte-index van de manoeuvres, dat wil zeggen door de som van alle factoren die
bijdragen aan het slijtageproces. Om deze schatting te kunnen maken dienen alle zwaarte-indexen van tabel 4 bij elkaar opgeteld te worden;
daarna dient u het resultaat daarvan te controleren in de grafiek van de geschatte levensduur.
Zo heeft ROBUS 1000 bijvoorbeeld op een poort van 650 kg met een lengte van 5 m, voorzien van fotocellen en zonder andere vermoeidheidselementen, een zwaarte-index van 50% (30+10+10). Op basis van de grafiek wordt de levensduur op 80.000 cycli geschat.
Tabel 2: Schatting van de levensduur in verhouding tot de zwaarte-index van de manoeuvre
Zwaarte-index
%
RB400 RB600 RB1000
RB250HS
RB500HS
Levensduur in cycli
Tot 200
30
10
5
60
30
200 à 400
60
30
10
-
40
400 à 500
-
50
20
-
60
500 à 600
-
-
30
-
-
600 à 800
-
-
40
-
-
800 à 900
-
-
50
-
-
900 à 1000
-
-
60
-
-
Tot 4
10
10
5
15
15
4à6
20
20
10
25
25
6à8
35
35
20
40
35
8 à 10
-
-
35
-
-
10 à 12
-
-
50
-
-
Levensduur in cycli
NL
Gewicht van de vleugel (kg)
Lengte vleugel (m)
Andere vermoeidheidselementen
(in aanmerking te nemen als de kans dat dit gebeurt groter is dan 10%)
Omgevingstemperatuur van
meer dan 40°C
of minder dan
0°C of vochtigheid van meer
dan 80%
10
10
10
10
10
Aanwezigheid
van stof of zand
15
15
15
15
15
Aanwezigheid
van zoutaanslag
20
20
20
20
20
Onderbreking
manoeuvre door
Foto
15
15
10
20
20
Onderbreking
manoeuvre door
Alt
25
25
20
30
30
Snelheid hoger
dan “L4 snel”
20
20
15
25
25
Start actief
25
25
20
25
25
Zwaarte-index %
Totale zwaarte-index %:
Opmerking: als de zwaarte-index hoger is dan 100%, betekent dit dat de omstandigheden buiten de toegestane limieten vallen; geadviseerd wordt om in dat geval een model met hoger vermogen te gebruiken.
4 – Nederlands
2.2) Voorbeeld van een installatie
Op afbeelding 2 vindt u een typische installatie van een schuifpoort met toepassing van ROBUS.
4
1
3
3
5
8
9
7
2
6
13
2
E
C
F
11
10
F
B
A
C
NL
D
12
2
1 Sleutelschakelaar
2 Fotocellen op zuiltje
3 Fotocellen
4 Primaire vaste contactlijst (apart verkrijgbaar)
5 Primaire mobiele contactlijst
6 Beugel eindaanslag “Open”
7 Tandheugel
8 Secundaire vaste contactlijst (apart verkrijgbaar)
9 Knipperlicht met ingebouwde antenne
10 ROBUS
11 Beugel eindaanslag “Dicht”
12 Secundaire mobiele contactlijst (apart verkrijgbaar)
13 Radiozender
2.3) Lijst kabels
Op de typische installatie op afbeelding 2 worden ook de kabels aangegeven die noodzakelijk zijn voor de aansluiting van de verschillende
inrichtingen; in tabel 3 worden de kenmerken van de kabels aangegeven.
! De gebruikte kabels moeten geschikt zijn voor het type installatie; zo bevelen we bijvoorbeeld een kabel van het type H03VV-F
aan, wanneer die binnenshuis gebruikt wordt of van het type H07RN-F wanneer ze buitenshuis gebruikt wordt.
Tabel 3: lijst kabels
Aansluiting
A: Elektrische toevoerleiding
B: Knipperlicht met antenne
C: Fotocellen
D: Sleutelschakelaar
E: Vaste contactlijsten
F: Mobiele contactlijsten
Type kabel
1 kabel 3x1,5mm2
1 kabel 2x0,5mm2
1 afgeschermde kabel type RG58
1 kabel 2x0,5mm2
2 kabels 2x0,5mm2 (opmerking 3)
1 kabel 2x0,5mm2 (opmerking 4)
1 kabel 2x0,5mm2 (opmerking 4)
Maximaal toegestane lengte
30m (opmerking 1)
20m
20m (aanbevolen lengte minder dan 5m)
30m (opmerking 2)
50m
30m
30m (opmerking 5)
Opmerking 1: als de voedingskabel een lengte van meer dan 30 m heeft, is er een kabel met een grotere doorsnede nodig, bijvoorbeeld
3x2,5mm2 en dient er aarding in de nabijheid van de automatisering plaats te vinden.
Opmerking 2: als de kabel “BLUEBUS” langer dan 30 m is, maar niet langer dan 50 m, is er een kabel 2x1mm2 nodig.
Opmerking 3: de twee kabels 2x0,5mm2 kunnen vervangen worden door één enkele kabel 4x0,5mm2.
Opmerking 4: als er meer dan één lijst is, gelieve u de paragraaf “7.3.2 Ingang STOP” te raadplegen voor het soort aanbevolen aansluiting.
Opmerking 5: voor de aansluiting van de contactlijsten op deuren dient u de nodige maatregelen te nemen die ook aansluiting bij de in
beweging zijnde vleugel mogelijk maken.
Nederlands – 5
3) Installatie
! De installatie van ROBUS dient door gekwalificeerd personeel uitgevoerd te worden waarbij de wetten, voorschriften en
regels en wat in deze aanwijzingen staat, in acht worden genomen.
NL
3.1) Controles vooraf
Voordat u met de installatie van ROBUS begint, dient u onderstaande controles uit te voeren:
• Vergewis u ervan dat al het te gebruiken materiaal in een optimale
staat is en geschikt is voor gebruik en conform de voorschriften.
• Controleer of de structuur van de poort ervoor geschikt is geautomatiseerd te worden.
• Controleer of kracht en afmetingen van de vleugel binnen de
gebruikslimieten zoals die in paragraaf “2.1 Gebruikslimieten” zijn
aangegeven, vallen.
• Vergewis u ervan door de waarden uit hoofdstuk “8 Technische
gegevens” te vergelijken, dat de benodigde kracht om de vleugel
in beweging te brengen, kleiner is dan de helft van het “Maximale koppel” en dat de benodigde kracht om de vleugel te laten
bewegen als deze eenmaal loopt, kleiner is dan de helft van het
“Nominale koppel”; het is raadzaam een marge van 50% op deze
krachten aan te houden, omdat slechte weersomstandigheden de
wrijving kunnen verhogen.
• Controleer of er over de gehele loop van de poort, zowel bij sluiting
als opening, geen punten met een grotere wrijving zijn.
• Controleer dat er geen gevaar bestaat dat de vleugel ontspoort en
uit de geleiderails loopt.
• Controleer of de mechanische stops voorbij het loopgebied van de
poort sterk genoeg zijn waarbij u erop dient te letten dat er geen vervormingen ontstaan ook als de vleugel hard op de stop zou slaan.
• Controleer dat de vleugel goed in evenwicht is; dat wil zeggen de
vleugel niet in beweging mag komen, wanneer de manoeuvre op
een willekeurige stand onderbroken wordt.
• Controleer dat er op de plaats van bevestiging van de reductie-
motor geen wateroverlast is; monteer de reductiemotor eventueel
hoog genoeg boven de grond.
• Kies de plaats van bevestiging van de reductiemotor zo, dat deze
gemakkelijk ontgrendeld en gemakkelijk en veilig bewogen kan worden.
• Controleer of de punten van bevestiging van de diverse inrichtingen zo gekozen zijn dat er niet tegen aan gestoten kan worden en
of de bevestigingsvlakken stevig genoeg zijn.
• Zorg ervoor dat er geen enkel deel van het automatisme in water
of een andere vloeistof terecht kan komen.
• Houd alle onderdelen van ROBUS uit de buurt van relevante
warmtebronnen en open vuur. Breng ze ook niet in ruimten waar
ontploffingsgevaar bestaat of die bijzonder zuur of zout zijn.
Anders zouden ze schade kunnen oplopen of zouden er storingen
of gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.
• Indien er in de vleugel een kleinere toegangsdeur is, dient u zich
ervan te vergewissen dat deze de normale loop niet belemmert, en
indien dit wel het geval is, voor een adequate blokkering te zorgen.
• Sluit de besturingseenheid op een leiding van de elektrische
stroomvoorziening aan welke correct geaard is.
• De leiding van de elektrische stroomvoorziening dient door een adequate thermogmagnetische en differentiaalschakelaar beveiligd te zijn.
• Op de toevoerlijn van de stroom van het elektriciteitsnet dient een
inrichting te komen die de stroomtoevoer kan onderbreken (met
overspanningscategorie III, d.w.z. met een minimumafstand tussen de contacten van tenminste 3,5 mm) of ander gelijkwaardig
systeem, zoals bijvoorbeeld een stopcontact met een stekker. Als
die onderbrekingsinrichting van de stroomtoevoer zich niet in de
nabijheid van de automatisering bevindt, dient er een blokkeringssysteem te zijn tegen het per ongeluk of onbevoegd inschakelen.
3.2) Bevestiging van de reductiemotor
Als er al een bevestigingsvlak aanwezig is, dient de reductiemotor
daar rechtstreeks op bevestig te worden met bijvoorbeeld expansiepluggen. Anders dient u voor het bevestigen van de reductiemotor
als volgt te werk te gaan:
1. Maak een funderingsput met de juiste afmetingen en gebruik
daarbij als aanwijzing de op afbeelding 3 aangegeven waarden.
2. Zorg voor één of meer buizen waar de elektriciteitskabels doorheen kunnen lopen zoals dat op afbeelding 4 te zien is.
3. Monteer de twee verankeringsbouten op de funderingsplaat
waarbij u een moer onder en een moer boven de plaat aanbrengt;
de moer onder de plaat dient aangedraaid te worden zoals u op
afbeelding 5 kunt zien, zodat het deel met schroefdraad ongeveer
25÷35 mm boven de plaat uit steekt.
4. Stort het cement en voordat dat hard wordt, dient u de funderingsplaat volgens de op afbeelding 3 aangegeven hwaarden aan
te brengen; controleer dat die geheel evenwijdig aan de vleugel
loopt en waterpas is (Afb. 6). Wacht tot het beton helemaal uitgehard is.
5. Verwijder de 2 bovenste moeren van de plaat, zet er de reductiemotor op; controleer dat die geheel evenwijdig aan de vleugel
is en draai vervolgens de 2 meegeleverde moeren en borgringen
lichtjes vast zoals op afbeelding 7 te zien is.
25÷35
0÷10
192
330
0÷50
4
5
0÷10
192
3
6 – Nederlands
0÷50
330
6
7
Als er reeds een tandheugel aanwezig is, dient u de stelschroeven
af te stellen zoals dat op afbeelding 8 te zien is zodat het rondel van
ROBUS zich op de juiste hoogte bevindt waarbij er een speling van
1÷2 mm met de tandheugel is. Anders dient u voor het bevestigen
van de tandheugel als volgt te werk te gaan:
6. Ontgrendel de reductiemotor zoals dat in de paragraaf “Ontgrendeling en handmatige manoeuvre” in het hoofdstuk “Aanwijzingen
en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker van de reductiemo-
tor ROBUS” aangegeven is.
7. Open de vleugel helemaal, laat het eerste gedeelte van de tandheugel op het rondsel rusten en controleer of het begin van de
tandheugel overeenkomt met het begin van de vleugel zoals dat
op afbeelding 9 te zien is. Controleer of er tussen rondsel en
tandheugel een speling van 1÷2 mm is, en bevestig de tandheugel vervolgens met de juiste middelen op de vleugel.
1÷2
9
11
12
! Om te voorkomen dat het gewicht van de vleugel op de reductiemotor komt te rusten is het belangrijk dat er tussen de tandheugel
en het rondsel van een speling van 1÷2 mm is zoals u op afbeelding
10 kunt zien.
8. Verschuif de vleugel en gebruik bij het bevestigen van de andere
elementen steeds het rondsel als uitgangspunt.
9. Zaag het overgebleven deel aan het andere uiteinde van de tandheugel af.
10. Probeer nu de vleugel verschillende malen in de openings- en sluitrichting
te verschuiven en controleer of de tandheugel recht over het rondsel loopt
met een foutuitlijning van ten hoogste 5 mm. En dat de speling van 1÷2
mm tussen rondsel en tandheugel daadwerkelijk aanwezig is.
11. Draai de bevestigingsmoeren van de reductiemotor krachtig aan en
verzeker u er zo van dat deze stevig vast op de grond zit; bedek
de bevestigingsmoeren met de daarvoorbestemde kapjes zoals op
afbeelding 11 te zien is.
10
NL
8
12. Bevestig de beugels voor de eindaanslagen zoals hieronder
beschreven wordt (voor de uitvoeringen RB600P en RB1000P dient
u de beugels te bevestigen zoals in paragraaf “3.3 Bevestiging van
de beugels voor de eindaanslagen in de uitvoeringen met inductieve
naderingsschakelaar” beschreven is):
• Breng de vleugel handmatig in de openingsstand en laat haar op
een afstand van tenminste 2 - 3 cm van de mechanische stop tot
stilstand komen.
• Verschuif de beugel op de tandheugel in de openingsrichting totdat
de eindaanslag in werking treedt. Verschuif de beugel nog tenminste 2 cm en zet de beugel vervolgens met de bijbehorende pennen
op de tandheugel vast, zoals dat op afbeelding 12 te zien is.
• Doe hetzelfde voor de eindaanslag sluiting.
13. Vergrendel de reductiemotor zoals in de paragraaf “Ontgrendeling en handmatige manoeuvre” in het hoofdstuk “Aanwijzingen
en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker” aangegeven is.
3.3) Bevestiging van de beugels voor de eindaanslag in de uitvoeringen met inductieve naderingsschakelaar als eindschakelaar
Voor de uitvoeringen RB600P en RB1000P die een inductieve naderingsschakelaar als eindschakelaar toepassen, dient u de beugels
voor de eindaanslagen als volgt te bevestigen.
1. Breng de vleugel handmatig in de openingsstand en laat haar op
een afstand van tenminste 2 - 3 cm van de mechanische stop tot
stilstand komen.
2. Verschuif de beugel op de tandheugel in de openingsrichting totdat
het desbetreffende ledlampje uit gaat, zoals dat op afbeelding 13 te
zien is. Verschuif de beugel nog tenminste 2 cm en zet de beugel
vervolgens met de bijbehorende pennen op de tandheugel vast.
3. Breng de vleugel handmatig in de sluitstand en laat haar op een afstand
van tenminste 2 - 3 cm van de mechanische stop tot stilstand komen.
4. Verschuif de beugel op de tandheugel in de sluitrichting totdat
het desbetreffende ledlampje uit gaat. Verschuif de beugel nog
tenminste 2 cm en zet de beugel vervolgens met de bijbehorende
pennen op de tandheugel vast.
13
3÷8
! Bij de finductieve naderingsschakelaar als eindschakelaar
ligt de optimale afstand van de beugel tussen de 3 en 8 mm,
zoals dat op afbeelding 14 is aangegeven.
14
Nederlands – 7
3.4) Installatie van de verschillende inrichtingen
Installeer de andere inrichtingen overeenkomstig de daarop betrekking hebbende aanwijzingen. Controleer in paragraaf “3.6 Beschrijving van
de elektrische aansluitingen” en op afbeelding 2 de inrichtingen die op de ROBUS kunnen worden aangesloten.
3.5) Elektrische aansluitingen
! Bij het uitvoeren van elektrische aansluitingen mag de
installatie absoluut niet onder spanning staan en moet een
eventuele bufferbatterij losgekoppeld worden
NL
1. Om de beschermingsplaat te verwijderen en toegang tot de elektronische besturingseenheid van ROBUS te verkrijgen dient u de
schroef aan de zijkant weg te halen en de plaat weg te halen door
die naar boven toe weg te trekken.
2. Verwijder het rubber membraan, dat de opening waar de kabels
doorheen gevoerd worden afsluit en leid alle aansluitingskabels
naar de verschillende inrichtingen waarbij u deze ongeveer 20÷30
cm langer laat dan noodzakelijk is. Zie tabel 5 voor het type kabels
en afbeelding 2 voor de aansluitingen.
3. Bind alle kabels die de reductiemotor binnenkomen met een
bandje samen en plaats dat bandje eventjes onder de boring
waar de kabels binnenkomen. Snijd in het rubber membraan
een opening waarvan de diameter iets kleiner is dan die van de
samengebundelde kabels en schuif het membraan over de kabels
tot het bandje; zet vervolgens het membraan weer terug in de
kabeldoorgang. Breng een tweede bandje net boven de membraan aan om daar de kabels bij elkaar te houden.
4. Sluit de voedingskabel op het daarvoor bestemde klemmetje aan,
zoals dat op afbeelding 15 te zien is, en zet daarna de kabel met
een bandje bij de eerste kabelring vast.
5. Voer de aansluiting van de andere kabels volgens het schema op afbeelding 17 uit. Voor nog meer gemak zijn de klemmetjes uitneembaar.
6. Na afloop van de aansluitingen dient u de kabels die u bij de
tweede ring van de kabelhouder gebundeld hebt vast te zetten
met bandjes, terwijl het resterende deel van de antennekabel aan
de andere kabels met een ander bandje wordt vastgezet zoals u
op afbeelding 16 kunt zien.
15
16
LUCYB
S.C.A.
MOFB
OPEN CLOSE
MOSE
17
Voor aansluiting van 2 motoren op tegenovergestelde vleugels gelieve u paragraaf “7.3.5 ROBUS in modus Slave” te raadplegen.
8 – Nederlands
3.6) Beschrijving van de elektrische aansluitingen
In deze paragraaf vindt u een beknopte beschrijving van de elektrische aansluitingen; verdere informatie in paragraaf “7.3 Bijplaatsen
of wegnemen van inrichtingen”.
FLASH: uitgang voor één of twee knipperlichten van het type
“LUCYB” of dergelijke met één enkele lamp 12V van maximaal 21W.
S.C.A.: uitgang “Controlelampje Poort Open”; het is mogelijk hierop
een signaleringslamp van 24V en maximaal 4W aan te sluiten. Deze
uitgang kan ook voor andere functies geprogrammeerd worden; zie
paragraaf “7.2.3 Functies tweede niveau”.
BLUEBUS: op dit klemmetje kunnen compatibele inrichtingen
aangesloten worden; ze worden allemaal parallel aangesloten met
twee draden waarover zowel de elektrische stroomvoorziening als
de communicatiesignalen lopen. Verdere informatie over BLUEBUS
vindt u in paragraaf “7.3.1 BLUEBUS”.
STOP: ingang voor inrichtingen die de lopende manoeuvre kunnen
blokkeren of eventueel kunnen onderbreken; door het uitvoeren van
de juiste handelingen kunt u op de ingang STOP contacten van het
type “Normaal Gesloten”, type “Normaal Open” of inrichtingen met
een constante weerstand aansluiten. Meer informatie over STOP
vindt u in paragraaf “7.3.2 Ingang STOP”.
P.P.: ingang voor inrichtingen die de manoeuvre in de modus Stapvoor-Stap aansturen; het is mogelijk contacten van het type “Normaal Open” aan te sluiten.
OPEN: ingang voor inrichtingen die alleen de openingsmanoeuvre
aansturen; het is mogelijk contacten van het type “Normaal Open”
aan te sluiten.
CLOSE: ingang voor inrichtingen die alleen de sluitmanoeuvre aansturen; het is mogelijk contacten van het type “Normaal Open” aan
te sluiten.
ANTENNA: ingang voor aansluiting van de antenne voor de radioontvanger. (De antenne is in LUCY B ingebouwd).
4) Eindcontroles en start
Alvorens met de fase van eindcontroles en de start van de automatisering te beginnen is het raadzaam de wagen los te haken en de vleugel
halverwege te zetten zodat deze vrijelijk zowel open als dicht kan gaan.
Afhankelijk van de plaats van de reductiemotor ten opzichte van de
vleugel dient u de richting voor de openingsmanoeuvre te kiezen;
indien de vleugel om open te gaan naar links moet bewegen, dient u
de keuzeschakelaar naar links te verschuiven zoals op afbeelding 18
te zien is, als de vleugel om open te gaan naar rechts moet bewegen
dient u de keuzeschakelaar naar rechts te verplaatsen zoals u op
afbeelding 19 kunt zien.
NL
4.1) Keuze van de richting
18
19
4.2) Aansluiting op de stroomvoorziening
! De aansluiting van de stroomvoorziening naar de ROBUS
dient door ervaren, deskundig personeel in het bezit van de
vereiste kenmerken uitgevoerd te worden onder volledige
inachtneming van wetten, voorschriften en reglementen.
Zodra de ROBUS onder spanning staat, is het raadzaam enkele
eenvoudige controles uit te voeren:
1. Controleer dat het ledlampje BLUEBUS regelmatig knippert met
een frequentie van één knippering per seconde.
2. Controleer of de ledlampjes op de fotocellen (zowel op TX als op
RX) knipperen; het is niet van belang hoe ze knipperen want dat
hangt van andere factoren af.
3. Controleer of het knipperlicht dat op de uitgang FLASH is aangesloten en het controlelampje dat op de uitgang S.C.A. is aangesloten, uit zijn
Als dit alles niet gebeurt, dient u onmiddellijk de stroomtoevoer naar
de besturingseenheid af te sluiten en de elektrische aansluitingen
nauwkeuriger te controleren.
Meer nuttige informatie voor het opsporen van storingen vindt u in
paragraaf “7.6 Oplossing van problemen”
4.3) Herkennen van de inrichtingen
Nadat de installatie van stroom is voorzien dient de besturingseenheid de op de ingangen BLUEBUS en STOP aangesloten inrichtingen te
herkennen. Voor deze fase knipperen de ledlampjes L1 en L2 om aan te geven dat de procedure voor het herkennen van de inrichtingen
moet worden uitgevoerd.
1. Druk op de toetsen [s] en [Set] en houd die ingedrukt
2. Laat de toetsen los wanneer de ledlampjes L1 en L2 heel snel beginnen te knipperen (na ongeveer 3s)
3. Wacht een paar seconden totdat de besturingseenheid gereed is met het herkennen van de inrichtingen
4. Nadat de inrichtingen herkend zijn moet het ledlampje STOP blijven branden; de ledlampjes L1 en L2 zullen
uit gaan (eventueel zullen de ledlampjes L3 en L4 beginnen te knipperen)
20
De fase van het herkennen van aangesloten inrichtingenkan op elk gewenst moment herhaald worden ook na de installatie, bijvoorbeeld als
er een inrichting toegevoegd mocht worden; voor het uitvoeren van een nieuwe herkenningsprocedure gelieve u paragraaf “7.3.6 Herkennen
van andere inrichtingen” te raadplegen.
Nederlands – 9
4.4) Herkennen van de vleugellengte
Nadat de inrichtingen herkend zijn zullen de ledlampjes L3 en L4 beginnen te knipperen; dit betekent dat de besturingseenheid de lengte
van de vleugel moet herkennen (de afstand van de eindaanslag sluitstand tot de eindaanslag openingsstand); deze maat is nodig voor het
berekenen van de punten van vertraging en het punt van gedeeltelijke opening.
1. Druk op de toetsen [Set] en [t] en houd die ingedrukt
2. Laat de toetsen los wanneer de manoeuvre van start gaat (na ongeveer 3s)
3. Controleer of deze manoeuvre een openingsmanoeuvre is; zo niet druk dan op de toets [STOP] en controleer nog aandachtiger de paragraaf “4.1 Keuze van de richting”; herhaal dit van punt 1.
4. Wacht dat de besturingseenheid een complete openingsmanoeuvre uitvoer totdat de eindaanslag opening
bereikt is; onmiddellijk daarna begint de sluitmanoeuvre.
5. Wacht dat de besturingseenheid de sluitmanoeuvre volledig uitvoert.
Herkenning vleugellengte modus 2 voor de modellen 250HS en 500HS
Staat de volgende configuraties toe:
• De “vertraging” bij het openen en sluiten op 10 cm;
• De “instelling van de motorsnelheid” voor opening en sluiting op 100% (modaliteit zeer snel, zie tabel 8).
21
Deze werkingsmodus wordt tijdens de fase van de inrichtingsherkenning geactiveerd door de toetsen [Stop] en [Close] langer dan 8 seconden ingedrukt
te houden. Zodra de 8 seconden voorbij zijn, beginnen de ledlampjes L3 en L4 zeer snel te knipperen; u mag de toetsen [Stop] en [Close] nu loslaten.
Als dit alles niet gebeurt, dient u onmiddellijk de stroomtoevoer naar de besturingseenheid af te sluiten en de elektrische aansluitingen nauwkeuriger te controleren. Meer nuttige informatie vindt u in het hoofdstuk “Oplossen van problemen”.
NL
4.5) Controle van de manoeuvre van de poort
Na het herkennen van de lengte van de vleugel is het raadzaam enkele
manoeuvres uit te voeren om te controleren of de poort correct beweegt.
1. Druk op de toets [Open] om de instructie voor de manoeuvre
“Open” te geven; controleer of de openingsmanoeuvre van de
poort regelmatig verloopt zonder verandering van snelheid; pas
wanneer de vleugel tussen de 70 en 50 cm van de eindaanslag
van de openingsstand verwijderd is, zal hij langzamer moeten
gaan lopen en tot stilstand komen op 2÷3 cm vanaf de mechanische stop openingsstand.
2. Druk op de toets [Close] om de instructie voor de manoeuvre
“Sluit” te geven; controleer of de sluitmanoeuvre van de poort regelmatig verloopt zonder verandering van snelheid; pas wanneer de
vleugel tussen de 70 en 50 cm van de eindaanslag van de sluitstand
verwijderd is, zal hij langzamer moeten gaan lopen en tot stilstand
komen op 2÷3 cm vanaf de mechanische stop sluitstand.
3. Controleer dat het knipperlicht tijdens de manoeuvres met een
frequentie van 0,5s aan en 0,5s uit knippert. Indien aanwezig,
dient u ook de knipperingen te controleren van het controlelampje
dat op het klemmetje S.C.A is aangesloten: dit knippert langzaam
bij het openen, snel bij het sluiten.
4. Voer meerdere openings-en sluitmanoeuvres uit om te beoordelen of er eventuele montage- of afstellingsdefecten zijn, of andere
onregelmatigheden zijn, zoals punten met een grotere wrijving.
5. Controleer dat de reductiemotor ROBUS, de tandheugel en de
beugels van de eindaanslagen solide, stevig en voldoende duurzaam bevestigd zijn, ook wanneer er zich een plotselinge snelheidstoename of -afname in de beweging van de poort voortdoet.
4.6) Vooraf ingestelde functies
De besturingseenheid van ROBUS beschikt over enkele programmeerbare functies; in de fabriek worden deze functies in een configuratie afgesteld die voor het merendeel van de automatiseringen
optimaal is; in ieder geval kunnen de functies op elk gewenst
moment via de juiste programmeringsprocedure gewijzigd worden;
raadpleeg hiervoor paragraaf “7.2 Programmering”.
4.7) Radio-ontvanger
Voor het aansturen op afstand van ROBUS, is er op de besturingseenheid een plug-in SM voor radio-ontvangers van het type SMXI of
SMXIS die apart leverbaar zijn. U gelieve voor verdere informatie de
handleiding met aanwijzingen voor de radio-ontvanger te raadplegen.
Voor het aanbrengen van de radio-ontvanger dient u te werk te gaan
zoals dat op afbeelding 22 wordt aangegeven.
In tabel 4 wordt de koppeling tussen de uitgang van de radioontvanger en de instructie die ROBUS zal uitvoeren, beschreven:
Tabel 4: instructies met de zender
Uitgang 1
Uitgang 2
Uitgang 3
Uitgang 4
Instructie “P.P.” (Stap-voor-Stap)
Instructie “Voetgangersopening”
Instructie “Open”
Instructie “Sluit”
22
5) Eindtest en inbedrijfstelling
Dit is de belangrijkste fase bij de aanleg van de automatisering teneinde een zo groot mogelijke veiligheid te garanderen. De eindtest
kan ook als periodieke controle voor de verschillende inrichtingen
van de automatisering gebruikt worden.
! De eindtest van de gehele installatie moet door vakbekwaam en deskundig personeel uitgevoerd worden. Dat moet
10 – Nederlands
ook bepalen welke tests in functie van de bestaande risico’s
noodzakelijk zijn en controleren of de wettelijke voorschriften, regelgeving en regels en met name alle vereisten van
norm EN 12445, die de testmethodes voor de controle van
automatiseringen voor poorten bepaalt, in acht genomen zijn.
5.1) Eindtest
5.2) Inbedrijfstelling
Inbedrijfstelling kan alleen plaatsvinden nadat alle fasen van de eindtest van ROBUS en de andere aanwezige inrichtingen met succes zijn
afgesloten. Gedeeltelijke inbedrijfstelling of inbedrijfstelling in “tijdelijke”
situaties is niet toegestaan.
1. Maak een technisch dossier van de automatisering en bewaar dat
tenminste 10 jaar, dat tenminste bestaat uit: de overzichtstekening
van de automatisering, het elektrisch bedradingsschema, een
analyse van de risico’s en de toegepaste oplossing daarvoor, de
conformiteitsverklaringen van alle fabrikanten voor alle gebruikte
inrichtingen (gebruik voor ROBUS de bijgevoegde CE-Conformiteitsverklaring); kopie van de gebruiksaanwijzingen en het onderhoudsplan van de automatisering.
2. Breng een plaatje op de poort aan met daarop tenminste de
volgende gegevens: type automatisering, naam en adres van de
fabrikant (verantwoordelijk voor de “inbedrijfstelling”), serienummer,
bouwjaar en “CE”-keurmerk.
(sleutelschakelaar, bedieningstoetsen of radiozenders), tests voor
het doen sluiten, openen en stoppen van de poort uit en verifieer
of de manoeuvre uitgevoerd wordt zoals dat voorzien is.
6. Controleer één voor één of alle veiligheidsinrichtingen in de installatie
(fotocellen, contactlijsten, noodstops, etc.) goed werken en verifieer
dat de poort zich zo gedraagt als dat voorzien is. Telkens wanneer een
van deze inrichtingen in werking treedt, dient het ledlampje “BLUEBUS” op de besturingseenheid 2 maal snel te knipperen ter bevestiging van het feit dat de besturingseenheid de gebeurtenis herkent.
7. Als gevaarlijke situaties welke door de beweging van de vleugel
opgeheven zijn door middel van beperking van de stootkracht,
dient u deze kracht te meten volgens de voorschriften van de
norm EN 12445. Als afstelling van de “Snelheid” en de aansturing
van het “Motorkracht” gebruikt worden als hulpmiddel voor het
systeem om de stootkracht terug te brengen, probeer dan die
instelling te vinden, welke de beste resultaten oplevert.
3. Breng in de nabijheid van de poort een niet te verwijderen etiket
of plaatje aan waarop de handelingen zijn aangegeven voor het
ontgrendelen en handmatig bewegen van de poort
4. Stel de conformiteitsverklaring voor de automatisering op en geef
ze aan de eigenaar van de automatisering.
5. Maak de handleiding “Aanwijzingen en aanbevelingen voor het
gebruik van de automatisering” en geef die aan de eigenaar van de
automatisering.
6. Stel een onderhoudsplan (met daarin de voorschriften voor het
onderhoud van alle inrichtingen van de automatisering) op en geef
dit aan de eigenaar van de automatisering.
7. Informeer vóór de inbedrijfstelling van de automatisering de eigenaar uitvoerig en schriftelijk (bijvoorbeeld in de handleiding met aanwijzingen en aanbevelingen voor het gebruik van de automatisering)
over de nog aanwezige gevaren en risico’s.
6) Onderhoud en afvalverwerking
In dit hoofdstuk vindt u de benodigde informatie voor uitvoering van het onderhoudsplan en de afvalverwerking van ROBUS.
6.1) Onderhoud
Om de veiligheid op een constant niveau te houden en een zo lang
mogelijke levensduur van de gehele automatisering te waarborgen
is regelmatig onderhoud vereist; hiervoor beschikt ROBUS over een
teller voor de manoeuvres en een systeem dat signaleert dat het tijd
voor onderhoud is; zie paragraaf “7.4.3 Onderhoudswaarschuwing”.
! Het onderhoud moet uitgevoerd worden met volledige
inachtneming van de veiligheidsvoorschriften van deze handleiding en volgens de van kracht zijnde wettelijke voorschriften en regelgeving.
Volg voor de andere inrichtingen die niet tot de ROBUS behoren de
aanwijzingen van het desbetreffende onderhoudsplan daarvoor op.
6.2) Afdanking van het product
Dit product maakt integraal deel uit van de automatisering
en moet daarom samen met de automatisering worden afgedankt.
Zoals ook voor de installatiehandelingen geldt, moeten de handelingen voor afdanking aan het einde van de levensduur van dit product
door gekwalificeerd personeel worden uitgevoerd.
Dit product bestaat uit verschillende soorten materialen: sommige
kunnen gerecycled worden, andere moeten als afval verwerkt worden. Win informatie in over de methoden voor recycling of afvalverwerking die voorzien zijn in de voorschriften die in uw regio voor deze
productcategorie gelden.
1. Voor ROBUS is een geprogrammeerde onderhoudsbeurt vereist
die op zijn minst binnen 6 maanden of 20.000 manoeuvres na de
vorige onderhoudsbeurt uitgevoerd moet worden.
2. Koppel alle bronnen van elektrische stroomvoorziening los, met
inbegrip van eventuele bufferbatterijen.
3. Controleer alle materialen waaruit de automatisering bestaat op
kwaliteitsvermindering en let daarbij met name op aantasting of
roestvorming van de structurele delen; vervang die delen welke
onvoldoende garantie bieden.
4. Controleer de staat van slijtage van alle bewegende delen: rondsel,
tandheugel en alle delen van de poort; vervang de versleten onderdelen.
5. Sluit de elektrische voeding weer aan en voer alle tests en controles uit zoals beschreven in paragraaf “5.1, Eindtest”.
LET OP! – Bepaalde onderdelen van het product kunnen verontreinigende of gevaarlijke stoffen bevatten die bij aanraking met het
milieu schadelijke gevolgen voor het milieu of de volksgezondheid
kunnen hebben.
Zoals door het symbool hiernaast wordt aangegeven, is
het verboden dit product bij het huishoudelijk afval weg
te gooien. Pas gescheiden afvalinzameling voor afdanking toe volgens de plaatselijk geldende voorschriften,
of lever het product weer in bij de verkoper op het moment dat u een nieuw vergelijkbaar product aanschaft.
LET OP! - De plaatselijk geldende regelgeving kan zware sancties
opleggen in geval van illegale dumping van dit product.
Nederlands – 11
NL
Voor elk afzonderlijk onderdeel van het automatisme, zoals bijvoorbeeld
contactlijsten, fotocellen, noodstop, etc. is een specifieke fase in de eindtest vereist; voor deze inrichtingen zullen de procedures uit de desbetreffende handleidingen met aanwijzingen gevolgd moeten worden. Voor de
eindtest van ROBUS dient u onderstaande reeks handelingen uit te voeren:
1. Controleer dat de voorschriften in deze handleiding en met name
die vervat in hoofdstuk 1 “Aanbevelingen” nauwkeurig in acht
genomen worden;
2. Ontgrendel de reductiemotor zoals dat in de paragraaf “Ontgrendeling en handmatige verplaatsing” is aangegeven in het hoofdstuk “Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker
van de reductiemotor ROBUS”
3. Controleer of het mogelijk is de vleugel handmatig te openen en te
sluiten met een kracht die niet groter is dan 390N (ongeveer 40kg).
4. Vergrendel de reductiemotor.
5. Voer met behulp van de bedienings-of uitschakelingsorganen
7) Verdere details
In dit hoofdstuk worden de mogelijkheden ten aanzien van programmering, aanpassing aan de persoonlijke behoeften van de gebruiker,
diagnostiek en opsporing van storingen met betrekking tot ROBUS behandeld.
7.1) Programmeertoetsen
Op de besturingseenheid van ROBUS bevinden zich 3 toetsen die gebruikt kunnen worden
zowel om de besturingseenheid tijdens de tests aan te sturen als voor het programmeren:
Open
s
Stop
Set
Close
t
Met de toets “OPEN” kunt u het openen van de poort aansturen of het punt
van programmering naar boven verplaatsen
Met de toets “STOP” kunt u de manoeuvre onderbreken; als u hem langer
dan 5 seconden ingedrukt houdt kunt u de programmering binnengaan.
Met de toets “CLOSE “kunt u het sluiten van de poort aansturen of het punt
van programmering naar beneden verplaatsen
23
7.2) Programmering
Eerste niveau: functies instelbaar in modus ON-OFF (actief of niet
actief); in dit geval geeft elk ledlampje L1…L8 een functie aan; als het
aan is, is de functie actief, als het uit is, is de functie niet actief; zie tabel 5.
Tweede niveau: parameters die instelbaar zijn op een schaal met
waarden van 1 tot 8; in dit geval geeft elk ledlampje L1…L8 de
waarde aan die uit 8 mogelijkheden is gekozen; zie tabel 7.
NL
Op de besturingseenheid van ROBUS zijn enkele programmeerbare
functies beschikbaar; instelling van deze functies vindt plaats met
behulp van 3 toetsen op de besturingseenheid: [s] [Set] [t] en
worden via 8 ledlampjes: L1…L8 zichtbaar gemaakt.
De programmeerbare functies welke op ROBUS beschikbaar zijn,
zijn over 2 niveaus verdeeld:
7.2.1) Functies eerste niveau (functies ON-OFF)
Tabel 7: lijst programmeerbare functies: eerste niveau
Ledlampje Functie
Beschrijving
L1
Automatisch sluiten Met deze functie is een automatische sluiting van de poort mogelijk na afloop van de geprogrammeerde
pauzeduur; in de fabriek is de Pauzeduur afgesteld op 30 seconden maar dit kan gewijzigd worden in 5,
15, 30, 45, 60, 80, 120 of 180 seconden. Als de functie niet actief is, werkt de poort “semi-automatisch”.
L2
Terugloop na Foto Met deze functie is het mogelijk de poort zo lang pen te houden als nodig is om er doorheen te gaan;
door het inwerking treden van “Foto” gaat de poort automatisch weer dicht na een pauzeduur van 5s
(onafhankelijk van de geprogrammeerde waarde).
Dit verandert al naar gelang de functie “Automatische Sluiting “ al dan niet actief is.
Wanneer “Automatische Sluiting” niet actief is: De poort gaat steeds helemaal open (ook als
Foto eerder vrij komt). Bij het vrijkomen van Foto gaat de poort automatisch weer dicht na een pauze van 5s.
Wanneer “Automatische Sluiting” actief is: de openingsmanoeuvre wordt onmiddellijk na het
vrijkomen van de fotocellen onderbroken en de poort gaat automatisch weer dicht na een pauze van 5s.
De functie “Terugloop na Foto” wordt altijd uitgeschakeld wanneer een manoeuvre met een instructie Stop
onderbroken is. Als de functie “Terugloop na Foto” niet actief is, zal de pauzeduur overeenkomen met de
geprogrammeerde pauzeduur of er zal de poort niet automatisch dicht gaan als de functie niet actief is.
L3
Sluit altijd
De functie “Sluit altijd” treedt in werking, waarbij een sluiting veroorzaakt wordt, wanneer bij terugkeer van de
stroom wordt geconstateerd dat de poort open is. Om veiligheidsredenen wordt deze manoeuvre voorafgegaan
door een voorwaarschuwing van 5s. Als de functie niet actief is zal bij terugkeer van de stroom de poort blijven staan.
L4
Stand-By
Met deze functie kan het verbruik zoveel mogelijk teruggebracht worden; het is nuttig met name wannner
de installatie op de bufferbatterij werkt. Als deze functie actief is zal de besturingseenheid 1 minuut na
afloop van de manoeuvre de uitgang BLUEBUS (en dus de inrichtingen) en alle ledlampjes uitschakelen
met uitzondering van het ledlampje BLUEBUS dat langzamer zal gaan knipperen. Wanneer de
besturingseenheid een instructie ontvangt, zal ze de volledige functionering herstellen. Als deze functie
niet actief is zal er geen vermindering van verbruik zijn.
L5
Start
Door deze functie te activeren, wordt de geleidelijke toename van snelheid bij het begin van elke manoeuvre
uitgeschakeld; hiermee is het mogelijk de grootste kracht aan de start te verkrijgen en dit is nuttig wanneer er
een hoge statische wrijving is, bijvoorbeeld in geval van sneeuw of ijs die de vleugel blokkeren. Als de start
niet actief is, begint de manoeuvre met een geleidelijke toename van de snelheid.
L6
Voorwaarschuwing Met de functie voorwaarschuwing wordt er een pauze van 3s aangehouden tussen het moment waarop het
knipperlicht gaat branden en de manoeuvre begint om van te voren voor een gevaarlijke situatie te waarschuwen.
Als de voorwaarschuwing niet actief is, zal het knipperlicht aangaan tegelijke met wanneer de manoeuvre begint.
L7
“Sluit” wordt
Door deze functie te activeren, activeren alle instructies “Sluit” (ingang “CLOSE” of radio-instructie “Sluit”)
“Open gedeeltelijk” een manoeuvre van gedeeltelijke opening (zie led L6 op tabel 7).
L8
ModusSlave” (slaaf) Door deze functie te activeren wordt ROBUS “Slave” (slaaf): zo is het mogelijkn de werking van 2 motoren op
tegenoverliggende vleugels te synchroniseren waarbij één motor als Master werkt en één als Slave; voor
meer details gelieve u paragraaf “7.3.5 ROBUS in modus “Slave” te raadplegen.
Bij normaal functioneren van ROBUS zijn de ledlampjes L1…L8 aan of uit op basis van de status van de functie waaraan zij gekoppeld zijn,
bijvoorbeeld L1 is aan, als de functie “Automatisch sluiten” actief is.
12 – Nederlands
7.2.2) Programmering eerste niveau (functies ON-OFF)
In de fabriek worden alle functies van het eerste niveau op “OFF” gezet, maar dat kan op elk gewenst moment veranderd worden zoals in
tabel 6 is aangegeven. Let bij het uitvoeren van deze procedure goed op, want er is een tijdlimiet van 10s tussen het moment waarop u op
de ene toets en vervolgens op de andere drukt; wanneer deze limiet overschreven wordt, zal de procedure automatisch beëindigd worden
waarbij de wijzigingen die tot dat moment aangebracht zijn, in het geheugen worden opgeslagen.
Tabel 6: voor het wijzigen van de functies ON-OFF
Voorbeeld
1.
Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
SET
2.
Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
L1
3.
Druk op de toets [s] of [t] om het knipperende ledlampje te verplaatsen op het ledlampje dat de te
wijzigen functie vertegenwoordigt
of
4.
Druk op de toets [Set] om de status van de functie te wijzigen (kort knipperen = OFF; lang knipperen = ON)
SET
5.
Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten
N.B.: de punten 3 en 4 kunnen tijdens dezelfde programmeringsfase herhaald worden om andere functies op ON of OFF te zetten
3s
SET
10s
7.2.3 Functies tweede niveau (instelbare parameters)
Beschrijving
NL
Tabel 7: lijst programmeerbare functies: tweede niveau
Ledlampje
Parameter Ledlampje (niveau) waarde
van ingang
L1
5 seconden
L2
15 seconden
L3
30 seconden
L4
45 seconden
L1
Pauzeduur
L5
60 seconden
L6
80 seconden
L7
120 seconden
L8
180 seconden
L1
Open - stop - sluit - stop
L2
Open - stop - sluit - open
L3
Open - sluit - open - sluit
L4
Woonblok
L5
L2
Functie P.P.
Woonblok 2 (langer dan 2” veroorzaakt een stop)
L6
Stap-voor-Stap 2 (korter dan 2” veroorzaakt
een gedeeltelijke opening)
L7
Iemand aanwezig
L8
Opening in “semi-automatisch”, sluiting bij
“iemand aanwezig
L1
Zeer langzaam
L2
Langzaam
L3
Gemiddeld
L3
Snelheid
L4
Snel
L5
Zeer snel
Motor
L6
Uiterst snel
L7
Open “snel”; sluit “langzaam”
L8
Open “uiterst snel”, Sluit “snel”
L1
Functie “Controlelampje Poort Open
Actief bij gesloten vleugel
L2
L3
Actief bij open vleugel
L4
Uitgang
Actief bij radio-uitgang N°2
L4
Actief bij radio-uitgang N°3
S.C.A.
L5
Actief bij radio-uitgang N°4
L6
Controlelampje onderhoud
L7
Elektrisch slot
L8
Zeer lichte poort
L1
Zeer lichte poort
L2
Lichte poort
L3
L5
Motorkracht
Gemiddelde poort
L4
Middelzware poort
L5
Zware poort
L6
Zeer zware poort
L7
Uiterst zware poort
L8
Stelt de pauzeduur af, dat wil zeggen de
tijd die er verstrijkt voordat de poort weer
automatisch dicht gaat. Dit werkt alleen als
de functie automatisch sluiten actief is.
Stelt de reeks instructies af die gekoppeld
zijn aan de ingang P.P of aan de eerste
radioinstructie.
Stelt de snelheid van de motor af tijdens
een normale manoeuvre.
MOD. 250HS / 500HS: fabriekswaarde =
L5
Stelt de functie gekoppeld aan de uitgang
S.C.A. af (onafhankelijk van de aan de uitgang gekoppelde functie, levert die, indien
actief, een spanning van 24V -30 +50% bij
een maximaal vermogen van 4W)
Stelt het controlesysteem voor de kracht
van de motor af om die aan het gewicht
van de poort aan te passen. Ihet controlesysteem voor de kracht van de motor meet
ook de omgevingstemperatuur waarbij de
kracht automatisch vergroot wordt in geval
van bijzonder lage temperaturen.
Nederlands – 13
Ledlampje
Parameter
van ingang
L6
Open
gedeeltelijk
Onderhoudswaarschuwing
L8
Lijst
anomalieën
NL
L7
N.B.: “
Ledlampje
(niveau)
L1
L2
L3
L4
L5
L6
L7
L8
L1
L2
L3
L4
L5
L6
L7
L8
L1
L2
L3
L4
L5
L6
L7
L8
waarde
0,5 m
1m
1,5 m
2m
2,5 m
3m
3,4 m
4m
Automatisch (op basis van de zwaarte van de
manoeuvres)
1000
2000
4000
7000
10000
15000
20000
Uitkomst 1ste manouevre (de meest recente)
Uitkomst 2de manoeuvre
Uitkomst 3de manoeuvre
Uitkomst 4de manoeuvre
Uitkomst 5de manoeuvre
Uitkomst 6de manoeuvre
Uitkomst 7de manoeuvre
Uitkomst 8de manoeuvre
Beschrijving
Stelt de mate van gedeeltelijke opening
af. De gedeeltelijke opening kan met een
2de radio-instructie of met “SLUIT” worden aangestuurd als er de functie bestaat
“Sluit” wordt “Open gedeeltelijk”
Stelt het aantal manoeuvres af waarna het
verzoek voor onderhoud van de automatisering gesignaleerd moet worden (zie paragraaf “7.4.3 Onderhoudswaarschuwing”).
Hiermee kan het type anomalieën dat tijdens de laatste 8 manoeuvres opgetreden
is, geverifieerd worden (zie paragraaf “7.6.1
Historie anomalieën”).
” dit geeft de fabrieksinstelling weer
Alle parameters kunnen naar believen zonder enige contra-indicatie worden afgesteld; alleen het afstellen van de “Motorkracht” zou enige
nadere aandacht kunnen vereisen:
• Het is ten sterkste af te raden hoge krachtwaarden te gebruiken om het feit te compenseren dat de vleugel punten met een hoge wrijvingswaarde heeft; een te grote kracht kan afbreuk doen aan de werking van het veiligheidssysteem of schade aan de vleugel toebrengen.
• Als de controle van de “Motorkracht” gebruikt wordt als hulpmiddel voor het systeem de stootkracht bij botsing te beperken dient na elke
afstelling de kracht opnieuw gemeten te worden, zoals de norm EN 12445 dat voorschrijft.
• Slijtage en weersinvloeden zijn van invloed op de manoeuvre van de poort; zo af en toe dient de afstelling van de kracht opnieuw gecontroleerd te worden.
7.2.4) Programmering tweede niveau (instelbare parameters)
In de fabriek worden alle instelbare parametersfuncties ingesteld zoals in tabel 7 wordt aangegeven met: “ ” maar die kunnen op elk gewenst
moment worden gewijzigd zoals in tabel 8 is aangegeven. Let bij het uitvoeren van deze procedure goed op, want er is een tijdlimiet van 10s
tussen het moment waarop u op de ene toets en vervolgens op de andere drukt; wanneer deze limiet overschreven wordt zal de procedure
automatisch beeindigd worden waarbij de wijzigingen dit tot dat moment aangebracht zijn, in het geheugen worden opgeslagen.
Tabel 8: voor het wijzigen van instelbare parameters
1.
Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
2.
Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
3.
4.
5.
6.
7.
Druk op de toetsen [s] of [t] om het knipperende ledlampje te verplaatsen op het “ledlampje ingang”
dat de te wijzigen parameter vertegenwoordigt
Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] dient tijdens de stappen 5 en 6
voortdurend ingedrukt te blijven
Wacht ongeveer 3s waarna dat ledlampje zal gaan branden dat het actuele niveau van de te wijzigen
parameter vertegenwoordigt
Druk op de toetsen [s] of [t] om het ledlampje dat de waarde van de parameter vertegenwoordigt,
te verplaatsen.
Laat de toets [Set] los
Voorbeeld
SET
L1
3s
SET
of
SET
of
SET
8.
Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten.
N.B.: de punten 3 tot 7 kunnen tijdens dezelfde programmeringsfase herhaald worden om nog meer parameters in te stellen
14 – Nederlands
10s
7.2.5) Voorbeeld van programmering van het eerste niveau (functies ON-OFF)
Als voorbeeld wordt de reeks handelingen gegeven die noodzakelijk is voor het wijzigen van de fabrieksinstelling van de functies voor het
activeren van de functies “Automatisch Sluiten” (L1) en “Sluit altijd” (L3).
Tabel 9: voorbeeld van programmering eerste niveau
Voorbeeld
1.
Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
SET
3s
2.
Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
SET
L1
3.
Druk één maal op toets [Set] om de status van de aan L1 gekoppelde functie (Automatische Sluiting)
SET
te wijzigen; nu zal het ledlampje L1 met lange knipperingen gaan knipperen
L1
4.
Druk 2 maal op toets [t] om het knipperende ledlampje op het ledlampje L3 te verplaatsen
L3
5.
Druk één maal op de toets [Set] om de status van de aan L3 gekoppelde functie (Sluit altijd) te wijzigen;
SET
nu zal het ledlampje L3 met lange knipperingen gaan knipperen
L3
6.
Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten.
10s
Na deze handelingen moeten de ledlampjes L1 en L3 blijven branden om aan te geven dat de functies “Automatisch Sluiten” en “Sluit altijd”
actief zijn.
7.2.6) Voorbeeld van programmering tweede niveau (instelbare parameters)
Als voorbeeld geven wij de reeks handelingen die nodig is om de fabrieksinstelling van de parameters te wijzigen en de en de “Pauzeduur”
op 60s (ingang op L1 en niveau op L5) te verlengen “Motorkracht” voor lichte poorten te verminderen (ingang op L5 en niveau op L2)
Voorbeeld
SET
3s
SET
L1
3.
Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] dient tijdens de stappen 4 en 5 ingedrukt
te blijven
4.
Wacht ongeveer 3s tot het ledlampje L3 gaat branden dat het actuele niveau van de “Pauzeduur”
vertegenwoordigt
5.
Druk 2 maal op de toets [t] om het brandende ledlampje naar L5 te verplaatsen dat de nieuwe waarde
van de “Pauzeduur” vertegenwoordigt
6.
Laat de toets [Set] los
7.
Druk 4 maal op de toets [t] om het knipperende ledlampje naar het ledlampje L5 te verplaatsen
8.
Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] dient tijdens de stappen 9 en 10
ingedrukt te blijven
9.
Wacht ongeveer 3s tot het ledlampje L5 gaat branden dat het actuele niveau van de “Motorkracht”
vertegenwoordigt.
10.
Druk 3 maal op de toets [s] om het brandende ledlampje naar het ledlampje L2 te verplaatsen dat
de nieuwe waarde van de “Motorkracht” vertegenwoordigt.
11.
Laat de toets [Set] los
NL
Tabel 10: voorbeeld van programmering tweede niveau
1.
Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
2.
Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
SET
L3 3s
L5
SET
L5
SET
3s
L5
L2
SET
12.
Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten
10s
7.3) Bijplaatsen of wegnemen van inrichtingen
U kunt op elk gewenst moment een inrichting aan een automatisering
met ROBUS toevoegen of er een uit verwijderen. Met name op “BLUEBUS” en de ingang “STOP” kunnen verschillende soorten inrichtingen
worden aangesloten zoals dat in de volgende paragrafen aangegeven is.
Nadat er inrichtingen zijn toegevoegd of verwijderd, is het
noodzakelijk een herkenningsprocedure voor inrichtingen uit
te voeren zoals dat in paragraaf “7.3.6 Herkennen van andere
inrichtingen” beschreven is.
7.3.1) BLUEBUS
BLUEBUS is een techniek waarbij het mogelijk is alle compatibele
inrichtingen slechts met twee draden aan te sluiten waarover zowe de
elektrische stroom als de communicatiesignalen lopen. Alle inrichtingen worden parallel aangesloten op dezelfde 2 draden van BLUEBUS
en zonder dat daarbij de polariteit in acht genomen moet worden; elke
inrichting wordt afzonderlijk herkend omdat haar tijdens de installering een eenduidig adres wordt toegekend. Op BLUEBUS kunnen
bijvoorbeeld fotocellen, veiligheidsinrichtingen, bedieningstoetsen,
signaleringslampjes etc aangesloten worden. De besturingseenheid
van ROBUS herkent alle aangesloten inrichtingen één voor één via
een adequate herkenningsprocedure en is in staat om met de grootst
mogelijke zekerheid alle eventuele anomalieën te detecteren. Om
deze reden is het telkens wanneer er een op BLUEBUS aangesloten
inrichting toegevoegd of verwijderd wordt, noodzakelijk de herkenningsprocedure in de besturingseenheid uit te voeren zoals dat in
paragraaf “7.3.6 Herkennen van andere inrichtingen” beschreven is.
Nederlands – 15
7.3.2) Ingang STOP
STOP is de ingang die onmiddellijke onderbreking de manoeuvre
veroorzaakt (met een kortstondige omkering). Op deze ingang kunnen de inrichtingen met uitgang met normaal open contacten “NA”
aangesloten worden, maar ook inrichtingen met normaal gesloten
contacten “NC” of inrichtingen met een uitgang met constante weerstand 8,2kΩ, zoals bijvoorbeeld de contactlijsten.
Zoals voor BLUEBUS, herkent de besturingseenheid het soort
inrichting dat tijdens de herkenningsfase op de ingang STOP is aangesloten (zie paragraaf “7.3.6 Herkennen van andere inrichtingen”);
daarna wordt er een STOP veroorzaakt indien er zich een wijziging
ten opzichte van de herkende staat voordoet.
Door het uitvoeren van de juiste handelingen kunt u op de STOPingang meer dan één inrichting aansluiten, ook al zijn die niet van
het hetzelfde type:
• Er kunnen meerdere NO inrichtingen parallel op elkaar aangeslo-
ten worden zonder beperking van het aantal daarvan.
• Er kunnen meerdere NC inrichtingen serieel op elkaar aangesloten
worden zonder beperking van het aantal daarvan.
• 2 inrichtingen met een uitgang met constante weerstand 8,2kΩ
kunnen parallel geschakeld worden; als er meer dan 2 inrichtingen
zijn via een „cascadeschakeling“ op één enkele eindweerstand
van 8,2kΩ aangesloten worden.
• Een combinatie NA en NC is mogelijk door de 2 contacten parallel
te schakelen en met contact NC serieel een weerstand van 8,2kΩ
te verbinden (en dus is ook de combinatie van de 3 inrichtingen
mogelijk: NO, NC en 8,2kΩ).
! Indien de ingang STOP gebruikt wordt om inrichtingen met
een veiligheidsfunctie aan te sluiten, garanderen alleen die
inrichtingen welke een uitgang met een constante weerstand
van 8,2kΩ hebben, de veiligheidscategorie 3 tegen storingen
volgens de norm EN 954-1.
NL
7.3.3) Fotocellen
Het systeem “BLUEBUS” biedt de mogelijkheid de besturingseenheid
via adressering met speciale jumpers de fotocellen te laten herkennen
en de correcte detectiefunctie toe te kennen. Adressering dient zowel
op TX als op RX uitgevoerd te worden (waarbij de jumpers op dezelfde
manier geplaatst moeten worden); hierbij dient u na te gaan of er geen
andere stellen fotocellen met hetzelfde adres bestaan.
In een automatisme voor schuifpoorten met ROBUS is het mogelijk
de fotocellen te installeren zoals dat op afbeelding 24 is aangegeven.
Na het installeren of verwijderen van fotocellen dient er een herkeningsprocedure in de besturingseenheid uitgevoerd te worden zoals
dat in paragraaf “7.3.6 Herkennen van andere inrichtingen” beschreven is.
Tabel 11: adressen van de fotocellen
Fotocel Jumpers
FOTO
Fotocel buitenzijde h = 50
die bij het sluiten in werking treedt
FOTO II
Fotocel buitenzijde h = 100
die bij het sluiten in werking treedt
FOTO 1
Fotocel binnenzijde h = 50
die bij het sluiten in werking treedt
FOTO 1 II
Fotocel binnenzijde h = 100
die bij het sluiten in werking treedt
24
Fotocel Jumpers
FOTO 2
Fotocel buitenzijde die bij het openen in
werking treed
FOTO 2 II
Fotocel binnenzijde die bij het openen
in werking treedt
FOTO 3
Eén enkele fotocel die het gehele
automatisme dekt
! Installatie van FOTO 3 samen met FOTO II vereist dat de plaats
van de elementen waaruit de fotocel bestaat (TX - RX) zodanig is als
in de handleiding met aanwijzingen voor de fotocellen aangegeven is.
7.3.4) Fotosensor FT210B
De fotosensor FT210B verenigt in één enkele inrichting een systeem
voor krachtbeperking (type C volgens de norm EN12453) en een
detectie-inrichting voor obstakels op de optische as tussen de zender TX en de ontvanger RX (type D volgens de norm EN12453). In de
fotosensor FT210B worden de signalen van de status van de contactlijst via de straal van de fotocel verzonden waarbij de 2 systemen
in één enkele inrichting geïntegreerd worden. Het zenderdeel op de
mobiele vleugel wordt door batterijen van stroom voorzien waardoor
lelijke koppelingssystemen vermeden worden; speciale circuits verminderen het verbruik van de batterij zodat er een levensduur van
maximaal 15 jaar gegarandeerd kan worden (zie de details van deze
schatting in de aanwijzingen voor dit product).
Eén enkele inrichting FT210B in combinatie met een contactlijst
(voorbeeld TCB65) maakt het mogelijk het veiligheidsniveau van de
“primaire contactlijst” te bereiken dat de norm EN12453 voor elk
“type gebruik” en “type activering” vereist.
16 – Nederlands
De fotosensor FT210B gecombineerd met contactlijsten “op een
weerstand” (8,2kΩ), is veilig voor wat betreft een afzonderlijk defect
(categorie 3 volgens EN 954-1). De inrichting beschikt over een
speciaal circuit ter voorkoming van botsingen dat interferentie met
andere detectie-inrichtingen voorkomt ook al zijn die niet gesynchroniseerd, en biedt de mogelijkheid andere fotocellen bij te plaatsen;
bijvoorbeeld indien er zware voertuigen door de poort gaan, waar
normaal gesproken een tweede fotocel op een hoogte van 1 m van
de grond geplaatst wordt.
Voor verdere informatie omtrent de manier van aansluiten en adresseren gelieve u de handleiding met aanwijzingen voor FT210B te
raadplegen.
7.3.5) ROBUS in modus “Slave”
De koppeling tussen de ROBUS Master en de ROBUS Slave vindt
via BLUEBUS plaats.
! In dit geval dient de polariteit in de koppeling tussen de
twee ROBUS gevolgt te worden zoals dat op afbeelding 26 te
zien is (voor de andere inrichtingen geldt nog steeds dat er
niet op de polariteit behoeft te worden gelet).
Voor het installeren van 2 ROBUS in modus Master en Slave dient u
de volgende handelingen uit te voeren:
• Installeer de 2 motoren zoals dat op afbeelding 25 te zien is. Het is
niet van belang welke motor als Master en welke als Slave werkt;
bij de keuze hiervan dient u rekening te houden met het gemak van
de aansluitingen en het feit dat de instructie Stap-voor-Stap op
de Slave alleen de algehele opening van de vleugel Slave mogelijk
maakt.
25
• Sluit de 2 motoren aan zoals dat op afbeelding 26 te zien is.
• Selecteer de richting van de openingsmanoeuvre van de 2 motoren zoals dat op afbeelding 25 aangegeven is (zie ook paragraaf
“4.1 Keuze van de richting”).
• Breng de 2 motoren onder spanning.
• Programmeer in de ROBUS Slave de functie “Modus Slave” (zie
tabel 5).
• Voer de herkenningsprocedure van de inrichtingen op ROBUS
Slave uit (zie paragraaf “4.3 Herkennen van de inrichtingen”).
• Voer de herkenningsprocedure van de inrichtingen op ROBUS
Master uit (zie paragraaf “4.3 Herkennen van de inrichtingen”).
• Voer de herkenningsprocedure van de vleugellente op ROBUS
Master uit (zie paragraaf “4.4 Herkennen van de vleugellengte”).
LUCYB
NL
Bij een juiste programmering en aansluiting kan ROBUS in de modus
“Slave” (slaaf) werken; deze werkingsmodus wordt gebruikt indien
het nodig is 2 tegenover elkaar geplaatste vleugels te automatiseren
en u wilt dat deze vleugels synchroon lopen. In deze modus functioneert één ROBUS fals Master (meester) dat wil zeggen hij stuurt de
manoeuvres aan, terwijl de tweede ROBUS als Slave functioneert,
dat wil zeggen de door de Master verstuurde instructies uitvoert (alle
ROBUS verlaten de fabriek als Master).
Voor het configureren van ROBUS als Slave dient u de functie van
het eerste niveau “Modus Slave” te activeren (zie tabel 5).
LUCYB
S.C.A.
MOFB
OPEN CLOSE MOSE
S.C.A.
STOP PP
26
Bij het koppelen van 2 ROBUS in de modus Master-Slave dient u op het volgende te letten:
• Alle inrichtingen dienen op ROBUS Master aangesloten te worden (zoals op afb. 26) met inbegrip van de radio-ontvanger.
• Indien een bufferbatterij gebruikt wordt, moeten beide motoren hun eigen batterij hebben.
• Er wordt geen enkele programmering op ROBUS Slave in acht genomen (programmering op ROBUS Master heeft voorrang) met uitzondering van die welke u in tabel 12 vindt.
Nederlands – 17
Tabel 12: programmering op ROBUS Slaves onafhankelijk van ROBUS Master
Functies van het eerste niveau (functies ON - OFF)
Stand-by
Start
Modus Slave
Functies van het tweede niveau (instelbare parameters)
Snelheid Motor
Uitgang SCA
Motorkracht
Lijst Fouten
In de Slave is het mogelijk aan te sluiten:
• Een eigen knipperlicht (Flash).
• Een eigen Spia Cancello Aperto [Controlelampje Poort Open] (S.C.A.).
• Een eigen contactlijst (Stop).
• Een eigen aansturingsinrichting (P.P.) die de algehele opening alleen van de vleugel Slave aanstuurt.
• In de Slave worden de ingangen Open en Close niet gebruikt.
7.3.6) Herkennen van andere inrichtingen
Normaal gesproken vindt de herkenningsprocedure van de op BLUEBUS en de ingang STOP aangesloten inrichtingen tijdens de installatiefase plaats; als er echter inrichtingen worden bijgeplaatst of verwijderd is het mogelijk de herkenningsfase opnieuw uit te voeren zoals
dat in tabel 13 is weergegeven.
NL
Tabel 13: voor het herkennen van andere inrichtingen
Voorbeeld
1.
Druk op de toetsen [s] en [Set]
2.
Laat de toetsen los wanneer de ledlampjes L1 en L2 zeer snel beginnen te knipperen (na ongeveer 3s)
3.
Wacht enkele seconden totdat de besturingseenheid het herkennen van de inrichtingen beëindigd heeft
4.
Na afloop van de herkenningsprocedure zullen de ledlampjes L1 en L2 ophouden te knipperen, terwijl het le
lampje STOP moetn blijven branden en de tedlampjes L1…L8 zullen gaan branden op basis van de status
van de functies ON-OFF die zij vertegenwoordigen.
SET
SET
L1 L2
L1
L2
! Nadat er inrichtingen toegevoegd of verwijderd zijn is het noodzakelijk opnieu de eindtest van de automatisering uit te
voeren en wel volgens wat er in in paragraaf “5.1 Eindtest” aangegeven is.”.
7.4) Speciale functies
7.4.1) Functie “Open altijd”
De functie “Open Altijd” is een eigenschap van de besturingseenheid
waardoor het mogelijk is altijd een openingsmanoeuvre aan te sturen wanneer de instructie “Stap-voor-Stap” langer dan 2 seconden
duurt; dit is met name nuttig bij het aansluiten van het contact van
een tijdschakelklok op het klemmetje P.P. om de poort tijdens een
bepaald tijdsbestek open te houden. Deze eigenschap is geldig
ongeacht de programmering van de ingang PP, met uitzondering van
de programmering als “Sluit”, zie parameter “Functie PP” in tabel 7.
7.4.2) Functie “Beweeg in ieder geval”
Mocht de een of andere veiligheidsinrichting niet correct werken of
buiten gebruik zijn, dan is het toch mogelijk de poort in de modus
“Iemand aanwezig”. aan te sturen en te manoeuvreren.
Zie voor de details de paragraaf “Bediening terwijl de veiligheidsinrichtingen buiten gebruik zijn” in de bijlage “Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker van de reductiemotor ROBUS”.
7.4.3) Onderhoudswaarschuwing
ROBUS biedt de gebruiker de mogelijkheid te waarschuwen wanneer er een onderhoudscontrole van de automatisering dient te worden uitgevoerd. Het aantal manoeuvres waarna signalering plaatsvindt, kan uit 8 niveaus geselecteerd worden en wel via de instelbare
parameter “Onderhoudswaarschuwing” (zie tabel 7).
Het niveau 1 van afstelling is “automatisch” en houdt rekening met
de zwaarte van de manoeuvres, dat wil zeggen de belasting en de
duur van de manoeuvre, terwijl de andere afstellingen op basis van
het aantal manoeuvres vastgesteld zijn.
Signalering van het verzoek om onderhoud vindt plaats via het knipperlicht Flash of de op de uitgang S.C.A. aangesloten lamp wanneer
die geprogrammeerd als “Controlelampje onderhoud “ (zie tabel 7).
Op basis van het aantal uitgevoerde manoeuvres ten opzicht van
de geprogrammeerde limiet signaleren het knipperlicht Flash en het
controlelampje onderhoud wat in tabel 14 aangegeven is.
Tabel 14: Onderhoudswaarschuwing met Flash en controlelampje onderhoud
Aantal manoeuvres
Signalering op Flash
Minder dan 80% van de limiet
Normaal (0.5s aan, 0.5s uit)
Tussen de 81 en 100% van de limiet Aan het begin van de manoeuvre blijft het 2s branden, daarna werkt het normaal
Meer dan 100% van de limiet
Aan het begin en einde van de manoeuvre blijft het
2 seconden branden, daarna werkt het normaal
18 – Nederlands
Signalering op het controlelampje onderhoud
Blijft gedurende 2s aan het begin van de
opening branden
Knippert tijdens de manoeuvre
Knippert altijd
Controle van het aantal uitgevoerde manoeuvres
Met de functie “Onderhoudswaarschuwing” is het mogelijk het aantal uitgevoerde manoeuvres te controleren weergegeven in een percentage
van de ingevoerde limiet. Om dit te controleren gaat u te werk zoals dat in tabel 15 beschreven is.
Tabel 15: controle van het aantal uitgevoerde manoeuvres
Voorbeeld
1.
Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
2.
Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje begint te knipperen
SET
L1
Druk op de toetsen [s] of [t] om het brandende ledlampje naar L7 te verplaatsen, dat wil zeggen
het “ledlampje ingang” voor de parameter “Onderhoudswaarschuwing”
Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] moet tijdens alle stappen 5, 6 en 7
ingedrukt gehouden worden
Wacht ongeveer 3s; daarna zal het ledlampje gaan branden dat het actuele niveau van de parameter
“Onderhoudswaarschuwing” vertegenwoordigt
Druk op de toetsen [s] en [t] en laat ze onmiddellijk los.
SET
of
L7
SET
3s
en
7.
Het ledlampje dat behoort bij het geselecteerde niveua zal enkele malen knipperen. Het aantal knipperingen
identificeert het percentagen uitgevoerde manoeuvres (in veelvouden van 10%) ten opzichte van de
ingestelde limiet.
Bijvoorbeeld: als de onderhoudswaarschuwing op L6 is ingesteld, dat wil zeggen, dat 10% met 1000
manoeuvres overeenkomt; als het ledlampje 4 maal knippert, betekent dit dat de 40% van de
manoeuvres bereikt is (dat wil zeggen tussen 4000 en 4999 manoeuvres). Als er nog geen 10% van
de manoeuvres bereikt is zal het ledlampje helemaal niet gaan knipperen.
8.
Laat de toets [Set] los.
....
n=?
SET
NL
3.
4.
5.
6.
3s
Terugstelling teller manoeuvres
Na het onderhoud op de installatie verricht te hebben dient u de teller manoeuvres terug te stellen. Ga te werk zoals dat in tabel 16 beschreven is.
Tabel 16: terugstelling teller manoeuvres
Voorbeeld
1.
Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
SET
3s
2.
Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
SET
L1
3.
Druk op de toetsen [s] of [t] om het brandende ledlampje naar L7 te verplaatsen, dat wil zeggen het
“ledlampje ingang” voor de parameter “Onderhoudswaarschuwing”
4.
Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] moet ingedrukt gehouden worden tijdens
alle stappen 5 en 6
5.
Wacht ongeveer 3s; daarna zal het ledlampje gaan branden dat het actuele niveau van de parameter
“Onderhoudswaarschuwing” vertegenwoordigt
6.
Druk op de toetsen [s] en [t] en houd die tenminste 5 seconden ingedrukt, laat vervolgens de 2 toetsen los.
Het ledlampje dat bij het geselecteerde niveau behoort zal een aantal malen snel knipperen om aan te
geven dat de teller van de manoeuvres teruggesteld is.
7.
Laat de toets [Set] los.
of
L7
SET
3s
en
SET
7.5) Aansluiting van andere inrichtingen
Mocht het nodig zijn externe inrichtingen zoals bijvoorbeeld een
lezer voor transponderkaarten of het lampje van de verlichting van
de sleutelschakelaar van stroom te voorzien, dan kunt u de stroom
aansluiten zoals op afbeelding 27 te zien is. De spanning van de
stroomtoevoer is 24Vcc -30% ÷ +50% met maximale beschikbare
stroom van 100mA.
27
-
+
24Vcc
Nederlands – 19
7.6) Oplossen van problemen
F2
In tabel 17 kunt u nuttige aanwijzingen vinden om eventuele storingen te verhelpen die u tijdens de installatie of bij een eventueel defect
tegen kunt komen.
29
Tabel 17: opsporen van storingen
Symptomen
NL
De radiozender stuurt de poort niet aan en
het ledlampje op de zender gaat niet branden.
De radiozender stuurt de poort niet aan, maar
het ledlampje op de zender gaat branden
Er wordt geen enkele manoeuvre aangestuurd en het ledlampje “BLUEBUS” knippert niet
Er wordt geen enkele manoeuvre aangestuurd en het knipperlicht is uit
Er wordt geen enkele manoeuvre aangestuurd
en het knipperlicht knippert enkele malen
De manoeuvre gaat van start, maar onmiddellijk daarna vindt er een terugloop plaats
De manoeuvre wordt regelmatig uitgevoerd
maar het knipperlicht SCA werkt niet
De manoeuvre wordt regelmatig uitgevoerd
maar het controlelampje SCA werkt niet
F1
Aanbevolen controles
Controleer of de batterijen van de zender leeg zijn; vervang ze zo nodig
Controleer of de zender correct in het geheugen van de radio-ontvanger is opgeslagen
Controleer of de stroomvoorziening naar de ROBUS de spanning van het elektriciteitsnet heeft.
Vergewis u ervan dat de zekeringen niet onderbroken zijn; zo ja, dan dient u de oorzaak van de
storing op te sporen en ze met andere met dezelfde stroomwaarde en kenmerken te vervangen.
Controleer of de instructie daadwerkelijk ontvangen is. Als de instructie de ingang PP
bereikt, moet het ledlampje “PP” gaan branden; als daarentegen de radiozender gebruikt
wordt, moet het ledlampje “BluBus” tweemaal snel knipperen
Tel het aantal malen dat dat licht knippert en controleer aan de hand van de gegevens in tabel 19
De geselecteerde kracht zou te klein kunnen zijn om dit type poort te laten bewegen.
Controleer of er geen obstakels zijn en selecteer eventueel een grotere kracht
Controleer of er tijdens de manoeuvre spanning op het klemmetje FLASH van het knipperlicht staat (daar het niet ononderbroken werkt, is de waarde van de spanning niet beduidend: ongeveer 10-30Vcc); als er spanning aanwezig is, is het probleem te wijten aan de
lamp die vervangen zal moeten worden met een lamp met dezelfde kenmerken; als er geen
spanning aanwezig is, zou er zich een overbelasting op de uitgang FLASH voorgedaan
kunnen hebben; verifieer of er geen kortsluiting in de kabel is.
Verifieer het type functie dat voor de uitgang SCA geprogrammeerd is (Tabel 7). Wanneer het
controlelampje zou moeten hebben branden dient u te controleren of er spanning staat op het
klemmetje SCA (ongeveer 24Vcc); als er spanning aanwezig is, is het probleem te wijten aan
het controlelampje dat vervangen zal moeten worden met een controlelampje met dezelfde
kenmerken; als er geen spanning aanwezig is, zou er zich een overbelasting op de uitgang
SCA voorgedaan kunnen hebben; verifieer of er geen kortsluiting in de kabel is.
7.6.1) Lijst Historie anomalieën
ROBUS biedt u de mogelijkheid de eventuele anomalieën te tonen die zich tijdens de laatste 8 manoeuvres hebben voorgedaan, bijvoorbeeld
de onderbreking van een manoeuvre als gevolg van het in werking treden van een fotocel of van een contactlijst. Om de lijst anomalieën te
verifiëren gaat u te werk zoals dat in tabel 18 is aangegeven.
Tabel 18: Historie anomalieën
1.
Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
2.
Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
3.
Druk op de toetsen [s] of [t] om het brandende ledlampje naar L8 te verplaatsen, dat wil zeggen het
“ledlampje ingang” voor de parameter “Lijst anomalieën”
4.
Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] moet tijdens alle stappen 5 en 6
ingedrukt gehouden worden
5.
Wacht ongeveer 3s; daarna zullen de ledlampjes gaan branden die overeenkomen met de manoeuvres
waar zich een anomalie heeft voorgedaan. Het ledlampje L1 geeft de uitkomst van de meest recente
manoeuvre aan, het ledlampje L8 geeft de uitkomst van de achtste aan. Als het ledlampje aan is, betekent
dit dat er zich tijdens de manoeuvre anomalieën hebben voorgedaan; als het ledlampje uit is, betekent dit
dat de manoeuvre ten einde is gekomen zonder anomalieën
6.
Druk op de toetsen [s] en [t] om de gewenste manoeuvre te selecteren: Het ledlampje in kwestie zal
zoveel keer knipperen als het knipperlicht dat normaal doet na een anomalie (zie tabel 19).
7.
Laat de toets [Set] los.
7.7) Diagnostiek en signaleringen
Sommige inrichtingen geven zelf al speciale signaleringen waardoor
het mogelijk is de bedrijfsstatus of eventuele storing te herkennen.
20 – Nederlands
Voorbeeld
SET
L1
3s
SET
of
L8
SET
3s
en
SET
7.7.1) Signalering met het knipperlicht
Het knipperend signaleringslicht FLASH zal tijdens de manoeuvre één maal per seconde knipperen; wanneer er een storing is, zal het kortere
knipperingen geven; deze knipperingen worden twee maal herhaald met daartussen een pauze van een seconde.
1 knippering
pauze van 1 seconde Fout op BLUEBUS
1 knippering
Bij het begin van de manoeuvre komen de op BLUEBUS aangesloten inrichtingen niet
overeen met die welke tijdens de herkenningsfase in het geheugen zijn opgeslagen.
Het kan zijn dat er defecte inrichtingen zijn; controleer en vervang die zo nodig; als er
wijzigingen zijn uitgevoerd dient de herkenningsprocedure opnieuw uitgevoerd te worden (7.3.4 Herkennen van andere inrichtingen).
2 knipperingen
Inwerkingtreding van een
pauze van 1 seconde
fotocel
2 knipperingen
Bij het begin van de manoeuvre geven één of meer fotocellen geen toestemming tot de manoeuvre, controleer of er obstakels zijn. Dit is normaal tijdens de
manoeuvre als er daadwerkelijk een obstakel is.
3 knipperingen
Inwerkingtreding van de
pauze van 1 seconde begrenzer van de
3 knipperingen
“Motorkracht”.
Tijdens de manoeuvre heeft de poort meer wrijving ondervonden; controleer de
oorzaak.
4 knipperingen
Inwerkingtreding van de
pauze van 1 seconde
ingang STOP
4 knipperingen
Bij het begin van of tijdens de manoeuvre is de ingang STOP in werking getreden;
controleer de oorzaak
5 knipperingen
Fout in de interne parameters
pauze van 1 seconde van de elektronische bestu5 knipperingen
ringseenheid
Wacht tenminste 30 seconden en probeer dan opnieuw een instructie te geven; als
er geen verandering in de status optreedt, zou er een ernstig defect kunnen zijn en
dient de elektronische kaart vervangen te worden
6 knipperingen
De maximumlimiet voor het
pauze van 1 seconde aantal manoeuvres per uur
6 knipperingen
is overschreden.
Wacht enkele minuten dat de begrenzer van het aantal manoeuvres weer onder de
maximumlimiet komt.
7 knipperingen
Fout in de interne elektripauze van 1 seconde
sche circuits
7 knipperingen
Koppel alle circuits enige seconden van de stroomtoevoer los; probeer daarna een
instructie te geven; als er geen verandering in de status optreedt, zou er een ernstig defect kunnen zijn en dient de elektronische kaart vervangen te worden
Er is reeds een instructie aanwe8 knipperingen
pauze van 1 seconde zig waardoor het niet mogelijk is
andere instructies uit te voeren.
8 knipperingen
Controleer de aard van de voortdurend aanwezige instructie; het zou bijvoorbeeld
de instructie van een timer op de ingang “Open” kunnen zijn.
7.7.2) Signalering op de besturingseenheid
Op de besturingseenheid van ROBUS bevinden zich een reeks ledlampjes die elk bepaalde signaleringen kunnen geven, zowel wanneer alles normaal functioneert als bij storingen.
29
Tabel 20: ledlampjes op de klemmetjes van de besturingseenheid
Led BLUEBUS
Oorzaak
HANDELING
Controleer of er stroom is; controleer of de zekeringen niet in werking getreden zijn; is dat het geval, controStoring
Uit
leer dan de oorzaak van de storing en vervang de zekeringen vervolgens met andere met dezelfde waarde.
Er is een ernstige storing opgetreden; probeer de besturingseenheid enkele seconden uit te zetten;
Aan
Ernstige storing
als deze status niet verandert, is er een defect en dient de elektronische kaart vervangen te worden.
Eén knippering per seconde Alles OK
Normale werking van de besturingseenheid
Dit is normaal wanneer er een wijziging optreedt op één van de ingangen: PP, STOP, OPEN,
Er is een wijziging opgetreden
2 snelle knipperingen
CLOSE of wanneer de fotocellen in werking treden of de radiozender gebruikt wordt.
in de status van de ingangen
Serie knipperingen met daartusDit is dezelfde signalering als die op het knipperlicht of gebruikerslicht. Zie tabel
Verschillende
sen een pauze van een seconde
19
Led STOP
Oorzaak
HANDELING
Inwerkingtreding van de
Uit
Controleer de op de ingang STOP aangesloten inrichtingen
ingang STOP
Aan
Alles OK
Ingang STOP actief
Led P.P.
Oorzaak
HANDELING
Uit
Alles OK
Ingang PP niet actief
Inwerkingtreding van de ingang PP
Dit is normaal wanneer de op de ingang PP aangesloten inrichting daadwerkelijk actief is
Aan
Led OPEN
Oorzaak
HANDELING
Alles OK
Ingang OPEN niet actief
Uit
Inwerkingtreding van de ingang OPEN Dit is normaal wanneer de op de ingang OPEN aangesloten inrichting daadwerkelijk actief is
Aan
Led SLUIT
Oorzaak
HANDELING
Uit
Alles OK
Ingang SLUIT niet actief
Aan
Inwerkingtreding van de ingang CLOSE
Dit is normaal wanneer de op de ingang SLUIT aangesloten inrichting daadwerkelijk actief is
Nederlands – 21
NL
Tabel 19: signaleringen op het knipperlicht FLASH
Snelle knipperingen Oorzaak
HANDELING
Tabel 21: ledlampjes op de toetsen van de besturingseenheid
Led 1
Beschrijving
Uit
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Automatisch sluiten” niet actief is
Aan
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Automatisch sluiten” actief is
Knippert
Led L2
Uit
Aan
Knippert
Led L3
Uit
Aan
Knippert
Led L4
Uit
Aan
NL
Knippert
Led L5
Uit
Aan
Knippert
Led L6
Uit
Aan
Knippert
Led L7
Uit
Aan
Knippert
Led L8
Uit
Aan
Knippert
• Programmering van de functies in uitvoering
• Indien dit samen met L2 brandt, wil dit zeggen dat het noodzakelijk is de procedure voor het herkennen
van de inrichtingen uit te voeren (zie paragraaf “4.3 Herkenning inrichtingen”).
Beschrijving
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Terugloop na Foto” niet actief is.
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Terugloop na Foto” actief is.
• Programmering van de functies in uitvoering
• Indien dit samen met L1 brandt, wil dit zeggen dat het noodzakelijk is de procedure voor het herkennen
van de inrichtingen uit te voeren (zie paragraaf “4.3 Herkenning inrichtingen”).
Beschrijving
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Sluit altijd” niet actief is.
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Sluit altijd” actief is.
• Programmering van de functies in uitvoering
• Indien dit samen met L4 brandt, wil dit zeggen dat het noodzakelijk is de procedure voor het herkennen
van de vleugellengte uit te voeren (zie paragraaf “4.4 Herkenning vleugellengte”).
Beschrijving
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Stand-By” niet actief is.
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Stand-By” actief is.
• Programmering van de functies in uitvoering
• Indien dit samen met L3 brandt, wil dit zeggen dat het noodzakelijk is de procedure voor het herkennen
van de vleugellengte uit te voeren (zie paragraaf “4.4 Herkenning vleugellengte”).
Beschrijving
Durante il funzionamento normale indica “Spunto” non attivo.
Durante il funzionamento normale indica “Spunto” attivo.
Programmazione delle funzioni in corso
Beschrijving
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Start” niet actief is.
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Start” actief is.
Programmering van de functies in uitvoering
Beschrijving
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Voorwaarschuwing” niet actief is.
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Voorwaarschuwing” actief is.
Programmering van de functies in uitvoering
Beschrijving
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat de ingang SLUIT een sluitmanoeuvre activeert
Bij normaal functioneren geeft dit aan dat de ingang SLUIT een manoeuvre voor gedeeltelijke opening activeert
Programmering van de functies in uitvoering
7.8) Accessoires
Voor ROBUS zijn de volgende apart te bestellen accessoires voorzien:
• SMXI o SMXIS Raio-ontvanger op 433,92MHz met digitale codering Rolling Code (afb. 30).
• PS124 Bufferbatterij 24V - 1,2Ah geïntegreerde batterij-oplader
(afb. 31).
30
22 – Nederlands
• SOLEMYO voedingsysteem op zonne-energie (raadpleeg voor
installatie en aansluiting de instructiehandleiding bij het product).
31
8) Technische gegevens
Teneinde haar producten steeds meer te vervolmaken behoudt NICE S.p.a. zich het recht voor op elk gewenst moment en zonder voorbericht wijzigingen in haar producten aan te brengen, waarbij functionaliteit en gebruiksbestemming echter gehandhaafd blijven.
Alle technische gegevens hebben betrekking op een omgevingstemperatuur van 20°C (±5°C).
Technische gegevens: ROBUS
Type
Rondsel
RB400
RB600 / RB600P
RB1000 / RB1000P
RB250HS
RB500HS
Elektromechanische reductiemotor voor het automatische verplaatsen van schuifpoorten voor particulier gebruik inclusief elektronische besturingseenheid
Z15m4
Z15m4
Z15m4
Z18m4
Maximale frequentie werking- 80 cycli/dag (de
scycli (bij nominaal koppel)
besturingseenheid
beperkt de cycli
tot het maximum
dat in tabel 2
wordt weergegeven)
Z15m4
100 cycli/dag (de
besturingseenheid
beperkt de cycli
tot het maximum
dat in tabel 2
wordt weergegeven)
150 cycli/dag (de
besturingseenheid
beperkt de cycli tot
het maximum dat in
tabel 2 wordt weergegeven)
80 cycli/dag (de
besturingseenheid beperkt
de cycli tot het
maximum dat
in tabel 2 wordt
weergegeven)
100 cycli/dag
(de besturingseenheid beperkt
de cycli tot het
maximum dat
in tabel 2 wordt
weergegeven)
Maximumduur continue werking (bij nominaal koppel)
7 minuten
(de besturingseenheid beperkt
de continue
werkingsduur tot
het maximum dat
in tabel 2 wordt
weergegeven)
7 minuten
(de besturingseenheid beperkt
de continue
werkingsduur tot
het maximum dat
in tabel 2 wordt
weergegeven)
5 minuten
(de besturingseenheid beperkt de
continue werkingsduur tot het maximum dat in tabel 2
wordt weergegeven)
6 minuten
(de besturingseenheid beperkt
de continue werkingsduur tot het
maximum dat
in tabel 2 wordt
weergegeven)
6 minuten
(de besturingseenheid beperkt
de continue werkingsduur tot het
maximum dat
in tabel 2 wordt
weergegeven)
Gebruikslimieten
Over het algemeen is ROBUS in staat hekken te automatiseren met een gewicht of lengte volgens de
limieten vermeld in tabel 2
Levensduur
Geschat op 20.000 tot 250.000 cycli, volgens de voorwaarden vermeld in tabel 2
Voeding
Maximaal opgenomen vermogen bij de start [overeenkomend met ampère]
230Vac (+10% -15%) 50/60Hz.
330W [2A]
[3,9A versie /V1]
515W [2,5A]
[4,8A versie /V1]
450W [2,3A]
[4,4A versie /V1]
330W [2A]
[3,9A versie /V1]
330W [2,5A]
[4,8A versie /V1]
Isolatieklasse
1 (aarding is noodzakelijk)
Noodvoeding
Met optioneel accessoire PS124
Knipperlichtuitgang
Voor 2 LUCYB-knipperlichten (lamp van 12V, 21W)
Uitgang S.C.A.
Voor 1 lamp van 24V en maximaal 4W (de uitgangsspanning kan variëren tussen –30 en +50% en kan
ook kleine relais aansturen)
Uitgang BLUEBUS
Een uitgang met een maximale belasting van 15 BLUEBUS-eenheden
Ingang STOP
Voor normaal gesloten contacten, normaal open contacten of contacten met een constante weerstand van 8,2 KΩ; bij automatische herkenning (een verandering ten opzichte van de opgeslagen
status veroorzaakt de instructie “STOP”)
Ingang PP
Voor contacten die normaal gesproken open zijn (bij sluiting van het contact wordt de opdracht P.P.
gegenereerd)
Ingang OPEN
Voor contacten die normaal gesproken open zijn (bij sluiting van het contact wordt de opdracht OPEN
gegenereerd)
Ingang SLUIT
Voor contacten die normaal gesproken open zijn (bij sluiting van het contact wordt de opdracht SLUIT
gegenereerd)
Radiokoppeling
SM-connector voor SMXI- of SMXIS-ontvangers
Ingang Radio-ANTENNE
52Ω voor kabel van het type RG58 of vergelijkbaar
Programmeerbare functies
8 functies van het type ON-OFF en 8 instelbare functies (zie de tabellen 5 en 7)
Functies met automatische
herkenning
Automatische herkenning van de inrichtingen aangesloten aan de uitgang BLUEBUS.
Automatische herkenning van het type “STOP”-inrichting (NA-contact, NC-contact of contact met
weerstand 8,2 KΩ).
Automatische herkenning van de lengte van het hek en berekening van de vertragingspunten en de
gedeeltelijke opening.
Gebruik in bijzonder zure of
zoute omgeving, of in een
omgeving met explosiegevaar
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Nederlands – 23
NL
Model type
NL
24 – Nederlands
Ontgrendeling en handmatige manoeuvre: voordat u dit gaat doen dient u erop te letten dat ontgrendeling alleen
kan plaatsvinden wanneer de vleugel stil staat.
Voor vergrendeling: doe hetzelfde, maar dan in omgekeerde volgorde
1 Verschuif het plaatje dat het slot
beschermt.
4 Verplaats de vleugel handmatig.
NL
3 Trek aan de ontgrendelingshandgreep.
2 Steek de sleutel in het slot en draai die met
de wijzers van de klok om.
Bediening wanneer de veiligheidsinrichtingen buiten gebruik zijn: indien de veiligheidsinrichtingen van
de poort niet correct mochten functioneren, kunt u de
poort toch bedienen.
• Activeer de bediening van de poort (met de afstandsbediening, sleutelschakelaar, etc.); als alles in orde
is zal de poort normaal open of dicht gaan, anders
zal het knipperlicht enkele malen knipperen en zal de
manoeuvre niet van start gaan (het aantal malen dat
het knipperlicht knippert heeft te maken met de reden
waarom de manoeuvre niet van start kan gaan).
• In dit geval moet u de bedieningsinrichting binnen
3 seconden nogmaals activeren en geactiveerd
houden.
• Na ongeveer 2s komt de poort in beweging en wel
in de modus “iemand aanwezig”, d.w.z. zolang
de bedieningsinrichting geactiveerd blijft, beweegt
de poort; zodra de bedieningsinrichting losgelaten
wordt, stopt de poort.
! Wanneer de beveiligingen buiten gebruik zijn,
moet het automatisme zo snel mogelijk gerepareerd worden.
Vervanging van de batterij van de afstandsbediening: als uw afstandsbediening na enige tijd minder
lijkt te werken, of helemaal niet te werken, zou dit
eenvoudigweg kunnen komen omdat de batterij leeg is
(afhankelijk van het type daarvan kan dat na verschillende maanden of meer dan een jaar zijn). U kunt dit
zien doordat het waarschuwingslampje dat de doorzending bevestigt, zwak brandt, of helemaal niet brandt, of
slechts eventjes brandt. Voordat u zich tot de installateur wendt kunt u proberen de batterij van een andere
zender die wèl werkt, in te zetten
als dit de oorzaak van de storing is, behoeft u alleen
maar een nieuwe batterij van hetzelfde type in te zetten.
De batterijen bevatten vervuilende stoffen: gooi ze niet
met het gewone huisvuil weg, maar gebruik de methoden die in de plaatselijke voorschriften voorzien zijn.
Nederlands – 25
Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker van de reductiemotor ROBUS
• Voordat u de automatisering voor de eerste maal
gaat gebruiken, is het raadzaam u door de installateur te laten uitleggen waar de restrisico’s ontstaan,
en enkele minuten van uw tijd te besteden aan het
lezen van deze handleiding met aanwijzingen en
aanbevelingen voor de gebruiker die de installateu u overhandigd heeft. Bewaar deze handleiding
voor eventuele toekomstige twijfels en geef haar aan
een eventuele nieuwe eigenaar van de automatisering.
• Uw automatisering is een machine die getrouwelijk uw instructies opvolgt; onverantwoordelijk en
oneigenlijk gebruik kan maken dat het een gevaarlijke
machine wordt: laat de automatisering niet werken als
er zich mensen, dieren of zaken binnen haar bereik
bevinden.
• Kinderen: een automatiseringsinstallatie biedt een hoge
graad van veiligheid, doordat ze met haar beveiligingssystemen de manoeuvre bij aanwezigheid van mensen
of zaken onderbreekt en altijd een voorspelbare en veilige
activering garandeert. Het is in ieder geval verstandig kinderen te verbieden in de buurt van de installatie te spelen
en de afstandsbedieningen buiten hun bereik te houden
om te voorkomen dat de installatie per ongeluk in werking
komt: het is geen speelgoed!
• Storingen: Zodra u constateert dat de automatiseringsinstallatie niet werkt zoals ze dat zou moeten
doen, dient u de stroomtoevoer naar de installatie te
onderbreken en haar handmatig te ontgrendelen. Probeer niet zelf te repareren, maar roep de hulp van uw
vertrouwensinstallateur in: intussen kan de installatie
werken als een niet geautomatiseerde toegang, wanneer u de reductiemotor op de hieronder beschreven
manier ontgrendeld hebt.
• Onderhoud: Zoals elke machine heeft uw installatie
periodiek onderhoud nodig om haar zo lang mogelijk
en geheel veilig te laten werken.Stel met uw installateur een onderhoudsplan met periodieke frequentie
op; Nice raadt bij normaal gebruik bij een woning een
onderhoudsbezoek om het half jaar aan, maar dit
tijdsbestek kan variëren in functie van een meer of
minder intensief gebruik. Alle controle-, onderhoudsof reparatiewerkzaamheden mogen uitsluitend door
gekwalificeerd personeel worden uitgevoerd.
• Ook al bent u van mening dit te kunnen doen, breng
geen wijzigingen aan de installatie en de programmerings- en afstellingsparameters van uw automatiseringsinstallatie aan: uw installateur is aansprakelijk.
•
De opleveringstest, de periodieke nderhoudswerkzaamheden en de eventuele reparatiewerkzaamheden
dienen gedocumenteerd te worden door wie die uitvoert en de documenten dienen door de eigenaar van
de installatie bewaard te worden.
De enige werkzaamheden die de gebruiker regelmatig kan en moet uitvoeren zijn het reinigen van de
glaasjes van de fotocellen en het verwijderen van bladeren en stenen die het automatisme in diens werking
kunnen belemmeren. Om te voorkomen dat iemand de
deur in beweging kan bregen dient u eraan te denken
voordat u dit gaat doen het automatisme (zoals
verderop beschreven) te ontgrendelen en voor het
schoonmaken alleen een enigszins vochtige in water
gedrenkte doek te gebruiken.
• Afvalverwerking: Als de automatisering niet meer
gebruikt kan worden, dient u zich ervan te vergewissen dat de sloop daarvan door gekwalificeerd personeel wordt uitgevoerd en dat het materiaal volgens de
plaatselijk geldende voorschriften wordt hergebruikt of
naar de afvalverwerking wordt gezonden.
• In geval van defecten of stroomuitval: In afwachting van het bezoek van uw installateur, (of het terugkeren van de elektrische stroom als de installatie niet
van bufferbatterijen voorzien is), mag de installatie
gebruikt worden als elke andere niet-geautomatiseerde
toegang. Hiertoe dient u de automatisering handmatig
te ontgrendelen: aan deze handeling, die de enige is
die de gebruiker van de automatisering mag uitvoeren,
heeft Nice bijzonder veel aandacht besteed om u altijd
een maximum aan gebruiksvriendelijkheid te garanderen, zonder dat u gereedschap moet gebruiken of
fysieke kracht moet aanwenden.