Documenttranscriptie
Inhoudsopgave
Pagina
1.
Inleiding..............................................................................................................................................................84
2.
Verklaring van symbolen.....................................................................................................................................84
3.
Doelmatig gebruik...............................................................................................................................................85
4.
Inhoud van de verpakking...................................................................................................................................85
5.
Benodigde accessoires.......................................................................................................................................86
6.
Veiligheidsinstructies..........................................................................................................................................87
a) Algemeen.....................................................................................................................................................87
b) Ingebruikname..............................................................................................................................................88
c) Rijden met het voertuig.................................................................................................................................89
7.
Opmerkingen over batterijen en accu's..............................................................................................................90
8.
Rijaccu voor het voertuig laden..........................................................................................................................92
9.
Ingebruikname....................................................................................................................................................93
a) Carrosserie openen/verwijderen...................................................................................................................93
b) Rijregelaar configureren...............................................................................................................................94
c) Batterijen/accu's in de zender plaatsen........................................................................................................94
d) Zender in gebruik nemen..............................................................................................................................94
e) De rijaccu in het voertuig plaatsen...............................................................................................................95
f) Rijaccu aansluiten op de rijregelaar.............................................................................................................95
g) Rijregelaar inschakelen................................................................................................................................96
h) Voertuig besturen.........................................................................................................................................97
i) Rit beëindigen...............................................................................................................................................98
10. Instelmogelijkheden van het voertuig.................................................................................................................99
a) Wielvlucht instellen.......................................................................................................................................99
b) Spoor instellen............................................................................................................................................101
c) Schokdempers instellen.............................................................................................................................102
11. Reiniging en onderhoud....................................................................................................................................103
a) Algemeen...................................................................................................................................................103
b) Voor of na elke rit........................................................................................................................................103
c) Wielen vervangen.......................................................................................................................................104
d) Instellen van de tandflankspeling...............................................................................................................105
12. Verwijdering......................................................................................................................................................106
a) Algemeen...................................................................................................................................................106
b) Batterijen en accu's....................................................................................................................................106
83
Pagina
13. Conformiteitsverklaring (DOC)..........................................................................................................................106
14. Verhelpen van storingen...................................................................................................................................107
15. Technische gegevens.......................................................................................................................................109
a) Voertuig......................................................................................................................................................109
b) Afstandsbediening......................................................................................................................................109
c) LiPo-oplader...............................................................................................................................................109
d) Accu............................................................................................................................................................109
1. Inleiding
Geachte klant,
Hartelijk dank voor de aankoop van dit product.
Het product voldoet aan de wettelijke , nationale en Europese voorwaarden.
Om deze situatie te behouden en een veilig gebruik te garanderen, moet u als gebruiker deze gebruiksaanwijzing in
acht nemen!
Deze gebruiksaanwijzing behoort bij dit product. Er staan belangrijke aanwijzingen in over de ingebruikname en het gebruik. Houd hier rekening mee als u dit product doorgeeft aan derden. Bewaar deze gebruiksaanwijzing daarom voor later gebruik!
Alle vermelde bedrijfs- en productnamen zijn handelsmerken van de respectievelijke eigenaren. Alle rechten voorbehouden.
Bij technische vragen kunt u zich wenden tot onze helpdesk.
Voor meer informative kunt u kijken op www.conrad.nl of www.conrad.be
2. Verklaring van symbolen
Het symbool met een uitroepteken in een driehoek duidt op belangrijke aanwijzingen in deze gebruiksaanwijzing die beslist opgevolgd moeten worden.
U ziet het pijl-symbool waar bijzondere tips en aanwijzingen over de bediening worden gegeven.
84
3. Doelmatig gebruik
Dit product is een vierwielaangedreven modelvoertuig, dat via de meegeleverde afstandsbediening draadloos bestuurd kan worden. De stuurfuncties zijn vooruit/achteruit/links/rechts (elk traploos).
De ingebouwde motor wordt aangestuurd via een elektronische rijregelaar en de besturing door een servomotor.
Het voertuig (chassis en carrosserie) is rijklaar gemonteerd.
Bovendien bevindt zich een NiMH rijaccu en een NiMH-oplader evenals 4 batterijen van het type AA/mignon voor de
zender bij de levering.
Het apparaat is geen speelgoed en is niet geschikt voor kinderen jonger dan 14 jaar.
Neem de veiligheidsinstructies in deze gebruiksaanwijzing in acht. Deze bevatten belangrijke informatie
voor de omgang met het product. Lees de gebruiksaanwijzing voor de ingebruikname en het gebruik van
het voertuig in zijn geheel en goed door.
Het niet in acht nemen ervan kan verschillende gevaren met zich meebrengen; bijv. verwondingsgevaar.
4. Inhoud van de verpakking
• Rijklaar gemonteerd voertuig
• Zender (afstandsbediening)
• 6-cellige NiMH rijaccu (nominale spanning 7,2 V)
• NiMH-oplader
• 4 AA/mignonbatterijen voor de zender
• Gebruiksaanwijzing voor het voertuig
• Gebruiksaanwijzing voor de afstandsbediening (op CD)
• Gebruiksaanwijzing voor de oplader (op CD)
Actuele gebruiksaanwijzingen
Download de meest recente gebruiksaanwijzing via de link www.conrad.com/downloads of scan de
afgebeelde QR-Code. Volg de instructies op de website.
85
5. Benodigde accessoires
Bij de levering vindt u zowel een voor het voertuig passende NiMH rijaccu, een NiMH-oplader en 4 AA/mignonbatterijen voor de zender. Voor het eerste gebruik van het voertuig hebt u dus geen extra accessoires nodig.
Voor een optimaal gebruik van het voertuig raden wij echter nog de volgende onderdelen aan:
• Een of meer andere passende rijaccu's
Opgelet!
De rijregelaar is zowel geschikt voor een 6-cellige NiMH rijaccu als voor een 2-cellige Lipo-accu.
De meegeleverde NiMH-oplader mag echter alleen voor het opladen van een NiMH rijaccu worden
gebruikt. Als u probeert een LiPo-accu met de NiMH-oplader op te laden, dan bestaat brand- en
explosiegevaar!
Een LiPo-rijaccu mag alleen met een geschikte LiPo-oplader worden opgeladen (en een NiMH-accu uitsluitend via een NiMH-oplader). Als u dus een LiPo-accu voor het voertuig wilt aanschaffen, dan heeft u tevens
een geschikte Lipo-oplader nodig.
• Reservebanden (om versleten/beschadigde banden snel te kunnen vervangen)
• Montagestandaard (voor proefdraaien en gemakkelijk onderhoud)
• Divers gereedschap (bijv. schroevendraaier, punttang, inbuskantsleutel)
• Persluchtspray (voor reinigingsdoeleinden)
• Borglak (om losgeraakte schroefverbindingen weer te fixeren)
• Transporttas
U vindt de reserveonderdelenlijst op onze internetpagina in het downloadbereik van het betreffende product.
86
6. Veiligheidsinstructies
In geval van schade, die ontstaat door het niet naleven van de gebruiksaanwijzing, komt de waarborg/garantie te vervallen. Wij zijn niet aansprakelijk voor gevolgschade!
Wij zijn niet aansprakelijk voor materiële schade of persoonlijk letsel veroorzaakt door verkeerd
gebruik of het niet opvolgen van de veiligheidsinstructies! In dergelijke gevallen komt de waarborg/
garantie te vervallen.
Bovendien valt schade voortvloeiend uit gewone slijtage tijdens het gebruik (bijv. versleten wielen of tandwielen) en schade door ongevallen (bijv. gebroken ophanging, verbogen chassis, enz.) niet onder de garantie.
Geachte klant, deze veiligheidsinstructies zijn niet alleen bedoeld voor de bescherming van het product,
maar ook voor de bescherming van uw gezondheid en die van anderen. Lees daarom dit hoofdstuk aandachtig door, voordat u het product in gebruik neemt!
a) Algemeen
Let op, belangrijke aanwijzing!
Het gebruik van het model kan materiële schade en/of persoonlijk letsel veroorzaken. Zorg er dus voor dat
u voor het gebruik van het model voldoende verzekerd bent; bijvoorbeeld via een aansprakelijkheidsverzekering. Als u al een aansprakelijkheidsverzekering hebt, controleer dan voordat u het model in gebruik
neemt of dit door uw verzekeringsmaatschappij wordt gedekt.
• Vanwege de veiligheid en de normering is het niet toegestaan dit product zelf te modificeren en/of aan
te passen.
• Het apparaat is geen speelgoed en is niet geschikt voor kinderen jonger dan 14 jaar.
• Het product mag niet vochtig of nat worden.
• Laat verpakkingsmateriaal niet rondslingeren; dit kan voor kinderen gevaarlijk speelgoed zijn.
• Als u vragen heeft die niet door deze gebruiksaanwijzing kunnen worden beantwoord, kunt u contact
opnemen met ons (zie voor contactgegevens hoofdstuk 1) of met een andere specialist.
• De bediening en het gebruik van op afstand bedienbare modelvoertuigen moet geleerd worden! Als
u nog nooit een dergelijk voertuig bestuurd heeft, moet u heel voorzichtig rijden en u eerst vertrouwd
maken met de reacties van het voertuig op de commando´s van de afstandsbediening. Wees geduldig!
• Neem bij het gebruik van het product geen risico’s! Uw eigen veiligheid en die van uw omgeving is
uitsluitend afhankelijk van het verantwoorde gebruik van het model.
• Het beoogd gebruik van het voertuig vergt regelmatige onderhoudswerkzaamheden en/of reparaties. De
banden zijn bijvoorbeeld onderhevig aan slijtage of een rijfout kan ongevalschade veroorzaken.
Gebruik voor de dan vereiste onderhouds- of reparatiewerkzaamheden alleen originele reserveonderdelen!
87
b) Ingebruikname
• De gebruiksaanwijzing voor de zender en de oplader worden afzonderlijk meegeleverd. Houd beslist
rekening met de daar vermelde veiligheidsinstructies en alle verdere informatie! Bij ondoelmatig gebruik,
in het bijzonder van de oplader, kunnen er allerlei gevaren optreden.
• Wikkel de antennekabel nooit op! Dit vermindert de reikwijdte aanzienlijk. Let er daarbij goed op dat de
antennekabel niet wordt beschadigd. Kort de antennekabel nooit in!
• Gebruik uitsluitend voor het voertuig geschikte rijaccu's. Gebruik de rijregelaar nooit via een lichtnetadapter, ook niet voor testdoeleinden.
• Dit voertuig is uitsluitend geschikt voor een NiMH rijaccu met 6 cellen (nominale spanning 7,2 V) of een
LiPo rijaccu met 2 cellen (nominale spanning 7,4 V).
Bij gebruik van rijaccu's met meer cellen bestaat brandgevaar door oververhitting van de rijregelaar.
Bovendien wordt de aandrijving van het voertuig overbelast en daardoor beschadigd (bijv. het
differentieel). De waarborg/garantie komt te vervallen!
Opgelet!
De meegeleverde NiMH-oplader mag alleen worden gebruikt voor het opladen van een NiMHrijaccu. Als u probeert een LiPo-accu met de NiMH-oplader op te laden, dan bestaat brand- en
explosiegevaar!
Een LiPo-rijaccu mag alleen met een geschikte LiPo-oplader worden opgeladen (en een NiMH-accu
uitsluitend via een NiMH-oplader). Als u dus een LiPo-accu voor het voertuig wilt aanschaffen, dan heeft
u tevens een geschikte Lipo-oplader nodig.
Let er daarom altijd op, een voor de accutechnologie bijpassende oplader te gebruiken.
• Schakel bij de ingebruikname steeds eerst de zender in. Pas daarna mag de rijaccu van het voertuig met
de rijregelaar verbonden en de rijregelaar ingeschakeld worden. Dit kan anders tot onvoorziene reacties
van het voertuig leiden!
Ga hiervoor als volgt te werk:
-- Zet het voertuig voor het aansluiten op een geschikt onderstel zodat de wielen vrij kunnen draaien.
-- Schakel de rijregelaar uit.
-- Als dat nog niet gebeurd is, schakel dan de zender in. Controleer de werking hiervan (bijv. bedrijfsindicator van de zender).
-- Zet op de zender de trimregelaars voor de gas-/remfunctie in de middelste stand.
-- Sluit nu pas de volgeladen rijaccu aan op de rijregelaar.
-- Schakel daarna de rijregelaar in. Wacht vervolgens enkele seconden totdat de rijregelaar zijn zelfdiagnose heeft afgesloten.
-- Controleer of het voertuig zoals verwacht op de afstandsbediening reageert (besturing en aandrijving), voordat u het van de ondergrond neemt en het met de wielen op de grond plaatst.
88
c) Rijden met het voertuig
• Verkeerd gebruik kan ernstig persoonlijk letsel en materiële schade tot gevolg hebben! Rijd alleen zolang u direct zichtcontact met het voertuig hebt. Rijd daarom ook niet ‘s nachts.
• Rijd alleen wanneer uw reactievermogen niet verminderd is. Vermoeidheid of beïnvloeding door alcohol
of medicijnen kan, net zoals bij een echte auto, verkeerde reacties tot gevolg hebben.
• Denk eraan dat u met dit modelvoertuig niet op de openbare weg, pleinen en straten mag rijden. Gebruik
het ook niet op privéterrein zonder toestemming van de eigenaar.
• Rij niet op mensen of dieren af!
• Vermijd het rijden bij zeer lage buitentemperaturen. Kunststof onderdelen verliezen hierdoor aan elasticiteit. Dit kan bij een klein ongeluk al grote schade kan veroorzaken.
• Rijd niet tijdens onweer onder hoogspanningskabels of in de buurt van zendmasten.
• Laat de zender altijd ingeschakeld zolang het voertuig in gebruik is.
• Om het voertuig weg te zetten moet u altijd eerst de rijregelaar van het voertuig uitzetten en vervolgens
de rijaccu volledig ontkoppelen van de rijregelaar.
Pas dan mag de zender worden uitgeschakeld.
• Bij zwakke batterijen (of accu's) in de zender neemt het bereik af. Vervang de batterijen of accu's door
nieuwe.
Als de rijaccu in het voertuig leeg raakt, wordt deze trager of reageert niet meer goed op de zender.
De rijaccu in het voertuig is niet alleen bestemd voor de stroomvoorziening van de motor via de
rijregelaar, maar de rijregelaar genereert ook de nodige spanning/stroom voor de ontvanger en de
stuurbekrachtiging.
Daarvoor is in de rijregelaar een BEC ingebouwd (Engels voor "Battery Eliminator Circuit", elektronische
schakeling voor directe stroomvoorziening van de ontvanger zonder extra ontvangeraccu).
Bij een te lage spanning van de rijaccu kan ook de spanning aan de ontvanger dalen, wat ertoe leidt dat
het voertuig niet meer op de stuurbevelen van de zender reageert.
In dit geval moet u het gebruik onmiddellijk stoppen (rijregelaar uitschakelen, rijaccu loskoppelen van het
voertuig, zender uitschakelen). Vervang daarna de rijaccu van het voertuig of laad de rijaccu weer op.
• Zowel de motor en de aandrijving alsook de rijregelaar en de rijaccu van het voertuig worden warm
tijdens het gebruik. Las voor elke accuwissel een pauze van ten minste 5 tot 10 minuten in.
• Laat de rijaccu voor het laden volledig afkoelen.
• Raak de motor, de cruisecontrol en de accu niet aan tot deze afgekoeld zijn. Gevaar voor brandwonden!
89
7. Opmerkingen over batterijen en accu's
Het gebruik van batterijen en accu’s is tegenwoordig weliswaar vanzelfsprekend, maar er bestaan
toch tal van gevaren en problemen. Vooral bij LiPo-accu's met hun hoge energie-inhoud (in vergelijking met gewone NiMH-accu's) dient men verschillende voorschriften in acht te nemen, omdat er
anders explosie- en brandgevaar bestaat.
Houd daarom in ieder geval rekening met de volgende informatie en veiligheidsinstructies voor de
omgang met batterijen en accu’s.
• Houd batterijen en accu’s uit de buurt van kinderen.
• Laat batterijen en accu’s niet rondslingeren. Er bestaat dan gevaar dat ze door kinderen of huisdieren
worden ingeslikt. Neem in dat geval onmiddellijk contact op met een arts!
• U mag batterijen/accu’s nooit kortsluiten, demonteren of in vuur werpen. Er bestaat explosiegevaar!
• Als u het product langere tijd niet gebruikt (bijv. als u het opbergt), moet u de batterijen/accu’s uit de
zender halen om beschadigingen door lekkende batterijen/accu’s te voorkomen. Koppel de rijaccu volledig los van het voertuig en haal hem uit het voertuig.
• Lekkende of beschadigde batterijen/accu’s kunnen bij contact met de huid chemische brandwonden
veroorzaken. Gebruik in dergelijke gevallen geschikte veiligheidshandschoenen.
• Uit batterijen en accu’s lekkende vloeistoffen zijn chemisch uiterst agressief. Voorwerpen of oppervlakken die ermee in contact komen, kunnen ernstig beschadigd raken. Bewaar batterijen en accu’s daarom
op een geschikte plaats.
• Gewone (niet-oplaadbare) batterijen mogen niet worden opgeladen. Er bestaat brand- en explosiegevaar! Laad uitsluitend batterijen op die daarvoor bestemd zijn en gebruik hiervoor een geschikte acculader.
• Let bij het plaatsen van de batterijen en het aansluiten van een rijaccu op de juiste polariteit (plus/+ en
min/-).
• U mag nooit batterijen en accu’s door elkaar gebruiken! Gebruik voor de zender ofwel oplaadbare ofwel
niet-oplaadbare batterijen.
• Vervang steeds de volledige set batterijen/accu's in de zender. Gebruik geen volle en halfvolle batterijen
of accu’s door elkaar. Gebruik steeds batterijen of accu’s van hetzelfde type en dezelfde fabrikant.
• Afhankelijk van de accutechnologie (NiMH, LiPo....) is een geschikte acculader nodig. Laad LiPo-accu's
bijvoorbeeld nooit op met een NiMH-oplader! Er bestaat brand- en explosiegevaar!
• Voor het opladen van meercellige LiPo-accu's is een geschikte balancer absoluut noodzakelijk (in de
meeste LiPo-opladers is dit al ingebouwd). Een stabilisator (ook wel equalizer genoemd) voorkomt het
overladen van een LiPo-cel door de individuele celspanningen te controleren.
Het overladen van een LiPo-cel (max. celspanning 4,24 V) kan de cel doen opzwellen en zelfs brand of
een explosie veroorzaken!
• U mag alleen accu’s opladen die niet beschadigd zijn. Als de uitwendige isolatie van de accu of de
behuizing ervan beschadigd is of als de accu vervormd is of bol staat, mag deze in geen geval worden
opgeladen. In dit geval bestaat er een acuut gevaar voor brand en explosies!
• U mag accu’s nooit direct na het gebruik opladen. Laat de accu’s altijd eerst afkoelen (ten minste 5 à
10 minuten).
90
• Haal de accu uit het model om deze op te laden. Koppel de rijaccu volledig los van de snelheidsregelaar
voordat u deze oplaadt.
• Zet de oplader en accu op een hittebestendig, ontbrandbaar oppervlak.
• Oplader en accu’s worden warm tijdens het laden. Houd daarom voldoende afstand tussen oplader en
de accu; leg de accu nooit op de oplader. Dek de oplader en de accu nooit af. U mag de oplader en de
accu niet aan hoge/lage temperaturen en direct zonlicht blootstellen.
• Laad de accu’s nooit zonder toezicht op.
• Laad accu’s regelmatig op (ongeveer elke 2 à 3 maanden), omdat de accu’s zich anders door zelfontlading te diep ontladen. Daardoor worden de accu’s onbruikbaar!
NiMH-accu’s (behalve speciale typen met geringe zelfontlading) verliezen hun energie reeds binnen
enkele weken.
LiPo-accu's behouden hun energie normaal gesproken gedurende meerdere maanden, maar ze worden
door een diepteontlading blijvend beschadigd en kunnen niet meer worden gebruikt.
• Gebruik nooit een te hoge laadstroom; raadpleeg de gegevens van de fabrikant met betrekking tot het
ideale resp. maximale laadstroom.
• Koppel de accu los van de oplader als deze volledig opgeladen is.
• Laders en accu’s mogen niet vochtig of nat worden. Er bestaat levensgevaar door elektrische schokken
en bovendien brand- of explosiegevaar door de accu!
Vooral accu's met lithium-technologie (bijv. LiPo-accu's) zijn vanwege de gebruikte chemicaliën zeer
gevoelig voor vocht!
91
8. Rijaccu voor het voertuig laden
• Het product wordt geleverd met een 6-cellige NiMH rijaccu en een hiervoor geschikte NiMH-oplader. Neem voor het
opladen van de rijaccu ook de gebruiksaanwijzing van de oplader in acht.
Opgelet!
De meegeleverde NiMH-oplader mag alleen worden gebruikt voor het opladen van een NiMH-rijaccu. Als u probeert een LiPo-accu met de NiMH-oplader op te laden, dan bestaat brand- en explosiegevaar!
Een LiPo-rijaccu mag alleen met een geschikte LiPo-oplader worden opgeladen (en een NiMH-accu uitsluitend via een NiMH-oplader). Als u dus een LiPo-accu voor het voertuig wilt aanschaffen, dan heeft u tevens
een geschikte Lipo-oplader nodig.
• Een rijaccu is bij de levering normaal gesproken leeg en moet worden opgeladen. Voordat een rijaccu zijn maximale
capaciteit levert, moet deze meermaals ontladen en opgeladen worden.
Bij accu's met NiMH- of LiPo-techniek leidt het opladen van deels ontladen accu's niet tot problemen. Eerst ontladen is normaal gesproken niet nodig.
• Hoogwaardige rijaccu’s hebben niet alleen een grotere capaciteit om langer met het voertuig te kunnen rijden, maar
deze accu's hebben onder belasting ook een hogere uitgangsspanning. Op deze manier beschikt de motor over
een groter vermogen, wat zich uit in een betere acceleratie en een hogere snelheid.
• Accu’s warmen tijdens het laden of het ontladen (tijdens het rijden van het voertuig) op. Laad de accu’s pas op, als
ze afgekoeld zijn tot op kamertemperatuur. Hetzelfde geldt na het laden; gebruik de accu pas dan, als de accu na
het laden voldoende is afgekoeld.
• Gebruik alleen een oplader die geschikt is voor het gebruikte accutype (NiMH of LiPo).
• Verwijder de rijaccu uit het voertuig om op te laden en koppel deze volledig los van de snelheidsregelaar.
92
9. Ingebruikname
a) Carrosserie openen/verwijderen
De carrosserie kan worden omhoog geklapt om de rijaccu in te schakelen of voor instellingen aan de snelheidsregelaar. Hiervoor bevindt er zich er een speciale snelvergrendeling aan de achterkant van het voertuig.
Draai de snelvergrendeling niet te vast. Gebruik geen kracht bij het openen en sluiten.
Carrosserie openen
• Houd de ronde knop (A) in het midden van de snelvergrendeling ingedrukt en draai de buitenste handgreep
(B) 90° tegen de klok in (naar links).
• Laat de knop opnieuw los.
• Aansluitend kan de carrosserie omhoog worden geklapt.
Carrosserie sluiten
• Klap de carrosserie dicht.
• Houd de ronde knop (A) in het midden van de snelvergrendeling ingedrukt en draai de buitenste handgreep
(B) 90° met de klok mee (naar rechts).
• Laat de knop opnieuw los.
Borgbout instellen
Als de snelvergrendeling niet goed opent of sluit, controleer dan of de borgbout (C) binnenin is losgedraaid of
gedraaid is.
De borgbout (C) moet zo worden georiënteerd dat deze
een hoek van 90° maakt met de handgreep (B). Alleen
dan kan de snelvergrendeling worden losgedraaid en gesloten.
Carrosserie demonteren
De scharnierverbinding tussen voertuig en carrosserie kan
zeer eenvoudig worden losgedraaid door twee schroeven
(D) aan de voorzijde van het voertuig los te draaien (telkens één schroef links en rechts).
93
b) Rijregelaar configureren
De rijregelaar beschikt over twee jumpers via welke de
rijfunctie en het accutype geconfigureerd kunnen worden.
Steekbrug "Reverse" (A): Hier kan het achteruit rijden worden uitgeschakeld ("Disable") of ingeschakeld ("Enable").
Steekbrug "Battery" (B): Stel hier in welke rijaccu op de
rijregelaar wordt aangesloten (LiPo- of NiMH rijaccu).
Belangrijk!
Indien u een LiPo-accu gebruikt en u stelt het
accutype in op NiMH, dan wordt de accu te ver
ontladen en hierdoor onherstelbaar beschadigd.
Let er daarom altijd op dat u het juiste accutype
instelt voordat u met het voertuig rijdt.
Bij de instelling "LiPo" reduceert de rijregelaar bij een accuspanning onder 6,5 V het motorvermogen op 50 %.
Bij een accuspanning onder 6,0 V schakelt de rijregelaar de motor uit. Op deze manier wordt de LiPo rijaccu beschermd tegen diepte ontlading.
Bij de instelling "NiMH" wordt het motorvermogen bij een accuspanning onder 4,5 V gereduceerd; de motor wordt bij
een accuspanning onder 4,0 V uitgeschakeld.
c) Batterijen/accu's in de zender plaatsen
Open het batterijvak op de zender en plaats daar ofwel de batterijen ofwel volledig opgeladen accu's. Let bij het
plaatsen op de juiste polariteit (plus/+ en min/-), zie opdruk in het batterijvak. Sluit het batterijvak weer.
Neem bovendien ook de apart meegeleverde gebruiksaanwijzing van de afstandsbediening in acht.
d) Zender in gebruik nemen
Schakel de zender aan en zet de trimming voor de stuur- en rijfunctie elk in de middelste positie. Als de zender over
een dualrate-functie beschikt, moet deze worden uitgeschakeld resp. zo worden ingesteld dat de stuurinslag niet
wordt beperkt.
Neem bovendien ook de apart meegeleverde gebruiksaanwijzing van de afstandsbediening in acht.
94
e) De rijaccu in het voertuig plaatsen
Opgelet!
U mag de rijaccu nog niet met de rijregelaar verbinden. Neem eerst de zender in gebruik, zie hoofdstuk 9
c) en d).
Belangrijk!
Dit voertuig is uitsluitend geschikt voor een NiMH rijaccu met 6 cellen (nominale spanning 7,2 V) of een
LiPo rijaccu met 2 cellen (nominale spanning 7,4 V).
Bij gebruik van rijaccu's met meer cellen bestaat brandgevaar door oververhitting van de rijregelaar. Bovendien wordt de aandrijving van het voertuig overbelast en daardoor beschadigd (bijv. het differentieel).
De waarborg/garantie komt te vervallen!
Controleer of de accu het bij de rijregelaar passende stekkersysteem heeft en of de polariteit correct is
(rode kabel = plus/+, zwarte kabel = min/-).
Maak de beide klittenbanden (A) van de accuhouder los.
Plaats vervolgens de rijaccu in de accuhouder (B).
Als de aansluitkabel van de accu zeer kort is, moet de
accu zo in de accuhouder worden geplaatst dat de aansluitkabel naar voren is gericht.
Trek de beide klittenbanden (A) strak aan zodat de rijaccu
stevig vastzit en sluit de klittenband.
f) Rijaccu aansluiten op de rijregelaar
Om te vermijden dat de wielen plotseling beginnen te draaien en het voertuig daardoor ongecontroleerd
begint te rijden (als de trimregelaar voor de aandrijving bijv. versteld is), moet u het modelvoertuig op een
geschikte verhoging plaatsen (of op een startbox) zodat de wielen bij een storing vrij kunnen draaien.
Steek uw hand niet in de aandrijving. Houd de wielen niet vast.
Zet nu de rijregelaar uit (schakelstand "OFF"). De aan-/uitschakelaar bevindt zich boven aan het chassis, direct naast
de stuurservo. Neem vervolgens, indien u dit nog niet gedaan heeft, eerst de zender in gebruik (zie hoofdstuk 9. d)
en e).
Sluit daarna de rijaccu aan op de rijregelaar. Let daarbij op de juiste polariteit (rode kabel = plus/+, zwarte kabel =
min/-). Gebruik bij het verbinden van de accustekker met de aansluiting van de rijregelaar geen kracht.
Belangrijk!
Dit voertuig is uitsluitend geschikt voor een NiMH rijaccu met 6 cellen (nominale spanning 7,2 V) of een
LiPo rijaccu met 2 cellen (nominale spanning 7,4 V).
Let erop dat de kabels niet in de aandrijving van het voertuig of in het stuurmechanisme terecht kunnen komen.
Gebruik eventueel kabelbinders om de kabels te fixeren.
95
g) Rijregelaar inschakelen
Schakel de snelheidsregelaar in door de schuifschakelaar
in de stand "ON" te zetten.
Wacht vervolgens enkele seconden (gas-/remhendel op
de zender in de neutrale stand laten, niet bewegen), totdat
de rijregelaar de zelftest heeft voltooid.
Wanneer de rijregelaar geen zendersignaal of
geen juiste neutrale positie heeft herkend, blijft
de rode led knipperen. De rijregelaar kan niet in
gebruik worden genomen.
Betekenis van de geluidssignalen
Status-led
• 1x kort geluidssignaal: NiMH/NiCd rijaccu herkend
• Led uit: Gas-/remhendel op de zender is in de neutrale stand
• 2x kort geluidssignaal: LiPo rijaccu met 2 cellen herkend
• Led knippert: Gas-/remhendel op de zender is in de
stand voor vooruit of achteruit rijden
• 1x lang geluidssignaal: Zelftest is afgesloten, gas-/
remhendel op de zender bevindt zich in de neutrale • Led brandt: volgas vooruit
stand, rijregelaar is klaar voor gebruik
De geluidssignalen worden door een korte aansturing van de motor veroorzaakt.
Controleer nu de aandrijf- en stuurfuncties van het voertuig.
96
h) Voertuig besturen
Sluit de carrosserie, zie hoofdstuk 9. a). Plaats het voertuig nu op de grond. Steek uw vingers niet in de aandrijving
en houd het voertuig niet vast aan de wielen.
1. Gas-/remhendel loslaten (neutrale stand), voertuig rolt uit resp. beweegt niet (evt. trimregelaar voor de rijfunctie
op de zender corrigeren)
2. Vooruit rijden, gas-/remhendel langzaam naar de greep toe trekken
3. Vooruitrijden en dan remmen (het voertuig vertraagt; rolt niet langzaam uit), de gas-remhendel zonder onderbreking van de greep wegtrekken
4. Vooruitrijden, remmen en dan achteruitrijden: De gas-/remhendel zonder onderbreking van de greep wegtrekken
(remmen); als het voertuig tot stilstand komt de gas-/remhendel kort (ong. 1 seconde) in neutraal zetten, dan gas-/
remhendel van de greep wegtrekken (het voertuig rijdt nu achteruit)
Vooruitrijden
Remmen
Wanneer de auto
stilstaat, even wachten
(1 seconde)
Achteruitrijden
Als de gas-/remhendel direct zonder onderbreking van het vooruit naar achteruit wordt gewisseld vindt er een remfunctie van de aandrijving plaats (voertuig rijdt niet achteruit).
Indien direct van vooruit- naar achteruitrijden moet worden gewisseld, moet de gas-/remhendel eerst van de handgreep weggetrokken worden en in de neutraalstand worden gezet. Als het voertuig tijdens deze fase vooruitrijdt,
wordt daardoor ook de remprocedure uitgevoerd. Als de gas-/remhendel nu een tweede keer van de greep wordt
weggetrokken rijdt het voertuig achteruit.
Het voertuig rijdt dus na vooruit te zijn gereden pas achteruit, wanneer de gashendel nogmaals van de
greep wordt weggeduwd. Dit is nodig voor de remfunctie; het beschermt de aandrijving ook tegen overbelasting door een onmiddellijke omschakeling van vooruit- naar achteruitrijden.
97
Bedien de gashendel op de zender heel voorzichtig en rij in het begin niet te hard, tot u vertrouwd bent
met de reacties van de auto op de bediening. Maak geen snelle en schokkende bewegingen met de bedieningselementen van de zender.
Richt nooit met de antenne van de zender direct op het voertuig omdat het bereik dan sterk afneemt. Het
grootste bereik wordt behaald als de antenne van de zender en het voertuig telkens verticaal staan en
parallel aan elkaar liggen.
Als het voertuig de neiging heeft om naar links of rechts te trekken, moet u de trimregelaar voor de besturing op de zender overeenkomstig instellen.
Bij het wisselen tussen vooruit- en achteruitrijden dient de gas-/remhendel op de zender zich kort (ong. 1
seconde) in de neutrale stand te bevinden (neutrale stand = hendel loslaten, niet bewegen). Als de gas-/
remhendel direct zonder onderbreking van het vooruit naar achteruit wordt gewisseld vindt er een remfunctie van de aandrijving plaats (voertuig rijdt niet achteruit).
U moet het rijden onmiddellijk stopzetten als u ongewone reacties van het voertuig op de commando's van
de zender registreert of als het voertuig niet meer reageert. Dit kan worden veroorzaakt door een zwakke
rijaccu, zwakke batterijen/accu’s in de zender of een te grote afstand tussen het voertuig en de zender.
Ook een opgewikkelde/beschadigde antenne van de ontvanger, storingen op het gebruikte zendkanaal
(bijv. draadloze transmissies door andere apparaten, Bluetooth®, WLAN) of ongunstige zend-/ontvangstvoorwaarden kunnen een oorzaak zijn voor buitengewone reacties van het voertuig.
Voordat u de lege rijaccu vervangt door een volledig opgeladen rijaccu en de reis voortzet, moet u minimaal
5 - 10 minuten wachten totdat de motor en de snelheidsregelaar voldoende zijn afgekoeld.
i) Rit beëindigen
Om het rijden te beëindigen gaat u als volgt te werk:
• Laat de gas-/remhendel op de zender los, zodat deze in de neutrale positie staat en laat het voertuig uitrollen.
• Nadat het voertuig tot stilstand is gekomen, gaat de rijregelaar uit (schakelstand "OFF").
Raak de wielen of de aandrijving hierbij niet aan en beweeg in geen geval de gashendel op de zender!
Houd het voertuig niet aan de wielen vast!
Opgelet!
Motor, rijregelaar en rijaccu worden tijdens het gebruik zeer warm! Raak deze onderdelen daarom niet
onmiddellijk aan na het rijden, kans op brandwonden!
• Koppel de rijaccu los van de rijregelaar. Maak de stekkerverbinding volledig los.
• Pas dan mag de zender worden uitgeschakeld.
98
10. Instelmogelijkheden van het voertuig
a) Wielvlucht instellen
De wielvlucht geeft de hoek van de wielen met de verticale as aan.
Negatieve wielvlucht
Positieve wielvlucht
(Wielen aan de bovenkant naar binnen gericht) (Wielen aan de bovenkant naar buiten gericht)
De instelling van de wielen op de beide afbeeldingen boven is overdreven weergegeven, om het verschil
tussen negatieve en positieve wielvlucht te tonen. Voor de instelling van het modelvoertuig mag een dergelijke extreme instelling natuurlijk niet plaats vinden!
• Een negatieve wielvlucht van de voorwielen verhoogt de zijdelingse krachten van de wielen bij het nemen van
bochten, de sturing reageert sneller, de stuurkrachten worden kleiner. Tegelijkertijd wordt het wiel in de asrichting
op de wielas gedrukt. Daarmee wordt de axiale lagerspeling gecompenseerd, het rijgedrag wordt rustiger.
• Een negatieve wielvlucht op de achterwielen vermindert de neiging om met de achterkant van het voertuig uit de
bocht te vliegen.
• De instelling van een positieve wielvlucht daarentegen vermindert de zijdelingse krachten op de banden en moet
normaal gesproken niet worden gebruikt.
Wielvlucht op de vooras instellen:
De zgn. "Pivot-ball"-ophanging aan de vooras bestaat uit
een speciaal gevormde loopas, twee kogelkopschroeven
(A en B) en twee buiten liggende kunststof stelschroeven
(C).
Om de wielvlucht in te stellen, moeten de kogelkopschroeven (A) en (B) worden gedraaid via een kleine inbussleutel
van 2,5 mm (D), die door het gat van de stelschroef (C)
wordt gestoken.
De kunststof stelschroeven (C) kunnen worden vast of
losgedraaid met een grotere 5 mm inbussleutel (E). Ze
dienen echter alleen ertoe om de loopas aan de kogelkopschroeven (A) en (B) te fixeren.
Draai de stelschroeven (C) nooit met kracht vast, anders
kan de wielophanging niet vrij bewegen. Te los mogen de
stelschroeven (C) echter ook niet gedraaid worden, omdat
anders de kogelkopschroeven en daardoor de loopas gaat
wiebelen.
99
(Instelopties:
• Om de wielvlucht te verstellen, verdraait u de metalen kogelkopschroeven met een kleine 2,5 mm inbussleutel (D).
• Om de kunststof stelschroeven vaster aan te draaien (of los te draaien), verdraait u ze met een grotere 5 mm inbussleutel (E). Zoals reeds beschreven, moeten deze zo worden ingesteld, dat de metalen kogelkopschroeven in de
loopas gemakkelijk kunnen bewegen, maar niet wiebelen.
Wielvlucht negatiever instellen:
Draai de bovenste kogelkopschroef (A) naar rechts met de klok mee, de onderste kogelkopschroef (B) met dezelfde
hoek naar links tegen de klok in.
Wielvlucht positiever instellen:
Draai de bovenste kogelkopschroef (A) naar links tegen de klok in, de onderste kogelkopschroef (B) met dezelfde
hoek naar rechts met de klok mee.
Verdraai de kogelkopschroeven (A) en (B) slechts een kwartslag per keer via de kleine inbussleutel (D) en
controleer aansluitend de gewijzigde rijomstandigheden.
Het kleine zeshoekige gat van de kogelkopschroeven (A) en (B) is alleen zichtbaar wanneer u precies door
het grote zeshoekige gat van de kunststof stelschroeven (C) kijkt.
Draai de kogelkopschroeven niet te ver eruit, omdat anders de aandrijfas eruit kan vallen (of de schroefdraad van de kogelkopschroeven zit niet meer in de draagarmen).
Wielvlucht op de achteras instellen:
De wielvlucht kan worden ingesteld door het verdraaien
van de schroef (A) in de bovenste draagarm.
Aangezien deze schroef een linkse en rechtse schroefdraad heeft, hoeft u de draagarm voor het veranderen van
de wielvlucht niet te demonteren.
Verder bevinden zich op de fusee (B) meerdere verschillende bevestigingspunten voor de bovenste draagarm.
Als de draagarm aan een ander punt wordt bevestigd, verandert dit de wielvlucht bij het in- en uitveren van het wiel.
De fabrikant heeft hier voor het voertuig reeds een optimale instelling gekozen. Daarom hoeft u aan het bevestigingspunt (B) geen verandering uit te voeren.
100
b) Spoor instellen
Het spoor (toespoor = afb. "A", uitspoor = afb. "B") geeft de hoek
van de wielen ten opzichte van de rijrichting aan.
Tijdens het rijden
worden de wielen door de rolweerstand vooraan uit elkaar gedrukt en
staan daarom niet meer exact parallel ten opzichte van de rijrichting.
Ter compensatie kunnen de wielen van het stilstaande voertuig zo
ingesteld worden dat ze vooraan lichtjes naar binnen wijzen. Dit toespoor zorgt tegelijkertijd voor een betere zijdelingse geleiding van de
banden en zodoende voor een directere reactie van de besturing.
A
B
¦¦
Als u een zachtere reactie van de besturing wenst, kan dit via de
instelling van een uitspoor bereikt worden, d.w.z. de wielen van het
stilstaande voertuig wijzen naar buiten.
Een spoorhoek van meer dan 3° toespoor (A) of uitspoor
(B) leidt tot problemen bij het rijgedrag en een lagere snelheid. Bovendien neemt de slijtage van de banden hierdoor
toe.
De bovenstaande afbeelding toont een sterk overdreven instelling die alleen ter verduidelijking van het
verschil tussen toespoor en uitspoor dient. Als het voertuig op een dergelijke manier wordt ingesteld kan
deze nog maar zeer moeilijk worden bestuurd!
Spoor op de vooras instellen:
Het toe-/uitspoor aan de vooras kan worden ingesteld
door de spoorstangarm (A) te verdraaien. Aangezien deze
zowel een linkse en rechtse schroefdraad heeft, hoeft u
hem voor het verstellen niet te demonteren.
Draai altijd beide spoorstangarmen gelijkmatig (linker en
rechter voorwiel), aangezien anders de trimming op de
zender moet aangepast (of zelfs de aansturing door de
stuurbekrachtiging door het verplaatsen van de stang van
de stuurbekrachtiging).
In de loopas (B) bevinden zich bovendien meerdere bevestigingspunten voor de spoorstangarm; deze dienen
voor het veranderen van de inslaghoek van het voorwiel
(Ackermann-hoek).
De fabrikant heeft hier al de optimale instelling uitgevoerd, daarom hoeft u het bevestigingspunt (B) niet te veranderen.
Spoor op de achteras instellen:
Het spoor van de achteras is vast ingesteld en kan niet worden aangepast.
101
c) Schokdempers instellen
Vooras
Achteras
Aan het boveneinde van de schokdemper (A) kan de instelling van de veervoorspanning door kunststof clips in te
voegen worden uitgevoerd.
De schokdempers aan de voor- en achteras van het voertuig kunnen aan de bovenkant van de demperbrug (B) en de
onderste draagarm (C) in verschillende standen worden gemonteerd. De fabrikant heeft hier echter al een optimale
positie voor gekozen. Daarom dient een verandering alleen te worden uitgevoerd door professionele bestuurders.
Stel de schokdempers van een as altijd gelijk in (aan de linker- en rechterkant van de voor- of achteras), omdat anders
het rijgedrag nadelig wordt beïnvloed.
Professionele bestuurders kunnen ook veren met een andere hardheidsgraad gebruiken of de schokdempers met
een demperolie met een andere viscositeit vullen. Ook de inbouw van aluminium schokdempers die via een kartelwieltje instelbaar zijn is mogelijk.
Net zoals bij een "echte" auto zijn de schokdempers (resp. de rubberen afdichtingen in de schokdempers) van het
modelvoertuig onderhevig aan slijtage. Als er olie uit de schokdempers loopt (bijv. draagarm is zeer sterk vervuild met
olie, druppelsporen) moeten de afdichtingen of de schokdempers worden vervangen.
102
11. Reiniging en onderhoud
a) Algemeen
Voor de reiniging of het onderhoud moet de rijregelaar uitgezet worden en moet de rijaccu volledig van de rijregelaar
worden losgekoppeld. Als u zojuist met het voertuig hebt gereden, laat dan alle onderdelen (bijv. motor, rijregelaar
enz.) eerst volledig afkoelen.
Maak het voertuig na het rijden schoon door stof en vuil te verwijderen met bijvoorbeeld een schone langharige kwast
en een stofzuiger. Perslucht kan hierbij ook van pas komen.
Gebruik geen reinigingssprays of gewone schoonmaakmiddelen. Daardoor kan de elektronica beschadigd worden.
Bovendien leiden dergelijke middelen tot verkleuringen van de kunststof onderdelen of de carrosserie.
Was het voertuig nooit met water af, zoals bijv. met een hogedrukreiniger. Daardoor kan de motor, de rijregelaar en
ook de ontvanger beschadigd worden.
Voor het afvegen van de carrosserie kunt u een zachte en iets bevochtigde doek gebruiken. Wrijf niet te hard, anders
ontstaan er krassen.
b) Voor of na elke rit
Door de trillingen van de motor en schokken tijdens het rijden kunnen er onderdelen en schroefverbindingen losraken.
Controleer daarom voor of na iedere rit de volgende punten:
• Vaste zit van de wielmoeren en alle schroefverbindingen van het voertuig
• Bevestiging van de rijregelaar, aan-/uitschakelaar, ontvanger
• Bevestiging van de banden op de velgen en de toestand van de banden
• Bevestiging van alle kabels (deze mogen niet in bewegende delen van het voertuig terecht komen)
Controleer het voertuig ook voor en na elk gebruik op beschadigingen. Indien u beschadigingen vaststelt
mag het voertuig niet meer gebruikt worden.
Mochten versleten voertuigonderdelen (bijv. banden) of defecte onderdelen van het voertuig (bijv. een
gebroken draagarm) vervangen moeten worden, mag u alleen originele reserveonderdelen gebruiken.
103
c) Wielen vervangen
De banden zijn op de velg gefixeerd, zodat ze niet los kunnen raken van de velg. Wanneer de banden versleten zijn,
moet daarom het hele wiel worden vervangen.
Na het lossen van de wielmoer (A), trekt u het wiel van
de wielas.
Vervolgens wordt het nieuwe wiel geplaatst zodat de
inbusbout aan de binnenkant van de velg precies op de
moer van de wielmeenemer steekt.
Draai het wiel met de in het begin verwijderde wielmoer
(A) weer vast op e wielas. Pas echter tijdens het vastschroeven geen kracht toe, aangezien het wiel anders
moeizaam draait, waardoor de aandrijving beschadigd
kan raken.
Misschien blijft de moer van de wielmeenemer (B) bij het
verwijderen van het achterwiel in de velg steken of ze
draait zich los van de wielas (C). Zorg er dan voor dat de
meeneempen (D) er niet uitvalt en verloren gaat.
Wanneer later het wiel weer wordt gemonteerd, moet u in
elk geval controleren of de meeneempen (D) precies in
het midden van de wielas (C) zit en in de ervoor bestemde
groef in de meeneemmoer (B) komt te liggen.
Als de meeneempen (D) ontbreekt, kan de motor geen
draaimoment op het wiel overdragen en deze draait door.
104
d) Instellen van de tandflankspeling
De fabrikant heeft de tandflankspeling al ingesteld. Dit
hoeft in de regel niet gecorrigeerd te worden.
Het kan echter gebeuren dat de bevestigingsschroeven
van de motor na langdurig gebruik van het voertuig los
trillen.
In dit geval is het noodzakelijk dat de motor weer wordt
vastgeschroefd, maar daarbij moet erop worden gelet dat
de tandflankspeling juist is.
Trek de twee clips (A) naar buiten en verwijder de stofkap
(B).
Principieel moet de afstand tussen het hoofdtandwiel (C)
en het motorrondsel (D) zo klein mogelijk zijn, maar zonder dat de tandwielen stroef lopen.
Draai de bevestigingsschroeven (E) van de motor een
klein beetje los. Schuif daarna met lichte druk de motor
met het motorwiel (D) in de richting van het versnellingswiel (C).
De motor mag hierbij echter niet loszitten; de
bevestigingsschroeven mogen slechts zo ver
worden losgedraaid, dat de motor net kan worden bewogen.
Het motortandwiel en het hoofdtandwiel moeten nu zonder speling in elkaar grijpen. Dit is echter niet zo goed voor
de levensduur van de tandwielen!
Plaats een strookje dun papier (F) tussen het hoofdtandwiel (C) en het motortandwiel (D) en draai het hoofdtandwiel met de hand zo dat het strookje papier (max. 80 g
papier) tussen de twee tandwielen getrokken wordt.
Door de druk van het papier wordt de motor zo ver als
nodig teruggeduwd.
Draai nu in deze positie de bevestigingsschroeven (E) van de motor vast.
Als u vervolgens het hoofdtandwiel terugdraait om het strookje papier te kunnen verwijderen (G), moet tussen de twee
tandwielen de juiste afstand zijn ingesteld.
In het ideale geval zit het motortandwiel zo dicht mogelijk bij het hoofdtandwiel zonder dat de tanden elkaar
raken en de tandwielen daardoor stroef draaien.
Als de tandwielen (motortandwiel en hoofdtandwiel) te ver van elkaar staan, worden al na enkele seconden
rijden de tanden van het hoofdtandwiel door het motortandwiel letterlijk weggefreesd. De garantie komt
daarmee te vervallen!
Als het motortandwiel echter tegen het hoofdtandwiel drukt (de tandwielen draaien zonder speling), leidt
dit tot lagere prestaties, hoger stroomverbruik (de motor heeft meer vermogen nodig om het hoofdtandwiel
te laten draaien) en voortijdige slijtage van het hoofdtandwiel.
105
12. Verwijdering
a) Algemeen
Elektronische apparaten mogen niet met het gewone huisvuil weggegooid worden. Gooi het product aan
het einde van zijn gebruiksduur weg volgens de geldende wettelijke bepalingen.
Verwijder evt. geplaatste batterijen/accu's en voer deze gescheiden van het product af.
b) Batterijen en accu's
U bent als eindverbruiker volgens de KCA-voorschriften wettelijk verplicht alle lege batterijen en accu’s in te leveren;
verwijdering via het huisvuil is niet toegestaan.
Batterijen/accu's met schadelijke stoffen worden gekenmerkt door het hiernaast afgebeelde pictogram,
dat op het verbod van verwijdering via gewoon huishoudelijk afval duidt. Deze mogen niet via het huisvuil
worden afgevoerd. De aanduidingen voor irriterend werkende, zware metalen zijn: Cd = cadmium, Hg =
kwik, Pb = lood (aanduiding staat op de batterij/accu bijv. onder de links afgebeelde containersymbolen).
U kunt verbruikte batterijen/accu’s gratis bij de verzamelpunten van uw gemeente, onze filialen of overal waar batterijen/accu’s worden verkocht, afgeven.
Zo vervult u uw wettelijke verplichtingen en draagt u bij tot de bescherming van het milieu.
13. Conformiteitsverklaring (DOC)
Hiermee verklaart Conrad Electronic SE, Klaus-Conrad-Straße 1, D-92240 Hirschau dat het product voldoet aan
richtlijn 2014/53/EU.
De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is als download via het volgende internetadres beschikbaar:
www.conrad.com/downloads
Kies een taal door op een vlagsymbool te klikken en voer het bestelnummer van het product in het zoekveld
in; aansluitend kunt u de EU-conformiteitsverklaring downloaden in pdf-formaat.
106
14. Verhelpen van storingen
Ook al is het model volgens de huidige stand der techniek geconstrueerd, er kunnen nog altijd problemen of storingen
optreden. Daarom willen we u uitleggen hoe u eventuele storingen kunt verhelpen. Neem bovendien ook de meegeleverde gebruiksaanwijzing van de zender in acht.
Het model reageert niet of niet juist
• Bij 2,4 GHz-afstandsbedieningen moet de ontvanger met de zender worden gekoppeld. Deze procedure wordt
met de Engelse term "Binding" of "Pairing" aangeduid. Het koppelen wordt normaal gesproken door de fabrikant
uitgevoerd, maar kan uiteraard ook door uzelf worden uitgevoerd. Neem hiervoor de apart meegeleverde gebruiksaanwijzing van de zender in acht.
• Is de rijaccu van het voertuig leeg of zijn de batterijen in de zender leeg? Vervang de rijaccu of batterijen in de
zender dan door nieuwe.
• Hebt u eerst de zender en daarna de rijregelaar ingeschakeld? Bij omgekeerde volgorde werkt de rijregelaar om
veiligheidsredenen niet.
• Is de rijaccu correct aangesloten op de rijregelaar? Controleer de stekkerverbinding of deze eventueel verontreinigd of geoxideerd is.
• Is het voertuig te ver weg? Met een volle rijaccu en volle batterijen in de zender moet een bereik van 50 m of meer
mogelijk zijn. Dit kan echter worden verminderd door omgevingsinvloeden; bijv. storingen op de zendfrequentie of
de nabijheid van andere zenders (niet alleen zenders, maar ook WLAN-/Bluetooth®-apparaten die eveneens een
zendfrequentie van 2,4 GHz gebruiken), van metalen onderdelen, gebouwen, enz.
De positie van de antenne van de zender en ontvanger ten opzichte van elkaar heeft zeer sterke invloed op het
bereik. Het is het beste als zowel de antenne van de zender als van de ontvanger verticaal staan (met beide antennes parallel ten opzichte van elkaar). Als u echter de antenne van de zender op het voertuig richt, resulteert dit in
een zeer kort bereik!
• Controleer de juiste positie van de stekker van de rijregelaar en van de stuurservo in de ontvanger. Als de stekkers
180° gedraaid zijn aangesloten, dan werken de rijregelaar en de stuurservo niet.
Wanneer daarentegen de stekker van de rijregelaar en stuurservo met elkaar worden verwisseld stuurt de gas-/
remhendel op de zender de stuurservo en het draaiwiel de rijfunctie!
De auto blijft niet staan als de gas-/remhendel wordt losgelaten
• Corrigeer op de zender de trimregelaar voor de rijfunctie (neutrale stand instellen).
Het voertuig wordt trager of de stuurservo reageert nog maar weinig of helemaal niet meer; het bereik tussen
de zender en het voertuig is maar zeer klein
• De rijaccu is (bijna) leeg.
De stroomvoorziening van de ontvanger en zodoende ook van de stuurservo vindt plaats via de BEC van de rijregelaar. Daarom leidt een zwakke of lege rijaccu ertoe dat de ontvanger niet meer naar behoren werkt. Vervang de
rijaccu door een nieuwe volledig opgeladen rijaccu (vooraf een pauze van 5 à 10 minuten inlassen, zodat de motor
en de rijregelaar voldoende kunnen afkoelen).
• Controleer de batterijen/accu's in de zender.
107
Tijdens het rijden wordt het voertuig langzamer of blijft staan
• De rijaccu is (bijna) leeg.
• De rijregelaar is oververhit, de overtemperatuurbeveiliging is geactiveerd (rode led knippert; laat de rijregelaar
afkoelen, waarna het voertuig weer gereed voor gebruik is).
• De afstand tot de zender is te groot, de rijregelaar heeft via de ontvanger geen geldig stuursignaal herkend (of de
failsafe-functie van de ontvanger is geactiveerd; zie gebruiksaanwijzing van de zender).
Het voertuig rijdt niet correct rechtuit
• Lijn de besturing met behulp van de zender en de bijbehorende trimfunctie uit.
• Controleer de stuurstang, de servoarm, de servosaver en de schroefverbinding.
• Heeft het voertuig een ongeluk gehad? Controleer het voertuig dan op defecte of gebroken onderdelen en vervang
deze.
De besturing is tegengesteld ten opzichte van de beweging van het draaiwiel op de zender
• Activeer de reverse-instelling voor de stuurfunctie op de zender.
De rijfunctie is tegenovergesteld ten opzichte van de beweging van de gas-/remhendel op de zender
• Normaal gesproken moet het voertuig naar voren rijden, als de gas-/remhendel op de zender naar de greep toe
wordt getrokken.
Als dit niet het geval is, activeer dan op de zender de omkeerinstelling voor de rijfunctie.
• Als de motor is losgekoppeld van de rijregelaar (bijv. tijdens een reparatie van het voertuig) dient u de motorkabels
te verwisselen.
De besturing werkt niet of niet juist, stuuruitslag van het voertuig te gering
• Als de zender een dualrate-instelling biedt, controleer deze dan (neem de gebruiksaanwijzing van de zender in
acht). Bij een te geringe dualrate-instelling reageert de stuurbekrachtiging niet meer.
• Controleer het stuurmechanisme op losse onderdelen; controleer bijv. of de servoarm juist aan de servo is bevestigd.
108
15. Technische gegevens
a) Voertuig
Schaal ���������������������������������������������������1:10
Geschikte rijaccu types �������������������������6-cellige NiMH rijaccu (nominale spanning 7,2 V)
2-cellige LiPo rijaccu (nominale spanning 7,4 V)
Aandrijving ��������������������������������������������Elektromotor, type 550
Vierwielaandrijving via cardanas
Differentieel in voor- en achteras
Onderstel ����������������������������������������������Afzonderlijke wielophanging, dubbele draagarmen
Hydraulische schokdempers met spiraalveren, instelbaar
Spoor van de voorwielen instelbaar
Wielvlucht van de voor- en achterwielen instelbaar
Rijregelaar ��������������������������������������������Permanente stroomsterkte vooruit 40 A, achteruit 20 A
Stroom kortstondig (1 s) vooruit 180 A, achteruit 90 A
BEC-uitgang 5 V/DC, 2 A
Geïntegreerde beveiliging tegen te hoge temperatuur (ong. +100 °C)
Afmetingen (L x B x H) �������������������������420 x 295 x 165 mm
Banden-afmetingen (B x Ø) ������������������49 x 105 mm
Wielbasis ����������������������������������������������275 mm
Bodemvrijheid ���������������������������������������58 mm
Gewicht �������������������������������������������������1998 g (zonder rijaccu)
Geringe afwijkingen in afmetingen en gewicht kunnen om productietechnische redenen voorkomen.
b) Afstandsbediening
Neem de afzonderlijk bijgevoegde gebruiksaanwijzing voor de afstandsbediening in acht
c) LiPo-oplader
Houd rekening met de apart meegeleverde gebruiksaanwijzing van de LiPo-lader.
d) Accu
Bouwtype ����������������������������������������������NiMH, 6 cellen (nominale spanning 7,2 V); met T-aansluiting
Capaciteit ����������������������������������������������2000 mAh
109
Dies ist eine Publikation der Conrad Electronic SE, Klaus-Conrad-Str. 1, D-92240 Hirschau (www.conrad.com).
Alle Rechte einschließlich Übersetzung vorbehalten. Reproduktionen jeder Art, z. B. Fotokopie, Mikroverfilmung, oder
die Erfassung in elektronischen Datenverarbeitungsanlagen, bedürfen der schriftlichen Genehmigung des Herausgebers.
Nachdruck, auch auszugsweise, verboten. Die Publikation entspricht dem technischen Stand bei Drucklegung.
Copyright 2019 by Conrad Electronic SE.
This is a publication by Conrad Electronic SE, Klaus-Conrad-Str. 1, D-92240 Hirschau (www.conrad.com).
All rights including translation reserved. Reproduction by any method, e.g. photocopy, microfilming, or the capture in
electronic data processing systems require the prior written approval by the editor. Reprinting, also in part, is prohibited.
This publication represent the technical status at the time of printing.
Copyright 2019 by Conrad Electronic SE.
Ceci est une publication de Conrad Electronic SE, Klaus-Conrad-Str. 1, D-92240 Hirschau (www.conrad.com).
Tous droits réservés, y compris de traduction. Toute reproduction, quelle qu‘elle soit (p. ex. photocopie, microfilm, saisie
dans des installations de traitement de données) nécessite une autorisation écrite de l‘éditeur. Il est interdit de le réimprimer,
même par extraits. Cette publication correspond au niveau technique du moment de la mise sous presse.
Copyright 2019 by Conrad Electronic SE.
Dit is een publicatie van Conrad Electronic SE, Klaus-Conrad-Str. 1, D-92240 Hirschau (www.conrad.com).
Alle rechten, vertaling inbegrepen, voorbehouden. Reproducties van welke aard dan ook, bijvoorbeeld fotokopie,
microverfilming of de registratie in elektronische gegevensverwerkingsapparatuur, vereisen de schriftelijke toestemming van
de uitgever. Nadruk, ook van uittreksels, verboden. De publicatie voldoet aan de technische stand bij het in druk bezorgen.
Copyright 2019 by Conrad Electronic SE.
2111254_V1_0919_02_VTP_m_4L