Documenttranscriptie
Inhoudsopgave
Pagina
1.
Inleiding..............................................................................................................................................................90
2.
Verklaring van symbolen.....................................................................................................................................90
3.
Doelmatig gebruik...............................................................................................................................................91
4.
Leveringsomvang...............................................................................................................................................91
5.
Benodigde accessoires.......................................................................................................................................92
6.
Veiligheidsinstructies..........................................................................................................................................93
a) Algemeen.....................................................................................................................................................93
b) Ingebruikname..............................................................................................................................................94
c) Rijden met het voertuig.................................................................................................................................95
7.
Opmerkingen over batterijen en accu's..............................................................................................................96
8.
Rij-accu voor het voertuig laden.........................................................................................................................98
9.
Ingebruikname....................................................................................................................................................99
a) Carrosserie verwijderen................................................................................................................................99
b) Rijregelaar programmeren............................................................................................................................99
c) Batterijen/accu's in de zender plaatsen........................................................................................................99
d) Zender in gebruik nemen..............................................................................................................................99
e) De rij-accu in het voertuig plaatsen............................................................................................................100
f) Rij-accu aansluiten op de rijregelaar..........................................................................................................100
g) Rijregelaar inschakelen..............................................................................................................................101
h) Carrosserie plaatsen en bevestigen...........................................................................................................101
i) Decoratief gereedschap aan de carrosserie bevestigen............................................................................101
j) Voertuig besturen.......................................................................................................................................102
k) Rit beëindigen.............................................................................................................................................103
10. Programmering van de rijregelaar....................................................................................................................104
a) Programmering van de neutrale en plankgasinstelling...............................................................................104
b) Programmeren van de speciale functies....................................................................................................105
c) De rijregelaar opnieuw instellen.................................................................................................................109
11. Reiniging en onderhoud.................................................................................................................................... 110
a) Algemeen................................................................................................................................................... 110
b) Voor resp. na elke rit................................................................................................................................... 110
c) Wielen vervangen....................................................................................................................................... 111
d) Instellen van de tandflankspeling............................................................................................................... 111
e) Slipkoppeling instellen................................................................................................................................ 113
89
Pagina
12. Verwijdering...................................................................................................................................................... 114
a) Product....................................................................................................................................................... 114
b) Batterijen/accu’s......................................................................................................................................... 114
13. Conformiteitsverklaring (DOC).......................................................................................................................... 114
14. Verhelpen van storingen................................................................................................................................... 115
15. Technische gegevens van het voertuig............................................................................................................. 117
1. Inleiding
Geachte klant,
Hartelijk dank voor de aankoop van dit product.
Dit product voldoet aan alle wettelijke, nationale en Europese normen.
Om deze situatie te behouden en een veilig gebruik te garanderen, moet u als gebruiker deze gebruiksaanwijzing in
acht nemen!
Deze gebruiksaanwijzing behoort bij dit product. Er staan belangrijke aanwijzingen in over de ingebruikname en het gebruik. Houd hier rekening mee als u dit product doorgeeft aan derden. Bewaar deze gebruiksaanwijzing daarom voor later gebruik!
Alle vermelde bedrijfs- en productnamen zijn handelsmerken van de respectievelijke eigenaren. Alle rechten voorbehouden.
Bij technische vragen kunt u zich wenden tot onze helpdesk.
Voor meer informative kunt u kijken op www.conrad.nl of www.conrad.be
2. Verklaring van symbolen
Het symbool met een uitroepteken in een driehoek duidt op belangrijke aanwijzingen in deze gebruiksaanwijzing die beslist opgevolgd moeten worden.
U ziet het pijl-symbool waar bijzondere tips en aanwijzingen over de bediening worden gegeven.
90
3. Doelmatig gebruik
Dit product is een vierwielaangedreven modelvoertuig, dat via de meegeleverde afstandsbediening draadloos bestuurd kan worden. De stuurfuncties zijn vooruit/achteruit/links/rechts (elk traploos). De ingebouwde motor wordt
aangestuurd via een elektronische rijregelaar en de besturing door een servomotor. Het voertuig (chassis en carrosserie) is rijklaar gemonteerd.
Bovendien bevinden zich in de leveringsomvang een NiMH rij-accu en een NiMH-oplader evenals 4 batterijen van het
type AA/mignon voor de zender .
Als speciale functie is een IOC-transmissie in het voertuig geïntegreerd (IOC = "Inversion of Control"). Door deze
extra versnellingstrap draaien de cardanassen voor de voor- en achteras in verschillende richtingen. Hierdoor wordt
zijdelings kantelen, draaien of vervormen van het chassis tijdens een belastingsverandering van de motor doeltreffend
voorkomen - optimaal voor een rupsvoertuig.
Het apparaat is geen speelgoed en is niet geschikt voor kinderen jonger dan 14 jaar.
Neem de veiligheidsinstructies in deze gebruiksaanwijzing in acht. Deze bevatten belangrijke informatie
voor de omgang met het product. Lees de gebruiksaanwijzing voor de ingebruikname en het gebruik van
het voertuig in zijn geheel en goed door.
Het niet in acht nemen ervan kan verschillende gevaren met zich meebrengen; bijv. verwondingsgevaar.
4. Leveringsomvang
• Rijklaar gemonteerd voertuig
• Zender (afstandsbediening)
• 6-cellige NiMH rij-accu (nominale spanning 7,2 V)
• NiMH-oplader
• 4 AA/mignonbatterijen voor de zender
• Kleine onderdelen (bijv. antennebuisje, decoratieve gereedschappen voor de bevestiging aan de carosserie, enz.)
• Gebruiksaanwijzing voor het voertuig
• Gebruiksaanwijzing voor de afstandsbediening
• Gebruiksaanwijzing voor de oplader
Actuele gebruiksaanwijzingen
Download de meest recente gebruiksaanwijzing via de link www.conrad.com/downloads of scan de
afgebeelde QR-Code. Volg de instructies op de website.
91
5. Benodigde accessoires
Bij de levering vindt u zowel een voor het voertuig passende NiMH rij-accu, een NiMH-oplader en 4 AA/mignonbatterijen voor de zender. Voor het eerste gebruik van het voertuig hebt u dus geen extra accessoires nodig.
Voor een optimaal gebruik van het voertuig raden wij echter nog de volgende onderdelen aan:
• Een of meer andere passende rij-accu's
Opgelet!
De rijregelaar is zowel geschikt voor een 6-cellige NiMH rij-accu als voor een 2-cellige LiPo-accu.
De meegeleverde NiMH-oplader mag echter alleen voor het opladen van een NiMH rij-accu worden
gebruikt. Als u probeert een LiPo-accu met de NiMH-oplader op te laden, dan bestaat brand- en
explosiegevaar!
Een LiPo-rij-accu mag alleen met een geschikte LiPo-oplader worden opgeladen (en een NiMH-accu uitsluitend met een NiMH-oplader). Als u dus een LiPo-accu voor het voertuig wilt aanschaffen, dan heeft u
tevens een geschikte LiPo-oplader nodig.
• Reservebanden (om versleten/beschadigde banden snel te kunnen vervangen)
• Montagestandaard (voor proefdraaien en gemakkelijk onderhoud)
• Divers gereedschap (bijv. schroevendraaier, punttang, inbuskantsleutel)
• Persluchtspray (voor reinigingsdoeleinden)
• Borglak (om losgeraakte schroefverbindingen weer te fixeren)
• Transporttas
U vindt de reserveonderdelenlijst op onze internetpagina www.conrad.com in het downloadbereik van het
betreffende product.
92
6. Veiligheidsinstructies
In geval van schade, die ontstaat door het niet naleven van de gebruiksaanwijzing, komt de waarborg/garantie te vervallen. Wij zijn niet aansprakelijk voor gevolgschade!
Wij zijn niet aansprakelijk voor materiële schade of persoonlijk letsel veroorzaakt door verkeerd
gebruik of het niet opvolgen van de veiligheidsinstructies! In dergelijke gevallen komt de waarborg/
garantie te vervallen.
Bovendien valt schade voortvloeiend uit gewone slijtage tijdens het gebruik (bijv. versleten wielen of tandwielen) en schade door ongevallen (bijv. gebroken ophanging, verbogen chassis, enz.) niet onder de garantie.
Geachte klant, deze veiligheidsinstructies zijn niet alleen bedoeld voor de bescherming van het product,
maar ook voor de bescherming van uw gezondheid en die van anderen. Lees daarom dit hoofdstuk aandachtig door, voordat u het product in gebruik neemt!
a) Algemeen
Let op, belangrijke aanwijzing!
Het gebruik van het model kan materiële schade en/of persoonlijk letsel veroorzaken. Zorg er dus voor dat
u voor het gebruik van het model voldoende verzekerd bent; bijvoorbeeld via een aansprakelijkheidsverzekering. Als u al een aansprakelijkheidsverzekering hebt, controleer dan voordat u het model in gebruik
neemt of dit door uw verzekeringsmaatschappij wordt gedekt.
• Vanwege de veiligheid en de normering is het niet toegestaan dit product zelf te modificeren en/of aan
te passen.
• Het apparaat is geen speelgoed en is niet geschikt voor kinderen jonger dan 14 jaar.
• Laat verpakkingsmateriaal niet rondslingeren; dit kan voor kinderen gevaarlijk speelgoed zijn.
• Als u vragen heeft die niet door deze gebruiksaanwijzing kunnen worden beantwoord, kunt u contact
opnemen met ons (zie voor contactgegevens hoofdstuk 1) of met een andere specialist.
• De bediening en het gebruik van op afstand bedienbare modelvoertuigen moet geleerd worden! Als
u nog nooit een dergelijk voertuig bestuurd heeft, moet u heel voorzichtig rijden en u eerst vertrouwd
maken met de reacties van het voertuig op de commando´s van de afstandsbediening. Wees geduldig!
• Neem bij het gebruik van het product geen risico’s! Uw eigen veiligheid en die van uw omgeving is
uitsluitend afhankelijk van het verantwoorde gebruik van het model.
• Het beoogd gebruik van het voertuig vergt regelmatige onderhoudswerkzaamheden en/of reparaties. De
banden zijn bijvoorbeeld onderhevig aan slijtage of een rijfout kan ongevalschade veroorzaken.
Gebruik voor de dan vereiste onderhouds- of reparatiewerkzaamheden alleen originele reserveonderdelen!
93
b) Ingebruikname
• De gebruiksaanwijzing voor de zender en de oplader worden afzonderlijk meegeleverd. Houd beslist
rekening met de daar vermelde veiligheidsinstructies en alle verdere informatie! Bij ondoelmatig gebruik,
in het bijzonder van de oplader, kunnen er allerlei gevaren optreden.
• Wikkel de antennekabel nooit op! Dit vermindert de reikwijdte aanzienlijk. Let er daarbij goed op dat de
antennekabel niet wordt beschadigd. Kort de antennekabel nooit in!
• Gebruik uitsluitend voor het voertuig geschikte rij-accu's. Gebruik de rijregelaar nooit via een lichtnetadapter, ook niet voor testdoeleinden.
• Dit voertuig is uitsluitend geschikt voor een 6-cellige NiMH-accu (nominale spanning 7,2 V) of een 2-cellige LiPo rij-accu (nominale spanning 7,4 V).
Bij gebruik van meercellige rij-accu's bestaat brandgevaar door oververhitting van de rijregelaar. Bovendien wordt de aandrijving van het voertuig overbelast en daardoor beschadigd (bijv. het differentieel). De
waarborg/garantie komt te vervallen!
Opgelet!
De meegeleverde NiMH-oplader mag alleen worden gebruikt voor het opladen van een NiMHrij-accu. Als u probeert een LiPo-accu met de NiMH-oplader op te laden, dan bestaat brand- en
explosiegevaar!
Een LiPo-rij-accu mag alleen met een geschikte LiPo-oplader worden opgeladen (en een NiMH-accu
uitsluitend met een NiMH-oplader). Als u dus een LiPo-accu voor het voertuig wilt aanschaffen, dan heeft
u tevens een geschikte LiPo-oplader nodig.
Let er daarom altijd op, een voor de accutechnologie bijpassende oplader te gebruiken.
• Schakel bij de ingebruikname steeds eerst de zender in. Pas daarna mag de rij-accu van het voertuig
met de rijregelaar verbonden en de rijregelaar ingeschakeld worden. Dit kan anders tot onvoorziene
reacties van het voertuig leiden!
Ga hiervoor als volgt te werk:
-- Zet het voertuig voor het aansluiten op een geschikt onderstel zodat de wielen vrij kunnen draaien.
-- Schakel de rijregelaar uit.
-- Als dat nog niet gebeurd is, schakel dan de zender in. Controleer de werking hiervan (bijv. bedrijfsindicator van de zender).
-- Zet op de zender de trimregelaars voor de gas-/remfunctie in de middelste stand.
-- Sluit nu pas de volgeladen rij-accu aan op de rijregelaar.
-- Schakel daarna de rijregelaar in. Wacht vervolgens enkele seconden totdat de rijregelaar zijn zelfdiagnose heeft afgesloten.
-- Controleer of het voertuig zoals verwacht op de afstandsbediening reageert (besturing en aandrijving), voordat u het van de ondergrond neemt en het met de wielen op de grond plaatst.
94
c) Rijden met het voertuig
• Verkeerd gebruik kan ernstig persoonlijk letsel en materiële schade tot gevolg hebben! Rijd alleen zolang u direct zichtcontact met het voertuig hebt. Rijd daarom ook niet ‘s nachts.
• Rijd alleen wanneer uw reactievermogen niet verminderd is. Vermoeidheid of beïnvloeding door alcohol
of medicijnen kan, net zoals bij een echte auto, verkeerde reacties tot gevolg hebben.
• Denk eraan dat u met dit modelvoertuig niet op de openbare weg, pleinen en straten mag rijden. Gebruik
het ook niet op privéterrein zonder toestemming van de eigenaar.
• Rij niet op mensen of dieren af!
• Vermijd het rijden bij zeer lage buitentemperaturen. Kunststof onderdelen verliezen hierdoor aan elasticiteit. Dit kan bij een klein ongeluk al grote schade kan veroorzaken.
• Rijd niet tijdens onweer, onder hoogspanningskabels of in de buurt van zendmasten.
• Laat de zender altijd ingeschakeld zolang het voertuig in gebruik is.
• Om het voertuig weg te zetten moet u altijd eerst de rijregelaar van het voertuig uitzetten en vervolgens
de rij-accu volledig ontkoppelen van de rijregelaar.
Pas dan mag de zender worden uitgeschakeld.
• Bij zwakke batterijen (of accu's) in de zender neemt het bereik af. Vervang de batterijen of accu's door
nieuwe.
Als de rij-accu in het voertuig leeg raakt, wordt het trager of reageert niet meer goed op de zender.
De rij-accu in het voertuig is niet alleen bestemd voor de stroomvoorziening van de motor via de rijregelaar, maar de rijregelaar genereert ook de nodige spanning/stroom voor de ontvanger en de stuurbekrachtiging.
Daarvoor is in de rijregelaar een BEC ingebouwd (in het Engels: "Battery Eliminator Circuit”, elektronische schakeling voor directe stroomvoorziening van de ontvanger zonder extra ontvangeraccu).
Bij een te lage spanning van de rij-accu kan ook de spanning aan de ontvanger dalen, wat ertoe leidt dat
het voertuig niet meer op de stuurbevelen van de zender reageert.
In dit geval moet u het gebruik onmiddellijk stoppen (rijregelaar uitschakelen, rij-accu loskoppelen van
het voertuig, zender uitschakelen). Vervang daarna de rij-accu van het voertuig of laad de rij-accu weer
op.
• Zowel de motor en de aandrijving alsook de rijregelaar en de rij-accu van het voertuig worden warm
tijdens het gebruik. Las voor elke accuwissel een pauze van ten minste 5 tot 10 minuten in.
• Laat de rij-accu voor het laden volledig afkoelen.
• Raak de motor, de cruisecontrol en de accu niet aan tot deze afgekoeld zijn. Gevaar voor brandwonden!
95
7. Opmerkingen over batterijen en accu's
Het gebruik van batterijen en accu’s is tegenwoordig weliswaar vanzelfsprekend, maar er bestaan
toch tal van gevaren en problemen. Vooral bij LiPo-accu's met hun hoge energie-inhoud (in vergelijking met gewone NiMH-accu's) dient men verschillende voorschriften in acht te nemen, omdat er
anders explosie- en brandgevaar bestaat.
Houd daarom in ieder geval rekening met de volgende informatie en veiligheidsinstructies voor de
omgang met batterijen en accu’s.
• Houd batterijen en accu’s uit de buurt van kinderen.
• Laat batterijen en accu’s niet rondslingeren. Er bestaat dan gevaar dat ze door kinderen of huisdieren
worden ingeslikt. Neem in dat geval onmiddellijk contact op met een arts!
• U mag batterijen/accu’s nooit kortsluiten, demonteren of in vuur werpen. Er bestaat explosiegevaar!
• Als u het product langere tijd niet gebruikt (bijv. als u het opbergt), moet u de batterijen/accu’s uit de
zender halen om beschadigingen door lekkende batterijen/accu’s te voorkomen. Koppel de rij-accu volledig los van het voertuig en haal hem uit het voertuig.
• Lekkende of beschadigde batterijen/accu’s kunnen bij contact met de huid chemische brandwonden
veroorzaken. Gebruik in dergelijke gevallen geschikte veiligheidshandschoenen.
• Uit batterijen en accu’s lekkende vloeistoffen zijn chemisch uiterst agressief. Voorwerpen of oppervlakken die ermee in contact komen, kunnen ernstig beschadigd raken. Bewaar batterijen en accu’s daarom
op een geschikte plaats.
• Gewone (niet-oplaadbare) batterijen mogen niet worden opgeladen. Er bestaat brand- en explosiegevaar! Laad uitsluitend batterijen op die daarvoor bestemd zijn en gebruik hiervoor een geschikte acculader.
• Let bij het plaatsen van de batterijen en het aansluiten van een rij-accu op de juiste polariteit (plus/+ en
min/-).
• U mag nooit batterijen en accu’s door elkaar gebruiken! Gebruik voor de zender ofwel oplaadbare ofwel
niet-oplaadbare batterijen.
• Vervang steeds de volledige set batterijen/accu's in de zender. Gebruik geen volle en halfvolle batterijen
of accu’s door elkaar. Gebruik steeds batterijen of accu’s van hetzelfde type en dezelfde fabrikant.
• Afhankelijk van de accutechnologie (NiMH, LiPo....) is een geschikte acculader nodig. Laad LiPo-accu's
bijvoorbeeld nooit op met een NiMH-oplader! Er bestaat brand- en explosiegevaar!
• Voor het opladen van meercellige LiPo-accu's is een geschikte stabilsator absoluut noodzakelijk (in de
meeste LiPo-opladers is deze al ingebouwd). Een stabilisator (ook wel equalizer genoemd) voorkomt het
overladen van een LiPo-cel door de individuele celspanningen te controleren.
Het overladen van een LiPo-cel (max. celspanning 4,24 V) kan de cel doen opzwellen en zelfs brand of
een explosie veroorzaken!
• U mag alleen accu’s opladen die niet beschadigd zijn. Als de uitwendige isolatie van de accu of de
behuizing ervan beschadigd is of als de accu vervormd is of bol staat, mag deze in geen geval worden
opgeladen. In dit geval bestaat er een acuut gevaar voor brand en explosies!
96
• U mag accu’s nooit direct na het gebruik opladen. Laat de accu’s altijd eerst afkoelen (ten minste 5 à
10 minuten).
• Haal de accu uit het model om deze op te laden.
• Zet de oplader en accu op een hittebestendig, ontbrandbaar oppervlak.
• Oplader en accu’s worden warm tijdens het laden. Houd daarom voldoende afstand tussen oplader en
de accu; leg de accu nooit op de oplader. Dek de oplader en de accu nooit af. U mag de oplader en de
accu niet aan hoge/lage temperaturen en direct zonlicht blootstellen.
• Laad de accu’s nooit zonder toezicht op.
• Laad accu’s regelmatig op (ongeveer elke 2 à 3 maanden), omdat de accu’s zich anders door zelfontlading te diep ontladen. Daardoor worden de accu’s onbruikbaar!
NiMH-accu’s (behalve speciale typen met geringe zelfontlading) verliezen hun energie reeds binnen
enkele weken.
LiPo-accu's behouden hun energie normaal gesproken gedurende meerdere maanden, maar ze worden
door een diepteontlading blijvend beschadigd en kunnen niet meer worden gebruikt.
• Gebruik nooit een te hoge laadstroom; raadpleeg de gegevens van de fabrikant met betrekking tot het
ideale resp. maximale laadstroom.
• Koppel de accu los van de oplader als deze volledig opgeladen is.
• Laders en accu’s mogen niet vochtig of nat worden. Er bestaat levensgevaar door elektrische schokken
en bovendien brand- of explosiegevaar door de accu!
Vooral accu's met lithium-technologie (bijv. LiPo-accu's) zijn vanwege de gebruikte chemicaliën zeer
gevoelig voor vocht!
97
8. Rij-accu voor het voertuig laden
• Het product wordt geleverd met een 6-cellige NiMH rij-accu en een hiervoor geschikte NiMH-oplader. Neem voor
het opladen van de rij-accu ook de gebruiksaanwijzing van de oplader in acht.
Opgelet!
De meegeleverde NiMH-oplader mag alleen worden gebruikt voor het opladen van een NiMH-rijaccu. Als u probeert een LiPo-accu met de NiMH-oplader op te laden, dan bestaat brand- en explosiegevaar!
Een LiPo-rij-accu mag alleen met een geschikte LiPo-oplader worden opgeladen (en een NiMH-accu uitsluitend met een NiMH-oplader). Als u dus een LiPo-accu voor het voertuig wilt aanschaffen, dan heeft u
tevens een geschikte LiPo-oplader nodig.
• Een rij-accu is bij de levering normaal gesproken leeg en moet worden opgeladen. Voordat een rij-accu zijn maximale capaciteit levert, moet deze meermaals ontladen en opgeladen worden.
Bij accu's met NiMH- of LiPo-techniek leidt het opladen van deels ontladen accu's niet tot problemen. Eerst ontladen is normaal gesproken niet nodig.
• Hoogwaardige rij-accu’s hebben niet alleen een grotere capaciteit om langer met het voertuig te kunnen rijden,
maar deze accu's hebben onder belasting ook een hogere uitgangsspanning. Op deze manier beschikt de motor
over een groter vermogen, wat zich uit in een betere acceleratie en een hogere snelheid.
• Accu’s warmen tijdens het laden of het ontladen (tijdens het rijden van het voertuig) op. Laad de accu’s pas op, als
ze afgekoeld zijn tot op kamertemperatuur. Hetzelfde geldt na het laden; gebruik de accu pas dan, als de accu na
het laden voldoende is afgekoeld.
• Gebruik alleen een oplader die geschikt is voor het gebruikte accutype (NiMH of LiPo).
• Haal de rij-accu voor het laden uit het voertuig.
98
9. Ingebruikname
a) Carrosserie verwijderen
Trek de vier borgklemmen aan de bovenkant van het voertuig eruit. Maak de klittenbandsluiting van de carrosserie
aan de linker- en rechterzijde van het voertuig los en til de carrosserie voorzichtig omhoog.
Draai vervolgens de steekverbinding tussen het voertuig en de led-balken aan de bovenkant van de carrosserie los.
b) Rijregelaar programmeren
De rijregelaar biedt verschillende aanpassingsmogelijkheden, het gebruikte type batterij (NiMH of LiPo) kan bijv.
worden geselecteerd.
Belangrijk!
Indien u een LiPo-accu gebruikt en u stelt het accutype in op NiMH, dan wordt de accu te ver ontladen en
hierdoor onherstelbaar beschadigd. Let er daarom altijd op dat u het juiste accutype instelt voordat u met
het voertuig rijdt.
De rijregelaar is al voorgeprogrammeerd in de standaardinstelling. Nadat u de rijregelaar heeft gereset
moet u echter de instellingen controleren (vooral voor het accutype) en deze indien nodig wijzigen.
Raadpleeg hoofdstuk 10 voor het programmeren van de rijregelaar.
c) Batterijen/accu's in de zender plaatsen
Open het batterijvak op de zender en plaats daar ofwel de batterijen ofwel volledig opgeladen accu's. Let bij het
plaatsen op de juiste polariteit (plus/+ en min/-), zie opschrift in het batterijvak. Sluit het batterijvak weer.
Neem bovendien ook de apart meegeleverde gebruiksaanwijzing van de afstandsbediening in acht.
d) Zender in gebruik nemen
Schakel de zender in en zet de trimregelaars voor de stuur- en rijfunctie elk in de middelste positie. Als de zender
over een dualrate-functie beschikt, moet deze worden uitgeschakeld resp. zo worden ingesteld dat de stuurinslag
niet wordt beperkt.
Neem bovendien ook de apart meegeleverde gebruiksaanwijzing van de afstandsbediening in acht.
99
e) De rij-accu in het voertuig plaatsen
Opgelet!
U mag de rij-accu nog niet met de rijregelaar verbinden. Neem eerst de zender in gebruik, zie hoofdstuk 9.
c) en 9. d).
Belangrijk!
Dit voertuig is uitsluitend geschikt voor een 6-cellige NiMH rij-accu (nominale spanning 7,2 V) of een 2-cellige LiPo rij-accu (nominale spanning 7,4 V).
Bij gebruik van meercellige rij-accu's bestaat brandgevaar door oververhitting van de rijregelaar. Bovendien wordt de aandrijving van het voertuig overbelast en daardoor beschadigd (bijv. het differentieel). De
waarborg/garantie komt te vervallen!
Controleer of de accu het bij de rijregelaar passende stekkersysteem heeft en of de polariteit correct is
(rode kabel = plus/+, zwarte kabel = min/-).
Maak de klittenband (A) van de accuhouder los.
Plaats vervolgens de rij-accu in de accuhouder (B).
Als de aansluitkabel van de accu zeer kort is, moet de
accu zo in de accuhouder worden geplaatst dat de aansluitkabel naar de achterkant van het voertuig is gericht.
Trek de klittenband (A) strak aan zodat de rij-accu stevig
vastzit en sluit de klittenband.
f) Rij-accu aansluiten op de rijregelaar
De rijregelaar beschikt niet over een conventionele schuifschakelaar om in/uit te schakelen, maar is uitgerust met een elektronische toets. Daarom is bij het aansluiten van de rij-accu op de rijregelaar geen eerdere
handmatige uitschakeling vereist.
Om te vermijden dat de wielen plotseling beginnen te draaien en het voertuig daardoor ongecontroleerd
begint te rijden (als de trimregelaar voor de aandrijving bijv. versteld is), moet u het modelvoertuig op een
geschikte verhoging plaatsen (of op een startbox) zodat de wielen bij een storing vrij kunnen draaien.
Steek uw hand niet in de aandrijving. Houd de wielen niet vast.
Sluit de rijaccu aan op de rijregelaar. Let daarbij op de juiste polariteit (rode kabel = plus/+, zwarte kabel = min/-).
Gebruik bij het verbinden van de accustekker met de aansluiting van de rijregelaar geen geweld.
Belangrijk!
Dit voertuig is uitsluitend geschikt voor een 6-cellige NiMH rij-accu (nominale spanning 7,2 V) of een 2-cellige LiPo rij-accu (nominale spanning 7,4 V).
Let erop dat de kabels niet in de aandrijving van het voertuig of in het stuurmechanisme terecht kunnen komen.
Gebruik eventueel kabelbinders om de kabels te fixeren.
100
g) Rijregelaar inschakelen
Aan de zijkant van de rijregelaar bevindt zich de aan-/uitknop (A) en de knop Setup (B).
Er wordt een rood ledlampje (C) op de rijregelaar gebruikt
om de functie aan te duiden.
Voor verdere signalering dienen ook geluidssignalen die
worden gegenereerd door een korte aandrijving van de
aandrijfmotor.
Als eerste controleert u of de zender is ingeschakeld en
klaar is voor gebruik. Laat de bedieningsorganen van de
zender los, niet bewegen.
Druk kort op de aan-/uitknop (A) om de rijregelaar in te schakelen.
Betekenis van de geluids-/ledsignalen
Functie
1x korte toon, ledlampje knippert 1 x kort
NiMH rij-accu herkend
2x korte toon, ledlampje knippert 2x kort
2-cellige LiPo rij-accu herkend
1 lange toon, ledlampje gaat branden 1 x lang, led- De rijregelaar heeft een geldig signaal van de zender
lampje gaat uit
ontvangen, gas-/remhendel staat in neutrale positie, de
rijregelaar is klaar voor gebruik
Ledlampje brandt continu
De zender is uitgeschakeld of de gas-/remhendel staat
niet in neutraal
Wanneer het ledlampje vervolgens een of twee keer begint te knipperen of continu blijft knipperen, wordt
geen correcte neutrale positie van de zender gedetecteerd (of de zender is uitgeschakeld). De rijregelaar
werkt in dit geval om veiligheidsredenen niet.
Laat de gas-/remhendel op de zender los, zodat deze in de neutrale positie (middelste positie) staat of door
de zender in te schakelen.
Controleer nu de aandrijf- en stuurfuncties van het voertuig.
h) Carrosserie plaatsen en bevestigen
Installeer de stekkerverbinding tussen de ledbalk en het voertuig, de stekkerverbinding is beveiligd tegen omgekeerde
polariteit.
Plaats nu de carrosserie op de houders en beveilig deze met de in het begin verwijderde borgclips. Let erop dat de
kabel tussen de ledbalk en het voertuig niet in roterende delen van het voertuig kan komen.
Als laatste moet de carrosserie aan de linker- en rechterzijde van het voertuig worden vastgezet met de klittenbandverbindingen.
i) Decoratief gereedschap aan de carrosserie bevestigen
Monteer, indien u dit nog niet heeft gedaan, het meegeleverde decoratiegereedschap op de carrosserie. U kunt dit
bijv. met wat smeltlijm of lijm voor kunststof bevestigen, zodat het tijdens het rijden niet verloren gaat.
101
j) Voertuig besturen
Plaats het voertuig op de grond. Steek uw vingers niet in de aandrijving en houd het voertuig niet vast aan de wielen.
Maak geen snelle en schokkende bewegingen met de bedieningsorganen van de zender. Bedien voorzichtig de gas-/remhendel en het stuurwiel op de zender totdat u vertrouwd bent geraakt met de reacties van
het voertuig.
Als het voertuig de neiging heeft om naar links of rechts te trekken, moet u de trimregelaar voor de besturing op de
zender overeenkomstig instellen.
LED-signalen op de rijregelaar tijdens het rijden met
het voertuig
Betekenis
Led is uit
Gas-/remhendel op zender staat in neutrale stand; het
voertuig staat stil
Ledlampje knippert; de knipperfrequentie van het led- Voertuig rijdt vooruit of achteruit
lampje is afhankelijk van de snelheid van het voertuig
Led brandt continu
Volgas vooruit
De volgende afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de functies. Deze hoeven niet overeen te komen
met de uitvoering van de meegeleverde zender.
1. Gas-/remhendel loslaten (neutrale stand), voertuig rolt uit resp. beweegt niet (evt. trimregelaar voor de rijfunctie
op de zender corrigeren)
2. Vooruit rijden, gas-/remhendel langzaam naar de greep toe trekken
3. Achteruit rijden, gas-/remhendel langzaam van de greep wegduwen
Wissel niet rechtstreeks tussen de rijrichtingen, maar stop het voertuig eerst voordat u in de andere richting
rijdt. Een directe wisseling van de rijrichting kan een overbelasting van de aandrijving tot gevolg hebben.
102
U moet het rijden onmiddellijk stopzetten als u ongewone reacties van de auto op de besturingscommando’s van de zender vaststelt of als de auto niet meer reageert. Dit kan worden veroorzaakt door een
zwakke rij-accu, zwakke batterijen/accu’s in de zender of een te grote afstand tussen het voertuig en de
zender.
Ook een opgewikkelde/beschadigde antenne van de ontvanger, storingen op het gebruikte zendkanaal
(bijv. draadloze transmissies door andere apparaten, Bluetooth®, WLAN) of ongunstige zend-/ontvangstvoorwaarden kunnen oorzaken zijn voor buitengewone reacties van het voertuig.
Aangezien de stroomvoorziening van de ontvanger afkomstig is van de rijregelaar/rij-accu, leidt een zwakke of lege rij-accu tot ongewenste bewegingen van het voertuig (bijv. het schokken van de stuurservo).
De spanning van de rij-accu daalt bijvoorbeeld bij plankgas kortstondig zo ver, dat de ontvanger niet meer
de benodigde bedrijfsspanning krijgt. Het voertuig versnelt dan wel maar de stuurservo reageert niet juist.
Beëindig dan onmiddellijk het gebruik van het voertuig en gebruik een nieuwe, volledig opgeladen rij-accu.
Als de rij-accu leeg is, dient u ten minste 5 tot 10 minuten te wachten totdat de motor en de rijregelaar
voldoende zijn afgekoeld. Start pas daarna een nieuwe rit met een volle rij-accu.
k) Rit beëindigen
Om het rijden te beëindigen gaat u als volgt te werk:
• Laat de gas-/remhendel op de zender los, zodat deze in de neutrale positie staat en laat het voertuig uitrollen.
• Nadat het voertuig stilstaat, schakelt u de rijregelaar uit door de aan-/uitknop (A) ongeveer een halve seconde
ingedrukt te houden.
Raak de wielen of de aandrijving hierbij niet
aan en beweeg in geen geval de gashendel
op de zender! Houd het voertuig niet aan de
wielen vast!
Opgelet!
Motor, rijregelaar en rij-accu worden tijdens
het gebruik zeer warm! Raak deze onderdelen daarom niet onmiddellijk na het rijden aan;
kans op brandwonden!
• Koppel de rij-accu los van de rijregelaar. Maak de stekkerverbinding volledig los.
• Pas dan mag de zender worden uitgeschakeld.
103
10. Programmering van de rijregelaar
a) Programmering van de neutrale en plankgasinstelling
Als het voertuig in de neutraalstand van de gas-/remhendel van de zender niet stil blijft staan kunt u op de zender
de trimregelaar van de rijfunctie corrigeren. Als het trimbereik niet groot genoeg is (of als de trimregelaar al bijna het
einde van de instellingsmogelijkheden heeft bereikt) dan kunt u de neutraalstand en de plankgasinstelling voor het
voor- of achteruitrijden opnieuw programmeren.
Ga daarbij als volgt te werk:
• Zet de zender aan, laat de gas-/remhendel in de neutraalstand staan. Zet de trimregelaar voor de rijfunctie in
de middelste stand.
• De schuifschakelaar "TH.REV" van de meegeleverde
zender moet naar boven worden geschoven (in de richting van het opschrift "TH.REV").
• Schakel de rijregelaar uit (druk langer dan 0,5 seconden
op de aan-/uitknop (A).
• Houd de knop Setup (B) ingedrukt en schakel de rijregelaar in door kort op de aan-/uitknop (A) te drukken.
• Daarna knippert de rode led (C) op de rijregelaar en laat de motor pieptonen horen. Laat de knop Setup weer los.
De pieptonen worden gegenereerd door een korte activering van de motor.
• Laat de gas-/remhendel van de zender los zodat deze in de neutraalstand staat.
• Druk kort op de knop Setup (B); de rode led op de rijregelaar knippert 1 x kort en er klinkt een pieptoon. De neutraalstand is in het geheugen opgeslagen.
• Beweeg de gas-/remhendel op de zender naar de stand volgas voor vooruitrijden, trek hem tot de aanslag in de
richting van de greep en houd hem daar vast.
Opgelet!
Als u de gas-/remhendel van de zender tijdens het programmeren niet of niet ver genoeg verplaatst, kan
het na het afsluiten van het programmeren zo zijn dat het voertuig al op minuscule bewegingen van de
gas-/remhendel van de zender reageert of soms zelfs oncontroleerbaar wordt. Voer dan een nieuwe programmering uit.
• Druk kort op de knop Setup (B); de rode led op de rijregelaar knippert 2 x kort en er klinken twee pieptonen. De
plankgasinstelling voor het vooruitrijden is in het geheugen opgeslagen.
• Zet de gas-/remhendel van de zender in de plankgasstand voor het achteruitrijden en duw de hendel weg van de
handgreep.
• Druk kort op de knop Setup (B), de rode led op de rijregelaar knippert 3 x kort en er klinken drie pieptonen. De
plankgasinstelling voor het achteruitrijden is in het geheugen opgeslagen.
• Laat de gas-/remhendel los zodat deze weer in de neutraalstand staat. Wacht nu minstens 3 seconden, dan wordt
de instellingsmodus verlaten en de rijregelaar is klaar voor gebruik met de nieuwe instellingen (led- en audiosignalen worden uitgevoerd volgens hoofdstuk 9. g).
104
b) Programmeren van de speciale functies
De rijregelaar is in de fabriek al met de nuttigste instellingen voorgeprogrammeerd.
Als u LiPo-accu's voor de werking van het voertuig gebruikt, controleer dan bij de begininstellingen van de
rijregelaar of de onderspanningsbeveiliging is geactiveerd (normaal gesproken 3,0 V/cel). Bij uitgeschakelde onderspanningsdetectie kan er zich anders diepe ontlading van de LiPo-accu's voordoen, waardoor
deze worden vernield.
De programmering is zeer eenvoudig met de knop Setup uit te voeren.
Ga voor het programmeren als volgt te werk:
• Als dat nog niet gebeurd is, schakel dan de zender in.
• Schakel de rijregelaar uit (Druk langer dan 0,5 seconden op de aan-/uitknop (A).
• Houd de knop Setup (B) ingedrukt en schakel de rijregelaar in door kort op de aan-/uitknop (A) te drukken.
Houd de knop Setup (B) ingedrukt en laat deze niet los.
• Het rode ledlampje (C) op de rijregelaar knippert 8 keer
en de motor laat pieptonen horen (houd de knop Setup
(B) ingedrukt).
• De rijregelaar bevindt zich vervolgens in de programmeermodus. Het rode ledlampje (C) en pieptonen van de
motor duiden aan, welke programmeerfunctie momenteel is geselecteerd (zie tabel op de volgende pagina en de
volgende beschrijvingen). De knop Setup (B) ingedrukt houden.
Voorbeeld: Rode ledlampje knippert 2 x kort + 2 korte pieptonen: Selecteer accutype LiPo/NiMH
• Laat de knop Setup (B) los wanneer de gewenste programmeerfunctie wordt aangeduid, die u wilt wijzigen (bijv.
accutype LiPo/NiMH selecteren, rode ledlampje knippert 2 keer kort + 2 korte pieptonen van de motor).
• Het rode ledlampje en de pieptonen geven nu de beschikbare instellingen weer.
Voorbeeld:
Rode ledlampje knippert 1x kort + 1x korte pieptonen: Accutype LiPo
Rode ledlampje knippert 2x kort + 2x korte pieptonen: Accutype NiMH
• Schakel de rijregelaar uit, door langer dan 0,5 seconden op de aan-/uitknop (A) te drukken, om de betreffende
selectie op te slaan. Als u daarna de rijregelaar weer aanzet is deze met de nieuw ingestelde waarden klaar om
gebruikt te worden.
• Als een van de instellingen moet worden gewijzigd, ga dan te werk als hierboven beschreven.
De grijs aangeduide waarden van de tabel op de volgende pagina zijn de basisinstellingen na een reset
(zie hoofdstuk 10. c). De rijregelaar van het voertuig heeft bij levering mogelijk andere begininstellingen;
neem dan de knippersignalen van de rode led en de overeenkomstige pieptonen in acht.
105
106
Ledlampje knippert (+ pieptoon)
1x kort
2x kort
3x kort
4x kort
1x lang
1x lang, 1 x kort
1x lang, 2x kort
1x lang, 3x kort
1x lang, 4x kort
2x lang
2x lang, 1x kort
2x lang, 2x kort
2x lang, 3x kort
2x lang, 4x kort
3x lang
Programmeerfunctie
Rijmodus
Accutype
Onderspanningsbeveiliging
Start-aandrijfvermogen bij
vooruit rijden
Max. snelheid voor vooruit
rijden
max. snelheid voor achteruitrijden
Max. remkracht
Start-remkracht
Remmen op de motor
Verhouding Motorrem
Bereik neutraalstand
Startmodus
PWM-frequentie
BEC-spanning
Vrijloop
Aan
6V
1 kHz
1 (min.)
0,02 ms
1 (min.)
0%
0%
0%
25%
25%
0%
Uit
Uit
7,4 V
2 kHz
2
0,03 ms
2
5%
6,25%
12,5%
50%
50%
2%
Laag
NiMH
Vooruit/rem/
achteruit
Vooruit/
rem
LiPo
2x kort
1x kort
4 kHz
3
0,04 ms
3
10%
12,5%
25%
75%
75%
4%
Gemiddeld
Vooruit/
achteruit
3x kort
8 kHz
4
0,05 ms
4
50%
18,75%
37,5%
100%
100%
6%
Hoog
4x kort
16 kHz
5
0,06 ms
5
60%
25%
50%
8%
1x lang
6
0,07 ms
6
70%
31,25%
62,5%
10%
1x lang,
1x kort
7
0,08 ms
7
80 %
37,5%
75%
12%
1x lang,
2x kort
Beschikbare instellingen van de betreffende programmeerfunctie
8
0,1 ms
8
90%
43,75%
87,5%
14%
1x lang,
3x kort
9 (max.)
0,12 ms
9 (max.)
100%
50%
100%
16%
1x lang,
4x kort
Beschrijving van de instelfuncties:
• Functie #1, rode ledlampje knippert 1x kort: Rijmodus
De rijregelaar kan hier omschakelen tussen "vooruit/rem", "vooruit/rem/achteruit" en "vooruit/achteruit". De instelling "vooruit/achteruit" is speciaal ontworpen voor rupsvoertuigen, aangezien hier direct tussen vooruit- en achteruitrijden kan worden omgeschakeld (zonder de storende rem).
• Functie #2, rode ledlampje knippert 2x kort: Accutype
Hier moet het juiste accutype (LiPo of NiMH) worden geselecteerd, zodat de uitschakeling van de onderspanning
goed kan functioneren.
• Functie #3, rode ledlampje knippert 3x kort: Onderspanningsbeveiliging
Indien een LiPo-rijaccu wordt gebruikt, is het essentieel ervoor te zorgen dat de onderspanningsbeveiliging is
geactiveerd.
Instelling "Laag": Spanningslimiet NiMH = 4,5 V/accupack, LiPo = 3,0 V/cel
Instelling "Gemiddeld": Spanningslimiet NiMH = 5,0 V/accupack, LiPo = 3,2 V/cel
Instelling "Hoog": Spanningslimiet NiMH = 5,5 V/accupack, LiPo = 3,4 V/cel
Wanneer de accuspanning onder de opgegeven waarden daalt wanneer de onderspanningsbeveiliging wordt geactiveerd, dan reduceert de rijregelaar het uitgangsvermogen of schakelt de motor uit. Dit voorkomt een schadelijke
diepe ontlading.
• Functie #4, rode ledlampje knippert 4x kort: Start-aandrijfvermogen bij vooruit rijden
Hier kunt u instellen met hoeveel aandrijfvermogen de motor start, wanneer de gas- /remhendel op de zender de
neutrale stand verlaat. Hoe lager de instelling, hoe vloeiender deze kan worden benaderd.
• Functie #5, rode ledlampje knippert 1x lang: Maximale snelheid voor vooruit rijden
U kunt de maximale snelheid voor vooruitrijden in deze programmeerfunctie instellen. Als u deze bijv. op 50%
instelt, rijdt het voertuig bij volgas slechts met de helft van de snelheid zoals bij 100%. Vooral bij een rupsvoertuig
resulteert dit in zeer langzaam en gevoelig rijgedrag.
• Functie #6, rode ledlampje knippert 1x lang + 1x kort: Maximale snelheid voor achteruitrijden
U kunt de maximale snelheid voor achteruitrijden in deze programmeerfunctie instellen. Hetzelfde als bij functie
#5 resulteert dit in een langzaam en gevoelig rijgedrag dat ook bij de rupsvoertuig past, zelfs bij achteruitrijden.
• Functie #7, rode ledlampje knippert 1x lang + 2x kort: Maximale remkracht
Voor het rupsvoertuig is deze functie niet relevant, omdat de rem in functie #1 is uitgeschakeld. Bij gebruik van de
rijregelaar in een conventionele modelauto (Buggy, vrachtauto enz.) kunnen hogere instellingen resulteren in een
grotere vertraging.
• Functie #8, rode ledlampje knippert 1x lang + 3x kort: Start-remkracht
Voor het rupsvoertuig is deze functie niet relevant, omdat de rem in functie #1 is uitgeschakeld. Bij gebruik van de
rijregelaar in een conventionele modelauto (Buggy, vrachtauto enz.) kan men hier de remkracht instellen waarmee
de remfunctie start. Hoe lager de instelling, hoe soepeler de rem zal afremmen.
107
• Functie #9, rode ledlampje knippert 1x lang + 4x kort: Remmen op de motor
Als u op de zender gas mindert dan wel de gas-/remhendel op de zender in de neutraalstand zet, dan mindert het
voertuig vanzelf snelheid. Dit is exact hetzelfde als remmen op de motor in een "echte” auto als het gaspedaal
losgelaten wordt zonder het rempedaal in te trappen.
• Functie #10, rode ledlampje knippert 2x lang: Verhouding Motorrem
Hier kunt u instellen hoe snel de motorrem (functie #9) start. Hoe lager de instelling, hoe soepeler de motorrem
zal afremmen.
• Functie #11, rode ledlampje knippert 2x lang + 1x kort: Bereik neutraalstand
In deze programmeerfunctie kunt u instellen hoe groot het bereik is, die de elektronische rijregelaar in de neutrale
stand van de zender moet herkennen. Hoe hoger de instelwaarde (ms = milliseconden), hoe groter het neutrale
bereik.
• Functie #12, rode ledlampje knippert 2x lang + 2x kort: Startmodus
Afhankelijk van de instelling wordt er dan met meer of minder kracht gestart bij het rijden. Voor een rupsvoertuigen
moet een laag instelpunt worden gekozen om het voertuig soepel te laten naderen.
• Functie #13, rode ledlampje knippert 2x lang + 3x kort: PWM-frequentie (klokfrequentie)
Door middel van een hogere instelling is een meer gevoelige bediening van de rijregelaar mogelijk; vanwege de
hogere PWM-frequentie wprdt de rijregelaar echter warmer.
• Functie #14, rode ledlampje knippert 2x lang + 4x kort: BEC-spanning
Hiermee kan men de BEC-spanning (de uitgangsspanning van de rijregelaar voor de voeding van ontvanger en
stuurservo) instellen.
De standaardinstelling van 6 V mag niet worden gewijzigd, omdat de ontvanger of stuurservo kunnen
worden beschadigd; verlies van de garantie!
• Functie #15, rode ledlampje knippert 3x lang: Vrijloop
Voor rupsvoertuigen moet deze functie zijn ingeschakeld; hierdoor resulteert het in een lineair rijgedrag bij lage
snelheden.
108
c) De rijregelaar opnieuw instellen
Met deze functie kunnen alle instellingen die u in de rijregelaar geprogrammeerd hebt naar de fabrieksinstellingen
worden teruggezet (zie grijze markeringen in de tabel in hoofdstuk 10. b).
Ga hiervoor als volgt te werk:
• Schakel de zender in. Laat de gas-/remhendel in de neutraalstand staan; beweeg de hendel niet.
• Schakel de rijregelaar in (druk kort op de aan-/uitknop). Wacht u tot de rijregelaar zijn zelftest heeft voltooid en het
ledlampje niet meer knippert/brandt.
De rijregelaar mag zich niet in de programmeermodus bevinden.
• Houd nu de knop Setup langer dan 3 seconden ingedrukt.
• Het rode ledlampje op de rijregelaar knippert 1 x lang en een lange pieptoon valt te horen (Het geluidssignaal wordt
gegenereerd door de besturing van de motor). Daarna knippert het rode ledlampje.
• Schakel nu de rijregelaar uit (druk langer dan 0,5 seconden op de aan-/uitknop).
• Als de rijregelaar nu wordt ingeschakeld, worden alle instellingen teruggezet naar de standaardinstellingen; raadpleeg de tabel in hoofdstuk 10. b).
Belangrijk!
Na het herstellen van de rijregelaar is eerst het programmeren van de neutraal- en volgasstand noodzakelijk; zie hoofdstuk 10. a).
Daarna kunt u indien gewenst de in hoofdstuk 10. b) beschreven begininstellingen wijzigen.
Wanneer een LiPo-accu wordt gebruikt om het voertuig te bedienen, moet de onderspanningsbeveiliging
worden geactiveerd. Als de onderspanningsherkenning uitgeschakeld is kan een diepontlading van de
LiPo-accu optreden, waardoor deze wordt vernield.
109
11. Reiniging en onderhoud
a) Algemeen
Voor de reiniging of het onderhoud moet de rijregelaar uitgezet worden en moet de rij-accu volledig van de rijregelaar
worden losgekoppeld. Als u zojuist met het voertuig hebt gereden, laat dan alle onderdelen (bijv. motor, rijregelaar
enz.) eerst volledig afkoelen.
Maak het voertuig na het rijden schoon door stof en vuil te verwijderen met bijvoorbeeld een schone langharige kwast
en een stofzuiger. Perslucht kan hierbij ook van pas komen.
Gebruik geen reinigingssprays of gewone schoonmaakmiddelen. Daardoor kan de elektronica beschadigd worden.
Bovendien leiden dergelijke middelen tot verkleuringen van de kunststof onderdelen of de carrosserie.
Was het voertuig nooit met water af, zoals bijv. met een hogedrukreiniger. Daardoor kan de motor, de rijregelaar en
ook de ontvanger beschadigd worden.
Voor het afvegen van de carrosserie kunt u een zachte en iets bevochtigde doek gebruiken. Wrijf niet te hard, anders
ontstaan er krassen.
b) Voor resp. na elke rit
Door de trillingen van de motor en schokken tijdens het rijden kunnen er onderdelen en schroefverbindingen losraken.
Controleer daarom voor resp. na iedere rit de volgende punten:
• Vastzitten van de wielmoeren en alle schroefverbindingen van het voertuig Bevestiging van de rijregelaar, aan-/
uitschakelaar, ontvanger
• Bevestiging van de banden op de velgen en de toestand van de banden
• Bevestiging van alle kabels (deze mogen niet in bewegende delen van het voertuig terecht komen)
Controleer het voertuig ook voor en na elk gebruik op beschadigingen. Indien u beschadigingen vaststelt
mag het voertuig niet meer gebruikt worden.
Mochten versleten voertuigonderdelen (bijv. banden) of defecte onderdelen van het voertuig (bijv. een
gebroken draagarm) vervangen moeten worden, mag u alleen originele reserveonderdelen gebruiken.
110
c) Wielen vervangen
De banden zijn op de velg gefixeerd, zodat ze niet los kunnen raken van de velg. Wanneer de banden versleten zijn,
moet daarom het hele wiel worden vervangen.
Verwijder de moerafdekking (A) en maak de wielmoeren
(B) met een geschikte steeksleutel los. Trek vervolgens
het wiel van de wielas (D).
Vervolgens wordt het nieuwe wiel geplaatst zodat de
inbusbout aan de binnenkant van de velg precies op de
moer van de wielmeenemer (C) steekt.
Draai het wiel met de in het begin verwijderde wielmoer
(B) weer vast op e wielas. Gebruik bij het vastschroeven
echter geen geweld, omdat het wiel anders moeizaam
draait, waardoor de aandrijving beschadigd kan worden.
Steek vervolgens de moerafdekking (A) weer op de wielmoer (B).
Mogelijkerwijze blijft de moer van de wielmeenemer (C) bij het eraf halen van het achterwiel op de velg
steken of raakt hij los van de wielas (D). Let er dan op dat de meenemerpen (E) niet eruit valt en verloren
gaat.
Wanneer later het wiel opnieuw wordt gemonteerd dient beslist gecontroleerd te worden, dat de meenemerpen (E) precies in het midden van de wielas (D) steekt en in de overeenkomstige groef in de moer van
de wielmeenemer (C) komt te liggen.
Bij een ontbrekende meenemerpen (E) kan geen draaimoment van de motor naar het wiel worden overgedragen; het wiel draait vrij door.
d) Instellen van de tandflankspeling
De fabrikant heeft de tandflankspeling al ingesteld. Dit hoeft in de regel niet gecorrigeerd te worden.
Het kan echter gebeuren dat de bevestigingsschroeven van de motor na langdurig gebruik van het voertuig los trillen.
In dit geval is het noodzakelijk dat de motor weer wordt vastgeschroefd, maar daarbij moet erop worden gelet dat de
tandflankspeling juist is.
Verwijder de stofkap (A) door de 3 borgschroeven te verwijderen.
De afstand tussen het hoofdtandwiel (B) en het motortandwiel (C) moet zo klein mogelijk zijn zonder dat de
tandwielen stroef draaien.
Draai de twee bevestigingsschroeven (D) van de motor
een beetje los. Schuif daarna met lichte druk de motor met
het motorwiel (B) in de richting van het versnellingswiel
(C).
De motor mag hierbij echter niet loszitten; de bevestigingsschroeven mogen slechts zo ver worden losgedraaid, dat de motor net kan worden bewogen.
111
Het motortandwiel en het hoofdtandwiel moeten nu zonder speling in elkaar grijpen. Dit is echter niet zo goed voor
de levensduur van de tandwielen!
Plaats een strookje dun papier (E) tussen het hoofdtandwiel (C) en het motortandwiel (B) en draai het hoofdtandwiel met de hand zo dat het strookje papier (max. 80 g
papier) tussen de twee tandwielen getrokken wordt.
Door de druk van het papier wordt de motor zo ver als
nodig teruggeduwd.
Draai nu in deze positie de bevestigingsschroeven (D) van
de motor vast.
Als u vervolgens het hoofdtandwiel terugdraait om het
strookje papier te kunnen verwijderen (G), moet tussen de
twee tandwielen de juiste afstand zijn ingesteld.
Plaats de stofkap weer terug en schroef deze vast.
In het ideale geval zit het motortandwiel zo
dicht mogelijk bij het hoofdtandwiel zonder dat
de tanden elkaar raken en de tandwielen daardoor stroef draaien.
Als de tandwielen (motortandwiel en hoofdtandwiel) te ver van elkaar staan, worden al
na enkele seconden rijden de tanden van het
hoofdtandwiel door het motortandwiel letterlijk
weggefreesd. De garantie komt daarmee te
vervallen!
Als het motortandwiel echter tegen het hoofdtandwiel drukt (de tandwielen draaien zonder speling), leidt
dit tot lagere prestaties, hoger stroomverbruik (de motor heeft meer vermogen nodig om het hoofdtandwiel
te laten draaien) en voortijdige slijtage van het hoofdtandwiel.
112
e) Slipkoppeling instellen
De slipkoppeling beschermt de tandwielkast tegen overbelasting bij het rijden op bijvoorbeeld bijzonder ruw terrein.
Tevens wordt door een overeenkomstige afstelling van de slipkoppeling vermeden dat als het voertuig kantelt door het
hoge koppel van de aandrijving bij het starten.
De fabrikant heeft al een zo goed mogelijke instelling geselecteerd. Verander deze daarom niet zonder
reden.
Door zeer veelvuldig wegrijden op vol vermogen op een stevige ondergrond kan de slipkoppeling slijten, waardoor
eventueel een afstelling van de slipkoppeling moet worden uitgevoerd. Verder kunnen professionele bestuurders de
slipkoppeling overeenkomstig het gewenste optrekgedrag op een bepaalde ondergrond instellen.
Als u de instelling wilt veranderen, ga dan als volgt te werk:
Verwijder de stofkap (A) door de 3 borgschroeven te verwijderen.
De slipkoppeling kan worden ingesteld door aan de zeskantmoer (B) te draaien.
Met de klok mee draaien ervan verhoogt het aandrijfvermogen van de transmissie en tegen de klok in draaien
vermindert de krachtoverbrenging.
Als de slipkoppeling te vast ingesteld wordt,
wordt het aandrijfvermogen volledig overgedragen en kan de slipkoppeling zijn werk niet
doen. Hierdoor kan het differentieel beschadigen en bestaat ook het risico dat het voertuig
kantelt door over een te ruwe ondergrond te
rijden vanwege het hoge koppel van de motor
bij het starten.
Als de slipkoppeling te "zacht" ingesteld wordt,
zal de slipkoppeling snel slijten. Bovendien zal
het voertuig slecht accelereren of helemaal niet
bewegen (de slipkoppeling draait door).
Verstel de slipkoppeling alleen in kleine stapjes (max. 1/4 slag) en test vervolgens het gedrag van het
voertuig bij het wegrijden. Maak in elk geval een notitie van de uitgevoerde wijziging, zodat u deze zo nodig
weer ongedaan kunt maken.
113
12. Verwijdering
a) Product
Elektronische apparaten zijn recyclebare stoffen en horen niet bij het huisvuil. Als het product niet meer
werkt, moet u het volgens de geldende wettelijke bepalingen voor afvalverwerking inleveren.
Verwijder batterijen/accu's die mogelijk in het apparaat zitten en gooi ze afzonderlijk van het product weg.
b) Batterijen/accu’s
U bent als eindverbruiker volgens de KCA-voorschriften wettelijk verplicht alle lege batterijen en accu’s in te leveren;
verwijdering via het huisvuil is niet toegestaan.
Batterijen/accu´s die schadelijke stoffen bevatten, zijn gemarkeerd met nevenstaand symbool. Deze mogen niet via het huisvuil worden afgevoerd. De aanduidingen voor irriterend werkende, zware metalen
zijn: Cd = cadmium, Hg = kwik, Pb = lood (de aanduiding staat op de batterijen/accu’s, bijv. onder de links
afgebeelde vuilnisbaksymbool).
U kunt verbruikte batterijen/accu’s gratis bij de verzamelpunten van uw gemeente, onze filialen of overal waar batterijen/accu’s worden verkocht, afgeven.
Zo vervult u uw wettelijke verplichtingen en draagt u bij tot de bescherming van het milieu.
13. Conformiteitsverklaring (DOC)
Hiermee verklaart Conrad Electronic SE, Klaus-Conrad-Straße 1, D-92240 Hirschau dat het product voldoet aan
richtlijn 2014/53/EU.
De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is als download via het volgende internetadres beschikbaar:
www.conrad.com/downloads
Kies een taal door op een vlagsymbool te klikken en voer het bestelnummer van het product in het zoekveld
in; aansluitend kunt u de EU-conformiteitsverklaring downloaden in pdf-formaat.
114
14. Verhelpen van storingen
Ook al is het model volgens de huidige stand der techniek geconstrueerd, er kunnen nog altijd problemen of storingen
optreden. Daarom willen we u uitleggen hoe u eventuele storingen kunt verhelpen. Neem bovendien ook de meegeleverde gebruiksaanwijzing van de zender in acht.
Het model reageert niet of niet juist
• Bij 2,4 GHz-afstandsbedieningen moet de ontvanger met de zender worden gekoppeld. Deze procedure wordt
met de Engelse term "Binding” of "Pairing” aangeduid. Het koppelen wordt normaal gesproken door de fabrikant
uitgevoerd, maar kan uiteraard ook door uzelf worden uitgevoerd. Neem hiervoor de apart meegeleverde gebruiksaanwijzing van de zender in acht.
• Is de rij-accu van het voertuig leeg of zijn de batterijen in de zender leeg? Vervang de rij-accu of batterijen in de
zender dan door nieuwe.
• Hebt u eerst de zender en daarna de rijregelaar ingeschakeld? Bij omgekeerde volgorde werkt de rijregelaar om
veiligheidsredenen niet.
• Is de rij-accu correct aangesloten op de rijregelaar? Controleer de stekkerverbinding of deze eventueel verontreinigd of geoxideerd is.
• Is het voertuig te ver weg? Met een volle rij-accu en volle batterijen in de zender moet een bereik van 50 m of meer
mogelijk zijn. Dit kan echter worden verminderd door omgevingsinvloeden; bijv. storingen op de zendfrequentie of
de nabijheid van andere zenders (niet alleen zenders, maar ook WLAN-/Bluetooth®-apparaten die eveneens een
zendfrequentie van 2,4 GHz gebruiken), van metalen onderdelen, gebouwen, enz.
De positie van de antenne van de zender en ontvanger ten opzichte van elkaar heeft zeer sterke invloed op het
bereik. Het is het beste als zowel de antenne van de zender als van de ontvanger verticaal staan (met beide antennes parallel ten opzichte van elkaar). Als u echter de antenne van de zender op het voertuig richt, resulteert dit in
een zeer kort bereik!
• Controleer de juiste positie van de stekker van de rijregelaar en van de stuurservo in de ontvanger. Als de stekkers
180° gedraaid zijn aangesloten. Op deze manier werken de rijregelaar en de stuurservo niet.
Wanneer daarentegen de stekker van de rijregelaar en stuurservo met elkaar worden verwisseld stuurt de gas-/
remhendel op de zender de stuurservo en het draaiwiel de rijfunctie!
• Controleer de juiste positie van de stekker van de rijregelaar en van de stuurservo in de ontvanger. Als de stekkers
180° gedraaid zijn aangesloten. Op deze manier werken de rijregelaar en de stuurservo niet.
• Reset de rijregelaar naar de standaardinstellingen (raadpleeg hoofdstuk 10. c). Programmeer vervolgens de neutrale stand en de volgasstand opnieuw voor het vooruit- en achteruitrijden; zie hoofdstuk 10. a).
De auto blijft niet staan als de gas-/remhendel wordt losgelaten
• Corrigeer op de zender de trimregelaar voor de rijfunctie (neutrale stand instellen).
• Programmeer de neutrale stand en de volgasstand opnieuw voor het vooruit- en achteruitrijden; zie hoofdstuk
10. a).
115
Het voertuig wordt trager of de stuurservo reageert nog maar weinig of helemaal niet meer; het bereik tussen
de zender en het voertuig is maar zeer klein
• De rij-accu is (bijna) leeg.
De stroomvoorziening van de ontvanger en zodoende ook van de stuurservo vindt plaats via de BEC van de rijregelaar. Daarom leidt een zwakke of lege rij-accu ertoe dat de ontvanger niet meer naar behoren werkt. Vervang de
rij-accu door een nieuwe volledig opgeladen rij-accu (vooraf een pauze van 5 à 10 minuten inlassen, zodat de motor
en de rijregelaar voldoende kunnen afkoelen).
• Controleer de batterijen/accu's in de zender.
Tijdens het rijden wordt het voertuig langzamer of blijft staan
• De rij-accu is (bijna) leeg.
• De rijregelaar is oververhit, de overtemperatuurbeveiliging is geactiveerd (rode led knippert; laat de rijregelaar
afkoelen, waarna het voertuig weer gereed voor gebruik is).
• De afstand tot de zender is te groot, de rijregelaar heeft via de ontvanger geen geldig stuursignaal herkend (of de
failsafe-functie van de ontvanger is geactiveerd; zie gebruiksaanwijzing van de zender).
Het voertuig rijdt niet correct rechtuit
• Lijn de besturing met behulp van de zender en de bijbehorende trimfunctie uit.
• Controleer de stuurstang, de servoarm en de schroefverbinding ervan.
• Heeft het voertuig een ongeluk gehad? Controleer het voertuig dan op defecte of gebroken onderdelen en vervang
deze.
De besturing is tegengesteld ten opzichte van de beweging van het draaiwiel op de zender
• Activeer de omkeerinstelling voor de stuurfunctie op de zender.
De rijfunctie is tegenovergesteld ten opzichte van de beweging van de gas-/remhendel op de zender
• Normaal gesproken moet het voertuig naar voren rijden, als de gas-/remhendel op de zender naar de greep toe
wordt getrokken.
Als dit niet het geval is, activeer dan op de zender de omkeerinstelling voor de rijfunctie.
• Als de motor is losgekoppeld van de rijregelaar (bijv. tijdens een reparatie van het voertuig) dient u de motorkabels
te verwisselen.
De besturing werkt niet of niet juist; stuuruitslag van het voertuig te gering
• Als de zender een dualrate-instelling biedt, controleer deze dan (neem de gebruiksaanwijzing van de zender in
acht). Bij een te geringe dualrate-instelling reageert de stuurbekrachtiging niet meer.
• Controleer het stuurmechanisme op losse onderdelen; controleer bijv. of de servoarm juist aan de servo is bevestigd.
116
15. Technische gegevens van het voertuig
Schaal ���������������������������������������������������1:10
Geschikte rij-accu types �����������������������6-cellige NiMH rij-accu (nominale spanning 7,2 V)
of 2-cellige LiPo-aandrijfaccu (nominale spanning 7,4 V)
Aandrijving ��������������������������������������������Elektromotor, type 550
Vierwielaandrijving via cardanas
IOC-aandrijving
Starre as voor en achter (typisch voor Crawler zonder differentieel)
Ophanging ��������������������������������������������Hydraulische schokdempers met spiraalveren
Rijregelaar ��������������������������������������������Continustroom 80 A
Stroom voor korte duur (1 sec.) max. 400 A
Geïntegreerde beveiliging tegen overtemperatuur (ong. +105 °C)
Afmetingen (l x b x h) ����������������������������562 x 236 x 268 mm
Bandmaat (B x Ø) ���������������������������������44 x 116 mm
Wielbasis ����������������������������������������������310 mm
Bodemspeling ���������������������������������������74 mm (in het midden)
Gewicht �������������������������������������������������Ong. 2200 g (zonder rijaccu)
Geringe afwijkingen in afmetingen en gewicht kunnen om productietechnische redenen voorkomen.
Technische gegevens voor de afstandsbediening en NiMH-oplader vindt u in de bijbehorende gebruiksaanwijzing.
117