Simrad NSS evo3S Handleiding

Categorie
Navigators
Type
Handleiding
NEDRELANDS
NSS evo3S
Gebruikershandleiding
www.simrad-yachting.com
Voorwoord
Disclaimer
Aangezien Navico dit product voortdurend verbetert, behouden wij ons het recht voor om te
allen tijde wijzigingen in het product aan te brengen die mogelijk niet met deze versie van
de handleiding overeenkomen. Neem contact op met de dichtstbijzijnde distributeur als u
eventueel hulp nodig hebt.
De eigenaar is er persoonlijk verantwoordelijk voor dat de apparatuur dusdanig wordt
geïnstalleerd en gebruikt, dat er geen ongevallen, persoonlijk letsel of schade aan
eigendommen kan worden veroorzaakt. De gebruiker van dit product is persoonlijk
verantwoordelijk voor het naleven van de regels voor veilig zeemanschap.
NAVICO HOLDING EN HAAR DOCHTERMAATSCHAPPIJEN, VESTIGINGEN EN FILIALEN WIJZEN
ALLE AANSPRAKELIJKHEID AF VOOR ENIG GEBRUIK VAN DIT PRODUCT DAT KAN LEIDEN TOT
ONGEVALLEN, SCHADE OF TOT WETSOVERTREDING.
Deze handleiding beschrijft het product ten tijde van het ter perse gaan. Navico Holding AS
en haar dochtermaatschappijen, vestigingen en filialen behouden zich het recht voor de
specificaties te wijzigen zonder voorafgaande kennisgeving.
Rechtsgeldige taal
Deze verklaring, alle instructiehandleidingen, gebruikershandleidingen en andere informatie
met betrekking tot het product (Documentatie) kunnen zijn vertaald in, of zijn vertaald uit
een andere taal (Vertaling). In het geval van enig conflict tussen een Vertaling van de
Documentatie, is de Engelstalige versie van de Documentatie de officiële versie van de
Documentatie.
Handelsmerken
Navico
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Navico Holding AS.
Simrad
®
wordt gebruikt onder licentie van Kongsberg.
Bluetooth
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Bluetooth SIG, Inc.
C-MAP
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Navico Holding AS.
C-Monster
â„¢
is een handelsmerk van JL Marine Systems, Inc.
CZone
â„¢
is een handelsmerk van Power Products LLC.
Evinrude
®
is een gedeponeerd handelsmerk van BRP US, Inc.
FLIR
®
is een gedeponeerd handelsmerk van FLIR.
FUSION-Linkâ„¢ Marine Entertainment Standardâ„¢ is een gedeponeerd handelsmerk van
FUSION Electronics Ltd.
Mercury
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Mercury.
Navionics® is een gedeponeerd handelsmerk van Navionics, Inc.
NMEA
®
en NMEA 2000
®
zijn gedeponeerde handelsmerken van de National Marine
Electronics Association.
Power-Pole
®
is een gedeponeerd handelsmerk van JL Marine Systems, Inc.
SD
â„¢
en microSD
â„¢
zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van SD-3C, LLC in de
Verenigde Staten en/of andere landen.
SiriusXM
®
is een gedeponeerd handelsmerk van SiriusXM Radio, Inc.
SmartCraft VesselView
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Mercury.
Suzuki
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Suzuki.
Yamaha
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Yamaha.
Productreferenties Navico
Deze handleiding heeft betrekking op de volgende producten van Navico:
• Broadband Radar™ (Broadband Radar)
• Broadband 3G™ (Broadband 3G Radar)
• Broadband 4G™ (Broadband 4G Radar)
Voorwoord | NSS evo3S Gebruikershandleiding
3
• DownScan Imaging™ (DownScan)
• DownScan Overlay™ (Overlay)
• FishReveal™ (FishReveal)
• ForwardScan™ (ForwardScan)
• GoFree™ (GoFree)
• Genesis® (Genesis)
• Halo™ Pulse Compression Radar (Halo Radar)
• SonicHub® (SonicHub)
• StructureMap™ (StructureMap)
Copyright
Copyright © 2020 Navico Holding AS.
Garantie
De garantiekaart wordt als separaat document verstrekt. Raadpleeg bij eventuele vragen de
website van uw unit of systeem:
www.simrad-yachting.com
Complianceverklaringen
Verklaringen
De relevante conformiteitsverklaring is beschikbaar in de betreffende productsectie op de
volgende website:
www.simrad-yachting.com
Europa
Navico verklaart onder onze uitsluitende verantwoordelijkheid dat het product voldoet aan
de eisen van:
• CE volgens RED 2014/53/EU
Verenigde Staten van Amerika
Navico verklaart onder onze uitsluitende verantwoordelijkheid dat het product voldoet aan
de eisen van:
• Deel 15 van de FCC-regels. Gebruik is onderworpen aan de volgende voorwaarden: (1) dit
toestel mag geen schadelijke interferentie veroorzaken, en (2) dit toestel moet alle
ontvangen interferentie accepteren, ook als dat ten koste gaat van de werking van het
toestel
Waarschuwing: De gebruiker wordt gewaarschuwd dat wijzigingen of
aanpassingen die niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd door de partij die
verantwoordelijk is voor naleving ertoe kunnen leiden dat de bevoegdheid
van de gebruiker om de apparatuur te gebruiken komt te vervallen.
Ú
Notitie: Deze apparatuur genereert, gebruikt en veroorzaakt mogelijke straling van
radiofrequente energie en kan, indien niet geïnstalleerd in overeenstemming met de
instructies, schadelijke interferentie veroorzaken aan radiocommunicatie. Er is echter
geen garantie dat er in een bepaalde installatie geen interferentie zal optreden. Mocht
deze apparatuur schadelijke interferentie veroorzaken met radio- of televisieontvangst,
wat bepaald kan worden door de apparatuur in en uit te schakelen, dan wordt de
gebruiker aangeraden te proberen de interferentie te corrigeren door één of meer van
de volgende maatregelen:
Ú
Notitie: Deze apparatuur is getest en voldoet aan de beperkingen voor een klasse B
digitaal apparaat volgens Deel 15 van de FCC-regels. Deze apparatuur genereert,
gebruikt en veroorzaakt mogelijke straling van radiofrequente energie en kan, indien niet
geïnstalleerd in overeenstemming met de instructies, schadelijke interferentie
veroorzaken aan radiocommunicatie. Er is echter geen garantie dat er in een bepaalde
4
Voorwoord | NSS evo3S Gebruikershandleiding
installatie geen interferentie zal optreden. Mocht deze apparatuur schadelijke
interferentie veroorzaken met radio- of televisieontvangst, wat bepaald kan worden door
de apparatuur in en uit te schakelen, dan wordt de gebruiker aangeraden te proberen de
interferentie te corrigeren door één of meer van de volgende maatregelen:
• Verplaats de ontvangstantenne of richt deze opnieuw
• Vergroot de afstand tussen de apparatuur en de ontvanger
• Sluit de apparatuur aan op een stopcontact van een andere groep dan waarop de
ontvanger is aangesloten
• Raadpleeg de dealer of een ervaren technicus voor hulp
ISED Canada
Dit apparaat voldoet aan vergunningsvrije RSS-norm(en) van ISED (Innovation, Science and
Economic Development) Canada. De werking is onderhevig aan de volgende twee condities:
(1) dit apparaat mag geen schadelijke interferentie veroorzaken en (2) dit apparaat dient alle
ontvangen interferentie te accepteren, inclusief interferentie die ongewenste werking kan
veroorzaken.
Statement van Innovation, Science & Economic Development Canada (ISED): Volgens de
regels van ISED Canada mag deze radiozender alleen worden gebruikt met een antennetype
en met een maximale (of lagere) versterking voor de zender waarvoor ISED Canada
goedkeuring heeft gegeven. Om de mogelijke radio-interferentie voor andere gebruikers te
verminderen, moeten het antennetype en de versterking zodanig worden gekozen dat het
equivalent isotropisch uitgestraald vermogen (EIRP) niet meer is dan noodzakelijk is voor
succesvolle communicatie.
Deze radiozender (indentificeer het apparaat met het certificeringsnummer, of
modelnummer indien categorie I), is goedgekeurd door ISED Canada voor gebruik met de
hieronder vermelde typen antennes, en met de maximaal toegestane versterking en de
vereiste antenne-impedantie voor elk aangegeven antennetype. Antennetypen die niet in
deze lijst staan en typen die een grotere versterking hebben dan de maximale versterking die
is aangegeven voor dat type, zijn streng verboden voor gebruik met dit apparaat.
Australië en Nieuw Zeeland
Navico verklaart onder onze uitsluitende verantwoordelijkheid dat het product voldoet aan
de eisen van:
• niveau 2-apparatuur van de Radiocommunicatienorm 2017 (elektromagnetische
compatibiliteit)
• radiocommunicatienorm 2014 (korteafstandsapparatuur)
Over deze handleiding
Deze handleiding is een naslaghandleiding voor het bedienen van de unit. Er wordt vanuit
gegaan dat alle apparatuur is geïnstalleerd en geconfigureerd en dat het systeem gereed is
voor gebruik.
Afbeeldingen die in deze handleiding worden gebruikt, komen mogelijk niet exact overeen
met het scherm op uw unit.
Belangrijke tekstconventies
Belangrijke tekst die speciale aandacht van de lezer behoeft, wordt als volgt aangegeven:
Ú
Notitie: Wordt gebruikt om de aandacht van de lezer op een opmerking of belangrijke
informatie te richten.
Waarschuwing: Wordt gebruikt als het noodzakelijk is personen te
waarschuwen voorzichtig te werk te gaan om letsel en/of schade aan
personen/apparatuur te voorkomen.
Voorwoord | NSS evo3S Gebruikershandleiding
5
Handleidingversie
Deze handleiding is geschreven voor softwareversie 19.3. De handleiding wordt voortdurend
bijgewerkt en aangepast aan nieuwe software-releases. De meest recente versie van de
handleiding kan worden gedownload van de volgende website:
• www.simrad-yachting.com
Vertaalde handleidingen
Beschikbare vertaalde versies van deze handleiding vindt u op de volgende website:
• www.simrad-yachting.com
De handleiding op het scherm weergeven
Met de PDF-viewer in de unit kunt u de handleidingen en andere PDF-bestanden op het
scherm lezen.
De handleidingen kunnen gelezen worden vanaf een op de unit aangesloten
opslagapparaat of u kunt ze kopiëren naar het interne geheugen van de unit.
Apparaat registreren
U wordt tijdens het opstarten gevraagd om uw apparaat te registreren. U kunt het apparaat
ook registreren door de instructies te volgen bij het selecteren van de registratieoptie in het
dialoogvenster met systeeminstellingen of het dialoogvenster met
systeembesturingselementen.
6
Voorwoord | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Inhoud
13 Inleiding
13
Bediening voorpaneel
14 Kaartlezer
14 Home pagina
16 Applicatiepagina's
18 Basisbediening
18 De unit in- en uitschakelen
18 Bediening van touchscreen, toetsenbord en muis
18 Externe bedieningsunits
18 Dialoogvenster Systeem regelingen
19 Schermafdruk
20 Aanpassen van uw systeem
20 De achtergrond van de startpagina aanpassen
20 Configureerbare WheelKey
20 De lange druk configureren
20 Pagina's met meerdere panelen
21 Favoriete pagina's aanpassen
21 De instrumentenbalk aanpassen
23 De splitsing aanpassen op pagina’s met meerdere panelen
23 Functies in- of uitschakelen
23 Functies en applicaties activeren/deactiveren
24 Wachtwoordbeveiliging
24 Brug bediening
26 Kaarten
26 Het kaartpaneel
26 Kaartgegevens
26 Kaartbron selecteren
26 Dubbele kaartbronnen tonen
26 Vaartuigsymbool
27 Inzoomen op de kaart
27 De kaart verschuiven
27 Kaartoriëntatie
27 Vooruit kijken
27 Informatie over kaartitems weergeven
28 Gebruik van de cursor op het paneel
28 Afstand meten
29 Routes aanmaken op het kaartpaneel
29 Panelen voor het zoeken van objecten op de kaart
29 De functie Search and Rescue (SAR)
30 3D kaarten
31 Tracks
31 Tracks kleuren op basis van gegevens
32 Kaartoverlay
32 C-MAP kaarten
35 Navionics-kaarten
38 Kaartinstellingen
40 Waypoints, routes en tracks
40 Dialoogvensters Waypoints, Routes en Tracks
40 Het dialoogvenster Plot
40 Waypoints
41 Routes
44 Tracks
45 C-MAP Embark
Inhoud | NSS evo3S Gebruikershandleiding
7
47 Navigeren
47
Over navigeren
47 Navigatiepanelen
48 Menuopties gebruiken
48 Navigeren met de stuurautomaat
48 Navigatie-instellingen
51 TripIntel
51 Over TripIntel
51 Huidige tripstatistieken
51 Trip automatisch opnemen
51 Opname van trip starten en stoppen
52 Langetermijnstatistieken
52 Ring met geschat brandstofbereik
52 Brandstofmeter
53 Getij-meter
53 Tripopnamen weergeven
54 Radar
54 Over radar
54 Het radarpaneel
54 Dubbele radar
55 Radar-overlay
55 Operationele modi radar
55 Radarbereik
56 Radarsector onderdrukking
56 Het radarbeeld aanpassen
57 Cursor op een radarpaneel gebruiken
58 Geavanceerde radaropties
59 Opties radar weergave
62 EBL/VRM-markering
63 Een bewakingszone rond uw vaartuig instellen
63 MARPA doelen
65 Radargegevens opnemen
65 Radarinstellingen
66 AIS
66 Over AIS
66 Selecteren van een AIS-doel
66 Zoeken naar AIS vaartuigen
66 Doelinformatie weergeven
67 Boot met AIS oproepen
67 DSC-vaartuigtracering
67 AIS SART
68 Vaartuigalarmen
68 Symbolen AIS doelen
69 Vaartuiginstellingen
71 Echosounder
71 Info over
71 Vereisten
71 Het beeld
71 Meerdere bronnen
71 Het beeld zoomen
72 Gebruik van de cursor op het paneel
72 Historie weergeven
72 Loggegevens opnemen
73 Opgenomen gegevens weergeven
8
Inhoud | NSS evo3S Gebruikershandleiding
73 Sonarlogs uploaden naar C-MAP Genesis
73
Het beeld aanpassen
74 Geavanceerde opties
75 Meer opties
80 Echosounderinstellingen
82 SideScan
82 Over SideScan
82 Het paneel SideScan
82 Het beeld zoomen
82 Gebruik van de cursor op het paneel
82 Historie weergeven
82 SideScan gegevens opnemen
83 Het beeld instellen
83 Geavanceerde opties
84 Meer opties
84 Echosounderinstellingen
85 DownScan
85 Over DownScan
85 Het DownScan paneel
85 Het beeld zoomen
85 Gebruik van de cursor op het paneel
85 DownScan historie weergeven
85 DownScan gegevens opnemen
85 Instellen van het DownScan beeld
87 Geavanceerde opties
87 Meer opties
87 Echosounderinstellingen
88 3D sonar
88 Over 3D Sonar
88 Vereisten
88 Het 3D paneel
88 Het beeld zoomen
88 De cursor gebruiken op een 3D beeld
89 Waypoints opslaan
89 Opties 3D modus
89 Weergave van vissen
89 Beeldgeschiedenis weergeven
90 Het beeld instellen
91 Geavanceerde opties
91 Meer opties
92 Echosounderinstellingen
93 StructureMap
93 Over StructureMap
93 Het StructureMap beeld
93 StructureMap bronnen
94 StructureMap tips
94 StructureMaps gebruiken met topografische kaarten
94 Structuuropties
96 ForwardScan
96 Informatie over ForwardScan
96 Het ForwardScan beeld
97 Het ForwardScan-beeld instellen
97 Meer opties
98 Voorl. koers verlenging
Inhoud | NSS evo3S Gebruikershandleiding
9
98 ForwardScan installatie-instellingen
101
Stuurautomaat
101 Veilige bediening met de stuurautomaat
101 Actieve stuurautomaat selecteren
101 De stuurautomaatcontroller
102 Inschakelen en uitschakelen van de stuurautomaat
102 Indicatie stuurautomaat
102 Stuurautomaatmodi
107 Een professioneel stuurautomaatsysteem bedienen
109 Stuurautomaat instellingen
112 Stuurautomaat trollingmotor
112 Veilige bediening met de stuurautomaat
112 Actieve stuurautomaat selecteren
112 De stuurautomaatcontroller voor de trollingmotor
113 Inschakelen en uitschakelen van de stuurautomaat
113 Indicatie stuurautomaat
113 Stuurautomaatmodi
116 Snelheidsregeling trollingmotor
116 Een track opnemen en opslaan
116 Stuurautomaat instellingen
119 Buitenboord stuurautomaat
119 Veilige bediening met de stuurautomaat
119 Actieve stuurautomaat selecteren
120 De stuurautomaatcontroller voor de buitenboordmotoren
120 Inschakelen en uitschakelen van de stuurautomaat
121 Indicatie stuurautomaat
121 Stuurautomaatmodi
125 Stuurautomaat instellen
126 Instrumenten
126 Over instrumentenpanelen
126 Een dashboard maken
127 Een dashboard selecteren
128 Video
128 Informatie over de videofunctie
128 Het videopaneel
128 Het videopaneel instellen
129 Audio
129 Over de audiofunctie
129 De audiocontroller
129 Audiosysteem opzetten
130 Een audiobron selecteren
130 Een AM/FM-radio gebruiken
130 Sirius radio
131 DVD video bekijken
132 Weer
132 Informatie over de weerfunctie
132 Windveren
132 Weerdetails tonen
132 GRIB weer
134 SiriusXM weer
137 Weeralarmen
10
Inhoud | NSS evo3S Gebruikershandleiding
139 Internetverbinding
139
Internetgebruik
139 Ethernet verbinding
139 WiFi-verbinding
139 Draadloze instellingen
142 Afstandsbediening van de MFD
142 Opties voor afstandsbediening
142 Smartphones en tablets
144 Uw telefoon gebruiken met de MFD
144 Over telefoonintegratie
144 Een telefoon aansluiten en koppelen
144 Telefoonmeldingen
145 Problemen met de telefoon oplossen
146 Bluetooth-apparaten beheren
147 Simulator
147 Info over
147 Winkelmodus
147 Simulator bronbestanden
147 Geavanceerde simulatorinstellingen
148 Tools en instellingen
148 De werkbalk
149 Instellingen
151 Menu Alarms (Alarmen)
151 Over het alarmsysteem
151 Typen meldingen
151 Alarmindicatie
151 Een melding bevestigen
151 Alarmen
153 Onderhoud
153 Preventief onderhoud
153 Zonnescherm
153 Reinigen van de display-unit
153 Controleren van de connectoren
153 Kalibratie touchscreen
153 Software updates
155 Servicerapport
155 Back-up maken van uw systeemgegevens
158 Integratie van apparaten van derden
158 Integratie SmartCraft VesselView
158 Bediening FLIR camera
159 Suzuki motorintegratie
159 Yamaha Motor integratie
160 Evinrude
160 Integratie FUSION-Link
160 Integratie BEP CZone
160 Power-Pole-ankers
161 Power-Pole oplaadmodule
162 Naviop
Inhoud | NSS evo3S Gebruikershandleiding
11
163 Bijlage
163
Bediening via het aanraakscherm
164 Bediening met een toetsenbord
165 Bediening met een muis
165 Statusbalkpictogrammen
12
Inhoud | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Inleiding
Bediening voorpaneel
A
K
E
B
G
C
D
F
I
J
L
H
A Touchscreen
B Pagina's/Home
• Indrukken om de Home pagina te openen voor instelopties en om pagina's te
selecteren
C WheelKey: een knop die de gebruiker kan instellen. Zie "Configureerbare WheelKey" op
pagina 20.
Standaardinstelling wanneer er geen stuurautomaat op het systeem is
aangesloten:
• Kort indrukken: schakelen tussen panelen op het gesplitste scherm.
• Lang indrukken: het actieve paneel op het gesplitste scherm maximaliseren.
Standaardinstelling wanneer er een stuurautomaat op het systeem is aangesloten:
• Kort indrukken: de stuurautomaatcontroller openen en de stuurautomaat in de
stand-bymodus zetten.
• Lang indrukken: schakelen tussen de panelen op het gesplitste scherm.
D Menu-knop
• Indrukken om het menu van het actieve paneel weer te geven.
E Draaiknop
• Draaien om in/uit te zoomen of door het menu te scrollen, indrukken om een
optie te selecteren.
F Enter-knop
• Indrukken om instellingen te selecteren of op te slaan.
G Exit-knop
• Indrukken om een dialoogvenster te sluiten, terug te keren naar het vorige
menuniveau en de cursor uit het paneel te verwijderen.
H MOB
• Druk tegelijkertijd op de knoppen Enter en Exit om een MOB-manoeuvre (man-
over-boord) te maken op de positie van het vaartuig
I Pijlknoppen
• Indrukken om de cursor te activeren of te verplaatsen.
• Menubediening: indrukken om door de menu-items te navigeren en een
waarde aan te passen.
1
Inleiding | NSS evo3S Gebruikershandleiding
13
J Markering-knop
• Indrukken om een waypoint te plaatsen op de positie van het vaartuig of de
plek waar de cursor staat (indien actief).
• Ingedrukt houden om het dialoogvenster Plot te openen. Hier kunt u nieuwe
waypoints, routes en tracks toevoegen en bestaande beheren.
K Aan/uit-knop
• Ingedrukt houden om de unit aan of uit te zetten.
• Eén keer indrukken om het dialoogvenster System regelingen te openen.
Herhaaldelijk kort indrukken om te bladeren door standaard helderheidsniveaus.
L Klepje van de kaartlezer
Kaartlezer
U kunt een geheugenkaart gebruiken voor:
• Kaartgegevens
• Software updates
• Overdracht van gebruikersgegevens
• Gebruikersgegevens loggen
• Systeemback-ups
Ú
Notitie: Zorg dat u geen bestanden downloadt, overdraagt of kopieert naar een kaart
met cartografische producten. Dat kan de cartografische informatie op de kaart
beschadigen.
Het beschermende klepje moet altijd goed worden afgesloten na het plaatsen of
verwijderen van de kaart zodat er geen water kan binnendringen.
Home pagina
De Home pagina is op elk moment toegankelijk door de knop Home te selecteren.
A Knop Instellingen
B Werkbalk
C Statusbalk
D Knoppen voor toepassingspagina's
E Brug bediening
F Knop Sluiten, sluit het huidige paneel.
14
Inleiding | NSS evo3S Gebruikershandleiding
G Systeemknoppen
H Favorietenbalk
I Knop Man overboord (MOB)
Knop Instellingen
Selecteer om toegang te krijgen tot dialoogvensters voor applicatie- en functie-instellingen.
Deze dialoogvensters worden gebruikt om de functie te configureren tijdens de installatie en
voor het opgeven van gebruikersinstellingen. De dialoogvensters met instellingen worden
aan het einde van elk hoofdstuk van de toepassing uitgelegd.
Knoppen op de werkbalk
Bieden opties en hulpmiddelen die niet paneel-specifiek zijn. Zie "Tools en instellingen" op pagina
148 voor uitleg over de knoppen op de werkbalk.
Statusbalk
Toont de status van het systeem. Zie "Statusbalkpictogrammen" op pagina 165 voor definities van
pictogrammen op de statusbalk.
Applicatieknoppen
Selecteer een applicatieknop om deze te openen. Welke applicatieknoppen er op de
startpagina worden weergegeven, is afhankelijk van de applicaties die in uw systeem zijn
ingesteld.
Houd een applicatieknop ingedrukt om vooraf geconfigureerde gesplitste pagina's voor de
applicatie weer te geven. Selecteer een vooraf gedefinieerde knop Pagina splitsen om de
gesplitste pagina te openen.
Brug bediening
Veeg omlaag op de startpagina om de functie Brug bediening te openen. Met de functie
Brug bediening kunt u bepalen welke pagina's op verschillende beeldschermen tegelijk
worden weergegeven. Raadpleeg "Brug bediening" op pagina 24 voor meer informatie.
Knop Systeem regelingen
Opent u het dialoogvenster Systeem regelingen. Het dialoogvenster Systeem regelingen
biedt snelle toegang tot basisinstellingen van het systeem. Zie "Dialoogvenster Systeem regelingen"
op pagina 18.
Favorietenbalk
De favorietenbalk bevat vooraf geconfigureerde pagina's en favoriete pagina's die u hebt
gemaakt. Selecteer een knop voor een favoriete pagina om de pagina te openen.
Favoriete pagina's kunnen uit één of meerdere panelen bestaan. De weergavegrootte van de
unit bepaalt het aantal panelen dat kan worden opgenomen op een favoriete pagina.
De favorietenbalk bevat ook favoriete functies voor het bewerken van pagina's. Alle favoriete
pagina's kunnen worden gewijzigd. Raadpleeg "Favoriete pagina's aanpassen" op pagina 21 voor
informatie over het toevoegen en wijzigen van favoriete pagina's.
Favoriete balk weergeven als pop-upvenster op een pagina
De favoriete balk kan worden weergegeven op elke pagina door:
• De toets Home ingedrukt te houden
• De knop Home ingedrukt te houden
• De knop Pagina’s op een externe bedieningsunit ingedrukt te houden
• Tegelijkertijd op de toetsen Ctrl en puntkomma (;) op een toetsenbord drukken
MOB-waypoint
In een noodsituatie kunt u een Man Overboord (MOB)-waypoint opslaan op de huidige
positie van het vaartuig.
Inleiding | NSS evo3S Gebruikershandleiding
15
Een MOB aanmaken
Om een MOB-waypoint te maken:
• Selecteer de knop MOB op de Home pagina
• Druk de knop Enter en de knop Exit tegelijk in
• Druk op de knop MOB op een externe bedieningsunit
Als u de MOB functie activeert, wordt automatisch één van de volgende acties uitgevoerd:
• Op de positie van het vaartuig wordt een MOB-waypoint geplaatst
• Het display schakelt over naar een ingezoomd kaartpaneel, gecentreerd op de positie van
het vaartuig
• Het systeem geeft informatie over terugnavigeren naar het MOB-waypoint
Er kunnen meerdere MOB-waypoints worden gemaakt. Het vaartuig blijft navigatie-
informatie terug naar het initiële MOB-waypoint tonen. De navigatie naar daaropvolgende
MOB-waypoints dient handmatig plaats te vinden.
Een MOB verwijderen
U kunt een MOB-waypoint uit het menu verwijderen als de MOB is geactiveerd.
Stoppen met navigeren naar MOB
Het systeem blijft navigatiegegevens naar het MOB-waypoint weergeven totdat de navigatie
in het menu wordt geannuleerd.
Applicatiepagina's
A Knop Home/Pagina's
B Applicatiepaneel
C Menuknop
D Instrumentenbalk
E Bedieningsbalk
Applicatiepanelen
In een applicatiepaneel wordt de applicatie weergegeven en wordt een menu met
aanpassingsopties weergegeven. De applicatiepanelen en de menuopties worden verder
uitgelegd in deze handleiding in elk hoofdstuk van de toepassing.
Vooraf gedefinieerde gesplitste pagina’s
Een vooraf gedefinieerde gesplitste pagina toont meer dan één applicatiepagina op een
paneel.
U kunt de splitsing op een vooraf gedefinieerde gesplitste pagina aanpassen. Zie "De splitsing
aanpassen op pagina’s met meerdere panelen" op pagina 23.
16
Inleiding | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Menuknop
Geeft het menu van het actieve paneel weer. Gebruik menuopties om het beeld aan te
passen. De menu-opties van het paneel worden verderop in deze handleiding in elk
hoofdstuk van de toepassing verder uitgelegd.
Instrumentenbalk
De instrumentenbalk geeft informatie weer van sensoren die op het systeem zijn
aangesloten.
De instrumentenbalk wordt standaard op het paneel getoond. U kunt de instrumentenbalk
uitzetten.
U kunt een vooraf gedefinieerde balk selecteren die weergegeven moet worden en u kunt
de informatie wijzigen die op de vooraf gedefinieerde balk wordt weergegeven. Zie "De
instrumentenbalk aanpassen" op pagina 21.
Bedieningsbalk
De bedieningsbalk bevat knoppen voor het starten van de controllers of functies die in uw
systeem zijn ingeschakeld. De verschillende controllers worden verderop in de handleiding
beschreven in de desbetreffende hoofdstukken.
Inleiding | NSS evo3S Gebruikershandleiding
17
Basisbediening
De unit in- en uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld door op de aan/uit-knop te drukken.
Houd de Aan/uit-knop ingedrukt om de unit uit te schakelen
Als de knop wordt losgelaten voordat de apparatuur is uitgeschakeld, wordt de uitschakeling
geannuleerd.
U kunt de unit ook uitschakelen in het dialoogvenster Systeem regelingen.
Voor de eerste keer opstarten
Wanneer de unit de eerste keer wordt opgestart, of na het resetten, worden er verschillende
dialoogvensters op de unit weergegeven. Volg de aanwijzingen in de dialoogvensters om de
basisinstellingen in te voeren.
In het dialoogvenster Systeem regelingen kunt u verdere instellingen invoeren en
instellingen later wijzigen.
Bediening van touchscreen, toetsenbord en muis
Raadpleeg "Bijlage" op pagina 163 voor meer informatie over het bedienen van touchscreen,
toetsenbord en muis.
Externe bedieningsunits
U kunt een externe bedieningsunit verbinden met het netwerk en de unit op afstand
bedienen. De externe bedieningsunit wordt geleverd met een afzonderlijke handleiding.
Om te zien welke externe bedieningsunits gebruikt kunnen worden, raadpleegt u de
webpagina van het product op:
www.simrad-yachting.com
Slimme apparaten kunnen ook op het apparaat worden aangesloten en het op afstand
bedienen. Raadpleeg "Afstandsbediening van de MFD" op pagina 142 voor informatie over het
aansluiten van slimme apparaten om het apparaat op afstand te bedienen.
Dialoogvenster Systeem regelingen
Het dialoogvenster Systeem regelingen biedt snelle toegang tot basisinstellingen van het
systeem.
Welke knoppen in het dialoogvenster worden weergegeven hangt af van de operationele
modus en de aangesloten apparatuur.
Voor functies die in- en uitgeschakeld kunnen worden, geeft een gemarkeerde knop aan dat
de functie is geactiveerd.
Geef het dialoogvenster weer door:
• op de Aan/uit-knop te drukken
• de knop Systeem regelingen selecteren op de Home pagina
• te vegen vanaf de bovenkant van het scherm op applicatiepagina's
Functies activeren
Selecteer de knop van de functie die u wilt openen, instellen of in- of uitschakelen. Voor
functies die in- en uitgeschakeld kunnen worden, geeft een gemarkeerde knop aan dat de
functie is geactiveerd.
2
18
Basisbediening | NSS evo3S Gebruikershandleiding
De modus Standby
In de standby-modus wordt het achtergrondlicht voor het touchscreen en de toetsen
uitgeschakeld om energie te besparen. Het systeem blijft op de achtergrond actief.
U kunt de standby-modus selecteren in het dialoogvenster Systeem regelingen.
Schakel vanuit de standby-modus naar normale werking door de Aan/uit-knop kort in te
drukken.
Displayverlichting
Helderheid
U kunt de vooraf ingestelde verlichtingsniveaus doorlopen door telkens kort op de Aan/uit-
knop te drukken.
De achtergrondverlichting van het display kan ook worden ingesteld in het dialoogvenster
Systeem regelingen.
Nachtmodus
De nachtmodus kan worden geactiveerd in het dialoogvenster Systeem regelingen.
De optie Nachtmodus zorgt voor een optimaal kleurpalet in omstandigheden met weinig
licht.
Het touchscreen vergrendelen
U kunt een touchscreen tijdelijk vergrendelen om te voorkomen dat het per ongeluk wordt
bediend.
U vergrendelt het touchscreen in het dialoogvenster Systeem regelingen.
Als de aanraakvergrendeling actief is, kunt u de unit nog wel via de knoppen of de externe
bedieningsunit bedienen.
U heft de vergrendeling op door kort op de Aan/uit-knop te drukken.
Instrumentenbalk
Hiermee schakelt u de instrumentenbalk in/uit voor alleen de huidige pagina.
Registratie
U wordt gevraagd uw apparaat te registreren.
Schermafdruk
Het maken van een schermafdruk:
• Druk de knop Pagina's en de Aan/uit-knop tegelijk in
Schermafdrukken worden in het interne geheugen opgeslagen.
Basisbediening | NSS evo3S Gebruikershandleiding
19
Aanpassen van uw systeem
De achtergrond van de startpagina aanpassen
U kunt de wallpaper van de Home pagina aanpassen. U kunt een foto uit het systeem
selecteren of uw eigen foto in .jpg- of .png-indeling gebruiken.
De beelden kunnen zich op elke gewenste locatie bevinden die zichtbaar is in de
opslagbrowser. Als u een foto kiest als wallpaper, wordt deze automatische gekopieerd naar
de map Wallpaper.
Configureerbare WheelKey
Configureert de werking van de WheelKey aan de voorkant van de unit.
Als u de Wheelkey wilt configureren, drukt u op Instellen WheelKey in het dialoogvenster
Systeem regelingen.
De lange druk configureren
U kunt instellen of met een lange druk op het paneel het menu wordt geopend of de
cursorondersteuning op het paneel wordt getoond.
Pagina's met meerdere panelen
Paneelformaten in een pagina met meerdere panelen kunnen worden aangepast in het
dialoogvenster Systeem regelingen. Zie "De splitsing aanpassen op pagina’s met meerdere panelen" op
pagina 23.
Op een pagina met meerdere panelen kan er slechts een paneel tegelijk actief zijn. Het
actieve paneel heeft een rand.
U hebt alleen toegang tot het menu van het actieve paneel.
Pagina met 2 panelen Pagina met 3 panelen
3
20
Aanpassen van uw systeem | NSS evo3S Gebruikershandleiding
De schaduwcursor op een pagina met meerdere panelen
Wanneer u de cursor op een sonarbeeld (sonar, DownScan of SideScan) op een pagina met
meerdere panelen gebruikt, wordt de cursor op het andere sonarscherm (sonar, DownScan
en SideScan), kaart- en radarpanelen geschaduwd.
Favoriete pagina's aanpassen
Nieuwe favoriete pagina's toevoegen
Ú
Notitie: De weergavegrootte van de unit bepaalt het toegestane aantal favoriete
pagina's en het aantal applicatiepanelen dat kan worden opgenomen op een favoriete
pagina.
Favoriete pagina's bewerken
Selecteer de knop Wijzigen in het favorietenpaneel en daarna:
• Selecteer het pictogram X op favoriete knop om de pagina te verwijderen
• Selecteer het toolpictogram op een favoriete knop om het dialoogvenster Pagina editor
weer te geven
De instrumentenbalk aanpassen
Ú
Notitie: U moet de instrumentenbalk in de toepassing activeren om het menu van de
instrumentenbalk te openen.
De instrumentenbalk in- of uitschakelen
De instrumentenbalk wordt standaard op het paneel getoond.
U kunt de instrumentenbalk aan-/uitzetten in het dialoogvenster Systeem regelingen.
Aanpassen van uw systeem | NSS evo3S Gebruikershandleiding
21
Een vooraf gedefinieerde instrumentenbalk selecteren
Gebruik het menu om een vooraf gedefinieerde op activiteit gebaseerde instrumentenbalk
te selecteren.
Gegevens wijzigen
U kunt gegevens in het menu wijzigen.
De instrumentenbalk resetten
U kunt via de menu-optie Bewerken de instrumentenbalk resetten en de vooraf
gedefinieerde standaardmeters weer laten geven.
Brandstofzuinigheidsmeter
U kunt de brandstofzuinigheidsmeter weergeven in de instrumentenbalk op
applicatiepagina's. Selecteer de vooraf gedefinieerde activiteitenbalk Brandstof of wijzig een
meterbron in de optie Brandstofzuinigheid in de categorie Vaartuig van het dialoogvenster
Gegevens kiezen.
A Digitaal aflezen van het huidige verbruik
B Eenheden waarin brandstofzuinigheid wordt gemeten
C 100% efficiëntie, dit komt neer op het 'nominale verbruik'
D 120% efficiëntie
E Gemiddelde brandstofzuinigheid
F Verbruik op dit moment
G Huidig brandstofniveau
De brandstofzuinigheidsmeter laat het huidige en het historisch gemiddelde
brandstofverbruik zien. Het begin van de groene zone stelt de ‘nominale
brandstofzuinigheid’ voor, en er is nog een extra gebied van 20% zichtbaar. Hierin wordt uw
brandstofefficiëntie weergegeven als deze hoger dan nominaal is.
Hoe efficiënter uw brandstofverbruik, hoe verder de buitenste blauwe ring opschuift in de
richting van het groene deel van de schaal. Wanneer u met uw vaartuig nominale efficiëntie
bereikt, bevindt u zich in de groene zone. Als het u lukt om een hogere efficiëntie te bereiken
dan uw nominale efficiëntie, dan bevindt u zich ergens in het bovenste deel van de groene
zone.
22
Aanpassen van uw systeem | NSS evo3S Gebruikershandleiding
De nominale brandstofzuinigheid kan worden ingevoerd in het dialoogvenster
Vaartuiginstellingen dat toegankelijk is vanuit het dialoogvenster Brandstofinstellingen.
U kunt uw gemiddelde brandstofzuinigheid resetten met de knop Reset brandstofzuinigheid
in het dialoogvenster Brandstofinstellingen. Wanneer u deze instelling reset begint het
systeem opnieuw met het berekenen van het gemiddelde.
De eenheden voor de brandstofzuinigheidsmeter kunt u instellen in het veld Zuinigheid in
het dialoogvenster Eenheden.
De splitsing aanpassen op pagina’s met meerdere panelen
1. Open de pagina met meerdere panelen
2. Open het dialoogvenster Systeem regelingen
3. Selecteer de optie Splitsing aanpassen. Het aanpassingspictogram wordt weergegeven
op de pagina met meerdere panelen.
4. Gebruik het aanpassingspictogram om de splitsing naar de gewenste positie te
verplaatsen
5. Gebruik de menuopties om uw wijzigingen op te slaan of te annuleren.
Functies in- of uitschakelen
Een compatibel apparaat dat aan de unit is verbonden, wordt automatisch door het systeem
geïdentificeerd. Als dat niet het geval is, kunt u deze functie inschakelen in het
dialoogvenster Geavanceerde instellingen.
Functies en applicaties activeren/deactiveren
Gebruik de optie voor functies in systeeminstellingen om de functies en applicaties te
activeren/deactiveren.
Functies en applicaties beheren
U kunt de functies en apps beheren en installeren/verwijderen. Wanneer een functie/app
wordt verwijderd, wordt het pictogram van de home pagina verwijderd. De functie/app kan
opnieuw worden geïnstalleerd.
Aanpassen van uw systeem | NSS evo3S Gebruikershandleiding
23
Functies ontgrendelen
Een aantal extra functies kunnen afzonderlijk worden gekocht. Deze functies kunnen worden
ontgrendeld door een ontgrendelingscode in te voeren.
Selecteer de functie die u wilt ontgrendelden. Volg de instructies voor het aanschaffen en
invoeren van de functie-ontgrendelingscode.
Nadat een functie-ontgrendelingscode is ingevoerd in de unit, is de functie beschikbaar voor
gebruik.
Ú
Notitie: De optie Functie ontgrendelen is alleen beschikbaar als uw unit een
vergrendelde functie ondersteunt.
Wachtwoordbeveiliging
U kunt een pincode instellen om ongeoorloofde toegang tot uw systeeminstellingen te
voorkomen. Zie "Pincode" op pagina 149.
Brug bediening
Over Bridge Control
Met de functie Bridge Control kunt u bepalen welke pagina's tegelijkertijd op verschillende
schermen worden weergegeven. De functie wordt gebruikt op vaartuigen met meerdere
displays die op dezelfde plaats zijn gemonteerd om snel te configureren welke informatie
wordt weergegeven.
Er kunnen maximaal vier verschillende bruggen op uw systeem aanwezig zijn en u kunt
maximaal vier displays binnen één brug hebben. Elk scherm kan slechts binnen één bridge
worden geconfigureerd.
Wanneer de displays in een bridge zijn opgenomen, kunt u voor elke bridge twaalf
paginaconfiguraties (voorinstellingen) configureren.
Displays toevoegen aan een brug
Ú
Notitie: Alle displays moeten ingeschakeld zijn om beschikbaar te zijn voor
brugconfiguratie.
1. Open het dialoogvenster Brug configuratie
2. Selecteer of u een nieuwe brug wilt configureren of een bestaande wilt bewerken
-
De Brug configuratie voor de geselecteerde brug wordt weergegeven, met alle
displays die nog niet aan een brug zijn toegewezen
3. Selecteer het display dat u wilt toevoegen aan de brug
- Rangschik de displays van links naar rechts in dezelfde fysieke opstelling als de displays
op uw huidige brug/dashboard/roer
4. Wijzig de naam van de brug, indien gewenst
5. Sla de configuratie op
De knop Brug bediening wordt weergegeven op de startpagina van alle displays die voor
een brug zijn geconfigureerd.
24
Aanpassen van uw systeem | NSS evo3S Gebruikershandleiding
De vooraf ingestelde pagina's voor displays in een brug configureren
1. Activeer het paneel Brug bediening door omlaag te vegen op de startpagina.
2. Selecteer het pictogram Toevoegen om een nieuwe brugpagina toe te voegen. Selecteer
het pictogram Wijzigen om een bestaande pagina te bewerken.
3. Selecteer het display waarvoor u de vooraf ingestelde pagina wilt definiëren.
-
De pagina-indeling voor het geselecteerde display wordt opgehaald vanaf het netwerk
en bevat de belangrijkste functies en de geconfigureerde favoriete pagina's.
4. Selecteer de voorkeurspagina.
- Selecteer een lege pagina als u niet wilt dat het display wordt toegevoegd aan de
geselecteerde Voorinstellingen brug.
5. Herhaal stap 3 en 4 tot er een pagina is geconfigureerd voor alle displays in alle
Voorinstellingen brug.
6. Selecteer het pictogram Bewerken om de modus Toevoegen of Wijzigen te verlaten en
uw configuratie op te slaan.
Brugvoorinstellingen selecteren
U kunt een overzicht van beschikbare brugvoorinstellingen weergeven door de optie Brug
bediening op de Home pagina te openen.
Wanneer u een van de vooraf ingestelde configuraties selecteert, schakelen alle apparaten in
die brug over naar de vooraf geconfigureerde pagina's.
Aanpassen van uw systeem | NSS evo3S Gebruikershandleiding
25
Kaarten
Het kaartpaneel
A Noordindicator
B Vaartuig
C Kaartschaal
D Rasterlijnen*
E Afstandsringen*
* Optionele kaartitems. Optionele kaartitems kunnen worden in- en uitgeschakeld vanuit het
dialoogvenster Kaartinstellingen.
Kaartgegevens
Het systeem kan worden geleverd met vooraf geïnstalleerde kaarten.
Ga naar de website voor het volledige aanbod van ondersteunde kaarten.
Ú
Notitie: De kaartopties hangen af van de kaart die u gebruikt.
Kaarten die op een elektronische kaart staan, worden gedeeld via het Ethernet-netwerk. Er is
dus meer een elektronische kaart per vaartuig nodig.
Ú
Notitie: Als de elektronische kaart wordt verwijderd, schakelt het systeem niet
automatisch over naar vooraf geladen kaarten. Een kaart met lage resolutie wordt
weergegeven tot u de elektronische kaart terugplaatst of handmatig terugschakelt naar
de vooraf geladen kaarten.
Kaartbron selecteren
De beschikbare kaartbronnen worden weergegeven in het menu.
Als u over identieke kaartbronnen beschikt selecteert het systeem automatisch de kaart met
de meeste kaartdetails voor uw weergegeven regio.
Dubbele kaartbronnen tonen
Als u over verschillende kaartbronnen beschikt kunt u twee verschillende kaartbronnen
tegelijk op een pagina met twee kaartpanelen weergeven.
Activeer iedere kaartpagina en selecteer de bron in het menu.
Vaartuigsymbool
Als het systeem over een geldige GPS-positievergrendeling beschikt, geeft het
vaartuigsymbool de vaartuigpositie aan. Als er geen GPS-positie beschikbaar is, staat er een
vraagteken in het vaartuigsymbool.
Als er geen informatie over de koers beschikbaar is, oriënteert het vaartuigpictogram zich
met behulp van de grondkoers (COG).
4
26
Kaarten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Inzoomen op de kaart
Op het kaartpaneel worden bereikschalen en bereikringen getoond (indien ingeschakeld). U
kunt de schaal wijzigen door in en uit te zoomen op de kaart.
De kaart verschuiven
U kunt de kaart in alle richtingen verschuiven door:
• Het scherm slepen
• Verplaats de cursor met de pijltoetsen naar de rand van het kaartpaneel
Kaartoriëntatie
U kunt opgeven hoe de kaart wordt geroteerd in het paneel.
De knop Kaartoriëntatie
U kunt de kaartoriëntatie niet alleen in het menu opgeven, maar ook de knop Kaartoriëntatie
in het paneel selecteren om tussen verschillende oriëntaties te wisselen.
De rode pijl op de kaartoriëntatieknop geeft de noordrichting aan.
Noord boven
Toont de kaart met het noorden naar boven.
Vaarrichting boven
Toont de kaart met de vaarrichting van het vaartuig (A) naar
boven. Vaarrichtingsinformatie wordt ontvangen van een
kompas. Als er geen vaarrichting beschikbaar is, wordt de COG
van de GPS gebruikt.
Koers boven
De kaartrichting hangt af van of u al dan niet navigeert:
• Als u navigeert, is de gewenste koerslijn (B) naar boven
gericht
• Als u niet navigeert, is de richting waarin het vaartuig vaart
(COG) naar boven gericht
Vooruit kijken
Verplaatst het vaartuigpictogram op het paneel om uw zicht vóór het vaartuig te
maximaliseren.
Informatie over kaartitems weergeven
Wanneer u een kaartitem, waypoint, route of doel selecteert, wordt de basisinformatie voor
het geselecteerde item getoond. Selecteer het pop-upvenster van het kaartitem om alle
Kaarten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
27
beschikbare informatie voor dat item weer te geven. U kunt het dialoogvenster met
gedetailleerde informatie ook vanuit het menu openen.
Ú
Notitie: Als u geschikte C-MAP kaarten bekijkt op uw systeem kunt u objecten op zee
selecteren en informatie over diensten en multimedia (foto's) weergeven die
beschikbaar zijn voor de locatie van het object.
Ú
Notitie: Pop-upinformatie moet ingeschakeld zijn in de kaartinstellingen om de
basisinformatie van een item te kunnen bekijken.
Gebruik van de cursor op het paneel
Standaard wordt de cursor niet weergegeven op het paneel.
Als u de cursor activeert, verschijnt een venster met de cursorpositie. Als de cursor actief is,
pant of draait het paneel niet om het vaartuig te volgen.
Ga naar cursor
U kunt navigeren naar een geselecteerde positie op het beeld door de cursor op het paneel
te plaatsen en vervolgens in het menu de optie Ga naar Cursor te gebruiken.
De functie Cursorondersteuning
Ú
Notitie: Cursorondersteuning is beschikbaar wanneer deze functie is ingeschakeld. Zie
"De lange druk configureren" op pagina 20.
Met de functie Cursorondersteuning kunt u de cursor nauwkeurig gebruiken en plaatsen
zonder gegevens met uw vinger te bedekken.
Activeer de cursor op het paneel en houd uw vinger vervolgens ingedrukt op het scherm om
het cursorsymbool te veranderen in een selectiecirkel, die boven uw vinger verschijnt.
Sleep de selectiecirkel zonder uw vinger van het scherm te halen naar de gewenste positie.
Als u uw vinger van het scherm haalt, keert de cursor terug naar de gewone cursorfunctie.
Afstand meten
De cursor kan worden gebruikt voor het meten van de afstand tussen uw vaartuig en een
geselecteerde positie, of tussen 2 punten op het kaartpaneel.
1. Plaats de cursor op het punt van waaraf u de afstand wilt meten. Start de meetfunctie in
het menu
-
De meetsymbolen verschijnen met een lijn die loopt van het midden van het vaartuig
naar de cursorpositie. De afstand wordt getoond in het cursorinformatievenster.
2. De meetpunten kunnen worden verplaatst door pictogrammen te slepen terwijl de
meetfunctie actief is.
Ú
Notitie: De vaarrichting wordt altijd gemeten
van het grijze pictogram naar het blauwe
pictogram.
De meetfunctie kan ook worden gestart zonder een actieve cursor. Beide
meetpictogrammen zijn dan in eerste instantie op de positie van het vaartuig geplaatst. Het
grijze pictogram volgt het vaartuig als het in beweging is, en het blauwe pictogram blijft op
28
Kaarten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
de locatie die u hebt opgegeven toen u de functie startte. De meetpunten kunnen worden
verplaatst door de pictogrammen te slepen.
U beëindigt de meetfunctie door de meetoptie Meten stoppen te selecteren.
Routes aanmaken op het kaartpaneel
1. Activeer de cursor op het kaartpaneel
2. Selecteer de optie Nieuwe route in het menu
3. Plaats het eerste waypoint op het kaartpaneel
4. Plaats de overige routepunten
5. Sla de route op door de optie Opslaan te selecteren in het menu.
Panelen voor het zoeken van objecten op de kaart
Hier kunt u in een kaartpaneel zoeken naar andere vaartuigen en verschillende items op de
kaart.
Activeer de cursor in het paneel om vanaf de cursorpositie te zoeken. Als de cursor niet actief
is, zoekt het systeem naar items vanaf de positie van het vaartuig.
Ú
Notitie: U dient een SiriusXM Marine abonnement te hebben om tankstations te kunnen
zoeken.
Ú
Notitie: U moet een AIS ontvanger aansluiten om naar vaartuigen te kunnen zoeken.
De functie Search and Rescue (SAR)
De maritieme SAR-functie maakt een zoekpatroonroute op de kaart in de vorm van een
parallel lopende of voortglijdende zoeklijn.
Als u de functie wilt gebruiken, moet deze zijn ingeschakeld in het dialoogvenster
Geavanceerde functies.
Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van een SAR-gebied op de kaart.
Het paarse gebied is het door u gedefinieerde gebied. Het licht oranje gearceerde gebied is
het gebied dat door het systeem wordt berekend.
Kaarten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
29
Het zoekgebied instellen
Plaats de cursor op de kaart op de locatie van punt A. Gebruik vervolgens de menuoptie
Nieuw zoekpatroon om het zoekgebied in te stellen. Met deze optie wordt het
dialoogvenster SAR wijzigen geopend.
Definieer de vier hoeken van het zoekgebied door hoekcoördinaten in te voeren.
De volgende instellingen moeten worden gedefinieerd:
• Trackbreedte - regelt hoeveel ruimte er is tussen parallelle routedelen (de langste
routedelen).
• Aantal vaartuigen - bepaalt hoeveel SAR routes worden gegenereerd. Een SAR route
wordt gemaakt voor elk vaartuig. Het eerste vaartuig heeft een rode route en de andere
een gestippelde zwarte route. De ruimte tussen elk vaartuig is de trackruimte-afstand.
• Richting - kan parallel of kruipend zijn. Bij parallelle richting volgt de route de zijde met de
langste lengte. Bij kruipende richting wordt daarentegen de zijde met de kortste lengte
gevolgd.
• Starthoek (CSP) - bepaalt vanuit welke hoek u wilt starten.
Het systeem berekent het aantal routedelen en de afstanden daarvan. Het berekent ook de
startpositie (SP), namelijk de halve trackruimte-afstand vanaf de starthoek. Het startkoers
wordt berekend als de koers die parallel loopt aan de langste zijde van de zoekrechthoek
vanaf de startpositie.
De zoekparameters bewerken
Gebruik het dialoogvenster SAR wijzigen om zoekpatroonparameters te wijzigen.
U kunt ook de 4 hoeken van het zoekgebied wijzigen met behulp van de menuopties voor
instellen op cursor. Plaats de cursor op de kaart en selecteer de gewenste menuoptie voor
instellen op cursor.
Ú
Notitie: Met de optie Sluiten in het dialoogvenster SAR wijzigen kunt u de wijzigingen
opslaan en het dialoogvenster sluiten. De SAR wordt er niet door beëindigd.
Deelnemende schepen detecteren die buiten het zoekpatroon vallen
Schakel AIS targets en Radar overlay in om deelnemende schepen weer te geven die buiten
hun zoekpatroon vallen. Na detectie kunt u ze terugleiden naar de track.
De SAR-sessie beëindigen
Gebruik de menuoptie Zoekpatroon annuleren om het zoeken te stoppen.
Een SAR omzetten naar een route
Met de optie Converteren naar route kunt u de SAR een naam geven, bewerken en opslaan
in uw routebibliotheek.
3D kaarten
De 3D optie geeft een driedimensionale grafische weergave van land- en zeecontouren.
30
Kaarten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Ú
Notitie: Alle kaarttypen werken in de 3D modus, maar zonder 3D cartografie voor het
betreffende gebied lijkt de kaart vlak.
Als de optie voor 3D kaarten is geselecteerd verschijnen de pictogrammen Pannen (A) en
Roteren (B) in het kaartpaneel.
De 3D kaart verschuiven
U kunt de kaart in een willekeurige richting bewegen door het pictogram Pannen te
selecteren en in de gewenste richting te draaien.
Gebruik de optie Terug naar vaartuig om de kaart op de vaartuigpositie te positioneren.
De weergavehoek bepalen
U kunt de weergavehoek bepalen door het pictogram Roteren te selecteren en het
kaartpaneel vervolgens te pannen.
• Om de weergegeven richting te wijzigen, pant u horizontaal
• Om de kantelingshoek van de weergave te wijzigen, pant u verticaal
Ú
Notitie: Als op de vaartuigpositie gecentreerd is, kan alleen de kantelingshoek
aangepast worden. De weergaverichting wordt bepaald via de instelling Kaartoriëntatie.
Zie "Kaartoriëntatie" op pagina 27.
Tracks
Hiermee opent u het dialoogvenster Tracks. Gebruik dit dialoogvenster om tracks te beheren.
Zie "Tracks" op pagina 44.
Tracks kleuren op basis van gegevens
Een track kan worden gekleurd op basis van de brongegevens en de hoog/laag-limieten die
u hebt ingesteld:
• U kunt de bron (gegevenstype) specificeren die moet worden gekleurd. Om kleuring uit te
schakelen selecteert u bron Geen.
• Selecteer de opties Hoog en Laag om hoge en lage waarden in te stellen.
De kleuren kunnen verschillende tinten groen, geel en rood zijn. Groen staat voor de hoge
limiet die u hebt ingesteld. Geel geeft het gemiddelde tussen hoog en laag aan. Rood geeft
de lage limiet aan. Als de waarde ligt tussen hoog en gemiddeld, wordt deze weergegeven
met een groenachtig gele kleur. Als de waarde ligt tussen gemiddeld en laag, wordt deze
weergegeven met een oranje kleur.
Ú
Notitie: Standaard zijn tracks gekleurd volgens de kleurinstelling in het dialoogvenster
Track wijzigen. Tracks kleuren op basis van brongegevens heeft voorrang boven de
kleuring opgegeven in het dialoogvenster Track wijzigen.
Kaarten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
31
Als er twee of meer kaarten worden weergegeven in een gesplitst paneel en op één kaart de
kleurbron of hoog/laag-waarden worden gewijzigd, heeft dit geen effect op de andere
kaarten.
Kaartoverlay
U kunt overlays aan het kaartpaneel toevoegen.
Wanneer een overlay is geselecteerd, wordt het kaartmenu aangevuld met de basisfuncties
voor de geselecteerde overlay.
Gedetailleerde informatie over de opties van het overlaymenu is te vinden in afzonderlijke
hoofdstukken in deze handleiding.
Warmte kaart overlay
Met de functie Warmte kaart overlay kunt u op de kaart een geschiedenis weergeven van
watertemperatuurkleuring. Een watertemperatuurbron is vereist om de
temperatuurgegevens voor de overlay te leveren.
Het kleurbereik wordt automatisch aangepast op basis van de gemeten minimale en
maximale temperaturen.
Transparantie
Hiermee past u de transparantie van de overlay aan. Met minimale transparantie zijn de
paneeldetails vrijwel verborgen door de overlay.
Palet
Specificeert de kleuren voor de weergave van de watertemperatuur. Een legenda op het
paneel geeft de kleuren aan die zijn gekoppeld aan de gemeten temperaturen.
Geschiedenis verwijderen
Verwijdert alle warmtekaartgegevens die zijn verzameld tot het moment waarop de optie
wordt geselecteerd. Warmte kaart gegevens worden automatisch verwijderd als de unit
wordt uitgeschakeld.
C-MAP kaarten
Hieronder worden alle mogelijk menuopties van C-MAP kaarten beschreven. De beschikbare
functies en menuopties kunnen per gebruikte kaart verschillen. In dit hoofdstuk ziet u de
menu's van een C-MAP kaart.
Ú
Notitie: Menu-opties die niet beschikbaar zijn voor de getoonde kaart worden in grijs
weergegeven.
C-MAP getijden en stromingen
Het systeem kan getijden en stromingen van C-MAP weergeven. Met deze informatie is het
mogelijk om de tijd, het niveau, de richting en de krachtvan stromingen en getijden te
bepalen. Dit is een belangrijk hulpmiddel bij de planning en navigatie van een trip.
Bij een groter zoombereik worden de getijden en stromingen weergegeven als vierkante
pictogrammen met de letter T (Tides/getijden) of C (Current/stroming). Als u een van de
pictogrammen selecteert, wordt informatie over het getijde of de stroming getoond.
Dynamische gegevens over de stroming kunt u bekijken door te zoomen binnen een
zoombereik van 1 nautische mijl. Bij dat bereik veranderen de stromingspictogrammen in
geanimeerde dynamische pictogrammen die de snelheid en richting van de stroming laten
zien. Dynamische pictogrammen zijn zwart (meer dan 6 knopen), rood (meer dan 2 knopen
en minder of gelijk aan 6 knopen), geel (meer dan 1 knoop en minder of gelijk aan 2 knopen)
of groen (gelijk aan of minder dan 1 knoop), afhankelijk van de stroming op die locatie.
Als er geen stroming is (0 knopen) wordt dit weergegeven als een vierkant wit pictogram.
32
Kaarten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Statische stromings- en getijdenpictogrammen Dynamische stromingspictogrammen
Speciale kaartopties voor C-MAP
Foto-overlay
Met deze optie kunt u satellietfoto's van een gebied als overlay weergeven op de kaart. De
beschikbaarheid van dergelijke foto's is beperkt tot bepaalde gebieden en kaartversies.
U kunt foto-overlays in 2D of 3D weergeven.
Geen foto-overlay Foto-overlay, alleen land Volledige foto-overlay
Fototransparantie
Met deze optie stelt u de doorzichtigheid van de foto-overlay in. Met minimale transparantie
zijn de kaartdetails vrijwel verborgen door de foto.
Minimale transparantie Transparantie op 80
Rasterkaarten
Wijzigt de weergave in die van een traditionele papieren kaart.
Rastertransparantie
Regelt de transparantie van rasterbeelden.
Hoge res. bathymetrie
Bepaalt of een hogere of lagere concentratie van contourlijnen wordt getoond.
Kaart detail
• Volledig - toont alle informatie die beschikbaar is voor de gebruikte kaart.
• Gemiddeld - toont de minimale informatie die volstaat voor navigatie.
• Laag - toont het primaire niveau van informatie die niet verwijderd kan worden, en bevat
informatie die in alle geografische gebieden vereist is. Het is niet bedoeld als informatie
die volstaat voor veilige navigatie.
Kaarten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
33
Kaartcategorieën
Er bestaan diverse categorieën en subcategorieën. U kunt deze afzonderlijk in- en
uitschakelen, afhankelijk van het soort informatie dat u wilt weergeven.
De categorieën van het dialoogvenster zijn afhankelijk van de gebruikte kaarten.
Reliëfweergave
Geeft de zeebodem in reliëf weer.
Geen contouren
Verwijdert de contourlijnen van de kaart.
Dieptepalet
Regelt het dieptepalet dat op de kaart wordt gebruikt.
Navigatie
Arceert de kleuren van dieptegebieden op basis van dieptebereikwaarden die door het
systeem zijn ingesteld. Als de diepte binnen een bepaald bereik ligt, selecteert het systeem
de exacte kleur van dat bereik. Het geeft ondieper water met donkerdere blauwtinten aan en
dieper water met wittere tinten.
Dieptearcering
Ingekleurde dieptegebieden zijn gebaseerd op de dieptewaarde van het
dieptearceringsbereik. Het systeem interpoleert een kleur op basis van de diepte binnen het
bereik. Het kleurt donkerdere blauwtinten in dieper water en witter in ondieper water.
Papieren kaart
De gearceerde kleuren lijken op de kleuren die de National Oceanic and Atmospheric
Administration (NOAA) op papieren kaarten gebruikt.
Traditioneel
Arceert de kleuren van dieptegebieden op basis van de gegevens die zijn gedefinieerd door
de kaartgegevens. Kaarten hebben een eigen kleurenpalet dat is gedefinieerd in de
kaartgegevens.
Veiligheidsarcering
Arceert de kleuren van dieptegebieden op basis van de veiligheidslimiet voor diepte. De
limiet bepaalt welke diepten worden getekend zonder blauwe arcering.
Dieptefilter
Filtert dieptewaarden uit die minder diep zijn dan de geselecteerde dieptefilterlimiet.
Veiligheidsdiepte
Op kaarten worden verschillende kleurschakeringen gebruikt om onderscheid te maken
tussen diep en ondiep water. Nadat u het palet met de veiligheidsarceringsdiepte hebt
ingeschakeld, geeft u de gewenste veiligheidsdieptelimiet en de kleur/arcering voor
verschillende diepten op.
Arcering
Geeft verschillende delen van de zeebodem een andere kleurtint, afhankelijk van de gekozen
arceringscategorie.
Ú
Notitie: De arceringsopties Samenstelling en Begroeiing zijn niet van toepassing op C-
MAP-kaarten.
Diepte 1 en diepte 2
Vooraf ingestelde diepten die de verschillende diepten in verschillende kleuren arceren.
34
Kaarten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Aangepast
U kunt de dieptedrempel, kleur en ondoorzichtigheid (transparantie) van kleurarcering
aanpassen voor diepte 1 en diepte 2.
3D vergroting
Deze grafische instellingen zijn alleen beschikbaar in de modus 3D. Overdrijving kan worden
toegepast op de getekende hoogte van heuvels op het land en op troggen in het water om
deze hoger of dieper te laten lijken.
Ú
Notitie: Deze optie wordt in grijs weergegeven als deze gegevens niet beschikbaar zijn
voor de geplaatste kaart.
Genesis Layer
De Genesis Layer geeft contouren in hoge resolutie weer die zijn bijgedragen door Genesis-
gebruikers en die de kwaliteitscontrole hebben doorstaan.
Deze optie schakelt de Genesis Layer in/uit op de kaartweergave.
Alleen beschikbaar als de C-MAP kaart Genesis Layer gegevens bevat.
Navionics-kaarten
Voor sommige Navionics-functies zijn de recentste gegevens van Navionics vereist. Voor
deze functies wordt een bericht weergegeven dat de functie niet beschikbaar is als niet de
juiste Navionics-kaart(en) of het juiste kaartgeheugen zijn geplaatst. Ga voor meer informatie
over de vereisten voor deze functies naar www.navionics.com.
U kunt ook een bericht ontvangen als u probeert een beschermde functie te gebruiken,
terwijl de Navionics mediakaart niet is geactiveerd. Neem contact op met Navionics om de
kaart te activeren.
Speciale kaartopties Navionics
Foto-overlay
Met deze optie kunt u satellietfoto's van een gebied als overlay weergeven op de kaart. De
beschikbaarheid van dergelijke foto's is beperkt tot bepaalde gebieden en kaartversies.
U kunt foto-overlays in 2D of 3D weergeven.
Geen foto-overlay Foto-overlay, alleen land Volledige foto-overlay
Fototransparantie
Met deze optie stelt u de doorzichtigheid van de foto-overlay in. Met minimale transparantie
zijn de kaartdetails vrijwel verborgen door de foto.
Kaarten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
35
Minimale transparantie Maximale transparantie
Kaartarcering
Deze functie voegt terreininformatie toe aan de kaart.
Vis afstand
Selecteer het bereik van de diepten die Navionics met een andere kleur moet vullen.
Zo kunt u een bepaald dieptebereik markeren als u wilt vissen. Dit bereik is net zo
nauwkeurig als de gegevens op de onderliggende kaart. Dat betekent dat als de kaart een
interval van 5 meter heeft voor contourlijnen, ook de arcering wordt afgerond naar de
dichtstbijzijnde beschikbare contourlijn.
Geen dieptemarkering Bereik dieptemarkering: 6 tot 12 meter
Markering van ondiep water
Hiermee markeert u gebieden met ondiep water tussen 0 en de geselecteerde diepte (max.
10 meter).
Geen ondiep water gemarkeerd Markering van ondiep water: 0 m - 3 m
Veiligheidsdiepte
De Navionics-kaarten gebruiken verschillende schakeringen blauw om onderscheid te
maken tussen ondiep en diep water.
Veiligheidsdiepte, op basis van een geselecteerde limiet, wordt zonder blauwe schakeringen
getekend.
Ú
Notitie: De ingebouwde Navionics-database bevat gegevens tot een diepte van 20 m.
Daarna is alles wit.
Community wijzigingen
Hiermee schakelt u de kaartlaag met de Navionics-wijzigingen in. Dit zijn
gebruikerswijzigingen of -informatie die door gebruikers zijn geüpload naar Navionics
Community en die op Navionics-kaarten beschikbaar gemaakt worden.
Raadpleeg voor meer informatie de Navionics-informatie bij uw kaart of ga naar de website
van Navionics: www.navionics.com.
36
Kaarten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
SonarChart
Het systeem biedt ondersteuning voor de functie Navionics SonarChart.
SonarChart toont een bathymetrische kaart met contourdetails op hoge resolutie en
standaardnavigatiegegevens. Raadpleeg voor meer informatie www.navionics.com.
SonarChart Live
SonarChart Live is een livefunctie waarbij het apparaat een overlay maakt van
dieptecontouren op basis van uw eigen sonargeluiden.
Wanneer u SonarChart Live overlay selecteert, wordt het menu uitgevouwen en worden de
opties van SonarChart Live weergegeven.
Transparantie
De SonarChart Live-overlay wordt weergegeven boven op andere kaartgegevens. Bij
minimale transparantie zijn de kaartgegevens volledig bedekt. Pas de transparantie aan zodat
de kaartdetails zichtbaar zijn.
Minimum diepte
Hiermee past u aan wat SonarChart Live beschouwt als veiligheidsdiepte. Dit is van invloed
op het kleurgebruik in het SonarChart Live-gebied. Wanneer het vaartuig de
veiligheidsdiepte nadert, verandert het SonarChart Live-gebied geleidelijk van eenvoudig
grijs/wit in rood.
Paletten
Voor het instellen van het kleurenpalet van het beeld.
SCL geschiedenis
Selecteer deze optie om eerder vastgelegde gegevens weer te geven op de kaart-overlay.
SC Density
Hiermee beheert u de dichtheid van de contouren in SonarChart en SonarChart Live.
Gekleurde zeebodem delen
Wordt gebruikt om verschillende dieptegebieden in verschillende tinten blauw weer te
geven.
Navionics dynamische pictogrammen voor getijden en stromingen
Getijden en stromingen worden met een meter en een pijl weergegeven in plaats van met
de ruitvormige pictogrammen die worden gebruikt voor statische informatie over getijden
en stromingen.
De gegevens over getijden en stromingen die beschikbaar zijn voor Navionics-kaarten zijn
gerelateerd aan een bepaalde datum en tijd. Het systeem maakt een animatie van de pijlen
en/of meters om de ontwikkeling van getijden en stromingen over een bepaalde
tijdsperiode te laten zien.
Dynamische getijdeninformatie Dynamische stromingsinformatie
De volgende pictogrammen en symbolen worden gebruikt:
Huidige snelheid
Kaarten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
37
De lengte van de pijl is afhankelijk van de snelheid, en het symbool draait mee met de
richting van de stroming. De stromingssnelheid wordt in het pictogram getoond. Het rode
pictogram wordt gebruikt als de huidige stromingssnelheid toeneemt, en het blauwe
pictogram als deze afneemt.
Hoogte getij
De meter heeft 8 labels en is ingesteld op absolute minimale of maximale waarde van de
geëvalueerde dag. De rode pijl geeft aan dat het getij opkomt en de blauwe pijl dat het getij
afgaat.
Ú
Notitie: Alle numerieke waarden worden getoond in de door de gebruiker ingestelde
maateenheid.
Rotsfilter niveau
Hiermee wordt rotsherkenning beneden een bepaalde diepte verborgen op de kaart.
Zo kunt u kaarten opschonen in gebieden waar rotsen liggen op diepten ver onder de
diepgang van uw vaartuig.
Contourdiepte
Bepaalt welke contouren u op de kaart ziet, tot aan de geselecteerde dieptewaarde.
Presentatietype
Geeft maritieme kaartinformatie weer, zoals symbolen, kleuren van de navigatiekaart en
benamingen voor internationale of Amerikaanse presentatietypen.
Annotatie
Bepaalt welke gebiedsinformatie, zoals namen van locaties en aantekeningen over gebieden,
voor weergave beschikbaar is.
Kaartdetails
Geeft u verschillende niveaus van informatie met betrekking tot geografische lagen.
Eenvoudige weergave
Met deze functie vergroot u de weergave van kaartitems en tekst.
Ú
Notitie: Op de kaart kunt u niet zien of deze functie geactiveerd is.
Kaartinstellingen
De opties in het dialoogvenster Kaartinstellingen zijn afhankelijk van de kaartbron die is
geselecteerd in het systeem.
3D bootselectie
Bepaalt welk pictogram wordt gebruikt op 3D kaarten.
Afstandsringen
De bereikringen kunnen worden gebruikt om de afstand weer te geven tussen uw vaartuig
en andere paneelobjecten.
De bereikschaal wordt automatisch door het systeem ingesteld zodat deze overeenkomt
met de paneelschaal.
38
Kaarten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Verlengingslijnen
Stelt de lengte van de verlengingslijnen in voor uw vaartuig en voor andere vaartuigen die
als AIS doelen worden getoond.
Selecteer deze optie om de koersverlengingslijnen voor uw vaartuig te tonen of te
verbergen.
Lengte verlenging
A: Vaarrichting
B: Grondkoers (COG)
De lengte van de verlengingslijn wordt ingesteld als vaste afstand, of als de afstand die het
vaartuig binnen een geselecteerde tijd aflegt. Als voor een vaartuig geen opties worden
ingeschakeld, dan worden er geen verlengingslijnen getoond.
De koers van uw vaartuig wordt gebaseerd op informatie van de actieve koerssensor, en de
COG wordt gebaseerd op informatie van de actieve GPS-sensor.
De koers van uw vaartuig en COG zijn gebaseerd op informatie van de GPS.
Voor andere vaartuigen worden de COG-gegevens opgenomen in de meldingen die worden
ontvangen van het AIS systeem.
ForwardScan
Als u over ForwardScan beschikt en deze optie is geselecteerd, wordt de ForwardScan-
koersverlenging op de kaart getoond. Zie "Voorl. koers verlenging" op pagina 98.
SonarChart Live getijde correctie
Wanneer deze functie geselecteerd is, gebruikt de getijdecorrectie informatie van
getijdestations in de buurt (indien beschikbaar) om de diepte aan te passen die SonarChart
Live gebruikt wanneer de sonar wordt vastgelegd.
2D/3D kaart synchroniseren
Koppelt de positie die op de ene kaart getoond wordt aan de positie op de andere kaart
wanneer een 2D en 3D kaart naast elkaar getoond worden.
Pop-upinformatie
Hiermee wordt bepaald of basisinformatie voor paneelitems wordt getoond als u dat item
selecteert.
Rasterlijnen
Schakelt de weergave van rasterlijnen voor lengte- en breedtegraad op het paneel in of uit.
Waypoints, routes en tracks
Hiermee schakelt u de weergave van deze items op kaartpanelen in/uit.
Ú
Notitie: Als u tracks wilt weergeven in het kaartpaneel, moeten de optie Weergeven in
het dialoogvenster Tracks en de optie Tracks in het dialoogvenster Kaartinstellingen
allebei zijn ingeschakeld.
Kaarten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
39
Waypoints, routes en tracks
Dialoogvensters Waypoints, Routes en Tracks
Deze dialoogvensters bieden toegang tot geavanceerde bewerkingsfuncties en instellingen
voor deze items.
Het dialoogvenster Plot
Houd de knop Waypoint/Markering ingedrukt om het dialoogvenster Plot te openen.
Selecteer een optie om nieuwe waypoints, routes of tracks toe te voegen of bestaande te
beheren.
Waypoints
Over waypoints
Een waypoint is een door de gebruiker gegenereerde markering op een:
• kaart
• echosounderbeeld
• radarbeeld
• navigatiepaneel
Elk waypoint heeft een exacte positie met lengte- en breedtecoördinaten.
Een waypoint dat op het echosounderbeeld is geplaatst, heeft naast positie-informatie ook
een dieptewaarde.
Een waypoint wordt gebruikt om een positie te markeren waarnaar u later mogelijk wilt
terugkeren. Twee of meer waypoints kunnen ook worden gecombineerd om een route te
creëren.
Waypoints opslaan
Sla een waypoint op de cursorpositie op als de cursor actief is, of op de positie van het
vaartuig als de cursor niet actief is.
Een waypoint opslaan:
• Druk op de draaiknop
5
40
Waypoints, routes en tracks | NSS evo3S Gebruikershandleiding
• Druk op de knop Markeren
• Selecteer de optie Nieuw waypoint in het menu
Een waypoint verplaatsen
Een waypoint kan vanaf de huidige positie worden verplaatst als het actief is en in het menu
is geselecteerd.
Als u een waypoint naar een nieuwe positie wilt verplaatsen, selecteert u de menu-optie
Waypoint verplaatsen en vervolgens de nieuwe locatie van het waypoint op de afbeelding.
Als u het waypoint op de nieuwe positie wilt opslaan, selecteert u de menu-optie
Verplaatsen beëindigen
Waypoints wijzigen
U kunt alle informatie over een waypoint wijzigen in het dialoogvenster Waypoints wijzigen.
Het dialoogvenster wordt geactiveerd door het waypoint te selecteren en vervolgens
Bewerken in het menu te selecteren.
Dit dialoogvenster is ook toegankelijk vanuit de Waypoints tool op de Home pagina.
Waypoints verwijderen
U kunt een waypoint verwijderen door de menu-optie Verwijderen te selecteren wanneer
het waypoint is geactiveerd in het paneel.
U kunt een waypoint ook verwijderen door dit te selecteren in het dialoogvenster Routes en
dit vervolgens te verwijderen in het dialoogvenster Waypoint wijzigen.
U kunt alle waypoints of waypoints met symbolen uit het systeem verwijderen in het
dialoogvenster Waypoints.
U kunt MOB-waypoints op dezelfde manier verwijderen.
U kunt een back-up maken van uw waypoints, routes en tracks voordat u deze verwijdert. Zie
"Onderhoud" op pagina 153.
Waypoint alarminstellingen
U kunt voor elk individueel waypoint een alarmradius inestellen. U kunt het alarm instellen in
het dialoogvenster Waypoint wijzigen.
Ú
Notitie: De alarmradius voor het waypoint moet in het alarmdialoogvenster op ON
gezet worden om een alarm te activeren op het moment dat uw vaartuig binnen de
gedefinieerde radius komt. Ga voor meer informatie naar "Dialoogvensters Alarmen" op pagina
152.
Routes
Over routes
Een route bestaat uit een serie routepunten die worden ingevoerd in de volgorde waarin u
wilt navigeren.
Als u ee n route selecteert op het kaartpaneel, wordt de route groen, en wordt de naam van
de route getoond.
Waypoints, routes en tracks | NSS evo3S Gebruikershandleiding
41
Een nieuwe route aanmaken op het kaartpaneel
1. Activeer de cursor op het kaartpaneel
2. Selecteer de optie Nieuwe route in het menu
3. Plaats het eerste waypoint op het kaartpaneel
4. Ga door met het plaatsen van nieuwe routepunten op het kaartpaneel totdat de route af
is
5. Sla de route op door de optie Opslaan te selecteren in het menu.
Een route bewerken in het kaartpaneel
1. Selecteer de route om deze te activeren
2. Selecteer de optie Route bewerken in het menu
3. Plaats het nieuwe routepunt op het kaartpaneel:
-
Als u het nieuwe routepunt binnen een etappe plaatst, dan wordt het nieuwe punt
toegevoegd aan de bestaande routepunten
- Als u het nieuwe routepunt buiten de route plaatst, dan wordt het nieuwe punt achter
het laatste punt in de route geplaatst
4. U kunt routepunten naar een nieuwe positie slepen
5. Sla de route op door Opslaan te kiezen in het menu.
Ú
Notitie: De opties in het menu zijn afhankelijk van de geselecteerde bewerkingsoptie.
Alle bewerkingen kunnen in het menu worden bevestigd of geannuleerd.
Aanmaken van routes met behulp van bestaande waypoints
U maakt een nieuwe route door bestaande waypoints te combineren in het dialoogvenster
Routes. U opent het dialoogvenster met de tool Waypoints op de Home pagina. Vervolgens
drukt u op de tab Routes.
Een route maken op basis van een reis
U kunt een route maken op basis van een reis in het verleden. Selecteer een reis in het
TripIntel historievenster en selecteer vervolgens de optie Route aanmaken.
Tracks omzetten in routes
U kunt een track converteren in een route in het dialoogvenster Track wijzigen. Het
dialoogvenster wordt geactiveerd door de track te activeren en vervolgens:
• Het pop-upvenster van de track selecteren
• Druk op de draaiknop
• Selecteer de track in het menu
Het dialoogvenster Track wijzigen is ook toegankelijk door de Waypoints tool te selecteren
op de Home pagina.
Dock-to-dock Autorouting en Easy Routing
Dock-to-dock Autorouting en Easy Routing doen suggesties voor nieuwe routepuntposities,
gebaseerd op informatie op de kaart en de omvang van uw boot. Voor u deze functie kunt
gebruiken moeten de diepgang, hoogte en breedte van uw boot in het systeem worden
ingevoerd. Het dialoogvenster voor de instellingen van uw boot verschijnt automatisch als
deze informatie ontbreekt bij het opstarten van de functie. Om naar Bootinstellingen te gaan,
zie "Systeeminstellingen" op pagina 149.
Ú
Notitie: U kunt Dock-to-dock Autorouting of Easy Routing niet starten als een van de
geselecteerde routepunten in een onveilig gebied ligt. Er verschijnt een
waarschuwingsvenster en u moet de betreffende routepunt(en) naar een veilig gebied
verplaatsen voordat u kunt doorgaan.
Ú
Notitie: Als er geen compatibele kaarten zijn, is de menu-optie Dock-to-dock
Autorouting of Easy Routing niet beschikbaar. Compatibele kaarten zijn onder meer C-
MAP MAX-N+, Navionics+ en Navionics Platinum. Ga naar www.gofreemarine.com,
www.c-map.com of www.navionics.com voor de volledige selectie beschikbare kaarten.
42
Waypoints, routes en tracks | NSS evo3S Gebruikershandleiding
1. Plaats ten minste twee routepunten op een nieuwe route of open een bestaande route
en pas deze aan.
2. Selecteer de menuoptie Dock-to-dock Autorouting, gevolgd door:
-
Gehele route - als u wilt dat het systeem nieuwe routepunten toevoegt tussen het
eerste en het laatst routepunt van een open route.
- Selectie - als u met de hand de routepunten wilt selecteren die het begin- en eindpunt
voor Autorouting bepalen. Selecteer de gewenste routepunten. De geselecteerde
routepunten zijn rood. U kunt maar twee routepunten selecteren. Het systeem negeert
eventuele routepunten tussen uw begin- en eindpunt.
3. Selecteer de optie Accepteren om de automatische routebepaling te starten.
- Als de automatische routebepaling is voltooid, wordt een preview van de route
weergegeven. De veilige en onveilige gebieden van de etappes worden met
verschillende kleuren aangeduid. Navionics gebruikt rood (onveilig) en groen (veilig),
en C-MAP gebruikt rood (onveilig), geel (gevaarlijk) en groen (veilig).
4. Als het nodig is, kunt u in de previewmodus de routepunten verplaatsen.
5. Selecteer de optie Behouden om de positie van de routepunten te accepteren.
6. Herhaal eventueel stap 2 (Selectie) en stap 3 als u wilt dat het systeem automatisch
routepunten plaatst voor andere delen van de route.
7. Selecteer Opslaan om de automatische routebepaling te voltooien en de route op te
slaan.
Voorbeelden van Dock-to-dock Autorouting en Easy Routing
• De optie Hele route is gebruikt nadat het eerste en laatste routepunt zijn geselecteerd.
Eerste en laatste routepunt Resultaat na automatische routebepaling
• De optie Selectie is gebruikt voor automatische routebepaling voor een deel van de
route.
Twee routepunten zijn geselecteerd Resultaat na automatische routebepaling
Het dialoogvenster Route wijzigen
U kunt route beheren, routepunten toevoegen en route-eigenschappen wijzigen in het
dialoogvenster Route wijzigen. U kunt dit dialoogvenster activeren door de pop-up van een
actieve route te selecteren, of door in het menu eerst de route en vervolgens de optie Details
te selecteren.
Het dialoogvenster is ook toegankelijk via de tool Waypoints op de startpagina. Vervolgens
selecteert u een route in het dialoogvenster.
Selecteer een routepunt in het dialoogvenster Bewerken om een nieuw routepunt in te
voegen of het routepunt te verwijderen.
Selecteer de display-opties om de route op de kaart weer te geven.
Waypoints, routes en tracks | NSS evo3S Gebruikershandleiding
43
Routes verwijderen
U kunt een route verwijderen door de menu-optie Verwijderen te selecteren wanneer de
route is geactiveerd in het paneel.
U kunt een route ook verwijderen door deze te selecteren in het dialoogvenster Routes en
deze vervolgens te verwijderen in het dialoogvenster Route wijzigen.
U kunt alle routes uit het systeem verwijderen in het dialoogvenster Routes.
U kunt een back-up maken van uw waypoints, routes en tracks voordat u deze verwijdert. Zie
"Onderhoud" op pagina 153.
Tracks
Over tracks
Tracks geven een grafische voorstelling van de eerder afgelegde route van het vaartuig.
Tracks zorgen ervoor dat u kunt achterhalen welke route uw vaartuig heeft afgelegd.
Voorbeeld van het dialoogvenster Tracks:
Automatisch volgen
Het systeem is in de fabriek zo ingesteld dat de beweging van het vaartuig automatisch
wordt gevolgd en getoond op het kaartpaneel. Het systeem blijft de tracks opnemen totdat
het maximum aantal punten wordt bereikt. Daarna worden de oudste punten automatisch
overschreven.
Ú
Notitie: Als u tracks wilt weergeven in het kaartpaneel, moet zowel de optie Weergeven
in het dialoogvenster Track als de optie Tracks in het dialoogvenster Kaartinstellingen zijn
ingeschakeld.
Tracks opnemen en weergeven
Wanneer het opnemen van een nieuwe track wordt gestart, wordt de oude track verborgen
om het kaartpaneel overzichtelijk te houden. Als Weergeven is ingeschakeld voor de oude
track, wordt de oude track ook in het kaartpaneel weergegeven.
Ú
Notitie: Als u tracks wilt weergeven in het kaartpaneel, moet zowel de optie Weergeven
in het dialoogvenster Track als de optie Tracks in het dialoogvenster Kaartinstellingen zijn
ingeschakeld.
44
Waypoints, routes en tracks | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Aanmaken van een nieuwe track
U kunt een nieuwe track starten in het dialoogvenster Tracks. Het dialoogvenster wordt als
volgt geactiveerd:
• met de tool Waypoints op de Home pagina en het selecteren van het tabblad Tracks
• met de optie Nieuwe track of Tracks in het dialoogvenster Plot
• Met de optie Info in het kaartmenu
Het dialoogvenster Tracks wijzigen
U kunt een track beheren en de eigenschappen van een track wijzigen via het
dialoogvenster Track wijzigen. Dit dialoogvenster wordt geactiveerd door de pop-up van een
track te selecteren of door de track in het menu Kaart te selecteren.
Het dialoogvenster is ook toegankelijk via de tool Waypoints op de Home pagina als u daar
een track selecteert in het dialoogvenster Tracks.
Tracks kleuren
Tracks kleuren:
• Selecteer de track in het dialoogvenster Tracks en stel in het dialoogvenster Track wijzigen
de kleur voor de hele track in.
• Schakel de optie in om het systeem de track te laten kleuren op basis van de
brongegevens en hoog/laag-instellingen. Zie "Tracks kleuren op basis van gegevens" op pagina 31.
Tracks verwijderen
U kunt een track verwijderen door deze te selecteren in het dialoogvenster Tracks en de track
vervolgens te verwijderen in het dialoogvenster Track wijzigen.
U kunt alle tracks uit het systeem verwijderen via het dialoogvenster Tracks.
U kunt een back-up maken van uw waypoints, routes en tracks voordat u deze verwijdert. Zie
"Onderhoud" op pagina 153.
Instellingen voor het in een logboek vastleggen van tracks
Tracks worden samengesteld uit een serie punten die verbonden worden door
lijnsegmenten, afhankelijk van de frequentie van de opname.
U kunt zelf trackpunten positioneren op basis van tijd of afstand, of automatisch een
waypoint door het systeem laten positioneren als er een koerswijziging geregistreerd wordt.
U kunt de logboekinstellingen opgeven in het dialoogvenster met instellingen voor tracks en
trips of door de knop Instellingen te selecteren in het dialoogvenster Tracks.
C-MAP Embark
U kunt de C-MAP Embark website op een pc openen of de C-MAP Embark app op uw
smartphone/tablet gebruiken voor het beheren van:
• waypoints
• routes
• tracks
Gebruik de C-MAP Embark functie om te synchroniseren tussen de unit en C-MAP Embark.
Vereisten
• Een account voor C-MAP Embark
• Als u wilt synchroniseren, moet de unit zijn verbonden met internet.
Waypoints, routes en tracks | NSS evo3S Gebruikershandleiding
45
Synchroniseren
Als u de MFD en C-MAP Embark wilt synchroniseren, opent u de C-MAP Embark functie
vanuit het dialoogvenster Systeem regelingen of het dialoogvenster Services instellingen.
Nadat u zich hebt aangemeld, toont het systeem wanneer de laatste synchronisatie heeft
plaatsgevonden en zijn de volgende opties beschikbaar:
• Wijzigen: gebruik deze optie om aanmeldingsgegevens te wijzigen
• Automatisch synchroniseren: synchronisatie vindt periodiek plaats op de achtergrond
wanneer u verbinding hebt met internet
• Nu synchroniseren - synchronisatie gebeurt onmiddellijk
46
Waypoints, routes en tracks | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Navigeren
Over navigeren
Met behulp van de navigatiefunctie van het systeem kunt u naar de cursorpositie, een
waypoint of langs een eerder opgegeven route navigeren.
Als uw systeem over een stuurautomaat beschikt, kan deze worden ingesteld om het
vaartuig automatisch te besturen.
Raadpleeg "Waypoints, routes en tracks" op pagina 40 voor meer informatie over het plaatsen van
waypoints en het uitzetten van routes.
Navigatiepanelen
Het navigatiepaneel
U kunt het navigatiepaneel activeren op de Home pagina, ofwel als paneel op volledig
paginaformaat, ofwel als onderdeel van een gesplitste pagina.
A Datavelden
B Vaartuigrichting
C Peiling tot volgende routepunt
D Route-informatie
Geeft de afstand van de route, de naam van de route en de geschatte tijd tot het
einde van de route.
E Peilingslijn met toegestane limiet voor koersafwijking
Bij het volgen van een route toont de peilingslijn de gewenste koers van het ene
waypoint naar het volgende. Tijdens het navigeren naar een waypoint
(cursorpositie, MOB of een ingevoerde lengte/breedtepositie), toont de peilingslijn
de gewenste koers vanaf het startpunt van de navigatie naar het waypoint.
F XTE-limiet
Als de XTE (koersafwijking) de gedefinieerde XTE-limiet overschrijdt, wordt dit
aangegeven met een rode pijl en de afstand vanaf de tracklijn. Zie "XTE-limiet" op
pagina 49.
G Vaartuigsymbool
Geeft de positie en richting van de boot aan.
H Informatie over routepunten
Geeft de afstand tot het routepunt, de naam van het routepunt en de geschatte
tijd om het routepunt te bereiken.
De positiepanelen
U kunt wisselen tussen het weergeven van het navigatiepaneel en het positiepaneel. U kunt
het positiepaneel activeren in het menu.
6
Navigeren | NSS evo3S Gebruikershandleiding
47
Standaard is er een positiepaneel beschikbaar waarop de GPS-positie wordt getoond.
Als Loran is ingeschakeld in het dialoogvenster Navigatie-instellingen, zijn er twee
positiepanelen. Dit wordt aangegeven met pijlsymbolen aan de linker- en rechterkant van
het paneel.
U kunt als volgt tussen de panelen schakelen:
• de pijlsymbolen naar links of rechts selecteren
• de pijlknoppen gebruiken
Informatie over GPS-positie Informatie over Loran-positie
Menuopties gebruiken
U kunt menuopties gebruiken voor:
• navigeren naar een waypoint
• navigeren van een route
Tijdens het navigeren wordt het menu uitgebreid met opties voor:
• overslaan van waypoints bij het navigeren van een route
• opnieuw starten van navigatie naar een waypoint of route
• annuleren van navigatie naar een waypoint of route
Navigeren met de stuurautomaat
Wanneer u begint met navigeren op een systeem met een stuurautomaat, wordt u gevraagd
om de stuurautomaat in de navigatiemodus te zetten.
Ú
Notitie: De vraag of u de stuurautomaat in de navigatiemodus wilt zetten, wordt niet
weergegeven als het boottype is ingesteld op Zeilboot in het dialoogvenster
Stuurautomaat in bedrijf stellen.
Als u ervoor kiest om de stuurautomaat niet te gebruiken, dan kan deze later met de
stuurautomaatcontroller in de navigatiemodus worden gezet.
Zie voor meer informatie over de functionaliteit van de stuurautomaat het hoofdstuk over de
betreffende stuurautomaat.
Navigatie-instellingen
48
Navigeren | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Navigatiemethode
Er zijn verschillende methoden voor het berekenen van de afstand en peiling tussen twee
geografische punten.
De grootcirkelroute is de kortste weg tussen twee punten. Als u echter zo'n route volgt, is het
moeilijk om handmatig te sturen omdat de koers constant verandert (behalve in geval van
pal naar het noorden, zuiden of langs de evenaar).
Loxodromen zijn tracks met een constante peiling. Het is mogelijk tussen twee locaties te
reizen met behulp van loxodroomberekening, maar de afstand is gewoonlijk groter dan
wanneer grootcirkel wordt gebruikt.
Aankomstradius
Stelt een onzichtbare cirkel in rond het bestemmings-waypoint. Het vaartuig wordt
verondersteld te zijn aangekomen bij het waypoint als het zich binnen deze radius bevindt.
Wanneer u een route aflegt, bepaalt de aankomstradius het punt waarop een wending
wordt gestart.
De aankomstcirkel (1) dient te worden ingesteld op de snelheid van de boot. Hoe hoger de
snelheid, des te groter de cirkel.
De bedoeling is de stuurautomaat de koerswijziging op tijd te laten inzetten om een soepele
draai naar de volgende etappe te maken.
Onderstaande illustratie kan worden gebruikt om bij het aanmaken van de route de juiste
waypoint-cirkel te kiezen.
Ú
Notitie: De afstand tussen waypoints in een route mag niet kleiner zijn dan de radius
van de aankomstcirkel.
XTE-limiet
Bepaalt hoe ver het vaartuig van de geselecteerde route kan afwijken. Als het vaartuig deze
limiet overschrijdt, gaat er een alarm af.
Aankomstalarm
Wanneer het aankomstalarm is ingeschakeld, gaat er een alarm af wanneer het vaartuig het
waypoint bereikt of zich binnen de opgegeven aankomstradius bevindt.
Magnetische variatie
Magnetische variatie is het verschil tussen ware peilingen en magnetische peilingen,
veroorzaakt door het verschil in locaties tussen de geografische en magnetische Noordpool.
Navigeren | NSS evo3S Gebruikershandleiding
49
Eventuele plaatselijke afwijkingen veroorzaakt door bv. ijzerafzetting kunnen de magnetische
peilingen ook beïnvloeden.
Als deze functie op Auto staat, zet het systeem het magnetische noorden automatisch om in
het ware noorden. Selecteer de handmatige modus als u uw eigen magnetische variatie wilt
invoeren.
Referentievlak
Dit systeem maakt gebruik van de WGS-datumindeling, een standaard voor cartografie en
satellietnavigatie (inclusief GPS).
U kunt de datumindeling aanpassen aan andere systemen.
Coördinatensysteem
Wordt gebruikt om het geografische coördinatensysteem in te stellen dat op uw systeem
wordt gebruikt.
Phantom Loran
Maakt het gebruik van het Phantom Loran positioneringssysteem mogelijk.
Hier kunt u de Loran-kettingen (GRI) en het station van voorkeur voor de invoer van
waypoints, de cursorpositie en het positiepaneel opgeven.
Het grafische voorbeeld toont een cursorpositievenster met informatie over de Loran-positie.
Raadpleeg voor meer informatie uw Loran systeemdocumentatie.
50
Navigeren | NSS evo3S Gebruikershandleiding
TripIntel
Over TripIntel
Met TripIntel kunt u informatie over trips opslaan en ophalen. U kunt de informatie gebruiken
om weloverwogen beslissingen te nemen voordat u aan een trip begint, of terwijl een trip
gaande is.
Huidige tripstatistieken
Het tabblad Informatie op de pagina TripIntel toont de huidige tripstatistieken:
• Afgelegde afstand
• Afgelegde tijd
• Gemiddelde snelheid
• Maximumsnelheid
• Brandstofbesparing
• Gebruikte brandstof
Trip automatisch opnemen
Er is een functie voor automatische tripdetectie. Als u gaat navigeren, wordt u gevraagd om
de trip op te nemen als er op dat moment geen trip bezig is en uw vaarsnelheid hoger is dan
de instelling voor de snelheidsdrempel in het dialoogvenster met instellingen voor tracks en
trips. U wordt gevraagd om een trip voort te zetten of een nieuwe trip te starten als de trip
niet expliciet is opgeslagen voordat het systeem is uitgeschakeld.
U kunt de opname later handmatig starten vanaf de pagina TripIntel.
U kunt de functie voor automatische tripdetectie uitschakelen in het instellingenvenster voor
Tracks en Trips.
Opname van trip starten en stoppen
Als u in de prompt voor automatische tripdetectie hebt gekozen om geen opname van de
trip te starten, kunt u de opname handmatig starten op de pagina TripIntel.
7
TripIntel | NSS evo3S Gebruikershandleiding
51
Met de tripopties Start en Stop kunt u een tripopname opgeven. U kunt de opties
gebruiken om een enkele vaartocht te verdelen in meerdere trips, zodat u meer controle
hebt over de informatie die voor een tocht wordt gelogd.
Langetermijnstatistieken
Selecteer Langetermijnstatistieken om tripinformatie per seizoen weer te geven.
Totale afstand aanpassen
Selecteer de knop Totale afstand aanpassen om de totale afstand te wijzigen. Gebruik deze
optie als u een afgelegde trip of een deel van een afgelegde trip niet hebt opgenomen en de
afstand wilt opnemen in de statistieken voor Totale afstand.
Brandstofzuinigheid resetten
Selecteer Brandstofzuinigheid resetten om de brandstofbesparing te resetten in de
meter Brandstofbesparing op de instrumentenbalk.
Ring met geschat brandstofbereik
De ring met het geschatte brandstofbereik op de TripIntel-pagina geeft de geschatte totale
afstand weer die de boot kan afleggen, gebaseerd op historisch verbruik en de resterende
hoeveelheid brandstof in de tank.
Ú
Notitie: De ring met het geschatte brandstofbereik geeft alleen het brandstofverbruik
voor de heenreis aan. De benodigde hoeveelheid brandstof voor de terugreis vanaf uw
huidige locatie wordt niet geschat. De ring geeft weer hoeveel afstand uw boot kan
afleggen tot de brandstof helemaal op is.
Ú
Notitie: De ring met het geschatte brandstofbereik wordt uitsluitend berekend op basis
van gegevens onder Vaartuig resterende brandstof, en niet op basis van de
niveausensoren. Registreer dat u hebt bijgetankt door 'Op vol zetten' of 'Brandstof
toevoegen' te selecteren. Zo zorgt u dat de ring het bereik accuraat weergeeft.
Brandstofmeter
De brandstofmeter is zichtbaar op de TripIntel-pagina en op de verbruiksmeter wanneer dit
is ingesteld op de pagina Vaartuiginstellingen. Selecteer de meetmethode Resterende
brandstof.
• Brandstof verbruikt door de motor(en)
• Sensor(en) brandstoftankniveau
Ú
Notitie: Dit geldt alleen voor de TripIntel-pagina en de zuinigheidsgrafiek.
Getankte brandstof vastleggen
Selecteer de knop Brandstof om de hoeveelheid getankte brandstof vast te leggen. De
brandstofinformatie wordt gebruikt om de hoeveelheid resterende vaartuigbrandstof te
berekenen.
52
TripIntel | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Getij-meter
De Getij-meter op de TripIntel-pagina toont de hoogte van het getij op het geselecteerd
getij-station.
De Getij-meter kan ook worden weergegeven op de instrumentenbalk. Zie "De instrumentenbalk
aanpassen" op pagina 21.
Getij-grafieken en -stations
Getij-stations op kaarten geven informatie over getijden die wordt weergegeven in TripIntel.
Tripopnamen weergeven
Vastgelegde trips staan op het tabblad Historie op de TripIntel pagina. Om uitgebreide
tripinformatie weer te geven, selecteert u een trip in de lijst.
Namen van tripopnamen wijzigen
Bij het aanmaken van trips worden generieke namen toegekend. U kunt de tripnaam
wijzigen in een betekenisvollere naam. Selecteer de naam in de historielijst en selecteer
vervolgens de naam in het dialoogvenster Triphistorie details.
TripIntel | NSS evo3S Gebruikershandleiding
53
Radar
Over radar
Er worden verschillende radarsensoren ondersteund.
In dit hoofdstuk worden de functies en opties voor een groot aantal ondersteunde radars
beschreven. Welke functies en opties voor u beschikbaar zijn, is afhankelijk van de
radarantenne(s) die op uw systeem zijn aangesloten.
Het radarpaneel
A Radarinformatievenster
B Vaarrichtingslijn*
C Kompas*
D Afstandsringen *
E Snelle beeldbediening
F Gegevensbalk**
* Optionele radarsymbolen Radarsymbolen kunnen in het radarmenu collectief in-/
uitgeschakeld worden, of individueel zoals beschreven in het dialoogvenster
radarinstellingen.
** U kunt de gegevensbalk weergeven of verbergen met de optie databalk in het
dialoogvenster Radarinstellingen.
Dubbele radar
U kunt verbinding maken met twee willekeurige ondersteunde radars en beide radarbeelden
tegelijkertijd bekijken.
Ú
Notitie: Op Broadband Radar zal bij de meeste bereiken interferentie te zien zijn als een
puls- of Halo-radar en een Broadband-radar tegelijkertijd uitzenden vanaf dezelfde boot.
We raden u aan om met één radar tegelijk uit te zenden. Zend bijvoorbeeld met
Broadband radar uit voor navigatiegebruik, en met een puls- of Halo radar om buien en
bepaalde kustlijnen op afstand te lokaliseren en Racons te activeren.
U selecteert de optie voor dubbele radarpanelen door de knop van de radarapplicatie
ingedrukt te houden op de startpagina, of door onder favorieten een pagina met twee
radarpanelen aan te maken.
De radarbron selecteren
U kunt de radar op het radarpaneel opgeven door een van de beschikbaar radars te
selecteren in de menuoptie Radar bron. Als u een paneel met meerdere radars hebt, wordt
de radar individueel ingesteld voor elk radarpaneel. Activeer een van de radarpanelen en
selecteer vervolgens een van de beschikbare radars in de menuoptie Radar bron. Herhaal het
proces voor het tweede radarpaneel en selecteer een andere radar voor dit paneel.
8
54
Radar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Ú
Notitie: Het 3-cijferige radarbronnummer bestaat uit de laatste 3 cijfers van het
serienummer van de radar.
Radar-overlay
U kunt de overlay van het radarbeeld op de kaart plaatsen. Dit kan u helpen het radarbeeld
eenvoudig te interpreteren door de radardoelen op één lijn te brengen met de objecten op
de kaart.
Ú
Notitie: Voor radaroverlay moet het systeem zijn uitgerust met een koerssensor.
Wanneer u kiest voor radar-overlay, zijn de basisradarfuncties beschikbaar in het
kaartpaneelmenu.
Bron radar-overlay selecteren op kaartpanelen
Om de radarbron te selecteren van de radar-overlay die op het kaartpaneel verschijnt,
gebruikt u de opties in het menu Radaropties en vervolgens in Bron op het kaartpaneel
om de radarbron te selecteren.
Voor kaartpagina's met meer dan een kaart met radar-overlay kunt u verschillende
radarbronnen instellen voor elk kaartpaneel. Activeer een van de kaartpanelen en selecteer
vervolgens een van de beschikbare radars in de menuoptie Radar bron. Herhaal het proces
voor het tweede kaartpaneel met radar-overlay en selecteer een andere radar voor dit
paneel.
Operationele modi radar
U bedient de operationele modi van de radar vanuit het menu Radar. De volgende modi zijn
beschikbaar:
Uit
De voeding voor de radarscanner is uitgeschakeld. Uitschakelen is alleen beschikbaar
wanneer de radar in de standby-modus staat.
Standby
De spanning naar de radarscanner is aan, maar de radar zendt niet.
Ú
Notitie: U kunt de radar ook in de standby-modus zetten vanuit het dialoogvenster
Systeem regelingen.
Zenden
De scanner is aan en zendt. Ontdekte doelen worden op de PPI (Plan Position Indicator) van
de radar getekend.
Ú
Notitie: U kunt de radar ook in de verzendmodus zetten vanuit het dialoogvenster
Systeem regelingen.
Radarbereik
U kunt het radarbereik aanpassen door de zoompictogrammen op het radarpaneel te
selecteren.
Dubbel bereik
Wanneer het apparaat is aangesloten op een radar met een dubbel bereik, kunt u de radar in
de modus Dubbel bereik gebruiken.
De radar wordt in het menu radarbronnen getoond als twee virtuele radarbronnen A en
B.Het bereik en de bediening van iedere virtuele radarbron is volledig onafhankelijk. De bron
voor dubbele radar kan op dezelfde manier worden geselecteerd voor een bepaalde kaart of
een bepaald radarpaneel zoals wordt beschreven in "De radarbron selecteren"
op pagina 54.
Ú
Notitie: Sommige bedieningselementen die verband houden met de fysieke
eigenschappen van de radar zelf zijn niet onafhankelijk van de bron. Het gaat daarbij om
Fast scan, Antennehoogte en Peilingsuitlijning.
Radar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
55
MARPA is volledig onafhankelijk en er kunnen tot 10 doelen worden gevolgd door iedere
virtuele radarbron.
Voor iedere individuele radarbron kunnen tot twee onafhankelijke bewakingszones worden
gedefinieerd.
Radarsector onderdrukking
Als uw radar is uitgerust met sectoronderdrukking, kunt u maximaal vier sectoren op de PPI
definiëren waarin geen radargegevens worden uitgezonden. Zo kunt u storing voorkomen
die veroorzaakt wordt door functies op uw boot of door een secundaire radar. De lege
sectoren verschijnen op het beeld van de hoofdradar en op de radaroverlay op een kaart.
Een ingeschakelde sector heeft een magenta rand met 3 bogen over het leeggelaten gebied.
Raadpleeg de installatiehandleiding van de unit om radarsector onderdrukking in te stellen.
Hoofdradar-PPI Radaroverlay op een kaart
Het radarbeeld aanpassen
U kunt eventueel het radarbeeld verbeteren door de gevoeligheid van de radar aan te
passen en door achtergrondecho's van zee-en weercondities te filteren.
De radarinstellingsbeelden zijn te vinden in de rechterbovenhoek van het radarpaneel. U
kunt de beeldinstellingen aanpassen door het radarinstellingsbeeld te selecteren of door op
de draaiknop te drukken. De geselecteerde instelling wordt uitgebreid, de volledige naam
wordt getoond en er verschijnt een schuifbalk. U kunt de waarde vervolgens aanpassen door
aan de draaiknop te draaien of door de schuifbalk te gebruiken.
U kunt de beeldinstellingen ook aanpassen in het radarmenu.
De menuopties zijn afhankelijk van de mogelijkheden van uw radar.
Radarmodi
Gebruikersmodi zijn beschikbaar met vooraf ingestelde besturingsinstellingen voor
verschillende omgevingen. Niet alle modi zijn beschikbaar voor alle radartransceivers.
Modi bij dubbel bereik
Wanneer het apparaat is aangesloten op een radar met een dubbel bereik, kunt u de radar in
de modus Dubbel bereik gebruiken.
De modi kunnen onafhankelijk van elkaar worden ingesteld voor ieder bereik. U kunt
bijvoorbeeld de modus Offshore instellen voor bereik A en de modus Weer voor bereik B. In
sommige gevallen vindt echter een wisselwerking tussen bereiken plaats:
• Wanneer u voor beide bereiken de modus Vogel gebruikt, dan is het maximale bereik
beperkt tot 24 NM en wordt de resolutie van het bereik beperkt.
• Fast scan - De rotatiesnelheid van de antenne wordt ingesteld voor de traagste van beide
modi. Fast scan wordt bijvoorbeeld uitgeschakeld als u de modi Haven en Weer gebruikt,
omdat Fast scan uitstaat in de modus Weer.
• De instellingen voor interferentieonderdrukking kunnen invloed hebben op de
interferentie die in beide bereiken wordt waargenomen en verwijderd.
Directionele echo-onderdrukking
Deze modus is automatisch actief als GAIN = AUTO en SEA = HARBOR of OFFSHORE. Het doel
is om kleinere vaartuigen zichtbaar te maken in de benedenwindse richting van de zee-echo.
56
Radar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
De GAIN (versterking) van de radarontvanger wordt dynamische in benedenwindse richting
vergroot tijdens de sweep, voor verhoogde doelgevoeligheid in zwaardere zeecondities.
Als GAIN of SEA = MANUAL, staat de modus Directionele echo-onderdrukking UIT (niet-
directioneel).
Daarnaast zijn de curve-instellingen CALM, MODERATE of ROUGH STC beschikbaar in het
menu Radaropties om het radarbeeld nog beter naar uw wensen te optimaliseren.
Gain
De versterking regelt de gevoeligheid van de radarontvanger.
Door een hogere versterking wordt de radar gevoeliger voor radarecho's, zodat er zwakkere
doelen getoond worden. Als de versterking te hoog staat, kan het beeld vollopen met
achtergrondruis.
De versterking heeft een handmatige en een automatische modus. U wisselt tussen de
automatische en de handmatige modus met de schuifbalk of door de draaiknop ingedrukt te
houden.
Zee-echo
De functie Zee-echo wordt gebruikt om het effect van achtergrondecho van golfslag of ruwe
zee rond het vaartuig te filteren.
Als u de filtering van Zee-echo verhoogt, worden de echo's op het scherm ten gevolge van
de echo's van de golfslag verminderd.
Het systeem beschikt over vooraf gedefinieerde instellingen voor Sea clutter in havens en
offshore voor alle radarsystemen behalve Halo. Daarnaast is er een handmatige modus
waarin u de instellingen kunt aanpassen. Voor alle radarsystemen behalve Halo kunt u modi
voor Zee-echo selecteren in het menu of door lang op de draaiknop te drukken. U kunt de
waarde voor Zee-echo alleen in de handmatige modus aanpassen.
Automatische offset voor zee
Om de instelling Zee aan te passen in de modus Auto (Auto maakt gebruikt van aanpasbare
directionele echo-onderdrukking), kan een offset worden ingesteld voor Auto.
Rain clutter
Rain clutter wordt gebruikt om de effecten van regen, sneeuw of andere
weersomstandigheden op het radarbeeld te verminderen.
Deze waarde moet niet te hoog worden gezet, omdat echte doelen dan mogelijk ook
worden uitgefilterd.
Cursor op een radarpaneel gebruiken
Standaard wordt de cursor niet weergegeven op het radarpaneel.
Wanneer u de cursor op het radarpaneel plaatst, wordt het cursorpositievenster geactiveerd.
Ga naar cursor
U kunt navigeren naar een geselecteerde positie op het beeld door de cursor op het paneel
te plaatsen en vervolgens in het menu de optie Ga naar Cursor te gebruiken.
De functie Cursorondersteuning
Ú
Notitie: Cursorondersteuning is beschikbaar wanneer deze functie is ingeschakeld. Zie
"De lange druk configureren" op pagina 20.
Met de functie Cursorondersteuning kunt u de cursor nauwkeurig gebruiken en plaatsen
zonder gegevens met uw vinger te bedekken.
Activeer de cursor op het paneel en houd uw vinger vervolgens ingedrukt op het scherm om
het cursorsymbool te veranderen in een selectiecirkel, die boven uw vinger verschijnt.
Sleep de selectiecirkel zonder uw vinger van het scherm te halen naar de gewenste positie.
Als u uw vinger van het scherm haalt, keert de cursor terug naar de gewone cursorfunctie.
Radar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
57
Geavanceerde radaropties
De menuopties zijn afhankelijk van de mogelijkheden van uw radar.
Ruisonderdrukking
Hiermee bepaalt u hoeveel ruis wordt gefilterd door de radar. De doelgevoeligheid voor de
lange afstand wordt groter wanneer deze instelling op Laag of Hoog staat, maar dit
veroorzaakt wat verlies in doelonderscheiding.
Ú
Notitie: Laat voor een maximaal bereik de radar op één bereik uitzenden, stel
Ruisonderdrukking in op Hoog en kies een zo laag mogelijke drempel. De
standaardwaarde is 30% voor minder ruis op het scherm. In sommige gebieden met
ongewoon veel interferentie levert UIT mogelijk het beste radarbeeld op.
Radar drempel
Met de drempelwaarde stelt u de vereiste signaalsterkte voor de zwakste radarsignalen in.
Radar echo's onder deze limiet worden uitgefilterd en niet weergegeven.
Standaard waarde: 30%.
Doelvergroting
Met Doelvergroting wordt de lengte van doelen in het bereik vergroot, zodat ze beter te zien
zijn.
Radarstoring onderdrukken
Storing kan veroorzaakt worden door radarsignalalen van andere radarunits die op dezelfde
frequentieband opereren.
Een hoge instelling vermindert de storing door andere radars.
Om geen zwakke doelen te missen, dient de storingsonderdrukking laag gezet te worden als
er geen storing is.
Doelonderscheiding
Regelt de doelonderscheiding van de radar (de afstand tussen objecten is opvallender).
Snelle scan
Stelt de rotatiesnelheid van de antenne in. Met deze optie krijgt u sneller een update van
doelen.
Ú
Notitie: Of de maximale snelheid wordt bereikt is afhankelijk van de instellingen, de
modus en het bereik die voor de radar zijn geselecteerd. De radar draait zo snel als de
huidige bedieningsinstellingen toelaten.
Zeeconditie
Pas de instelling voor Zeeconditie aan de huidige zeecondities aan voor de beste
onderdrukking van zee-echo.
Doelvergroting
De functie Target boost vergroot de pulslengte en verkleint de bandbreedte van de radar,
zodat doelen groter lijken in het bereik en de radargevoeligheid wordt vergroot.
58
Radar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Opties radar weergave
Weergavemenuopties kunnen variëren, afhankelijk van uw radarantenne.
VelocityTrack
Ú
Notitie: Als VelocityTrack is ingeschakeld, kan de rotatiesnelheid van de antenne lager
zijn.
Ú
Notitie: Wanneer u de radar in de modus Dubbel bereik gebruikt en een van de
bereiken hebt ingesteld op 36 nm of meer, kan er meer VelocityTrack kleurruis te zien
zijn op de landdelen.
Doppler-kleuring is een navigatiehulpmiddel om bewegende doelen die uw schip naderen
of ervan afwijken te onderscheiden. De radar geeft aan of een doel uw schip nadert of ervan
afwijkt wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan:
• De relatieve snelheid van het doel is hoger dan de maximum VelocityTrack-snelheid.
• Het doel is niet geostationair (bijv. land of een baken).
De volgende opties zijn beschikbaar:
• Uit - schakelt Doppler-kleuring uit
• Normaal - naderende of afwijkende doelen worden gekleurd.
• Naderende doelen - alleen naderende doelen worden gekleurd
De kleur van naderende en afwijkende doelen hangt af van het gebruikte palet:
Radarbeeldpaletten
• Afwijkende doelen zijn blauw gekleurd op alle radarbeeldpaletten.
• Naderende doelen hebben de volgende kleuren op radarbeeldpaletten:
-
Zwart/rood palet - geel
- Wit/rood palet - geel
- Zwart/groen palet - rood
- Zwart/geel palet - rood
Radar-overlaypaletten op kaarten
• Afwijkende doelen zijn donkergrijs.
• Naderende doelen zijn geel.
VelocityTrack instellingen
Gebruik dit dialoogvenster om de maximumsnelheid van te kleuren doelen in te stellen.
De maximumsnelheid kan worden ingesteld voor alleen de radarbron van het geselecteerde
radarpaneel of voor alle met het systeem verbonden radarbronnen. De instelling wordt
alleen toegepast op radars die op het moment dat de instelling wordt geëffectueerd, zijn
ingeschakeld en verbonden met het systeem. Als de optie Alle radarbronnen is geselecteerd,
gebruiken later aangesloten radars automatisch de ingestelde waarden.
VelocityTrack voorbeelden
Naderende en afwijkende bewegende doelen kunnen in sommige omstandigheden als
neutraal (niet gekleurd) worden aangegeven. De navigator dient dergelijke situaties te
kunnen herkennen om veilig gebruik te kunnen maken van de functie VelocityTrack als
hulpmiddel om botsingen te vermijden.
Hieronder wordt geïllustreerd hoe VelocityTrack zich gedraagt in 2 verschillende
navigatiescenario's. De illustraties tonen een doel (A) dat het pad van het eigen schip (B)
kruist.
Radar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
59
C
A
B
D
123
0°
45 1
2
3
4
5
0°
In de voorbeelden is de beweging van het doel (1-5) te zien in 5 radarscans, waarbij de radar
in relatieve bewegingsmodus staat.
In voorbeeld C is de grondkoers (COG) van het eigen schip 0° en de snelheid 0 knopen.
In voorbeeld D is de grondkoers van het eigen schip 0° en de snelheid 10 knopen.
In beide voorbeelden is de grondkoers van het doel 270° en de snelheid 20 knopen.
De kleuren in de voorbeelden zijn conform de kleuren die worden gebruikt voor zwart/
groene en zwart/gele radarpaletten:
• Rood (C1/C2 en D1/D2) geeft aan dat het doel een pad volgt dat het eigen schip nadert.
De relatieve snelheid van het doel op dat moment is hoger dan de maximum
VelocityTrack-snelheid.
• Niet gekleurd (C3 en D3/D4) geeft aan dat het doel tijdelijk neutraal is omdat de relatieve
snelheid op dat moment lager is dan de maximum VelocityTrack-snelheid.
• Blauw (C4/C5 en D5) geeft aan dat het doel zich verwijdert van het eigen schip en dat de
relatieve snelheid ervan op dat moment hoger is dan de maximum VelocityTrack-snelheid.
Radar symbolen
Radarsymbolen gedefinieerd in het Radar instellingen paneel kunnen allemaal aan/uit
worden gezet. Zie de afbeelding van het radar paneel met optionele radar items.
Doel sporen
U kunt instellen hoe lang de sporen gegenereerd vanaf elk doel op het radar paneel blijven.
U kunt de doel sporen ook UIT zetten.
Ú
Notitie: Ware beweging wordt aanbevolen bij gebruik van Doel sporen.
Doel sporen uit het paneel verwijderen
Als er doel sporen op het paneel worden weergegeven, wordt het radar menu uitgebreid
met een optie waarmee u de doel sporen op het paneel tijdelijk kunt wissen. De sporen
beginnen daarna weer te verschijnen, tenzij u ze uitschakelt zoals hierboven beschreven.
Het radar palet
U kunt verschillende kleuren (paletten) gebruiken om details op het radar paneel aan te
duiden.
Radaroriëntatie
De radaroriëntatie wordt aangegeven in de linker bovenhoek van het radarpaneel als VB
(Vaarrichting boven), NB (Noord boven) en KB (Koers boven).
60
Radar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Head-up
In de modus Head-up is de koerslijn op de PPI gericht op de 0° op de peilingschaal en naar
de bovenkant van het scherm. Het radarbeeld wordt weergegeven ten opzichte van het
eigen schip en als het schip keert, draait het radarbeeld.
Ú
Notitie: Head-up is alleen beschikbaar in de modus Relatieve beweging en het is de
enige oriëntatiemodus die beschikbaar is als de radar niet aangesloten op een
koersbron.
Noord boven
In de modus Noord boven geeft de 0°-indicatie op de PPI het noorden aan. De koerslijn op
de PPI volgt de koers van het vaartuig, zoals die van het kompas wordt verkregen. Als het
schip keert, volgt de koerslijn de wending van het schip, terwijl het radarbeeld stabiel blijft.
De Noord boven oriëntatie is niet beschikbaar als er geen koersbron is verbonden met de
radar. Als er koersinformatie verloren is gegaan, schakelt het systeem automatisch over op
Head-up (Vaarrichting boven) oriëntatie.
Koers boven
In de modus Koers boven wordt bovenaan de peilingschaal de ware koers van het schip
aangegeven, gemeten vanaf het noorden op het moment dat Koers boven werd
geactiveerd. Als het schip keert, blijft de peilingschaal constant, terwijl de koerslijn meedraait
met de koerswijziging van het schip.
De Koers boven oriëntatie wordt gereset door de modus Koers boven opnieuw te selecteren.
Modus Radarbeweging
Radarbeweging wordt linksboven op het radarpaneel aangegeven als TM (True motion -
Ware beweging) of RM (Relative motion - Relatieve beweging).
Relatieve beweging
In relatieve beweging blijft uw schip op een vaste locatie op de radar-PPI en bewegen alle
andere objecten ten opzichte van uw positie.
U selecteert de positie van de vaste locatie zoals beschreven in "Het PPI-midden verplaatsen" op
pagina 62.
Ware beweging
In Ware beweging bewegen uw vaartuig en alle bewegende doelen over het radarscherm
PPI tijdens het varen. Alle stilstaande objecten blijven op een vaste positie. Wanneer het
vaartuigsymbool 75% van de PPI radius (A) bereikt, wordt het radarbeeld vernieuwd met het
vaartuigsymbool geherpositioneerd (B) op 180° tegenover de huidige koerspeiling.
A
B
Als Ware beweging is geselecteerd, is de optie True motion resetten beschikbaar in het
menu. Hiermee kunt u het radarbeeld handmatig resetten en het vaartuigsymbool
terugplaatsen in de beginpositie.
Ú
Notitie: Ware beweging is alleen beschikbaar als de PPI in de oriëntatiemodus Noord
boven of Koers boven staat.
Radar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
61
Het PPI-midden verplaatsen
U kunt de beginpositie van de antenne instellen op een andere locatie op de PPI van de
radar. De in de volgende paragrafen beschreven opties zijn beschikbaar.
Ppi midden: Midden Ppi midden: Look Ahead Ppi midden: Offset
Ú
Notitie: De peilingschaal volgens het Consistent Common Reference Point (CCRP) wordt
aangehouden, terwijl de verstelling de radarantennepositie instelt op de PPI. De
maximale toegestane verplaatsing is 75% van de straal bij het huidige bereik. Dit kan tot
gevolg hebben dat het CCRP buiten het peilingschaal valt. In dergelijke gevallen worden
de metingen nog steeds verricht door het CCRP en wordt de peilingschaal
overeenkomstig gecomprimeerd.
Midden
Met de optie Midden wordt de antenne opnieuw in het midden van de PPI gepositioneerd.
Vooruit kijken
De optie Vooruit kijken wordt gebruikt om het zicht vóór het schip te optimaliseren. Als de
optie is geselecteerd, wordt het PPI-midden geplaatst op 70% van de straal van de PPI, 180°
tegenover de bovenkant van het scherm.
Ú
Notitie: De optie Vooruit kijken is alleen beschikbaar voor Vaarrichting boven
radaroriëntatie.
Offset
Met deze optie kunt u de cursor gebruiken om het PPI midden te selecteren.
Verplaats de cursor naar de gewenste offset-positie en bevestig uw selectie.
EBL/VRM-markering
Met de elektronische peillijn (EBL) en de variabele afstandsmarkering (VRM) kunnen snel
afstandsmetingen en peilingen worden gedaan naar vaartuigen en landmassa's binnen
radarbereik. Op het radarbeeld kunnen twee verschillende EBL/VRM's geplaatst worden.
De EBL/VRM's worden standaard gepositioneerd vanuit het midden van het vaartuig. Het is
echter mogelijk het referentiepunt te verschuiven naar een andere geselecteerde positie op
het radarbeeld.
Na plaatsing kunt u de EBL/VRM snel aan- of uitzetten door de relevante markeringen op de
databalk te selecteren, of de markering te deselecteren in het menu.
Een EBL/VRM-markering definiëren
1. Zorg dat de cursor niet actief is
2. Activeer het menu, druk op EBL/VRM en vervolgens op EBL/VRM 1 of EBL/VRM 2
-
De EBL/VRM bevindt zich nu op het radarbeeld
3. Selecteer de aanpassingsoptie in het menu als u de positie van de markering wilt wijzigen
en pas vervolgens de markering aan door deze naar de gewenste positie op het
radarbeeld te slepen
4. Kies Opslaan om uw instellingen op te slaan
EBL/VRM markeringen plaatsen m.b.v. de cursor
1. Plaats de cursor op het het radarbeeld.
2. Activeer het menu.
62
Radar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
3. Selecteer een van de EBL/VRM markeringen.
-
De EBL lijn en de VRM cirkel worden aan de hand van de cursorpositie gepositioneerd.
EBL-/VRM-markering verplaatsen
1. Zorg dat de cursor niet actief is
2. Activeer het menu, druk op EBL/VRM en selecteer vervolgens de markering die u wilt
verplaatsen
3. Druk op Offset instellen
4. Plaats de cursor in het radarpaneel om de offsetpositie in te stellen
5. Kies Opslaan om uw instellingen op te slaan.
U kunt het EBL/VRM-middelpunt ten opzichte van de vaartuigpositie opnieuw instellen in
het menu.
Een bewakingszone rond uw vaartuig instellen
Een bewakingszone is een gebied (een cirkel of een sector) die u op het radarbeeld kunt
definiëren. Indien geactiveerd, wordt u door een alarm gewaarschuwd wanneer een
radardoel de zone binnenkomt of verlaat.
Een veiligheidszone definiëren
1. Zorg dat de cursor niet actief is
2. Activeer het menu, selecteer Veiligheidszones en selecteer vervolgens een van de
veiligheidszones
3. Selecteer de vorm van de zone
- De aanpassingsopties hangen af van de vorm van de veiligheidszone
4. Selecteer Aanpassen om de instellingen voor de veiligheidszone te definiëren. De
waarden kunnen ingesteld worden in het menu of door te slepen op het radarpaneel.
- A: Peiling, relatief ten opzichte van de vaarrichting van het vaartuig
- B: Diepte
- C: Bereik, relatief ten opzichte van het midden van het vaartuig
- D: Breedte
5. Kies Opslaan om uw instellingen op te slaan.
C
B
A
D
Vorm: sector
B
C
Vorm: cirkel
Alarm instellingen
Er wordt een alarm geactiveerd wanneer een radar doel de grens van het veiligheidsgebied
overschrijdt. U kunt selecteren of het alarm wordt geactiveerd wanneer het doel de zone
binnengaat of verlaat.
Gevoeligheid
De gevoeligheid van de veiligheidszone kan worden ingesteld, om alarmen voor kleine
doelen te voorkomen.
MARPA doelen
Als het systeem een koerssensor heeft, kan de MARPA functie (Mini Automatic Radar Plotting
Aid) gebruikt worden om radardoelen te volgen.
U kunt alarmen instellen om te melden wanneer een doel te dichtbij komt. Zie tot
"Radarinstellingen" op pagina 65.
MARPA is een belangrijk hulpmiddel voor het voorkomen van aanvaringen.
Radar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
63
Ú
Notitie: Voor MARPA zijn koersgegevens nodig voor zowel de radar als de unit.
MARPA-doelsymbolen
Het systeem maakt gebruik van de volgende symbolen voor doelen:
Verkrijgen MARPA-doel. In het algemeen duurt het maximaal 10 volledige
rotaties van de scanner.
Volgen van MARPA-doel, niet bewegend of voor anker.
Volgen van een veilig MARPA-doel met extensielijnen.
Gevaarlijk MARPA-doel
Een doel wordt als gevaarlijk gezien wanneer het de bewakingszone binnengaat
die op het radarpaneel is aangegeven.
Als er binnen een tijdslimiet geen signalen zijn ontvangen, wordt een doel
gedefinieerd als verloren.
Het doelsymbool vertegenwoordigt de laatste geldige positie van het doel
voordat de gegevensontvangst verloren ging.
Geselecteerd MARPA-doel, geactiveerd door de cursor op het doelpictogram te
plaatsen.
Zodra de cursor wordt verwijderd, keert het doel terug naar het
standaarddoelsymbool.
MARPA-doelen volgen
1. Plaats de cursor op het doel op het radarbeeld
2. Selecteer Doelen verkrijgen in het menu
3. Herhaal het proces als u nog meer doelen wilt volgen
Als uw doelen geïdentificeerd zijn, kunnen er tot 10 radar-sweeps nodig zijn om het doel te
verkrijgen en dan te volgen.
Volgen van MARPA doelen annuleren
Als doelen gevolgd worden, wordt het radarmenu uitgebreid met opties voor het annuleren
van individuele doelen of het stoppen van de volgfunctie.
Stop het volgen van individuele doelen door het doelpictogram te selecteren voordat u het
menu activeert.
MARPA doelinformatie weergeven
Als de pop-up is geactiveerd, kunt u een MARPA-doel selecteren voor weergave van
basisinformatie over het doel. Informatie over de dichtstbijzijnde 3 MARPA-doelen bij het
vaartuig wordt ook in de databalk getoond.
Als een doel is geselecteerd, kan gedetailleerde informatie over het doel getoond worden via
het menu.
U kunt informatie over alle MARPA-doelen laten tonen via de optie Vaartuigen op de
startpagina.
MARPA-alarminstellingen
U kunt de volgende MARPA-alarmen instellen:
• MARPA-doel verloren
Bepaalt of er een alarm geactiveerd zal worden als een MARPA-doel verloren is.
• MARPA niet beschikbaar
Bepaalt of er een alarm geactiveerd is als u niet de vereiste invoer hebt om MARPA te
laten werken (geldige GPS-positie en koerssensor aangesloten op de radarserver).
64
Radar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Radargegevens opnemen
U kunt de radargegevens opnemen en het bestand opslaan in de unit of op een op de unit
aangesloten opslagapparaat.
Een opgenomen radarbestand kan gebruikt worden om een voorval of een operationele fout
te documenteren. Een gelogd radarbestand kan ook gebruikt worden door de simulator.
Ú
Notitie: De menuoptie Opnemen is beschikbaar als Opnemen is ingeschakeld in de
Geavanceerde systeeminstellingen.
Als er meer dan één radar beschikbaar is, kunt u selecteren welke bron u wilt opnemen.
Radarinstellingen
Radarsymbolen
U kunt selecteren welke optionele radaronderdelen u collectief wilt in-/uitschakelen in het
radarmenu. Raadpleeg de afbeelding van het radarpaneel.
Peilingen
Hiermee kunt u selecteren of de radarpeiling gemeten moet worden in verhouding tot waar/
magnetisch noorden (°T/°M) of tot uw relatieve vaarrichting (°R).
Databalk
Hiermee schakelt u de databalk van de radar in/uit. Raadpleeg de afbeelding van het
radarpaneel.
De databalk kan maximaal 3 doelen tonen, waarbij de gevaarlijkste doelen bovenaan staan. U
kunt kiezen voor weergave van MARPA-doelen bovenaan, vóór eventuele AIS-doelen, zelfs
als de AIS-doelen dichter bij uw vaartuig liggen.
MARPA-instellingen
Lengte geschiedenis
Trails kunnen worden gebruikt om de vorige posities van een gevolgd doel te visualiseren.
De lengte van de geschiedenis bepaalt de tijdweergave van het trail.
Veilige cirkel
Er kan een afstandscirkel worden getrokken rondom het vaartuig om een gevarenzone aan
te duiden. De radius van de cirkel komt overeen met het dichtstbijzijnde naderingspunt dat
is ingesteld in het dialoogvenster Gevaarlijke vaartuigen. Zie "Definiëren van gevaarlijke vaartuigen" op
pagina 70.
Installatie
De optie Installatie wordt gebruikt voor de radarinstallatie. Dit wordt in de afzonderlijke radar-
of -installatiehandleiding van de unit beschreven.
Radar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
65
AIS
Over AIS
Als er een compatibele AIS (automatisch identificatiesysteem) is aangesloten op het systeem,
kunnen AIS-doelen worden weergegeven en gevolgd. U kunt ook meldingen en posities
zien voor DSC-uitzendende apparatuur binnen bereik.
AIS-doelen kunnen worden weergegeven als een overlay op kaarten en radarbeelden.
De AIS is een belangrijke tool voor veilige navigatie en het voorkomen van aanvaringen. U
kunt alarmen zo instellen dat deze u waarschuwen als een AIS-doel te dichtbij komt of
verloren raakt.
AIS-vaartuigen op een kaartpaneel AIS-vaartuigen op een radarpaneel
Selecteren van een AIS-doel
Wanneer u een AIS-symbool selecteert, verandert het symbool in het geselecteerde
doelsymbool. Er kan slechts één doel tegelijk worden geselecteerd.
Ú
Notitie: Pop-upinformatie moeten ingeschakeld zijn om de naam van het vaartuig te
kunnen zien. Zie "Kaartinstellingen" op pagina 38.
Zoeken naar AIS vaartuigen
U kunt naar AIS doelen zoeken met behulp van de optie Zoeken in het menu. Als de cursor
actief is, zoekt het systeem naar vaartuigen nabij de cursorpositie. Als de cursor niet actief is,
zoekt het systeem naar vaartuigen nabij de positie van uw vaartuig.
Doelinformatie weergeven
Dialoogvenster Vaartuigen
Het dialoogvenster Vaartuigen toont een lijst van alle doelen.
Standaard worden de doelen in het dialoogvenster weergegeven op volgorde van afstand
tot het eigen vaartuig. U kunt de weergavevolgorde wijzigen, of alleen een bepaald type
doel laten weergeven.
Het dialoogvenster Vaartuigen toont ook ontvangen AIS berichten.
AIS-vaartuig details
Gedetailleerde informatie over een AIS-doel is verkrijgbaar via het dialoogvenster AIS-
vaartuigen.
9
66
AIS | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Om het dialoogvenster weer te geven:
• selecteer de pop-up AIS
• selecteer de optie Info in het menu
AIS informatie op radarpanelen
Op de balk met radargegevens staat informatie over doelen.
De doelen worden weergegeven met het dichtstbijzijnde doel bovenaan en met
verschillende kleuren wordt de doelstatus aangeduid.
Boot met AIS oproepen
Als het systeem over een VHF-radio beschikt met ondersteuning voor DSC-oproepen (Digital
Select Calling) via NMEA 2000 of NMEA 0183, kunt u met de unit een DSC-oproep doen aan
andere vaartuigen .
De oproepoptie is beschikbaar in het dialoogvenster AIS Vaartuig Details en in het
statusdialoogvenster Vaartuig. Zie "Doelinformatie weergeven" op pagina 66.
DSC-vaartuigtracering
DSC (Digital Selective Calling) is een semi-geautomatiseerde methode voor het aanvragen
en ontvangen van positiegegevens van een vaartuig met een DSC-marifoon. Raadpleeg uw
marifoonhandleiding voor meer informatie over het gebruik ervan.
Er zijn verschillende soorten DSC-positieberichten, waaronder noodoproepen. Het type
bericht bepaalt welke informatie bij de oproep wordt uitgezonden en hoe de radio en MFD
op de inkomende oproep reageren.
Wanneer er een DSC-bericht is ontvangen, wordt op het MFD op het kaartpaneel
en radarpaneel op de ontvangen coördinaten een DSC-vaartuigpictogram
weergegeven. Bovendien zenden sommige radio's COG en SOG met de
positiegegevens mee. Hierdoor kan het pictogram in de juiste richting worden
geplaatst.
Wanneer u een noodoproep ontvangt, wordt er een alarmvak weergegeven waarin wordt
gemeld dat er een bericht is ontvangen. Het bericht kan worden gelezen op het tabblad
Berichten in het dialoogvenster met vaartuigen. Selecteer de vaartuigknop op de werkbalk
om het dialoogvenster met vaartuigen weer te geven.
AIS SART
Als een AIS SART (Search and Rescue Transponder) wordt geactiveerd, verzendt deze zijn
positie- en identificatiegegevens. Deze gegevens worden ontvangen door uw AIS-apparaat.
Als uw AIS-ontvanger niet compatibel is met AIS SART, interpreteert deze de ontvangen AIS
SART-gegevens als signaal van een standaard AIS-zender. Er verschijnt een pictogram op de
kaart, maar dit pictogram is een AIS-vaartuigpictogram.
Als uw AIS-ontvanger compatibel is met AIS SART, gebeurt bij het ontvangen van AIS SART-
gegevens het volgende:
• Er verschijnt een AIS SART-pictogram op de kaart op de positie die van de AIS SART is
ontvangen
• Er wordt een alarmmelding getoond
AIS | NSS evo3S Gebruikershandleiding
67
Als u de sirene hebt geactiveerd, wordt de alarmmelding gevolgd door een geluidsalarm.
Ú
Notitie: Als de ontvangen AIS SART-gegevens deel uitmaken van een test en niet van
een actieve melding, is het pictogram groen.
AIS SART alarmbericht
Wanneer gegevens worden ontvangen van een AIS SART wordt een alarmbericht getoond.
Dit bericht bevat het unieke MMSI-nummer van de AIS SART, en de positie, afstand en
vaarrichting van de AIS SART ten opzichte van uw vaartuig.
U hebt de volgende opties:
• Het alarm negeren
-
Het alarm wordt gedempt en het bericht gesloten. Het alarm verschijnt niet opnieuw
Ú
Notitie: Als u het alarm negeert blijft het AIS SART pictogram zichtbaar op uw kaart, en
de AIS SART blijft in de lijst met vaartuigen staan.
• De waypoint opslaan
-
De waypoint wordt opgeslagen in uw lijst met waypoints. De naam van deze waypoint
wordt voorafgegaan door MOB AIS SART - gevolgd door het unieke MMSI-nummer van
de SART. Bijvoorbeeld: MOB AIS SART - 12345678.
• De MOB-functie activeren
- De display schakelt over naar een ingezoomd kaartpaneel, gecentreerd op de positie
van de AIS SART
- Het systeem maakt een actieve route naar de positie van de AIS SART
Ú
Notitie: Als de MOB-functie al actief is, wordt deze beëindigd en vervangen door de
nieuwe route naar de positie van de AIS SART.
Ú
Notitie: Als de AIS stopt met het ontvangen van het AIS SART bericht blijft de AIS SART
nog 10 minuten nadat het laatste signaal is ontvangen in de lijst met vaartuigen staan.
Vaartuigalarmen
U kunt verschillende alarmen instellen om u te waarschuwen als er een doel binnen vooraf
gedefinieerde limieten komt, of als een eerder gedefinieerd doel verloren is gegaan.
Symbolen AIS doelen
Veilig AIS-doel met koersverlengingslijn uitgeschakeld. Vet weergegeven
lijnen duiden op een gevaarlijk AIS-doel.
Bewegend en veilig AIS-doel met koersverlengingslijn.
68
AIS | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Gevaarlijk AIS-doel, aangegeven met vette lijn.
Een doel wordt gedefinieerd als gevaarlijk op basis van de CPA- en TCPA-
afstandsinstellingen. Raadpleeg 'Gevaarlijke vaartuigen definiëren'.
Verloren AIS-doel.
Als er binnen een tijdslimiet geen signalen zijn ontvangen, wordt een doel
als verloren beschouwd.
Het doelsymbool vertegenwoordigt de laatste geldige positie van het doel
voordat de gegevensontvangst verloren ging.
Geselecteerd AIS-doel, geactiveerd door een doelsymbool te selecteren.
Zodra de cursor uit het symbool wordt verwijderd, keert het doel terug naar
het standaarddoelsymbool.
AIS SART (AIS Search And Rescue Transmitter).
+
AtoN (navigatiehulpmiddelen)
Vaartuiginstellingen
MMSI
Gebruik deze optie voor het invoeren van uw eigen MMSI-nummer (Maritime Mobile Service
Identity) in het systeem. Dit nummer moet ingevoerd zijn om gericht meldingen van AIS- en
DSC-vaartuigen te kunnen ontvangen. U moet er ook voor zorgen dat uw MMSI-nummer is
ingevoerd om te voorkomen dat u uw eigen vaartuig als AIS-doel ziet.
Symboolfilters
Alle doelen worden standaard weergegeven op het paneel als er een AIS apparaat op het
systeem is aangesloten.
U kunt ervoor kiezen om geen enkel doel te tonen, of om de symbolen te filteren op basis
van veiligheidsinstellingen, afstand en vaartuigsnelheid.
Verlengingslijnen
Definieert de lengte van de koers over de grond en de koersverlengingslijnen voor uw eigen
boot en andere boten.
De lengte van de verlengingsijnen wordt ingesteld om de afstand aan te geven die de boot
in de geselecteerde periode zal afleggen.
Voor uw eigen boot wordt de koersinformatie uitgelezen uit de actieve koerssensor; de COG-
informatie wordt ontvangen van de actieve GPS. Voor andere vaartuigen worden de COG-
gegevens opgenomen in de meldingen die worden ontvangen van het AIS systeem.
AIS | NSS evo3S Gebruikershandleiding
69
Definiëren van gevaarlijke vaartuigen
U kunt CPA (Dichtstbijzijnde naderingspunt) en TCPA (Tijd tot dichtstbijzijnde
naderingspunt) waarden gebruiken om te bepalen of een doel als gevaarlijk moet worden
beschouwd. Wanneer een doel binnen de afstand voor het CPA of binnen de tijdslimiet voor
de TCPA komt, verandert het symbool in het symbool voor een de gevaarlijk doel.
Snelheid en koers
De verlengingslijn kan worden gebruikt om de snelheid en koers voor doelen aan te geven,
als absolute (ware) beweging of relatief ten opzichte van de boot.
Richting AIS pictogram
Stelt de richting in van het AIS-pictogram, gebaseerd op koers- of COG-informatie.
70
AIS | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Echosounder
Info over
De echoloodfunctie geeft een beeld van het water en de bodem onder uw vaartuig, zodat u
vis kunt opsporen en de structuur van de zeebodem kunt zien.
Vereisten
De unit heeft een ingebouwde echosounder. Een compatibele echosounder-transducer is
vereist.
Het beeld
A Oppervlak
B Bodem
C Visbogen
D Bereikschaal
E Diepte
F Temperatuur
G Frequentie
Meerdere bronnen
U kunt de bron van de voor het beeld opgeven in het actieve paneel. U kunt meerdere
bronnen tegelijk weergeven met behulp van een gesplitst paneel.
Voor meer informatie over het selecteren van de bron voor een paneel raadpleegt u "Bron" op
pagina 74.
Het beeld zoomen
U kunt het beeld zoomen.
Het zoomniveau wordt weergegeven in het beeld. Als de cursor actief is, zoomt het systeem
in op de cursorpositie.
10
Echosounder | NSS evo3S Gebruikershandleiding
71
Zoombalk
De zoombalk (A) wordt getoond als u het beeld zoomt.
Versleep de zoombalk verticaal om verschillende delen van de waterkolom weer te geven.
Gebruik van de cursor op het paneel
De cursor wordt niet standaard getoond op het beeld.
Als u de cursor op het paneel plaatst, pauzeert het beeld en wordt het
cursorinformatievenster geactiveerd. Diepte en bereik van de cursor worden getoond op de
cursorpositie.
Historie weergeven
Als de cursor op het paneel wordt getoond, wordt de historiebalk (A) bovenaan het paneel
getoond. De historiebalk toont het beeld dat u op dat moment bekijkt ten opzichte van de
gehele opgeslagen beeldhistorie.
U kunt de sonarhistorie weergeven door het beeld te pannen.
Als u weer normaal wilt scrollen, wist u de cursor.
Loggegevens opnemen
Opname van loggegevens starten
U kunt de opname van loggegevens starten en het bestand intern opslaan in de unit of op
een op de unit aangesloten opslagapparaat.
Wanneer de gegevens worden opgenomen, knippert er in de linkerbovenhoek een rood
symbool en verschijnt er regelmatig een bericht onder in het scherm.
Geef opname-instellingen in het dialoogvenster Opnemen op.
Opname van loggegevens stoppen
Gebruik de optie Stop loggen om het opnemen van logboekgegevens te stoppen.
72
Echosounder | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Opgenomen gegevens weergeven
U kunt zowel intern als extern opgeslagen soundergegevens bekijken als de optie Sonarlogs
bekijken is geselecteerd in het dialoogvenster Echo-instellingen. Zie "Echosounderinstellingen" op
pagina 80.
Sonarlogs uploaden naar C-MAP Genesis
Om sonarlogs te uploaden naar C-Map Genesis gaat u als volgt te werk:
• Gebruik de optie Services. Volg de aanwijzingen om u aan te melden en de logbestanden
naar C-Map Genesis over te dragen.
• Gebruik het dialoogvenster Opslag. Selecteer het pictogram Sonarlogs en de logs die u
wilt overdragen. Als u al bent aangemeld bij C-Map Genesis, worden de bestanden
overgedragen. Als u nog niet bent aangemeld, selecteert u het pictogram Overdragen en
volgt u de aanwijzingen om u aan te melden en de logbestanden naar C-Map Genesis
over te dragen. U kunt u aanmelden en de bestanden op een later tijdstip overdragen
wanneer het apparaat verbonden met internet is.
Het beeld aanpassen
Gebruik deze menu-opties om het beeld aan te passen. Als de cursor actief is, worden
sommige opties in het menu vervangen door functies in de cursormodus. Selecteer de optie
Cursor wissen om terug te gaan naar het normale menu.
Bereik
De bereikinstelling bepaalt de waterdiepte die zichtbaar is op het scherm.
Ú
Notitie: Als u een bereik voor diep water instelt in ondiep water kan het systeem
mogelijk de diepte niet goed bijhouden.
Vooraf ingestelde bereikniveaus
Een handmatig vooraf ingesteld bereikniveau selecteren vanuit het menu.
Auto bereik
Bij gebruik van Auto bereik geeft het systeem automatisch het volledige bereik van het
wateroppervlak tot de bodem weer.
Auto is de voorkeursinstelling wanneer u vis zoekt.
Selecteer de optie Bereik, en selecteer vervolgens optie Auto in het menu.
Frequentie
De unit ondersteunt meerdere transducerfrequenties. Beschikbare frequenties hangen af van
het model van de transducer die is geconfigureerd voor gebruik.
• Lage frequenties, bijvoorbeeld 50 kHz, gaan diep. Hij genereert een brede kegel, maar is
gevoeliger voor ruis. Ze zijn geschikt voor bodemonderscheiding en het doorzoeken van
een groot gebied.
Echosounder | NSS evo3S Gebruikershandleiding
73
• Met hoge frequenties, bijvoorbeeld 200 kHz, is meer te onderscheiden. Ze zijn minder
gevoelig voor ruis. Ze zijn geschikt om doelen te onderscheiden en voor vaartuigen met
een hogere snelheid.
Gain
De versterking bepaalt de gevoeligheid. Hoe meer u de gain verhoogt, hoe meer details er
op het beeld worden getoond. Een hogere gain-instelling kan echter meer
achtergrondecho's veroorzaken. Als de gain te laag wordt ingesteld, worden zwakke echo's
mogelijk niet weergegeven.
Er is een handmatige en een automatische gain-modus beschikbaar. Standaard is gain
ingesteld op Auto.
Kleur
Sterke en zwakke echosignalen hebben verschillende kleuren om de verschillende
signaalsterktes aan te geven. De kleuren die gebruikt worden zijn afhankelijk van het palet
dat u selecteert.
Hoe meer u de kleurinstelling verhoogt, hoe meer echo's er getoond worden in het sterke
echogedeelte van de schaal.
Bron
Ú
Notitie: Alleen beschikbaar als er meerdere bronnen met dezelfde mogelijkheden
beschikbaar zijn.
Hiermee geeft u de bron voor het beeld in het geselecteerde paneel op.
U kunt meerdere bronnen tegelijk weergeven met behulp van een gesplitst paneel. De
menu-opties voor elk paneel werken onafhankelijk van elkaar.
Ú
Notitie: Het gebruik van meerdere transducers op hetzelfde frequentiebereik kan
interferentie veroorzaken.
Raadpleeg de installatiehandleiding van de NSS evo3S voor informatie over het instellen van
bronnen.
Afstand meten
De cursor kan worden gebruikt om de afstand te meten tussen de positie van twee
waarnemingen op het beeld.
1. Plaats de cursor op het punt van waaraf u de afstand wilt meten
2. Selecteer de menuoptie Meten
Ú
Notitie: De optie Meten is alleen beschikbaar in het menu als de cursor op het beeld is
geplaatst.
3. Plaats de cursor op het tweede meetpunt
-
Tussen de meetpunten wordt een lijn getrokken en de afstand wordt weergegeven in
het venster Cursorinformatie
4. Indien nodig kunt u nu meer meetpunten kiezen
Zolang de meetfunctie actief is, kunt u het start- en eindpunt steeds opnieuw bepalen via
het menu.
Selecteer de menu-optie Meten stoppen om het beeld weer op de normale manier te laten
scrollen.
Geavanceerde opties
De menuoptie Geavanceerd is alleen beschikbaar als de cursor niet actief is.
74
Echosounder | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Ruisonderdrukking
Filtert signaalinterferentie en vermindert ruis op het scherm.
TVG
De weergave nabij het oppervlak kan vertroebeld raken door golfbewegingen en kielzog van
de boot. De optie TVG (Time Variable Gain) reduceert oppervlakte-echo's door de
gevoeligheid van de ontvanger in de buurt van de oppervlakte te verminderen.
Verschuifsnelheid
U kunt de scrolsnelheid van het beeld op het scherm selecteren. Bij een hoge scrolsnelheid
wordt het beeld snel bijgewerkt, terwijl een lage scrolsnelheid een langere historie
presenteert.
Ú
Notitie: In bepaalde omstandigheden moet u de scrolsnelheid wellicht aanpassen voor
een bruikbaarder beeld. U kunt de scrolsnelheid van het beeld bijvoorbeeld verhogen als
u verticaal vist zonder verplaatsing.
Pingsnelheid
De pingsnelheid bepaalt de snelheid waarmee de transducer het signaal in het water
verzendt. De pingsnelheid is standaard ingesteld op max. Het kan nodig zijn om de
pingsnelheid aan te passen om interferentie te beperken.
Log sonar
Selecteer deze optie om het vastleggen van echosounder-gegevens te starten of te stoppen.
Raadpleeg "Loggegevens opnemen" op pagina 72 voor meer informatie.
Meer opties
Gesplitste schermen
Zoomen
A Zoomniveau
B Zoombalken
De Zoom-modus presenteert aan de linkerkant van het paneel een vergrote weergave van
het echobeeld.
Standaard staat het zoomniveau op 2x. U kunt maximaal 8x zoomen.
De zoom-balken voor het bereik aan de rechterkant van het display tonen het vergrote
bereik. Als u de zoomfactor vergroot, wordt het bereik verkleind. U ziet dit als een verkleinde
afstand tussen de zoombalken.
Echosounder | NSS evo3S Gebruikershandleiding
75
Verplaats de zoombalken omhoog/omlaag op het beeld om verschillende diepten van de
waterkolom te zien.
Bodemvergrendeling
De bodemvergrendelingsmodus is handig als u doelen dicht bij de bodem wilt weergeven.
In deze modus toont de linkerkant van het paneel een beeld waar de bodem vlakker wordt.
De bereikschaal wordt veranderd zodat deze vanaf de zeebodem (0) naar boven meet. De
bodem en de nullijn worden altijd op het linkerpaneel getoond, ongeacht de bereikschaal.
De schaalfactor voor het beeld aan de linkerkant van het paneel wordt ingesteld zoals
beschreven voor de zoom-optie.
Paletten
Voor het instellen van het kleurenpalet van het beeld.
Temperatuurgrafiek
De temperatuurgrafiek wordt gebruikt om veranderingen in de watertemperatuur aan te
geven.
Als deze functie is ingeschakeld, worden een gekleurde lijn en temperatuurcijfers op het
beeld weergegeven.
Dieptelijn
Als deze functie is ingeschakeld, wordt er een lijn weergegeven op het onderste oppervlak.
De dieptelijn maakt het eenvoudiger om de bodem te onderscheiden van vis en structuren.
Amplitudebereik
Het amplitudebereik is een weergave van een echosounder op het paneel. De sterkte van de
werkelijke echo's worden aangegeven door breedte en kleurintensiteit.
Uitgebreide en horizontale amplitude-indicatoren
Het uitgebreide en horizontale amplitudebereik geven 2 indicatoren weer:
A Beeld met uitgebreid amplitudebereik
B Beeld met horizontaal amplitudebereik
C Cross-indicator - geeft aan waar in het echosignaal de bodem zich bevindt.
D Drempelwaarde - indicator van de huidige versterking. Deze vertelt u de amplitude
van de retourecho die op het scherm wordt weergegeven. De
versterkingsinstelling helpt bij het onderscheiden van retourecho's tussen
echodoelen en ruis.
76
Echosounder | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Amplitudebereikopties
Regelmatig Verbeterd Horizontaal
Uit
Hiermee verwijdert u het amplitudebereik van het paneel.
Regelmatig
Hiermee wordt het amplitudebereik verticaal weergegeven aan de zijkant van het paneel. Er
zijn geen instelbare opties voor de weergave van de regelmatige amplitudebereik-weergave.
Als de cursor op het scherm wordt geplaatst, blijft het amplitudebereik de meest recente
echosounder weergeven als die op het paneel verschijnt.
Verbeterd
Hiermee wordt het amplitudebereik verticaal weergegeven aan de zijkant van het paneel.
Selecteer de menuoptie Weergave om de verbeterde amplitudebereik-weergave te wijzigen.
Als de cursor op het scherm wordt geplaatst, toont het amplitudebereik de echosounder op
de cursorpositie.
Horizontaal
Hiermee wordt het amplitudebereik horizontaal weergegeven aan de onderkant van het
paneel. Selecteer de menuoptie Weergave om de horizontale amplitudebereik-weergave te
wijzigen.
Als de cursor op het scherm wordt geplaatst, toont het amplitudebereik de echosounder op
de cursorpositie.
Weergave
De menuoptie Weergave is beschikbaar wanneer het amplitudebereik is ingesteld op
Verbeterd of Horizontaal.
Lijn
Toont de amplitudes als een enkele lijn.
Vullen
Illustreert de amplitudes met een grijze vulkleur.
Echosounder | NSS evo3S Gebruikershandleiding
77
Kleur
Geeft elke amplitude-waarde weer met dezelfde kleur als in het paneel. Voor amplitudes
dicht bij of onder de versterkingsdrempel is de kleur grijs. De grijze amplitudes geven geen
teruggekaatste echo-doelsignalen aan. De grijze amplitudes vervangen de achtergrondkleur
die op het scherm wordt weergegeven, die ook geen echodoelen aangeeft.
Zoombalk
De zoombalk (A) wordt getoond als u het beeld zoomt.
Versleep de zoombalk verticaal om verschillende delen van de waterkolom weer te geven.
DownScan Overlay
Als op uw systeem een DownScan-transducer is aangesloten, kunt u DownScan-beelden
weergeven als overlay op het normale Echosounder beeld.
Als DownScan Overlay is geactiveerd, wordt het Echosounder paneelmenu uitgebreid met
DownScan basisopties.
Pauze
Hiermee pauzeert u het beeld, zodat u het beeld in detail kunt bestuderen.
Met de pauzefunctie stopt de echosounder met pingen. Het systeem verzamelt geen
gegevens als het beeld op deze manier wordt gepauzeerd.
Vis ID
U kunt de manier selecteren waarop de visdoelen op het beeld moeten verschijnen. U kunt
bovendien aangeven of u een waarschuwing wilt krijgen als er een visaanduiding verschijnt
op het paneel.
Traditionele visbogen Vissymbolen Vissymbolen en diepte-indicatie
Ú
Notitie: Niet alle vissymbolen zijn ook echt vissen.
Kleurmarkering
Met deze optie kunt u bepaalde kleuren op het beeld wijzigen.
Ú
Notitie: Alleen de kleuren boven de zeebodem worden gewijzigd in het beeld.
78
Echosounder | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Kleuren wijzigen
Ú
Notitie: Gebruik deze functie zorgvuldig, sommige kleurveranderingen kunnen
obstructies en andere objecten verbergen.
1. Selecteer de menuoptie Kleurmarkering
2. Selecteer een of meer kleuren die u wilt wijzigen
3. Selecteer de menuoptie Markeerkleur om vervangende kleuren weer te geven
4. Selecteer de vervangende kleur
5. Selecteer de menuoptie Terug om uw wijzigingen op te slaan.
Wanneer de kleurwijzigingen worden toegepast, wordt de menuoptie Kleurmarkering
vervangen door een kleurenbalk.
Als het palet wordt gewijzigd, worden de kleurwijzigingen daarop toegepast. Als echter wit is
geselecteerd voor een palet met donkere achtergrond, wordt bij wijziging naar een palet
met lichte achtergrond de vervangende kleur automatisch veranderd in zwart. Als een
donkere kleur is geselecteerd op een beeld met lichte achtergrond, verandert de kleur in wit
als het palet wordt gewijzigd naar een achtergrond met donkere kleur.
Kleurwijzigingen verwijderen
Als u kleurwijzigingen wilt verwijderen, selecteert u de menuoptie Kleurmarkering en
selecteert u de kleur. Verwijder alle kleurwijzigingen om de kleurmarkering uit te schakelen.
Kleur wissen
Wist specifieke kleuren op het beeld zodat in plaats daarvan de achtergrondkleur van het
palet wordt weergegeven. Hierdoor worden de geselecteerde kleuren op het beeld
verborgen.
Ú
Notitie: Gebruik deze functie zorgvuldig, sommige kleurveranderingen kunnen
obstructies en andere objecten verbergen.
1. Selecteer de menuoptie Kleur wissen
Echosounder | NSS evo3S Gebruikershandleiding
79
2. Selecteer een of meer kleuren die u wilt wissen. De geselecteerde kleur verandert in wit in
het menu. De geselecteerde kleur wordt verwijderd uit het beeld en de
paletachtergrondkleur wordt weergegeven.
3. Selecteer de menuoptie Terug om uw wijzigingen op te slaan.
Wanneer kleur wissen wordt toegepast, wordt de menuoptie Kleur wissen vervangen door
een kleurenbalk.
Verwijder alle kleurwijzigingen om de functie kleur wissen uit te schakelen.
Minuut markeerder
Bepaalt of de minutenmarkeringslijn (A) op het beeld wordt weergegeven. Elke zwarte en
elke witte streep in de lijn vertegenwoordigt 1 minuut. Als er een onderbreking is in het
signaal, wordt dit aangegeven met een driehoek (B).
Echosounderinstellingen
Interne echosounder CH1 en CH2
Als deze optie is ingeschakeld, kan het interne echosounderkanaal worden geselecteerd in
het paneelmenu van de echosounder.
Als deze optie is uitgeschakeld, wordt de interne echosounder in de unit uitgeschakeld. Deze
wordt niet weergegeven als echosounderbron voor units in het netwerk. Schakel deze optie
uit voor kanalen zonder aangesloten transducer.
Netwerk echosounder
U kunt de transducers van deze unit delen met andere units die zijn verbonden met het
Ethernet-netwerk. Bovendien moet deze instelling worden geselecteerd om andere
ingeschakelde sonarapparaten op het netwerk te kunnen zien.
Wanneer deze niet geselecteerd is kunnen op deze unit aangesloten transducers niet
worden gedeeld met andere op het netwerk aangesloten units, en ook andere bronnen op
het netwerk waarvoor deze functie ingeschakeld zijn niet zichtbaar.
Raadpleeg voor meer informatie over het instellen van de echosounder de aparte
installatiehandleiding.
Modus Netwerkechosounder
In de modus Netwerkechosounder kunt u instellen of slechts één echosounderbron of
meerdere echosounderbronnen tegelijk kunnen worden geselecteerd.
Ú
Notitie: Er wordt automatisch één bron geselecteerd als er oudere echosounders in het
netwerk aanwezig zijn. U kunt deze instelling niet wijzigen als er zich oudere
80
Echosounder | NSS evo3S Gebruikershandleiding
echosounders in het netwerk bevinden. Als er geen oudere echosounder op het
netwerk is aangesloten, moet de modus Meervoudige bron worden geselecteerd.
Ú
Notitie: Wanneer u de modus wijzigt in Meervoudige bron, moet u 30 seconden
wachten en vervolgens alle bronnen uitschakelen. Wacht 1 minuut en start vervolgens
alle aangesloten bronnen opnieuw op.
Sonarlog weergeven
Wordt gebruikt om opnamen weer te geven. Het logbestand wordt getoond als een
gepauzeerd beeld. U regelt het scrollen en de weergave vanuit het menu.
U kunt de cursor op het beeld gebruiken, afstanden meten en weergaveopties instellen zoals
op een livebeeld. Als er meer dan één kanaal is opgenomen in het geselecteerde logbestand,
kunt u selecteren welk kanaal u wilt weergeven.
Structuur diepte offset
Alle transducers meten de waterdiepte van de transducer tot de bodem. Daardoor zijn de
gemeten waterdiepten exclusief de afstand tussen de transducer en het laagste punt van de
boot in het water of de afstand van de transducer tot het wateroppervlak.
A
B
• Om de diepte vanaf het laagste punt van het vaartuig tot de bodem weer te geven stelt u
de offset in als de verticale afstand tussen de transducer en het laagste punt van het
vaartuig A (negatieve waarde).
• Om de diepte vanaf het wateroppervlak tot de bodem weer te geven stelt u de offset in
als de verticale afstand tussen de transducer en het wateroppervlak B (positieve waarde)
• Zet de offset op 0 voor de diepte onder de transducer.
Netwerkbron van diepte- en temperatuurgegevens gebruiken
Hiermee wordt ingesteld uit welke netwerkbron diepte- en temperatuurgegevens worden
gedeeld in het NMEA 2000 netwerk.
Installatie
Gebruikt voor het installeren en instellen van het systeem. Raadpleeg de afzonderlijke
installatiehandleiding.
Herstellen van standaardinstellingen van de echosounder
Zet de instellingen van de echosounder terug naar de standaardinstellingen van de fabriek.
ForwardScan installatie
Dit is beschikbaar als de ForwardScan functie aangesloten is.
Raadpleeg "ForwardScan installatie-instellingen" op pagina 98 voor informatie over instellingen.
Echosounder | NSS evo3S Gebruikershandleiding
81
SideScan
Over SideScan
SideScan biedt een brede, zeer gedetailleerde dekking van de zeebodem aan de zijkanten
van uw boot.
Het SideScan paneel is beschikbaar wanneer een voor SideScan geschikte transducer is
aangesloten op de systeem.
Het paneel SideScan
A Bereikschaal
B Bereikpictogrammen
Het beeld zoomen
Gebruik de bereikpictogrammen of de menuopties voor het bereik om de afstand tot de
linker- en rechterzijde van het in het beeld weergegeven midden aan te geven. Door een
verandering in het bereik zal het beeld in- of uitzoomen.
Gebruik van de cursor op het paneel
Als u de cursor op een paneel plaatst, pauzeert het scherm en wordt het
cursorinformatievenster geactiveerd. De afstand links/rechts van het vaartuig tot de cursor
wordt op de cursorpositie getoond.
Historie weergeven
In de SideScan weergave kunt u het beeld pannen om de zijden en historie te bekijken, door
het beeld naar links, rechts en omhoog te bewegen.
Om terug te gaan naar normaal SideScan scrollen, selecteert u de menuoptie Cursor wissen.
SideScan gegevens opnemen
Hiermee wordt het dialoogvenster Log opnemen weergegeven. SideScan gegevens kunnen
worden opgenomen door het juiste bestandsformaat (xtf) te selecteren in het dialoogvenster
Opnemen. Raadpleeg "Loggegevens opnemen" op pagina 72 voor meer informatie.
11
82
SideScan | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Het beeld instellen
Gebruik het SideScan menu om het beeld in te stellen. Als de cursor actief is, worden
sommige opties in het menu vervangen door functies in de cursormodus. Selecteer de optie
Cursor wissen om terug te gaan naar het normale menu.
Bron
Ú
Notitie: Alleen beschikbaar als er meerdere bronnen met dezelfde mogelijkheden
beschikbaar zijn.
Hiermee geeft u de bron voor het beeld in het geselecteerde paneel op.
U kunt meerdere bronnen tegelijk weergeven met behulp van een gesplitst paneel. De
menu-opties voor elk paneel werken onafhankelijk van elkaar.
Ú
Notitie: Het gebruik van meerdere transducers op hetzelfde frequentiebereik kan
interferentie veroorzaken.
Raadpleeg de installatiehandleiding van de NSS evo3S voor informatie over het instellen van
bronnen.
Bereik
De bereikinstellingen bepalen de afstand tot de linker- en rechterzijde van het midden.
Vooraf ingestelde bereikniveaus
Een handmatig vooraf ingesteld bereikniveau selecteren vanuit het menu.
Auto bereik
Bij gebruik van Auto bereik geeft het systeem automatisch het volledige bereik van het
wateroppervlak tot de bodem weer.
Auto is de voorkeursinstelling wanneer u vis zoekt.
Selecteer de optie Bereik, en selecteer vervolgens optie Auto in het menu.
Frequenties
Er worden twee frequenties ondersteund. 800 kHz biedt het scherpste beeld zonder
concessies aan bereik. 455 kHz kan worden gebruikt in diepere wateren, of voor een groter
bereik.
Contrast
Bepaalt de helderheidsverhouding tussen lichte en donkere gebieden op het scherm.
Ú
Notitie: We raden u aan om de optie Auto contrast te gebruiken.
Paletten
Voor het instellen van het kleurenpalet van het beeld.
Weergave
Bepaalt of de SideScan pagina alleen de linkerzijde van het beeld weergeeft, alleen de
rechterzijde, of links en rechts tegelijkertijd.
Geavanceerde opties
TVG
De weergave nabij het oppervlak kan vertroebeld raken door golfbewegingen en kielzog van
de boot. De optie TVG (Time Variable Gain) reduceert oppervlakte-echo's door de
gevoeligheid van de ontvanger in de buurt van de oppervlakte te verminderen.
SideScan | NSS evo3S Gebruikershandleiding
83
Het beeld links/rechts omkeren
Indien nodig kan de linker-/rechterkant van het beeld worden omgekeerd om overeen te
komen met de richting van de installatie van de transducer.
Meer opties
Pauze
Hiermee pauzeert u het beeld, zodat u het beeld in detail kunt bestuderen.
Met de pauzefunctie stopt de echosounder met pingen. Het systeem verzamelt geen
gegevens als het beeld op deze manier wordt gepauzeerd.
Bereiklijnen
Aan het beeld kunnen bereiklijnen worden toegevoegd om afstand gemakkelijker te kunnen
schatten.
SideScan gegevens opnemen
Hiermee wordt het dialoogvenster Log opnemen weergegeven. SideScan gegevens kunnen
worden opgenomen door het juiste bestandsformaat (xtf) te selecteren in het dialoogvenster
Opnemen. Raadpleeg "Loggegevens opnemen" op pagina 72 voor meer informatie.
Echosounderinstellingen
Gebruik het dialoogvenster Echosounder-instellingen om instellingen voor uw
echosoundersysteem in te voeren. Zie "Echosounderinstellingen" op pagina 80.
84
SideScan | NSS evo3S Gebruikershandleiding
DownScan
Over DownScan
DownScan levert gedetailleerde beelden van structuren en vis direct onder uw boot. Het
DownScan paneel is beschikbaar wanneer een voor DownScan geschikte transducer is
aangesloten op de systeem.
Het DownScan paneel
Het beeld zoomen
U kunt het beeld zoomen.
Het zoomniveau wordt weergegeven in het beeld. Als de cursor actief is, zoomt het systeem
in op de cursorpositie.
Gebruik van de cursor op het paneel
Als u de cursor op een paneel plaatst, pauzeert het scherm en wordt het
cursorinformatievenster geactiveerd. De diepte van de cursor weergegeven op de
cursorpositie.
DownScan historie weergeven
U kunt de beeldgeschiedenis verschuiven door het beeld naar links en rechts te slepen.
Als u wilt doorgaan met normaal DownScan scrollen, wist u de cursor van het beeld.
DownScan gegevens opnemen
Hiermee wordt het dialoogvenster Log opnemen weergegeven. DownScan gegevens
kunnen worden opgenomen door het juiste bestandsformaat (xtf) te selecteren in het
dialoogvenster Opnemen. Raadpleeg "Loggegevens opnemen" op pagina 72 voor meer informatie.
Instellen van het DownScan beeld
Gebruik het DownScan menu om het beeld in te stellen. Als de cursor actief is, worden
sommige opties in het menu vervangen door functies in de cursormodus. Selecteer de
menuoptie Cursor wissen om terug te gaan naar het normale menu.
Bron
Ú
Notitie: Alleen beschikbaar als er meerdere bronnen met dezelfde mogelijkheden
beschikbaar zijn.
Hiermee geeft u de bron voor het beeld in het geselecteerde paneel op.
U kunt meerdere bronnen tegelijk weergeven met behulp van een gesplitst paneel. De
menu-opties voor elk paneel werken onafhankelijk van elkaar.
Ú
Notitie: Het gebruik van meerdere transducers op hetzelfde frequentiebereik kan
interferentie veroorzaken.
12
DownScan | NSS evo3S Gebruikershandleiding
85
Raadpleeg de installatiehandleiding van de NSS evo3S voor informatie over het instellen van
bronnen.
Bereik
De bereikinstelling bepaalt de waterdiepte die zichtbaar is op het scherm.
Ú
Notitie: Als u een bereik voor diep water instelt in ondiep water kan het systeem
mogelijk de diepte niet goed bijhouden.
Vooraf ingestelde bereikniveaus
Een handmatig vooraf ingesteld bereikniveau selecteren vanuit het menu.
Auto bereik
Bij gebruik van Auto bereik geeft het systeem automatisch het volledige bereik van het
wateroppervlak tot de bodem weer.
Auto is de voorkeursinstelling wanneer u vis zoekt.
Selecteer de optie Bereik, en selecteer vervolgens optie Auto in het menu.
Aangepast bereik
Met deze optie kunt u de boven- en ondergrens handmatig instellen.
Stel een aangepast bereik in door de menuoptie Bereik te selecteren. Kies vervolgens de
optie Aangepast.
Ú
Notitie: Door het instellen van een aangepast bereik schakelt het systeem over naar de
handmatige modus.
Frequenties
Er worden twee frequenties ondersteund. 800 kHz biedt het scherpste beeld zonder
concessies aan bereik. 455 kHz kan worden gebruikt in diepere wateren, of voor een groter
bereik.
Contrast
Bepaalt de helderheidsverhouding tussen lichte en donkere gebieden op het scherm.
Ú
Notitie: We raden u aan om de optie Auto contrast te gebruiken.
Paletten
Voor het instellen van het kleurenpalet van het beeld.
VisOntdekking
Selecteer FishOntdekking om visbogen weer te geven in het beeld.
Als FishOntdekking is ingeschakeld, bevat het menu extra Visontdekking opties.
Gain
Regelt de gevoeligheid van de VisOntdekking-gegevens op het DownScan-beeld. Door de
versterking te verhogen, worden op het scherm meer details weergegeven. Door de
versterking te verlagen, worden minder details weergegeven. Te veel details maken het
scherm onoverzichtelijk. Als de versterking te laag wordt ingesteld, worden zwakke
visbooggegevens mogelijk niet weergegeven.
Kleur
Hiermee past u de kleuren van de visbooggegevens aan om de gegevens te onderscheiden
van andere doelen. De kleur aanpassen kan helpen om vis en belangrijke structuren op of bij
de bodem te onderscheiden van de echte bodem.
86
DownScan | NSS evo3S Gebruikershandleiding
TVG
De weergave nabij het oppervlak kan vertroebeld raken door golfbewegingen en kielzog van
de boot. De optie TVG (Time Variable Gain) reduceert oppervlakte-echo's door de
gevoeligheid van de ontvanger in de buurt van de oppervlakte te verminderen.
Palet
U kunt kiezen uit verschillende displaypaletten die zijn geoptimaliseerd voor een
verscheidenheid aan viscondities.
Ú
Notitie: De keuze van een palet is vaak een gebruikersvoorkeur en kan variëren
afhankelijk van de viscondities. U kunt het beste een palet kiezen dat een goed contrast
geeft tussen beelddetails en de VisOntdekking-bogen.
Geavanceerde opties
TVG
De weergave nabij het oppervlak kan vertroebeld raken door golfbewegingen en kielzog van
de boot. De optie TVG (Time Variable Gain) reduceert oppervlakte-echo's door de
gevoeligheid van de ontvanger in de buurt van de oppervlakte te verminderen.
Meer opties
Pauze
Hiermee pauzeert u het beeld, zodat u het beeld in detail kunt bestuderen.
Met de pauzefunctie stopt de echosounder met pingen. Het systeem verzamelt geen
gegevens als het beeld op deze manier wordt gepauzeerd.
VisOntdekking-opties
Selecteer VisOntdekking om visbogen in het beeld weer te geven. Zie "VisOntdekking" op pagina
86.
Bereiklijnen
Aan het beeld kunnen bereiklijnen worden toegevoegd om diepte gemakkelijker te kunnen
schatten.
DownScan gegevens opnemen
Hiermee wordt het dialoogvenster Log opnemen weergegeven. DownScan gegevens
kunnen worden opgenomen door het juiste bestandsformaat (xtf) te selecteren in het
dialoogvenster Opnemen. Raadpleeg "Loggegevens opnemen" op pagina 72 voor meer informatie.
Echosounderinstellingen
Gebruik het dialoogvenster Echosounder-instellingen om instellingen voor uw
echosoundersysteem in te voeren. Zie "Echosounderinstellingen" op pagina 80.
DownScan | NSS evo3S Gebruikershandleiding
87
3D sonar
Over 3D Sonar
3D Sonar is een sonarsysteem met meerder bundels waarmee vissers vissen,
onderwaterstructuren en bodemcontouren kunnen zien in instelbare, driedimensionale
weergaven.
Vereisten
De pagina 3D Sonar is beschikbaar wanneer een voor 3D Sonar geschikte transducer via een
3D-sonarmodule is aangesloten op het systeem.
Het 3D paneel
In 3D weergave wordt de afbeelding van de zeebodem direct onder het vaartuig in real-time
opgebouwd terwijl de boot zich verplaatst. Als de boot niet in beweging is, blijft het beeld
ongewijzigd. U kunt ook andere onderwaterobjecten en scholen vis zien. De 3D weergave
toont zowel het linker als het rechter gegevenskanaal.
A Diepte, temperatuur en frequentie
B Transducerbundel
C Bereik
D 3D paneelknoppen
E Diepte-indicatielijn
F Knoppen op het zoompaneel
G Contrast
Het beeld zoomen
U kunt het beeld zoomen.
Het zoomniveau wordt weergegeven in het beeld. Als de cursor actief is, zoomt het systeem
in op de cursorpositie.
De cursor gebruiken op een 3D beeld
De cursor wordt niet standaard getoond op het beeld.
Selecteer de paneelknop Cursor inschakelen op een 3D beeld om de cursor te gebruiken.
Wanneer de cursor op het beeld wordt geplaatst, worden het cursorinformatievenster en de
geschiedenisbalk geactiveerd.
Het cursorinformatievenster toont beschikbare data op de cursorpositie, waaronder de
afstand en het bereik van het vaartuig tot de cursorpositie.
De geschiedenisbalk wordt gebruikt om terug te gaan naar opgeslagen gegevens. Het
gemarkeerde deel van de geschiedenisbalk toont het beeld dat u op dat moment bekijkt ten
13
88
3D sonar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
opzichte van de gehele opgeslagen beeldgeschiedenis. Zie "Beeldgeschiedenis weergeven" op
pagina 89.
Ú
Notitie: De geschiedenisbalk kan worden uitgeschakeld. Zie "Live historie wissen" op pagina
91.
Waypoints opslaan
Plaats de cursor op het scherm en selecteer vervolgens de menuoptie Nieuw waypoint om
een waypoint op te slaan.
Als de cursor op een 3D beeld is geplaatst wordt er geen diepte-informatie opgenomen voor
de waypoint. Een waypoint op een 3D beeld wordt weergegeven met een streep eronder
om de positie op de zeebodem aan te geven.
Opties 3D modus
Er zijn twee modi voor het 3D paneel:
• Vaartuigmodus
• Cursormodus
Wissel tussen de vaartuigmodus en de cursormodus door de 3D paneelknoppen te
selecteren. U kunt ook terugkeren van cursormodus naar vaartuigmodus door de menuoptie
Cursor wissen te selecteren.
Modus 3D vaartuig
In deze modus wordt de weergave aan het vaartuig gekoppeld, en beweegt het beeld mee
met het vaartuig.
De camera kan worden gedraaid rond het vaartuig en de hoogte van de camera kan worden
gewijzigd om naar beneden te kijken of wat meer zijwaarts van het vaartuig:
• Sleep horizontaal over het scherm om de draaiing van de camera te wijzigen
• Sleep verticaal over het scherm om de hoogte en hoek van de camera te wijzigen
Modus 3D cursor
Wanneer u de modus Cursor activeert is de camerapositie hetzelfde als wanneer de modus
Cursor werd ingeschakeld.
In de modus Cursor beweegt het beeld niet mee met het vaartuig. U kunt op het beeld
inzoomen en de camera in iedere richting draaien door te slepen op het scherm.
De modus Cursor omvat de cursorfuncties beschreven in "De cursor gebruiken op een 3D beeld" op
pagina 88.
Weergave van vissen
Wanneer objecten worden geïdentificeerd in de waterkolom, worden ze weergegeven als
clusters van stippen. De kleur correspondeert met de dichtheid van het doel, en de kleuren
van de punten worden automatisch aangepast aan het gekozen palet.
Beeldgeschiedenis weergeven
Het gemarkeerde deel van de geschiedenisbalk toont het beeld dat u op dat moment bekijkt
ten opzichte van de gehele opgeslagen beeldgeschiedenis.
3D sonar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
89
De geschiedenisbalk wordt standaard weergegeven als de cursor actief is. U kunt de
geschiedenisbalk uitschakelen, deze altijd bovenin het scherm laten staan of hem alleen
laten verschijnen als de cursor actief is. Zie "Live historie wissen" op pagina 91.
De geschiedenisbalk staat bovenin het scherm van 3D beelden.
U kunt de beeldgeschiedenis verschuiven door het beeld te slepen, of door het gemarkeerde
gebied in de geschiedenisbalk te slepen.
Wis de cursor om het scrollen door de huidige gegevens te hervatten.
Het beeld instellen
Bron
Ú
Notitie: Alleen beschikbaar als er meerdere bronnen met dezelfde mogelijkheden
beschikbaar zijn.
Hiermee geeft u de bron voor het beeld in het geselecteerde paneel op.
U kunt meerdere bronnen tegelijk weergeven met behulp van een gesplitst paneel. De
menu-opties voor elk paneel werken onafhankelijk van elkaar.
Ú
Notitie: Het gebruik van meerdere transducers op hetzelfde frequentiebereik kan
interferentie veroorzaken.
Raadpleeg de installatiehandleiding van de NSS evo3S voor informatie over het instellen van
bronnen.
Bereik
De bereikinstellingen bepalen de afstand tot de linker- en rechterzijde van het midden.
Vooraf ingestelde bereikniveaus
Een handmatig vooraf ingesteld bereikniveau selecteren vanuit het menu.
Auto bereik
Bij gebruik van Auto bereik geeft het systeem automatisch het volledige bereik van het
wateroppervlak tot de bodem weer.
Auto is de voorkeursinstelling wanneer u vis zoekt.
Selecteer de optie Bereik, en selecteer vervolgens optie Auto in het menu.
Frequenties
Er worden twee frequenties ondersteund. 800 kHz biedt het scherpste beeld zonder
concessies aan bereik. 455 kHz kan worden gebruikt in diepere wateren, of voor een groter
bereik.
Contrast
Bepaalt de helderheidsverhouding tussen lichte en donkere gebieden op het scherm.
Ú
Notitie: We raden u aan om de optie Auto contrast te gebruiken.
Paletten
Voor het instellen van het kleurenpalet van het beeld.
90
3D sonar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Geavanceerde opties
TVG
De weergave nabij het oppervlak kan vertroebeld raken door golfbewegingen en kielzog van
de boot. De optie TVG (Time Variable Gain) reduceert oppervlakte-echo's door de
gevoeligheid van de ontvanger in de buurt van de oppervlakte te verminderen.
Het beeld links/rechts omkeren
Indien nodig kan de linker-/rechterkant van het beeld worden omgekeerd om overeen te
komen met de richting van de installatie van de transducer.
Verticale verbetering
Deze optie rekt de gegevens uit, zodat de verschillen tussen diepten groter worden op het
paneel. Hierdoor ziet u de veranderingen in diepte in relatief ondiepe gebieden.
Doelgevoeligheid
Met deze instelling kunt u de hoeveelheid en de intensiteit van de punten die zijn
opgenomen in de waterkolom aanpassen. Zet deze instelling lager wanneer u minder ruis of
ongewenste dingen wilt zien, en zet deze hoger als u meer informatie wilt weergeven.
De optie Auto past automatisch de instellingen aan tot het optimale niveau. Auto-
gevoeligheid kan worden afgesteld (+/-) op uw voorkeur met behoud van de auto-
gevoeligheidsfunctionaliteit.
Meer opties
Pauze
Hiermee pauzeert u het beeld, zodat u het beeld in detail kunt bestuderen.
Met de pauzefunctie stopt de echosounder met pingen. Het systeem verzamelt geen
gegevens als het beeld op deze manier wordt gepauzeerd.
Live historie wissen
Hiermee worden de bestaande live historiegegevens van het scherm gewist en worden
alleen de meest recent gegevens getoond.
Beeld vergrendelen
Als deze optie is ingeschakeld behoud de camera de ingestelde relatieve rotatie van het
vaartuig. Als u bijvoorbeeld naar de stuurboordzijde van het schip draait, blijft de camera
draaien om het beeld vanaf stuurboord te behouden wanneer het vaartuig draait.
Dieptemarkering
Markeert (A) het gespecificeerde dieptebereik. De ondergrens stelt de kleinste diepte van het
te markeren bereik in (B). De bovengrens stelt de grootste diepte van het te markeren bereik
in (C).
De markeerkleur is afhankelijk van de kleur van het geselecteerde palet.
3D sonar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
91
Echosounderinstellingen
Gebruik het dialoogvenster Echosounder-instellingen om instellingen voor uw
echosoundersysteem in te voeren. Zie "Echosounderinstellingen" op pagina 80.
92
3D sonar | NSS evo3S Gebruikershandleiding
StructureMap
Over StructureMap
Met de functie StructureMap kunnen SideScan beelden uit een SideScan bron op de kaart
worden geprojecteerd. Dit maakt het gemakkelijker om de onderwateromgeving ten
opzichte van uw positie te visualiseren en SideScan beelden te duiden.
Het StructureMap beeld
StructureMap kan als overlay op uw kaartpaneel worden weergegeven. Als de StructureMap
overlay geselecteerd is, wordt het kaartmenu uitgebreid met de StructureMap opties.
In het onderstaande voorbeeld ziet u een kaartpaneel met een structuuroverlay,
gecombineerd met een traditioneel SideScan paneel.
StructureMap bronnen
Er kunnen twee bronnen gebruikt worden om Structure-logs als overlay op de kaarten weer
te geven, maar er kan slechts een tegelijk bekeken worden:
• Live gegevens: wordt gebruikt wanneer SideScan gegevens beschikbaar zijn
• Opgeslagen bestanden: opgenomen SideScan gegevens die zijn geconverteerd naar
StructureMap indeling (*.smf)
Live gegevens
Als live data zijn geselecteerd, wordt de SideScan beeldhistorie getoond als een spoor achter
het vaartuigpictogram. De lengte van dit spoor hangt af van het beschikbare geheugen in de
unit en de bereikinstellingen. Als het geheugen vol raakt, worden de oudste gegevens
automatisch verwijderd en nieuwe gegevens toegevoegd. Als u het zoekbereik vergroot,
wordt de pingsnelheid van de SideScan transducer verlaagd, maar worden de breedte en
lengte van de beeldhistorie verhoogd.
Ú
Notitie: In Live-modus worden geen gegevens opgeslagen. Als de unit wordt
uitgeschakeld, worden alle recente gegevens gewist.
Opgeslagen bestanden
De modus Opgeslagen wordt gebruikt om StructureMap bestanden te bekijken en te
controleren, en om het vaartuig op specifieke interessante locaties op een eerder gescand
gebied te positioneren. Als er geen SideScan bronnen beschikbaar zijn, kunnen opgeslagen
bestanden worden gebruikt.
Als deze modus geselecteerd is, wordt het StructureMap bestand als overlay op de kaart
getoond, op basis van de positie-informatie in het bestand.
Als de kaartschaal groot is, wordt het StructureMap gebied afgebakend aangegeven totdat
het bereik groot genoeg is om structuurgegevens weer te geven.
Ú
Notitie: Als opgeslagen bestanden worden gebruikt als bron, worden alle StructureMap
bestanden weergegeven die zich op het opslagapparaat en in het interne
14
StructureMap | NSS evo3S Gebruikershandleiding
93
systeemgeheugen bevinden. Als er meer dan een StructureMap van hetzelfde gebied
bestaat, overlappen de beelden elkaar en is de kaart minder overzichtelijk. Als er
meerdere logs van hetzelfde gebied nodig zijn, moeten de kaarten op aparte
opslagapparaten worden geplaatst.
StructureMap tips
• Als u langere structuren (zoals een wrak e.d.) in kaart wilt brengen, vaar er dan niet
overheen, maar stuur de boot zo dat de structuur aan de linker- of rechterkant van uw
vaartuig ligt.
• Voorkom overlapping van geschiedenissporen bij het maken van een zij-aan-zij scan van
een gebied.
StructureMaps gebruiken met topografische kaarten
Met StructureMap kunt u de volledige kaartcapaciteit behouden. Het kan zowel gebruikt
worden met vooraf geladen cartografie als met elektronische kaarten van Navionics, Insight
en mediakaarten van andere merken die compatibel zijn met het systeem.
Wanneer u StructureMap gebruikt met mediakaarten, kopieert u de StructureMap (.smf )-
bestanden naar het interne geheugen van de unit. Wij raden u aan om kopieën van
StructureMap-bestanden op externe mediakaarten te bewaren.
Structuuropties
U kunt de StructureMap instellingen aanpassen in het menu Structuuropties. Het menu is
beschikbaar als Structuuroverlay is ingeschakeld.
Niet alle opties zijn beschikbaar als opgeslagen StructureMap bestanden worden gebruikt als
bron. Niet-beschikbare opties worden grijs weergegeven.
Bereik
Hiermee stelt u het zoekbereik in.
Transparantie
Hiermee stelt u de doorzichtigheid van de structuuroverlay in. Met minimale transparantie
zullen de kaartdetails vrijwel verborgen zijn door de StructureMap-overlay.
Paletten
Voor het instellen van het kleurenpalet van het beeld.
Contrast
Bepaalt de helderheidsverhouding tussen lichte en donkere gebieden op het scherm.
Waterkolom
Toont/verbergt de waterkolom in de Live-modus.
Indien uitgeschakeld, zijn scholen aasvissen mogelijk niet zichtbaar op het SideScan-beeld.
Indien ingeschakeld, kan de nauwkeurigheid van het SideScan-beeld op de kaart beïnvloed
worden door de waterdiepte.
Frequenties
Er worden twee frequenties ondersteund. 800 kHz biedt het scherpste beeld zonder
concessies aan bereik. 455 kHz kan worden gebruikt in diepere wateren, of voor een groter
bereik.
Live historie wissen
Hiermee worden de bestaande live historiegegevens van het scherm gewist en worden
alleen de meest recent gegevens getoond.
94
StructureMap | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Sonargegevens loggen
Geeft het dialoogvenster Sonar loggen weer. Zie "Loggegevens opnemen" op pagina 72.
Bron
Bepaalt de StructureMap bron die wordt weergegeven op de kaart-overlay. Zie "StructureMap
bronnen" op pagina 93.
StructureMap | NSS evo3S Gebruikershandleiding
95
ForwardScan
Informatie over ForwardScan
ForwardScan sonar is een navigatiehulpmiddel waarmee u de onderwateromgeving vóór uw
vaartuig kunt weergeven terwijl u manoeuvres op lage snelheid uitvoert.
U kunt de functie ForwardScan alleen gebruiken als er een ForwardScan transducer op uw
vaartuig is bevestigd.
Met de mogelijkheid voor twee sonarsignalen kunnen een sonar/CHIRP en een ForwardScan
transducer rechtstreeks op de unit worden aangesloten.
De ForwardScan transducer moet worden aangesloten op een compatibele sonarmodule (of
een andere unit met ingebouwde sonar, gedeeld via het netwerk).
Als u zowel een sonar/CHIRP als een ForwardScan transducer hebt aangesloten op
verschillende sonarmodules (of een andere unit met ingebouwde sonar, gedeeld via het
netwerk), kunt u beide tegelijk weergeven op hetzelfde apparaat.
Waarschuwing: Vertrouw niet uitsluitend op deze apparatuur als
hoofdbron voor navigatie of het detecteren van gevaren.
Waarschuwing: Gebruik deze apparatuur niet om diepte of andere
omstandigheden voor zwemmen of duiken te meten.
Het ForwardScan beeld
A Diepteschaal en vaartuigpositie
B Schaal vooruitafstand
C Puntdata
D Bodem
E Dieptehistorie
15
96
ForwardScan | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Het ForwardScan-beeld instellen
Bron
Ú
Notitie: Alleen beschikbaar als er meerdere bronnen met dezelfde mogelijkheden
beschikbaar zijn.
Hiermee geeft u de bron voor het beeld in het geselecteerde paneel op.
U kunt meerdere bronnen tegelijk weergeven met behulp van een gesplitst paneel. De
menu-opties voor elk paneel werken onafhankelijk van elkaar.
Ú
Notitie: Het gebruik van meerdere transducers op hetzelfde frequentiebereik kan
interferentie veroorzaken.
Raadpleeg de installatiehandleiding van de NSS evo3S voor informatie over het instellen van
bronnen.
Diepte
Regelt het dieptebereik. Het dieptebereik is standaard ingesteld op automodus.
Vooruit afstand
Bepaalt het bereik waarover vooruit gekeken en gezocht kan worden. Het maximale
voorwaartse bereik is 91 meter (300 voet).
Ruisonderdrukking
Filtert signaalinterferentie en vermindert ruis op het scherm.
Zones tonen
Toont waarschuwingszones (geel) en kritieke zones (rood) op het scherm. Zie "Kritieke afstand
vooruit en Kritieke diepte" op pagina 98.
Meer opties
Pauze
Hiermee pauzeert u het beeld, zodat u het beeld in detail kunt bestuderen.
Met de pauzefunctie stopt de echosounder met pingen. Het systeem verzamelt geen
gegevens als het beeld op deze manier wordt gepauzeerd.
Paletten
Voor het instellen van het kleurenpalet van het beeld.
Historieratio
Bepaalt hoeveel sounderhistorie achter de boot wordt getoond. Hoe hoger de ratio, hoe
meer historie wordt getoond.
Puntdata
ForwardScan geeft standaard alleen de bodem weer. Selecteer deze optie en kies voor
weergave van: geen sounderdatapunten, alle datapunten of alleen punten (objecten) in de
waterkolom.
Dieptelijnen
Toont lijnen op het scherm, waardoor het makkelijker is om snel de diepte en
onderwaterobjecten in te schatten.
ForwardScan | NSS evo3S Gebruikershandleiding
97
ForwardScan gegevens opnemen
Toont het dialoogvenster Opnemen. ForwardScan gegevens kunnen worden opgenomen
door het juiste bestandsformaat (sl3) te selecteren in het dialoogvenster Opnemen.
Raadpleeg "Loggegevens opnemen" op pagina 72 voor meer informatie.
Voorl. koers verlenging
Gebruik de koersverlenging op de kaart om ForwardScan op het kaartpaneel te monitoren.
De kleuren van de koersverlenging zijn gebaseerd op de alarmwaarden van ForwardScan.
A Rood - kritiek
B Geel - waarschuwing
C Groen - veilig
Verlenging ForwardScan instellen
Selecteer ForwardScan in het dialoogvenster Kaartinstellingen om de koersverlenging van
ForwardScan op het kaartpaneel te bekijken.
ForwardScan installatie-instellingen
Geef de instellingen op in het dialoogvenster ForwardScan installatie.
Kritieke afstand vooruit en Kritieke diepte
Kritieke afstand vooruit en Kritieke diepte zijn door de gebruiker ingestelde drempelwaarden
waarmee u een kritieke zone vooruit kunt definiëren.
Als het alarm is ingeschakeld en u in water vaart dat ondiep genoeg is om in de kritieke zone
te belanden, wordt het alarm Kritieke zone geactiveerd.
98
ForwardScan | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Om alarmen over kritieke zones te krijgen, schakelt u het vooruit afstand alarm in het
dialoogvenster Alarminstellingen in. Voor meer informatie over het inschakelen van alarmen
raadpleegt u "Menu Alarms (Alarmen)" op pagina 151.
U kunt de kritieke waarschuwingszones op het beeld weergeven door de menu-optie Zones
tonen te activeren.
A Kritieke zone
B Kritieke zone
Waarschuwing afstand vooruit en waarschuwing diepte
Stel de drempels in voor de waarschuwing afstand vooruit en waarschuwing diepte. Deze
drempels definiëren de lijnen van de kritieke zone die op het ForwardScan beeld worden
weergegeven.
Offset-hoek
De offset-hoek wordt gebruikt om de hoek van de transducer nauwkeurig af te stellen als de
transducer niet parallel aan de waterlijn is geïnstalleerd.
Als de montagehoek van de transducer verkeerd is, kan het beeld onjuist worden
weergegeven.
De hoek kan worden aangepast van 0 (verticaal) tot 20°.
Waarschuwing: Aanpassingen aan de offset-hoek dienen met zorg te
worden uitgevoerd. Grote variaties in de offset-hoek kunnen de
dieptegegevens vervormen, waardoor obstakels onderwater sneller geraakt
kunnen worden.
Diepte-offset
Alle transducers meten de waterdiepte van de transducer tot de bodem. Daardoor zijn de
gemeten waterdiepten exclusief de afstand tussen de transducer en het laagste punt van de
boot in het water of de afstand van de transducer tot het wateroppervlak.
A
B
ForwardScan | NSS evo3S Gebruikershandleiding
99
• Om de diepte vanaf het laagste punt van het vaartuig tot de bodem weer te geven stelt u
de offset in als de verticale afstand tussen de transducer en het laagste punt van het
vaartuig A (negatieve waarde).
• Om de diepte vanaf het wateroppervlak tot de bodem weer te geven stelt u de offset in
als de verticale afstand tussen de transducer en het wateroppervlak B (positieve waarde)
• Zet de offset op 0 voor de diepte onder de transducer.
100
ForwardScan | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Stuurautomaat
Veilige bediening met de stuurautomaat
Waarschuwing: Een stuurautomaat is een handig hulpmiddel bij het
navigeren, maar kan een menselijke navigator NIET vervangen.
Waarschuwing: Zorg dat de stuurautomaat voor gebruik correct
geïnstalleerd, in bedrijf gesteld en gekalibreerd is.
Ú
Notitie: Om veiligheidsredenen moet een fysieke standby-knop beschikbaar zijn.
Ú
Notitie: De WheelKey kan worden geconfigureerd als standby-knop. Zie "Configureerbare
WheelKey" op pagina 20.
Gebruik geen automatische besturing:
• Bij druk verkeer of in smalle wateren
• Bij slecht zicht of extreme zeecondities
• Wanneer in het gebied een verbod op het gebruik van stuurautomaten van kracht is
Bij gebruik van een stuurautomaat:
• Laat het roer niet onbeheerd achter
• Plaats geen magnetisch materiaal of apparatuur in de buurt van de koerssensor die door
het stuurautomaatsysteem wordt gebruikt
• Controleer met regelmatige tussenpozen de koers en positie van het vaartuig
• Schakel de stuurautomaat altijd naar standby en verminder tijdig de snelheid om
gevaarlijke situaties te vermijden
Stuurautomaatalarmen
Om veiligheidsredenen is het raadzaam om alle stuurautomaatalarmen in te schakelen bij
het gebruik van de stuurautomaat.
Ga voor meer informatie naar "Menu Alarms (Alarmen)" op pagina 151.
Actieve stuurautomaat selecteren
Als zowel een stuurautomaat-computer als een trollingmotor is geconfigureerd voor MFD-
bediening, kan slechts een van de units tegelijk actief zijn.
Knoppen voor beide stuurautomaten worden weergegeven in de systeembalk.
Activeer een stuurautomaat door de betreffende knop te selecteren op de menubalk en
selecteer vervolgens de schakelknop in de stuurautomaatcontroller.
De stuurautomaatcontroller
A Bedieningsbalk
16
Stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
101
B Stuurautomaatcontroller, uitgeschakeld
C Stuurautomaatcontroller, ingeschakeld
D Knop Modus
E Modusafhankelijke informatie
F Modusafhankelijke knoppen
G Knop Inschakelen/Standby
Inschakelen en uitschakelen van de stuurautomaat
De stuurautomaat inschakelen
• Selecteer de knop Inschakelen om de laatste actieve modus te activeren
• Selecteer de knop Modus om de lijst met beschikbare modi weer te geven en selecteer
vervolgens de gewenste modus
De stuurautomaat wordt ingeschakeld in de geselecteerde modus en de
stuurautomaatcontroller geeft de opties voor de actieve modus weer.
De stuurautomaat uitschakelen.
• Selecteer de knop Standby
Wanneer de stuurautomaat in standby staat, moet u de boot handmatig sturen.
Indicatie stuurautomaat
De statusbalk toont informatie over de stuurautomaat zolang een stuurautomaat-computer
is aangesloten.
Stuurautomaatmodi
De stuurautomaat heeft verschillende stuurmodi. Het aantal modi en functies binnen een
bepaalde modus is afhankelijk van de stuurautomaatcomputer, het boottype en de
beschikbare ingangen.
Modus Non-Follow-Up (NFU)
In deze modus worden de bakboord- en stuurboordknoppen gebruikt om het roer te
bedienen.
Activeer deze modus door op de bakboord- of stuurboordknop te drukken wanneer de
stuurautomaat zich in standby bevindt.
Follow-Up-besturing (FU)
In deze modus beweegt het roer naar een ingestelde roerhoek. De roerpositie wordt in de
ingestelde hoek gehouden.
De huidige roerhoek aanpassen
• Selecteer de bakboord- of stuurboordknop
102
Stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
• Draai aan de draaiknop terwijl de stuurautomaat actief is
Modus Koers vasthouden (A)
In deze modus wordt de boot automatisch volgens een ingestelde koers gestuurd door de
stuurautomaat.
Wanneer de modus wordt geactiveerd, selecteert de stuurautomaat de huidige kompaskoers
als ingestelde koers.
Ú
Notitie: In deze modus wordt eventuele drift veroorzaakt door stroming en/of wind (W)
niet door de stuurautomaat gecompenseerd.
De ingestelde koers wijzigen
• Selecteer een bakboord- of stuurboordknop
• Draai aan de draaiknop terwijl de stuurautomaat actief is
Er vindt direct een koerswijziging plaats. De koers wordt aangehouden totdat er een nieuwe
koers wordt ingesteld.
Overstag gaan in de modus Koers vasthouden
Ú
Notitie: Alleen beschikbaar als het boottype is ingesteld op zeilen (configuratie van
stuurautomaat).
Ú
Notitie: Overstag wordt alleen voor de wind uitgevoerd en moet worden uitgeprobeerd
op rustige zee bij zwakke wind om te onderzoeken hoe dit werkt op uw vaartuig.
Overstag gaan in de modus Koers vasthouden wijzigt de koers met een vaste koershoek naar
bakboord of stuurboord.
De draaisnelheid tijdens overstag/gijpen wordt ingesteld met de optie Overstagtijd in het
instellingsvenster Stuurautomaat. Zie "Stuurautomaat instellingen" op pagina 109.
Overstag gaan initiëren:
• Selecteer de overstagknop in de moduslijst en selecteer vervolgens de richting waarin de
boot overstag moet gaan.
De modus Geen drift
In de modus Geen drift wordt de boot langs een berekende tracklijn vanaf de huidige positie
in een door de gebruiker ingestelde vaarrichting gestuurd.
Wanneer de modus Geen drift is geactiveerd, tekent de stuurautomaat een onzichtbare
track-lijn op basis van de huidige vaarrichting vanuit de positie van het vaartuig. De
stuurautomaat berekent aan de hand van de positiegegevens de koersafwijkingsafstand en
houdt automatisch de berekende track aan.
Ú
Notitie: Als de boot van de oorspronkelijke tracklijn afdrijft door stroming en/of wind
(W), volgt het vaartuig de lijn als een krab.
De ingestelde track-lijn wijzigen
• Selecteer een bakboord- of stuurboordknop
• Draai aan de draaiknop terwijl de stuurautomaat actief is
De modus NAV
Waarschuwing: De NAV-modus mag alleen in open water gebruikt
worden. De navigatiemodus mag niet gebruikt worden tijdens het zeilen;
koerswijzigingen kunnen dan resulteren in een ongewenste overstag of gijp.
Voordat u de modus NAV inschakelt, moet u een route navigeren of in de richting van een
waypoint navigeren.
In de NAV-modus kunt u het vaartuig met de stuurautomaat automatisch naar een bepaalde
waypoint-locatie of langs een vooraf gedefinieerde route sturen. De positie-informatie wordt
W
W
Stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
103
gebruikt voor het wijzigen van de te varen koers om de boot op de track-lijn naar het
bestemmingswaypoint te houden.
Ú
Notitie: Zie "Navigeren" op pagina 47 voor meer informatie over navigatie.
Opties NAV-modus
In de NAV-modus zijn de volgende knoppen beschikbaar in de stuurautomaat-controller:
Opnieuw starten
Start de navigatie opnieuw vanaf de huidige locatie van het vaartuig.
Overslaan
Het actieve waypoint wordt overgeslagen en er wordt koers gezet naar het volgende
waypoint. Deze optie is alleen beschikbaar tijdens het navigeren van een route met meer
dan één waypoint tussen de positie van het vaartuig en het einde van de route.
Annuleren
Annuleert de actieve navigatie en deselecteert de huidige route of waypoint-navigatie. De
stuurautomaat is overgeschakeld naar de modus Koers vasthouden, waardoor het vaartuig
naar de koers wordt gestuurd die actief was toen de knop Annuleren werd gekozen.
Ú
Notitie: Dit wijkt af van het selecteren van Standby, waarbij de huidige navigatie niet
wordt gestopt.
Wenden in de modus NAV
Zodra de boot een waypoint bereikt, geeft de stuurautomaat een geluidssignaal en
verschijnt er een dialoogvenster met de nieuwe koersgegevens.
Er is een limiet voor de maximaal toegestane automatische koerswijziging op de route naar
het volgende waypoint:
• Als de vereiste koerswijziging naar het volgende waypoint kleiner is dan de limiet van de
koerswijziging, wijzigt de stuurautomaat de koers automatisch
• Als de vereiste koerswijziging naar het volgende waypoint groter is dan de ingestelde
limiet, wordt u gevraagd te controleren of de nieuwe koerswijziging acceptabel is. Als de
draai niet wordt geaccepteerd, blijft het vaartuig de ingestelde vaarrichting volgen.
De limietinstelling voor de koerswijziging is afhankelijk van de stuurautomaatcomputer.
Raadpleeg de documentatie van de stuurautomaatcomputer.
Wind-modus
Ú
Notitie: De modus Wind is alleen beschikbaar als het boottype is ingesteld op Zeilen.
Het is niet mogelijk de modus Wind te activeren als de windinformatie ontbreekt.
In de modus Wind legt de stuurautomaat de huidige windhoek vast als stuurreferentiepunt
en wordt de koers van de boot aangepast om deze windhoek te behouden.
De stuurautomaat houdt het vaartuig op de ingestelde windhoek tot er een nieuwe
windhoek wordt ingesteld.
Waarschuwing: In Wind-modus stuurt de automaat op de schijnbare of
ware windhoek en niet op een kompaskoers. Windveranderingen kunnen
tot gevolg hebben dat het vaartuig op een ongewenst koers komt.
De ingestelde windreferentiehoek wijzigen
• Selecteer een bakboord- of stuurboordknop
• Draai aan de draaiknop terwijl de stuurautomaat actief is
Er vindt een direct een verandering van de windreferentiehoek plaats.
104
Stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Overstag en gijpen in de wind-modus
De functie overstag/gijpen in de wind-modus spiegelt de ingestelde windhoek in de
tegenovergestelde wendhoek.
De functie overstag/gijpen kan in de wind-modus worden uitgevoerd tijdens het zeilen met
schijnbare of ware wind als referentiepunt. In beide gevallen moet de ware windhoek kleiner
dan 90 graden (overstag) en groter dan 120° (gijpen) zijn.
De draaisnelheid tijdens overstag/gijpen wordt ingesteld met de optie Overstagtijd in het
instellingsvenster Stuurautomaat. Zie "Stuurautomaat instellingen" op pagina 109.
Ga als volgt te werk om overstag gaan of gijpen te initiëren:
• Selecteer de optie Overstag/Gijp in de moduslijst
Wendpatronen
Het systeem beschikt over een aantal automatische wendpatronen wanneer de
stuurautomaat in de automatische modus staat. Het aantal wendpatronen hangt af van
stuurautomaatcomputer.
Ú
Notitie: Wendpatronen zijn niet beschikbaar als het boottype is ingesteld op Zeilboot.
Een wending starten
Selecteer de bakboord- of stuurboordopties in het dialoogvenster voor draaien.
Wendvariabelen
Alle wendpatronen, behalve de U-bocht, kunnen worden aangepast voordat u een wending
start of op ieder gewenst moment tijdens het wenden.
U-bocht
Wijzigt de huidige ingestelde koers met 180°. Als de stuurautomaat is geactiveerd, wordt
deze in de automatische modus gezet.
De draaisnelheid is gelijk aan de instelling Draaisnelheid.
C-bocht
Met deze optie gaat de boot in een cirkel varen.
Wendvariabele:
• Stuur snelheid. Door de waarde te verhogen maakt het vaartuig een kleinere cirkel.
Spiraal
Hiermee maakt het vaartuig een spiraalbeweging in een steeds groter of kleiner wordende
radius.
Wendvariabelen:
• Initiële radius
• Wijziging/wending. Als deze waarde is ingesteld op nul, draait de boot in een cirkel.
Negatieve waarden geven een afnemende radius aan; positieve waarden geven een
toenemende radius aan
Zigzag
Met deze optie zorgt u ervoor dat de boot in een zigzagpatroon gaat varen.
Wendvariabelen:
• Koerswijziging
• Etappeafstand
Vierkant
Stuurt het vaartuig in een vierkant patroon, waarbij koerswendingen van 90° worden
gemaakt.
Wendvariabele:
Stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
105
• Etappeafstand
S-bocht
Met deze optie giert het vaartuig langs de hoofdkoers. Wanneer de stuurautomaat is
geactiveerd, wordt deze in de modus S-bocht gezet.
Wendvariabelen:
• Koerswijziging
• Wendradius
De hoofdkoers kan tijdens de bocht worden gewijzigd door de draaiknop te draaien.
Dieptecontouren volgen
Zorgt dat de stuurautomaat een dieptecontour volgt.
Ú
Notitie: DCT wendpatroon is alleen beschikbaar als het systeem een geldige diepte-
invoer heeft.
Waarschuwing: Gebruik het DCT wendpatroon alleen als de zeebodem
daarvoor geschikt is. Gebruik de functie niet in onrustig water waarbij de
diepte binnen een klein gebied sterk verschilt.
Ú
Notitie: Als er tijdens DCT dieptegegevens verloren gaan, schakelt de stuurautomaat
automatisch over naar de modus Auto.
Aanbevolen wordt om bij gebruik van DCT het alarm AP dieptegegevens ontbreken in te
schakelen. Als dit alarm is geactiveerd, gaat een alarm af als de dieptepeiling tijdens DCT
wegvalt.
DCT-wending starten
• Stuur de boot naar de diepte die u wilt volgen en in de richting van het dieptecontour
• Activeer de automatische modus en selecteer vervolgens Depth Contour Tracking, terwijl
u de dieptepeiling controleert
• Selecteer Bakboord of Stuurboord om het DCT-patroon te starten en de helling van de
bodem aan stuurboordzijde of bakboordzijde te volgen
Bakboordoptie
(diepte neemt af aan bakboordzijde)
Stuurboordoptie
(diepte neemt af aan stuurboordzijde)
106
Stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Wendvariabelen
• Ref. diepte: dit is de referentiediepte voor de DCT-functie. Als DCT is gestart, leest de
stuurautomaat de huidige diepte en wordt deze diepte ingesteld als de referentiediepte.
De referentiediepte kan worden gewijzigd als de functie actief is
• Diepte gain: deze parameter bepaalt de ratio tussen ingesteld roer en de afwijking van de
geselecteerde dieptecontour. Hoe hoger de Depth gain-waarde, hoe meer roer er
gegeven wordt. Als de waarde te klein is, zal het lang duren voordat het afdrijven van de
ingestelde dieptecontour gecompenseerd wordt, en zal de stuurautomaat de boot niet
op de geselecteerde diepte kunnen houden. Als de waarde te groot is, neemt de
overschrijding toe en wordt de sturing instabiel.
• CCA: de CCA is de hoek die wordt opgeteld bij of afgetrokken van de ingestelde koers.
Met deze parameter kunt u de boot met S-bewegingen rond de referentiediepte laten
gieren. Hoe groter de CCA, hoe meer er gegierd mag worden. Als de CCA is ingesteld op
nul, mag er niet gegierd worden.
Een professioneel stuurautomaatsysteem bedienen
Als het MFD systeem op een professioneel stuurautomaatsysteem is aangesloten, kunt u het
MFD gebruiken om de stuurautomaat te bedienen.
Ú
Notitie: U kunt met het MFD geen professioneel stuurautomaatsysteem configureren of
activeren.
Raadpleeg de aparte documentatie van de stuurautomaat voor meer informatie over de het
stuurautomaatsysteem.
Bronnen stuurautomaat
Een professioneel stuurautomaatsysteem heeft eigen brongroepen. Als het MFD gebruikt zal
worden om het professionele stuurautomaatsysteem te bedienen, moet het MFD dezelfde
brongroepen gebruiken als het stuurautomaatsysteem.
Het MFD detecteert een aangesloten professioneel stuurautomaatsysteem en er wordt een
prompt weergegeven met de vraag of het MFD professionele stuurautomaat compatibiliteit
moet inschakelen.
• Ja: Het MFD wordt opnieuw gestart met dezelfde brongroepen als de professionele
stuurautomaat en het MFD kan worden gebruikt om de stuurautomaat te bedienen
• Nee: De MFD behoudt zijn eigen brongroepen. De MFD kan niet worden gebruikt om de
stuurautomaat te bedienen
Als er Nee is geselecteerd, wordt de vraag niet opnieuw gesteld. U kunt deze instelling
wijzigen door Professionele stuurautomaat compatibiliteit te selecteren in het
dialoogvenster Geavanceerde instellingen.
De stuurautomaatcontroller voor de professionele stuurautomaten
De controller voor de professionele stuurautomaat beschikt over extra knoppen en velden.
A Indicatie voor thruster
Stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
107
B Knop werkprofiel
Commando overdragen
Een AP70-/AP80-systeem kan worden opgezet als een mastersysteem of open systeem. Deze
opties regelen het overdragen van het commando tussen bedieningseenheden in het
stuurautomaatsysteem. Raadpleeg de bedieningshandleiding van de AP70/80 voor meer
informatie.
Het aanvragen en uitvoeren van de overdracht van het commando is afhankelijk van de
systeeminstellingen en de status van de stuurautomaatcontroller, zoals hieronder wordt
weergegeven.
A Passieve eenheid - open systeem: commando aanvragen door de toets Besturing
overnemen te selecteren
• Het commando wordt onmiddellijk overgedragen
B Ontgrendelde eenheid: vergrendel/ontgrendel andere eenheden door het
informatieveld te selecteren
C Vergrendelde eenheid: commando aanvragen door de knop Besturing
overnemen te selecteren
• Er wordt een verzoek naar de unit gestuurd die het commando heeft
D Unit met het commando: Verzoek voor overdracht van commando bevestigen
• Het commando wordt overgedragen wanneer de aanvrager de overname
bevestigt
Thrusters in-/uitschakelen
Als er een thruster beschikbaar is voor stuurautomaatbediening, wordt de knop Thruster
weergegeven in de besturingsbalk van de stuurautomaat. De knop heeft de volgende
indicaties en functies:
Thruster beschikbaar, maar uitgeschakeld.
• Selecteer deze optie om de thruster in te schakelen
Thruster in gebruik. Rode en groene pijlen geven de
voortstuwingsrichting aan.
• Selecteer deze optie om de thruster uit te schakelen
Thruster beschikbaar, maar momenteel beperkt vanwege hoge snelheid.
• Verlaag de snelheid van het vaartuig om de thruster in te schakelen
Een werkprofiel selecteren
De AP70/AP80 ondersteunt meerdere werkprofielen met verschillende
stuurautomaatinstellingen. In het MFD wordt het actieve werkprofiel weergegeven in de
stuurautomaatcontroller.
108
Stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
De knop Werkprofiel is beschikbaar in de controller van de stuurautomaat of in het
moduspaneel van de controller van de stuurautomaat, afhankelijk van de grootte van het
MFD-scherm.
Het werkprofiel selecteren:
• Selecteer de knop Werkprofiel om de lijst met beschikbare werkprofielen weer te geven
en selecteer vervolgens het gewenste werkprofiel
Stuurautomaat instellingen
Het instellingsvenster Stuurautomaat is afhankelijk van welke stuurautomaatcomputer op
het systeem is aangesloten. Als er meer dan één stuurautomaat is aangesloten, toont het
instellingsvenster Stuurautomaat de opties voor de actieve stuurautomaat.
De stuurautomaatinstellingen kunnen worden gesplitst in instellingen die door de gebruiker
kunnen worden aangepast en instellingen die tijdens de installatie en inbedrijfstelling van
het stuurautomaatsysteem worden opgegeven.
•
Gebruikersinstellingen kunnen worden gewijzigd voor verschillende
gebruiksomstandigheden en gebruikersvoorkeuren.
• Installatie-instellingen worden opgegeven tijdens de inbedrijfstelling van het
stuurautomaatsysteem. Deze instellingen mogen niet meer worden gewijzigd.
In de volgende gedeelten worden de gebruikersinstellingen per stuurautomaatcomputer
beschreven. Raadpleeg voor installatie-instellingen de installatiehandleiding.
Algemene gebruikersinstellingen
De volgende gebruikersinstellingen gelden voor alle stuurautomaten.
Kaartkompas
Selecteer om een kompassymbool rond uw boot weer te geven op het kaartpaneel. Het
kompassymbool staat uit als de cursor actief is op het paneel.
NAC-1 specifieke gebruikersinstellingen
Stuurreactie
Hiermee verhoogt of verlaagt u de stuurgevoeligheid. Een laag reactieniveau zorgt voor
minder roerbewegingen en een iets lossere besturing. Een hoog reactieniveau zorgt voor
meer roerbewegingen en een iets strakkere besturing. Een te hoog reactieniveau zorgt dat
de boot S-bewegingen gaat maken.
NAC-2/NAC-3 specifieke gebruikersinstellingen
Stuurautomaat
Hiermee schakelt u de weergave over naar de laatst actieve pagina.
Sturen
Met deze opties is het mogelijk om de parameters voor lage en hoge snelheid die tijdens de
ingebruikname van de stuurautomaat zijn ingesteld, handmatig te wijzigen. Raadpleeg de
documentatie van de stuurautomaatcomputer voor meer informatie.
Stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
109
Het selecteren van de optie voor lage snelheid of de optie voor hoge snelheid opent
dialoogvensters waarin de volgende parameters kunnen worden gewijzigd.
• Wendsnelheid: Gewenste wendsnelheid in graden per minuut.
• Roerversterking: Deze parameter bepaalt de verhouding tussen de opgegeven roerhoek
en de fout in de vaarrichting. Hoe hoger deze waarde, hoe meer roer er wordt gebruikt.
Als de waarde te laag is, duurt het lang om een koersfout te compenseren en kan de
stuurautomaat geen stabiele koers aanhouden. Als de waarde te groot is, neemt de
overschrijding toe en wordt de sturing instabiel.
• Tegenroer: De verhouding tussen wijziging in koersfout en roerkracht. Een hoger
tegenroer zorgt ervoor dat de roerkracht bij het naderen van de ingestelde koers sneller
afneemt.
• Autotrim: Bepaalt hoe snel de stuurautomaat het roer wendt om een constante
koersafwijking te compenseren, bijvoorbeeld wanneer externe krachten zoals wind of
stroming een koersafwijking veroorzaken. Hoe lager de automatische koerscorrectie, hoe
sneller een constante koers offset wordt gelimiteerd.
Ú
Notitie: In VRF modus regelt deze parameter de tijdconstante van de roerschatting. Bij
een lagere waarde maakt het roer een snellere schatting en wordt het roer sneller
afgestemd op de bewegingen van de boot.
• Roer init: Bepaalt hoe het roer door het systeem wordt bediend wanneer wordt
overgeschakeld van handmatige besturing naar automatische besturing.
-
Roer limiet: Bepaalt de maximale roeruitslag in graden vanuit de midscheepse positie
in de automatische modus. De instelling voor de roerlimiet is alleen actief tijdens de
automatische besturing op rechte koersen en niet tijdens koerswijzigingen. De
roerlimiet is niet van invloed op de follow-up-besturing of non-follow-up-besturing.
- Uit-koers limiet: Hiermee stelt u het alarm voor de limiet voor de afwijking van de
vaarrichting in. Er klinkt een alarm wanneer de werkelijke vaarrichting meer dan de
ingestelde limiet afwijkt van de ingestelde vaarrichting.
• Roer limiet: Bepaalt de maximale roeruitslag in graden vanuit de midscheepse positie in
de automatische modus. De instelling voor de roerlimiet is alleen actief tijdens de
automatische besturing op rechte koersen en niet tijdens koerswijzigingen. De roerlimiet
is niet van invloed op de follow-up-besturing of non-follow-up-besturing.
• Uit-koers limiet: Hiermee stelt u het alarm voor de limiet voor de afwijking van de
vaarrichting in. Er klinkt een alarm wanneer de werkelijke vaarrichting meer dan de
ingestelde limiet afwijkt van de ingestelde vaarrichting.
• Track reactie: Bepaalt hoe snel de stuurautomaat reageert na registratie van een
crosstrack-afstand.
• Track naderingshoek: Bepaalt de hoek wanneer het vaartuig een etappe nadert. Deze
instelling wordt zowel gebruikt wanneer u begint met navigeren als wanneer u de track-
offset gebruikt.
• Hoek koerswijziging bevestigen: Bepaalt de limieten voor de koerswijziging naar het
volgende waypoint in de route. Als de vereiste koerswijziging groter is dan de ingestelde
limiet, wordt u gevraagd te bevestigen dat de aankomende koerswijziging acceptabel is.
Zeilen
Ú
Notitie: De parameterinstellingen voor Zeilen zijn alleen beschikbaar als het boottype is
ingesteld op Zeilen.
Met deze optie is het mogelijk om de parameters die tijdens de ingebruikname van de
stuurautomaat zijn ingesteld te wijzigen. Raadpleeg de documentatie van de stuurautomaat
voor meer informatie over de instellingen.
• Overstagtijd: Regelt de snelheid van de draai (overstagtijd) in de modus Wind.
• Overstaghoek: Regelt de hoek van de draai tussen 50º - 150º in de modus Koers
vasthouden.
• Windfunctie: Selecteer welke windfunctie door de stuurautomaat in de modus Wind
wordt gebruikt.
-
Auto:
Als TWA is <70º: Wind-modus gebruikt AWA.
Als TWA is ≥ 70º: Wind-modus gebruikt TWA.
- Schijnbaar
110
Stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
- Waar
• Handmatige snelheid: Indien er geen (betrouwbare) gegevens voor de bootsnelheid of
SOG-gegevens beschikbaar zijn, kan een handmatige waarde als snelheidsbron worden
ingevoerd en ter beschikking worden gesteld aan de stuurautomaat ter ondersteuning
van de stuurberekeningen.
AC70/AC80 specifieke gebruikersinstellingen
De AC70-/AC80-computers hebben geen specifieke gebruikersinstellingen op het MFD.
Ú
Notitie: U kunt met het MFD geen AP70-/AP80-systeem configureren of activeren.
Raadpleeg de documentatie van de stuurautomaatcomputer voor meer informatie.
Stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
111
Stuurautomaat trollingmotor
Veilige bediening met de stuurautomaat
Waarschuwing: Een stuurautomaat is een handig hulpmiddel bij het
navigeren, maar kan een menselijke navigator NIET vervangen.
Waarschuwing: Zorg dat de stuurautomaat voor gebruik correct
geïnstalleerd, in bedrijf gesteld en gekalibreerd is.
Ú
Notitie: Om veiligheidsredenen moet een fysieke standby-knop beschikbaar zijn.
Ú
Notitie: De WheelKey kan worden geconfigureerd als standby-knop. Zie "Configureerbare
WheelKey" op pagina 20.
Gebruik geen automatische besturing:
• Bij druk verkeer of in smalle wateren
• Bij slecht zicht of extreme zeecondities
• Wanneer in het gebied een verbod op het gebruik van stuurautomaten van kracht is
Bij gebruik van een stuurautomaat:
• Laat het roer niet onbeheerd achter
• Plaats geen magnetisch materiaal of apparatuur in de buurt van de koerssensor die door
het stuurautomaatsysteem wordt gebruikt
• Controleer met regelmatige tussenpozen de koers en positie van het vaartuig
• Schakel de stuurautomaat altijd naar standby en verminder tijdig de snelheid om
gevaarlijke situaties te vermijden
Stuurautomaatalarmen
Om veiligheidsredenen is het raadzaam om alle stuurautomaatalarmen in te schakelen bij
het gebruik van de stuurautomaat.
Ga voor meer informatie naar "Menu Alarms (Alarmen)" op pagina 151.
Actieve stuurautomaat selecteren
Als zowel een stuurautomaat-computer als een trollingmotor is geconfigureerd voor MFD-
bediening, kan slechts een van de units tegelijk actief zijn.
Knoppen voor beide stuurautomaten worden weergegeven in de systeembalk.
Activeer een stuurautomaat door de betreffende knop te selecteren op de menubalk en
selecteer vervolgens de schakelknop in de stuurautomaatcontroller.
De stuurautomaatcontroller voor de trollingmotor
A Bedieningsbalk
B Stuurautomaatcontroller, uitgeschakeld
17
112
Stuurautomaat trollingmotor | NSS evo3S Gebruikershandleiding
C Stuurautomaatcontroller, ingeschakeld
D Knop Modus
E Modusafhankelijke informatie
F Modusafhankelijke knoppen
G Knop Inschakelen/Standby
Wanneer de stuurautomaat-controller het actieve paneel is, ziet u een rand rond het paneel.
Inschakelen en uitschakelen van de stuurautomaat
De stuurautomaat inschakelen
• Selecteer de knop Inschakelen om de laatste actieve modus te activeren
• Selecteer de knop Modus om de lijst met beschikbare modi weer te geven en selecteer
vervolgens de gewenste modus
De stuurautomaat wordt ingeschakeld in de geselecteerde modus en de
stuurautomaatcontroller geeft de opties voor de actieve modus weer.
De stuurautomaat uitschakelen.
• Selecteer de knop Standby
Wanneer de stuurautomaat in standby staat, moet u de boot handmatig sturen.
Indicatie stuurautomaat
De statusbalk toont informatie over de stuurautomaat zolang een stuurautomaat-computer
is aangesloten.
Stuurautomaatmodi
De stuurautomaat heeft verschillende stuurmodi.
Ankermodi
In deze modi houdt de trollingmotor het vaartuig op de geselecteerde locatie.
Ú
Notitie: In de ankermodus kan de oriëntatie van uw vaartuig worden beïnvloed door
wind of stromingen.
De volgende ankeropties zijn beschikbaar:
Cursor
Navigeert naar de cursorpositie en houdt het vaartuig op die positie.
Waypoint
Navigeert naar het geselecteerde waypoint en houdt het vaartuig op die positie.
Hier
Houdt het vaartuig op de huidige positie.
Stuurautomaat trollingmotor | NSS evo3S Gebruikershandleiding
113
Positie wijzigen in ankermodus
Gebruik de pijlknoppen om de positie van het vaartuig te wijzigen wanneer u in de
ankermodus bent. Met elke druk op de knop wordt de ankerpositie 1,5 m (5 ft) in de gekozen
richting verplaatst.
Koers vastzetten-modus
In deze modus wordt de boot automatisch volgens een ingestelde koers gestuurd door de
stuurautomaat.
Wanneer de modus wordt geactiveerd, selecteert de stuurautomaat de huidige kompaskoers
als ingestelde koers.
Ú
Notitie: In deze modus wordt eventuele drift veroorzaakt door stroming en/of wind (W)
niet door de stuurautomaat gecompenseerd.
De ingestelde koers wijzigen
• Selecteer een bakboord- of stuurboordknop
• Draai aan de draaiknop terwijl de stuurautomaat actief is
Er vindt direct een koerswijziging plaats. De koers wordt aangehouden totdat er een nieuwe
koers wordt ingesteld.
De modus NAV
Waarschuwing: De NAV-modus mag alleen in open water gebruikt
worden.
Voordat u de modus NAV inschakelt, moet u een route navigeren of in de richting van een
waypoint navigeren.
In de NAV-modus kunt u het vaartuig met de stuurautomaat automatisch naar een bepaalde
waypoint-locatie of langs een vooraf gedefinieerde route sturen. De positie-informatie wordt
gebruikt voor het wijzigen van de te varen koers om de boot op de track-lijn te houden en
naar het bestemmingswaypoint te leiden.
Bij aankomst op de bestemming schakelt de stuurautomaat over naar de geselecteerde
aankomstmodus. Het is belangrijk om een aankomstmodus te kiezen die past bij uw
navigatiebehoeften voordat NAV-modus wordt geactiveerd. Zie "Aankomstmodus" op pagina
117.
Opties NAV-modus
In de NAV-modus zijn de volgende knoppen beschikbaar in de stuurautomaat-controller:
Opnieuw starten
Start de navigatie opnieuw vanaf de huidige locatie van het vaartuig.
Overslaan
Het actieve waypoint wordt overgeslagen en er wordt koers gezet naar het volgende
waypoint. Deze optie is alleen beschikbaar tijdens het navigeren van een route met meer
dan één waypoint tussen de positie van het vaartuig en het einde van de route.
W
114
Stuurautomaat trollingmotor | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Sturen met wendpatroon
Het systeem bevat een aantal automatische wendpatronen.
Als u een wendpatroon activeert, maakt het systeem tijdelijke waypoints voor de wending.
Het laatste waypoint van de wending is het eindwaypoint. Als het vaartuig het eindwaypoint
heeft bereikt, wordt het in aankomstmodus geschakeld. Zie "Aankomstmodus"
op pagina 117.
Een wending starten
• Selecteer de bakboord- of stuurboordknop
Wendvariabelen
De wendpatronen hebben instellingen die u kunt aanpassen voordat u een wending start, of
op elk gewenst moment wanneer de boot aan het wenden is.
U-bocht
Wijzigt de huidige ingestelde koers met 180°.
Wendvariabele:
• Wendradius
C-bocht
Met deze optie gaat de boot in een cirkel varen.
Wendvariabele:
• Wendradius
• Aantal graden om te draaien
Spiraal
Hiermee maakt het vaartuig een spiraalbeweging in een steeds groter of kleiner wordende
radius.
Wendvariabelen:
• Initiële radius
• Radiusverandering per lus
• Aantal lussen
Zigzag
Met deze optie zorgt u ervoor dat de boot in een zigzagpatroon gaat varen.
Wendvariabelen:
• Koersverandering per etappe
• Etappeafstand
Stuurautomaat trollingmotor | NSS evo3S Gebruikershandleiding
115
• Aantal etappes
Vierkant
Stuurt het vaartuig in een vierkant patroon, waarbij koerswendingen van 90° worden
gemaakt.
Wendvariabele:
• Etappeafstand
• Aantal etappes
S-bocht
Met deze optie giert het vaartuig langs de hoofdkoers.
Wendvariabelen:
• Wendradius
• Koerswijziging
• Aantal etappes
Snelheidsregeling trollingmotor
De stuurautomaat kan in de Koers vastzetten-modus, in de NAV-modus en tijdens het sturen
in wendpatronen de snelheid van de trollingmotor regelen.
De ingestelde doelsnelheid wordt weergegeven in de stuurautomaatcontroller.
Er zijn twee manieren om de doelsnelheid van de trollingmotor te regelen:
• Propellorsnelheid, ingesteld als een percentage van het vermogen (A)
• Kruissnelheid (B)
U kunt wisselen tussen de opties door het snelheidspictogram te selecteren.
De snelheid wordt in vooraf ingestelde stappen verhoogd/verlaagd met de plus- en
minknoppen. De snelheid kan ook handmatig worden ingesteld door het veld snelheid (C) te
selecteren.
Een track opnemen en opslaan
Een track kan vanuit de stuurautomaatcontroller worden opgeslagen als een route. Als het
opnemen van tracks is uitgeschakeld, kan de functie worden ingeschakeld vanaf de
stuurautomaatcontroller.
Ga voor meer informatie naar "Waypoints, routes en tracks" op pagina 40.
Stuurautomaat instellingen
De beschikbare opties in het dialoogvenster met instellingen voor de stuurautomaat kunnen
variëren.
Kaartkompas
Selecteer om een kompassymbool rond uw boot weer te geven op het kaartpaneel. Het
kompassymbool staat uit als de cursor actief is op het paneel.
Actieve stuurautomaat selecteren
Hiermee selecteert u of de stuurautomaatcontroller de trollingmotor of de
buitenboordmotor(en) bedient.
Stuurautomaatbalk automatisch verbergen
Bepaalt of de gegevensbalk van de stuurautomaat wordt getoond wanneer de
stuurautomaat is ingesteld op Standby.
116
Stuurautomaat trollingmotor | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Aankomstmodus
De stuurautomaat schakelt van de navigatiemodus naar de geselecteerde aankomstmodus
wanneer het vaartuig de bestemming bereikt.
Standby
De stuurautomaat wordt uitgeschakeld. De trollingmotor wordt bediend met een handheld
afstandsbediening of met een voetpedaal.
Koers vastzetten
In deze modus wordt de laatste koers van het vaartuig vergrendeld en aangehouden.
Anker
Ankert het vaartuig op de plaats van bestemming.
Ankerpunten instellen
De trollingmotor kan een aantal ankerpunten opslaan, gemarkeerd met het voorvoegsel
MTG. Ankerpunten in de trollingmotor worden weergegeven in het dialoogvenster
Ankerpunt.
Deze MTG-ankerpunten worden als waypoint opgeslagen in het MFD-systeem. De positie
van een MTG-ankerpunt kan opnieuw worden ingesteld op een bestaand waypoint of op de
huidige positie van het vaartuig.
De knoppen van het voetpedaal van de Ghost trollingmotor configureren
U kunt drie van de actieknoppen (A, B en C) op het voetpedaal van de Ghost trollingmotor
configureren.
Selecteer een actie in de vervolgkeuzelijst voor elk van de knoppen die u wilt configureren.
Stuurautomaat trollingmotor | NSS evo3S Gebruikershandleiding
117
118
Stuurautomaat trollingmotor | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Buitenboord stuurautomaat
Veilige bediening met de stuurautomaat
Waarschuwing: Een stuurautomaat is een handig hulpmiddel bij het
navigeren, maar kan een menselijke navigator NIET vervangen.
Waarschuwing: Zorg dat de stuurautomaat voor gebruik correct
geïnstalleerd, in bedrijf gesteld en gekalibreerd is.
Ú
Notitie: Om veiligheidsredenen moet een fysieke standby-knop beschikbaar zijn.
Ú
Notitie: De WheelKey kan worden geconfigureerd als standby-knop. Zie "Configureerbare
WheelKey" op pagina 20.
Gebruik geen automatische besturing:
• Bij druk verkeer of in smalle wateren
• Bij slecht zicht of extreme zeecondities
• Wanneer in het gebied een verbod op het gebruik van stuurautomaten van kracht is
Bij gebruik van een stuurautomaat:
• Laat het roer niet onbeheerd achter
• Plaats geen magnetisch materiaal of apparatuur in de buurt van de koerssensor die door
het stuurautomaatsysteem wordt gebruikt
• Controleer met regelmatige tussenpozen de koers en positie van het vaartuig
• Schakel de stuurautomaat altijd naar standby en verminder tijdig de snelheid om
gevaarlijke situaties te vermijden
Stuurautomaatalarmen
Om veiligheidsredenen is het raadzaam om alle stuurautomaatalarmen in te schakelen bij
het gebruik van de stuurautomaat.
Ga voor meer informatie naar "Menu Alarms (Alarmen)" op pagina 151.
Actieve stuurautomaat selecteren
Als zowel een stuurautomaat-computer als een trollingmotor is geconfigureerd voor MFD-
bediening, kan slechts een van de units tegelijk actief zijn.
Knoppen voor beide stuurautomaten worden weergegeven in de systeembalk.
Activeer een stuurautomaat door de betreffende knop te selecteren op de menubalk en
selecteer vervolgens de schakelknop in de stuurautomaatcontroller.
18
Buitenboord stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
119
De stuurautomaatcontroller voor de buitenboordmotoren
A Bedieningsbalk
B Stuurautomaatcontroller, uitgeschakeld
C Stuurautomaatcontroller, ingeschakeld
D Modusindicatie
E Modusknoppen
F Knop Bochten
G Modusafhankelijke knoppen
H Knop Standby
Wanneer de stuurautomaat-controller het actieve paneel is, ziet u een rand rond het paneel.
Inschakelen en uitschakelen van de stuurautomaat
De stuurautomaat inschakelen
• Selecteer de knop Inschakelen om de laatste actieve modus te activeren
• Selecteer de knop Modus om de lijst met beschikbare modi weer te geven en selecteer
vervolgens de gewenste modus
De stuurautomaat wordt ingeschakeld in de geselecteerde modus en de
stuurautomaatcontroller geeft de opties voor de actieve modus weer.
De stuurautomaat uitschakelen.
• Selecteer de knop Standby
Wanneer de stuurautomaat in standby staat, moet u de boot handmatig sturen.
120
Buitenboord stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Indicatie stuurautomaat
De statusbalk toont informatie over de stuurautomaat zolang een stuurautomaat-computer
is aangesloten.
Stuurautomaatmodi
De stuurautomaat heeft verschillende stuurmodi. Het aantal modi en functies binnen een
bepaalde modus is afhankelijk van de stuurautomaatcomputer, het boottype en de
beschikbare ingangen.
Modus Non-Follow-Up (NFU)
In deze modus worden de bakboord- en stuurboordknoppen gebruikt om het roer te
bedienen.
Activeer deze modus door op de bakboord- of stuurboordknop te drukken wanneer de
stuurautomaat zich in standby bevindt.
De roerstand wijzigen
• Selecteer een bakboord- of stuurboord-knop.
Het roer beweegt zolang u de knop ingedrukt houdt.
Modus Koers vasthouden (A)
In deze modus wordt de boot automatisch volgens een ingestelde koers gestuurd door de
stuurautomaat.
Wanneer de modus wordt geactiveerd, selecteert de stuurautomaat de huidige kompaskoers
als ingestelde koers.
Ú
Notitie: In deze modus wordt eventuele drift veroorzaakt door stroming en/of wind (W)
niet door de stuurautomaat gecompenseerd.
De ingestelde koers wijzigen
• Selecteer een bakboord- of stuurboordknop
• Draai aan de draaiknop terwijl de stuurautomaat actief is
Er vindt direct een koerswijziging plaats. De koers wordt aangehouden totdat er een nieuwe
koers wordt ingesteld.
De modus Geen drift
In de modus Geen drift wordt de boot langs een berekende tracklijn vanaf de huidige positie
in een door de gebruiker ingestelde vaarrichting gestuurd.
Wanneer de modus Geen drift is geactiveerd, tekent de stuurautomaat een onzichtbare
track-lijn op basis van de huidige vaarrichting vanuit de positie van het vaartuig. De
stuurautomaat berekent aan de hand van de positiegegevens de koersafwijkingsafstand en
houdt automatisch de berekende track aan.
Ú
Notitie: Als de boot van de oorspronkelijke tracklijn afdrijft door stroming en/of wind
(W), volgt het vaartuig de lijn als een krab.
De ingestelde track-lijn wijzigen
• Selecteer een bakboord- of stuurboordknop
• Draai aan de draaiknop terwijl de stuurautomaat actief is
De modus NAV
Waarschuwing: De NAV-modus mag alleen in open water gebruikt
worden. De navigatiemodus mag niet gebruikt worden tijdens het zeilen;
koerswijzigingen kunnen dan resulteren in een ongewenste overstag of gijp.
W
W
Buitenboord stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
121
Voordat u de modus NAV inschakelt, moet u een route navigeren of in de richting van een
waypoint navigeren.
In de NAV-modus kunt u het vaartuig met de stuurautomaat automatisch naar een bepaalde
waypoint-locatie of langs een vooraf gedefinieerde route sturen. De positie-informatie wordt
gebruikt voor het wijzigen van de te varen koers om de boot op de track-lijn naar het
bestemmingswaypoint te houden.
Ú
Notitie: Zie "Navigeren" op pagina 47 voor meer informatie over navigatie.
Opties NAV-modus
In de NAV-modus zijn de volgende knoppen beschikbaar in de stuurautomaat-controller:
Opnieuw starten
Start de navigatie opnieuw vanaf de huidige locatie van het vaartuig.
Overslaan
Het actieve waypoint wordt overgeslagen en er wordt koers gezet naar het volgende
waypoint. Deze optie is alleen beschikbaar tijdens het navigeren van een route met meer
dan één waypoint tussen de positie van het vaartuig en het einde van de route.
Annuleren
Annuleert de actieve navigatie en deselecteert de huidige route of waypoint-navigatie. De
stuurautomaat is overgeschakeld naar de modus Koers vasthouden, waardoor het vaartuig
naar de koers wordt gestuurd die actief was toen de knop Annuleren werd gekozen.
Ú
Notitie: Dit wijkt af van het selecteren van Standby, waarbij de huidige navigatie niet
wordt gestopt.
Wenden in de modus NAV
Zodra de boot een waypoint bereikt, geeft de stuurautomaat een geluidssignaal en
verschijnt er een dialoogvenster met de nieuwe koersgegevens.
Er is een limiet voor de maximaal toegestane automatische koerswijziging op de route naar
het volgende waypoint:
• Als de vereiste koerswijziging naar het volgende waypoint kleiner is dan de limiet van de
koerswijziging, wijzigt de stuurautomaat de koers automatisch
• Als de vereiste koerswijziging naar het volgende waypoint groter is dan de ingestelde
limiet, wordt u gevraagd te controleren of de nieuwe koerswijziging acceptabel is. Als de
draai niet wordt geaccepteerd, blijft het vaartuig de ingestelde vaarrichting volgen.
De limietinstelling voor de koerswijziging is afhankelijk van de stuurautomaatcomputer.
Raadpleeg de documentatie van de stuurautomaatcomputer.
Wendpatronen
Het systeem beschikt over een aantal automatische wendpatronen wanneer de
stuurautomaat in de automatische modus staat. Het aantal wendpatronen hangt af van
stuurautomaatcomputer.
Ú
Notitie: Wendpatronen zijn niet beschikbaar als het boottype is ingesteld op Zeilboot.
Een wending starten
• Selecteer de bakboord- of stuurboordknop
122
Buitenboord stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Wendvariabelen
Alle wendpatronen, behalve de U-bocht, kunnen worden aangepast voordat u een wending
start of op ieder gewenst moment tijdens het wenden.
U-bocht
Wijzigt de huidige ingestelde koers met 180°. Als de stuurautomaat is geactiveerd, wordt
deze in de automatische modus gezet.
De draaisnelheid is gelijk aan de instelling Draaisnelheid.
C-bocht
Met deze optie gaat de boot in een cirkel varen.
Wendvariabele:
• Stuur snelheid. Door de waarde te verhogen maakt het vaartuig een kleinere cirkel.
Spiraal
Hiermee maakt het vaartuig een spiraalbeweging in een steeds groter of kleiner wordende
radius.
Wendvariabelen:
• Initiële radius
• Wijziging/wending. Als deze waarde is ingesteld op nul, draait de boot in een cirkel.
Negatieve waarden geven een afnemende radius aan; positieve waarden geven een
toenemende radius aan
Zigzag
Met deze optie zorgt u ervoor dat de boot in een zigzagpatroon gaat varen.
Wendvariabelen:
• Koerswijziging
• Etappeafstand
Vierkant
Stuurt het vaartuig in een vierkant patroon, waarbij koerswendingen van 90° worden
gemaakt.
Wendvariabele:
• Etappeafstand
S-bocht
Met deze optie giert het vaartuig langs de hoofdkoers. Wanneer de stuurautomaat is
geactiveerd, wordt deze in de modus S-bocht gezet.
Wendvariabelen:
• Koerswijziging
• Wendradius
De hoofdkoers kan tijdens de bocht worden gewijzigd door de draaiknop te draaien.
Buitenboord stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
123
Dieptecontouren volgen
Zorgt dat de stuurautomaat een dieptecontour volgt.
Ú
Notitie: DCT wendpatroon is alleen beschikbaar als het systeem een geldige diepte-
invoer heeft.
Waarschuwing: Gebruik het DCT wendpatroon alleen als de zeebodem
daarvoor geschikt is. Gebruik de functie niet in onrustig water waarbij de
diepte binnen een klein gebied sterk verschilt.
Ú
Notitie: Als er tijdens DCT dieptegegevens verloren gaan, schakelt de stuurautomaat
automatisch over naar de modus Auto.
Aanbevolen wordt om bij gebruik van DCT het alarm AP dieptegegevens ontbreken in te
schakelen. Als dit alarm is geactiveerd, gaat een alarm af als de dieptepeiling tijdens DCT
wegvalt.
DCT-wending starten
• Stuur de boot naar de diepte die u wilt volgen en in de richting van het dieptecontour
• Activeer de automatische modus en selecteer vervolgens Depth Contour Tracking, terwijl
u de dieptepeiling controleert
• Selecteer Bakboord of Stuurboord om het DCT-patroon te starten en de helling van de
bodem aan stuurboordzijde of bakboordzijde te volgen
Bakboordoptie
(diepte neemt af aan bakboordzijde)
Stuurboordoptie
(diepte neemt af aan stuurboordzijde)
Wendvariabelen
• Ref. diepte: dit is de referentiediepte voor de DCT-functie. Als DCT is gestart, leest de
stuurautomaat de huidige diepte en wordt deze diepte ingesteld als de referentiediepte.
De referentiediepte kan worden gewijzigd als de functie actief is
• Diepte gain: deze parameter bepaalt de ratio tussen ingesteld roer en de afwijking van de
geselecteerde dieptecontour. Hoe hoger de Depth gain-waarde, hoe meer roer er
gegeven wordt. Als de waarde te klein is, zal het lang duren voordat het afdrijven van de
ingestelde dieptecontour gecompenseerd wordt, en zal de stuurautomaat de boot niet
op de geselecteerde diepte kunnen houden. Als de waarde te groot is, neemt de
overschrijding toe en wordt de sturing instabiel.
• CCA: de CCA is de hoek die wordt opgeteld bij of afgetrokken van de ingestelde koers.
Met deze parameter kunt u de boot met S-bewegingen rond de referentiediepte laten
124
Buitenboord stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
gieren. Hoe groter de CCA, hoe meer er gegierd mag worden. Als de CCA is ingesteld op
nul, mag er niet gegierd worden.
Stuurautomaat instellen
Het instellingsvenster Stuurautomaat is afhankelijk van welke stuurautomaatcomputer op
het systeem is aangesloten. Als er meer dan één stuurautomaat is aangesloten, toont het
instellingsvenster Stuurautomaat de opties voor de actieve stuurautomaat.
Kaartkompas
Selecteer om een kompassymbool rond uw boot weer te geven op het kaartpaneel. Het
kompassymbool staat uit als de cursor actief is op het paneel.
Actieve stuurautomaat selecteren
Hiermee selecteert u of de stuurautomaatcontroller de trollingmotor of de
buitenboordmotor(en) bedient.
Gegevensbronnen van de stuurautomaat
Zorgt voor automatische en handmatige selectie van gegevensbronnen voor de
stuurautomaat voor de buitenboordmotor.
Stuurautomaatbalk automatisch verbergen
Bepaalt of de gegevensbalk van de stuurautomaat wordt getoond wanneer de
stuurautomaat is ingesteld op Standby.
Inbedrijfstelling
Deze functie wordt gebruikt om de stuurinrichting van uw boot (kabelstuurinrichting of
hydraulisch stuursysteem) te kalibreren met de NAC-1.
Ú
Notitie: De stuurautomaat moet in bedrijf worden gesteld voor eerste gebruik en elke
keer nadat de stuurautomaat is teruggezet op de standaardinstellingen.
Stuurreactie
Hiermee verhoogt of verlaagt u de stuurgevoeligheid. Een laag reactieniveau zorgt voor
minder roerbewegingen en een iets lossere besturing. Een hoog reactieniveau zorgt voor
meer roerbewegingen en een iets strakkere besturing. Een te hoog reactieniveau zorgt dat
de boot S-bewegingen gaat maken.
Buitenboord stuurautomaat | NSS evo3S Gebruikershandleiding
125
Instrumenten
Over instrumentenpanelen
De panelen bestaan uit meerdere meters die op dashboards kunnen worden gerangschikt.
De panelen kunnen worden gemaakt met analoge, digitale en staafmeters. Vooraf
gedefinieerde dashboards en sjablonen zijn meegeleverd.
Voorbeeld:
Een dashboard maken
Gebruik de nieuwe menuoptie om uw eigen dashboard te maken.
Beginnen met leeg dashboard
Selecteer deze optie om uw eigen dashboard geheel opnieuw te maken.
Gebruik de menuopties om het dashboard een naam te geven en de meters op het
dashboard te beheren.
Een bestaande indeling kopiëren
Selecteer deze optie om een bestaande indeling die u hebt gemaakt te kopiëren.
Gebruik de menuopties om het dashboard een naam te geven en de meters op het
dashboard te beheren.
Een ingebouwde sjabloon gebruiken
Selecteer een vooraf gedefinieerde sjabloon om een dashboard te maken. De
sjabloondashboards zijn afgestemd op uw vaartuigconfiguratie.
Gebruik de menuopties om het dashboard een naam te geven en de meters op het
dashboard te beheren.
19
126
Instrumenten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Het dashboard aanpassen
U kunt de opties in het menu Wijzigen gebruiken om:
• de gegevens voor elk van de meters in het dashboard te wijzigen
• limieten in te stellen voor analoge meters
• de lay-out van het dashboard te wijzigen
Ú
Notitie: U kunt de lay-out van vooraf gedefinieerde dashboards of dashboards die u met
ingebouwde sjablonen hebt gemaakt, niet wijzigen.
Meters toevoegen
Selecteer een meter in het menu en plaats deze op het dashboard.
Toetsbediening
Gebruik de pijltoetsen om het item te selecteren dat u wilt toevoegen en druk op de Enter
toets.
Metergegevens kiezen
Selecteer de meter op het dashboard en selecteer vervolgens de menuoptie Info om de
gegevens te kiezen die op de meter moeten worden weergegeven.
Een dashboard selecteren
U kunt als volgt schakelen tussen de dashboards:
• naar links of rechts vegen op het paneel
• het dashboard in het menu selecteren
Instrumenten | NSS evo3S Gebruikershandleiding
127
Video
Informatie over de videofunctie
Met de videofunctie kunt u video of camerabronnen op het scherm van uw systeem
weergeven.
Zie de afzonderlijke installatiehandleiding van de unit voor informatie over het aansluiten van
de camera.
Het videopaneel
Het videobeeld wordt proportioneel aangepast zodat het in het videopaneel past. Gebieden
die niet worden bedekt door het beeld zijn zwart.
Het videopaneel instellen
Videobron
Als er meer dan één bron beschikbaar is, kunt u kiezen om slechts één kanaalbron weer te
geven of om te wisselen tussen de beelden van de beschikbare videobronnen.
De periode kan worden ingesteld van 5 tot 120 seconden.
Extra opties
De beschikbare opties in het menu kunnen variëren en zijn afhankelijk van de geselecteerde
videobron.
De instellingen worden afzonderlijk aangepast voor elke videobron.
20
128
Video | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Audio
Over de audiofunctie
Als een compatibele audioserver correct is geïnstalleerd/aangesloten en ingesteld binnen
uw systeem, kunt u de unit gebruiken om het audiosysteem op uw schip te bedienen en aan
te passen.
Raadpleeg de installatiehandleiding van de unit en de documentatie van het audioapparaat
voor informatie over de installatie, instellen en aansluiten.
De audiocontroller
De bedieningsknoppen, tools en opties verschillen per audiobron.
A Bedieningsbalk
B Audiocontroller, kleine en grote displays
C Knop Maximaliseren, breidt de audiocontroller uit
D Bron en broninformatie
E Bedieningsknoppen
F Aan/uit-knop
De Uit-knop bevindt zich op kleine displays in de bronnenlijst.
Audiosysteem opzetten
Audioserver
Als er meerdere audiobronnen zijn verbonden met hetzelfde netwerk, moet een van de
apparaten worden geselecteerd als de audioserver. Als slechts één apparaat aanwezig is, is
dit standaard de geselecteerde audioserver.
De luidsprekers instellen
Ú
Notitie: Het aantal mixeropties hangt af van de actieve audioserver.
21
Audio | NSS evo3S Gebruikershandleiding
129
Luidsprekerzones
Dit apparaat kan worden ingesteld voor het regelen van verschillende audiozones. Het aantal
zones hangt af van de audioserver die met uw systeem is verbonden.
U kunt balans, volume en volumebegrenzing voor elke zone afzonderlijk instellen.
Aanpassingen voor bas en toonhoogte gelden voor alle zones.
Hoofdregeling volume
Als u het volume aanpast, wordt het volume voor alle luidsprekerzones standaard aangepast.
U kunt elke luidsprekerzone afzonderlijk aanpassen. U kunt bovendien definiëren welke
zones worden aangepast als u het volume aanpast.
Een audiobron selecteren
Gebruik de knop Bron om de lijst van audiobronnen weer te geven. Het aantal bronnen is
afhankelijk van de actieve audioserver.
Bluetooth-apparaten
Als uw audioserver Bluetooth ondersteunt, wordt Bluetooth vermeld als bron.
Via het Bluetooth-pictogram in de audiocontroller kunt u de audioserver koppelen met
Bluetooth-audioapparaten zoals een smartphone of tablet.
Een AM/FM-radio gebruiken
Tunerregio selecteren
Voordat u FM- of AM- of VHF-radio kunt gebruiken, moet u de juiste regio voor uw locatie
selecteren.
Radiokanalen
Afstemmen op een AM/FM-radiokanaal:
• houd de linker- of en rechter audiobedieningsknop ingedrukt
Een kanaal opslaan onder favorieten:
• selecteer de menuoptie Favorieten
Door favoriete kanalen bladeren:
• selecteer de audiobedieningsknop omhoog of omlaag
Lijst met favoriete kanalen
De lijst met favorieten kan worden gebruikt voor het selecteren van een kanaal, en voor het
verwijderen van de opgeslagen kanalen uit de lijst.
Sirius radio
Ú
Notitie: Sirius radio is alleen beschikbaar in Noord-Amerika.
Als u een compatibele Sirius XM receiver op uw systeem hebt aangesloten, kunt u de
receiver bedienen via de bedieningsbalk Audio.
Sirius service bestrijkt de binnenwateren en kuststreken van de VS in de Atlantische en Stille
Oceaan, de Golf van Mexico en de Caraïbische Zee. De SiriusXM producten die u ontvangt
130
Audio | NSS evo3S Gebruikershandleiding
hangen af van het pakket waarop u bent geabonneerd. Raadpleeg voor meer informatie de
website www.siriusXM.com en de serverdocumentatie.
Lijsten van Sirius kanalen
Er zijn verschillende opties beschikbaar voor het weergeven van de Sirius kanalen.
Sirius favoriete kanalen
U kunt uw favoriete kanalen kiezen uit de lijst van alle kanalen en de lijst met kanalen waarop
u geabonneerd bent.
Een Sirius kanaal selecteren
Een kanaal selecteren:
• selecteer de linker of en rechter audiobedieningsknop
Door favoriete kanalen bladeren:
• selecteer de audiobedieningsknop omhoog of omlaag
Vergrendelen van kanalen
U kunt geselecteerde Sirius-kanalen vergrendelen, zodat ze niet worden uitgezonden. U
moet een door uzelf ingestelde 4-cijferige code invoeren om kanalen te vergrendelen en
ontgrendelen.
DVD video bekijken
Als uw Audioserver het afspelen van DVD's ondersteunt, kunt u de DVD-speler vanaf de
audiocontroller bedienen als de audiobron op DVD is ingesteld.
Videostandaard
Selecteer het videoformaat voor de Audioserver, zodat het overeenkomt met het
beeldscherm dat op de Audioserver is aangesloten.
Audio | NSS evo3S Gebruikershandleiding
131
Weer
Informatie over de weerfunctie
Het systeem beschikt over weerfuncties waarmee de gebruiker weersverwachtingsgegevens
als overlay op de kaart kan weergeven. Dit geeft een beter inzicht in de
weersomstandigheden die naar verwachting zullen optreden.
Het systeem ondersteunt weersgegevens in GRIB-indeling. U kunt deze downloaden van
diverse weerkundige dienstverleners.
Het systeem ondersteunt ook weersgegevens van SIRIUS Marine Weather Service. Deze
service is alleen beschikbaar in Noord-Amerika.
Windveren
De draaiing van de windveren geeft de relatieve windrichting aan. De staart laat zien uit
welke richting de wind komt. In de tekening hieronder komt de wind uit het noordwesten.
De windsnelheid wordt aangegeven door een combinatie van korte en lange strepen aan
het eind van de windbalk.
Nul knopen / Onbepaalde windrichting
Korte windveer = 5 knopen
Lange windveer = 10 knopen
Pijlvormige windveer = 50 knopen
Als de staart een combinatie van windveren van 5 en 10 knopen laat zien, telt u deze bij
elkaar op voor de totale windsnelheid. In het voorbeeld hieronder ziet u 3 x grote windveer +
1 x keer kleine windveer = 35 knopen, en is 60 knopen aangegeven met 1 x pijlvormige
windveer + 1 x grote windveer.
Windsnelheid: 35 knopen
Windsnelheid: 60 knopen
Weerdetails tonen
Als Pop-up is ingeschakeld, kunt u een weerpictogram selecteren om de bron van de
observatie weer te geven.
Als u het pop-upvenster selecteert, wordt gedetailleerde informatie over de waarneming
getoond. U kunt de gedetailleerde informatie ook weergeven in het menu wanneer het
weerpictogram is geselecteerd.
GRIB weer
Een GRIB bestand bevat weervoorspellingen voor een ingesteld aantal dagen. De weerdata
kan van animaties worden voorzien, die aangeven hoe de weersystemen zich ontwikkelen.
22
132
Weer | NSS evo3S Gebruikershandleiding
GRIB gegevens importeren
U kunt naar het geheugen geïmporteerde GRIB gegevens weergeven als kaartoverlay. Het
bestand kan worden geïmporteerd vanaf iedere locatie die zichtbaar is in het opslagbeheer.
Ú
Notitie: De in het geheugen aanwezige GRIB gegevens worden door de geïmporteerde
GRIB gegevens overschreven.
U kunt de GRIB-bestanden importeren:
• Via opslagbeheer
• Via de menuoptie Prognose in het kaartpaneel. De optie Grib weer is alleen beschikbaar
als Grib weer als overlay op de kaart is ingesteld.
GRIB-weer als overlay weergeven
Geïmporteerde GRIB-weergegevens kunnen als overlay op uw kaartpaneel getoond worden.
Wanneer de GRIB-weeroverlay is geselecteerd, wordt het kaartmenu uitgebreid met GRIB
weeropties. In dit menu selecteert u de weersymbolen die u wilt tonen. Bovendien kunt u
hier de afstand tussen de windveren instellen en de doorzichtigheid van de weersymbolen
aanpassen.
A Windveren
B Drukcontouren
C GRIB informatievenster
Weer | NSS evo3S Gebruikershandleiding
133
GRIB informatievenster
Het GRIB informatievenster toont de datum en tijd van de GRIB weersvoorspelling en de
geselecteerde tijd voor de voorspelling tussen haakjes. Een negatieve waarde tussen de
haakjes geeft historische weerinformatie aan.
Wanneer u een positie op de kaart selecteert, wordt het informatievenster uitgebreid met
weerinformatie voor de geselecteerde positie.
Animatie van GRIB weervoorspellingen
De GRIB data bevat weervoorspellingen voor een ingesteld aantal dagen. De weerdata kan
van animaties worden voorzien en er kan een voorspelling voor een specifieke datum en tijd
worden weergegeven. De tijdschalen verschillen afhankelijk van het bestand dat u gebruikt.
De tijdverschuiving wordt tussen haakjes in het GRIB informatievenster getoond. De tijd is
relatief t.o.v. de huidige tijd, zoals aangeleverd door een GPS apparaat dat met het systeem
verbonden is.
U kunt de tijd en animatiesnelheid via het menu selecteren.
SiriusXM weer
Over SiriusXM weather
Ú
Notitie: SiriusXM weather is alleen beschikbaar voor Noord-Amerika.
Wanneer er een Navico satellietweerontvangermodule op uw systeem is aangesloten en u
het juiste abonnement hebt, is er Sirius informatie over het weer op zee beschikbaar.
Welke opties beschikbaar zijn, is afhankelijk van de satellietweerontvangermodule die is
aangesloten op uw systeem en uw abonnement.
De weerservice van Sirius beslaat diverse binnenwateren en kustgebieden van Noord-
Amerika. Zie www.siriusxm.com/sxmmarine voor meer informatie.
Sirius statuspaneel
Als de weermodule op het systeem is aangesloten, krijgt u toegang tot het Sirius
statuspaneel.
Op het statuspaneel wordt de signaalsterkte aangeduid met 1/3 (zwak), 2/3 (goed) of 3/3
(voorkeur). Hierin staan ook de antennestatus, het serviceniveau en het elektronische
serienummer voor de weermodule.
Sirius weerpaneel
Het Sirius weerdisplay kan als overlay op uw kaartpaneel worden weergegeven.
Als de weer-overlay geselecteerd is, wordt het kaartmenu uitgebreid met de beschikbare
weeropties.
134
Weer | NSS evo3S Gebruikershandleiding
A Kleurnuances voor neerslag
B Stadsverwachtingssymbool
C Windveer
D Stormpictogram
E SST-kleurenbalk
F SST-kleurnuances
Lokaal weer
Het dialoogvenster Lokaal weer toont de huidige weersomstandigheden en de
weersverwachting voor uw huidige locatie.
Weeropties
Weergaveopties
Neerslag
Kleurnuances worden gebruikt om het type en de intensiteit van de neerslag te tonen. Hoe
donkerder de kleur, hoe hoger de intensiteit.
Regen Van lichtgroen (lichte regen) - geel - oranje - tot donkerrood (zware
regen)
Sneeuw Blauw
Gemengd Roze
Temperatuur zeeoppervlak (SST)
U kunt de oppervlaktetemperatuur van de zee weergeven met kleurschakeringen of als tekst.
Als kleurcodering is geselecteerd, wordt aan de linkerkant van het display de SST-kleurenbalk
getoond.
U bepaalt hoe de kleurcodes worden gebruikt om de oppervlaktetemperatuur van de zee
weer te geven. Zie "Kleurcodes aanpassen" op pagina 137.
Voorspelling verwachte golfhoogte
U kunt kleuren gebruiken om de verwachte golfhoogte aan te geven. De hoogste golven zijn
donkerrood en de laagste zijn blauw.
Weer | NSS evo3S Gebruikershandleiding
135
U kunt aangeven welke kleurcodes worden gebruikt om de golfhoogte aan te geven. Zie
"Kleurcodes aanpassen" op pagina 137.
Voorspelling windveren
De voorspelling van windveren kan worden weergegeven of verborgen op het weerpaneel.
Oppervlakfuncties
Hiermee schakelt u oppervlakfuncties in of uit. Oppervlakfuncties zijn onder andere fronten,
isobaren en drukpunten. Oppervlakfuncties kunnen niet gelijktijdig met wind worden
weergegeven.
Wolktoppen
Hiermee schakelt u Wolktoppen in/uit. Met wolktoppen wordt de hoogte van de bovenzijde
van wolken aangegeven. Het kleurenpalet is grijs met donkere tinten grijs, waarmee lagere
wolken worden aangeduid. Wolktoppen kunnen niet gelijktijdig met neerslag of echotoppen
worden weergegeven.
Ú
Notitie: Deze functie is alleen beschikbaar voor bepaalde SiriusXM-abonnementen.
Echotop
Hiermee schakelt u Echotop in/uit. Met echotops worden de toppen van stormen
aangegeven. Het kleurenpalet is hetzelfde als dat wordt gebruikt voor Neerslag. Echotoppen
kunnen niet gelijktijdig met neerslag of wolktoppen worden weergegeven.
Ú
Notitie: Deze functie is alleen beschikbaar voor bepaalde SiriusXM-abonnementen.
Weersymbolen
Er zijn verschillende weersymbolen beschikbaar om de huidige of verwachte
weersomstandigheden te tonen.
Selecteer een pictogram om gedetailleerde weerinformatie te tonen.
Stadsverwachting
Oppervlakteobservatie
Volgen van tropische storm: verleden (grijs) - heden (rood) - toekomst
(geel)
Volgen van orkaan (categorie 1-5): verleden (grijs) - heden (rood) -
toekomst (geel)
Volgen van tropische storing/depressie: verleden (grijs) - heden (rood) -
toekomst (geel)
Stormeigenschappen
Bliksem
Plaats en waarschuwing watchbox
Locatie maritieme zone
Zeegebied
Afhankelijk van uw geselecteerde abonnement bevat SiriusXM services toegang tot
weerrapporten voor zeegebieden in de Verenigde Staten en Canada, met uitzondering van
de gebieden op volle zee.
U kunt een zeegebied selecteren en vervolgens de weersverwachting bekijken. U kunt ook
een zeegebied selecteren als uw huidige favoriete zone. U wordt dan geïnformeerd over
weerswaarschuwingen in dat gebied.
136
Weer | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Tropische berichten
U kunt tropische berichten lezen inclusief informatie over tropische weersomstandigheden.
Deze informatie is beschikbaar voor de gehele Atlantische Oceaan en de oostelijke Stille
Oceaan.
Kleurcodes aanpassen
U kunt de kleurcodes voor de temperatuur van het zeeoppervlak en de golfhoogte
definiëren.
De temperaturen boven de warmte- en onder de koudewaarden worden getoond als
toenemend donkerder rood en blauw.
Golven hoger dan de maximumwaarde worden getoond als steeds donkerder rood. Golven
lager dan de minimumwaarde hebben geen kleurcodering.
Animeren van weergrafieken
De weersinformatie die u hebt ingeschakeld wordt opgenomen. Deze informatie kan
worden gebruikt om animaties te maken van eerdere of toekomstige weersomstandigheden.
De hoeveelheid informatie die in het systeem beschikbaar is, hangt af van de weeractiviteit.
Hoe complexer deze is, hoe minder tijd er is voor animatie.
U kunt het verleden of de toekomst animeren, afhankelijk van de weergave die is
ingeschakeld:
• met de neerslag-overlay kunt u het verleden animeren. Weersomstandigheden in de
onmiddellijke toekomst kunt u alleen voorspellen.
• met de gekleurde golfhoogte-overlay kunt u de toekomst animeren (de verwachtingen).
Wanneer deze optie geactiveerd is, wordt de tijd voor het huidige grafische animatie
weergegeven in het paneel.
Transparantie
Hiermee past u de transparantie van de overlay aan.
Weeralarmen
U kunt de onweer- of stormalarmen instellen wanneer deze omstandigheden zich voordoen
binnen een bepaald bereik van uw vaartuig.
U kunt ook een alarm instellen als er een waarschuwing voor zwaar weer wordt afgegeven
voor het door u ingestelde zeegebied.
De National Weather Service heeft een watchbox gedefinieerd. Wanneer het alarm voor
watchbox is ingeschakeld, gaat er een alarm af wanneer uw vaartuig een watchbox
binnengaat of zich hierin bevindt.
Weer | NSS evo3S Gebruikershandleiding
137
138
Weer | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Internetverbinding
Internetgebruik
Sommige functies van dit product hebben een internetverbinding nodig om gegevens te
kunnen uploaden en downloaden.
Bij gebruik van een internetverbinding via een mobiele telefoon of een verbinding die per
MB wordt betaald dient u er rekening mee te houden dat het dataverbruik hoog kan zijn. Uw
internetprovider kan kosten in rekening brengen voor de hoeveelheid gegevens die u
overbrengt. Neem bij twijfel contract op met uw internetprovider voor de geldende tarieven
en beperkingen.
Ethernet verbinding
De unit wordt automatisch verbonden met internet wanneer deze is verbonden met een
Ethernet-netwerk met internettoegang.
WiFi-verbinding
Gebruik de WiFi-functionaliteit om:
• De unit te verbinden met internet. Raadpleeg "Draadloze instellingen" op pagina 139 voor meer
informatie.
• De unit te verbinden met draadloze apparaten zoals smartphones en tablets. De
smartphones en tablets kunnen vervolgens worden gebruikt om de unit op afstand te
bekijken en te bedienen. Raadpleeg "Afstandsbediening van de MFD" op pagina 142 voor meer
informatie.
Draadloze instellingen
Biedt configuratie- en instellingsopties voor de draadloze functionaliteit.
Verbinding maken met internet
Wordt gebruikt om verbinding te maken met een hotspot met internettoegang.
Wanneer de verbinding is gemaakt, wordt de tekst gewijzigd naar "Is al aangesloten".
Uw telefoon/tablet verbinden
Voor het verbinden van een telefoon of tablet met de MFD. Zie "Afstandsbediening van de MFD" op
pagina 142.
Bluetooth
Schakelt de ingebouwde Bluetooth-functie in.
Bluetooth-apparaten
Geeft het dialoogvenster Bluetooth weer. Gebruik dit dialoogvenster om Bluetooth-
apparaten te koppelen of te ontkoppelen.
Selecteer een apparaat om:
• details van het apparaat weer te geven
23
Internetverbinding | NSS evo3S Gebruikershandleiding
139
• het apparaat te verbinden of te ontkoppelen, of het uit de apparatenlijst te verwijderen
Ingebouwde WiFi
Selecteer deze optie om de interne WiFi-functie in of uit te schakelen.
Het uitschakelen van de interne WiFi-functie vermindert het stroomverbruik van de unit.
WiFi-netwerken
Geeft de verbindingsstatus van het WiFi-netwerk weer. Als de MFD met het internet is
verbonden (WiFi-hotspot), wordt de hotspotnaam (SSID) weergegeven.
Hotspot-instellingen
Selecteer dit om de hotspotnetwerknaam (SSID) van de MFD weer te geven. Alleen
beschikbaar als de ingebouwde hotspot van de MFD is ingeschakeld.
Onthouden hotspots
Hier vindt u hotspots waarmee de unit in het verleden verbinding heeft gehad.
Externe bedieningsunits
Als een draadloos apparaat (smartphone of tablet) is verbonden, verschijnt deze in de lijst
Externe bedieningsunits. Als u de optie Altijd toestaan selecteert, kan het apparaat
automatisch verbinding maken zonder dat u een wachtwoord moet invoeren. In dit
dialoogvenster kunt u ook de verbinding verbreken met apparaten die geen toegang meer
nodig hebben.
Draadloze apparaten
Dit dialoogvenster toont de beschikbare draadloze apparaten.
Selecteer een apparaat om aanvullende details weer te geven.
Geavanceerd
Binnen de software zijn hulpmiddelen beschikbaar voor het opsporen van fouten en het
instellen van het draadloze netwerk.
DHCP Probe
De draadloze module bevat een DHCP-server die IP-adressen toewijst voor alle MFD's en
apparaten in het netwerk. Bij integratie met andere apparaten, zoals een 3G-modem of
satelliettelefoon, kunnen andere apparaten in het netwerk ook fungeren als DHCP-server.
Om gemakkelijk alle DHCP-servers op het netwerk te vinden, kunt u dhcp_probe vanaf de
unit uitvoeren. Op het netwerk kan slechts één DHCP-apparaat tegelijk actief zijn. Schakel de
DHCP-functie van het tweede apparaat uit, als dat wordt gevonden. Raadpleeg de instructies
van dat apparaat voor meer informatie.
Ú
Notitie: Iperf en DHCP Probe zijn hulpmiddelen voor diagnostische doeleinden, bedoeld
voor gebruikers die bekend zijn met de terminologie en configuratie van netwerken.
Navico is niet de ontwikkelaar van deze hulpmiddelen en kan geen ondersteuning
verlenen bij het gebruik.
Iperf
Iperf is een veelgebruikt hulpprogramma voor netwerkprestaties. Het wordt meegeleverd
om de prestaties van het draadloze netwerk rondom het vaartuig te testen, zodat zwakke
plekken of probleemgebieden kunnen worden geïdentificeerd. De applicatie moet worden
geïnstalleerd en uitgevoerd op een tablet.
140
Internetverbinding | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Er moet een Iperf-server worden uitgevoerd op de unit voordat de test vanaf de tablet wordt
gestart. Na het verlaten van de pagina wordt Iperf automatisch gestopt.
Internetverbinding | NSS evo3S Gebruikershandleiding
141
Afstandsbediening van de MFD
Opties voor afstandsbediening
De volgende opties zijn beschikbaar voor het op afstand bedienen van uw MFD:
• een smartphone of tablet, aangesloten op dezelfde WiFi-hotspot als de MFD('s)
• een compatibele externe bedieningsunits die op hetzelfde NMEA-netwerk als het MFD is
aangesloten. De documentatie die bij de afstandsbediening wordt geleverd, bevat
informatie over de aansluiting en het gebruik.
• een smartphone of tablet, verbonden met een MFD die dienst doet als WiFi-
toegangspunt
Ú
Notitie: Om veiligheidsredenen kunnen sommige functies niet met een
afstandsbediening worden bediend.
Smartphones en tablets
De Link app
Met de Link app verbindt u een telefoon of tablet met de MFD.
Na verbinding kan de Link app op de telefoon of tablet worden gebruikt voor:
• Op afstand weergeven en bedienen van het systeem
• Back-up maken en terugzetten van instellingen
• Back-up maken en terugzetten van waypoints, routes en tracks
De Link app kan worden gedownload in de relevante app store voor de telefoon/tablet.
Verbinden via een hotspot
Als u een telefoon of tablet en de MFD('s) verbindt met dezelfde hotspot kunt u uw telefoon
of tablet gebruiken om alle MFD's in hetzelfde netwerk te bedienen.
Verbinden met een MFD die fungeert als access point
Als u geen toegang hebt tot een WiFi-netwerk, kunt u uw telefoon/tablet direct met de MFD
verbinden.
24
142
Afstandsbediening van de MFD | NSS evo3S
Gebruikershandleiding
De netwerknaam van de MFD (SSID) wordt weergegeven als een beschikbaar netwerk op de
telefoon/tablet.
De Link app gebruiken
Open de Link app om de MFD('s) weer te geven die beschikbaar zijn voor afstandsbediening.
De lijst omvat zowel verbonden als niet verbonden MDF's.
Selecteer de MFD die u wilt bedienen. Als de MFD niet verbonden is, volgt u de instructies op
de MFD en de tablet of telefoon om verbinding te maken.
Beheer van via Wi-Fi verbonden externe bedieningsunits
U kunt het toegangsniveau wijzigen en de via Wi-Fi verbonden externe bedieningsunits
verwijderen.
Afstandsbediening van de MFD | NSS evo3S Gebruikershandleiding
143
Uw telefoon gebruiken met de MFD
Over telefoonintegratie
De volgende functies zijn beschikbaar bij het aansluiten van een telefoon op het apparaat:
• tekstberichten lezen en verzenden
• nummerherkenning tonen voor inkomende gesprekken
Ú
Notitie: Het is mogelijk om een smartphone te gebruiken voor het op afstand bedienen
van de MFD. Zie "Afstandsbediening van de MFD" op pagina 142.
Beperkingen iPhone:
• Wanneer de telefoon is aangesloten op de MFD worden alleen inkomende oproepen en
berichten ontvangen
• berichten kunnen niet vanaf het MFD worden verzonden. IPhone ondersteunt het
verzenden van berichten van verbonden Bluetooth-apparaten niet.
Een telefoon aansluiten en koppelen
Ú
Notitie: Voordat u verbinding kunt maken met de MFD moet Bluetooth worden
ingeschakeld op uw telefoon.
Ú
Notitie: Zie "Bluetooth-apparaten beheren" op pagina 146 als u een telefoon wilt koppelen
terwijl een andere telefoon is aangesloten op het MFD.
Ú
Notitie: U moet altijd verbinding maken met een telefoon vanaf de MFD, niet andersom.
Gebruik het telefoonpictogram op de werkbalk om uw telefoon met het MFD te verbinden.
Wanneer het pictogram is geselecteerd gebeurt het volgende:
• Bluetooth wordt ingeschakeld op de MFD
• het dialoogvenster Bluetooth wordt geopend met een lijst van alle Bluetooth-apparaten
binnen bereik
Een telefoon koppelen die vermeld staat onder andere apparaten in het dialoogvenster:
• selecteer de telefoon die u wilt koppelen, en volg de instructies op de telefoon en op de
MFD
Eenmaal gekoppeld wordt de telefoon verplaatst naar het gedeelte Gekoppelde
apparaten in het dialoogvenster.
Voor het verbinden van een gekoppelde telefoon:
• selecteer de telefoon die u wilt verbinden
Wanneer de telefoon en het apparaat verbonden zijn, wordt er een
telefoonpictogram in de statusbalk weergegeven.
Inkomende berichten en telefoonmeldingen zullen nu in een pop-upvenster op de MFD
verschijnen.
Telefoonmeldingen
Nadat de telefoon en de unit zijn gekoppeld en verbonden, gebruikt u het
telefoonpictogram om de lijst met berichten en de belgeschiedenis weer te geven.
25
144
Uw telefoon gebruiken met de MFD | NSS evo3S
Gebruikershandleiding
Standaard wordt alle berichten getoond in de berichtenlijst. Deze lijst kan worden gefilterd
zodat alleen verzonden of ontvangen berichten worden getoond.
Tekstberichten maken
Ú
Notitie: Deze optie is niet beschikbaar voor iPhones.
Zo maakt u een nieuw tekstbericht:
• selecteer de optie Nieuw bericht in het dialoogvenster Bericht
Zo reageert u op een tekstbericht of een telefoongesprek:
• selecteer het bericht of de oproep die u wilt beantwoorden
Het beantwoorden van een inkomend gesprek
Een gesprek moet worden beantwoord of afgewezen vanaf de telefoon.
U kunt met een tekstbericht reageren op een binnenkomend gesprek (niet beschikbaar voor
iPhones).
Berichtinstellingen
U kunt berichtsjablonen definiëren en instellen hoe u wilt dat de melding wordt
weergegeven in het dialoogvenster Instellingen.
Problemen met de telefoon oplossen
Het is niet mogelijk om een iPhone aan te sluiten
De eerste keer dat een MFD verbinding probeert te maken met een iPhone, kan de volgende
foutmelding verschijnen:
• verbinden mislukt, met een bericht dat de telefoon is niet beschikbaar voor verbindingen
• de telefoon geeft niet de juiste naam voor de MFD
Als dit gebeurt, kunt u het volgende proberen:
• herstart de MFD en de telefoon
• controleer of de telefoon niet verbonden is met andere Bluetooth-apparaten
• stel de iPhone handmatig in om meldingen van de MFD te ontvangen:
Uw telefoon gebruiken met de MFD | NSS evo3S Gebruikershandleiding
145
Ontbrekende meldingen
Standaard is het verbindingsprofiel voor de telefoon ingesteld op auto.
Het verbindingsprofiel moet worden gewijzigd naar alternatief als een van de volgende
problemen zich voordoet:
• de telefoon is aangesloten en het type waarschuwing is ingesteld als pop-upvenster of
melding, maar er is geen waarschuwing of de waarschuwing is zeer vertraagd
• de telefoon is verbonden, maar heeft geen geluid tijdens een gesprek
Zie "Bluetooth-apparaten beheren" op pagina 146 voor het weergeven van apparaatdetails.
Zie "Berichtinstellingen" op pagina 145 om de waarschuwingsinstelling voor telefoonmeldingen
te wijzigen.
Tekstberichten verschijnen op de iPhone, maar niet op de MFD
Controleer of de berichten-app niet open en actief is op de iPhone.
Bluetooth-apparaten beheren
Bluetooth-apparaten binnen bereik worden getoond in het dialoogvenster Bluetooth-
apparaten. Zie "Bluetooth-apparaten" op pagina 139.
146
Uw telefoon gebruiken met de MFD | NSS evo3S
Gebruikershandleiding
Simulator
Info over
Met de simulatiefunctie kunt u zien hoe de unit werkt zonder verbonden te zijn met
sensoren of andere apparaten.
De statusbalk geeft aan of de simulator ingeschakeld is.
Winkelmodus
In deze modus wordt een winkeldemonstratie voor het geselecteerde gebied weergegeven.
Als u op de unit bedient terwijl de winkelmodus actief is, wordt de demonstratie gepauzeerd.
Na een korte pauze wordt de winkelmodus hervat.
Ú
Notitie: De winkelmodus is bedoeld voor demonstraties in de winkel of showroom.
Simulator bronbestanden
U kunt selecteren welke databestanden de simulator gebruikt. Dit kunnen vooraf
opgenomen gegevensbestanden van uw apparaat zijn, uw eigen opgenomen
logbestanden, of logbestanden op een op de unit aangesloten opslagapparaat.
Geavanceerde simulatorinstellingen
Via de instellingen voor de geavanceerde simulator kunt u de simulator handmatig
bedienen.
26
Simulator | NSS evo3S Gebruikershandleiding
147
Tools en instellingen
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de tools en de instellingen die niet specifiek bij een
applicatiepaneel horen.
Raadpleeg voor applicatie-instellingen het hoofdstuk van de betreffende applicatie.
Tools en instellingen zijn beschikbaar op de Home pagina.
De werkbalk
Waypoints
Bevat de dialoogvensters Waypoints, Routes en Trails die worden gebruikt voor het beheren
van deze door de gebruiker gedefinieerde items.
Getijden
Toont getijdeninformatie voor het dichtstbijzijnde getijdenstation. Het systeem toont de
beschikbare getijdenstations. Selecteer er een uit de lijst om details te bekijken.
Alarmen
Dialoogvensters voor actieve en eerdere alarmen. Hier vindt u ook het dialoogvenster
Alarminstellingen met de opties voor alle beschikbare systeemalarmen.
Vaartuigen
De statuslijst toont de status en beschikbare gegevens voor de volgende vaartuigtypen:
• AIS
• DSC
• MARPA
Op het tabblad Berichten worden berichten weergegeven die van andere vaartuigen zijn
ontvangen. Selecteer een bericht in de lijst om details ervan weer te geven.
Zie "AIS" op pagina 66 voor meer informatie.
TripIntel
Met TripIntel kunt u informatie over trips opslaan en ophalen. Zie "TripIntel" op pagina 51.
Zon, maan
Toont zonsopgang, zonsondergang, maansopgang en maansondergang voor een positie,
op basis van de ingevoerde datum en de lengte/breedtegraad van de positie.
Opslagtemperatuur
Toegang tot het bestandsbeheersysteem. Hiermee kunt u de inhoud van het interne
geheugen van de unit en op de unit aangesloten opslagapparaten bekijken en beheren.
Telefoon
Voor de aansluiting van een telefoon op de MFD. Zie "Uw telefoon gebruiken met de MFD" op pagina
144.
Ontdek
Zoekfunctie voor kaartitems (waypoints, routes, tracks enz.).
Store
Maakt verbinding met de internetwinkel van Navico. In deze winkel kunt u producten
bekijken en aanschaffen, ontgrendelcodes voor functies verkrijgen, compatibele kaarten voor
uw systeem downloaden en nog veel meer.
Ú
Notitie: Het apparaat moet verbonden zijn met internet om deze functie te gebruiken.
Zie "Internetverbinding" op pagina 139.
27
148
Tools en instellingen | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Instellingen
Systeeminstellingen
Taal
Hiermee stelt u de taal in die op deze unit wordt gebruikt.
Bootinstellingen
Deze optie wordt gebruikt om de fysieke kenmerken van de boot te specificeren.
Tekstgrootte
Wordt gebruikt voor het instellen van de tekstgrootte in menu's en dialogen.
Toetstonen
Regelt het volume van het piepgeluid dat te horen is wanneer er fysieke interactie met de
unit plaatsvindt.
Tijd
Configureer de tijdsinstellingen voor de locatie van het vaartuig en de weergave van datum
en tijd.
Satellieten
De optie Satellieten geeft een grafische weergave en numerieke waarden weer voor
beschikbare satellieten.
Ú
Notitie: De inhoud van de dialoogvensters Satellieten varieert afhankelijk van de
aangesloten antenne.
In dit dialoogvenster kunt u de actieve GPS-sensor selecteren en configureren.
Pincode
Stelt een pincode in om ongeoorloofde toegang tot uw systeeminstellingen te voorkomen.
Notitie: Noteer de Pincode en bewaar deze op een veilige plaats.
Als u wachtwoordbeveiliging instelt, moet de pincode worden ingevoerd wanneer een van
de volgende opties wordt geselecteerd. Als de juiste pincode is ingevoerd, zijn deze allemaal
toegankelijk zonder de pincode opnieuw te hoeven invoeren.
• Instellingen, geactiveerd vanaf de startpagina of het dialoogvenster Systeembesturingen
Tools en instellingen | NSS evo3S Gebruikershandleiding
149
• Alarmen, geactiveerd vanaf de werkbalk
• Opslag, geactiveerd vanaf de werkbalk
• Opslaan, geactiveerd vanaf de werkbalk
Terug naar standaard instellingen
Hiermee stelt u de geselecteerde instellingen terug in op de standaard fabriekswaarden.
Voedingsregeling
Instelling die bepaalt hoe de unit reageert op het signaal uit de voedingsregelingsdraad.
Raadpleeg de installatiehandleiding van de unit voor meer informatie.
Geavanceerd
Wordt gebruikt voor het configureren van geavanceerde instellingen. Hier kunt u bovendien
instellen op welke manier uw systeem verschillende gebruikersinterfacegegevens weergeeft.
Functies in- of uitschakelen
Met de optie Functie kunt u functies in- of uitschakelen die niet automatisch door het
systeem worden in- of uitgeschakeld.
Registratie
U wordt gevraagd uw apparaat te registreren.
Info over
Hier worden de copyrightgegevens, de softwareversie en de technische informatie van dit
apparaat weergegeven.
Via de optie Support hebt u toegang tot de ingebouwde Service Assistant. Raadpleeg
"Servicerapport" op pagina 155.
Services
Voor toegang tot websites die functies voor services leveren.
150
Tools en instellingen | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Menu Alarms (Alarmen)
Over het alarmsysteem
Als het systeem is ingeschakeld, wordt er voortdurend gecontroleerd op gevaarlijke situaties
en systeemfouten.
Typen meldingen
De meldingen worden geclassificeerd naar gelang de gevolgen die de gerapporteerde
situatie voor uw vaartuig heeft. De volgende kleurcodes worden gebruikt:
Kleur Betekenis
Rood Kritiek alarm
Oranje Belangrijk alarm
Geel Standaardalarm
Blauw Waarschuwing
Groen Lite-waarschuwing
Alarmindicatie
Een alarmsituatie wordt aangegeven met:
• een pop-up met een alarmmelding
• een alarmpictogram in de statusbalk, waarbij de statusbalk knippert in de kleur van het
alarm
Als u de sirene hebt geactiveerd, wordt de alarmmelding gevolgd door een geluidsalarm.
Een enkelvoudig alarm wordt getoond met de naam van het alarm als de titel, en details
voor het alarm.
Als er meer dan één alarm tegelijk actief is, kunnen in het pop-upvenster Alarmen 3
alarmmeldingen worden weergegeven. De alarmen staan op volgorde van gebeurtenis, met
bovenaan het alarm dat het laatst geactiveerd is. De andere alarmen worden weergegeven
in het dialoogvenster Alarmen.
Een melding bevestigen
De opties in het alarmdialoogvenster voor het bevestigen van een melding variëren
afhankelijk van het alarm:
• Sluiten
Hiermee stelt u de alarmstatus in op bevestigd. De sirene/zoemer stopt en het
dialoogvenster Alarmen wordt verwijderd.
Het alarm blijft echter actief in het alarmoverzicht totdat de reden voor het alarm is
verdwenen.
• Uitschakelen
Deactiveert de huidige alarminstelling. Het alarm wordt niet meer getoond tenzij u dit
weer inschakelt in het dialoogvenster Alarminstellingen.
Er geldt geen time-out voor een bericht of de sirene. Deze blijven actief tot u ze bevestigt of
tot de reden voor het bericht is verwijderd.
Alarmen
28
Menu Alarms (Alarmen) | NSS evo3S Gebruikershandleiding
151
Sirene geactiveerd
Schakelt de sirene in/uit.
Dialoogvensters Alarmen
De dialoogvensters Alarmen worden geactiveerd vanuit het dialoogvenster
Alarminstellingen of door de knop Alarm op de werkbalk te selecteren.
Actieve alarmen
Vermeldt alle actieve alarmen met details. Alarmen blijven actief tot u ze bevestigt of tot de
reden voor het alarm is verwijderd.
Alarmhistorie
Overzicht van de alarmgeschiedenis met tijdstempel. De alarmen blijven in de lijst totdat ze
handmatig worden gewist.
Instellingen
Overzicht van beschikbare alarmopties in het systeem, met huidige instellingen.
In deze lijst kunt u alarmlimieten activeren, deactiveren en wijzigen.
152
Menu Alarms (Alarmen) | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Onderhoud
Preventief onderhoud
De unit bevat geen onderdelen die door de gebruiker kunnen worden onderhouden. De
gebruiker hoeft daarom slechts in zeer beperkte mate preventief onderhoud uit te voeren.
Zonnescherm
Aangeraden wordt om het zonnescherm altijd te plaatsen als de unit niet in gebruik is.
Reinigen van de display-unit
Het scherm reinigen:
• Gebruik een microvezeldoekje of een zacht katoenen doekje om het scherm te reinigen.
Gebruik voldoende water om achtergebleven zoutresten op te lossen en weg te spoelen.
Gekristalliseerd zout, zand, vuil etc. kan de beschermende coating beschadigen als er een
vochtige doek wordt gebruikt. Besproei de unit met schoon water en droog de unit
vervolgens met een microvezeldoekje of zacht katoenen doekje. Oefen geen druk uit met
de doek.
Behuizing reinigen:
• Gebruik warm water met een beetje vloeibaar afwasmiddel of reinigingsmiddel.
Gebruik geen reinigingsmiddelen die schuurmiddelen of oplosmiddelen (aceton, minerale
terpentine, etc.), zuur, ammoniak of alcohol bevatten, omdat het display en de plastic
behuizing daardoor beschadigd kunnen raken.
Let op:
• gebruik geen hogedrukspuit
Controleren van de connectoren
Duw de stekkers in de connector. Als de connectoren zijn voorzien van een vergrendeling of
een positieknop , moet u ervoor zorgen dat deze in de juiste stand staat.
Kalibratie touchscreen
Gebruik de optie Systeeminstellingen om het aanraakscherm te kalibreren.
Software updates
Zorg dat u eerst een back-up maakt van mogelijk waardevolle gebruikersgegevens voordat u
een update op de unit uitvoert. Zie "Back-up maken van uw systeemgegevens" op pagina 155.
Geïnstalleerde software en software-updates
Het dialoogvenster toont de softwareversie die op dit moment is geïnstalleerd op deze unit
(A).
Als de unit is verbonden met internet toont het dialoogvenster tevens beschikbare software-
updates (B).
29
Onderhoud | NSS evo3S Gebruikershandleiding
153
De software updaten indien verbonden met internet
Als de unit is verbonden met internet, zal het systeem automatisch controleren of er
software-updates zijn voor de unit en aangesloten apparaten.
Ú
Notitie: Sommige software-updatebestanden kunnen groter dan de beschikbare ruimte
op de unit zijn. In dat geval krijgt u de vraag om een opslagapparaat te plaatsen.
Ú
Notitie: Plaats geen software-updatebestanden op geheugenkaarten met kaarten.
Ú
Notitie: Schakel de unit of het apparaat op afstand niet uit tot de update is voltooid of
tot u wordt gevraagd de unit opnieuw op te starten.
U ontvangt een bericht wanneer er nieuwe software-updates beschikbaar zijn. U kunt
handmatig de update(s) starten vanuit het dialoogvenster Updates.
De software updaten vanaf een opslagapparaat
U kunt de software-update downloaden van www.simrad-yachting.com.
Breng de update-bestanden over naar een compatibel opslagapparaat en plaats het
opslagapparaat in de unit.
Ú
Notitie: Plaats geen software-updatebestanden op geheugenkaarten met kaarten.
Updaten van alleen deze unit:
• start de unit opnieuw op om de update vanaf het opslagapparaat te starten
Deze unit of een aangesloten apparaat updaten:
• Selecteer het updatebestand in het dialoogvenster
Ú
Notitie: Schakel de unit of het aangesloten apparaat niet uit tot de update is voltooid of
tot u wordt gevraagd de unit opnieuw op te starten.
154
Onderhoud | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Servicerapport
Het systeem heeft een ingebouwde Service Assistant die een rapport opstelt over de unit.
Het servicerapport wordt gebruikt voor technische ondersteuning.
Het kan ook informatie bevatten over apparaten die zijn aangesloten op het netwerk of de
netwerken.
Dit rapport bevat de softwareversie, het serienummer en informatie uit het
instellingenbestand.
Als u eerst de technische ondersteuning belt voordat u het rapport hebt gemaakt, kunt u
een incidentnummer invoeren om het incident te volgen. U kunt screenshots en
logbestanden aan het rapport toevoegen.
Ú
Notitie: De bijlagen van het rapport mogen maximaal 20 MB groot zijn.
Het rapport kan worden opgeslagen op een opslagapparaat en per e-mail worden
verzonden naar de technische ondersteuning.
U kunt het ook rechtstreeks uploaden als u een internetverbinding hebt.
Back-up maken van uw systeemgegevens
Het wordt aanbevolen gebruikersgegevens en uw instellingendatabase regelmatig te
kopiëren, als onderdeel van uw back-upprocedure.
Waypoints
Met de optie Waypoints in het dialoogvenster Opslag kunt u gebruikersgegevens opslaan.
Exportindeling
De volgende indelingen zijn beschikbaar om waypoints te exporteren:
Onderhoud | NSS evo3S Gebruikershandleiding
155
• Gebruikersgegevensbestand versie 6
Voor het exporteren van waypoints, routes en gekleurde tracks/trails.
• Gebruikersgegevensbestand versie 5
Dit wordt gebruikt voor het exporteren van waypoints en routes met een
gestandaardiseerde, universeel unieke identificatie (UUID). Dit is een zeer betrouwbare en
gebruiksvriendelijke methode. De gegevens bestaan onder meer uit informatie over de
tijd en datum waarop een route is aangemaakt.
• Gebruikersgegevensbestand versie 4
Dit kan het beste gebruikt worden bij de overdracht van gegevens van het ene naar het
andere systeem, omdat hierin alle extra gegevens staan die deze systemen vastleggen.
• Gebruikersgegevensbestand 3 (zonder diepte)
Dient gebruikt te worden bij de overdracht van gebruikersgegevens van het ene systeem
naar een verouderd product
• Gebruikersgegevensbestand 2 (zonder diepte)
Kan gebruikt worden bij de overdracht van gebruikersgegevens van het ene systeem naar
een verouderd product
• GPX (GPS Exchange, zonder diepte)
Dit is de meest gebruikte indeling op het web en wordt wereldwijd door de meeste GPS-
systemen gebruikt. Gebruik dit formaat als u gegevens overzet naar de unit van een
concurrent.
Alle waypoints exporteren
De optie Exporteren wordt gebruikt voor het exporteren van alle waypoints, routes, tracks en
trips.
Regio exporteren
Met de optie Regio exporteren kunt u het gebied selecteren waarvan u de gegevens wilt
exporteren.
1. Selecteer de optie Regio exporteren
2. Markeer het gebied dat u wilt exporteren door het kader te slepen
3. Selecteer de optie Exporteren in het menu
4. Selecteer het juiste bestandsformaat
5. Selecteer de optie Exporteren om naar de geheugenkaart te exporteren
Gebruikersgegevens definitief verwijderen
Verwijderde gebruikersgegevens blijven bewaard in het geheugen van de unit totdat de
gegevens definitief worden verwijderd. Als u veel verwijderde, niet definitief verwijderde
gebruikersgegevens hebt, kunt u de systeemprestaties verbeteren door deze te definitief te
verwijderen.
Ú
Notitie: Gebruikersgegevens die uit het geheugen zijn gewist of verwijderd, kunnen niet
worden hersteld.
De instellingendatabase exporteren
Met de optie Instellingendatabase in het dialoogvenster Opslag exporteert u uw
gebruikersinstellingen.
156
Onderhoud | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Systeeminstellingen importeren
Waarschuwing: Bij het importeren van systeeminstellingen worden alle
bestaande systeeminstellingen overschreven.
1 Sluit een opslagapparaat aan op de unit
2 Blader door het geheugen en selecteer het gewenste back-upbestand om het
importeren te starten
Onderhoud | NSS evo3S Gebruikershandleiding
157
Integratie van apparaten van derden
Een aantal apparaten van derden kan met de unit worden verbonden. De applicaties worden
op aparte panelen getoond of zijn geïntegreerd in andere panelen.
Apparaten die met het NMEA 2000-netwerk worden verbonden, worden automatisch
geïdentificeerd door het systeem. Als dat niet het geval is, kunt u deze functie inschakelen
onder geavanceerde opties in het dialoogvenster Systeeminstellingen.
U kunt een apparaat van derden bedienen via menu's en dialoogvensters, net zoals op de
ander panelen.
Deze handleiding geeft geen specifieke bedieningsinstructies voor apparaten van derden.
Raadpleeg de documentatie van het apparaat voor informatie over functies en
functionaliteit.
Integratie SmartCraft VesselView
Wanneer een compatibel Mercury Marine VesselView product of VesselView Link aanwezig is
op het NMEA 2000 netwerk, kunnen de motoren worden bewaakt en bediend vanaf de unit.
Als de functie ook is ingeschakeld in het dialoogvenster Geavanceerde instellingen:
• Er wordt een Mercury pictogram toegevoegd aan de home pagina - selecteer deze optie
om het instrumentenpaneel van de motor weer te geven.
U kunt aanpassen welke gegevens worden weergegeven op het instrumentenpaneel. Zie
"Instrumenten" op pagina 126.
• Er wordt een dialoogvenster met Mercury instellingen toegevoegd - gebruik dit
dialoogvenster om de instellingen van de motor te wijzigen.
• Er worden ook Mercury en Vaartuigregeling knoppen toegevoegd aan de bedieningsbalk.
-
Door het selecteren van de Mercury knop worden de motor- en vaartuiggegevens
weergegeven.
- Door het selecteren van de Vaartuig knop wordt de motorbedieningsunit geopend.
Wanneer de functies zijn ingeschakeld, wordt de gebruiker mogelijk gevraagd om informatie
over basisinstellingen op te geven.
Raadpleeg voor meer informatie de VesselView handleiding of de motorleverancier.
Bediening FLIR camera
Als er een compatibele camera uit de FLIR M-serie beschikbaar is in het Ethernet-netwerk,
kunt u de video weergeven en de camera bedienen vanaf het systeem.
Wanneer de verbinding met een FLIR camera tot stand is gebracht, wordt het menu
aangepast zodat u de FLIR camera kunt bedienen.
Ú
Notitie: U kunt de camerabediening overnemen van elke met het Ethernet-netwerk
verbonden unit.
Verbinding maken met de FLIR videocamera
Wanneer een videopaneel actief is, herkent de unit automatisch de compatibele FLIR camera,
als deze beschikbaar is op het Ethernet-netwerk.
Ú
Notitie: Wanneer er een DHCP-server aanwezig is op het Ethernet-netwerk, moet de
FLIR camera worden geconfigureerd en ingesteld op een statisch IP-adres voordat de
verbinding tot stand kan worden gebracht. Raadpleeg de FLIR documentatie voor
instructies over het configureren van uw specifieke FLIR cameramodel.
Ú
Notitie: Slechts één FLIR camera kan worden verbonden met het Ethernet-netwerk.
Als u een videopaneel activeert, gaat het systeem op het Ethernet-netwerk een compatibele
FLIR camera zoeken.
Verbroken verbindingen worden aangegeven op het paneel. Selecteer de indicatie om de
verbinding opnieuw tot stand te brengen.
Wanneer de verbinding tot stand is gebracht, biedt het menu weer toegang tot de FLIR
camera om deze te bedienen.
30
158
Integratie van apparaten van derden | NSS evo3S
Gebruikershandleiding
Ú
Notitie: U kunt de camerabediening overnemen van elke met het Ethernet-netwerk
verbonden compatibele unit.
Pannen en kantelen met de FLIR camera
Wanneer de verbinding met de FLIR-camera tot stand is gebracht, verschijnen er
paneelknoppen voor pannen en kantelen op het videopaneel. Met de pijltoetsen links en
rechts kunt u de camera pannen. Met de pijltoetsen omhoog en omlaag kantelt u de camera.
Selecteer een van de pijltoetsen op het paneel om de camera te bedienen. De camera blijft
bewegen zolang u op de knop drukt.
Zoomen op het FLIR videobeeld
U kunt het videobeeld zoomen met de knoppen op het zoompaneel.
Er zijn twee zoomopties beschikbaar, afhankelijk van de bronoptie die u hebt geselecteerd
voor de FLIR camera:
• Digitale zoom
Alleen beschikbaar als op de camera de infraroodmodus is geactiveerd. In deze modus
wordt de zoom voorgesteld in niveaus (0, 2 en 4 keer zoom). Met elke druk op een
zoomknop wordt het zoomniveau verhoogd of verlaagd.
• Optische zoom
Beschikbaar in daglichtmodus. In deze modus zoomt de camera verder in/uit zo lang u
een knop op het zoompaneel ingedrukt houdt.
De opties voor de FLIR camerabron
De FLIR camera heeft videobronnen met zowel daglicht als infrarood.
Wanneer infrarood is geselecteerd als bron, zijn de volgende opties beschikbaar:
• Kleurenschema wisselen
Hiermee navigeert u door het kleurenschema van de FLIR video-uitvoer. Met elk van deze
schema's wordt een andere kleur gekoppeld aan een andere temperatuur.
• Polariteit wisselen
Hiermee keert u het kleurenschema om.
Suzuki motorintegratie
Indien een Suzuki C-10 meter beschikbaar is op het NMEA 2000 netwerk, kunnen de motoren
vanuit de unit worden bewaakt.
Als de functie ook is ingeschakeld in het dialoogvenster Geavanceerde instellingen:
• Er wordt een Suzuki pictogram toegevoegd aan de home pagina - selecteer deze optie
om het instrumentenpaneel van de motor weer te geven.
U kunt aanpassen welke gegevens worden weergegeven op het instrumentenpaneel. Zie
"Instrumenten" op pagina 126.
Raadpleeg voor meer informatie de motorhandleiding of de motorleverancier.
Yamaha Motor integratie
Als een compatibele Yamaha gateway is verbonden met het NMEA 2000 netwerk, kunnen de
motoren vanuit de unit worden bewaakt.
Als de functie ook is ingeschakeld in het dialoogvenster Geavanceerde instellingen:
• Er wordt een Yamaha pictogram toegevoegd aan de home pagina - selecteer deze optie
om het instrumentenpaneel van de motor weer te geven.
U kunt aanpassen welke gegevens worden weergegeven op het instrumentenpaneel. Zie
"Instrumenten" op pagina 126.
• Als het Yamaha systeem Troll Control ondersteunt, is een Troll-knop toegevoegd aan de
bedieningsbalk. Selecteer deze knop om Troll Control in of uit te schakelen en de
trollingsnelheid te regelen.
Raadpleeg voor meer informatie de motorhandleiding of de motorleverancier.
Integratie van apparaten van derden | NSS evo3S Gebruikershandleiding
159
Evinrude
Indien een Evinrude motorbedieningsunit beschikbaar is op het NMEA 2000 netwerk,
kunnen de Evinrude motoren worden bewaakt en bestuurd vanuit de unit. Wanneer de
functie beschikbaar is, wordt een Evinrude-pictogram toegevoegd aan de startpagina.
Er worden maximaal twee bedieningsunits en vier motoren ondersteund.
Raadpleeg voor meer informatie de motorhandleiding of de motorleverancier.
Integratie FUSION-Link
Compatibele FUSION-Link apparaten die zijn aangesloten op het systeem kunnen worden
bediend vanaf het systeem.
De FUSION-Link apparaten verschijnen als aanvullende bronnen wanneer de audiofunctie
wordt gebruikt. Er zijn geen aanvullende pictogrammen beschikbaar.
Zie "Audio" op pagina 129 voor meer informatie.
Integratie BEP CZone
De unit kan worden geïntegreerd met het CZone-systeem van BEP waarmee een
gedistribueerd elektriciteitssysteem op uw vaartuig wordt beheerd en gecontroleerd.
Het CZone-pictogram is beschikbaar op de werkbalk op de Home pagina wanneer een
CZone-systeem beschikbaar is op het netwerk.
Bij uw CZone-systeem wordt een afzonderlijke handleiding geleverd. Raadpleeg deze
documentatie en de installatiehandleiding van de unit voor het installeren en configureren
van het CZone-systeem.
CZone dashboard
Als de CZone is geïnstalleerd en geconfigureerd, wordt een CZone-dashboard aan de
instrumentenpanelen toegevoegd.
U schakelt tussen dashboardpanelen door op het paneel naar links of rechts te vegen of door
het dashboard te selecteren in het menu.
Een CZone dashboard wijzigen
U kunt een CZone dashboard aan uw wensen aanpassen door de gegevens voor elk van de
meters te wijzigen. Beschikbare bewerkingsopties zijn afhankelijk van het type meter en de
gegevensbronnen die op het systeem aangesloten zijn.
Raadpleeg "Instrumenten" op pagina
126 voor meer informatie.
Power-Pole-ankers
Power-Pole-ankers, die kunnen worden aangestuurd door het op uw boot geïnstalleerde C-
Monster Control System, kunnen worden bediend via de unit. Om de Power-Poles te kunnen
bedienen dient u deze te koppelen met de unit via de op beide producten beschikbare
draadloze Bluetooth-technologie.
Power-Pole bedieningsknoppen
Als Bluetooth is ingeschakeld, wordt de knop Power-Pole weergegeven in de
bedieningsbalk. Selecteer deze knop om de Power-Pole controller weer te geven.
Raadpleeg "Bluetooth-apparaten" op pagina 139 voor het koppelen van Bluetooth-apparaten.
Zie ook "Koppelen met twee Power-Poles" op pagina 161 als u twee Power-Poles wilt koppelen.
Als de Power-Pole controller is geopend, maakt het systeem verbinding met gekoppelde
Power-Poles. Wanneer de verbinding wordt bevestigd, worden de bedieningsknoppen
ingeschakeld.
De Power-Pole-controller geeft bedieningsknoppen weer voor elke Power-Pole die is
gekoppeld met de unit.
Druk één keer op de AUTO-knoppen om de Power-Poles automatisch helemaal omhoog en
omlaag te bewegen. Met de handmatige knoppen Omhoog en Omlaag kunt u de poles zo
ver omhoog of omlaag brengen als u wilt.
160
Integratie van apparaten van derden | NSS evo3S
Gebruikershandleiding
Enkele Power-Pole controller Dubbele Power-Poles controller
Met een dubbele controller kunt u de Power-Poles afzonderlijk omhoog en omlaag brengen,
of u kunt de sync (links) knop indrukken om beide te kunnen bedienen door één keer de
auto-knoppen in te drukken of met de handmatige knoppen Omhoog en Omlaag.
Blijf verbonden
Selecteer de knop Instellingen op de Power-Pole controller om het dialoogvenster Power-
Pole instellingen te openen waar u kunt instellen dat u verbonden wilt blijven met alle
gekoppelde Power-Pole ankers.
Ú
Notitie: Door Blijf verbonden te selecteren hebt u sneller toegang tot de
bedieningsfuncties, maar u kunt de ankers dan niet bedienen vanaf een andere unit.
Schakel deze optie uit als u verbinding wilt kunnen maken vanaf andere units.
Het dialoogvenster Power-Pole instellingen bevat ook de optie om Power-Poles toe te
voegen of te verwijderen. Deze optie opent hetzelfde dialoogvenster Bluetooth-apparaten
dat u opent vanuit het dialoogvenster Draadloze instellingen. Zie "Bluetooth-apparaten" op
pagina 139.
Koppelen met twee Power-Poles
Als twee Power-Poles zijn geïnstalleerd op uw boot, wordt de eerste gekoppelde Power-Pole
automatisch ingesteld als Bakboord en de tweede als Stuurboord in de Power-Pole
bediening.
Om ze om te wisselen, moet u de verbonden Power-Poles ontkoppelen. Schakel vervolgens
Bluetooth uit en weer in via het dialoogvenster met draadloze instellingen om het Bluetooth-
geheugen te resetten. Zodra Bluetooth weer is ingeschakeld, gaat u verder met het koppelen
van de Power-Poles in de juiste volgorde.
Power-Pole oplaadmodule
Het Power-Pole accuoplaadsysteem geeft informatie over de accustatus weer.
Raadpleeg voor informatie over installatie, bedrading en instelling de Power-Pole
documentatie die bij de oplaadmodule is geleverd.
A Accu('s) van de motor
B Accu-aansluitingen
C Power-Pole oplaadmodule
D Hulpaccu('s)
E Aansluiting voor AC-voedingsbron van oplaadmodule
Accupictogrammen
Kleur Geeft aan
Groen Goed niveau
Integratie van apparaten van derden | NSS evo3S Gebruikershandleiding
161
Kleur Geeft aan
Geel Matig niveau
Rood Slecht/kritiek niveau
Aansluitingen accu en AC-voedingsbron
Kleur Geeft aan
Blauw Stroomafgifte
Grijs Geen stroom
Noodstroomoverdracht
Als de accu van de motor bijna leeg is en u stroom van de hulpaccu wilt overbrengen naar
de accu van de motor, selecteert u deze optie.
Waarschuwing: Het gebruik van een accu met een zeer laag laadniveau
kan de accu beschadigen.
Naviop
Als dit toestel zich op hetzelfde NMEA 2000-netwerk bevindt als een Naviop Loop-systeem,
kan dit apparaat worden gebruikt om het Naviop Loop-systeem te bedienen.
Raadpleeg voor meer informatie de documentatie van het Naviop-systeem.
162
Integratie van apparaten van derden | NSS evo3S
Gebruikershandleiding
Bijlage
Bediening via het aanraakscherm
De basisbediening van het touchscreen op de verschillende panelen wordt getoond in de
onderstaande tabel.
De paragrafen over panelen in deze handleiding bevatten meer informatie over de specifieke
touchscreenfuncties op elk van de panelen.
Pictogram Beschrijving
Tik om:
• Een paneel te activeren op een pagina met meerdere panelen
• De cursor op een paneel te plaatsen
• Een menu en een dialoogvensteroptie te selecteren
• Een selectievakje in of uit te schakelen
• Basisinformatie over een geselecteerd item weer te geven
Ingedrukt houden:
• Op elk paneel met een cursor om de cursorondersteuningsfunctie te
activeren.
• Op een paneelknop om de beschikbare opties voor gesplitste
schermen te bekijken
• Op een favorietenknop om de bewerkingsmodus te openen
Blader door een lijst met beschikbare opties zonder een van de opties
te activeren.
Schuif de schuifregelaar op een schuifbalk omhoog of omlaag.
Veeg om snel door een lijst te scrollen, bijvoorbeeld door de lijst met
waypoints. Tik op het scherm om te stoppen met scrollen.
Pan om een kaart of sonarbeeld op het paneel te positioneren.
31
Bijlage | NSS evo3S Gebruikershandleiding
163
Bediening met een toetsenbord
Voor het aansluiten van een toetsenbord is een vrije USB-poort op de unit vereist.
Alle toetsen op het toetsenbord werken zoals gebruikelijk bij het invoeren van de tekst in een
tekstveld.
Bediening van het toetsenbord en snelkoppelingen staan in de onderstaande tabel. Tenzij
anders aangegeven, betreffen alle aanwijzingen het kort indrukken van de toets.
Ú
Notitie: De snelkoppelingen zijn gebaseerd op de Amerikaanse toetsenbordindeling.
Sommige snelkoppelingen werken mogelijk niet op toetsenborden met een andere
indeling.
Toetsenbordtoetsen Functie
Menu
Opent het menu
Ctrl + M
F1
Opent de Home pagina
Ctrl + P
F2
Opent het pagina Kaart
Ctrl + H
F3
Opent de pagina Radar
Ctrl + R
F4
Opent de pagina Echo
Ctrl + E
F5
Opent de pagina Nav
Ctrl + N
F6
Opent de pagina Instrument
Ctrl + I
F12 (ingedrukt houden) Plaatst MOB-markering op de bootpositie
Ctrl (dubbelklikken)
Schakelt naar de volgende op de unit aangesloten monitor (USB-
poort moet zijn ingesteld op schakelbaar)
Ú
Notitie: Dit geldt niet voor alle machines.
Ctrl + B Centreert de kaart op de bootpositie
Ctrl + D Schakelt tussen panelen op een pagina met meerdere panelen
Ctrl + G Opent het menu Ga naar
Ctrl + K Plaatst een waypoint op de boot/cursorpositie
Ctrl + L Fungeert als de Wheelkey, die kan worden geconfigureerd.
Ctrl + O Opent het dialoogvenster Nieuw waypoint
Ctrl + Q Opent u het dialoogvenster Systeem regelingen
Ctrl + S Schakelt het stuurautomaatsysteem in de modus STANDBY
Ctrl + U
Schakelt het stuurautomaatsysteem in de modus Koers
vasthouden
Ctrl + ;
Geeft het paneel Favoriet weer als pop-upvenster op de actieve
pagina
Ctrl + \
Schermafbeelding maken
PrintScn
Esc
Annuleert wijzigingen en keert terug naar het vorige menuniveau
Sluit een geopend menu
Enter Activeert/bevestigt huidige selectie
164
Bijlage | NSS evo3S Gebruikershandleiding
Toetsenbordtoetsen Functie
Pijlknoppen
Verplaatsen de cursor op het paneel en dienen om te
manoeuvreren in de menu's/dialoogvensters.
Op een schuifbalk verplaatst u de balk omhoog of omlaag met de
pijlen omhoog/omlaag.
- en + Zoomen
Bediening met een muis
Voor het aansluiten van een muis is een vrije USB-poort op de unit vereist.
De muisaanwijzer wordt zichtbaar als u de muis beweegt en wordt automatisch verborgen
na een paar seconden inactiviteit.
• Druk op de linkermuisknop om de cursor te positioneren op een paneel of om een optie
te selecteren.
• Houd de linkermuisknop ingedrukt en sleep de muis om:
-
Te slepen of vegen
- Tekst in een invoerveld te selecteren
- De kaart te pannen
- Te pannen om sonargeschiedenis of diepte weer te geven
- De schuifregelaar op een schuifbalk omhoog of omlaag te bewegen
• Gebruik het scrollwiel om in of uit te zoomen op een zoombaar paneel of beeld of om
door een menu en dialoogvensteropties te bladeren.
• Het gebruik van de rechtermuisknop verschilt naargelang de cursor actief of niet actief is.
- Cursor actief: druk op de rechtermuisknop om informatie over het item op de
cursorpositie weer te geven.
- Cursor niet actief: druk op de rechtermuisknop om het paneelmenu in of uit te
schakelen.
Statusbalkpictogrammen
Afhankelijk van uw systeem en installatie, kunnen de volgende pictogrammen op de
statusbalk worden weergegeven:
Pictogram Definitie
Alarm - een standaard (geel), belangrijk (oranje) of kritiek (rood) alarm
wordt verzonden. U kunt het pictogram op de statusbalk verwijderen
door het alarm in het dialoogvenster Alarmen te bevestigen. Wijzig zo
nodig de alarminstelling of los het probleem op, zodat hetzelfde alarm
niet direct opnieuw wordt verzonden door het systeem.
Stuurautomaatmodi: Automatisch Koers vasthouden, Follow-Up,
Navigatie, Geen drift, Standby. Gebruik de stuurautomaatcontroller om
een stuurautomaatmodus te selecteren.
Stuurautomaat draait - stuurautomaat draait het vaartuig in een
wendmodus: C-bocht, Diepte-wending, S-wending, Spiraalwending,
Vierkante wending, Zigzag-wending. Als de wending is voltooid, wordt
het pictogram Wending meestal vervangen door een pictogram
Stuurautomaatmodus. Gebruik de stuurautomaatcontroller om een
stuurautomaatwending te selecteren of de wending te annuleren.
Bestanden downloaden, zoals een software-update, logbestanden van
C-MAP Genesis, GRIB weerbestanden, PredictWind routes, etc.
De unit is verbonden met internet. De unit kan worden gebruikt voor het
downloaden van bestanden van of het uploaden van bestanden naar
internet.
Bijlage | NSS evo3S Gebruikershandleiding
165
Pictogram Definitie
GPS-signaalsterkte: sterk, normaal en zwak. De plaatsing van de GPS-
antenne en obstakels tussen antenne en satellieten kunnen van invloed
zijn op de sterkte van het signaal. In sommige gevallen is een goed
geplaatste externe GPS-antenne vereist.
GPS-signaalsterkte van het Wide Area Augmentation System (WAAS) is
sterk, normaal en zwak.
Een extern toetsenbord is aangesloten op de unit.
Een externe muis is aangesloten op de unit.
Een mobiele telefoon is verbonden met de unit via Bluetooth.
Het systeem werkt als simulator. Schakel de simulator in/uit in het
dialoogvenster Simulatorinstellingen.
Radar is gepauzeerd. Als u de radar wilt inschakelen, selecteert u de optie
Uitzenden in het menu op de pagina Radar.
Radar zendt uit. Als u de radar wilt pauzeren, selecteert u de optie
Pauzeren in het menu op de pagina Radar.
Er is een compatibele afstandsbediening aangesloten op de unit.
Het systeem synchroniseert gegevens tijdens het opstarten.
Probleem met bestandsoverdracht, veroorzaakt door een onderbreking
van de internetcommunicatie.
Tripopname. Open voor meer informatie de optie TripIntel tool.
Bestanden uploaden, bijv.: servicerapport, C-MAP genesis,
routebestanden naar PredictWind, etc.
166
Bijlage | NSS evo3S Gebruikershandleiding
*988-12568-001*
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168

Simrad NSS evo3S Handleiding

Categorie
Navigators
Type
Handleiding