Simrad AP48 Handleiding

Type
Handleiding
NEDERLANDS
AP48
Gebruikershandleiding
www.simrad-yachting.com
Voorwoord
Disclaimer
Aangezien Navico dit product voortdurend verbetert, behouden wij
ons het recht voor om te allen tijde wijzigingen in het product aan
te brengen die mogelijk niet met deze versie van de handleiding
overeenkomen. Neem contact op met de dichtstbijzijnde
distributeur als u eventueel hulp nodig hebt.
De eigenaar is er persoonlijk verantwoordelijk voor dat de
apparatuur dusdanig wordt geïnstalleerd en gebruikt, dat er geen
ongevallen, persoonlijk letsel of schade aan eigendommen kan
worden veroorzaakt. De gebruiker van dit product is persoonlijk
verantwoordelijk voor het naleven van de regels voor veilig
zeemanschap.
NAVICO HOLDING EN HAAR DOCHTERMAATSCHAPPIJEN,
VESTIGINGEN EN FILIALEN WIJZEN ALLE AANSPRAKELIJKHEID AF
VOOR ENIG GEBRUIK VAN DIT PRODUCT DAT KAN LEIDEN TOT
ONGEVALLEN, SCHADE OF TOT WETSOVERTREDING.
Deze handleiding beschrijft het product ten tijde van het ter perse
gaan. Navico Holding AS en haar dochtermaatschappijen,
vestigingen en filialen behouden zich het recht voor de specificaties
te wijzigen zonder voorafgaande kennisgeving.
Rechtsgeldige taal
Deze verklaring, alle instructiehandleidingen,
gebruikershandleidingen en andere informatie met betrekking tot
het product (Documentatie) kunnen zijn vertaald in, of zijn vertaald
uit een andere taal (Vertaling). In het geval van enig conflict tussen
een Vertaling van de Documentatie, is de Engelstalige versie van de
Documentatie de officiële versie van de Documentatie.
Handelsmerken
Navico
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Navico Holding AS.
Simrad
®
wordt gebruikt onder licentie van Kongsberg.
NMEA
®
en NMEA 2000
®
zijn gedeponeerde handelsmerken van de
National Marine Electronics Association.
Copyright
Copyright © 2020 Navico Holding AS.
Voorwoord | AP48 Gebruikershandleiding
3
Garantie
De garantiekaart wordt als separaat document verstrekt. Raadpleeg
bij eventuele vragen de website van uw unit of systeem:
www.simrad-yachting.com
Complianceverklaringen
Europa
Navico verklaart onder onze uitsluitende verantwoordelijkheid dat
het product voldoet aan de eisen van:
CE volgens EMC-richtlijn 2014/30/EU
Verenigde Staten van Amerika
Waarschuwing: De gebruiker wordt gewaarschuwd
dat wijzigingen of aanpassingen die niet uitdrukkelijk
zijn goedgekeurd door de partij die verantwoordelijk is
voor naleving ertoe kunnen leiden dat de bevoegdheid
van de gebruiker om de apparatuur te gebruiken komt
te vervallen.
Australië en Nieuw Zeeland
Navico verklaart onder onze uitsluitende verantwoordelijkheid dat
het product voldoet aan de eisen van:
niveau 2-apparatuur van de Radiocommunicatienorm 2017
(elektromagnetische compatibiliteit)
Verklaringen
De relevante conformiteitsverklaringen zijn beschikbaar op:
www.simrad-yachting.com
Over deze handleiding
Deze handleiding is een naslaghandleiding voor het bedienen van
de unit. Er wordt vanuit gegaan dat alle apparatuur is geïnstalleerd
en geconfigureerd en dat het systeem gereed is voor gebruik.
4
Voorwoord | AP48 Gebruikershandleiding
Afbeeldingen die in deze handleiding worden gebruikt, komen
mogelijk niet exact overeen met het scherm op uw unit.
Belangrijke tekstconventies
Belangrijke tekst die speciale aandacht van de lezer behoeft, wordt
als volgt aangegeven:
Ú
Notitie: Wordt gebruikt om de aandacht van de lezer op een
opmerking of belangrijke informatie te richten.
Waarschuwing: Wordt gebruikt als het noodzakelijk
is personen te waarschuwen voorzichtig te werk te
gaan om letsel en/of schade aan personen/apparatuur
te voorkomen.
Handleidingversie
Deze handleiding is geschreven voor softwareversie 2.0. De
handleiding wordt voortdurend bijgewerkt en aangepast aan
nieuwe software-releases. De meest recente versie van de
handleiding kunt u downloaden in de relevante productsectie op
de volgende website:
www.simrad-yachting.com
Vertaalde handleidingen
Beschikbare vertaalde versies van deze handleiding vindt u op de
volgende website:
www.simrad-yachting.com
Voorwoord | AP48 Gebruikershandleiding
5
6
Voorwoord | AP48 Gebruikershandleiding
Inhoud
9 Inleiding
10
Voorpaneel en knoppen AP48
12 De stuurautomaatpagina
13 Basisbediening
13 Veilige bediening met de stuurautomaat
13 De unit in- en uitschakelen
14 Slaapmodus
14 Bedienen van het menusysteem
15 Display instellen
17 Stuurautomaatmodi
17 Selecteren van een stuurautomaatmodus
17 De modus Standby
17 Modus Non-Follow-Up (NFU)
18 Modus Follow-Up (FU)
18 Automatische modus (vaste koers)
19 WIND-modus
20 WIND Nav-modus
21 De modus Geen drift
22 Vaarrichting vastleggen
22 De modus NAV
24 Sturen met wendpatroon
29 De stuurautomaat gebruiken in een EVC-systeem
30 Trip log
31 Alarmen
31 Alarmindicatie
31 Type berichten
32 Alarmen bevestigen
32 Het alarmsysteem en de alarmsirene inschakelen
33 Alarmhistorie
33 Lijst met alarmen
34 Software installeren
34 Kalibratie
40 Demping
Inhoud | AP48 Gebruikershandleiding
7
40 Stuurautomaat instellen
47
Systeeminstellingen
53 Onderhoud
53 Preventief onderhoud
53 Reinigen van de display-unit
53 Controleren van de connectoren
53 Back-up en herstel van systeemgegevens
54 Software-update
55 Menustructuur
57 Technische specificaties
59 Maattekeningen
59 AP48 zonder beugel
59 AP48 met beugel
60 Ondersteunde gegevens
60 NMEA 2000 PGN (verzenden)
60 NMEA 2000 PGN (ontvangen)
62 Bijlagen
62 Lijst met mogelijke alarmen en corrigerende maatregelen
8
Inhoud | AP48 Gebruikershandleiding
Inleiding
De AP48 is een stuurautomaatsysteem dat bestaat uit op een
netwerk aangesloten display en bedieningspaneel.
Het apparaat is compatibel met een reeks stuurautomaatcomputers
van Navico.
De AP48-systemen bestaan uit diverse modules die moeten worden
gemonteerd in verschillende plaatsen op het vaartuig, en die met
ten minste drie verschillende systemen op het vaartuig moeten
communiceren:
De stuurinrichting van het vaartuig
Het elektrische systeem (ingangsspanning) van het vaartuig
Andere apparatuur aan boord
Voordat u het systeem in gebruik neemt, moeten alle onderdelen
van het stuurautomaatsysteem worden geïnstalleerd en
geconfigureerd volgens de bijgeleverde documentatie. De
volgende stappen moeten worden uitgevoerd:
Mechanische installatie en bedrading van alle units. Raadpleeg
de bij de verschillende units meegeleverde documentatie
Instelling van de systeemsoftware. Zie "Software installeren" op
pagina 34
Ingebruikname en instelling van de stuurautomaatcomputer.
Raadpleeg voor de installatie en ingebruikname van de
stuurautomaatcomputer de bij het apparaat meegeleverde
documentatie
1
Inleiding | AP48 Gebruikershandleiding
9
Voorpaneel en knoppen AP48
1
987
6
5
32
10 11
4
1 Aan/uit-toets
Druk om het dialoogvenster Display instellen te openen.
Druk herhaaldelijk op deze knop om de verschillende
vooringestelde lichtniveaus te selecteren
Houd de knop ingedrukt om het stuurautomaatsysteem
in de slaapstand te zetten. Druk nogmaals op de knop om
het systeem te activeren
2 Knop MENU
Druk hierop om het menu Instellingen te openen
3 Knop X
Druk in om naar het vorige menuniveau te gaan of om een
dialoogvenster te sluiten
10
Inleiding | AP48 Gebruikershandleiding
4 Draaiknop
Werking bij menu's en dialoogvensters:
Draai om in menu's en dialoogvensters omhoog of
omlaag te navigeren
Draai om een waarde aan te passen
Druk in om een optie in het menu te selecteren en het
volgende menuniveau te openen
In de modus Standby of Geen follow-Up (NFU): druk hierop
om de modus Follow-up (FU) te activeren
In de modus FU stelt u met deze toets de hoek van het roer
in
In volautomatische modi: druk hierop om de ingestelde
koers en ingestelde windhoek te wijzigen
5 - 8 < 10, < 1 en 1 >, 10 > (bakboord- en stuurboordknoppen)
In de modus Standby of FU: druk hierop om de modus NFU
te activeren
In de modus NFU: druk hierop om het roer te bedienen
In volautomatische modi: druk hierop om de ingestelde
koers/ingestelde windhoek 1° of 10° naar bak- of stuurboord
te zetten
9 Knop STBY
Druk in om de modus Standby te activeren
10 Knop MODE
Druk in om de moduslijst weer te geven
11 Knop AUTO
Druk in om de modus AUTO te activeren
Inleiding | AP48 Gebruikershandleiding
11
De stuurautomaatpagina
De inhoud van de stuurautomaatpagina varieert afhankelijk van de
actieve modus. Alle modi bevatten:
Profiel (A)
Koersindicator, analoog en digitaal (B)
Indicator voor de stuurautomaatmodus (C)
Roerindicator, analoog en digitaal (D)
Ga voor meer informatie naar "Stuurautomaatmodi" op pagina 17.
12
Inleiding | AP48 Gebruikershandleiding
Basisbediening
Veilige bediening met de stuurautomaat
Waarschuwing: Een stuurautomaat is een handig
hulpmiddel bij het navigeren, maar kan een menselijke
navigator NIET vervangen.
Waarschuwing: Zorg dat de stuurautomaat voor
gebruik correct geïnstalleerd, in bedrijf gesteld en
gekalibreerd is.
Gebruik geen automatische besturing:
Bij druk verkeer of in smalle wateren
Bij slecht zicht of extreme zeecondities
Wanneer in het gebied een verbod op het gebruik van
stuurautomaten van kracht is
Bij gebruik van een stuurautomaat:
Laat het roer niet onbeheerd achter
Plaats geen magnetisch materiaal of apparatuur in de buurt van
de koerssensor die door het stuurautomaatsysteem wordt
gebruikt
Controleer met regelmatige tussenpozen de koers en positie van
het vaartuig
Schakel altijd naar Standby-modus en verminder tijdig de
snelheid om gevaarlijke situaties te vermijden
De unit in- en uitschakelen
De unit blijft in bedrijf zolang de voeding op de NMEA 2000-
backbone is aangesloten. Het is mogelijk om de unit in de
slaapmodus te zetten, zie "Display instellen" op pagina 15.
Voor de eerste keer opstarten
Wanneer het apparaat voor de eerste keer wordt opgestart of na
een herstel van de waarden naar de fabrieksinstellingen, wordt op
het apparaat een installatiewizard weergegeven. Volg de instructies
van de installatiewizard om een aantal belangrijke instellingen te
2
Basisbediening | AP48 Gebruikershandleiding
13
selecteren. Deze instellingen kunnen later worden gewijzigd; ook
verdere configuratie kan later worden uitgevoerd, zoals beschreven
in "Software installeren" op pagina 34.
Slaapmodus
In de slaapmodus wordt het achtergrondlicht voor het touchscreen
en de toetsen uitgeschakeld om energie te besparen. Het systeem
blijft op de achtergrond actief.
Houd de aan/uit-knop ingedrukt om de slaapstand te activeren of
selecteer Sleep in het dialoogvenster Display instellen dat u
activeert door op de aan/uit-knop te drukken. Schakel vanuit de
slaapstand naar normale werking door de aan/uit-knop kort in te
drukken.
Ú
Notitie: Het systeem schakelt automatisch over naar de modus
Standby als de slaapstand wordt geactiveerd.
Bedienen van het menusysteem
Alle instellingen en configuraties in de unit zijn beschikbaar via het
menu Instellingen. Druk op de knop Menu om het menu
Instellingen te openen.
Draai aan de draaiknop om in de menu's en dialoogvensters
omhoog en omlaag te gaan
Druk op de draaiknop om een selectie te bevestigen
Druk op de knop X om terug te keren naar het vorige menu
Een waarde bewerken
1. Draai aan de draaiknop om het invoerveld te selecteren
2. Druk op de draaiknop om het veld in de bewerkingsmodus te
zetten
-
Het eerste cijfer links begint te knipperen
3. Draai aan de draaiknop om de waarde voor het knipperende
cijfer in te stellen
4. Druk op de draaiknop om naar het volgende cijfer gaan
5. Herhaal stap 3 en 4 tot alle cijfers zijn ingesteld
6. Druk op de draaiknop om de bewerkingsmodus voor het
geselecteerde veld te verlaten
14
Basisbediening | AP48 Gebruikershandleiding
Geselecteerd veld
Veld in bewerkingsmodus
Ú
Notitie: U kunt op elk gewenst moment op de knop X drukken
om een dialoogvenster te sluiten zonder gegevens op te slaan.
Display instellen
De scherminstellingen kunnen op elk willekeurig moment worden
aangepast via het dialoogvenster Display instellen. Dit
dialoogvenster kunt u activeren door op de aan/uit-knop te
drukken.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Verlichting stand: hiermee past u het schermverlichtingsniveau
aan van minimaal (10%) tot maximaal (100%) in stappen van 10%
-
Als het veld voor het instellen van de schermverlichting actief
is, wordt de helderheid bij elke druk op de aan/uit-knop met
30% verlaagd
Displaygroep: bepaalt tot welke netwerkgroep de unit behoort
Nachtmodus: hiermee activeert/deactiveert u het kleurenpalet
van de nachtmodus
Nchtmodus kleur: hiermee stelt u het kleurenpalet van de
nachtmodus in
Omvormen dagkleur: verandert de achtergrondkleur van de
pagina's van zwart naar wit
Basisbediening | AP48 Gebruikershandleiding
15
Sleep: schakelt de achtergrondverlichting voor het scherm en de
toetsen uit om energie te besparen
Ú
Notitie: Alle wijzigingen in het dialoogvenster Display instellen
zijn van toepassing op alle units die deel uitmaken van dezelfde
displaygroep. Zie "Netwerkgroepen" op pagina 50 voor meer
informatie over netwerkgroepen.
Ú
Notitie: Het systeem schakelt over naar de modus Standby
wanneer de slaapstand wordt geactiveerd.
16
Basisbediening | AP48 Gebruikershandleiding
Stuurautomaatmodi
De stuurautomaat heeft verschillende stuurmodi. Het aantal modi
en functies binnen een bepaalde modus is afhankelijk van de
stuurautomaatcomputer, het boottype en de beschikbare
ingangen, zoals uitgelegd in de beschrijving van de volgende
besturingsmodi.
Selecteren van een stuurautomaatmodus
Druk op de knop STBY om de modus Standby te selecteren. Druk
op de knop AUTO om de modus AUTO te selecteren.
Andere modi en automatische functies kunt u selecteren door de
relevante optie te kiezen in de moduslijst. Druk op de knop MODE
om de moduslijst te openen.
De modus Standby
De modus Standby wordt gebruikt wanneer de boot met de hand
aan het roer wordt bestuurd.
Schakel over naar de modus Standby door op de knop STBY te
drukken.
Ú
Notitie: Als de sensor cruciale gegevens voor de werking van
de stuurautomaat verliest (bijv. reactie van het roer) wanneer de
stuurautomaat in een automatische modus draait, schakelt het
systeem automatisch over naar de modus Standby.
Modus Non-Follow-Up (NFU)
In de modus NFU kunt u het roer bedienen met de knoppen
Bakboord en Stuurboord op de controller. Het roer blijft bewegen
zo lang u de knop ingedrukt houdt.
Selecteer de modus NFU door op de knop Bakboord of
Stuurboord te drukken wanneer de stuurautomaat zich in de
modus Standby of FU bevindt.
3
Stuurautomaatmodi | AP48 Gebruikershandleiding
17
Modus Follow-Up (FU)
In de modus FU kunt u de ingestelde roerhoek met de draaiknop te
wijzigen.
Het roer beweegt naar de ingestelde hoek en stopt dan.
Overschakelen naar de modus FU kan vanuit elke modus door de
follow-up-optie in de moduslijst te selecteren. U kunt ook direct
vanuit de modus Standby of de modus NFU naar de modus FU
overschakelen door op de draaiknop te drukken.
Automatische modus (vaste koers)
In de modus AUTO stuurt de stuurautomaat opdrachten naar het
roer om het vaartuig automatisch op een ingestelde vaarrichting te
houden. In deze modus wordt eventuele drift veroorzaakt door
stroming en/of wind niet door de stuurautomaat gecompenseerd
(A).
A
Schakel over naar de modus AUTO door op de knop AUTO te
drukken
Wanneer de modus wordt geactiveerd, selecteert de stuurautomaat
de huidige koers van de boot als ingestelde koers.
Ingestelde vaarrichting wijzigen in de modus AUTO
U kunt de ingestelde koers aanpassen door aan de draaiknop te
draaien of door op de bakboord- of stuurboordknop te drukken.
Er vindt direct een koerswijziging plaats. De nieuwe koers wordt
aangehouden totdat er een nieuwe koers wordt ingesteld.
18
Stuurautomaatmodi | AP48 Gebruikershandleiding
Overstag en gijpen in de modus AUTO
Ú
Notitie: Alleen beschikbaar als het boottype is ingesteld op
ZEILEN.
Bij overstag en gijpen in de modus AUTO wordt de koers als
referentie gebruikt. Bij overstag of gijpen verandert de ingestelde
koers met een vaste hoek naar bakboord of stuurboord.
De overstagparameters worden ingesteld via Instelling/
Zeilparameters: de Overstag hoek bepaalt de overstaghoek en de
Overstag tijd bepaalt de draaisnelheid tijdens overstag/gijpen. Zie
"Stuurautomaat instellen" op pagina 40.
Start de functie Overstag of Gijpen door de optie Overstag/
Gijpen in de lijst Modus te selecteren.
-
De draai begint zodra de richting in het dialoogvenster is
geselecteerd.
WIND-modus
Ú
Notitie: De modus Wind is alleen beschikbaar als het boottype
is ingesteld op ZEILEN. Het is niet mogelijk de modus Wind te
activeren als de windinformatie ontbreekt.
Wanneer de modus Wind is ingeschakeld, legt de stuurautomaat de
huidige windhoek vast als stuurreferentiepunt en wordt de koers
van de boot aangepast om deze windhoek te behouden.
Schakel over naar de modus Wind door de optie Wind in de
moduslijst te selecteren
Waarschuwing: In Wind-modus stuurt de automaat
op de schijnbare of ware windhoek en niet op een
kompaskoers. Windveranderingen kunnen tot gevolg
hebben dat het vaartuig op een ongewenst koers
komt.
De ingestelde windhoek wijzigen in de modus Wind
U stelt de windhoek in door aan de draaiknop te draaien of door op
de bakboord- of stuurboordknop te drukken.
Stuurautomaatmodi | AP48 Gebruikershandleiding
19
Overstag en gijpen in de modus Wind
De functie Overstag/gijpen kan in de modus Wind worden
uitgevoerd tijdens het zeilen met schijnbare of ware wind als
referentiepunt. In beide gevallen moet de ware windhoek kleiner
dan 90 graden (overstag) en groter dan 120° (gijpen) zijn.
De functie Overstag/gijpen spiegelt de ingestelde windhoek in de
tegenovergestelde wendhoek.
De draaisnelheid tijdens overstag/gijpen wordt ingesteld met de
parameter Overstag tijd in het menu Instelling/Zeilen. Zie
"Stuurautomaat instellen" op pagina 40
.
Start de functie Overstag of Gijpen door de optie Overstag/
Gijpen in de lijst Modus te selecteren.
Bevestig de overstag/gijp in het dialoogvenster.
Ú
Notitie: De stuurautomaat laat op de nieuwe overstag tijdelijk 5
graden afvallen zodat het vaartuig tempo kan maken. Na korte
tijd gaat de windhoek terug naar de ingestelde windhoek.
Ú
Notitie: Als overstag of gijpen niet in het dialoogvenster wordt
bevestigd, wordt het dialoogvenster na 10 seconden gesloten
en wordt de overstag/gijp niet gestart.
WIND Nav-modus
Ú
Notitie: De WIND Nav-modus is alleen beschikbaar als het
systeem is ingesteld op het boottype Zeilboot. Deze modus is
niet beschikbaar voor NAC-2- of NAC-3-
stuurautomaatcomputers.
In WIND Nav-modus stuurt de stuurautomaat de boot op basis van
wind- en positiegegevens.
20
Stuurautomaatmodi | AP48 Gebruikershandleiding
Indeze modus berekent de stuurautomaat de initiële koerswijziging
die nodig is om naar het actieve waypoint te navigeren, maar de
automaat maakt bij de berekening ook gebruik van de huidige
windrichting.
De modus Geen drift
Ú
Notitie: Het is niet mogelijk om de modus Geen drift te
selecteren als de GPS-positie en de koersgegevens ontbreken.
In de modus Geen drift wordt de boot langs een berekende tracklijn
vanaf de huidige positie in een door de gebruiker ingestelde
vaarrichting gestuurd. Als de boot van de oorspronkelijke track
afdrijft door stroming en/of wind (A), volgt het vaartuig de lijn als
een krab.
A
Schakel over naar de modus Geen drift door in de moduslijst de
optie Geen drift te selecteren
Wanneer de modus Geen drift is geactiveerd, tekent de
stuurautomaat een onzichtbare track-lijn op basis van de huidige
vaarrichting vanuit de positie van het vaartuig.
De stuurautomaat berekent aan de hand van de positiegegevens de
koersafwijkingsafstand en houdt automatisch de berekende track
aan.
Ingestelde koers wijzigen in de modus Geen drift
U stelt de ingestelde koers in door aan de draaiknop te draaien of
door op de bakboord- of stuurboord-knop te drukken.
Er vindt direct een koerswijziging plaats. De nieuwe koers wordt
aangehouden totdat een nieuwe koers wordt ingesteld.
Stuurautomaatmodi | AP48 Gebruikershandleiding
21
Ontwijken
Ú
Notitie: Alleen beschikbaar voor stuurautomaatcomputers
AC12N/AC42N.
Als u een obstakel moet ontwijken in de modus Geen drift, kunt u
de stuurautomaat in de modus Standby zetten en
stuurbekrachtiging of het roer gebruiken totdat het obstakel is
gepasseerd.
Als u binnen 60 seconden teruggaat naar de modus Geen drift, kunt
u kiezen of u verder gaat op de vorige ingestelde peilingslijn.
Als u niet reageert, verdwijnt het dialoogvenster en volgt de
stuurautomaat de huidige koers als ingestelde peillijn in de modus
Geen drift.
Vaarrichting vastleggen
Wanneer de boot in de modus AUTO aan het draaien is en u
meteen weer op de knop AUTO of draaiknop drukt, wordt de
functie voor het vastleggen van de vaarrichting geactiveerd.
Hiermee wordt het draaien automatisch geannuleerd. Zodra u op
de knop AUTO of de draaiknop drukt, gaat het vaartuig verder in de
vaarrichting die van het kompas wordt gelezen.
De modus NAV
Ú
Notitie: Voor de modus NAV hebt u een compatibele, op het
netwerk aangesloten navigator nodig.
De modus NAV kan niet worden geselecteerd als er
koersgegevens ontbreken of als er geen stuurgegevens van de
externe kaartplotter zijn ontvangen.
Waarschuwing: De modus NAV mag alleen in open
water gebruikt worden. De navigatiemodus mag niet
gebruikt worden tijdens het zeilen; koerswijzigingen
kunnen dan resulteren in een ongewenste overstag of
gijp!
In de modus NAV kan de stuurautomaat de boot op basis van de
stuurgegevens van een externe navigator naar één specifieke
waypoint-locatie of naar een reeks waypoints laten varen.
22
Stuurautomaatmodi | AP48 Gebruikershandleiding
In de modus NAV wordt de koerssensor van de stuurautomaat als
bron gebruikt voor het aanhouden van de juiste koers. De
informatie over de snelheid is afkomstig uit de SOG-gegevens
(snelheid over de grond) of de geselecteerde snelheidssensor. De
van de externe navigator ontvangen stuurgegevens veranderen de
ingestelde koers en sturen de boot naar het opgegeven waypoint.
Voor een goed werkende navigatiebesturing moet het
stuurautomaatsysteem de juiste waarden van de navigator hebben
ontvangen. De automatische besturing moet worden getest en
goedgekeurd voordat u de modus NAV kunt gaan gebruiken.
Ú
Notitie: Als de navigator geen bericht met peiling naar het
volgende waypoint verzendt, stuurt de stuurautomaat alleen
met gebruik van een koersafwijking (XTE). In dit geval moet u bij
elk waypoint terug naar de modus AUTO en de koers
handmatig met dezelfde peiling instellen op het volgende
waypoint en vervolgens de modus NAV opnieuw selecteren.
Voordat u de modus NAV inschakelt, moet de navigator een route
weergeven of in de richting van een waypoint wijzen.
Start de modus NAV door de optie NAV in de lijst Modus te
selecteren
Bevestiging in het dialoogvenster dat naar de modus NAV wordt
overgeschakeld.
Wenden in de modus NAV
Zodra de boot een waypoint bereikt, geeft de stuurautomaat een
geluidssignaal en verschijnt er een dialoogvenster met de nieuwe
koersgegevens.
Er is een door de gebruiker ingestelde limiet voor de maximaal
toegestane automatische koerswijziging op de route naar het
volgende waypoint. Als de vereiste koerswijziging groter is dan de
Stuurautomaatmodi | AP48 Gebruikershandleiding
23
ingestelde limiet, wordt u gevraagd te bevestigen dat de
aankomende koerswijziging acceptabel is.
Als de vereiste koerswijziging naar het volgende waypoint kleiner
is dan de limiet van de koerswijziging, wijzigt de stuurautomaat
de koers automatisch. Het dialoogvenster verdwijnt na 8
seconden, tenzij al eerder gesloten met de knop X.
Als de vereiste koerswijziging naar het volgende waypoint groter
is dan de ingestelde limiet, wordt u gevraagd te controleren of
de nieuwe koerswijziging acceptabel is. Als de draai niet wordt
geaccepteerd, blijft het vaartuig de ingestelde vaarrichting
volgen.
Koerswijziging kleiner dan ingestelde limiet
Koerswijziging groter dan ingestelde limiet
Sturen met wendpatroon
Het systeem beschikt over een aantal automatische stuurfuncties
wanneer de stuurautomaat in de modus AUTO staat.
Ú
Notitie: Sturen met wendpatroon is niet beschikbaar als het
type boot is ingesteld op Zeilen. In plaats daarvan wordt
gebruikgemaakt van de functie Overstag/gijp.
Wendpatronen
Alle wendpatronen, behalve de U-bocht, kunnen worden aangepast
voordat u een wending start of op ieder gewenst moment tijdens
het wenden.
De wendinstellingen zijn beschikbaar via het dialoogvenster
Instellingen stuurautomaat. Op de volgende bladzijden vindt u
informatie over de variabelen die per wendpatroon beschikbaar zijn.
24
Stuurautomaatmodi | AP48 Gebruikershandleiding
Starten en stoppen met wenden
Ú
Notitie: Zie "Dieptecontour volgen (DCT)" op pagina 27 voor het
starten van een DCT-wending.
U begint de wending door de draaioptie te selecteren in de
moduslijst. Vervolgens selecteert u de optie Bakboord of Stuurboord
in het dialoogvenster Richting om de draairichting te selecteren.
U kunt de wending op elk moment stoppen door op de knop STBY
te drukken en terug te keren naar de stand-bymodus en de
handmatige besturing.
C-bocht (continue bocht)
Stuurt het vaartuig in een cirkel.
Stuur variabele:
-
Stuur snelheid. Door de waarde te verhogen maakt het
vaartuig een kleinere cirkel.
U-bocht
Wijzigt de ingestelde vaarrichting met 180° in tegenovergestelde
richting.
De wendsnelheid is identiek aan de instelling Wendsnelheid
(NAC-2/NAC-3) en de instelling Snelheidslimiet (AC12N/AC42N) (zie
"Stuurautomaat instellen" op pagina 40). De wendsnelheid kan tijdens
het wenden niet worden gewijzigd.
Spiraalwending
Hiermee maakt het vaartuig een spiraalbeweging in een steeds
groter of kleiner wordende radius.
Stuurautomaatmodi | AP48 Gebruikershandleiding
25
Wendvariabelen:
-
Initiële radius
- Wijziging/wending. Als deze waarde is ingesteld op nul, draait
de boot in een cirkel. Negatieve waarden geven een
afnemende radius aan; positieve waarden geven een
toenemende radius aan.
Zigzag-wending
Met deze optie zorgt u ervoor dat de boot in een zigzagpatroon
gaat varen.
Tijdens het draaien kunt u de hoofdkoers wijzigen door aan de
draaiknop te draaien of door op de stuurboord- en
bakboordknoppen te drukken (alleen bij AC12N/AC42N
stuurautomaatcomputers).
Wendvariabelen:
- Koerswijziging (A)
- Etappe afstand (B)
B A
Vierkant
Zorgt dat het vaartuig automatisch 90° wendt na een bepaald
routedeel te hebben afgelegd.
Tijdens het draaien kunt u de hoofdkoers wijzigen door aan de
draaiknop te draaien of door op de stuurboord- en
bakboordknoppen te drukken (alleen bij AC12N/AC42N
stuurautomaatcomputers).
Wendvariabele:
-
Routedeel
S-bocht
Met deze optie giert het vaartuig langs de hoofdkoers.
Wendvariabelen:
- Koerswijziging (C)
- Wendradius (D)
26
Stuurautomaatmodi | AP48 Gebruikershandleiding
D
C
Tijdens het draaien kunt u de hoofdkoers wijzigen door aan de
draaiknop te draaien of door op de stuurboord- en
bakboordknoppen te drukken (alleen bij AC12N/AC42N
stuurautomaatcomputers).
Dieptecontour volgen (DCT)
Hiermee gaat de stuurautomaat een diepte-contour volgen (alleen
voor NAC-2/NAC-3 stuurautomaatcomputers).
Ú
Notitie: DCT wendpatroon is alleen beschikbaar als het systeem
een geldige diepte-invoer heeft.
Waarschuwing: Gebruik het DCT wendpatroon
alleen als de zeebodem daarvoor geschikt is. Gebruik
de functie niet in onrustig water waarbij de diepte
binnen een klein gebied sterk verschilt.
Een DCT-wending inzetten:
Zorg ervoor dat u beschikt over een dieptepeiling op het paneel
of op een afzonderlijke diepte-instrument
Stuur de boot naar de diepte die u wilt volgen en in de richting
van het dieptecontour
Activeer de AUTO-modus en selecteer vervolgens Diepte
contour volgen, terwijl u de dieptepeiling controleert
Stuurautomaatmodi | AP48 Gebruikershandleiding
27
Selecteer de optie bakboord of stuurboord in het dialoogvenster
Wenden om de dieptecontourbesturing in te stellen voor het
volgen van de helling op de bodem aan stuurboord of bakboord
Bakboordoptie
(diepte neemt af aan bakboordzijde)
Stuurboordoptie
(diepte neemt af aan stuurboordzijde)
Wendvariabelen:
-
Depth gain. Deze parameter bepaalt de ratio tussen ingesteld
roer en de afwijking van de geselecteerde dieptecontour. Hoe
hoger de Depth gain-waarde, hoe meer roer er gegeven wordt.
Als de waarde te klein is, zal het lang duren voordat het
afdrijven van de ingestelde dieptecontour gecompenseerd
wordt, en zal de stuurautomaat de boot niet op de
geselecteerde diepte kunnen houden. Als de waarde te groot
is, neemt de overschrijding toe en wordt de sturing instabiel.
- CCA. De CCA is hoek die wordt opgeteld bij of afgetrokken van
de ingestelde koers. Met deze parameter kunt u de boot met S-
bewegingen rond de referentiediepte laten gieren. Hoe groter
de CCA, hoe meer er gegierd mag worden. Als de CCA is
ingesteld op nul, mag er niet gegierd worden.
- Ref. diepte. Dit is de referentiediepte voor de DCT-functie. Als
DCT is gestart, leest de stuurautomaat de huidige diepte en
wordt deze diepte ingesteld als de referentiediepte. De
referentiediepte kan worden gewijzigd als de functie actief is.
Ú
Notitie: Als er de dieptepeiling wegvalt tijdens dieptecontour
volgen, wordt de stuurautomaat automatisch geschakeld in
AUTO-modus.
Aanbevolen wordt om bij gebruik van DCT het AP
dieptegegevens ontbreken alarm in te schakelen. Als dit alarm
is geactiveerd, gaat een alarm af als de dieptepeiling tijdens
DCT wegvalt.
28
Stuurautomaatmodi | AP48 Gebruikershandleiding
De stuurautomaat gebruiken in een EVC-
systeem
Als de AP48 is aangesloten op een EVC-systeem, kunt u handmatig
sturen, ongeacht de modus waarin de stuurautomaat zich bevindt.
De modusaanduiding wordt vervangen door een streepje om de
overname door het EVC-systeem aan te geven.
Het systeem keert terug naar de AP48-besturing in de Standby-
modus, indien er binnen een bepaalde vooraf gedefinieerde
periode geen roercommando van het EVC-systeem is ontvangen.
Stuurautomaatmodi | AP48 Gebruikershandleiding
29
Trip log
Het trip log is beschikbaar via het menu Instellingen.
Er zijn drie opties voor het logbestand beschikbaar:
Trip 1: registreert de afgelegde afstand door het water
(loggegevens)
Trip 2: registreert de afgelegde afstand op basis van GPS
Log: geeft de totale afgelegde afstand weer vanaf het moment
van de installatie van het systeem of een systeemherstel
Ú
Notitie: Trip 1 vereist een correct gekalibreerde bootsnelheid
voor accurate triprecords.
Trip 2 vereist dat er een compatibel GPS-systeem op het
netwerk is aangesloten.
U kunt het actieve trip log vanuit het menu starten, stoppen en
resetten. U activeert het trip log door op de knop MENU te drukken.
4
30
Trip log| AP48 Gebruikershandleiding
Alarmen
Als het systeem is ingeschakeld, wordt er voortdurend
gecontroleerd op gevaarlijke situaties en systeemfouten. Het
alarmsysteem wordt geactiveerd zodra een van de alarmlimieten
wordt overschreden.
Ú
Notitie: Als de sensor cruciale gegevens voor de werking van
de stuurautomaat verliest (bijv. reactie van het roer) wanneer de
stuurautomaat in een automatische modus draait, schakelt het
systeem automatisch over naar de modus Standby.
Alarmindicatie
Een alarmsituatie wordt aangegeven met een alarmpop-up. Als u
de sirene hebt geactiveerd, wordt de alarmmelding gevolgd door
een geluidsalarm.
Een enkelvoudig alarm wordt getoond met de naam van het alarm
als de titel en met details voor het alarm.
Als er meer dan één alarm tegelijk wordt geactiveerd, kunnen in de
alarmpop-up 2 alarmmeldingen worden weergegeven. De alarmen
staan op volgorde van gebeurtenis, met bovenaan het alarm dat
het eerst geactiveerd is. De overige alarmen staan in de
Alarmdialoog.
Type berichten
De berichten worden geclassificeerd naar de manier waarop de
gemelde situatie invloed heeft op uw boot. De volgende kleurcodes
worden gebruikt:
Kleur Belangrijkheid
Rood Kritiek
Oranje Belangrijk
Geel Standaard
Blauw Waarschuwing
Groen Lichte waarschuwing
5
Alarmen| AP48 Gebruikershandleiding
31
Alarmen bevestigen
Het meest recente alarm bevestigt u door op de draaiknop te
drukken.
Hierdoor wordt het alarmmelding verwijderd en schakelt u het
alarm van alle eenheden die tot dezelfde alarmgroep behoren uit.
Ú
Notitie: Een alarm ontvangen van een netwerkapparaat dat
niet van Navico is, moet worden bevestigd op het apparaat dat
het alarm genereert.
Het alarmsysteem en de alarmsirene
inschakelen
U kunt het alarmsysteem en de alarmsirene in het menu Alarmen
inschakelen.
Individuele alarminstellingen
U kunt het enkele alarm in- en uitschakelen en de alarmlimieten
instellen via het dialoogvenster Alarminstellingen.
Druk op de draaiknop om het menu voor het in-/uitschakelen
van het alarm en het instellen van de alarmlimiet weer te geven
32
Alarmen| AP48 Gebruikershandleiding
Alarmhistorie
In het dialoogvenster Alarmhistorie worden alarmberichten
opgeslagen.
U geeft de informatie over een bepaald alarm weer en wist alle
alarmen in de alarmhistorie door op de draaiknop te drukken bij
geopend dialoogvenster Alarmhistorie.
Menu-opties Alarmgegevens
Lijst met alarmen
Voor een lijst van mogelijke alarmen en corrigerende handelingen,
zie "Bijlagen" op pagina 62.
De unit kan ook alarmen weergeven die afkomstig zijn van andere
units die zijn aangesloten op het systeem. Raadpleeg de
documentatie van de desbetreffende apparatuur voor verdere
beschrijving van deze alarmen.
Alarmen| AP48 Gebruikershandleiding
33
Software installeren
Voordat de AP48 in gebruik kan worden genomen, moet u een
aantal instellingen configureren om het systeem te laten werken
zoals verwacht.
Toegang tot de vereiste opties krijgt u via het menu Instellingen,
bereikbaar door op de knop MENU te drukken.
Ú
Notitie: De volgende instellingen worden beschreven in
andere hoofdstukken van deze handleiding:
"Trip log" op pagina 30
"Alarmen" op pagina 31
Kalibratie
Ú
Notitie: Controleer, nadat het apparaat opnieuw is ingesteld en
voordat u overgaat tot kalibratie, of alle netwerkbronnen
geselecteerd en geconfigureerd zijn. Zie "Systeeminstellingen" op
pagina 47.
Vaartuigsnelheid
Snelheidskalibratie is nodig ter compensatie van de vorm van de
scheepsromp en de plaats van het schoepenwiel op uw vaartuig.
Voor nauwkeurige snelheids- en loggegevens is het cruciaal dat het
schoepenwiel is gekalibreerd.
SOG-referentie
Dit is een automatische kalibratieoptie waarbij gebruik wordt
gemaakt van de grondsnelheid (SOG) van uw GPS. Tijdens de duur
van het kalibratieproces wordt de gemiddelde SOG vergeleken met
de gemiddelde snelheid van de boot gemeten door de
snelheidssensor.
6
34
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
Ú
Notitie: Deze kalibratie dient uitgevoerd te worden op kalme
zee zonder effecten van wind of getijdenstroom.
Breng de boot op kruissnelheid (meer dan 5 knopen) en
Selecteer de optie SOG referentie
Als de kalibratie is voltooid, toont de kalibratieschaal het percentage
waarmee de snelheid is aangepast.
Afstandsreferentie
Hiermee kunt u het log kalibreren via een referentieafstand. U moet
opeenvolgende rondes afleggen, met het vermogen op constante
snelheid, over een opgegeven route en afstand.
Ú
Notitie: De afstand moet groter zijn dan 0,5 NM, bij voorkeur 1
NM.
Om getijdeneffecten te elimineren, is het raadzaam ten minste
twee vaarten te maken en bij voorkeur drie, langs de gemeten
koers.
Raadpleeg het schema. A en B zijn de markeringen voor elke ronde.
X is de werkelijke afstand voor elke ronde.
Voer de afstand waarover u de referentieafstand wilt berekenen
in zeemijlen in
Zodra de boot op de vooraf gedefinieerde startpositie van de
referentie-afstandsberekening komt, start u de kalibratietimer
Laat het systeem, telkens als de boot tijdens een ronde langs A
en B vaart, starten en stoppen. Selecteer OK om de kalibratie te
beëindigen.
x
BA
Gebruik van SOG als vaartuigsnelheid
Als de vaartuigsnelheid niet kan worden gegeven door een
schoepenwielsensor, kan de grondsnelheid van een GPS gebruikt
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
35
worden. SOG wordt getoond als vaartuigsnelheid en gebruikt voor
berekening van de ware wind en de snelheidslog.
Wind
MHU-uitlijning (masttop-unit)
Deze geeft een offsetkalibratie in graden voor het compenseren van
eventuele mechanische uitlijningsverschillen tussen de masttop-
unit en de middellijn van de boot.
Voor het controleren van de uitlijningsfout adviseren wij de
volgende methode te gebruiken (hiervoor moet een testvaart
worden gemaakt):
Vaar op een stuurboordoverstag op een close-hauled koers en
leg de windhoek vast. Herhaal het proces daarna op een
bakboordoverstag
Deel het verschil tussen de twee vastgelegde getallen en voer dit
in als de windhoekoffset
Als de schijnbare windhoek aan stuurboord groter is dan de
bakboordhoek, deelt u het verschil door 2 en voert u dit in als
negatieve offset.
Als de schijnbare windhoek aan bakboord groter is dan de
stuurboordhoek, deelt u het verschil door 2 en voert u deze waarde
in als positieve offset.
Voer de offset in het MHU-uitlijningskalibratieveld in.
Diepte
Diepte-offset
Alle transducers meten de waterdiepte van de transducer tot de
bodem. Daardoor tellen de waterdieptewaarden voor de afstand
tussen de transducer en het laagste punt van de boot (bijvoorbeeld:
de onderkant van de kiel, het roer of de schroef) in het water of
vanaf de transducer tot het wateroppervlak niet mee.
Voor de diepte onder de kiel (A): stel de afstand vanaf de
transducer tot de onderkant van de kiel in als een negatieve
waarde. Bijvoorbeeld -2,0.
Voor de diepte onder de transducer (B): geen offset nodig.
36
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
Voor de diepte onder het wateroppervlak (de waterlijn) (C): stel
de afstand van de transducer naar het wateroppervlak in als
positieve waarde. Bijvoorbeeld +0,5.
A B C
+0.5
+0.0
-2.0
Diepte-offset achter
Deze optie biedt de mogelijkheid om twee dieptewaarden weer te
geven.
De diepte-offset achter wordt op dezelfde wijze gekalibreerd als de
diepte-offset.
Ú
Notitie: Diepte-offset achter is alleen beschikbaar wanneer er
een geldig signaal wordt ontvangen vanaf een tweede,
compatibel NMEA 2000 of NMEA 0183-apparaat.
Vaarrichting
Ú
Notitie: Alle magnetische kompassen moeten worden
gekalibreerd om ervoor te zorgen dat de correcte koers wordt
aangegeven.
De kalibratie moet worden uitgevoerd op het actieve kompas.
Om goede resultaten te verkrijgen, moet de kalibratie op kalme
zee, met weinig wind en minimale stroming worden
uitgevoerd.
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
37
Offset
De optie Offset wordt gebruikt ter compensatie van eventuele
verschillen tussen de middellijn van de boot (A) en de lubber line
van het kompas (B).
1. Zoek de peiling vanaf de positie van het vaartuig naar een
zichtbaar object. Gebruik een kaart of een kaartplotter
2. Stuur de boot zo dat de middellijn van de boot op één lijn ligt
met de peilingslijn die naar het object wijst.
3. Wijzig de offsetparameter zo, dat de peiling naar het object en
de aflezing op het kompas gelijk aan elkaar zijn.
Ú
Notitie: Zorg dat dezelfde eenheid (°M of °T) voor de
kompasrichting en de peiling naar het object wordt gebruikt.
Kalibratie, door gebruiker gestart
Ú
Notitie: Controleer voordat u de kalibratie start of het vaartuig
voldoende ruimte heeft om een volledige draai te kunnen
maken.
De optie Kalibratie wordt gebruikt voor het handmatig starten van
de koerskalibratieprocedure.
Tijdens deze kalibratie meet het kompas de sterkte en richting van
het lokale magnetische veld.
De illustratie toont de sterkte van het lokale veld in een percentage
van het magnetische veld van de aarde (A) en de richting van
plaatselijke veld (B) ten opzichte van de middellijn van de boot (C).
Volg de instructies op het scherm en maak een volledige draai in
ongeveer 60-90 seconden. Blijf draaien tot het systeem OK aangeeft.
Als het lokale magnetische veld sterker is dan het magnetische
veld van de aarde (het lokale veld geeft meer dan 100% aan),
mislukt de kalibratie van het kompas.
Als het lokale veld meer dan 30% aangeeft, moet u eventuele
magnetische voorwerpen in de buurt van het kompas
verwijderen of het kompas verplaatsen. De (lokale) veldhoek
geeft de magnetische voorwerpen aan die de lokale storing
veroorzaken.
Ú
Notitie: In bepaalde gebieden en bij hogere breedtegraden
wordt de lokale magnetische interferentie groter en kan het zijn
dat u koersfouten van ± 3°moet accepteren.
B
A
x
38
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
Automatische kalibratie
Er is een volledig automatische kalibratieprocedure beschikbaar
voor kompassen.
Zie de bij de kompas meegeleverde documentatie voor meer
informatie.
Magnetische variatie
Definieert hoe magnetische variatie wordt afgehandeld door het
systeem.
Auto: ontvangt variatiegegevens uit een netwerkbron
Handmatig: voor het handmatig invoeren van een waarde voor
de magnetische variatie
Gebruik van COG als koers
Als de koers niet beschikbaar is via een kompassensor, kan de
grondkoers (COG) van een GPS gebruikt worden. COG wordt
gebruikt in ware-windberekeningen.
Ú
Notitie: De stuurautomaat kan niet worden bediend met de
COG als koersbron. COG kan niet berekend worden als u stilligt.
Slagzij/rollen
Indien een geschikte sensor is gemonteerd, kan het systeem de
helling van de boot bewaken. De offsetwaarde moet zo worden
aangepast, dat deze voor zowel Slagzij als Rollen de waarde 0
aangeeft.
Omgeving
Indien een geschikte sensor is gemonteerd, meet het systeem de
huidige zee- en luchttemperatuur en de barometrische druk.
Met de in te voeren offsetwaarde moet de waarde van de sensor
aan een gekalibreerde bron worden aangepast.
Roer
Start de automatische kalibratie van de roerstandterugmelding. Met
deze procedure wordt de juiste verhouding ingesteld tussen de
fysieke beweging van het roer en de opgegeven hoek van het roer.
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
39
Volg de instructies op het display om de kalibratieprocedure van de
roerstandterugmelding uit te voeren.
Advanced
Deze optie wordt gebruikt voor het handmatig toepassen van
offsets op de weergegeven gegevens van sensoren die niet via de
AP48 kunnen worden gekalibreerd.
Demping
Indien gegevens onjuist of te gevoelig zijn, kan demping worden
toegepast om de informatie stabieler te maken. Wanneer demping
niet is ingeschakeld, worden de gegevens in ruwe vorm
gepresenteerd, zonder demping.
Stuurautomaat instellen
De stuurautomaatinstellingen kunnen worden gesplitst in
instellingen die door de gebruiker kunnen worden aangepast en
instellingen die tijdens de installatie en inbedrijfstelling van het
stuurautomaatsysteem worden opgegeven.
Gebruikersinstellingen kunnen worden gewijzigd voor
verschillende gebruiksomstandigheden en gebruikersvoorkeuren
Installatie-instellingen worden opgegeven tijdens de
inbedrijfstelling van het stuurautomaatsysteem. Deze instellingen
mogen niet meer worden gewijzigd
Zowel de gebruikersinstellingen als de installatie-instellingen zijn
afhankelijk van welke stuurautomaat-computer op het systeem is
aangesloten.
Instellingen stuurautomaatcomputer
NAC-2/NAC-3
Instellingen stuurautomaatcomputer
AC12N/AC42N
40
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
In de volgende hoofdstukken vindt u informatie over instellingen
die kunnen worden gewijzigd door de gebruiker. De instellingen
worden beschreven per stuurautomaatcomputer.
Installatie-instellingen zijn beschikbaar in de documentatie in het
gedeelte na de stuurautomaatcomputers.
Ú
Notitie: Zie "Sturen met wendpatroon" op pagina 24 voor
wendpatrooninstellingen.
Stuurautomaatcomputer NAC-2/NAC-3
Besturing (NAC-2/NAC-3)
Met deze opties is het mogelijk om de parameters die tijdens de
ingebruikname van de stuurautomaat zijn ingesteld handmatig te
wijzigen. Raadpleeg de documentatie van de
stuurautomaatcomputer voor meer informatie.
Draaisnelheid: gewenste draaisnelheid in graden per minuut
Roerversterking: deze parameter bepaalt de verhouding tussen
het opgegeven roer en de koersfout. Hoe hoger deze waarde,
hoe meer roer er wordt gebruikt. Als de waarde te laag is, duurt
het lang om een koersfout te compenseren en kan de
stuurautomaat geen stabiele koers aanhouden. Als de waarde te
groot is, neemt de overschrijding toe en wordt de sturing
instabiel.
Tegenroer: verhouding tussen wijziging in koersfout en
roerkracht. Een hoger tegenroer zorgt ervoor dat de roerkracht
bij het naderen van de ingestelde koers sneller afneemt
Autotrim: bepaalt de roerkracht van de stuurautomaat om te
compenseren voor een constante koersafwijking, bijvoorbeeld
veroorzaakt door externe krachten, zoals wind of stroming. Hoe
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
41
lager de automatische koerscorrectie, hoe sneller een constante
koersafwijking wordt tenietgedaan
Ú
Notitie: In VRF modus regelt deze parameter de tijdconstante
van de roerschatting. Bij een lagere waarde maakt het roer een
snellere schatting en wordt het roer sneller afgestemd op de
bewegingen van de boot.
Roer init.: hiermee bepaalt u hoe het roer door het systeem
wordt gestuurd bij het overschakelen van handmatig sturen naar
een automatische modus.
-
Centreer (Midscheeps): zet het roer in de nulstand
- Werkelijk: handhaaft de roercorrectie
Roerlimiet: bepaalt de maximale roeruitslag in graden vanuit de
midscheepse positie in de automatische modus. De instelling
voor de roerlimiet is alleen actief tijdens de automatische
besturing op rechte koersen en NIET tijdens koerswijzigingen. De
roerlimiet is niet van invloed op de non-follow-up-besturing
Uit-koers limiet: hiermee wordt de alarmlimiet voor
koersafwijkingen ingesteld. Er gaat een alarm af wanneer de
werkelijke koers meer dan de geselecteerde limiet afwijkt van de
ingestelde koers
Track-reactie: bepaalt hoe snel de stuurautomaat reageert na het
registreren van een koersafwijkingsafstand
Track-naderingshoek: bepaalt de hoek die wordt gebruikt
wanneer de boot een etappe nadert. Deze instelling wordt zowel
gebruikt wanneer u begint met navigeren als wanneer u de
track-offset gebruikt
Koerswijzigingbevestigingshoek: bepaalt de limieten voor de
koerswijziging naar het volgende waypoint in een route. Als de
vereiste koerswijziging groter is dan de ingestelde limiet, wordt u
gevraagd te bevestigen dat de aankomende koerswijziging
acceptabel is.
Varend (NAC-2/NAC-3)
Ú
Notitie: De parameterinstellingen voor Varend zijn
alleen
beschikbaar als het boottype is ingesteld op Zeilen.
42
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
Wind functie: selecteer welke windmodus door de
stuurautomaat in de modus Wind wordt gebruikt
-
Auto:
Als TWA is <70º: Wind-modus gebruikt AWA
Als TWA is ≥ 70º: Wind-modus gebruikt TWA
- Schijnbaar
- Waar
Overstag tijd: regelt de snelheid van de draai (overstagtijd) in de
modus Wind.
Overstag hoek: regelt de hoek van de draai tussen 50º - 150º in
de modus AUTO
Handmatige snelheid: indien er geen (betrouwbare) gegevens
voor de bootsnelheid of SOG-gegevens beschikbaar zijn, kan een
handmatige waarde als snelheidsbron worden ingevoerd en ter
beschikking worden gesteld aan de stuurautomaat ter
ondersteuning van de stuurberekeningen
Stuurautomaatcomputer AC12N/AC42N
Reactie (AC12N/AC42N)
De AC12N/42N bevat drie verschillende sets stuurmodi: Hoog (HI),
Laag (LO) en Wind. De modus kan automatisch of handmatig
worden geselecteerd.
De snelheid waarmee de stuurautomaat de parameters automatisch
verandert van Laag naar Hoog (of omgekeerd) wordt bepaald door
de instelling voor de overgangssnelheid, gedefinieerd tijdens de
ingebruikname van de stuurautomaat. Raadpleeg de gedetailleerde
beschrijving in de documentatie van de stuurautomaatcomputer.
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
43
U kunt de drie reactiemodi handmatig nog nauwkeuriger
afstemmen. Niveau 4 is standaard met parameterwaarden die zijn
ingesteld door de functie Autotune. Als er geen autotune
plaatsvindt (niet aanbevolen) zijn de waarden van niveau 4 de
standaard fabriekswaarden.
Een laag reactieniveau vermindert de roerbewegingen en geeft
een wat "lossere" sturing
Een hoog responsniveau zorgt voor meer roerbewegingen en
een iets “strakkere” besturing. Een te hoog reactieniveau zorgt
dat de boot S-bewegingen gaat maken.
Het reactieniveau Wind wordt op zeilboten gebruikt
Verhoog de waarde voor Wind als het verschil tussen de
ingestelde windhoek en de ware windhoek te groot is
Verlaag de waarde voor Wind als de ware windhoek S-
bewegingen rond de ingestelde windhoek maakt of als het roer
te veel beweegt
De modus Prestatie wordt weergegeven in de linkerbovenhoek van
de stuurautomaatpagina.
HI-A: hoge-reactiemodus automatisch ingesteld
LO-A: lage-reactiemodus automatisch ingesteld
HI-M: hoge-reactiemodus handmatig ingesteld
LO-M: lage-reactiemodus handmatig ingesteld
Ú
Notitie: Als er geen snelheidsinformatie beschikbaar is, gebruikt
de stuurautomaat bij het activeren van een automatische
modus automatisch de LO-stuurparameters. Dit is een
veiligheidsmaatregel om oversturen te voorkomen
Sea state filter (AC12N/AC42N)
Dit filter wordt gebruikt om de roeractiviteit en de gevoeligheid van
de stuurautomaat in zware weersomstandigheden te verlagen.
Uit: Sea state filter is uitgeschakeld. Dit is de standaardinstelling.
AUTO: vermindert de roeractiviteit en de gevoeligheid van de
stuurautomaat in zware weersomstandigheden via een adaptief
proces. Als u het filter wilt gebruiken, wordt de instelling AUTO
aanbevolen.
HANDMATIG: gekoppeld aan de eerder beschreven stuurreactie-
instellingen. Dit kan gebruikt worden om handmatig de beste
44
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
combinatie te vinden van koers houden en kleine roeractiviteit in
een zware maar gelijkmatige zeeconditie.
Zeilen (AC12N/AC42N)
Ú
Notitie: De parameterinstellingen voor Zeilen zijn alleen
beschikbaar als het boottype is ingesteld op Zeilen.
Overstag tijd: regelt de snelheid van de draai (overstagtijd) in de
modus Wind.
Overstag hoek: regelt de hoek van de draai tussen 50º - 150º in
de modus AUTO
Wind functie: selecteer welke windmodus door de
stuurautomaat in de modus Wind wordt gebruikt
-
Auto:
Als AWA ≤ 60º: Wind-modus gebruikt AWA
Als AWA > 60º: Wind-modus gebruikt TWA
- Schijnbaar
- Waar
VMG optimaliseren: met deze optie kunt u de VMG optimaal
afstemmen op de wind. De functie blijft 5–10 minuten actief
nadat een nieuwe windhoek is ingesteld en alleen tijdens het
laveren.
Layline sturen: indien deze functie is geactiveerd, blijft de boot
dankzij de koersafwijking (XTE) van de navigator op de tracklijn.
Als de XTE van de navigator groter is dan 0,15 Nm, berekent de
stuurautomaat de layline en track naar het waypoint.
Automatisch sturen (AC12N/AC42N)
Met deze optie is het mogelijk om de parameters die tijdens de
ingebruikname van de stuurautomaat zijn ingesteld te wijzigen.
Raadpleeg de documentatie van de stuurautomaat voor meer
informatie over de instellingen.
Overgangssnelheid: dit is de snelheid waarmee de
stuurautomaat automatisch de stuurparameters wijzigt van Hoog
naar Laag of andersom. Op motorboten is het aan te bevelen de
overgangssnelheid zo in te stellen dat deze de snelheid
vertegenwoordigt waarbij de romp begint te planeren, of de
snelheid waarmee u van langzaam naar kruissnelheid gaat
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
45
Op zeilboten dient de overgangssnelheid te worden ingesteld
op 3-4 knopen om de beste respons bij een overstag te krijgen
Hoog/laag
-
Roerversterking: deze parameter bepaalt de verhouding tussen
het opgegeven roer en de koersfout. Hoe hoger deze waarde,
hoe meer roer er wordt gebruikt. Als de waarde te laag is, duurt
het lang om een koersfout te compenseren en kan de
stuurautomaat geen stabiele koers aanhouden. Als de waarde
te groot is, neemt de overschrijding toe en wordt de sturing
instabiel.
- Tegenroer: verhouding tussen wijziging in koersfout en
roerkracht. Een hoger tegenroer zorgt ervoor dat de roerkracht
bij het naderen van de ingestelde koers sneller afneemt
- Autotrim: bepaalt de roerkracht van de stuurautomaat om te
compenseren voor een constante koersafwijking, bijvoorbeeld
veroorzaakt door externe krachten, zoals wind of stroming. Hoe
lager de automatische koerscorrectie, hoe sneller een
constante koersafwijking wordt tenietgedaan
- Snelheidslimiet: de snelheid waarmee het schip draait in
graden per minuut
Min. roer: sommige boten kunnen de neiging hebben niet te
reageren op kleine roercommando's tijdens een koers vanwege
een klein roer, de dode zone van het roer, rondkolkend water dat
langs het roer stroomt of omdat het een waterjetboot is met een
enkele spuitmond. Door het handmatig aanpassen van de
minimale roerfunctie kan de koers bij sommige boten beter
worden aangehouden. De roeractiviteit zal daardoor echter
toenemen.
Min. windhoek stuurboord/Min. windhoek bakboord: dit is de
minimale schijnbare windhoek die zorgt voor goed gevormde
zeilen en een aanvaardbare stuwkracht. Deze parameters
verschilt van boot tot boot. De instelling geldt voor de functie die
overstag voorkomt. Het is ook van toepassing als de
stuurautomaat functioneert in WindNAV-modus. U kunt
verschillende minimale windhoeken selecteren voor bakboord
en stuurboord. Er zal rekening gehouden worden met het
verschil tussen bakboord en stuurboord bij het berekenen van de
afstand tot de draai (DTT).
46
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
Navigatiewijzigingslimiet: bepaalt de limieten voor de
koerswijziging naar het volgende waypoint in een route. Als de
koerswijziging groter is dan deze ingestelde limiet, wordt u
gevraagd te bevestigen dat de aankomende koerswijziging
acceptabel is
Systeeminstellingen
Netwerk
Bronnen
Gegevensbronnen voorzien het systeem van realtime gegevens.
De gegevens kunnen afkomstig zijn van modules in de unit
(bijvoorbeeld de interne GPS of sonar) of van externe modules
aangesloten op de NMEA 2000 of via NMEA 0183, indien
beschikbaar op het apparaat.
Als een apparaat met meer dan één bron is verbonden die dezelfde
gegevens leveren, kan de gebruiker de gewenste bron selecteren.
Voordat u de bron selecteert, moet u ervoor zorgen dat alle externe
apparaten en de NMEA 2000-backbone zijn aangesloten en
ingeschakeld.
Auto-selectie: hiermee zoekt u naar alle bronnen die op het
apparaat zijn aangesloten. Indien er meer dan één bron
beschikbaar is voor elk gegevenstype, wordt de selectie gemaakt
op basis van een interne prioriteitenlijst. Deze optie is geschikt
voor de meeste installaties.
Handmatige bronselectie: handmatige selectie is over het
algemeen alleen vereist indien er meer dan één bron voor
dezelfde gegevens is en de automatisch geselecteerde bron niet
de gewenste bron is.
Apparatenlijst
In deze lijst worden de apparaten weergegeven die gegevens
leveren. Dit kan een module binnen in de unit zijn, of een extern
NMEA 2000-apparaat.
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
47
Door een apparaat in deze lijst te selecteren, worden aanvullende
gegevens en acties weergegeven:
Alle apparaten staan toewijzing van een exemplaarnummer toe in
de optie Configureren. Stel unieke exemplaarnummers in voor
identieke apparaten in het netwerk, zodat de unit deze van elkaar
kan onderscheiden. De optie Gegevens toont alle gegevens die
door het apparaat worden uitgevoerd.
Sommige apparaten tonen extra opties die specifiek zijn voor het
apparaat.
Ú
Notitie: Een exemplaarnummer instellen voor een product van
derden is meestal niet mogelijk.
Diagnostiek
Het tabblad NMEA 2000 op de diagnosepagina kan nuttig zijn voor
het opsporen van netwerkproblemen.
Ú
Notitie: De volgende informatie duidt niet altijd op een
probleem dat eenvoudig kan worden opgelost met een kleine
wijziging in de netwerkstructuur of in de aangesloten
apparaten en hun activiteit in het netwerk. Rx- en Tx-fouten
geven waarschijnlijk problemen met het fysieke netwerk aan.
Dit zijn problemen die kunnen worden opgelost door een
connector te vervangen/repareren, een backbone- of
netwerkkabel in te korten of het aantal netwerkknooppunten
(apparaten) te verminderen.
Busstatus
Geeft aan of de bus van stroom wordt voorzien, niet per se of deze
verbonden is met of meerdere gegevensbronnen. Als echter wordt
weergegeven dat de bus niet is ingeschakeld (“Off”), maar de
48
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
stroom wel is ingeschakeld en het aantal fouten blijft oplopen, is er
mogelijk iets mis met de stekker of het kabelnetwerk.
Rx overflows
De unit heeft te veel berichten voor de buffer ontvangen, waardoor
deze niet door de toepassing kunnen worden gelezen.
Rx overruns
De unit bevat te veel berichten voor de buffer, waardoor deze niet
door de driver kunnen worden gelezen.
Rx/Tx-fouten
Deze twee waarden worden hoger wanneer er foutmeldingen zijn
en worden lager wanneer berichten goed zijn ontvangen. Deze
waarden zijn, in tegenstelling tot de overige waarden, niet
cumulatief. Bij een normale werking moeten deze op 0 staan.
Waarden rond de 96 en hoger wijzen op een uitermate
storingsgevoelig netwerk. Als deze waarden voor een bepaald
apparaat te hoog worden, wordt dit apparaat automatisch
ontkoppeld.
Rx/Tx-berichten
Hier wordt de communicatie naar en vanuit het apparaat
weergegeven.
Bus laden
Een hoge waarde betekent hier dat de capaciteit van het netwerk
bijna volledig in gebruik is. Sommige apparaten passen de
transmissiesnelheden bij zwaar netwerkverkeer automatisch aan.
Fast packet-fouten
Cumulatieve optelling van fast packet-fouten. Dit kan bijvoorbeeld
een gemist frame of een frame uit sequentie zijn. NMEA 2000-PGN's
bestaan uit maximaal 32 frames. Als er een frame ontbreekt, wordt
het volledige bericht genegeerd.
Ú
Notitie: Rx- en Tx-fouten geven vaak problemen met het
fysieke netwerk aan. Dit zijn problemen die kunnen worden
opgelost door een connector te vervangen/repareren, een
backbone- of netwerkkabel in te korten of het aantal
netwerkknooppunten (apparaten) te verminderen.
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
49
Netwerkgroepen
De functie Netwerkgroep wordt gebruikt voor het beheren van de
parameterinstellingen, globaal of in groepen van units. De functie
wordt gebruikt op grotere boten, waar meerdere units met het
netwerk zijn verbonden. Door verschillende units aan dezelfde
groep toe te wijzen, wordt een parameterupdate op één unit ook
doorgevoerd op de andere units in de groep.
Eenheden
Eenheden voor verschillende soorten data instellen.
Decimalen
Definieert het aantal decimalen dat voor snelheid en temperatuur
van het zeewater wordt gebruikt.
Toetstonen
Hiermee bepaalt u het volume van de toon die klinkt wanneer er
een toets wordt ingedrukt.
Standaard instelling: Luid
Taal
Bepaalt de taal die op het apparaat wordt gebruikt voor panelen,
menu's en dialoogvensters. Bij veranderen van de taal wordt het
apparaat opnieuw opgestart.
Tijd
Bepaalt de lokale tijdzone verstelling en het formaat van tijd en
datum.
Display instellen
Geeft het dialoogvenster Display instellen weer.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Verlichting stand: hiermee past u het schermverlichtingsniveau
aan van minimaal (10%) tot maximaal (100%) in stappen van 10%
-
Als het veld voor het instellen van de schermverlichting actief
is, wordt de helderheid bij elke druk op de aan/uit-knop met
30% verlaagd
50
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
Displaygroep: bepaalt tot welke netwerkgroep de unit behoort
Nachtmodus: hiermee activeert/deactiveert u het kleurenpalet
van de nachtmodus
Nchtmodus kleur: hiermee stelt u het kleurenpalet van de
nachtmodus in
Omvormen dagkleur: verandert de achtergrondkleur van de
pagina's van zwart naar wit
Sleep: schakelt de achtergrondverlichting voor het scherm en de
toetsen uit om energie te besparen
Digitale instrumenten
Bepaalt of er een of twee meters in het paneel te zien zijn.
Eén instrument Twee instrumenten
Files
Bestandsbeheersysteem. Wordt gebruikt om te bladeren door de
inhoud van het interne geheugen van de unit en de inhoud van
een apparaat dat is aangesloten op de USB-poort van de unit.
Simulatie
Hiermee wordt het display met gesimuleerde gegevens
weergegeven. U kunt de simulator gebruiken om bekend te raken
met het apparaat voordat u gaat varen.
Wanneer deze optie wordt geactiveerd, wordt de simulatormodus
weergegeven op het display.
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
51
Terug naar standaard instellingen
Hiermee kunt u selecteren welke instellingen moeten worden
teruggezet naar de originele fabrieksinstellingen.
Algemene reset
Hiermee wordt de bronselectie op alle displays in het netwerk
gereset.
Info over
Hier worden de copyrightgegevens, de softwareversie en de
technische informatie van dit apparaat weergegeven.
52
Software installeren| AP48 Gebruikershandleiding
Onderhoud
Preventief onderhoud
De unit heeft geen onderdelen die in het veld kunnen worden
onderhouden. Daarom is hoeft de gebruiker slechts zeer beperkt
preventief onderhoud uit te voeren.
Er wordt aanbevolen altijd het meegeleverde zonnescherm te
plaatsen als de unit niet in gebruik is.
Reinigen van de display-unit
Gebruik waar mogelijk een geschikte schoonmaakdoek om het
scherm schoon te maken. Gebruik voldoende water om
achtergebleven zoutresten op te lossen en weg te spoelen.
Gekristalliseerd zout kan de coating beschadigen als er een vochtige
doek wordt gebruikt. Oefen zo weinig mogelijk druk op het scherm
uit.
Wanneer vlekken op het scherm niet verwijderd kunnen worden
met alleen de doek, gebruikt u een 50/50-mengsel van warm water
en isopropylalcohol om het scherm te reinigen. Gebruik geen
oplosmiddelen (aceton, minerale terpentine enzovoort) en
reinigingsproducten op ammoniakbasis, omdat deze de
antireflectiecoating en de kunststof omlijsting kunnen beschadigen.
Om UV-schade aan de kunststof omlijsting te voorkomen, wordt
aanbevolen het zonnescherm te plaatsen als de unit voor langere
tijd niet gebruikt wordt.
Controleren van de connectoren
De connectoren mogen alleen visueel gecontroleerd worden.
Duw de stekkers in de connector. Als de stekkers zijn voorzien van
een vergrendeling, moet u ervoor zorgen dat deze in de juiste stand
staat.
Back-up en herstel van systeemgegevens
Het systeem heeft een functie voor back-up en herstel waarmee u
systeeminstellingen en configuratiebestanden van de
stuurautomaat kunt back-uppen en herstellen.
7
Onderhoud| AP48 Gebruikershandleiding
53
Ú
Notitie: Het wordt ten zeerste aanbevolen een reservekopie te
maken als het systeem wordt geïnstalleerd en geconfigureerd.
Back-up en herstel verlopen via de optie Bestanden als er een
memory stick op de USB-poort aan de achterzijde van de unit wordt
aangesloten.
De unit selecteert automatisch de optie importeren of exporteren,
afhankelijk van het geselecteerde bestandstype.
Software-update
De AP48 beschikt over een USB-poort achterop. Deze poort kunt u
voor software-updates gebruiken.
U kunt software-updates uitvoeren voor de eenheid en voor de
NMEA 2000-sensoren die op het netwerk van AP48 zijn aangesloten.
De softwareversie van de unit kunt u controleren via het
dialoogvenster Info. De softwareversie voor aangesloten NMEA
2000-sensoren is beschikbaar in de Apparatenlijst.
De nieuwste software kunt u downloaden van onze website:
www.simrad-yachting.com.
1. Download de nieuwste software van onze website:
www.simrad-yachting.com en sla deze op een USB-apparaat op
2. Sluit het USB-apparaat aan op de AP48
3. Start Windows Verkenner en selecteer het updatebestand op
het USB-apparaat
4. Start de update vanuit het dialoogvenster met
bestandsgegevens
5. Verwijder het USB-apparaat als de update is voltooid
USB
54
Onderhoud| AP48 Gebruikershandleiding
Menustructuur
Het systeem is voorzien van een menu Instellingen. U krijgt toegang
door op de knop MENU te drukken. Het menu Instellingen biedt
toegang tot de instellingen van de sensoren, de boot, de
stuurautomaatcomputer en het systeem.
Niveau 1 Niveau 2
Kalibratie Bootsnelheid...
Wind...
Diepte...
Koers...
Rollen/slagzij...
Omgeving...
Roer...
Geavanceerd...
Demping Vaarrichting
Schijnbare wind
Ware wind
Vaartuigsnelheid
SOG
COG
Stand rollen
Stand slagzij
Getijde
Trip log Trip 1...
Trip 2...
Log...
Alarmen Alarmhistorie...
Alarminstellingen...
Alarmen geactiveerd
Siren Enabled
8
Menustructuur| AP48 Gebruikershandleiding
55
Niveau 1 Niveau 2
Stuurautomaat, NAC-2,
NAC-3en NAC-D
* Raadpleeg de handleiding
voor ingebruikname van de
NAC-2/NAC-3
Sturen
Zeilen
Wendpatronen
Installatie *
Systeem Netwerk
Units
Decimalen
Toetstonen
Taal
Tijd
Display instellen...
Digitale instrumenten
Bestanden
Simulatie
Terug naar
standaardinstellingen...
Algemene reset...
Info over
56
Menustructuur| AP48 Gebruikershandleiding
Technische specificaties
Afmetingen Zie "Maattekeningen" op pagina
59
Gewicht (zonder accessoires) 0,51 kg (1,13 lbs)
Voeding
Voedingsspanning 12 V (10,8 V <
Voedingsspanning < 15,6 V)
Voedingsaansluiting Micro-C (CAN)
Achtergrondverlichting UIT 1,62 W (0,12 A bij 13,5 V)
Achtergrondverlichting MAX 2,97 W (0,22 A bij 13,5 V)
Netwerkbelasting 5 LEN (244 mA max.)
Kleur Zwart
Display
Afmeting 4,1 inch (diagonaal).
Beeldverhouding 4:3
Type Transmissief TFT-LCD
Resolutie 320 x 240 pixels
Kijkhoeken 80° boven/onder, 80° links/
rechts
Helderheid > 600 nits
Kleurenschema Wit of zwart voor dagmodus.
Rood, groen, blauw of wit voor
nachtmodus
Ondersteuning meerdere
bedieningsunits
Ja
Montageopties Dashboard, beugel (apart
verkrijgbaar)
Software-upgrademethode USB
Drukniveau
alarmgeluidssignaal
75 dB
Milieubescherming
Waterbestendigheid IPx7
9
Technische specificaties| AP48 Gebruikershandleiding
57
Vochtigheid 100% RH
Temperatuur
Bedrijfstemperatuur -25 °C tot +65 °C
Opslagtemperatuur -40°C to +85ºC
58
Technische specificaties| AP48 Gebruikershandleiding
Maattekeningen
AP48 zonder beugel
177.0 mm
(6.97")
56.1 mm
(2.21")
23.1 mm
(0.91")
33.0 mm
(1.30")
55.4 mm
(2.18")
115.0 mm
(4.53")
AP48 met beugel
204.8 mm
(8.06”)
56
.1 mm
(2.21")
55.4 mm
(2.18")
84.6 mm
(3.33")
124.5 mm
(4.90")
10
Maattekeningen| AP48 Gebruikershandleiding
59
Ondersteunde gegevens
NMEA 2000 PGN (verzenden)
59904 ISO-verzoek
60928 ISO-adresreservering
126208 ISO-opdrachtgroepfunctie
126996 Productinformatie
127258 Magnetische variatie
NMEA 2000 PGN (ontvangen)
59392 ISO-bevestiging
59904 ISO-verzoek
60928 ISO-adresreservering
126208 ISO-opdrachtgroepfunctie
126992 Systeemtijd
126996 Productinformatie
127237 Koers/trackcontrole
127245 Roer
127250 Voorliggende koers van vaartuig
127251 Draaisnelheid
127257 Attitude
127258 Magnetische variatie
128259 Snelheid, aan water gerefereerd
128267 Waterdiepte
128275 Afstandlog
129025 Positie, snelle update
129026 COG en SOG, snelle update
129029 GNSS-positiegegevens
129033 Tijd & datum
11
60
Ondersteunde gegevens| AP48 Gebruikershandleiding
129283 Koersafwijking
129284 Navigatiegegevens
129539 GNSS-DOP's
129283 Koersafwijking
129284 Navigatiegegevens
130074 Route en WP-service - WP-lijst - WP-naam en -positie
130306 Windgegevens
130576 Status van kleine vaartuigen
130577 Richtinggegevens
Ondersteunde gegevens| AP48 Gebruikershandleiding
61
Bijlagen
12
62
Bijlagen| AP48 Gebruikershandleiding
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
AP clutch disengaged
Poor connection or open circuit in
bypass/clutch coil.
Check cables and connections
Replace bypass/Clutch if open
Perform new rudder test
AP clutch overload Clutch current exceeds limit.
Check actual current
Check voltage marking on coil
Check coil resistance (including resistance in connected
wires)
Check cables and connections
AP depth data missing Missing or invalid depth data.
Check device list for valid depth source
Try a new automatic source selection
Check cables and connections
AP low boat speed
Boat speed below set limit. Poor
rudder response can be experienced
at lower speeds.
Manually control the vessel
Increase vessel speed
AP speed data missing
The speed signal from the GPS or
the log is missing.
Check device list for valid speed source
Try a new automatic source selection
Check cables and connections
Lijst met mogelijke alarmen en corrigerende maatregelen
Autopilot alarms
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
AP heading data missing No data from selected compass.
Select a different compass source
Make a source update
Check cables and connections
AP Nav data missing
Navigation data from Plotter/ECS
missing.
Check that route is activated on Plotter/MFD
Check device list for valid navigation source
Try a new automatic source update
Check cables and connections
AP off course
Vessel heading is outside the set
off course limit. May be caused by
extreme weather conditions, and/or
too slow speed.
Increase boat speed, if possible, or steer by hand
Check steering parameters (Rudder, Autotrim, Seastate filter)
Increase response/rudder value
AP position data missing
Position data from the GPS is
missing.
Check that the GPS antenna has a clear view of the sky
Check device list for valid position source
Try a new automatic source update
Check cables and connections
AP rudder data missing
Rudder angle signal to autopilot
computer is missing.
Check the source selection and that the autopilot computer
commissioning has been completed
Check cables and connections
If missing sensor is a CAN device, check network connection
AP wind data missing Missing or invalid wind data. Check cables and connections
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
CAN bus failure
Not possible to send or receive data
although bus voltage is ok.
Check cable connections
Check heading
Jump in heading of more than 10°/
second.
Check steering compass
Change to another heading source
Drive inhibit
Motor or solenoid drive electronics
critically overloaded.
Check connectors and cables
Check that the rudder angle measurement and the actual
physical rudder position corresponds
Try to hand steer the rudder and verify that the rudder can
be moved freely
Drive not available
Autopilot system is unable to
control the rudder.
No rudder response often accompanied by drive not
available
Drive unit failure
The autopilot computer has lost
communication with device.
Check connectors and cables
End of route
Shown on the active control unit
when an end route waypoint name
has been received from the Plotter/
ECS.
Manually control the vessel
Select a new rout
Engage output overload
Bypass valve or clutch is drawing
excessive current.
Ensure there is no shortage to ground or cabling damage
Disconnect cable from autopilot computer to motor, and
make sure there is no alarm when engaging FU or AUTO
mode
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
EVC Com error
Lost communication with EVC
system (Volvo IPS and similar).
Check connection with EVC engine interface. For IPS, engine
must be running
EVC Override
EVC override.
If unintended warning, make sure override handle is not be-
ing activated by loose objects
High drive supply Supply voltage exceeds 35 V. Check battery/charger condition
High drive temp
Drive electronic temperature
exceeds the set limit.
Switch off autopilot and let the drive unit cool down
Check for overload in drive unit/steering system
Check that the autopilot computer specifications matches
the drive unit
Check that the drive unit is appropriately dimensioned for
the boat and rudder size
High temperature
Excessive temperature in autopilot
computer (>80° C), possible long
term overload.
Switch off autopilot
Check for overload in drive unit/steering system
Check that the autopilot computer specifications matches
drive unit
Low drive supply Low supply voltage.
Check battery/charger condition
Verify mains cable has correct gauge
No active autopilot control
unit
Autopilot computer has lost contact
with active control unit.
Was active controller switched off/put to sleep?
Take command with a different controller/remote
Check connectors and cables
Replace the control unit
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
No autopilot computer
Active control unit has lost contact
with autopilot computer.
Check the network diagnostics page on the display unit.
Should show few or no errors
Check that the NMEA 2000 network is powered and termi-
nated according to guidelines
Check that source selection is made and that the correct
autopilot computer is selected
Check connectors and cables
Check status LED on autopilot computer. Should blink steadily,
1 sec intervals
Replace autopilot computer
No rudder response No response to rudder command.
Check connectors and cables
Check rudder feedback transmission link (not applicable for
Virtual feedback installations)
Check the drive unit motor/brushes
Check for mechanical play in rudder
Check if the rudder is actually not moving
Check that the rudder drive unit is powered and running
Check for other mechanical issues between autopilot com-
puter and rudder
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
Rudder drive overload
Reversible motor: motor stalls or is
overloaded.
Solenoids: shortage to ground or
cabling damage.
Check for possible mechanical blocking of rudder
If heavy sea at high rudder angle, try to reduce boat speed or
rudder angle by steering at another heading
Make sure there is no shortage to ground or cabling damage
Disconnect cable from autopilot computer to motor, and
make sure there is no alarm when trying to run in NFU mode
Check that the drive unit is appropriately dimensioned for the
boat and rudder size
Rudder limit
The set rudder limit has been
reached or exceeded. May be
caused by disturbance to compass
(waves), speed log, sharp turn or
improper parameter setting.
Notification only
True wind shift
True wind shift exceeds wind shift
limit.
Take appropriate action to handle the vessel
Re-enter WIND mode to reset the Wind shift reading
Wind shift
True wind direction has changed by
more than the limit.
Take appropriate action to handle the vessel
Re-enter WIND mode to reset the Wind shift reading
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
Anchor
Anchor drift alarm, vessel
movement exceeds the set limit.
Take appropriate action to handle the vessel
Reposition the anchor
Anchor depth Anchor depth below set limit.
Take appropriate action to handle the vessel
Reposition the anchor
CAN bus supply overload Current > 10A.
Check summary unit loads
Excessive current draw
Check for short circuit/defective device on network
Deep water Depth exceeds the set limit.
Take appropriate action to handle the vessel
Navigate to shallower waters
Low boat speed Boat speed below set limit. Increase boat speed
Low CAN bus voltage CAN bus voltage < 10 V.
Check battery/charger condition
Check cable length, bus load and bus supply feeding point
If possible, check if fault disappears by disconnecting some
units
No GPS fix GPS lost contact with satellites. Check that the GPS antenna has a clear view of the sky
Shallow water Depth below set limit.
Navigate to deeper waters
Proceed with caution
Check charts
True wind high True wind speed above set limit. Take appropriate action to secure boat, sails and crew
System alarms
Alarm/Warning Possible cause Recommended action
True wind low True wind speed below set limit. Notification only
XTE
Cross Track Error, distance
between the current position and
a planned route exceeds the set
limit.
Manually control the vessel
Select a new rout
Check navigation and charts. Navigation is outside of planned
corridor
*988-11622-002*
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72

Simrad AP48 Handleiding

Type
Handleiding