Lowrance Elite Ti² Handleiding

Categorie
Navigators
Type
Handleiding
NEDRELANDS
ELITE Ti2
Gebruikershandleiding
www.lowrance.com
Voorwoord
Disclaimer
Aangezien Navico dit product voortdurend verbetert, behouden wij
ons het recht voor om te allen tijde wijzigingen in het product aan
te brengen die mogelijk niet met deze versie van de handleiding
overeenkomen. Neem contact op met de dichtstbijzijnde
distributeur als u eventueel hulp nodig hebt.
De eigenaar is er persoonlijk verantwoordelijk voor dat de
apparatuur dusdanig wordt geĆÆnstalleerd en gebruikt, dat er geen
ongevallen, persoonlijk letsel of schade aan eigendommen kan
worden veroorzaakt. De gebruiker van dit product is persoonlijk
verantwoordelijk voor het naleven van de regels voor veilig
zeemanschap.
NAVICO HOLDING EN HAAR DOCHTERMAATSCHAPPIJEN,
VESTIGINGEN EN FILIALEN WIJZEN ALLE AANSPRAKELIJKHEID AF
VOOR ENIG GEBRUIK VAN DIT PRODUCT DAT KAN LEIDEN TOT
ONGEVALLEN, SCHADE OF TOT WETSOVERTREDING.
Deze handleiding beschrijft het product ten tijde van het ter perse
gaan. Navico Holding AS en haar dochtermaatschappijen,
vestigingen en filialen behouden zich het recht voor de specificaties
te wijzigen zonder voorafgaande kennisgeving.
Rechtsgeldige taal
Deze verklaring, alle instructiehandleidingen,
gebruikershandleidingen en andere informatie met betrekking tot
het product (Documentatie) kunnen zijn vertaald in, of zijn vertaald
uit een andere taal (Vertaling). In het geval van enig conflict tussen
een Vertaling van de Documentatie, is de Engelstalige versie van de
Documentatie de officiƫle versie van de Documentatie.
Handelsmerken
Navico
Ā®
is een gedeponeerd handelsmerk van Navico Holding AS.
Lowrance
Ā®
is een gedeponeerd handelsmerk van Navico Holding
AS.
Bluetooth
Ā®
is een gedeponeerd handelsmerk van Bluetooth SIG, Inc.
C-MAP
Ā®
is een gedeponeerd handelsmerk van Navico Holding AS.
C-Monster
ā„¢
is een handelsmerk van JL Marine Systems, Inc.
Evinrude
Ā®
is een gedeponeerd handelsmerk van BRP US, Inc.
Voorwoord | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
3
Mercury
Ā®
is een gedeponeerd handelsmerk van Mercury.
NavionicsĀ® is een gedeponeerd handelsmerk van Navionics, Inc.
NMEA
Ā®
en NMEA 2000
Ā®
zijn gedeponeerde handelsmerken van de
National Marine Electronics Association.
Power-Pole
Ā®
is een gedeponeerd handelsmerk van JL Marine
Systems, Inc.
SD
ā„¢
en microSD
ā„¢
zijn handelsmerken of gedeponeerde
handelsmerken van SD-3C, LLC in de Verenigde Staten en/of andere
landen.
SmartCraft VesselView
Ā®
is een gedeponeerd handelsmerk van
Mercury.
Suzuki
Ā®
is een gedeponeerd handelsmerk van Suzuki.
Yamaha
Ā®
is een gedeponeerd handelsmerk van Yamaha.
Productreferenties Navico
Deze handleiding heeft betrekking op de volgende producten van
Navico:
ā€¢ Active Imagingā„¢ (Active Imaging)
ā€¢ DownScan Imagingā„¢ (DownScan)
ā€¢ DownScan Overlayā„¢ (Overlay)
ā€¢ FishRevealā„¢ (FishReveal)
ā€¢ GoFreeā„¢ (GoFree)
ā€¢ GenesisĀ® (Genesis)
ā€¢ SmartSteerā„¢ (SmartSteer)
ā€¢ SonicHubĀ® (SonicHub)
ā€¢ StructureMapā„¢ (StructureMap)
Copyright
Copyright Ā© 2018 Navico Holding AS.
Garantie
De garantiekaart wordt als separaat document verstrekt. Raadpleeg
bij eventuele vragen de website van uw unit of systeem:
www.lowrance.com
Complianceverklaringen
4
Voorwoord | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Europa
Navico verklaart onder onze uitsluitende verantwoordelijkheid dat
het product voldoet aan de eisen van:
ā€¢ CE volgens RED 2014/53/EU
De relevante conformiteitsverklaring is beschikbaar in de
betreffende productsectie op de volgende website:
ā€¢ www.lowrance.com
Landen van beoogd gebruik in de EU
AT - Oostenrijk
BE - Belgiƫ
BG - Bulgarije
CY - Cyprus
CZ - Tsjechiƫ
DK - Denemarken
EE - Estland
FI - Finland
FR - Frankrijk
DE - Duitsland
GR - Griekenland
HU - Hongarije
IS - IJsland
IE - Ierland
IT - Italiƫ
LV - Letland
LI - Liechtenstein
LT - Litouwen
LU - Luxemburg
MT - Malta
NL - Nederland
NO - Noorwegen
PL - Polen
PT - Portugal
RO - Roemeniƫ
SK - Slowakije
SI - Sloveniƫ
ES - Spanje
SE - Zweden
CH - Zwitserland
TR - Turkije
UK - Verenigd Koninkrijk
Verenigde Staten van Amerika
Navico verklaart onder onze uitsluitende verantwoordelijkheid dat
het product voldoet aan de eisen van:
ā€¢ Deel 15 van de FCC-regels. Gebruik is onderworpen aan de
volgende voorwaarden: (1) dit toestel mag geen schadelijke
interferentie veroorzaken, en (2) dit toestel moet alle ontvangen
interferentie accepteren, ook als dat ten koste gaat van de
werking van het toestel
Voorwoord | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
5
Waarschuwing: De gebruiker wordt gewaarschuwd
dat wijzigingen of aanpassingen die niet uitdrukkelijk
zijn goedgekeurd door de partij die verantwoordelijk is
voor naleving ertoe kunnen leiden dat de bevoegdheid
van de gebruiker om de apparatuur te gebruiken komt
te vervallen.
ƚ
Notitie: Deze apparatuur genereert, gebruikt en veroorzaakt
mogelijke straling van radiofrequente energie en kan, indien
niet geĆÆnstalleerd in overeenstemming met de instructies,
schadelijke interferentie veroorzaken aan radiocommunicatie. Er
is echter geen garantie dat er in een bepaalde installatie geen
interferentie zal optreden. Mocht deze apparatuur schadelijke
interferentie veroorzaken met radio- of televisieontvangst, wat
bepaald kan worden door de apparatuur in en uit te schakelen,
dan wordt de gebruiker aangeraden te proberen de
interferentie te corrigeren door Ć©Ć©n of meer van de volgende
maatregelen:
ā€¢ Verplaats de ontvangstantenne of richt deze opnieuw
ā€¢ Vergroot de afstand tussen de apparatuur en de ontvanger
ā€¢ Sluit de apparatuur aan op een stopcontact van een andere
groep dan waarop de ontvanger is aangesloten
ā€¢ Raadpleeg de dealer of een ervaren technicus voor hulp
Industrie Canada
Dit apparaat voldoet aan de vergunningsvrije RSS-norm(en) van
Industry Canada. Werking is onderhevig aan de volgende twee
voorwaarden: (1) dit apparaat mag geen interferentie veroorzaken,
en (2) dit apparaat moet alle ontvangen interferentie accepteren,
ook als dat ten koste gaat van de werking van het apparaat.
Le prĆ©sent appareil est conforme aux CNR dā€™Industrie Canada
applicables aux appareils radio exempts de licence. L'exploitation
est autorisƩe aux deux voorwaarden suivantes: (1) l'appareil ne doit
pas produire de brouillage, enz. (2) lā€™utilisateur de lā€™appareil doit
accepter tout brouillage radioĆ©lectrique subi, mĆŖme si le brouillage
est susceptible dā€™en compromettre le fonctionnemen.
Verklaring Industry Canada: volgens de regels van Industry Canada
mag deze radiozender alleen worden gebruikt met een
antennetype en met een maximale (of lagere) versterking voor de
6
Voorwoord | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
zender waarvoor Industry Canada goedkeuring heeft gegeven. Om
de mogelijke radio-interferentie voor andere gebruikers te
verminderen, moeten het antennetype en de versterking zodanig
worden gekozen dat het equivalent isotropisch uitgestraald
vermogen (EIRP) niet meer is dan noodzakelijk is voor succesvolle
communicatie.
ConformĆ©ment Ć  la rĆ©glementation dā€™Industrie Canada, le prĆ©sent
Ć©metteur radio peut fonctionner avec une antenne dā€™un type et
dā€™un gain maximal (ou infĆ©rieur) approuvĆ© pour lā€™Ć©metteur par
Industrie Canada. Dans le but de rƩduire les risques de brouillage
radioĆ©lectrique Ć  lā€™intention des autres utilisateurs, il faut choisir le
type dā€™antenne et son gain de sorte que la puissance isotrope
rayonnĆ©e quivalente (p.i.r.e.) ne dĆ©passepas lā€™intensitĆ© nĆ©cessaire Ć 
lā€™Ć©tablissement dā€™une communication satisfaisante.
Australiƫ en Nieuw Zeeland
Navico verklaart onder onze uitsluitende verantwoordelijkheid dat
het product voldoet aan de eisen van:
ā€¢ niveau 2-apparatuur van de Radiocommunicatienorm 2017
(elektromagnetische compatibiliteit)
ā€¢ radiocommunicatienorm 2014 (korteafstandsapparatuur)
Internetgebruik
Sommige functies van dit product hebben een internetverbinding
nodig om gegevens te kunnen uploaden en downloaden. Bij
gebruik van een internetverbinding via een mobiele telefoon of een
verbinding die per MB wordt betaald dient u er rekening mee te
houden dat het dataverbruik hoog kan zijn. Uw internetprovider kan
kosten in rekening brengen voor de hoeveelheid gegevens die u
overbrengt. Neem bij twijfel contract op met uw internetprovider
voor de geldende tarieven en beperkingen.
Over deze handleiding
Deze handleiding is een naslaghandleiding voor het bedienen van
de unit. Er wordt vanuit gegaan dat alle apparatuur is geĆÆnstalleerd
en geconfigureerd en dat het systeem gereed is voor gebruik.
Sommige functies zijn mogelijk niet geactiveerd of beschikbaar voor
schermafbeeldingen in de handleiding. Daarom komen screenshots
van menu's en dialoogvensters mogelijk niet overeen met uw unit.
Voorwoord | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
7
Belangrijke tekst die speciale aandacht van de lezer behoeft, wordt
als volgt aangegeven:
ƚ
Notitie: Wordt gebruikt om de aandacht van de lezer op een
opmerking of belangrijke informatie te richten.
Waarschuwing: Wordt gebruikt als het noodzakelijk
is personen te waarschuwen voorzichtig te werk te
gaan om letsel en/of schade aan personen/apparatuur
te voorkomen.
Handleidingversie
Deze handleiding is geschreven voor softwareversie 1.0. De
handleiding wordt voortdurend bijgewerkt en aangepast aan
nieuwe software-releases. De meest recente versie van de
handleiding kunt u downloaden in de relevante productsectie op
de volgende website:
ā€¢ www.lowrance.com
De handleiding op het scherm weergeven
Met de PDF-viewer in de unit kunt u de handleidingen en andere
PDF-bestanden op het scherm lezen. Handleidingen kunt u
downloaden in de relevante productsectie op de volgende website:
ā€¢ www.lowrance.com
De handleidingen kunnen gelezen worden vanaf een op de unit
aangesloten opslagapparaat of u kunt ze kopiƫren naar het interne
geheugen van de unit.
8
Voorwoord | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Voorwoord | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
9
10
Voorwoord | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Inhoud
17 Inleiding
17
Toetsen
18 Kaartlezer
18 Functies ontgrendelen
18 Apparaat registreren
19 De gebruikersinterface
19 De Home pagina
20 Pagina's met meerdere panelen
21 Applicatiepagina's
22 Dialoogvenster Systeem regelingen
23 Basisbediening
23 De unit in- en uitschakelen
23 Displayverlichting
24 Pagina's en panelen
24 Menu's
24 MOB-waypoint
25 Het touchscreen vergrendelen
25 Schermafdruk
27 Aanpassen van uw systeem
27 Wallpaper van de Home pagina aanpassen
27 De splitsing aanpassen op paginaā€™s met meerdere panelen
28 Data-overlay
28 Favoriete pagina's
30 Functies in- of uitschakelen
31 Kaarten
31 Het kaartpaneel
31 Kaartgegevens
32 Kaartbron selecteren
32 Vaartuigsymbool
32 Inzoomen op de kaart
32 De kaart verschuiven
33 Kaartoriƫntatie
33 Vooruit kijken
33 Informatie over kaartitems weergeven
Inhoud | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
11
34 De cursor gebruiken op het kaartpaneel
36
Panelen voor het zoeken van objecten op de kaart
36 3D kaarten
37 Kaartoverlay
38 C-MAP kaarten
43 Navionics-kaarten
48 Kaartinstellingen
51 Waypoints, routes en trails
51 De dialoogvensters Waypoints, Routes en Trails
51 Waypoints
54 Routes
58 Over trails
60 Navigeren
60 Over navigeren
60 Stuurpaneel
61 Navigeren naar cursorpositie
61 Een route navigeren
62 Navigeren met de stuurautomaat
63 Navigatie-instellingen
65 Sonar
65 Het beeld
66 Meerdere bronnen
66 Het beeld zoomen
66 Gebruik van de cursor op het beeld
67 Historie weergeven
67 Loggegevens opnemen
70 Sonarlogs uploaden naar C-MAP Genesis
70 Het beeld instellen
73 Geavanceerde opties
74 Meer opties
77 Sonarinstellingen
80 SideScan
80 Over SideScan
80 Het paneel SideScan
80 Het beeld zoomen
80 Gebruik van de cursor op het paneel
12
Inhoud | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
81 Historie weergeven
81
SideScan gegevens opnemen
81 Het beeld instellen
82 Geavanceerde opties
83 Meer opties
84 DownScan
84 Over DownScan
84 Het DownScan paneel
84 Het beeld zoomen
84 Gebruik van de cursor op het paneel
84 DownScan historie weergeven
85 DownScan gegevens opnemen
85 Instellen van het DownScan beeld
86 Geavanceerde opties
86 Meer opties
88 StructureMap
88 Over StructureMap
88 Het StructureMap beeld
88 StructureMap bronnen
89 StructureMap tips
90 StructureMaps gebruiken met topografische kaarten
90 Structuuropties
92 Infopanelen
92 Infopanelen
92 Dashboards
92 Het paneel aanpassen
93 Stuurautomaat trollingmotor
93 Veilige bediening met de stuurautomaat
94 De stuurautomaatcontroller voor de trollingmotor
94 Inschakelen en uitschakelen van de stuurautomaat
95 Indicatie stuurautomaat
95 Stuurautomaatmodi
99 Snelheidsregeling trollingmotor
100 Een trail opnemen en opslaan
100 Stuurautomaat instellen
Inhoud | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
13
102 Audio
102
Over de audiofunctie
102 De audiocontroller
103 Audiosysteem opzetten
103 Een audiobron selecteren
104 Een AM/FM-radio gebruiken
105 AIS
105 Over AIS
105 Selecteren van een AIS-doel
105 Zoeken naar AIS vaartuigen
106 Doelinformatie weergeven
107 Boot met AIS oproepen
107 AIS SART
109 Vaartuigalarmen
109 Symbolen AIS doelen
110 Vaartuiginstellingen
112 Menu Alarms (Alarmen)
112 Over het alarmsysteem
112 Typen meldingen
112 Alarmindicatie
113 Een melding bevestigen
113 Alarminstellingen
113 Dialoogvensters Alarmen
115 Afstandsbediening van de MFD
115 Opties voor afstandsbediening
115 Smartphones en tablets
118 Uw telefoon gebruiken met de MFD
118 Over telefoonintegratie
118 Een telefoon aansluiten en koppelen
119 Telefoonmeldingen
121 Problemen met de telefoon oplossen
122 Bluetooth-apparaten beheren
14
Inhoud | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
123 Tools en instellingen
123
De werkbalk
124 Instellingen
130 Onderhoud
130 Preventief onderhoud
130 Controleren van de connectoren
130 Reinigen van de display-unit
131 Kalibratie touchscreen
131 Registratie van NMEA gegevens
132 Software updates
134 Servicerapport
135 Back-up maken van uw systeemgegevens
138 Simulator
138 Info over
138 Winkelmodus
138 Simulator bronbestanden
139 Geavanceerde simulatorinstellingen
140 Integratie van apparaten van derden
140 Integratie SmartCraft VesselView
141 Suzuki motorintegratie
141 Yamaha Motor integratie
141 Evinrude motorintegratie
142 Power-Pole-ankers
Inhoud | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
15
16
Inhoud | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Inleiding
Toetsen
ELITE TiĀ²
A
B
C
D
A Knop Pagina's
ā€¢ Druk hier eenmaal op om de startpagina te activeren, druk
herhaaldelijk kort om de favoriete pagina's te doorlopen
B Knoppen voor in-/uitzoomen en MOB-knop
ā€¢ Druk hierop om in en uit te zoomen
ā€¢ Door beide knoppen tegelijk ingedrukt te houden, wordt
een Man Overboard (MOB) waypoint opgeslagen op de
huidige vaartuigpositie
C Waypoint-knop
ā€¢ Druk om het dialoogvenster Nieuw waypoint te openen
ā€¢ Druk twee keer om een waypoint op te slaan
ā€¢ Houd ingedrukt om het dialoogvenster Zoeken te openen
D Aan/uit-knop
ā€¢ Druk om de unit in te schakelen
ā€¢ Houd ingedrukt om de unit uit te schakelen
ā€¢ Druk Ć©Ć©n keer om het dialoogvenster Systeembediening
te openen en druk herhaaldelijk kort om de helderheid
van de schermverlichting te doorlopen
1
Inleiding | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
17
Kaartlezer
U kunt een geheugenkaart gebruiken voor:
ā€¢ Kaartgegevens
ā€¢ Software updates
ā€¢ Overdracht van gebruikersgegevens
ā€¢ Systeemback-ups
ƚ
Notitie: Zorg dat u geen bestanden downloadt, overdraagt of
kopieert naar een kaart met cartografische producten. Dat kan
de cartografische informatie op de kaart beschadigen.
Functies ontgrendelen
Een aantal extra functies kunnen afzonderlijk worden gekocht. Deze
functies kunnen worden ontgrendeld door een ontgrendelingscode
in te voeren.
Selecteer de functie die u wilt ontgrendelden. Volg de instructies
voor het aanschaffen en invoeren van de functie-
ontgrendelingscode.
Nadat een functie-ontgrendelingscode is ingevoerd in de unit, is de
functie beschikbaar voor gebruik.
ƚ
Notitie: De optie Functie ontgrendelen is alleen beschikbaar als
uw unit een vergrendelde functie ondersteunt.
Apparaat registreren
U wordt tijdens het opstarten gevraagd om uw apparaat te
registreren. U kunt zich ook registreren met de optie Registreren in
het dialoogvenster Systeeminstellingen. Registratie kan als volgt
worden uitgevoerd:
ā€¢ Vanaf het apparaat als dat is verbonden met internet
ā€¢ Via een smartphone met toegang tot internet
ā€¢ Via de telefoon
18
Inleiding | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
De gebruikersinterface
De Home pagina
De Home pagina is op elk moment toegankelijk door kort op de
knop Paginaā€™s te drukken.
A Instellingen
Hiermee opent u het dialoogvenster Instellingen. Gebruik
dit om het systeem te configureren.
B Applicaties
Selecteer een knop om de applicatie weer te geven als
paneel op volledig paginaformaat.
Houd een knop ingedrukt om vooraf geconfigureerde
snelsplits pagina's weer te geven voor de applicatie.
C Knop Sluiten
Selecteer deze knop om de Home pagina te verlaten en
terug te keren naar de vorige actieve pagina.
D Favorieten
Selecteer een knop om de paneelcombinatie weer te
geven.
Houd een favorietenknop ingedrukt om de
bewerkingsmodus voor het favorietenpaneel te openen.
2
De gebruikersinterface | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
19
E Werkbalk
Selecteer een knop voor toegang tot dialoogvensters waar
u een taak kunt uitvoeren of waar u naar opgeslagen
informatie kunt bladeren.
Pagina's met meerdere panelen
Een pagina kan meerdere panelen bevatten. Het aantal panelen op
een pagina is afhankelijk van de grootte van uw unit.
Paneelformaten in een pagina met meerdere panelen kunnen
worden aangepast in het dialoogvenster Systeem regelingen. Zie
"De splitsing aanpassen op paginaā€™s met meerdere panelen" op pagina 27.
Op een pagina met meerdere panelen kan er slechts een paneel
tegelijk actief zijn. Het actieve paneel heeft een rand.
U hebt alleen toegang tot het paginamenu van het actieve paneel.
Een paneel activeren:
ā€¢ Tik op het paneel dat u wilt activeren
Pagina met 2 panelen Pagina met 3 panelen
20
De gebruikersinterface | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
Applicatiepagina's
A Bedieningsbalk
B Applicatiepaneel
C Menu
Snelsplits paginaā€™s
Elke applicatie met volledig beeld beschikt over diverse vooraf
geconfigureerde snelsplits pagina's. Ze tonen de geselecteerde
applicatie in combinatie met een van de andere panelen.
ƚ
Notitie: Het aantal snelsplits pagina's kan niet worden
gewijzigd. De pagina's kunnen ook niet worden aangepast of
verwijderd.
Open een snelsplits pagina door de applicatie-knop op de Home
pagina ingedrukt te houden.
De gebruikersinterface | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
21
Favoriete pagina's
Het systeem wordt geleverd met vooraf geconfigureerde favoriete
pagina's. U kunt de vooraf geconfigureerde pagina's aanpassen en
uw eigen favoriete pagina's toevoegen. Zie "Nieuwe favoriete pagina's
toevoegen" op pagina 29.
De weergavegrootte van de unit bepaalt het aantal panelen dat kan
worden opgenomen op een favoriete pagina.
Dialoogvenster Systeem regelingen
Het dialoogvenster Systeem regelingen biedt snelle toegang tot
basisinstellingen van het systeem.
Welke pictogrammen in het dialoogvenster worden weergegeven
hangt af van de operationele modus en de aangesloten apparatuur.
Voor functies die in- en uitgeschakeld kunnen worden, geeft een
oranje balk langs de bovenzijde van het pictogram aan dat de
functie is geactiveerd.
Geef het dialoogvenster weer door:
ā€¢ op de Aan/uit-knop te drukken
22
De gebruikersinterface | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
Basisbediening
De unit in- en uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld door op de aan/uit-knop te
drukken.
Houd de Aan/uit-knop ingedrukt om de unit uit te schakelen
U kunt de unit ook uitschakelen in het dialoogvenster Systeem
regelingen.
Als de Aan/uit-knop wordt losgelaten voordat de apparatuur is
uitgeschakeld, wordt de uitschakeling geannuleerd.
Voor de eerste keer opstarten
Wanneer de apparaat de eerste keer wordt opgestart, of na het
herstellen van de fabrieksinstellingen, worden verschillende
dialoogvensters op de unit weergegeven. Volg de aanwijzingen in
de dialoogvensters om de basisinstellingen in te voeren.
In het dialoogvenster Systeem regelingen kunt u verdere
instellingen invoeren en instellingen later wijzigen.
De modus Standby
In de standby-modus worden de sonar en het achtergrondlicht
voor het touchscreen en de toetsen uitgeschakeld om energie te
besparen. Het systeem blijft op de achtergrond actief.
U kunt de standby-modus selecteren in het dialoogvenster Systeem
regelingen.
Schakel vanuit de standby-modus naar normale werking door de
Aan/uit-knop kort in te drukken.
Displayverlichting
Helderheid
U kunt de vooraf ingestelde verlichtingsniveaus doorlopen door
telkens kort op de Aan/uit-knop te drukken.
De achtergrondverlichting van het display kan ook worden
ingesteld in het dialoogvenster Systeem regelingen.
3
Basisbediening | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
23
Nachtmodus
De nachtmodus kan worden geactiveerd in het dialoogvenster
Systeem regelingen.
De optie Nachtmodus zorgt voor een optimaal kleurpalet en
achtergrondverlichting in omstandigheden met weinig licht.
Pagina's en panelen
Pagina's worden geselecteerd op de startpagina.
Panelen op volledige pagina:
ā€¢ Selecteer de relevante applicatieknop
Favoriete pagina's:
ā€¢ Selecteer de relevante favorietenknop
Vooraf gedefinieerde snelsplits pagina's:
ā€¢ Houd de betreffende applicatieknop ingedrukt
Op een pagina met meerdere panelen kan er slechts een paneel
tegelijk actief zijn. Het actieve paneel heeft een rand. U hebt alleen
toegang tot het paginamenu van het actieve paneel.
Zo activeert u een paneel op een pagina met meerdere panelen:
ā€¢ Tik op het paneel
Menu's
Een paneelmenu weergeven:
ā€¢ Selecteer de Menu-knop
Om terug te keren naar het vorige menuniveau:
ā€¢ Selecteer de menuoptie Terug
Een paneelmenu verbergen:
ā€¢ Veeg het menu naar rechts
MOB-waypoint
In een noodsituatie kunt u een Man Overboord (MOB)-waypoint
opslaan op de huidige positie van het vaartuig.
24
Basisbediening | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Een MOB aanmaken
Om een MOB-waypoint te maken:
ā€¢ Druk de knop Inzoomen (+) en de knop Uitzoomen (-) tegelijk in
Als u de MOB-functie activeert, wordt automatisch Ć©Ć©n van de
volgende acties uitgevoerd:
ā€¢ Op de positie van het vaartuig wordt een MOB-waypoint
geplaatst
ā€¢ Het display schakelt over naar een ingezoomd kaartpaneel,
gecentreerd op de positie van het vaartuig
ā€¢ Het systeem geeft informatie over terugnavigeren naar het MOB-
waypoint
Er kunnen meerdere MOB-waypoints worden gemaakt. Het vaartuig
blijft navigatie-informatie terug naar het initiƫle MOB-waypoint
tonen. De navigatie naar daaropvolgende MOB-waypoints dient
handmatig plaats te vinden.
Een MOB verwijderen
U kunt een MOB-waypoint uit het menu verwijderen als de MOB is
geactiveerd.
Stoppen met navigeren naar MOB
Het systeem blijft navigatiegegevens naar het MOB-waypoint
weergeven totdat de navigatie in het menu wordt geannuleerd.
Het touchscreen vergrendelen
U kunt een touchscreen tijdelijk vergrendelen om te voorkomen dat
het per ongeluk wordt bediend.
U vergrendelt het touchscreen in het dialoogvenster Systeem
regelingen.
Als de aanraakvergrendeling actief is, kunt u de unit nog wel met de
knoppen bedienen.
U heft de vergrendeling op door kort op de Aan/uit-knop te
drukken.
Schermafdruk
Het maken van een schermafdruk:
Basisbediening | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
25
ā€¢ Druk de knop Pagina's en de Aan/uit-knop tegelijk in
Schermafdrukken worden in het interne geheugen opgeslagen.
26
Basisbediening | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Aanpassen van uw systeem
Wallpaper van de Home pagina aanpassen
U kunt de wallpaper van de Home pagina aanpassen. U kunt een
foto uit het systeem selecteren of uw eigen foto in .jpg- of .png-
indeling gebruiken.
De beelden kunnen zich op elke gewenste locatie bevinden die
zichtbaar is in de bestandsbrowser. Als u een foto kiest als
wallpaper, wordt deze automatische gekopieerd naar de map
Wallpaper.
De splitsing aanpassen op paginaā€™s met
meerdere panelen
1. Open de pagina met meerdere panelen
2. Open het dialoogvenster Systeem regelingen
3. Selecteer de optie Splitsing aanpassen. Het
aanpassingspictogram wordt weergegeven op de pagina met
meerdere panelen.
4. Gebruik het aanpassingspictogram om de splitsing naar de
gewenste positie te verplaatsen
5. Gebruik de menuopties om uw wijzigingen op te slaan of te
annuleren.
4
Aanpassen van uw systeem | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
27
Data-overlay
U kunt gegevens als overlay projecteren op een kaart en op
sonarpagina's. De data-overlay wordt afzonderlijk ingesteld voor
elke standaardpagina, favoriete pagina en voor de vooraf
gedefinieerde gesplitste paginaā€™s.
De informatie kan bestaan uit elk op het netwerk beschikbare
gegevensitem.
U kunt Data-overlay in- en uitschakelen in het dialoogvenster
Systeem regelingen.
Overlaygegevens wijzigen
Gebruik de knop Overlay wijzigen in het dialoogvenster Systeem
regelingen om de overlaygegevens te bewerken.
Selecteer in de bewerkingsmodus de dataoverlay die u wilt wijzigen,
en:
ā€¢ gebruik de menuoptie om de gegevens te wijzigen of
configureren
ā€¢ sleep het vak met de overlaygegevens om de positie van de
overlay te wijzigen
Favoriete pagina's
28
Aanpassen van uw systeem | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
Nieuwe favoriete pagina's toevoegen
1. Selecteer het pictogram Nieuw op het favorietenpaneel op de
Home pagina om het dialoogvenster Pagina editor te openen
2. U kunt paginapictogrammen slepen en neerzetten om een
nieuwe pagina op te zetten
3. (Optioneel) Paneelindeling wijzigen (alleen mogelijk bij 2 of
meer panelen)
4. Sla de pagina-layout op.
Het systeem toont de nieuwe favoriete pagina en de nieuwe pagina
wordt toegevoegd aan de lijst met favoriete pagina's op de Home
pagina.
Favoriete pagina's bewerken
1. Selecteer het pictogram Wijzigen in het favorietenpaneel:
-
Selecteer het pictogram X op een pictogram onder
Favorieten om de pagina te verwijderen
- Selecteer het toolpictogram op een van de pictogrammen
onder Favorieten om het dialoogvenster Pagina editor weer
te geven
2. Panelen toevoegen of verwijderen In het dialoogvenster Pagina
editor
3. Sla uw wijzigingen op of doe ze weg om de modus Favorieten
bewerken te verlaten.
Aanpassen van uw systeem | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
29
Functies in- of uitschakelen
Een compatibel apparaat dat wordt verbonden met het NMEA 2000
netwerk wordt automatisch geĆÆdentificeerd door het systeem. Als
dat niet het geval is, kunt u deze functie inschakelen in het
dialoogvenster Geavanceerde instellingen.
In dit dialoogvenster kunt u ook functies uitschakelen.
30
Aanpassen van uw systeem | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
Kaarten
Het kaartpaneel
A Noordindicator
B Vaartuig
C Kaartschaal
D Rasterlijnen*
E Afstandsringen*
* Optionele kaartitems. Optionele kaartitems kunnen worden in- en
uitgeschakeld vanuit het dialoogvenster Kaartinstellingen.
Kaartgegevens
Het systeem kan worden geleverd met vooraf geĆÆnstalleerde
kaarten.
Ga naar de website voor het volledige aanbod van ondersteunde
kaarten.
ƚ
Notitie: De kaartopties hangen af van de kaart die u gebruikt.
ƚ
Notitie: Als de elektronische kaart wordt verwijderd, schakelt
het systeem niet automatisch over naar vooraf geladen kaarten.
Een kaart met lage resolutie wordt weergegeven tot u de
5
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
31
elektronische kaart terugplaatst of handmatig terugschakelt
naar de vooraf geladen kaarten.
Kaartbron selecteren
De beschikbare kaartbronnen worden weergegeven in het menu.
Als u over identieke kaartbronnen beschikt selecteert het systeem
automatisch de kaart met de meeste kaartdetails voor uw
weergegeven regio.
Dubbele kaartbronnen tonen
Als u over verschillende kaartbronnen beschikt kunt u twee
verschillende kaartbronnen tegelijk op een pagina met twee
kaartpanelen weergeven.
Activeer iedere kaartpagina en selecteer de bron in het menu.
Vaartuigsymbool
Als het systeem over een geldige GPS-positievergrendeling
beschikt, geeft het vaartuigsymbool de vaartuigpositie aan. Als er
geen GPS-positie beschikbaar is, staat er een vraagteken in het
vaartuigsymbool.
ƚ
Notitie: Zonder een vaarrichtingssensor op het netwerk,
oriƫnteert het vaartuigpictogram zich met behulp van de
grondkoers (COG).
Inzoomen op de kaart
Op het kaartpaneel worden bereikschalen en bereikringen getoond
(indien ingeschakeld). U kunt de schaal wijzigen door in en uit te
zoomen op de kaart.
U zoomt in op de kaart door:
ā€¢ De zoomknoppen (+ of -) te selecteren
ā€¢ Op de + en - knoppen te drukken
De kaart verschuiven
U kunt de kaart in alle richtingen verschuiven door:
ā€¢ Sleep met uw vinger over het scherm
32
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Kaartoriƫntatie
U kunt opgeven hoe de kaart wordt geroteerd in het paneel. Het
kaartoriƫntatiesymbool in de rechterbovenhoek van het paneel
geeft het noorden aan.
Noord boven Vaarrichting boven Koers boven
Noord boven
Toont de kaart met het noorden naar boven.
Vaarrichting boven
Toont de kaart met de vaarrichting van het vaartuig (A) naar boven.
Vaarrichtingsinformatie wordt ontvangen van een kompas. Als er
geen vaarrichting beschikbaar is, wordt de COG van de GPS
gebruikt.
Koers boven
De kaartrichting hangt af van of u al dan niet navigeert:
ā€¢ Als u navigeert, is de gewenste koerslijn (B) naar boven gericht
ā€¢ Als u niet navigeert, is de richting waarin het vaartuig vaart (COG)
naar boven gericht
Vooruit kijken
Verplaatst het vaartuigpictogram op het paneel om uw zicht vĆ³Ć³r
het vaartuig te maximaliseren.
Informatie over kaartitems weergeven
Wanneer u een kaartitem, waypoint, route of doel selecteert, wordt
de basisinformatie voor het geselecteerde item getoond. Selecteer
het pop-upvenster van het kaartitem om alle beschikbare informatie
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
33
voor dat item weer te geven. U kunt het dialoogvenster met
gedetailleerde informatie ook vanuit het menu openen.
ƚ
Notitie: Als u geschikte C-MAP kaarten bekijkt op uw systeem
kunt u objecten op zee selecteren en informatie over diensten
en multimedia (foto's) weergeven die beschikbaar zijn voor de
locatie van het object.
ƚ
Notitie: Pop-upinformatie moet ingeschakeld zijn in de
kaartinstellingen om de basisinformatie van een item te kunnen
bekijken.
De cursor gebruiken op het kaartpaneel
De cursor wordt niet standaard getoond op het kaartpaneel.
Als u de cursor activeert, verschijnt een venster met de
cursorpositie. Als de cursor actief is, pant of roteert de kaart niet om
het vaartuig te volgen.
Selecteer de menuoptie Cursor wissen om de cursor en het
cursorvenster van het paneel te verwijderen. Hiermee centreert u
ook de kaart op de vaartuigpositie.
Selecteer de menuoptie Cursor herstellen om de cursor op de
vorige locatie weer te geven. De opties Cursor wissen en Cursor
herstellen zijn handige functies om te wisselen tussen de huidige
locatie van het vaartuig en de cursorpositie.
Ga naar cursor
U kunt navigeren naar een geselecteerde positie op het beeld door
de cursor op het paneel te plaatsen en vervolgens in het menu de
optie Ga naar Cursor te gebruiken.
34
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
De functie Cursorondersteuning
Met de functie Cursorondersteuning kunt u de cursor nauwkeurig
gebruiken en plaatsen zonder gegevens met uw vinger te
bedekken.
Activeer de cursor op het paneel en houd uw vinger vervolgens
ingedrukt op het scherm om het cursorsymbool te veranderen in
een selectiecirkel, die boven uw vinger verschijnt.
Sleep de selectiecirkel zonder uw vinger van het scherm te halen
naar de gewenste positie.
Als u uw vinger van het scherm haalt, keert de cursor terug naar de
gewone cursorfunctie.
Afstand meten
De cursor kan worden gebruikt voor het meten van de afstand
tussen uw vaartuig en een geselecteerde positie, of tussen 2 punten
op het kaartpaneel.
1. Plaats de cursor op het punt van waaraf u de afstand wilt meten.
Start de meetfunctie in het menu
-
De meetsymbolen verschijnen met een lijn die loopt van het
midden van het vaartuig naar de cursorpositie. De afstand
wordt getoond in het cursorinformatievenster.
2. De meetpunten kunnen worden verplaatst door pictogrammen
te slepen terwijl de meetfunctie actief is.
ƚ
Notitie: De vaarrichting wordt altijd gemeten
van het grijze
pictogram naar het blauwe pictogram.
De meetfunctie kan ook worden gestart zonder een actieve cursor.
Beide meetpictogrammen zijn dan in eerste instantie op de positie
van het vaartuig geplaatst. Het grijze pictogram volgt het vaartuig
als het in beweging is, en het blauwe pictogram blijft op de locatie
die u hebt opgegeven toen u de functie startte. De meetpunten
kunnen worden verplaatst door de pictogrammen te slepen.
U beƫindigt de meetfunctie door de menuoptie Meten stoppen te
selecteren.
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
35
Panelen voor het zoeken van objecten op
de kaart
Hier kunt u in een kaartpaneel zoeken naar andere vaartuigen en
verschillende items op de kaart.
Activeer de cursor in het paneel om vanaf de cursorpositie te
zoeken. Als de cursor niet actief is, zoekt het systeem naar items
vanaf de positie van het vaartuig.
ƚ
Notitie: U moet een AIS ontvanger aansluiten om naar
vaartuigen te kunnen zoeken.
3D kaarten
De 3D optie geeft een driedimensionale grafische weergave van
land- en zeecontouren.
ƚ
Notitie: Alle kaarttypen werken in de 3D modus, maar zonder
3D cartografie voor het betreffende gebied lijkt de kaart vlak.
Als de optie voor 3D kaarten is geselecteerd verschijnen de
pictogrammen Pannen (A) en Roteren (B) in het kaartpaneel.
De weergavehoek bepalen
U kunt de weergavehoek bepalen door het pictogram Roteren te
selecteren en het kaartpaneel vervolgens te pannen.
ā€¢ Om de weergegeven richting te wijzigen, pant u horizontaal
ā€¢ Om de kantelingshoek van de weergave te wijzigen, pant u
verticaal
ƚ
Notitie: Als op de vaartuigpositie gecentreerd is, kan alleen de
kantelingshoek aangepast worden. De weergaverichting wordt
bepaald via de instelling Kaartoriƫntatie. Zie "Kaartoriƫntatie" op
pagina 33.
36
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
De 3D kaart verschuiven
U kunt de kaart in een willekeurige richting bewegen door het
pictogram Pannen te selecteren en in de gewenste richting te
draaien.
De kaart op de vaartuigpositie positioneren:
ā€¢ Druk op de Exit-toets
ā€¢ Selecteer de menuoptie Terug naar vaartuig
Kaartoverlay
U kunt verschillende overlays op een kaartpaneel weergeven.
Wanneer een overlay is geselecteerd, wordt het kaartmenu
aangevuld met de basisfuncties voor de geselecteerde overlay.
Gedetailleerde informatie over de opties van het overlaymenu is te
vinden in afzonderlijke hoofdstukken in deze handleiding.
Genesis live
ƚ
Notitie: Alleen beschikbaar bij het bekijken van Lowrance of C-
Map kaartbronnen.
Genesis live is een real-time functie waarmee de unit een overlay
maakt van dieptecontouren op basis van live sonarpeilingen. De
Genesis live sonarpeilingen worden vastgelegd op en weergeven
vanaf de geheugenkaart van de unit.
Als u de geheugenkaart verwijdert of als deze vol raakt, wordt de
functie uitgeschakeld en wordt de optie uitgeschakeld in het menu.
ā€¢ Hoe meer doorgangen van een gebied zijn vastgelegd in het live
sonarlog, hoe beter uw Genesis live kaarten zullen zijn.
ā€¢ Genesis live is nauwkeurig tot 20 knopen.
ā€¢ Genesis live kan opnemen vanaf een netwerktransducer.
ā€¢ De gegevensregistratie en -weergave vindt plaats op de unit met
de geheugenkaart. Genesis live kaarten worden niet gedeeld via
het netwerk.
ƚ
Notitie: Genesis Live gegevens zijn niet gecorrigeerd voor
getijden-offsets.
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
37
Genesis live menuopties
Transparantie
Hiermee past u de transparantie van de overlay aan.
Contourinterval
Definieert de dichtheid van de weergegeven dieptecontouren.
Dieptepalet
Regelt het kleurenpalet dat wordt gebruikt voor het inkleuren van
dieptegebieden.
ā€¢ Kaart synchroniseren - synchroniseert de Genesis live laag naar
hetzelfde palet als het kaartdieptepalet dat is gedefinieerd in het
kaartmenu (onder Kaartopties, Bekijken, Dieptepalet). Met deze
optie kunnen aangepaste paletten worden gedefinieerd in het
kaartmenu en toegepast op de Genesis laag.
ā€¢ Navigatie - gebruikt het navigatiepalet.
ā€¢ Dieptearcering - gebruikt het dieptearceringspalet.
ā€¢ Papieren kaart - gebruikt het papieren kaart-palet.
ā€¢ Veiligheidsarcering - gebruikt de veiligheidsdiepte-instelling om
de kleur te arceren van gebieden die ondieper zijn dan de
ingestelde veiligheidsdiepte. Schakelt ook de optie
Veiligheidsdiepte op het Genesis live menu in.
Veiligheidsdiepte
Stelt de veiligheidsdiepte in. Gebieden die ondieper zijn dan de
veilige minimale diepte worden gearceerd. Deze optie is alleen
beschikbaar als het palet voor veiligheidsarcering is geselecteerd.
C-MAP kaarten
Hieronder worden alle mogelijk menuopties van C-MAP kaarten
beschreven. De beschikbare functies en menuopties kunnen per
gebruikte kaart verschillen. In dit hoofdstuk ziet u de menu's van
een C-MAP kaart.
ƚ
Notitie: Menu-opties die niet beschikbaar zijn voor de
getoonde kaart worden in grijs weergegeven.
38
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
C-MAP getijden en stromingen
Het systeem kan getijden en stromingen van C-MAP weergeven.
Met deze informatie is het mogelijk om de tijd, het niveau, de
richting en de krachtvan stromingen en getijden te bepalen. Dit is
een belangrijk hulpmiddel bij de planning en navigatie van een trip.
Bij een groter zoombereik worden de getijden en stromingen
weergegeven als vierkante pictogrammen met de letter T (Tides/
getijden) of C (Current/stroming). Als u een van de pictogrammen
selecteert, wordt informatie over het getijde of de stroming
getoond.
Dynamische gegevens over de stroming kunt u bekijken door te
zoomen binnen een zoombereik van 1 nautische mijl. Bij dat bereik
veranderen de stromingspictogrammen in geanimeerde
dynamische pictogrammen die de snelheid en richting van de
stroming laten zien. Dynamische pictogrammen zijn zwart (meer
dan 6 knopen), rood (meer dan 2 knopen en minder of gelijk aan 6
knopen), geel (meer dan 1 knoop en minder of gelijk aan 2 knopen)
of groen (gelijk aan of minder dan 1 knoop), afhankelijk van de
stroming op die locatie.
Als er geen stroming is (0 knopen) wordt dit weergegeven als een
vierkant wit pictogram.
Statische stromings- en
getijdenpictogrammen
Dynamische stromingspictogrammen
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
39
Speciale kaartopties voor C-MAP
Oriƫntatie, Kijk vooruit, 3D en Kaartbron (eerder in dit hoofdstuk
beschreven) komen veel voor bij alle typen kaarten.
Foto-overlay
Met deze optie kunt u satellietfoto's van een gebied als overlay
weergeven op de kaart. De beschikbaarheid van dergelijke foto's is
beperkt tot bepaalde gebieden en kaartversies.
U kunt foto-overlays in 2D of 3D weergeven.
Geen foto-overlay Foto-overlay, alleen land Volledige foto-overlay
Fototransparantie
Met deze optie stelt u de doorzichtigheid van de foto-overlay in.
Met minimale transparantie zijn de kaartdetails vrijwel verborgen
door de foto.
Minimale transparantie
Transparantie op 80
Rasterkaarten
Wijzigt de weergave in die van een traditionele papieren kaart.
Rastertransparantie
Regelt de transparantie van rasterbeelden.
40
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Hoge res. bathymetrie
Bepaalt of een hogere of lagere concentratie van contourlijnen
wordt getoond.
Kaart detail
ā€¢ Volledig - toont alle informatie die beschikbaar is voor de
gebruikte kaart.
ā€¢ Gemiddeld - toont de minimale informatie die volstaat voor
navigatie.
ā€¢ Laag - toont het primaire niveau van informatie die niet
verwijderd kan worden, en bevat informatie die in alle
geografische gebieden vereist is. Het is niet bedoeld als
informatie die volstaat voor veilige navigatie.
Kaartcategorieƫn
Er bestaan diverse categorieƫn en subcategorieƫn. U kunt deze
afzonderlijk in- en uitschakelen, afhankelijk van het soort informatie
dat u wilt weergeven.
De categorieƫn van het dialoogvenster zijn afhankelijk van de
gebruikte kaarten.
Reliƫfweergave
Geeft de zeebodem in reliƫf weer.
Geen contouren
Verwijdert de contourlijnen van de kaart.
Dieptepalet
Regelt het dieptepalet dat op de kaart wordt gebruikt.
Dieptefilter
Filtert dieptewaarden uit die minder diep zijn dan de geselecteerde
dieptefilterlimiet.
Veiligheidsdiepte
Kaarten maken gebruik van verschillende tinten blauw voor
onderscheid tussen ondiep water (lichtere tinten) en diep water
(donkerder tinten). Na inschakeling van Veiligheidsdiepte geeft u de
gewenste limiet voor de veiligheidsdiepte op. De Veiligheidsdiepte
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
41
bepaalt de limiet waarbij diepten niet meer blauw worden
weergegeven.
Arcering
Geeft verschillende delen van de zeebodem een andere kleurtint,
afhankelijk van de gekozen arceringscategorie.
ƚ
Notitie: De arceringsopties Samenstelling en Begroeiing zijn
niet van toepassing op C-MAP-kaarten.
Diepte 1 en diepte 2
Vooraf ingestelde diepten die de verschillende diepten in
verschillende kleuren arceren.
Aangepast
U kunt de dieptedrempel, kleur en ondoorzichtigheid
(transparantie) van kleurarcering aanpassen voor diepte 1 en diepte
2.
3D vergroting
Deze grafische instellingen zijn alleen beschikbaar in de modus 3D.
Overdrijving kan worden toegepast op de getekende hoogte van
heuvels op het land en op troggen in het water om deze hoger of
dieper te laten lijken.
ƚ
Notitie: Deze optie wordt in grijs weergegeven als deze
gegevens niet beschikbaar zijn voor de geplaatste kaart.
42
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Genesis Layer
De Genesis Layer geeft contouren in hoge resolutie weer die zijn
bijgedragen door Genesis-gebruikers en die de kwaliteitscontrole
hebben doorstaan.
Deze optie schakelt de Genesis Layer in/uit op de kaartweergave.
Alleen beschikbaar als de C-MAP kaart Genesis Layer gegevens
bevat.
Navionics-kaarten
Voor sommige Navionics-functies zijn de recentste gegevens van
Navionics vereist. Voor deze functies wordt een bericht
weergegeven dat de functie niet beschikbaar is als niet de juiste
Navionics-kaart(en) of het juiste kaartgeheugen zijn geplaatst. Ga
voor meer informatie over de vereisten voor deze functies naar
www.navionics.com.
U kunt ook een bericht ontvangen als u probeert een beschermde
functie te gebruiken, terwijl de Navionics mediakaart niet is
geactiveerd. Neem contact op met Navionics om de kaart te
activeren.
Speciale kaartopties Navionics
Oriƫntatie, Kijk vooruit, 3D en Kaartbron (eerder in dit hoofdstuk
beschreven) komen veel voor bij alle typen kaarten.
Foto-overlay
Met deze optie kunt u satellietfoto's van een gebied als overlay
weergeven op de kaart. De beschikbaarheid van dergelijke foto's is
beperkt tot bepaalde gebieden en kaartversies.
U kunt foto-overlays in 2D of 3D weergeven.
Geen foto-overlay Foto-overlay, alleen land Volledige foto-overlay
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
43
Fototransparantie
Met deze optie stelt u de doorzichtigheid van de foto-overlay in.
Met minimale transparantie zijn de kaartdetails vrijwel verborgen
door de foto.
Minimale transparantie Maximale transparantie
Kaartarcering
Deze functie voegt terreininformatie toe aan de kaart.
Vis afstand
Selecteer het bereik van de diepten die Navionics met een andere
kleur moet vullen.
Zo kunt u een bepaald dieptebereik markeren als u wilt vissen. Dit
bereik is net zo nauwkeurig als de gegevens op de onderliggende
kaart. Dat betekent dat als de kaart een interval van 5 meter heeft
voor contourlijnen, ook de arcering wordt afgerond naar de
dichtstbijzijnde beschikbare contourlijn.
Geen dieptemarkering Bereik dieptemarkering: 6 tot 12 meter
44
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Markering van ondiep water
Hiermee markeert u gebieden met ondiep water tussen 0 en de
geselecteerde diepte (max. 10 meter).
Geen ondiep water gemarkeerd Markering van ondiep water: 0 m - 3 m
Veiligheidsdiepte
De Navionics-kaarten gebruiken verschillende schakeringen blauw
om onderscheid te maken tussen ondiep en diep water.
Veiligheidsdiepte, op basis van een geselecteerde limiet, wordt
zonder blauwe schakeringen getekend.
ƚ
Notitie: De ingebouwde Navionics-database bevat gegevens
tot een diepte van 20 m. Daarna is alles wit.
Community wijzigingen
Hiermee schakelt u de kaartlaag met de Navionics-wijzigingen in.
Dit zijn gebruikerswijzigingen of -informatie die door gebruikers zijn
geĆ¼pload naar Navionics Community en die op Navionics-kaarten
beschikbaar gemaakt worden.
Raadpleeg voor meer informatie de Navionics-informatie bij uw
kaart of ga naar de website van Navionics: www.navionics.com.
SonarChart
Het systeem biedt ondersteuning voor de functie Navionics
SonarChart.
SonarChart toont een bathymetrische kaart met contourdetails op
hoge resolutie en standaardnavigatiegegevens. Raadpleeg voor
meer informatie www.navionics.com.
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
45
SonarChart Live
SonarChart Live is een livefunctie waarbij het apparaat een overlay
maakt van dieptecontouren op basis van uw eigen sonargeluiden.
Wanneer u SonarChart Live overlay selecteert, wordt het menu
uitgevouwen en worden de opties van SonarChart Live
weergegeven.
Transparantie
De SonarChart Live-overlay wordt weergegeven boven op andere
kaartgegevens. Bij minimale transparantie zijn de kaartgegevens
volledig bedekt. Pas de transparantie aan zodat de kaartdetails
zichtbaar zijn.
Minimum diepte
Hiermee past u aan wat SonarChart Live beschouwt als
veiligheidsdiepte. Dit is van invloed op het kleurgebruik in het
SonarChart Live-gebied. Wanneer het vaartuig de veiligheidsdiepte
nadert, verandert het SonarChart Live-gebied geleidelijk van
eenvoudig grijs/wit in rood.
SCL geschiedenis
ƚ
Notitie: Als er geen actief Navionics kaartabonnement wordt
gevonden, verandert de menuoptie SonarChart Live in SCL
geschiedenis.
Selecteer deze optie om eerder vastgelegde gegevens weer te
geven op de kaart-overlay.
SC Density
Hiermee beheert u de dichtheid van de contouren in SonarChart en
SonarChart Live.
Gekleurde zeebodem delen
Wordt gebruikt om verschillende dieptegebieden in verschillende
tinten blauw weer te geven.
Navionics dynamische pictogrammen voor getijden en
stromingen
Getijden en stromingen worden met een meter en een pijl
weergegeven in plaats van met de ruitvormige pictogrammen die
46
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
worden gebruikt voor statische informatie over getijden en
stromingen.
De gegevens over getijden en stromingen die beschikbaar zijn voor
Navionics-kaarten zijn gerelateerd aan een bepaalde datum en tijd.
Het systeem maakt een animatie van de pijlen en/of meters om de
ontwikkeling van getijden en stromingen over een bepaalde
tijdsperiode te laten zien.
Dynamische getijdeninformatie Dynamische stromingsinformatie
De volgende pictogrammen en symbolen worden gebruikt:
Huidige snelheid
De lengte van de pijl is afhankelijk van de snelheid, en het symbool
draait mee met de richting van de stroming. De stromingssnelheid
wordt in het pictogram getoond. Het rode pictogram wordt
gebruikt als de huidige stromingssnelheid toeneemt, en het blauwe
pictogram als deze afneemt.
Hoogte getij
De meter heeft 8 labels en is ingesteld op absolute minimale of
maximale waarde van de geƫvalueerde dag. De rode pijl geeft aan
dat het getij opkomt en de blauwe pijl dat het getij afgaat.
ƚ
Notitie: Alle numerieke waarden worden getoond in de door
de gebruiker ingestelde maateenheid.
Rotsfilter niveau
Hiermee wordt rotsherkenning beneden een bepaalde diepte
verborgen op de kaart.
Zo kunt u kaarten opschonen in gebieden waar rotsen liggen op
diepten ver onder de diepgang van uw vaartuig.
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
47
Contourdiepte
Bepaalt welke contouren u op de kaart ziet, tot aan de
geselecteerde dieptewaarde.
Presentatietype
Geeft maritieme kaartinformatie weer, zoals symbolen, kleuren van
de navigatiekaart en benamingen voor internationale of
Amerikaanse presentatietypen.
Annotatie
Bepaalt welke gebiedsinformatie, zoals namen van locaties en
aantekeningen over gebieden, voor weergave beschikbaar is.
Kaartdetails
Geeft u verschillende niveaus van informatie met betrekking tot
geografische lagen.
Eenvoudige weergave
Met deze functie vergroot u de weergave van kaartitems en tekst.
ƚ
Notitie: Op de kaart kunt u niet zien of deze functie geactiveerd
is.
Kaartinstellingen
De opties in het dialoogvenster Kaartinstellingen zijn afhankelijk van
de kaartbron die is geselecteerd in het systeem.
48
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
3D bootselectie
Bepaalt welk pictogram wordt gebruikt op 3D kaarten.
Afstandsringen
De bereikringen kunnen worden gebruikt om de afstand weer te
geven tussen uw vaartuig en andere paneelobjecten.
De bereikschaal wordt automatisch door het systeem ingesteld
zodat deze overeenkomt met de paneelschaal.
Verlengingslijnen
Voorliggende koers verlenging en Koers verlenging
Selecteer deze optie om de koersverlengingslijnen voor uw vaartuig
te tonen of te verbergen.
Lengte verlenging
Stelt de lengte in van de koersverlengingslijnen voor uw vaartuig.
Voor het instellen van verlengingslijnen voor andere vaartuigen die
als AIS doelen worden getoond gaat u naar AIS "Koers verlenging" op
pagina 111.
A: Koers
B: Koers over de grond (COG)
De lengte van de verlengingslijnen wordt ingesteld als vaste
afstand, of als de afstand die het vaartuig binnen een geselecteerde
tijd aflegt. Als voor een vaartuig geen opties worden ingeschakeld,
dan worden er geen verlengingslijnen getoond voor uw vaartuig.
De koers van uw vaartuig wordt gebaseerd op informatie van de
actieve koerssensor, en de COG wordt gebaseerd op informatie van
de actieve GPS-sensor.
SonarChart Live getijde correctie
Wanneer deze functie geselecteerd is, gebruikt de getijdecorrectie
informatie van getijdestations in de buurt (indien beschikbaar) om
de diepte aan te passen die SonarChart Live gebruikt wanneer de
sonar wordt vastgelegd.
2D/3D kaart synchroniseren
Koppelt de positie die op de ene kaart getoond wordt aan de
positie op de andere kaart wanneer een 2D en 3D kaart naast elkaar
getoond worden.
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
49
Pop-upinformatie
Hiermee wordt bepaald of basisinformatie voor paneelitems wordt
getoond als u dat item selecteert.
Rasterlijnen
Schakelt de weergave van rasterlijnen voor lengte- en breedtegraad
op het paneel in of uit.
Waypoints
Hiermee wordt de weergave van waypoints op kaarten in- of
uitgeschakeld.
Routes
Hiermee wordt de weergave van routes op kaarten in- of
uitgeschakeld.
Trails
Hiermee wordt de weergave van trails op kaarten in- of
uitgeschakeld.
Waypoints, routes, trails
Opent het dialoogvenster Waypoints, routes en trails. Hier kunt u
deze items maken, bewerken, verwijderen en doorzoeken.
50
Kaarten | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Waypoints, routes en trails
De dialoogvensters Waypoints, Routes en
Trails
De dialoogvensters Waypoints, Routes en Trails bieden toegang tot
geavanceerde bewerkingsfuncties en instellingen voor deze items.
Waypoints
Een waypoint is een door de gebruiker gegenereerde markering op
een kaart of op het Sonar-beeld. Elk waypoint heeft een exacte
positie met lengte- en breedtecoƶrdinaten. Een waypoint dat op
het Sonar-beeld is gepositioneerd, heeft naast positie-informatie
ook een dieptewaarde. Waypoints worden gebruikt om posities te
markeren waarnaar u later mogelijk wilt terugkeren. Twee of meer
waypoints kunnen ook worden gecombineerd om een route te
creƫren.
6
Waypoints, routes en trails | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
51
Waypoints opslaan
Een waypoint wordt opgeslagen op de cursorpositie als de cursor
actief is, of wordt opgeslagen op de positie van het vaartuig als de
cursor niet actief is op het paneel. Een waypoint opslaan:
ā€¢ Selecteer de optie Nieuw waypoint in het menu
ā€¢ Druk op de knop Waypoint
-
Druk eenmaal om het dialoogvenster Nieuw waypoint weer te
geven
- Druk tweemaal om snel een waypoint op te slaan.
Dialoogvenster Nieuw waypoint
Als u deze knop selecteert, wordt het dialoogvenster met de
verschillende waypointsymbolen weergegeven. Als u een
waypointsymbool selecteert, krijgt het waypoint bij de cursor- of
vaartuigpositie het geselecteerde symbool. Deze modus is
permanent. De volgende keer dat u een nieuw waypoint maakt,
wordt hetzelfde dialoogvenster geopend en als u een symbool
selecteert, wordt een waypoint gemaakt met dat symbool.
Als u wilt terugkeren naar het vorige dialoogvenster Nieuw
waypoint, selecteert u in plaats van een symbool de menuknop
rechtsonder. Deze selectie wordt de permanente modus. De
volgende keer dat u een nieuw waypoint maakt, wordt het
dialoogvenster Nieuw waypoint weergegeven.
Een waypoint verplaatsen
52
Waypoints, routes en trails | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
1. Selecteer de waypoint die u wilt verplaatsen. Het waypoint-
pictogram wordt uitgevouwen om aan te geven dat het actief
is.
2. Activeer het menu en selecteer de waypoint in het menu
3. Selecteer de optie Verplaatsen
4. Selecteer de nieuwe positie van de waypoint
5. Selecteer de menuoptie Verplaatsen beƫindigen.
De waypoint wordt nu automatisch opgeslagen op de nieuwe
positie.
Waypoints wijzigen
U kunt alle informatie over een waypoint wijzigen in het
dialoogvenster Waypoints wijzigen .
Dit dialoogvenster is ook toegankelijk vanuit het hulpprogramma
voor Waypoints op de Home pagina.
Een waypoint verwijderen
U kunt een waypoint verwijderen in het dialoogvenster Waypoint
wijzigen, of door de menu-optie Verwijderen te selecteren
wanneer het waypoint is geactiveerd.
U kunt waypoints ook verwijderen met behulp van de tool
Waypoints op de Home pagina.
U kunt MOB-waypoints op dezelfde manier verwijderen.
Waypoint alarminstellingen
U kunt voor elk individueel waypoint een alarmradius inestellen. U
kunt het alarm instellen in het dialoogvenster Waypoint wijzigen.
Waypoints, routes en trails | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
53
ƚ
Notitie: De alarmradius voor het waypoint moet in het
alarmdialoogvenster op ON gezet worden om een alarm te
activeren op het moment dat uw vaartuig binnen de
gedefinieerde radius komt. Ga voor meer informatie naar
"Dialoogvensters Alarmen" op pagina 113.
Routes
Een route bestaat uit een serie routepunten die worden ingevoerd
in de volgorde waarin u wilt navigeren.
Als u ee n route selecteert op het kaartpaneel, wordt de route
groen, en wordt de naam van de route getoond.
Het systeem biedt ondersteuning voor Navionics Autorouting en C-
MAP Easy Routing. Deze functie maakt automatisch suggesties voor
routepunten tussen het eerste en het laatste routepunt van een
route of tussen geselecteerde routepunten in een complexe route.
U kunt de functie gebruiken om een nieuwe route aan te maken of
om reeds bestaande routes te wijzigen.
Een nieuwe route aanmaken op het kaartpaneel
1. Activeer de cursor op het kaartpaneel
2. Selecteer de optie Nieuwe route in het menu
3. Plaats het eerste waypoint op het kaartpaneel
4. Ga door met het plaatsen van nieuwe routepunten op het
kaartpaneel totdat de route af is
5. Sla de route op door de optie Opslaan te selecteren in het
menu.
Een route bewerken in het kaartpaneel
1. Selecteer de route om deze te activeren
2. Selecteer de optie Route bewerken in het menu
3. Plaats het nieuwe routepunt op het kaartpaneel:
-
Als u het nieuwe routepunt binnen een etappe plaatst, dan
wordt het nieuwe punt toegevoegd aan de bestaande
routepunten
- Als u het nieuwe routepunt buiten de route plaatst, dan
wordt het nieuwe punt achter het laatste punt in de route
geplaatst
4. U kunt routepunten naar een nieuwe positie slepen
5. Sla de route op door Opslaan te kiezen in het menu.
54
Waypoints, routes en trails | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
ƚ
Notitie: De opties in het menu zijn afhankelijk van de
geselecteerde bewerkingsoptie. Alle bewerkingen kunnen in
het menu worden bevestigd of geannuleerd.
Een route verwijderen
U kunt een route verwijderen door de menu-optie Verwijderen te
selecteren wanneer de route is geactiveerd.
U kunt ook routes verwijderen in het dialoogvenster Routes
wijzigen. Zie "Het dialoogvenster Route wijzigen" op pagina 57.
Aanmaken van routes met behulp van bestaande
waypoints
U maakt een nieuwe route door bestaande waypoints te
combineren in het dialoogvenster Routes. U opent het
dialoogvenster met de tool Waypoints op de Home pagina.
Vervolgens drukt u op de tab Routes.
Trails omzetten in routes
U kunt een trail omzetten in een route in het dialoogvenster Trail
wijzigen. U kunt het dialoogvenster activeren door de trail te
activeren en vervolgens de pop-up van de trail of de menu-optie
Trail te selecteren.
Het dialoogvenster Trail wijzigen is ook toegankelijk door de tool
Waypoints te selecteren op de Home pagina.
Dock-to-dock Autorouting en Easy Routing
Dock-to-dock Autorouting en Easy Routing doen suggesties voor
nieuwe routepuntposities, gebaseerd op informatie op de kaart en
de omvang van uw boot. Voor u deze functie kunt gebruiken
moeten de diepgang, hoogte en breedte van uw boot in het
systeem worden ingevoerd. Het dialoogvenster voor de instellingen
Waypoints, routes en trails | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
55
van uw boot verschijnt automatisch als deze informatie ontbreekt
bij het opstarten van de functie. Om naar Bootinstellingen te gaan,
zie "Systeeminstellingen" op pagina 124.
ƚ
Notitie: U kunt Dock-to-dock Autorouting of Easy Routing niet
starten als een van de geselecteerde routepunten in een
onveilig gebied ligt. Er verschijnt een waarschuwingsvenster en
u moet de betreffende routepunt(en) naar een veilig gebied
verplaatsen voordat u kunt doorgaan.
ƚ
Notitie: Als er geen compatibele kaarten zijn, is de menu-optie
Dock-to-dock Autorouting of Easy Routing niet beschikbaar.
Compatibele kaarten zijn onder meer C-MAP MAX-N+,
Navionics+ en Navionics Platinum. Ga naar
www.gofreemarine.com, www.c-map.com of
www.navionics.com voor de volledige selectie beschikbare
kaarten.
1. Plaats ten minste twee routepunten op een nieuwe route of
open een bestaande route en pas deze aan.
2. Selecteer de menuoptie Dock-to-dock Autorouting, gevolgd
door:
-
Gehele route - als u wilt dat het systeem nieuwe routepunten
toevoegt tussen het eerste en het laatst routepunt van een
open route.
- Selectie - als u met de hand de routepunten wilt selecteren
die het begin- en eindpunt voor Autorouting bepalen.
Selecteer de gewenste routepunten. De geselecteerde
routepunten zijn rood. U kunt maar twee routepunten
selecteren. Het systeem negeert eventuele routepunten
tussen uw begin- en eindpunt.
3. Selecteer de optie Accepteren om de automatische
routebepaling te starten.
- Als de automatische routebepaling is voltooid, wordt een
preview van de route weergegeven. De veilige en onveilige
gebieden van de etappes worden met verschillende kleuren
aangeduid. Navionics gebruikt rood (onveilig) en groen
(veilig), en C-MAP gebruikt rood (onveilig), geel (gevaarlijk) en
groen (veilig).
4. Als het nodig is, kunt u in de previewmodus de routepunten
verplaatsen.
5. Selecteer de optie Behouden om de positie van de routepunten
te accepteren.
56
Waypoints, routes en trails | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
6. Herhaal eventueel stap 2 (Selectie) en stap 3 als u wilt dat het
systeem automatisch routepunten plaatst voor andere delen
van de route.
7. Selecteer Opslaan om de automatische routebepaling te
voltooien en de route op te slaan.
Voorbeelden van Dock-to-dock Autorouting en Easy Routing
ā€¢ De optie Hele route is gebruikt nadat het eerste en laatste
routepunt zijn geselecteerd.
Eerste en laatste routepunt Resultaat na automatische routebepaling
ā€¢ De optie Selectie is gebruikt voor automatische routebepaling
voor een deel van de route.
Twee routepunten zijn geselecteerd Resultaat na automatische routebepaling
Het dialoogvenster Route wijzigen
U kunt routepunten toevoegen en verwijderen en route-
eigenschappen wijzigen in het dialoogvenster Route wijzigen. U
kunt dit dialoogvenster activeren door de pop-up van een actieve
route te selecteren, of door in het menu eerst de route en
vervolgens de optie Details te selecteren.
Het dialoogvenster is ook toegankelijk via de tool Waypoints op de
Home pagina.
Selecteer Weergeven om de route op de kaart weer te geven.
Waypoints, routes en trails | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
57
Over trails
Trails geven een grafische voorstelling van de eerder afgelegde
route van het vaartuig. Ze zorgen dat u kunt achterhalen welke
route de boot heeft afgelegd. Trails kunnen worden omgezet in
routes in het dialoogvenster Wijzigen.
Het systeem is in de fabriek zo ingesteld dat de beweging van het
vaartuig automatisch wordt gevolgd en getoond op het
kaartpaneel. Het systeem blijft de trails opnemen totdat het
maximum aantal punten wordt bereikt. Daarna worden de oudste
punten automatisch overschreven.
De automatisch volgfunctie kan uitgeschakeld worden in het
dialoogvenster Trails.
Aanmaken van een nieuwe trail
U kunt een nieuwe trail starten in het dialoogvenster Trails. U opent
het dialoogvenster met de tool Waypoints op de Home pagina.
Vervolgens selecteert u het tabblad Trails.
Trail instellingen
Trails worden samengesteld uit een serie punten die verbonden
worden door lijnsegmenten, afhankelijk van de frequentie van de
opname.
U kunt zelf trailpunten positioneren op basis van tijd of afstand, of
automatisch een trailpunt door het systeem laten positioneren als
er een koerswijziging geregistreerd wordt.
58
Waypoints, routes en trails | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
ƚ
Notitie: De optie Trails moet zijn ingeschakeld in het
dialoogvenster Paneelinstellingen om zichtbaar te zijn.
Trails bewerken of verwijderen
Gebruik het dialoogvenster Trail bewerken om een trail te bewerken
of te verwijderen.
Open het dialoogvenster Trail bewerken door:
ā€¢ de trail op de kaart te selecteren en vervolgens de pop-up van de
trail
ā€¢ de trail op de kaart te selecteren en vervolgens de trail in het
menu
ā€¢ de trail in het dialoogvenster Trails te selecteren
Waypoints, routes en trails | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
59
Navigeren
Over navigeren
Met behulp van de navigatiefunctie van het systeem kunt u naar de
cursorpositie, een waypoint of langs een eerder opgegeven route
navigeren.
Als uw systeem over een stuurautomaat beschikt, kan deze worden
ingesteld om het vaartuig automatisch te besturen.
Raadpleeg "Waypoints, routes en trails" op pagina 51 voor meer informatie
over het plaatsen van waypoints en het uitzetten van routes.
Stuurpaneel
Het stuurpaneel kan worden gebruikt om informatie weer te geven
tijdens het navigeren.
A Datavelden
B Vaartuigrichting
C Peiling naar waypoint
D Bestemmingspunt
7
60
Navigeren | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
E Peilingslijn met toegestane limiet voor koersafwijking
Bij het volgen van een route toont de peilingslijn de
gewenste koers van het ene waypoint naar het volgende.
Tijdens het navigeren naar een waypoint (cursorpositie,
MOB of een ingevoerde lengte- en breedtegraadpositie),
toont de peilingslijn de gewenste koers vanaf het startpunt
van de navigatie naar het waypoint.
F Vaartuigsymbool
Geeft de afstand en peiling aan, relatief ten opzichte van de
gewenste koers. Als de XTE (koersafwijking) de
gedefinieerde XTE-limiet overschrijdt, wordt dit aangegeven
met een rode pijl en de afstand vanaf de tracklijn.
Raadpleeg "XTE-limiet" op pagina 63.
Navigeren naar cursorpositie
U kunt navigeren naar een cursorpositie op elk kaart- of
sonarpaneel.
Plaats de cursor op de geselecteerde bestemming op het paneel, en
selecteer vervolgens de menuoptie Ga naar cursor.
ƚ
Notitie: De optie Ga naar cursor is niet beschikbaar als u al aan
het navigeren bent.
Een route navigeren
Wanneer een routenavigatie is gestart, wordt het menu
uitgevouwen en ziet u opties voor het annuleren van de navigatie,
het overslaan van een waypoint en het opnieuw starten van de
route vanaf de huidige positie van het vaartuig.
Een route starten op het kaartpaneel
Activeer een route op het paneel en selecteer vervolgens de optie
voor routenavigatie in het menu.
U kunt een routepunt selecteren om de navigatie vanaf een
geselecteerde positie te starten.
Een route starten op het stuurpaneel
Selecteer in het menu de optie Route starten en vervolgens de
details in de dialoogvensters.
Navigeren | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
61
Navigatie van een route starten in het dialoogvenster
Route wijzigen
U kunt beginnen met navigeren vanuit het dialoogvenster Route
wijzigen. Activeer het dialoogvenster door:
ā€¢ De tool Waypoint te selecteren op de Home pagina en
vervolgens het tabblad Routes te kiezen
ā€¢ De routedetails te selecteren in het menu
Navigeren met de stuurautomaat
Wanneer u begint met navigeren op een systeem met een
stuurautomaat, wordt u gevraagd om de stuurautomaat in de
navigatiemodus te zetten.
Als u ervoor kiest om de stuurautomaat niet te gebruiken, dan kan
deze later met de stuurautomaatcontroller in de navigatiemodus
worden gezet.
Ga voor meer informatie over de functionaliteit van de
stuurautomaat naar "Stuurautomaat trollingmotor" op pagina 93.
62
Navigeren | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Navigatie-instellingen
Aankomst radius
Stelt een onzichtbare cirkel rond het bestemming waypoint in.
Het vaartuig wordt beschouwd als aangekomen bij het waypoint
wanneer het zich binnen deze radius bevindt.
XTE limiet
Met deze instelling bepaalt u hoe ver de boot mag afwijken van de
geselecteerde route; als de boot voorbij deze limiet gaat, wordt er
een alarm geactiveerd.
XTE alarm (koersafwijking)
Hiermee zet u het XTE alarm aan/uit.
Trails
Opent de traildialoog waar de trailinstellingen kunnen worden
aangepast en trails kunnen worden omgezet in routes. Zie "Over trails"
op pagina 58.
Type loggen
U hebt de keuze om trail punten te plaatsen op basis van tijd,
afstand, of door het apparaat automatisch een punt te laten
plaatsen als er een koerswijziging is geregistreerd.
Selecteer een van de volgende typen loggen in het dialoogvenster
Navigatie instellingen:
Navigeren | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
63
ā€¢ Auto - het apparaat plaatst automatisch een punt wanneer er
een koerswijziging is geregistreerd.
ā€¢ Afstand - selecteer het veld Afstand en voer de afstand in
waarmee u wilt loggen.
ā€¢ Tijd - selecteer het veld Tijd en voer de tijd in waarmee u wilt
loggen.
Fantoom Loran
Gebruik van het Fantoom Loran positionering systeem inschakelen.
Loran instellingen
Definieert Loran ketens (GRI) en voorkeursstation voor waypoint
invoer, cursorpositie en positiepaneel.
De afbeelding toont een cursorpositie venster met Loran positie
informatie.
Voor meer informatie raadpleegt u de documentatie van uw Loran
systeem.
64
Navigeren | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Sonar
De Sonar-functie geeft een beeld van het water en de bodem onder
uw vaartuig, zodat u vis kunt opsporen en de structuur van de
bodem kunt zien.
Het beeld
A Visbogen
B Historie-overzicht*
C Temperatuurgrafiek*
D Diepte bij cursor
E Amplitudebereik*
F Zoom(bereik)-knoppen
G Waterdiepte en watertemperatuur op cursorlocatie
H Bereikschaal
I Bodem
* Optionele items die u individueel kunt in-/uitschakelen. Zie "Meer
opties" op pagina 74.
8
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
65
Meerdere bronnen
U kunt de bron van de voor het beeld opgeven in het actieve
paneel. U kunt meerdere bronnen tegelijk weergeven met behulp
van een gesplitst paneel. Voor meer informatie over het selecteren
van de bron voor een paneel raadpleegt u "Bron" op pagina 73.
Het beeld zoomen
U kunt het beeld zoomen door:
ā€¢ de zoomknoppen (+ of -) te gebruiken
ā€¢ de toetsen +/- te gebruiken
Het zoomniveau wordt linksonder op het beeld getoond.
Als u inzoomt, wordt de zeebodem onder aan het scherm
gehouden, ongeacht of dit binnen het auto-bereik of het
handmatig bereik valt.
Als het bereik aanmerkelijk lager is ingesteld dan de werkelijke
diepte, is de unit niet in staat tijdens het zoomen de bodem te
vinden.
Als de cursor actief is, zoomt het systeem in op de cursorpositie.
Zoombalk
De zoombalk wordt getoond als u het beeld zoomt.
Versleep de zoombalk verticaal om verschillende delen van de
waterkolom weer te geven.
Gebruik van de cursor op het beeld
Als u de cursor op het beeld plaatst, pauzeert het scherm, wordt de
diepte op de cursorpositie getoond en worden het
informatievenster en de historiebalk geactiveerd.
Afstand meten
De cursor kan worden gebruikt om de afstand te meten tussen de
positie van twee waarnemingen op het beeld.
1. Plaats de cursor op het punt van waaraf u de afstand wilt meten
2. Selecteer de menuoptie Meten
ƚ
Notitie: De optie Meten is alleen beschikbaar in het menu als
de cursor op het beeld is geplaatst.
66
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
3. Plaats de cursor op het tweede meetpunt
-
Tussen de meetpunten wordt een lijn getrokken en de
afstand wordt weergegeven in het venster Cursorinformatie
4. Indien nodig kunt u nu meer meetpunten kiezen
Zolang de meetfunctie actief is, kunt u het start- en eindpunt steeds
opnieuw bepalen via het menu.
Selecteerde menuoptie Meten stoppen om het beeld weer op de
normale manier te laten scrollen.
Historie weergeven
U kunt de sonarhistorie weergeven door het beeld te pannen. U
kunt ook de overzichtsfunctie gebruiken om de historie te pannen.
Raadpleeg "Overzicht" op pagina 76.
Om terug te gaan naar normaal scrollen, selecteert u de menu-optie
Cursor wissen .
Loggegevens opnemen
Opname van loggegevens starten
U kunt de opname van loggegevens starten en het bestand intern
opslaan in de unit of op een op de unit aangesloten
opslagapparaat.
U kunt het dialoogvenster Sonar loggen activeren in het
dialoogvenster Systeem regelingen of het dialoogvenster
Sonarinstelingen.
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
67
Wanneer de gegevens worden opgenomen, knippert er in de
linkerbovenhoek een rood symbool en verschijnt er regelmatig een
bericht onder in het scherm.
Wanneer u Opname starten selecteert verschijnt het dialoogvenster
Sonar loggen. Hier kunt u opname-instellingen opgeven.
Bestandsnaam
Geef de opname (log) een naam.
Bestandsformaat
Selecteer een bestandsindeling in de vervolgkeuzelijst: slg (alleen
Sonar), xtf (alleen Structure*) of sl2 (Sonar en Structure).
ƚ
Notitie: Het xtf-formaat kan alleen gebruikt worden met
bepaalde Sonar-weergavehulpmiddelen van derden.
Opslaan in
Selecteer of de opname intern moet worden opgeslagen of op een
op de unit aangesloten opslagapparaat.
Bytes per peiling
Selecteer hoeveel bytes per peiling moeten worden gebruikt bij het
opslaan van het logbestand. Meer bytes geven een betere resolutie,
maar zorgen dat het bestand groter wordt in vergelijking met het
gebruik van een lagere byte-instelling.
StructureMap aanmaken
Als een StructureScan transducer verbonden is met de unit, kunt u
de logs converteren naar de StructureMap indeling (.smf) als de
opname klaar is.
68
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Het logbestand kan ook geconverteerd worden naar de
StructureMap indeling in het bestandsbeheer.
Privacy
Als uw geselecteerde C-MAP Genesis-account dit toestaat, kunt u
de opgenomen logbestanden instellen als PrivƩ of Openbaar in C-
MAP Genesis.
Resterende tijd
Toont de resterende toegewezen tijd die beschikbaar is voor
opnamen.
Opname van loggegevens stoppen
Selecteer de optie Stop loggen in het dialoogvenster Systeem
regelingen en selecteer vervolgens Stoppen in het dialoogvenster
Sonar wordt gelogd om de opname van alle sonarloggegevens te
stoppen.
ƚ
Notitie: Als u de optie Uploaden naar C-MAP Genesis hebt
geselecteerd en bent verbonden met een draadloze hotspot,
worden uw opgenomen bestanden verzonden naar C-MAP
Genesis als u Stop selecteert.
Opgenomen gegevens weergeven
U kunt zowel intern als extern opgeslagen echogegevens bekijken
als de optie Sonarlogs bekijken is geselecteerd in het dialoogvenster
Sonarinstellingen. Zie "Sonarinstellingen" op pagina 77.
Het logbestand wordt getoond als een gepauzeerd beeld. U regelt
het scrollen en de weergave vanuit de menu-optie Nogmaals
afspelen.
U kunt de cursor gebruiken op het beeld dat nogmaals wordt
afgespeeld, en het beeld pannen als een live beeld.
Als er meer dan Ć©Ć©n kanaal is opgenomen in het geselecteerde
bestand, kunt u selecteren welk kanaal u wilt weergeven.
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
69
U kunt de modus Nogmaals afspelen afsluiten door op de knop X te
drukken of door het pictogram X te selecteren in de
rechterbovenhoek van het beeld dat nogmaals wordt afgespeeld.
Sonarlogs uploaden naar C-MAP Genesis
Om sonarlogs te uploaden naar C-Map Genesis gaat u als volgt te
werk:
ā€¢ Gebruik de optie Services. Volg de aanwijzingen om u aan te
melden en de logbestanden naar C-Map Genesis over te dragen.
ā€¢ Gebruik het dialoogvenster Opslag. Selecteer de optie Sonarlogs
en de logs die u wilt overdragen. De bestanden worden
verplaatst naar overdrachtsstatus. Als u al bent aangemeld bij C-
Map Genesis, worden de bestanden overgedragen. Als u nog
niet bent aangemeld, selecteert u het pictogram Overdragen en
volgt u de aanwijzingen om u aan te melden en de
logbestanden naar C-Map Genesis over te dragen. U kunt u
aanmelden en de bestanden op een later tijdstip overdragen
wanneer het apparaat verbonden met internet is.
Het beeld instellen
Met menuopties kunt u het beeld instellen.
70
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Vismodus
Deze functie bestaat uit een vooraf ingesteld pakket
sonarinstellingen die ontworpen zijn voor specifieke viscondities.
ƚ
Notitie: Het selecteren van de juiste vismodus is essentieel voor
optimale sonarprestaties.
Vismodus Diepte Palet
Algemeen gebruik ā‰¤ 305 m (1.000
voet)
Witte achtergrond
Ondiep water ā‰¤ 18 m (60 voet) Witte achtergrond
Zoetwater ā‰¤ 122 m (400 voet) Witte achtergrond
Diep water ā‰¤ 1524 m (5.000
voet)t
Diep blauw
Langzaam trollen ā‰¤ 122 m (400 voet) Witte achtergrond
Snel trollen ā‰¤ 122 m (400 voet) Witte achtergrond
Helder water ā‰¤ 122 m (400 voet) Witte achtergrond
IJsvissen ā‰¤ 122 m (400 voet) Witte achtergrond
Bereik
De bereikinstelling bepaalt de waterdiepte die zichtbaar is op het
scherm.
ƚ
Notitie: Als u een bereik voor diep water instelt in ondiep water
kan het systeem mogelijk de diepte niet goed bijhouden.
Vooraf ingestelde bereikniveaus
Een handmatig vooraf ingesteld bereikniveau selecteren vanuit het
menu.
Auto bereik
Bij gebruik van Auto bereik geeft het systeem automatisch het
volledige bereik van het wateroppervlak tot de bodem weer.
Auto is de voorkeursinstelling wanneer u vis zoekt.
Selecteer de optie Bereik, en selecteer vervolgens optie Auto in het
menu.
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
71
Aangepast bereik
Met deze optie kunt u de boven- en ondergrens handmatig
instellen.
Stel een aangepast bereik in door de menuoptie Bereik te
selecteren. Kies vervolgens de optie Aangepast.
ƚ
Notitie: Door het instellen van een aangepast bereik schakelt
het systeem over naar de handmatige modus.
Frequentie
De unit ondersteunt meerdere transducerfrequenties. Beschikbare
frequenties hangen af van het model van de transducer die is
geconfigureerd voor gebruik.
ƚ
Notitie: Deze unit werkt niet tegelijkertijd met CHIRP
frequenties en SideScan. Als u de weergave Links/Rechts van
StructureScan inschakelt, kunt u de CHIRP sonar niet gebruiken.
U kunt twee frequenties tegelijk bekijken door op de Home pagina
te kiezen voor dubbele Sonar-panelen.
Gevoeligheid
Door de gevoeligheid te verhogen, worden op het scherm meer
details weergegeven. Door de gevoeligheid te verlagen, worden
minder details weergegeven. Te veel details maken het scherm
onoverzichtelijk. Aan de andere kant worden gewenste doelen
mogelijk niet getoond als de gevoeligheid te laag staat.
ƚ
Notitie: Auto-gevoeligheid is de voorkeursmodus voor de
meeste omstandigheden.
Auto-gevoeligheid
Deze functie past automatisch de sonarecho's aan aan de optimale
niveaus. Auto-gevoeligheid kan worden afgesteld (+/-) op uw
voorkeur met behoud van de auto-gevoeligheidsfunctionaliteit.
Kleurlijn
Hiermee kan de gebruiker de kleuren van het display aanpassen om
de zachtere doelen beter te kunnen onderscheiden van de hardere.
De kleurlijn aanpassen kan helpen om vis en belangrijke structuren
op of bij de bodem te onderscheiden van de werkelijke bodem.
72
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Bron
ƚ
Notitie: Alleen beschikbaar als er meerdere bronnen met
dezelfde mogelijkheden beschikbaar zijn.
Hiermee geeft u de bron voor het beeld in het geselecteerde
paneel op.
U kunt meerdere bronnen tegelijk weergeven met behulp van een
gesplitst paneel. De menu-opties voor elk paneel werken
onafhankelijk van elkaar.
ƚ
Notitie: Het gebruik van meerdere transducers op hetzelfde
frequentiebereik kan interferentie veroorzaken.
Raadpleeg de installatiehandleiding van de ELITE TiĀ² voor informatie
over het instellen van bronnen.
Geavanceerde opties
De optie Geavanceerd is alleen beschikbaar als de cursor niet actief
is.
Ruisonderdrukking
Signaalinterferentie van lenspompen, motortrillingen en luchtbellen
kunnen echo's veroorzaken op het beeld.
De optie ruisonderdrukking filtert de signaalstoring en vermindert
de echo's op het scherm.
Oppervlak helderheid
Golven, kielzog en temperatuurinversie kunnen dicht bij het
oppervlak ruis op het scherm veroorzaken. Met de optie Oppervlak
helderheid kunt u de hoeveelheid ruis verminderen, door de
gevoeligheid van de ontvanger dicht bij de oppervlakte lager te
zetten.
Verschuifsnelheid
U kunt de scrolsnelheid van het beeld op het scherm selecteren. Bij
een hoge scrolsnelheid wordt het beeld snel bijgewerkt, terwijl een
lage scrolsnelheid een langere historie presenteert.
ƚ
Notitie: In bepaalde omstandigheden moet u de scrolsnelheid
wellicht aanpassen voor een bruikbaarder beeld. U kunt de
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
73
scrolsnelheid van het beeld bijvoorbeeld verhogen als u
verticaal vist zonder verplaatsing.
Pingsnelheid
De pingsnelheid bepaalt de snelheid waarmee de transducer het
signaal in het water verzendt. De pingsnelheid is standaard
ingesteld op max. Het kan nodig zijn de pingsnelheid aan te passen
om interferentie te beperken.
Handmatige modus
Handmatige modus is een geavanceerde gebruikersmodus die de
digitale dieptecapaciteit beperkt, zodat de unit alleen sonarsignalen
verwerkt in het geselecteerde bereik. Hierdoor zal het display soepel
blijven scrollen als de bodemdiepte buiten het transducer-bereik
valt. Als de unit in handmatige modus is, ontvangt u mogelijk geen
of onjuiste diepte-informatie.
Meer opties
Sonar stoppen
Wanneer deze optie is geselecteerd stopt de sonar met pingen. U
kunt de optie wanneer u wilt gebruiken om de sonar uit te
schakelen zonder de unit zelf uit te schakelen.
Opties voor gesplitst scherm
Zoomen
74
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
A Zoomniveau
B Zoombalken
De Zoom-modus presenteert aan de linkerkant van het paneel een
vergrote weergave van het echobeeld.
Standaard staat het zoomniveau op 2x. U kunt maximaal 8x
zoomen. U wijzigt het zoomniveau met:
ā€¢ de +/- knoppen
ā€¢ de zoomknoppen (+ of -)
De zoom-balken voor het bereik aan de rechterkant van het display
tonen het vergrote bereik. Als u de zoomfactor vergroot, wordt het
bereik verkleind. U ziet dit als een verkleinde afstand tussen de
zoombalken.
Bodemvergrendeling
De bodemvergrendelingsmodus is handig als u doelen dicht bij de
bodem wilt weergeven. In deze modus toont de linkerkant van het
paneel een beeld waar de bodem vlakker wordt. De bereikschaal
wordt veranderd zodat deze vanaf de zeebodem (0) naar boven
meet. De bodem en de nullijn worden altijd op het linkerpaneel
getoond, ongeacht de bereikschaal. De schaalfactor voor het beeld
aan de linkerkant van het paneel wordt ingesteld zoals beschreven
voor de zoom-optie.
Flitser
In Flitser-modus wordt in het linkerpaneel een flitser-echoloodbeeld
en in het rechterpaneel een gewoon echoloodbeeld weergegeven.
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
75
Paletten
U kunt kiezen uit verschillende displaypaletten.
Temperatuur grafiek
De temperatuur grafiek wordt gebruikt om veranderingen in de
watertemperatuur te illustreren.
Indien ingeschakeld, worden een gekleurde lijn en
temperatuurwaarden op het beeld van de Sonar weergegeven.
Dieptelijn
Er kan een dieptelijn op het bodemoppervlak worden
weergegeven, zodat de bodem gemakkelijker van vis en structuren
te onderscheiden is.
Amplitudebereik
Het amplitudebereik is een weergave van de realtime doelen die op
het paneel verschijnen. De sterkte van de werkelijke doelen wordt
aangegeven door de breedte en kleurintensiteit.
Voorbeeld
U kunt alle beschikbare sonar historie boven aan het fishfinder
scherm weergeven. De Voorbeeld balk toont een foto van de
beschikbare sonar historie. U kunt door de sonar historie bladeren
door de voorbeeld schuifbalk horizontaal te slepen. Standaard is
Voorbeeld ingeschakeld als de cursor actief is.
Vis ID
U kunt de manier selecteren waarop de visdoelen op het beeld
moeten verschijnen. U kunt bovendien aangeven of u een
waarschuwing wilt krijgen als er een visaanduiding verschijnt op het
paneel.
76
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Traditionele visbogen Vissymbolen Vissymbolen en diepte-
indicatie
ƚ
Notitie: Niet alle vissymbolen zijn ook echt vissen.
Sonarinstellingen
Interne sonar
Zorgt dat de interne sonar geselecteerd kan worden in het menu
van het sonarpaneel.
Wanneer de interne sonar is uitgeschakeld, wordt deze niet vermeld
als sonarbron voor de units op het netwerk.
Selecteer deze optie op een unit zonder aangesloten transducer.
DownScan Overlay
Als op uw systeem een DownScan-transducer is aangesloten, kunt u
DownScan-beelden weergeven als overlay op het normale Sonar
beeld.
Als DownScan Overlay is geactiveerd, wordt het Sonar paneelmenu
uitgebreid met DownScan basisopties.
Log sonar
Selecteer deze optie om het vastleggen van Sonar-gegevens te
starten of te stoppen. Ga voor meer informatie naar "Opname van
loggegevens starten" op pagina 67.
Deze optie is ook beschikbaar in het dialoogvenster Systeem
regelingen.
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
77
Sonar-log weergeven
Wordt gebruikt om Sonar-opnamen weer te geven. Het logbestand
wordt getoond als een gepauzeerd beeld. U regelt het scrollen en
de weergave vanuit het menu.
U kunt de cursor op het beeld gebruiken, afstanden meten en
weergaveopties instellen zoals op een live Sonar-beeld. Als er meer
dan Ć©Ć©n kanaal is opgenomen in het geselecteerde Sonar-bestand,
kunt u selecteren welk kanaal u wilt weergeven.
U kunt de weergavefunctie afsluiten door de X in de
rechterbovenhoek te selecteren.
Structuur diepte offset
Instelling voor structuurtransducers.
Alle transducers meten de waterdiepte van de transducer tot de
bodem. Daardoor zijn de gemeten waterdiepten exclusief de
afstand tussen de transducer en het laagste punt van de boot in het
water of de afstand van de transducer tot het wateroppervlak.
A
B
ā€¢ Om de diepte vanaf het laagste punt van het vaartuig tot de
bodem weer te geven stelt u de offset in als de verticale afstand
tussen de transducer en het laagste punt van het vaartuig A
(negatieve waarde).
ā€¢ Om de diepte vanaf het wateroppervlak tot de bodem weer te
geven stelt u de offset in als de verticale afstand tussen de
transducer en het wateroppervlak B (positieve waarde)
ā€¢ Zet de offset op 0 voor de diepte onder de transducer.
78
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Gebruik temperatuurgegevens van
Hiermee wordt ingesteld uit welke bron de temperatuurgegevens
worden gedeeld op het NMEA 2000 netwerk.
Installatie
Gebruikt voor het installeren en instellen van het systeem.
Raadpleeg de afzonderlijke installatiehandleiding.
Herstellen sonarstandaardinstellingen
Zet de instellingen van de sonar terug naar de standaardinstellingen
van de fabriek.
Sonar | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
79
SideScan
Over SideScan
SideScan biedt een brede, zeer gedetailleerde dekking van de
zeebodem aan de zijkanten van uw boot.
Het SideScan paneel is beschikbaar wanneer een voor SideScan
geschikte transducer is aangesloten op de systeem.
Het paneel SideScan
A Bereikschaal
B Bereikpictogrammen
Het beeld zoomen
Gebruik de bereikpictogrammen of de menuopties voor het bereik
om de afstand tot de linker- en rechterzijde van het in het beeld
weergegeven midden aan te geven. Door een verandering in het
bereik zal het beeld in- of uitzoomen.
Gebruik van de cursor op het paneel
Als u de cursor op een paneel plaatst, pauzeert het scherm en wordt
het cursorinformatievenster geactiveerd. De afstand links/rechts van
het vaartuig tot de cursor wordt op de cursorpositie getoond.
9
80
SideScan | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Historie weergeven
In de SideScan weergave kunt u het beeld pannen om de zijden en
historie te bekijken, door het beeld naar links, rechts en omhoog te
slepen.
Om terug te gaan naar normaal SideScan scrollen, selecteert u de
menuoptie Cursor wissen.
SideScan gegevens opnemen
SideScan gegevens kunnen worden opgenomen door het juiste
bestandsformaat te selecteren in het dialoogvenster Opnemen. Zie
"Opname van sonargegevens starten" op pagina 67.
Het beeld instellen
Gebruik het SideScan menu om het beeld in te stellen. Als de cursor
actief is, worden sommige opties in het menu vervangen door
functies in de cursormodus. Selecteer de optie Cursor wissen om
terug te gaan naar het normale menu.
Bron
ƚ
Notitie: Alleen beschikbaar als er meerdere bronnen met
dezelfde mogelijkheden beschikbaar zijn.
Hiermee geeft u de bron voor het beeld in het geselecteerde
paneel op.
U kunt meerdere bronnen tegelijk weergeven met behulp van een
gesplitst paneel. De menu-opties voor elk paneel werken
onafhankelijk van elkaar.
ƚ
Notitie: Het gebruik van meerdere transducers op hetzelfde
frequentiebereik kan interferentie veroorzaken.
Raadpleeg de installatiehandleiding van de ELITE TiĀ² voor informatie
over het instellen van bronnen.
SideScan | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
81
Bereik
De bereikinstellingen bepalen de afstand tot de linker- en
rechterzijde van het midden.
Vooraf ingestelde bereikniveaus
Een handmatig vooraf ingesteld bereikniveau selecteren vanuit het
menu.
Auto bereik
Bij gebruik van Auto bereik geeft het systeem automatisch het
volledige bereik van het wateroppervlak tot de bodem weer.
Auto is de voorkeursinstelling wanneer u vis zoekt.
Selecteer de optie Bereik, en selecteer vervolgens optie Auto in het
menu.
Frequenties
Er worden twee frequenties ondersteund. 800 kHz biedt het
scherpste beeld zonder concessies aan bereik. 455 kHz kan worden
gebruikt in diepere wateren, of voor een groter bereik.
Contrast
Bepaalt de helderheidsverhouding tussen lichte en donkere
gebieden op het scherm.
ƚ
Notitie: We raden u aan om de optie Auto contrast te
gebruiken.
Paletten
Voor het instellen van het kleurenpalet van het beeld.
Geavanceerde opties
Oppervlaktehelderheid
Golfactiviteit, kielwater en temperatuurinversies kunnen dicht aan
de oppervlakte echo's op het scherm veroorzaken. Deze optie
reduceert oppervlakte-echo's door de gevoeligheid van de
ontvanger in de buurt van de oppervlakte te verminderen.
82
SideScan | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Het beeld links/rechts omkeren
Indien nodig kan de linker-/rechterkant van het beeld worden
omgekeerd om overeen te komen met de richting van de installatie
van de transducer.
Meer opties
Sonar stoppen
Wanneer deze optie is geselecteerd stopt de sonar met pingen. U
kunt de optie wanneer u wilt gebruiken om de sonar uit te
schakelen zonder de unit zelf uit te schakelen.
Weergave
Bepaalt of de SideScan pagina alleen de linkerzijde van het beeld
weergeeft, alleen de rechterzijde, of links en rechts tegelijkertijd.
Bereiklijnen
Aan het beeld kunnen bereiklijnen worden toegevoegd om afstand
gemakkelijker te kunnen schatten.
SideScan | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
83
DownScan
Over DownScan
DownScan levert gedetailleerde beelden van structuren en vis
direct onder uw boot. Het DownScan paneel is beschikbaar
wanneer een voor DownScan geschikte transducer is aangesloten
op de systeem.
Het DownScan paneel
Het beeld zoomen
U kunt het beeld zoomen door:
ā€¢ de zoomknoppen (+ of -) te gebruiken
ā€¢ de toetsen +/- te gebruiken
Het zoomniveau wordt linksonder op het beeld getoond.
Gebruik van de cursor op het paneel
Als u de cursor op een paneel plaatst, pauzeert het scherm en wordt
het cursorinformatievenster geactiveerd. De diepte van de cursor
weergegeven op de cursorpositie.
DownScan historie weergeven
U kunt de beeldgeschiedenis verschuiven door het beeld naar links
en rechts te slepen.
10
84
DownScan | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Om terug te gaan naar normaal DownScan scrollen, selecteert u de
menuoptie Cursor wissen.
DownScan gegevens opnemen
DownScan gegevens kunnen worden opgenomen door het juiste
bestandsformaat te selecteren in het dialoogvenster Opnemen. Zie
"Opname van sonargegevens starten" op pagina 67.
Instellen van het DownScan beeld
Gebruik het DownScan menu om het beeld in te stellen. Als de
cursor actief is, worden sommige opties in het menu vervangen
door functies in de cursormodus. Selecteer de menuoptie Cursor
wissen om terug te gaan naar het normale menu.
Bron
ƚ
Notitie: Alleen beschikbaar als er meerdere bronnen met
dezelfde mogelijkheden beschikbaar zijn.
Hiermee geeft u de bron voor het beeld in het geselecteerde
paneel op.
U kunt meerdere bronnen tegelijk weergeven met behulp van een
gesplitst paneel. De menu-opties voor elk paneel werken
onafhankelijk van elkaar.
ƚ
Notitie: Het gebruik van meerdere transducers op hetzelfde
frequentiebereik kan interferentie veroorzaken.
Raadpleeg de installatiehandleiding van de ELITE TiĀ² voor informatie
over het instellen van bronnen.
Bereik
De bereikinstelling bepaalt de waterdiepte die zichtbaar is op het
beeld.
Vooraf ingestelde bereikniveaus
Een handmatig vooraf ingesteld bereikniveau selecteren vanuit het
menu.
Auto bereik
Bij gebruik van Auto bereik geeft het systeem automatisch het
volledige bereik van het wateroppervlak tot de bodem weer.
DownScan | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
85
Auto is de voorkeursinstelling wanneer u vis zoekt.
Selecteer de optie Bereik, en selecteer vervolgens optie Auto in het
menu.
Frequentie
DownScan kan worden gebruikt op 800 kHz of 455 kHz. 800 kHz
geeft de hoogste resolutie met minder bereik. 455 kHz geeft het
beste bereik, maar met een lagere resolutie.
Contrast
Bepaalt de helderheidsverhouding tussen lichte en donkere
gebieden op het scherm.
ƚ
Notitie: We raden u aan om de optie Auto contrast te
gebruiken.
Paletten
Voor het instellen van het kleurenpalet van het beeld.
Geavanceerde opties
Oppervlaktehelderheid
Golfactiviteit, kielwater en temperatuurinversies kunnen dicht aan
de oppervlakte echo's op het scherm veroorzaken. Deze optie
reduceert oppervlakte-echo's door de gevoeligheid van de
ontvanger in de buurt van de oppervlakte te verminderen.
Meer opties
Sonar stoppen
Wanneer deze optie is geselecteerd stopt de sonar met pingen. U
kunt de optie wanneer u wilt gebruiken om de sonar uit te
schakelen zonder de unit zelf uit te schakelen.
VisOntdekking
Selecteer FishOntdekking om visbogen weer te geven in het beeld.
Als FishOntdekking is ingeschakeld, bevat het menu extra
Visontdekking opties.
86
DownScan | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Gevoeligheid
Regelt de gevoeligheid van de FishReveal gegevens. Door de
gevoeligheid te verhogen, worden op het scherm meer details
weergegeven. Door de gevoeligheid te verlagen, worden minder
details weergegeven. Te veel details maken het scherm
onoverzichtelijk. Als de gevoeligheid te laag wordt ingesteld,
worden zwakke visbooggegevens mogelijk niet weergegeven.
Kleurlijn
Hiermee past u de kleuren van de visbooggegevens aan om de
gegevens te onderscheiden van andere doelen. De kleurlijn
aanpassen kan helpen om vis en belangrijke structuren op of bij de
bodem te onderscheiden van de echte bodem.
Oppervlaktehelderheid
Golfactiviteit, kielwater en temperatuurinversies kunnen dicht aan
de oppervlakte echo's op het scherm veroorzaken. Deze optie
reduceert oppervlakte-echo's door de gevoeligheid van de
ontvanger in de buurt van de oppervlakte te verminderen.
Palet
U kunt kiezen uit verschillende displaypaletten die zijn
geoptimaliseerd voor een verscheidenheid aan viscondities.
ƚ
Notitie: De keuze van een palet is vaak een gebruikersvoorkeur
en kan variƫren afhankelijk van de viscondities. U kunt het beste
een palet kiezen dat een goed contrast geeft tussen
beelddetails en de VisOntdekking-bogen.
Bereiklijnen
Aan het beeld kunnen bereiklijnen worden toegevoegd om diepte
gemakkelijker te kunnen schatten.
Voorbeeld
U kunt alle beschikbare sonar historie boven aan het fishfinder
scherm weergeven. De Voorbeeld balk toont een foto van de
beschikbare sonar historie. U kunt door de sonar historie bladeren
door de voorbeeld schuifbalk horizontaal te slepen. Standaard is
Voorbeeld ingeschakeld als de cursor actief is.
DownScan | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
87
StructureMap
Over StructureMap
Met de functie StructureMap kunnen SideScan beelden uit een
SideScan bron op de kaart worden geprojecteerd. Dit maakt het
gemakkelijker om de onderwateromgeving ten opzichte van uw
positie te visualiseren en SideScan beelden te duiden.
Het StructureMap beeld
StructureMap kan als overlay op uw kaartpaneel worden
weergegeven. Als de StructureMap overlay geselecteerd is, wordt
het kaartmenu uitgebreid met de StructureMap opties.
In het onderstaande voorbeeld ziet u een kaartpaneel met een
structuuroverlay, gecombineerd met een traditioneel SideScan
paneel.
StructureMap bronnen
Er kunnen twee bronnen gebruikt worden om Structure-logs als
overlay op de kaarten weer te geven, maar er kan slechts een
tegelijk bekeken worden:
ā€¢ Live gegevens: wordt gebruikt wanneer SideScan gegevens
beschikbaar zijn
ā€¢ Opgeslagen bestanden: opgenomen SideScan gegevens die zijn
geconverteerd naar StructureMap indeling (*.smf)
11
88
StructureMap | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Live gegevens
Als live data zijn geselecteerd, wordt de SideScan beeldhistorie
getoond als een spoor achter het vaartuigpictogram. De lengte van
dit spoor hangt af van het beschikbare geheugen in de unit en de
bereikinstellingen. Als het geheugen vol raakt, worden de oudste
gegevens automatisch verwijderd en nieuwe gegevens
toegevoegd. Als u het zoekbereik vergroot, wordt de pingsnelheid
van de SideScan transducer verlaagd, maar worden de breedte en
lengte van de beeldhistorie verhoogd.
ƚ
Notitie: In Live-modus worden geen gegevens opgeslagen. Als
de unit wordt uitgeschakeld, worden alle recente gegevens
gewist.
Opgeslagen bestanden
De modus Opgeslagen wordt gebruikt om StructureMap bestanden
te bekijken en te controleren, en om het vaartuig op specifieke
interessante locaties op een eerder gescand gebied te positioneren.
Als er geen SideScan bronnen beschikbaar zijn, kunnen opgeslagen
bestanden worden gebruikt.
Als deze modus geselecteerd is, wordt het StructureMap bestand
als overlay op de kaart getoond, op basis van de positie-informatie
in het bestand.
Als de kaartschaal groot is, wordt het StructureMap gebied
afgebakend aangegeven totdat het bereik groot genoeg is om
structuurgegevens weer te geven.
ƚ
Notitie: Als opgeslagen bestanden worden gebruikt als bron,
worden alle StructureMap bestanden weergegeven die zich op
het opslagapparaat en in het interne systeemgeheugen
bevinden. Als er meer dan een StructureMap van hetzelfde
gebied bestaat, overlappen de beelden elkaar en is de kaart
minder overzichtelijk. Als er meerdere logs van hetzelfde gebied
nodig zijn, moeten de kaarten op aparte opslagapparaten
worden geplaatst.
StructureMap tips
ā€¢ Als u langere structuren (zoals een wrak e.d.) in kaart wilt
brengen, vaar er dan niet overheen, maar stuur de boot zo dat de
structuur aan de linker- of rechterkant van uw vaartuig ligt.
StructureMap | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
89
ā€¢ Voorkom overlapping van geschiedenissporen bij het maken van
een zij-aan-zij scan van een gebied.
StructureMaps gebruiken met
topografische kaarten
Met StructureMap kunt u de volledige kaartcapaciteit behouden.
Het kan zowel gebruikt worden met vooraf geladen cartografie als
met elektronische kaarten van Navionics, Insight en mediakaarten
van andere merken die compatibel zijn met het systeem.
Wanneer u StructureMap gebruikt met mediakaarten, kopieert u de
StructureMap (.smf )-bestanden naar het interne geheugen van de
unit. Wij raden u aan om kopieƫn van StructureMap-bestanden op
externe mediakaarten te bewaren.
Structuuropties
U kunt de StructureMap instellingen aanpassen in het menu
Structuuropties. Het menu is beschikbaar als Structuuroverlay is
ingeschakeld.
Niet alle opties zijn beschikbaar als opgeslagen StructureMap
bestanden worden gebruikt als bron. Niet-beschikbare opties
worden grijs weergegeven.
Bereik
Hiermee stelt u het zoekbereik in.
Transparantie
Hiermee stelt u de doorzichtigheid van de structuuroverlay in. Met
minimale transparantie zullen de kaartdetails vrijwel verborgen zijn
door de StructureMap-overlay.
Paletten
Voor het instellen van het kleurenpalet van het beeld.
Contrast
Bepaalt de helderheidsverhouding tussen lichte en donkere
gebieden op het scherm.
90
StructureMap | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Waterkolom
Toont/verbergt de waterkolom in de Live-modus.
Indien uitgeschakeld, zijn scholen aasvissen mogelijk niet zichtbaar
op het SideScan-beeld.
Indien ingeschakeld, kan de nauwkeurigheid van het SideScan-
beeld op de kaart beĆÆnvloed worden door de waterdiepte.
Frequentie
Stelt de transducerfrequentie in die wordt gebruikt door de unit.
800 kHz geeft de beste resolutie, maar 455 kHz heeft meer
dieptewerking en een groter bereik.
Live historie wissen
Hiermee worden de bestaande live historiegegevens van het
scherm gewist en worden alleen de meest recent gegevens
getoond.
Sonargegevens loggen
Geeft het dialoogvenster Sonar loggen weer.
Bron
Selecteert de StructureMap-bron.
StructureMap | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
91
Infopanelen
Infopanelen
Deze panelen bestaan uit meerdere meters ā€“ analoog, digitaal en
balk ā€“ die zijn gerangschikt op dashboards.
Dashboards
U kunt maximaal tien dashboards definiƫren. Een aantal
dashboardstijlen zijn vooraf gedefinieerd.
U kunt wisselen tussen de dashboards door de pijlknoppen naar
links en naar rechts te selecteren op het paneel. U kunt het
dashboard ook selecteren in het menu.
Vaartuig dashboard
Navigatie dashboard
Visser dashboard
ƚ
Notitie: U kunt aanvullende dashboards activeren in het menu
als er andere systemen op het netwerk aanwezig zijn.
Het paneel aanpassen
U kunt het paneel aanpassen door:
ā€¢ De gegevens voor elk van de meters in het dashboard te
wijzigen
ā€¢ De lay-out van het dashboard te wijzigen
ā€¢ Nieuwe dashboards toe te voegen en te verwijderen
U kunt ook limieten voor de analoge meters instellen.
Alle bewerkingsopties zijn beschikbaar in het paneelmenu.
Beschikbare bewerkingsopties zijn afhankelijk van de
gegevensbronnen die op het systeem aangesloten zijn.
12
92
Infopanelen | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Stuurautomaat trollingmotor
Veilige bediening met de stuurautomaat
Waarschuwing: Een stuurautomaat is een handig
hulpmiddel bij het navigeren, maar kan een menselijke
navigator NIET vervangen.
Waarschuwing: Zorg dat de stuurautomaat voor
gebruik correct geĆÆnstalleerd, in bedrijf gesteld en
gekalibreerd is.
ƚ
Notitie: Om veiligheidsredenen moet een fysieke standby-knop
beschikbaar zijn.
Gebruik geen automatische besturing:
ā€¢ Bij druk verkeer of in smalle wateren
ā€¢ Bij slecht zicht of extreme zeecondities
ā€¢ Wanneer in het gebied een verbod op het gebruik van
stuurautomaten van kracht is
Bij gebruik van een stuurautomaat:
ā€¢ Laat het roer niet onbeheerd achter
ā€¢ Plaats geen magnetisch materiaal of apparatuur in de buurt van
de koerssensor die door het stuurautomaatsysteem wordt
gebruikt
ā€¢ Controleer met regelmatige tussenpozen de koers en positie van
het vaartuig
ā€¢ Schakel de stuurautomaat altijd naar standby en verminder tijdig
de snelheid om gevaarlijke situaties te vermijden
Stuurautomaatalarmen
Om veiligheidsredenen is het raadzaam om alle
stuurautomaatalarmen in te schakelen bij het gebruik van de
stuurautomaat.
Ga voor meer informatie naar "Menu Alarms (Alarmen)" op pagina 112.
13
Stuurautomaat trollingmotor | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
93
De stuurautomaatcontroller voor de
trollingmotor
A Bedieningsbalk
B Stuurautomaatcontroller, uitgeschakeld
C Stuurautomaatcontroller, ingeschakeld
D Modusindicatie
E Lijst met beschikbare modi
F Knop Opnemen/opslaan
G Modusafhankelijke informatie
H Modusafhankelijke knoppen
I Knop Inschakelen/Standby
Wanneer de stuurautomaat-controller het actieve paneel is, ziet u
een rand rond het paneel.
ƚ
Notitie: De stuurautomaatcontroller kan ook worden
geactiveerd via het dialoogvenster Systeem regelingen.
Inschakelen en uitschakelen van de
stuurautomaat
De stuurautomaat inschakelen
ā€¢ Selecteer de gewenste modus met de knop
94
Stuurautomaat trollingmotor | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
De stuurautomaat wordt ingeschakeld in de geselecteerde modus
en de stuurautomaatcontroller geeft de opties voor de actieve
modus weer.
De stuurautomaat uitschakelen.
ā€¢ Selecteer de knop Standby
Wanneer de stuurautomaat in standby staat, moet u de boot
handmatig sturen.
Indicatie stuurautomaat
De stuurautomaat-informatiebalk toont informatie van de
stuurautomaat. De balk wordt weergegeven op alle paginaā€™s, als de
stuurautomaat in een actieve modus staat. In het instellingsvenster
Stuurautomaat kunt u instellen dat de balk is uitgeschakeld als de
stuurautomaat in de modus Standby staat.
Stuurautomaatmodi
De stuurautomaat heeft verschillende stuurmodi.
Ankermodi
In deze modi houdt de trollingmotor het vaartuig op de
geselecteerde locatie.
ƚ
Notitie: In de ankermodus kan de oriƫntatie van uw vaartuig
worden beĆÆnvloed door wind of stromingen.
De volgende ankeropties zijn beschikbaar:
Cursor
Navigeert naar de cursorpositie en houdt het vaartuig op die positie.
Stuurautomaat trollingmotor | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
95
Waypoint
Navigeert naar het geselecteerde waypoint en houdt het vaartuig
op die positie.
Hier
Houdt het vaartuig op de huidige positie.
Positie wijzigen in ankermodus
Gebruik de pijlknoppen om de positie van het vaartuig te wijzigen
wanneer u in de ankermodus bent. Met elke druk op de knop wordt
de ankerpositie 1,5 m (5 ft) in de gekozen richting verplaatst.
Koers vastzetten-modus
In deze modus wordt de boot automatisch volgens een ingestelde
koers gestuurd door de stuurautomaat.
Wanneer de modus wordt geactiveerd, selecteert de stuurautomaat
de huidige kompaskoers als ingestelde koers.
ƚ
Notitie: In deze modus wordt eventuele drift veroorzaakt door
stroming en/of wind (W) niet door de stuurautomaat
gecompenseerd.
De ingestelde koers wijzigen
ā€¢ Selecteer een bakboord- of stuurboordknop
Er vindt direct een koerswijziging plaats. De koers wordt
aangehouden totdat er een nieuwe koers wordt ingesteld.
De modus NAV
Waarschuwing: De NAV-modus mag alleen in open
water gebruikt worden.
Voordat u de modus NAV inschakelt, moet u een route navigeren of
in de richting van een waypoint navigeren.
In de NAV-modus kunt u het vaartuig met de stuurautomaat
automatisch naar een bepaalde waypoint-locatie of langs een
vooraf gedefinieerde route sturen. De positie-informatie wordt
gebruikt voor het wijzigen van de te varen koers om de boot op de
track-lijn te houden en naar het bestemmingswaypoint te leiden.
W
96
Stuurautomaat trollingmotor | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
Bij aankomst op de bestemming schakelt de stuurautomaat over
naar de geselecteerde aankomstmodus. Het is belangrijk om een
aankomstmodus te kiezen die past bij uw navigatiebehoeften
voordat NAV-modus wordt geactiveerd. Zie "Aankomstmodus" op
pagina 100.
Opties NAV-modus
In de NAV-modus zijn de volgende knoppen beschikbaar in de
stuurautomaat-controller:
Opnieuw starten
Start de navigatie opnieuw vanaf de huidige locatie van het
vaartuig.
Overslaan
Het actieve waypoint wordt overgeslagen en er wordt koers gezet
naar het volgende waypoint. Deze optie is alleen beschikbaar
tijdens het navigeren van een route met meer dan Ć©Ć©n waypoint
tussen de positie van het vaartuig en het einde van de route.
Sturen met wendpatroon
Het systeem bevat een aantal automatische wendpatronen.
Als u een wendpatroon activeert, maakt het systeem tijdelijke
waypoints voor de wending.
Het laatste waypoint van de wending is het eindwaypoint. Als het
vaartuig het eindwaypoint heeft bereikt, wordt het in
aankomstmodus geschakeld. Zie "Aankomstmodus" op pagina 100.
Een wending starten
ā€¢ Selecteer de bakboord- of stuurboordknop
Stuurautomaat trollingmotor | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
97
Wendvariabelen
De wendpatronen hebben instellingen die u kunt aanpassen
voordat u een wending start, of op elk gewenst moment wanneer
de boot aan het wenden is.
U-bocht
Wijzigt de huidige ingestelde koers met 180Ā°.
Wendvariabele:
ā€¢ Wendradius
C-bocht
Met deze optie gaat de boot in een cirkel varen.
Wendvariabele:
ā€¢ Wendradius
ā€¢ Aantal graden om te draaien
Spiraal
Hiermee maakt het vaartuig een spiraalbeweging in een steeds
groter of kleiner wordende radius.
Wendvariabelen:
ā€¢ InitiĆ«le radius
ā€¢ Radiusverandering per lus
ā€¢ Aantal lussen
98
Stuurautomaat trollingmotor | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
Zigzag
Met deze optie zorgt u ervoor dat de boot in een zigzagpatroon
gaat varen.
Wendvariabelen:
ā€¢ Koersverandering per etappe
ā€¢ Etappeafstand
ā€¢ Aantal etappes
Vierkant
Stuurt het vaartuig in een vierkant patroon, waarbij koerswendingen
van 90Ā° worden gemaakt.
Wendvariabele:
ā€¢ Etappeafstand
ā€¢ Aantal etappes
S-bocht
Met deze optie giert het vaartuig langs de hoofdkoers.
Wendvariabelen:
ā€¢ Wendradius
ā€¢ Koerswijziging
ā€¢ Aantal etappes
Snelheidsregeling trollingmotor
De stuurautomaat kan in de Koers vastzetten-modus, in de NAV-
modus en tijdens het sturen in wendpatronen de snelheid van de
trollingmotor regelen.
De ingestelde doelsnelheid wordt weergegeven in de
stuurautomaatcontroller.
Er zijn twee manieren om de doelsnelheid van de trollingmotor te
regelen:
ā€¢ Propellorsnelheid, ingesteld als een percentage van het
vermogen (A)
ā€¢ Kruissnelheid (B)
U kunt wisselen tussen de opties door het snelheidspictogram te
selecteren.
Stuurautomaat trollingmotor | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
99
De snelheid wordt in vooraf ingestelde stappen verhoogd/verlaagd
met de plus- en minknoppen. De snelheid kan ook handmatig
worden ingesteld door het veld snelheid (C) te selecteren.
Een trail opnemen en opslaan
Een trail kan vanuit de stuurautomaatcontroller worden opgeslagen
als een route. Als Trail opnemen is uitgeschakeld, kan de functie
worden ingeschakeld vanaf de stuurautomaatcontroller.
Raadpleeg "Waypoints, routes en trails" op pagina 51 voor meer
informatie.
Stuurautomaat instellen
Kaartkompas
Selecteer om een kompassymbool rond uw boot weer te geven op
het kaartpaneel. Het kompassymbool staat uit als de cursor actief is
op het paneel.
Stuurautomaatbalk automatisch verbergen
Bepaalt of de gegevensbalk van de stuurautomaat wordt getoond
wanneer de stuurautomaat is ingesteld op Standby.
Aankomstmodus
De stuurautomaat schakelt van de navigatiemodus naar de
geselecteerde aankomstmodus wanneer het vaartuig de
bestemming bereikt.
100
Stuurautomaat trollingmotor | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
Standby
De stuurautomaat wordt uitgeschakeld. De trollingmotor wordt
bediend met een handheld afstandsbediening of met een
voetpedaal.
Koers vastzetten
In deze modus wordt de laatste koers van het vaartuig vergrendeld
en aangehouden.
Anker
Ankert het vaartuig op de plaats van bestemming.
Ankerpunten instellen
De trollingmotor kan een aantal ankerpunten opslaan, gemarkeerd
met het voorvoegsel MTG. Ankerpunten in de trollingmotor worden
weergegeven in het dialoogvenster Ankerpunt.
Deze MTG-ankerpunten worden als waypoint opgeslagen in het
MFD-systeem. De positie van een MTG-ankerpunt kan opnieuw
worden ingesteld op een bestaand waypoint of op de huidige
positie van het vaartuig.
Stuurautomaat trollingmotor | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
101
Audio
Over de audiofunctie
Als een compatibel NMEA 2000 audiosysteem is aangesloten op het
netwerk, kunt u de unit gebruiken om het audiosysteem op uw
vaartuig te bedienen en af te stellen.
Voordat u uw audioapparatuur kunt gebruiken, moet deze
geĆÆnstalleerd worden volgens de installatiehandleiding bij de unit
en de documentatie die bij het audioapparaat is geleverd.
De audiocontroller
De bedieningsknoppen, tools en opties verschillen per audiobron.
A Bedieningsbalk
B Audiocontroller, kleine en grote displays
C Bron en broninformatie
D Bedieningsknoppen
E Aan/uit-knop
ƚ
Notitie: De Uit-knop bevindt zich op kleine displays in de
bronnenlijst.
14
102
Audio | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Audiosysteem opzetten
Audioserver
Als er meerdere audiobronnen zijn verbonden met hetzelfde
netwerk, moet een van de apparaten worden geselecteerd als de
audioserver. Als slechts Ć©Ć©n apparaat aanwezig is, is dit standaard de
geselecteerde audioserver.
De luidsprekers instellen
ƚ
Notitie: Het aantal mixeropties hangt af van de actieve
audioserver.
Luidsprekerzones
Dit apparaat kan worden ingesteld voor het regelen van
verschillende audiozones. Het aantal zones hangt af van de
audioserver die met uw systeem is verbonden.
U kunt balans, volume en volumebegrenzing voor elke zone
afzonderlijk instellen. Aanpassingen voor bas en toonhoogte gelden
voor alle zones.
Hoofdregeling volume
Als u het volume aanpast, wordt het volume voor alle
luidsprekerzones standaard aangepast.
U kunt elke luidsprekerzone afzonderlijk aanpassen. U kunt
bovendien definiƫren welke zones worden aangepast als u het
volume aanpast.
Een audiobron selecteren
Gebruik de knop Bron om de lijst van audiobronnen weer te geven.
Het aantal bronnen is afhankelijk van de actieve audioserver.
Bluetooth-apparaten
Als uw audioserver Bluetooth ondersteunt, wordt Bluetooth
vermeld als bron.
Via het pictogram Bluetooth-apparaten in de audiocontroller kunt u
de audioserver koppelen met Bluetooth-audioapparaten zoals een
smartphone of tablet.
Audio | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
103
Een AM/FM-radio gebruiken
Tunerregio selecteren
Voordat u FM- of AM- of VHF-radio kunt gebruiken, moet u de juiste
regio voor uw locatie selecteren.
Radiokanalen
Afstemmen op een AM/FM-radiokanaal:
ā€¢ houd de linker- of en rechter audiobedieningsknop ingedrukt
Een kanaal opslaan onder favorieten:
ā€¢ selecteer de menuoptie Favorieten
Door favoriete kanalen bladeren:
ā€¢ selecteer de audiobedieningsknop omhoog of omlaag
Lijst met favoriete kanalen
De lijst met favorieten kan worden gebruikt voor het selecteren van
een kanaal, en voor het verwijderen van de opgeslagen kanalen uit
de lijst.
104
Audio | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
AIS
Over AIS
Als er een compatibele AIS (automatisch identificatiesysteem) is
aangesloten op het MFD-systeem, kunnen doelen die deze
apparaten detecteren worden weergegeven en gevolgd. U kunt
ook meldingen en posities zien voor DSC-uitzendende apparatuur
binnen bereik.
AIS-doelen kunnen worden weergegeven als een overlay op de
kaart.
De AIS is een belangrijke tool voor veilige navigatie en het
voorkomen van aanvaringen. U kunt alarmen zo instellen dat deze u
waarschuwen als een AIS-doel te dichtbij komt of verloren raakt.
Selecteren van een AIS-doel
Wanneer u een AIS-symbool selecteert, verandert het symbool in
het geselecteerde doelsymbool. Er kan slechts Ć©Ć©n doel tegelijk
worden geselecteerd.
ƚ
Notitie: Pop-upinformatie moeten ingeschakeld zijn om de
naam van het vaartuig te kunnen zien. Zie "Kaartinstellingen" op
pagina 48.
Zoeken naar AIS vaartuigen
U kunt naar AIS doelen zoeken met behulp van de optie Zoeken in
het menu. Als de cursor actief is, zoekt het systeem naar vaartuigen
15
AIS | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
105
nabij de cursorpositie. Als de cursor niet actief is, zoekt het systeem
naar vaartuigen nabij de positie van uw vaartuig.
Doelinformatie weergeven
Dialoogvenster Vaartuigen
Het dialoogvenster Vaartuigen toont een lijst van alle AIS doelen.
Standaard worden de doelen in het dialoogvenster weergegeven
op volgorde van afstand tot het eigen vaartuig. U kunt de
weergavevolgorde wijzigen, of alleen een bepaald type doel laten
weergeven.
Het dialoogvenster Vaartuigen toont ook ontvangen AIS berichten.
Om het dialoogvenster Vaartuigen weer te geven:
ā€¢ selecteert u de optie Gegevens in het menu
AIS-vaartuig details
Gedetailleerde informatie over een AIS-doel is verkrijgbaar via het
dialoogvenster AIS-vaartuigen.
Om het dialoogvenster weer te geven:
ā€¢ selecteer de pop-up AIS
ā€¢ selecteer de optie Info in het menu
106
AIS | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Boot met AIS oproepen
Als het systeem over een VHF-radio beschikt met ondersteuning
voor DSC-oproepen (Digital Select Calling) via NMEA 2000 of NMEA
0183, kunt u met de unit een DSC-oproep doen aan andere
vaartuigen .
De oproepoptie is beschikbaar in het dialoogvenster AIS Vaartuig
Details en in het statusdialoogvenster Vaartuig. Zie "Doelinformatie
weergeven" op pagina 106.
AIS SART
Als een AIS SART (Search and Rescue Beacon) wordt geactiveerd,
verzendt deze zijn positie- en identificatiegegevens. Deze gegevens
worden ontvangen door uw AIS-apparaat.
Als uw AIS-ontvanger niet compatibel is met AIS SART, interpreteert
deze de ontvangen AIS SART-gegevens als signaal van een
standaard AIS-zender. Er verschijnt een pictogram op de kaart, maar
dit pictogram is een AIS-vaartuigpictogram.
Als uw AIS-ontvanger compatibel is met AIS SART, gebeurt bij het
ontvangen van AIS SART-gegevens het volgende:
ā€¢ Er verschijnt een AIS SART-pictogram op de kaart op de positie
die van de AIS SART is ontvangen
ā€¢ Er wordt een alarmmelding getoond
Als u de sirene hebt geactiveerd, wordt de alarmmelding gevolgd
door een geluidsalarm.
ƚ
Notitie: Als de ontvangen AIS SART-gegevens deel uitmaken
van een test en niet van een actieve melding, is het pictogram
groen.
AIS | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
107
AIS SART alarmbericht
Wanneer gegevens worden ontvangen van een AIS SART wordt een
alarmbericht getoond. Dit bericht bevat het unieke MMSI-nummer
van de AIS SART, en de positie, afstand en vaarrichting van de AIS
SART ten opzichte van uw vaartuig.
U hebt de volgende opties:
ā€¢ Het alarm negeren
-
Het alarm wordt gedempt en het bericht gesloten. Het alarm
verschijnt niet opnieuw
ƚ
Notitie: Als u het alarm negeert blijft het AIS SART pictogram
zichtbaar op uw kaart, en de AIS SART blijft in de lijst met
vaartuigen staan.
ā€¢ De waypoint opslaan
-
De waypoint wordt opgeslagen in uw lijst met waypoints. De
naam van deze waypoint wordt voorafgegaan door MOB AIS
SART - gevolgd door het unieke MMSI-nummer van de SART.
Bijvoorbeeld: MOB AIS SART - 12345678.
ā€¢ De MOB-functie activeren
- De display schakelt over naar een ingezoomd kaartpaneel,
gecentreerd op de positie van de AIS SART
- Het systeem maakt een actieve route naar de positie van de
AIS SART
ƚ
Notitie: Als de MOB-functie al actief is, wordt deze beƫindigd
en vervangen door de nieuwe route naar de positie van de AIS
SART.
ƚ
Notitie: Als de AIS stopt met het ontvangen van het AIS SART
bericht blijft de AIS SART nog 10 minuten nadat het laatste
signaal is ontvangen in de lijst met vaartuigen staan.
108
AIS | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Vaartuigalarmen
U kunt verschillende alarmen instellen om u te waarschuwen als er
een doel binnen vooraf gedefinieerde limieten komt, of als een
eerder gedefinieerd doel verloren is gegaan.
Symbolen AIS doelen
De volgende pictogrammen worden gebruikt voor AIS doelen in
het systeem:
Symbool Beschrijving
Slapend AIS doel, uitgelijnd met ontvangen
koersinformatie of met COG-informatie als de
koers niet beschikbaar is
AIS doel met koerslijn en SOG/COG (stippellijn)
en de aangegeven draairichting
AIS doel met eerdere track
Geselecteerde AIS doel, aangeduid met een
vierkant (stippellijn) rond het doelsymbool
AIS | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
109
Symbool Beschrijving
Gevaarlijk AIS doel aangegeven met vette lijn
en met een rode kleur. Het symbool knippert
totdat het doelalarm wordt bevestigd door de
gebruiker
Verloren AIS doel, aangegeven door een lijn op
het doelsymbool. Het symbool bevindt zich op
de laatst ontvangen positie van het doel
AIS SART (AIS Search And Rescue Transmitter)
AtoN (navigatiehulpmiddelen)
Vaartuiginstellingen
MMSI
Gebruik deze optie voor het invoeren van uw eigen MMSI-nummer
(Maritime Mobile Service Identity) in het systeem. Dit nummer moet
ingevoerd zijn om gericht meldingen van AIS- en DSC-vaartuigen te
kunnen ontvangen. U moet er ook voor zorgen dat uw MMSI-
nummer is ingevoerd om te voorkomen dat u uw eigen vaartuig als
AIS-doel ziet.
110
AIS | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Symboolfilters
Alle doelen worden standaard weergegeven op het paneel als er
een AIS apparaat op het systeem is aangesloten.
U kunt ervoor kiezen om geen enkel doel te tonen, of om de
symbolen te filteren op basis van veiligheidsinstellingen, afstand en
vaartuigsnelheid.
Koers verlenging
U kunt de lengte van de COG (koers over de grond) verlengingslijn
instellen voor AIS vaartuigen. De lengte van de verlengingslijn
wordt ingesteld als vaste afstand, of om de afstand aan te geven die
het vaartuig zal afleggen binnen een aangegeven tijd.
Raadpleeg "Verlengingslijnen" op pagina 49 voor informatie over
verlengingslijnen voor uw vaartuig.
Definiƫren van gevaarlijke vaartuigen
U kunt CPA (Dichtstbijzijnde naderingspunt) en TCPA (Tijd tot
dichtstbijzijnde naderingspunt) waarden gebruiken om te bepalen
of een doel als gevaarlijk moet worden beschouwd. Wanneer een
doel binnen de afstand voor het CPA of binnen de tijdslimiet voor
de TCPA komt, verandert het symbool in het symbool voor een de
gevaarlijk doel.
AIS | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
111
Menu Alarms (Alarmen)
Over het alarmsysteem
Als het systeem is ingeschakeld, wordt er voortdurend
gecontroleerd op gevaarlijke situaties en systeemfouten.
Het alarm wordt opgenomen in het alarmoverzicht zodat u de
details kunt zien en de juiste corrigerende actie kunt ondernemen.
Typen meldingen
De meldingen worden geclassificeerd naar gelang de gevolgen die
de gerapporteerde situatie voor uw vaartuig heeft. De volgende
kleurcodes worden gebruikt:
Kleur Betekenis
Rood Kritiek alarm
Oranje Belangrijk alarm
Geel Standaardalarm
Blauw Waarschuwing
Groen Lite-waarschuwing
Alarmindicatie
Een alarmsituatie wordt aangegeven met:
ā€¢ een pop-up met een alarmmelding
ā€¢ een knipperend alarmpictogram
Als u de sirene hebt geactiveerd, wordt de alarmmelding gevolgd
door een geluidsalarm.
Een enkelvoudig alarm wordt getoond met de naam van het alarm
als de titel, en details voor het alarm.
Als er meer dan Ć©Ć©n alarm tegelijk wordt geactiveerd, kunnen in de
alarmpop-up 3 alarmmeldingen worden weergegeven. De alarmen
16
112
Menu Alarms (Alarmen) | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
staan op volgorde van gebeurtenis, met bovenaan het alarm dat
het laatst geactiveerd is. De andere alarmen worden weergegeven
in het dialoogvenster Alarmen.
Een melding bevestigen
Het dialoogvenster Alarmen heeft Ć©Ć©n of twee opties om een
melding te bevestigen:
ā€¢ Sluiten
Zet de alarmstatus op bevestigd, wat betekent dat u weet dat er
een alarmtoestand is. De sirene/zoemer stopt en het
dialoogvenster Alarmen wordt verwijderd.
Het alarm blijft echter actief in het alarmoverzicht totdat de
reden voor het alarm is verdwenen.
ā€¢ Uitschakelen
Deactiveert de huidige alarminstelling. Het alarm wordt niet
meer getoond tenzij u dit weer inschakelt in het dialoogvenster
Alarminstellingen.
Er is geen time-out voor de alarmmelding of sirene. Deze blijven
actief totdat u het alarm bevestigt of totdat de reden voor het alarm
is verdwenen.
Alarminstellingen
U kunt de alarmsirene in- of uitschakelen in het dialoogvenster
Alarminstellingen.
Via dit dialoogvenster kunt u ook naar het dialoogvenster
Instellingen, waar u alle systeemalarmen kunt in- of uitschakelen.
Dialoogvensters Alarmen
De dialoogvensters Alarmen worden geactiveerd vanuit het
dialoogvenster Instellingen of op de werkbalk.
Menu Alarms (Alarmen) | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
113
ā€¢ Instellingen: overzicht van beschikbare alarmopties in het
systeem. In dit dialoogvenster kunt u de alarmgrens instellen, en
een alarm in- en uitschakelen
ā€¢ Actief: overzicht van alle actieve alarmen met details
ā€¢ Geschiedenis: overzicht van de alarmgeschiedenis met
tijdstempel. De alarmen blijven in de lijst totdat deze handmatig
worden gewist
114
Menu Alarms (Alarmen) | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
Afstandsbediening van de MFD
Opties voor afstandsbediening
De volgende opties zijn beschikbaar voor het op afstand bedienen
van uw MFD:
ā€¢ een smartphone of tablet, aangesloten op dezelfde WiFi-hotspot
als de MFD('s)
ā€¢ een smartphone of tablet, verbonden met een MFD die dienst
doet als WiFi-toegangspunt
ƚ
Notitie: Om veiligheidsredenen kunnen sommige functies niet
met een afstandsbediening worden bediend.
Smartphones en tablets
Link app
Verbind een telefoon of tablet met de unit.
Na verbinding kan de Link app op de telefoon of tablet worden
gebruikt voor:
ā€¢ Op afstand weergeven en bedienen van het systeem
ā€¢ Back-up maken en terugzetten van instellingen
ā€¢ Back-up maken en terugzetten van waypoints, routes en trails
De Link app kan worden gedownload in de relevante app store voor
de telefoon/tablet.
ƚ
Notitie: Om veiligheidsredenen kunnen de Autopilot functies
van de trollingmotor niet worden bediend vanaf de telefoon of
tablet.
Verbinden via een hotspot
Als u een telefoon of tablet en de MFD('s) verbindt met dezelfde
hotspot kunt u uw telefoon of tablet gebruiken om alle MFD's in
hetzelfde netwerk te bedienen.
17
Afstandsbediening van de MFD | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
115
Verbinden met een MFD die fungeert als access point
Als u geen toegang hebt tot een WiFi-netwerk, kunt u uw telefoon/
tablet direct met de MFD verbinden.
116
Afstandsbediening van de MFD | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
De netwerknaam van de MFD (SSID) wordt weergegeven als een
beschikbaar netwerk op de telefoon/tablet.
De Link app gebruiken
Open de Link app om de MFD('s) weer te geven die beschikbaar zijn
voor afstandsbediening. De lijst omvat zowel verbonden als niet
verbonden MDF's.
Selecteer de MFD die u wilt bedienen. Als de MFD niet verbonden
is, volgt u de instructies op de MFD en de tablet of telefoon om
verbinding te maken.
Beheer van via Wi-Fi verbonden externe
bedieningsunits
U kunt het toegangsniveau wijzigen en de via Wi-Fi verbonden
externe bedieningsunits verwijderen.
Afstandsbediening van de MFD | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
117
Uw telefoon gebruiken met de MFD
Over telefoonintegratie
De volgende functies zijn beschikbaar bij het aansluiten van een
telefoon op de ELITE TiĀ²:
ā€¢ tekstberichten lezen en verzenden
ā€¢ nummerherkenning tonen voor inkomende gesprekken
ƚ
Notitie: Het is mogelijk om een smartphone te gebruiken voor
het op afstand bedienen van de MFD. Zie "Afstandsbediening van de
MFD" op pagina 115.
Beperkingen iPhone:
ā€¢ Wanneer de telefoon is aangesloten op de MFD worden alleen
inkomende oproepen en berichten ontvangen
ā€¢ Vanaf de MFD kunnen geen berichten worden verzonden . De
iPhone ondersteunt geen berichtenverzending vanaf verbonden
Bluetooth-apparaten.
Een telefoon aansluiten en koppelen
ƚ
Notitie: Voordat u verbinding kunt maken met de MFD moet
Bluetooth worden ingeschakeld op uw telefoon.
ƚ
Notitie: Zie "Bluetooth-apparaten beheren" op pagina 122 als u een
telefoon wilt koppelen terwijl een andere telefoon is
aangesloten op de MFD.
ƚ
Notitie: U moet altijd verbinding maken met een telefoon
vanaf de MFD, niet andersom.
Gebruik het telefoonpictogram om uw telefoon te verbinden met
de MFD. Wanneer het pictogram is geselecteerd gebeurt het
volgende:
ā€¢ Bluetooth wordt ingeschakeld op de MFD
ā€¢ het dialoogvenster Bluetooth-apparaten wordt geopend, met
een lijst van alle Bluetooth-apparaten binnen bereik
18
118
Uw telefoon gebruiken met de MFD | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
Een telefoon koppelen die vermeld staat onder andere apparaten
in het apparaatdialoogvenster:
ā€¢ selecteer de telefoon die u wilt koppelen, en volg de instructies
op de telefoon en op de MFD
Eenmaal gekoppeld wordt de telefoon verplaatst naar het gedeelte
Gekoppelde apparaten in het dialoogvenster.
Voor het verbinden van een gekoppelde telefoon:
ā€¢ selecteer de telefoon die u wilt verbinden
Wanneer de telefoon en de unit zijn verbonden, wordt een
telefoonpictogram weergegeven op de Home pagina.
Inkomende berichten en telefoonmeldingen zullen nu in een pop-
upvenster op de MFD verschijnen.
Telefoonmeldingen
Nadat de telefoon en de unit zijn gekoppeld en verbonden,
gebruikt u het telefoonpictogram om de lijst met berichten en de
belgeschiedenis weer te geven.
Uw telefoon gebruiken met de MFD | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
119
Standaard wordt alle berichten getoond in de berichtenlijst. Deze
lijst kan worden gefilterd zodat alleen verzonden of ontvangen
berichten worden getoond.
Tekstberichten maken
ƚ
Notitie: Deze optie is niet beschikbaar voor iPhones.
Zo maakt u een nieuw tekstbericht:
ā€¢ selecteer de optie Nieuw bericht in het dialoogvenster Bericht
Zo reageert u op een tekstbericht of een telefoongesprek:
ā€¢ selecteer het bericht of de oproep die u wilt beantwoorden
Het beantwoorden van een inkomend gesprek
Een gesprek moet worden beantwoord of afgewezen vanaf de
telefoon.
120
Uw telefoon gebruiken met de MFD | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
U kunt met een tekstbericht reageren op een binnenkomend
gesprek (niet beschikbaar voor iPhones).
Berichtinstellingen
U kunt berichtsjablonen definiƫren en instellen hoe u wilt dat de
melding wordt weergegeven in het dialoogvenster Instellingen.
Problemen met de telefoon oplossen
Het is niet mogelijk om een iPhone aan te sluiten
De eerste keer dat een MFD verbinding probeert te maken met een
iPhone, kan de volgende foutmelding verschijnen:
ā€¢ verbinden mislukt, met een bericht dat de telefoon is niet
beschikbaar voor verbindingen
ā€¢ de telefoon geeft niet de juiste naam voor de MFD
Als dit gebeurt, kunt u het volgende proberen:
ā€¢ herstart de MFD en de telefoon
ā€¢ controleer of de telefoon niet verbonden is met andere
Bluetooth-apparaten
ā€¢ stel de iPhone handmatig in om meldingen van de MFD te
ontvangen:
Uw telefoon gebruiken met de MFD | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
121
Ontbrekende meldingen
Standaard is het verbindingsprofiel voor de telefoon ingesteld op
auto.
Het verbindingsprofiel moet worden gewijzigd naar alternatief als
een van de volgende problemen zich voordoet:
ā€¢ de telefoon is aangesloten en het type waarschuwing is
ingesteld als pop-upvenster of melding, maar er is geen
waarschuwing of de waarschuwing is zeer vertraagd
ā€¢ de telefoon is verbonden, maar heeft geen geluid tijdens een
gesprek
Zie "Bluetooth-apparaten beheren" op pagina 122 voor het weergeven van
apparaatdetails.
Zie "Berichtinstellingen" op pagina 121 om de waarschuwingsinstelling
voor telefoonmeldingen te wijzigen.
Tekstberichten verschijnen op de iPhone, maar niet op
de MFD
Controleer of de berichten-app niet open en actief is op de iPhone.
Bluetooth-apparaten beheren
Bluetooth-apparaten binnen bereik worden getoond in het
dialoogvenster Bluetooth-apparaten. Zie "Bluetooth-apparaten" op
pagina 127.
122
Uw telefoon gebruiken met de MFD | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
Tools en instellingen
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de tools en de instellingen
die niet specifiek bij een applicatiepaneel horen.
Raadpleeg voor applicatie-instellingen het hoofdstuk van de
betreffende applicatie.
Tools en instellingen zijn beschikbaar op de Home pagina.
De werkbalk
Waypoints
Bevat de dialoogvensters Waypoints, Routes en Trails die worden
gebruikt voor het beheren van deze door de gebruiker
gedefinieerde items.
Alarmen
Dialoogvensters voor actieve en eerdere alarmen. Hier vindt u ook
het dialoogvenster Alarminstellingen met de opties voor alle
beschikbare systeemalarmen.
Vaartuigen
De statuslijst toont de status en beschikbare gegevens voor de
volgende vaartuigtypen:
ā€¢ AIS
ā€¢ DSC
Zie "AIS" op pagina 105 voor meer informatie.
Info
Bevat getijdeinformatie voor beschikbaar getijdestations, een
tripcalculator die reis- en motorinformatie weergeeft, en een
dialoogvenster met informatie over de zon en maan voor
geselecteerde datums en posities.
Opslagtemperatuur
Toegang tot het bestandsbeheersysteem. Hiermee kunt u de
inhoud van het interne geheugen van de unit en op de unit
aangesloten opslagapparaten bekijken en beheren.
19
Tools en instellingen | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
123
Telefoon
Voor de aansluiting van een telefoon op de MFD. Zie "Uw telefoon
gebruiken met de MFD" op pagina 118.
Store
Maakt verbinding met de internetwinkel van Navico. In deze winkel
kunt u producten bekijken en aanschaffen, ontgrendelcodes voor
functies verkrijgen, compatibele kaarten voor uw systeem
downloaden en nog veel meer.
ƚ
Notitie: Het apparaat moet verbonden zijn met internet om
deze functie te gebruiken.
Instellingen
Systeeminstellingen
Taal
Bepaalt de taal die op het apparaat wordt gebruikt voor panelen,
menu's en dialoogvensters. Bij veranderen van de taal wordt het
apparaat opnieuw opgestart.
Bootinstellingen
Deze optie wordt gebruikt om de fysieke kenmerken van de boot te
specificeren.
124
Tools en instellingen | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Tekst grootte
Gebruikt voor het instellen van de grootte van tekst in menu's en
dialoogvensters.
Standaard instelling: Normaal
Toetstonen
Bepaalt hoe hard de toon klinkt als er op een toets wordt gedrukt.
Tijd
Configureer de tijdsinstellingen voor de locatie van het vaartuig en
de weergave van datum en tijd.
Referentievlak
De meeste papieren kaarten worden gemaakt in het WGS84-
formaat, dat ook door ELITE TiĀ² gebruikt wordt.
Als uw papieren kaarten een ander formaat hebben, kunt u de
instellingen voor het referentievlak zo wijzigen dat deze
overeenkomen met uw papieren kaarten.
Coƶrdinatensysteem
Er kunnen verschillende coƶrdinatensystemen worden gebruikt
voor de indeling van breedte-/hoogtegraadcoƶrdinaten.
Magnetische variatie
Magnetische variatie is het verschil tussen ware en magnetische
peilingen, veroorzaakt door verschillende locaties van de
geografische en de magnetische Noordpool. Lokale verschillen
zoals ijzerafzettingen kunnen de magnetische peilingen ook
beĆÆnvloeden.
Indien op Auto ingesteld, converteert het systeem automatisch het
magnetische noorden naar het ware noorden. Selecteer de
handmatige modus wanneer u zelf een lokale magnetische variatie
moet invoeren.
Satellieten
Statuspagina voor actieve satellieten.
EGNOS (en WAAS) differentiƫle positie correctie kan AAN of UIT
worden gezet.
Tools en instellingen | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
125
Standaardinstellingen herstellen
Biedt de mogelijkheid te selecteren welke instellingen op de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen moeten worden teruggezet.
Waarschuwing: Als waypoints, routes en trails
worden geselecteerd, worden die permanent
verwijderd.
Geavanceerd
Wordt gebruikt voor het configureren van geavanceerde
instellingen. Hier kunt u bovendien instellen op welke manier uw
systeem verschillende gebruikersinterfacegegevens weergeeft.
Registratie
Richtlijnen voor online registratie van het apparaat.
Info over
Hier worden de copyrightgegevens, de softwareversie en de
technische informatie van dit apparaat weergegeven.
Via de optie Support hebt u toegang tot de ingebouwde Service
Assistant. Raadpleeg "Servicerapport" op pagina 134.
Services
Voor toegang tot websites die functies voor services leveren.
Navigatie
Voor het definiƫren van navigatie-instellingen. Zie "Navigeren" op
pagina 60.
Draadloze instellingen
Biedt configuratie- en instellingsopties voor de draadloze
functionaliteit.
126
Tools en instellingen | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Verbinding maken met een andere Elite TiĀ²
Selecteer dit om verbinding te maken met een andere Elite TiĀ²-unit.
De aanwijzingen begeleiden u door het koppelproces.
Wanneer de units zijn gekoppeld, kunt u het volgende delen:
ā€¢ sonar (niet SideScan of DownScan)
ā€¢ kaarten
ā€¢ waypoints en routes
Verbinding maken met internet
Hiermee maakt u verbinding met een hotspot.
Wanneer de verbinding is gemaakt, wordt de tekst gewijzigd naar
"Is al aangesloten".
Uw telefoon/tablet verbinden
Voor het verbinden van een telefoon of tablet met de MFD. Zie
"Afstandsbediening van de MFD" op pagina 115.
Bluetooth
Schakelt de ingebouwde Bluetooth-functie in.
Bluetooth-apparaten
Geeft het dialoogvenster Bluetooth weer. Gebruik dit
dialoogvenster om Bluetooth-apparaten te koppelen of te
ontkoppelen.
Selecteer een apparaat om:
ā€¢ details van het apparaat weer te geven
Tools en instellingen | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
127
ā€¢ het apparaat te verbinden of te ontkoppelen, of het uit de
apparatenlijst te verwijderen
Ingebouwde WiFi
Selecteer deze optie om de interne WiFi-functie in of uit te
schakelen.
Het uitschakelen van de interne WiFi-functie vermindert het
stroomverbruik van de unit.
WiFi-netwerken
Geeft de verbindingsstatus van het WiFi-netwerk weer. Als de MFD
met het internet is verbonden (WiFi-hotspot), wordt de
hotspotnaam (SSID) weergegeven.
Ingebouwde hotspot
Het systeem wordt ingeschakeld wanneer u verbinding maakt met
een andere unit.
Hotspot-instellingen
Selecteer dit om de hotspotnetwerknaam (SSID) van de MFD weer
te geven. Alleen beschikbaar als de ingebouwde hotspot van de
MFD is ingeschakeld.
Onthouden hotspots
Hier vindt u hotspots waarmee de unit in het verleden verbinding
heeft gehad.
Machtigingen voor afstandsbediening
Geeft informatie over de verbinding met de externe bedieningsunit.
Selecteer dit om toestemming te geven (Ć©Ć©n keer of altijd) of
128
Tools en instellingen | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
verwijder de machtiging van een externe bedieningsunit om de
unit te bedienen.
Geavanceerd
Binnen de software zijn hulpmiddelen beschikbaar voor het
opsporen van fouten en het instellen van het draadloze netwerk.
DHCP Probe
De draadloze module bevat een DHCP-server die IP-adressen
toewijst voor alle MFD's en Sonar-units in het netwerk. Bij integratie
met andere apparaten, zoals een 3G-modem of satelliettelefoon,
kunnen andere apparaten in het netwerk ook fungeren als DHCP-
server. Om gemakkelijk alle DHCP-servers op het netwerk te vinden,
kunt u dhcp_probe uitvoeren vanaf de ELITE TiĀ². Op het netwerk kan
slechts Ć©Ć©n DHCP-apparaat tegelijk actief zijn. Schakel de DHCP-
functie van het tweede apparaat uit, als dat wordt gevonden.
Raadpleeg de instructies van dat apparaat voor meer informatie.
ƚ
Notitie: Iperf en DHCP Probe zijn hulpmiddelen voor
diagnostische doeleinden, bedoeld voor gebruikers die bekend
zijn met de terminologie en configuratie van netwerken. Navico
is niet de ontwikkelaar van deze hulpmiddelen en kan geen
ondersteuning verlenen bij het gebruik.
Iperf
Iperf is een veelgebruikt hulpprogramma voor netwerkprestaties.
Het wordt meegeleverd om de prestaties van het draadloze
netwerk rondom het vaartuig te testen, zodat zwakke plekken of
probleemgebieden kunnen worden geĆÆdentificeerd. De applicatie
moet worden geĆÆnstalleerd en uitgevoerd op een tablet.
Er moet een Iperf-server worden uitgevoerd op de unit voordat de
test vanaf de tablet wordt gestart. Na het verlaten van de pagina
wordt Iperf automatisch gestopt.
Tools en instellingen | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
129
Onderhoud
Preventief onderhoud
De unit bevat geen onderdelen die door de gebruiker kunnen
worden onderhouden. De gebruiker hoeft daarom slechts in zeer
beperkte mate preventief onderhoud uit te voeren.
Breng, indien beschikbaar, altijd een zonnescherm aan als de unit
niet wordt gebruikt.
Controleren van de connectoren
De connectoren mogen alleen visueel gecontroleerd worden.
Duw de stekkers in de connector. Als de connectoren zijn voorzien
van een vergrendeling of een positieknop , moet u ervoor zorgen
dat deze in de juiste stand staat.
Reinigen van de display-unit
Het scherm reinigen:
ā€¢ Gebruik een microvezeldoekje of een zacht katoenen doekje om
het scherm te reinigen. Gebruik voldoende water om
achtergebleven zoutresten op te lossen en weg te spoelen.
Gekristalliseerd zout, zand, vuil etc. kan de beschermende
coating beschadigen als er een vochtige doek wordt gebruikt.
Besproei de unit met schoon water en droog de unit vervolgens
met een microvezeldoekje of zacht katoenen doekje. Oefen geen
druk uit met de doek.
Behuizing reinigen:
ā€¢ Gebruik warm water met een beetje vloeibaar afwasmiddel of
reinigingsmiddel.
Gebruik geen reinigingsmiddelen die schuurmiddelen of
oplosmiddelen (aceton, minerale terpentine, etc.), zuur, ammoniak
of alcohol bevatten, omdat het display en de plastic behuizing
daardoor beschadigd kunnen raken.
Gebruik geen hogedrukspuit. Reinig uw unit niet in een
autowasstraat.
20
130
Onderhoud | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Kalibratie touchscreen
ƚ
Notitie: Zorg dat het scherm schoon en droog is alvorens de
kalibratie uit te voeren. Raak het scherm niet aan, behalve als dit
wordt gevraagd.
In sommige gevallen kan het nodig zijn om het touchscreen
opnieuw te kalibreren. U kunt uw touchscreen als volgt opnieuw
kalibreren:
1. Schakel de unit uit
2. Houd de Waypoint-knop ingedrukt en schakel de unit in
3. Blijf de Waypoint-knop ingedrukt houden tijdens het opstarten,
tot het kalibratiescherm verschijnt
4. Volg de instructies op het scherm om de kalibratie uit te voeren.
Als de kalibratie is voltooid, keert de unit terug naar het
applicatiescherm.
Registratie van NMEA gegevens
Alle seriƫle uitvoerzinnen die worden verzonden via de NMEA TCP-
verbinding worden vastgelegd in een intern bestand. U kunt dit
bestand exporteren en bekijken voor onderhoud en het zoeken van
storingen.
De maximale bestandsgrootte is vooraf gedefinieerd. Als u diverse
andere bestanden hebt toegevoegd aan het systeem (bestanden
met opnamen, muziek, foto's, PDF-bestanden), kan hierdoor de
maximale bestandsgrootte van het logbestand kleiner zijn.
Het systeem registreert zo veel mogelijk gegevens tot de maximale
bestandsgrootte is bereikt, en gaat vervolgens de oudste gegevens
overschrijven.
NMEA logbestanden exporteren
U kunt het NMEA logbestand exporteren vanuit het dialoogvenster
Opslag.
Wanneer u de logdatabase selecteert, wordt u gevraagd een
doelmap en een bestandsnaam op te geven. Na acceptatie wordt
het logbestand naar de gekozen locatie geschreven.
Onderhoud | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
131
Software updates
Zorg dat u eerst een back-up maakt van mogelijk waardevolle
gebruikersgegevens voordat u een update op de unit uitvoert. Zie
"Back-up maken van uw systeemgegevens" op pagina 135.
GeĆÆnstalleerde software en software-updates
Het dialoogvenster toont de softwareversie die op dit moment is
geĆÆnstalleerd op deze unit (A).
Als de unit is verbonden met internet toont het dialoogvenster
tevens beschikbare software-updates (B).
De software updaten met een apparaat dat is
verbonden met internet
Als de unit is verbonden met internet, zal het systeem automatisch
controleren of er software-updates zijn. U ontvangt een bericht
wanneer er nieuwe software-updates beschikbaar zijn.
ƚ
Notitie: Voor sommige software-updatebestanden kan meer
beschikbare ruimte op de unit nodig zijn. In dat geval krijgt u de
vraag om een geheugenkaart in het toestel te plaatsen.
ƚ
Notitie: Plaats geen software-updatebestanden op
geheugenkaarten met kaarten.
ƚ
Notitie: Schakel de unit of het apparaat op afstand niet uit tot
de update is voltooid of tot u wordt gevraagd de unit opnieuw
op te starten.
132
Onderhoud | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
U start het updateproces vanuit het dialoogvenster Updates.
De software updaten vanaf een opslagapparaat
U kunt de software-update downloaden van www.lowrance.com.
Breng de update-bestanden over naar een compatibel
opslagapparaat en plaats het opslagapparaat in de unit.
ƚ
Notitie: Plaats geen software-updatebestanden op
geheugenkaarten met kaarten.
Updaten van alleen deze unit:
ā€¢ start de unit opnieuw op om deze te laten opstarten vanaf het
opslagapparaat
Updaten van deze unit of een apparaat op het NMEA 2000 netwerk:
ā€¢ selecteer het updatebestand in het dialoogvenster
Opslagapparaat
ƚ
Notitie: Schakel de unit of het apparaat op afstand niet uit tot
de update is voltooid of tot u wordt gevraagd de unit opnieuw
op te starten.
Onderhoud | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
133
Servicerapport
Het systeem heeft een ingebouwde Service Assistant die een
rapport opstelt van apparaten die zijn verbonden met de
netwerk(en). Dit rapport omvat informatie over de softwareversie en
het serienummer, en informatie uit het instellingenbestand. Het
servicerapport wordt gebruikt bij verzoeken om technische
ondersteuning.
U kunt screenshots en logbestanden aan het rapport toevoegen.
ƚ
Notitie: De bijlagen van het rapport mogen maximaal 20 MB
groot zijn.
U kunt het rapport opslaan op een opslagapparaat en het e-mailen
naar ondersteuning, of het direct uploaden als u over een
internetverbinding beschikt. Als u eerst de technische
ondersteuning belt voordat u het rapport hebt gemaakt, kunt u een
incidentnummer invoeren om het incident te volgen.
134
Onderhoud | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Back-up maken van uw systeemgegevens
Het wordt aanbevolen gebruikersgegevens en uw
instellingendatabase regelmatig te kopiƫren, als onderdeel van uw
back-upprocedure.
Waypoints
Met de optie Waypoints in het dialoogvenster Opslag kunt u
waypoint opslaan en beheren.
Alle waypoints exporteren
De optie Exporteren wordt gebruikt voor het exporteren van alle
waypoints, routes, trails en trips.
Regio exporteren
Met de optie Regio exporteren kunt u het gebied selecteren
waarvan u de gegevens wilt exporteren.
1. Selecteer de optie Regio exporteren
2. Markeer het gebied dat u wilt exporteren door het kader te
slepen
Onderhoud | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
135
3. Selecteer de optie Exporteren in het menu
4. Selecteer het juiste bestandsformaat
Gebruikersgegevens definitief verwijderen
Verwijderde gebruikersgegevens blijven bewaard in het geheugen
van de unit totdat de gegevens definitief worden verwijderd. Als u
veel verwijderde, niet definitief verwijderde gebruikersgegevens
hebt, kunt u de systeemprestaties verbeteren door deze te definitief
te verwijderen.
ƚ
Notitie: Gebruikersgegevens die uit het geheugen zijn gewist
of verwijderd, kunnen niet worden hersteld.
Exportformaat waypoints
De volgende formaten zijn beschikbaar om waypoints te
exporteren:
ā€¢ Gebruikersgegevensbestand versie 6
Voor het exporteren van waypoints, routes en gekleurde tracks/
trails.
ā€¢ Gebruikersgegevensbestand versie 5
Dit wordt gebruikt voor het exporteren van waypoints en routes
met een gestandaardiseerde, universeel unieke identificatie
(UUID). Dit is een zeer betrouwbare en gebruiksvriendelijke
methode. De gegevens bestaan onder meer uit informatie over
de tijd en datum waarop een route is aangemaakt.
ā€¢ Gebruikersgegevensbestand versie 4
Dit kan het beste gebruikt worden bij de overdracht van
gegevens van het ene naar het andere systeem, omdat hierin alle
extra gegevens staan die deze systemen vastleggen.
136
Onderhoud | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
ā€¢ Gebruikersgegevensbestand 3 (zonder diepte)
Dient gebruikt te worden bij de overdracht van
gebruikersgegevens van het ene systeem naar een verouderd
product (Lowrance LMS, LCX)
ā€¢ Gebruikersgegevensbestand 2 (zonder diepte)
Kan gebruikt worden bij de overdracht van gebruikersgegevens
van het ene systeem naar een verouderd product (Lowrance
LMS, LCX)
ā€¢ GPX (GPS Exchange, zonder diepte)
Dit is het meest gebruikte formaat op het web en wordt
wereldwijd door de meeste GPS-systemen gebruikt. Gebruik dit
formaat als u gegevens overzet naar de unit van een concurrent.
De instellingendatabase exporteren
Met de optie Instellingendatabase in het dialoogvenster Opslag
exporteert u uw gebruikersinstellingen.
Onderhoud | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
137
Simulator
Info over
Met de simulatiefunctie kunt u zien hoe de unit werkt zonder
verbonden te zijn met sensoren of andere apparaten.
Winkelmodus
In deze modus wordt een winkeldemonstratie voor het
geselecteerde gebied weergegeven.
Als u in de winkelmodus op het touchscreen tikt of een toets
indrukt wordt de demonstratie gepauzeerd.
Na een korte pauze wordt de winkelmodus hervat.
ƚ
Notitie: De winkelmodus is bedoeld voor demonstraties in de
winkel of showroom.
Simulator bronbestanden
U kunt selecteren welke databestanden de simulator gebruikt. Dit
kunnen vooraf opgenomen gegevensbestanden van uw apparaat
zijn, uw eigen opgenomen logbestanden, of logbestanden op een
op de unit aangesloten opslagapparaat.
21
138
Simulator | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
Geavanceerde simulatorinstellingen
Via de instellingen voor de geavanceerde simulator kunt u de
simulator handmatig bedienen.
GPS-bron
Selecteert van waaruit de GPS-gegevens gegenereerd worden.
Snelheid en koers
Wordt gebruikt voor het handmatig invoeren van waarden als de
GPS-bron is ingesteld op Gesimuleerde koers. Anders worden GPS-
gegevens, waaronder snelheid en koers, opgehaald uit het
geselecteerde bronbestand.
Startpositie instellen
Verplaatst uw gesimuleerde vaartuigpositie naar de huidige
cursorpositie.
ƚ
Notitie: Deze optie is alleen beschikbaar wanneer de GPS-bron
is ingesteld op Gesimuleerde koers.
Simulator | ELITE TiĀ² Gebruikershandleiding
139
Integratie van apparaten van
derden
Apparaten die met het NMEA 2000-netwerk worden verbonden,
worden automatisch geĆÆdentificeerd door het systeem. Als dat niet
het geval is, kunt u deze functie inschakelen onder geavanceerde
opties in het dialoogvenster Systeeminstellingen.
U kunt een apparaat van derden bedienen via menu's en
dialoogvensters, net zoals op de ander panelen.
Deze handleiding geeft geen specifieke bedieningsinstructies voor
apparaten van derden. Raadpleeg de documentatie van het
apparaat voor informatie over functies en functionaliteit.
Integratie SmartCraft VesselView
Wanneer een compatibel Mercury Marine VesselView product of
VesselView Link aanwezig is op het NMEA 2000 netwerk, kunnen de
motoren worden bewaakt en bediend vanaf de unit.
Als de functie ook is ingeschakeld in het dialoogvenster
Geavanceerde instellingen:
ā€¢ Er wordt een Mercury pictogram toegevoegd aan de home
pagina - selecteer deze optie om het instrumentenpaneel van de
motor weer te geven.
U kunt aanpassen welke gegevens worden weergegeven op het
informatiescherm. Zie "Infopanelen" op pagina 92.
ā€¢ Er wordt een dialoogvenster met Mercury instellingen
toegevoegd - gebruik dit dialoogvenster om de instellingen van
de motor te wijzigen.
ā€¢ Er worden ook Mercury en Vaartuigregeling knoppen
toegevoegd aan de bedieningsbalk.
-
Door het selecteren van de Mercury knop worden de motor-
en vaartuiggegevens weergegeven.
- Door het selecteren van de Vaartuig knop wordt de
motorbedieningsunit geopend.
Wanneer de functies zijn ingeschakeld, wordt de gebruiker mogelijk
gevraagd om informatie over basisinstellingen op te geven.
Raadpleeg voor meer informatie de VesselView handleiding of de
motorleverancier.
22
140
Integratie van apparaten van derden | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
Suzuki motorintegratie
Indien een Suzuki C-10 meter beschikbaar is op het NMEA 2000
netwerk, kunnen de motoren vanuit de unit worden bewaakt.
Als de functie ook is ingeschakeld in het dialoogvenster
Geavanceerde instellingen:
ā€¢ Er wordt een Suzuki pictogram toegevoegd aan de home pagina
- selecteer deze optie om het instrumentenpaneel van de motor
weer te geven.
U kunt aanpassen welke gegevens worden weergegeven op het
informatiescherm. Zie "Infopanelen" op pagina 92.
Raadpleeg voor meer informatie de motorhandleiding of de
motorleverancier.
Yamaha Motor integratie
Als een compatibele Yamaha gateway is verbonden met het NMEA
2000 netwerk, kunnen de motoren vanuit de unit worden bewaakt.
Als de functie ook is ingeschakeld in het dialoogvenster
Geavanceerde instellingen:
ā€¢ Er wordt een Yamaha pictogram toegevoegd aan de home
pagina - selecteer deze optie om het instrumentenpaneel van de
motor weer te geven.
U kunt aanpassen welke gegevens worden weergegeven op het
informatiescherm. Zie "Infopanelen" op pagina 92.
ā€¢ Als het Yamaha systeem Troll Control ondersteunt, is een Troll-
knop toegevoegd aan de bedieningsbalk. Selecteer deze knop
om Troll Control in of uit te schakelen en de trollingsnelheid te
regelen.
Raadpleeg voor meer informatie de motorhandleiding of de
motorleverancier.
Evinrude motorintegratie
Indien een Evinrude motorbedieningsunit beschikbaar is op het
NMEA 2000 netwerk, kunnen de Evinrude motoren worden
bewaakt en bestuurd vanuit de unit.
Als de functie ook is ingeschakeld in het dialoogvenster
Geavanceerde instellingen:
Integratie van apparaten van derden | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
141
ā€¢ Er wordt een Evinrude pictogram toegevoegd aan de home
pagina - selecteer deze optie om het instrumentenpaneel van de
motor weer te geven.
U kunt aanpassen welke gegevens worden weergegeven op het
informatiescherm. Zie "Infopanelen" op pagina 92.
ā€¢ Er wordt een dialoogvenster met Evinrude instellingen
toegevoegd - gebruik dit dialoogvenster om de instellingen van
de motor te wijzigen.
ā€¢ Er wordt een Evinrude knop toegevoegd aan de bedieningsbalk -
als u deze knop selecteert, wordt de motorbedieningsunit
geopend. Gebruik de motorbedieningsunit om de motoren te
bedienen.
Er worden maximaal twee bedieningsunits en vier motoren
ondersteund.
Raadpleeg voor meer informatie de motorhandleiding of de
motorleverancier.
Power-Pole-ankers
Power-Pole-ankers, die kunnen worden aangestuurd door het op
uw boot geĆÆnstalleerde C-Monster Control System, kunnen worden
bediend via de unit. Om de Power-Poles te kunnen bedienen dient
u deze te koppelen met de unit via de op beide producten
beschikbare draadloze Bluetooth-technologie.
Power-Pole bedieningsknoppen
Als Bluetooth is ingeschakeld, wordt de knop Power-Pole
weergegeven in de bedieningsbalk. Selecteer deze knop om de
Power-Pole controller weer te geven.
Raadpleeg "Bluetooth-apparaten" op pagina 127 voor het koppelen van
Bluetooth-apparaten. Zie ook "Koppelen met twee Power-Poles" op pagina
144 als u twee Power-Poles wilt koppelen.
Als de Power-Pole controller is geopend, maakt het systeem
verbinding met gekoppelde Power-Poles. Als de verbinding wordt
bevestigd, worden de bedieningsknoppen ingeschakeld.
De Power-Pole-controller geeft bedieningsknoppen weer voor elke
Power-Pole die is gekoppeld met de unit.
Druk Ć©Ć©n keer op de AUTO-knoppen om de Power-Poles
automatisch helemaal omhoog en omlaag te bewegen. Met de
142
Integratie van apparaten van derden | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
handmatige knoppen Omhoog en Omlaag kunt u de poles zo ver
omhoog of omlaag brengen als u wilt.
Enkele Power-Pole controller Dubbele Power-Poles controller
Met een dubbele controller kunt u de Power-Poles afzonderlijk
omhoog en omlaag brengen, of u kunt de sync (links) knop
indrukken om beide te kunnen bedienen door Ć©Ć©n keer de auto-
knoppen in te drukken of met de handmatige knoppen Omhoog en
Omlaag.
Blijf verbonden
Selecteer de knop Instellingen op de Power-Pole controller om het
dialoogvenster Power-Pole instellingen te openen waar u kunt
instellen dat u verbonden wilt blijven met alle gekoppelde Power-
Pole ankers.
ƚ
Notitie: Door Blijf verbonden te selecteren hebt u sneller
toegang tot de bedieningsfuncties, maar u kunt de ankers dan
niet bedienen vanaf een andere unit. Schakel deze optie uit als
u verbinding wilt kunnen maken vanaf andere units.
Het dialoogvenster Power-Pole instellingen bevat ook de optie om
Power-Poles toe te voegen of te verwijderen. Deze optie opent
hetzelfde dialoogvenster Bluetooth-apparaten dat u opent vanuit
Integratie van apparaten van derden | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
143
het dialoogvenster Draadloze instellingen. Zie "Bluetooth-apparaten" op
pagina 127.
Koppelen met twee Power-Poles
Als twee Power-Poles zijn geĆÆnstalleerd op uw boot, wordt de eerste
gekoppelde Power-Pole automatisch ingesteld als Bakboord en de
tweede als Stuurboord in de Power-Pole bediening.
Om ze om te wisselen, moet u de verbonden Power-Poles
ontkoppelen. Schakel vervolgens Bluetooth uit en weer in via het
dialoogvenster met draadloze instellingen om het Bluetooth-
geheugen te resetten. Zodra Bluetooth weer is ingeschakeld, gaat u
verder met het koppelen van de Power-Poles in de juiste volgorde.
144
Integratie van apparaten van derden | ELITE TiĀ²
Gebruikershandleiding
*988-12265-001*
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146

Lowrance Elite Ti² Handleiding

Categorie
Navigators
Type
Handleiding