Simrad GO XSE/XSR Handleiding

Categorie
Navigators
Type
Handleiding
NEDERLANDS
GO XSE
Gebruikershandleiding
www.simrad-yachting.com
Voorwoord
Afstandverklaring
Omdat Navico continu werkt aan het verbeteren van zijn producten,
behouden wij ons het recht voor om op elk gewenst moment
wijzigingen in het product aan te brengen, die mogelijk niet in deze
versie van de handleiding worden beschreven. Neem contact op
met uw dealer als u hulp of meer informatie nodig hebt.
Alleen de eigenaar is verantwoordelijk voor het installeren en
gebruiken van de uitrusting op een manier die geen ongevallen,
persoonlijk letsel of schade aan eigendommen veroorzaakt. Alleen
de gebruiker van dit product is verantwoordelijk voor het in acht
nemen van veilige vaarpraktijken.
NAVICO HOLDING AS EN ZIJN DOCHTERMAATSCHAPPIJEN, FILIALEN
EN GELIEERDE BEDRIJVEN WIJZEN ELKE AANSPRAKELIJKHEID VAN
DE HAND VOOR ELK GEBRUIK VAN DIT PRODUCT OP EEN WIJZE DIE
ONGEVALLEN OF SCHADE KAN VEROORZAKEN OF EEN
OVERTREDING VAN DE WET INHOUDT.
Officiële taal: deze verklaring, eventuele instructieboeken,
gebruikershandleidingen en andere informatie met betrekking tot
het product (Documentatie) kan worden vertaald in, of is vertaald
uit een andere taal (Vertaling). In geval van een conflict tussen een
Vertaling van de Documentatie en de Engelstalige versie van de
Documentatie is de Engelstalige versie van de Documentatie de
officiële versie.
Deze handleiding beschrijft het product ten tijde van het ter perse
gaan. Navico Holding AS en zijn dochtermaatschappijen, filialen en
gelieerde bedrijven behouden zich het recht voor wijzigingen in de
specificaties aan te brengen zonder mededeling vooraf.
Handelsmerken
Simrad
®
wordt gebruikt onder licentie van Kongsberg.
Navionics® is een gedeponeerd handelsmerk van Navionics, Inc.
NMEA
®
en NMEA 2000
®
zijn gedeponeerde handelsmerken van de
National Marine Electronics Association.
SiriusXM
®
is een gedeponeerd handelsmerk van SiriusXM Radio, Inc.
Fishing Hot Spots
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Fishing
Hot Spots, Inc. Copyright© 2012 Fishing Hot Spots.
Voorwoord | GO XSE Gebruikershandleiding
3
FUSION-Link
â„¢
Marine Entertainment Standard
â„¢
is een gedeponeerd
handelsmerk van FUSION Electronics Ltd.
C-MAP
®
is een gedeponeerd handelsmerk van C-MAP.
SD
â„¢
en microSD
â„¢
zijn handelsmerken of gedeponeerde
handelsmerken van SD-3C, LLC in de Verenigde Staten en/of andere
landen.
Aanvullende kaartgegevens: Copyright© 2012 NSI, Inc.: Copyright©
2012 Richardson's Maptech.
Bluetooth
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Bluetooth SIG, Inc.
Productreferenties Navico
Deze handleiding kan betrekking hebben op de volgende
producten van Navico:
• Broadband Sounder™ (Broadband Sounder)
• DownScan Imaging™ (DownScan)
• DownScan Overlay™ (Overlay)
• ForwardScan™ (ForwardScan)
• GoFree™ (GoFree)
• INSIGHT GENESIS® (Insight Genesis)
• StructureMap™ (StructureMap)
• StructureScan® (StructureScan)
• StructureScan® HD (StructureScan HD)
Copyright
Copyright © 2017 Navico Holding AS.
Garantie
De garantiekaart is als afzonderlijk document meegeleverd.
In geval van vragen bezoekt u de website van uw merk display of
systeem: www.simrad-yachting.com.
Complianceverklaringen
Deze apparatuur voldoet aan:
• CE volgens richtlijn 2014/53/EU
• De eisen voor niveau 2-apparatuur van de
Radiocommunicatienorm 2008 (elektromagnetische
compatibiliteit)
4
Voorwoord | GO XSE Gebruikershandleiding
• Deel 15 van de FCC-regels. Gebruik is onderworpen aan de
volgende voorwaarden: (1) dit toestel mag geen schadelijke
interferentie veroorzaken, en (2) dit toestel moet alle ontvangen
interferentie accepteren, ook als dat ten koste gaat van de
werking van het toestel.
De relevante conformiteitsverklaring is beschikbaar in de relevante
productsectie op de volgende website: www.simrad-yachting.com.
Internetgebruik
Sommige functies van dit product hebben een internetverbinding
nodig om gegevens te kunnen uploaden en downloaden. Bij
gebruik van een internetverbinding via een mobiele telefoon of een
verbinding die per MB wordt betaald dient u er rekening mee te
houden dat het dataverbruik hoog kan zijn. Uw internetprovider kan
kosten in rekening brengen voor de hoeveelheid gegevens die u
overbrengt. Neem bij twijfel contract op met uw internetprovider
voor de geldende tarieven en beperkingen.
Over deze handleiding
Deze handleiding is een referentiehandleiding voor de bediening
van GO XSE-systemen. Er wordt vanuit gegaan dat alle apparatuur is
geïnstalleerd en geconfigureerd en dat het systeem gereed is voor
gebruik.
De handleiding gaat ervan uit dat de gebruiker fundamentele
kennis heeft van navigatie, nautische terminologie en praktijk.
Belangrijke tekst die speciale aandacht van de lezer behoeft, wordt
als volgt aangegeven:
Ú
Notitie: Wordt gebruikt om de aandacht van de lezer op een
opmerking of belangrijke informatie te richten.
Waarschuwing: Wordt gebruikt als het noodzakelijk
is personen te waarschuwen voorzichtig te werk te
gaan om letsel en/of schade aan personen/apparatuur
te voorkomen.
Handleidingversie
Deze handleiding is geschreven voor softwareversie 3.0. De
handleiding wordt telkens bij het verschijnen van een nieuwe
Voorwoord | GO XSE Gebruikershandleiding
5
softwareversie bijgewerkt. De meest recente versie van de
handleiding kan gedownload worden van www.simrad-
yachting.com.
De handleiding op het scherm weergeven
Met de PDF-viewer in de unit kunt u de handleidingen en andere
PDF-bestanden op het scherm lezen. U kunt handleidingen
downloaden van www.simrad-yachting.com.
De handleidingen kunnen gelezen worden vanaf een kaart die in de
kaartlezer is geplaatst of u kunt ze kopiëren naar het interne
geheugen van de unit.
Gebruik de menu-opties en de knoppen op het scherm voor
navigatie door het PDF-bestand, zoals hieronder staat beschreven:
• Zoeken, Ga naar pagina, Pagina omhoog en omlaag
Selecteer de relevante paneelknop.
• Door pagina's bladeren
Sleep uw vinger in de gewenste richting op het scherm.
• Pannen op de pagina
Sleep uw vinger in de gewenste richting op het scherm.
• In-/uitzoomen
Selecteer de relevante paneelknop.
Aanraakbediening: maak knijp- of spreidbewegingen.
• De PDF viewer afsluiten
6
Voorwoord | GO XSE Gebruikershandleiding
Selecteer de X in de rechterbovenhoek van het paneel.
De softwareversie
De huidige softwareversie op deze unit is te vinden in het
dialoogvenster Info. Het dialoogvenster Info is beschikbaar in
Systeeminstellingen.
Voor informatie over het upgraden van de software raadpleegt u
"Software-upgrades" op pagina 201.
Voorwoord | GO XSE Gebruikershandleiding
7
8
Voorwoord | GO XSE Gebruikershandleiding
Inhoud
15 Inleiding
15 De Home pagina
16 Applicatiepagina's
18 Integratie van apparaten van derden
20 Functies ontgrendelen
21 Externe bedieningsunits
22 Bediening, basis
22 Dialoogvenster Systeem regelingen
22 De unit in- en uitschakelen
23 Displayverlichting
23 Draadloos
24 Het touchscreen vergrendelen
24 Instrumentenbalk
24 Menu's en dialoogvensters gebruiken
25 Pagina's en panelen selecteren
25 Het favorietenpaneel als pop-up weergeven op een pagina
25 Een Man Overboord-waypoint aanmaken
26 Schermafdruk
27 Het systeem aanpassen
27 Wallpaper van de Home pagina aanpassen
27 Paneelformaat aanpassen
28 De lange druk configureren
28 Wachtwoordbeveiliging
29 Nieuwe favoriete pagina's toevoegen
30 Favoriete pagina's bewerken
30 Weergave van de instrumentenbalk instellen
34 Kaarten
34 Het kaartpaneel
35 Kaartgegevens
35 Twee kaarttypen tonen
36 Vaartuigsymbool
36 Kaartschaal
36 De kaart verschuiven
36 Het vaartuig op het kaart paneel positioneren
37 Informatie over kaartitems weergeven
Inhoud | GO XSE Gebruikershandleiding
9
38 De cursor gebruiken op het kaartpaneel
39 Afstand meten
39 Waypoints opslaan
40 Routes maken
40 Panelen voor het zoeken van objecten op de kaart
41 3D-kaarten
42 Kaart-overlay
42 Insight- en C-MAP-kaarten
47 Navionics-kaarten
53 Kaartinstellingen
56 Waypoints, routes en tracks
56 Waypoints
58 Routes
62 Tracks
64 Dialoogvensters Waypoints, routes, en Tracks
65 Navigeren
65 Navigatiepanelen
67 Navigeren naar cursorpositie
67 Een route navigeren
67 Navigeren met de stuurautomaat
68 Navigatie-instellingen
70 TripIntel
70 Huidige tripstatistieken
71 Trip automatisch opnemen
71 Opname van trip starten en stoppen
72 Langetermijnstatistieken
72 Ring met geschat brandstofbereik
73 Brandstofmeter
73 Getij-meter
74 Tripopnamen weergeven
76 Stuurautomaat
76 Veilige bediening met de stuurautomaat
76 De stuurautomaat activeren
76 Overschakelen van automodus naar handmatig sturen
77 Indicatie stuurautomaat op de pagina's
79 Het stuurautomaatpaneel
10
Inhoud | GO XSE Gebruikershandleiding
79 Stuurautomaatmodi
80 Standby-modus
80 NFU-besturing (Non-Follow-Up)
80 FU-besturing (Follow-Up)
81 Automatische modus (Koers vasthouden)
82 De modus Geen drift
83 De modus NAV
85 WIND-modus
86 Sturen met wendpatroon
89 De stuurautomaat gebruiken in een EVC-systeem
90 Stuurautomaat instellen
95 Radar
95 Het radarpaneel
96 Dubbele radar
97 Radar-overlay
97 Operationele modi radar
98 Radarbereik
99 Gebruik van de cursor op een radar paneel
99 Waypoints opslaan
100 Radarsectoren leeglaten
101 Het radarbeeld aanpassen
104 Geavanceerde radaropties
106 Opties radar weergave
112 EBL/VRM-markering
113 Een bewakingszone rond uw vaartuig instellen
114 MARPA doelen
116 Radargegevens opnemen
117 Radarinstellingen
119 Echosounder
119 Het Echosounder-beeld
120 Het beeld zoomen
120 Gebruik van de cursor op het beeld
121 Waypoints opslaan
122 Historie weergeven
122 Het beeld instellen
124 Geavanceerde opties
125 Opname van loggegevens starten
127 Opname van loggegevens stoppen
Inhoud | GO XSE Gebruikershandleiding
11
127 De vastgelegde echogegevens weergeven
128 Opties echosounderweergave
130 Echosounder-instellingen
132 StructureScan
132 Het StructureScan beeld
133 Het StructureScan-beeld zoomen
133 Gebruik van de cursor op het paneel StructureScan
135 Waypoints opslaan
135 StructureScan-historie weergeven
136 Het StructureScan-beeld instellen
137 Geavanceerde instellingen StructureScan
139 StructureMap
139 Het StructureMap-beeld
139 Structuur overlay activeren
140 StructureMap bronnen
141 Tips voor StructureMap
141 StructureScan-gegevens opnemen
142 Gebruik van StructureMap met cartografie kaarten
142 Structuuropties
144 ForwardScan
144 Het ForwardScan-beeld
145 Het ForwardScan-beeld instellen
145 Weergaveopties ForwardScan
146 Voorl. koers verlenging
147 Installatie ForwardScan
151 Draadloze verbinding
151Verbinding met een draadloze hotspot tot stand brengen en verbreken
152 GoFree Shop
152 GoFree Link
154 Logbestanden uploaden naar Insight Genesis
155 Draadloze instellingen
158 AIS
158 Symbolen AIS-doelen
159 Informatie over individuele AIS doelen bekijken
12
Inhoud | GO XSE Gebruikershandleiding
160 Een AIS-vaartuig oproepen
161 AIS SART
162 Vaartuigalarmen
163 Vaartuiginstellingen
167 Instrumentpanelen
167 Dashboards
167 Het Instrumentspaneel aanpassen
169 Audio
169 Activeren audio
170 Het audiosysteem bedienen
170 De audiocontroller
174 Het audio systeem instellen
175 SonicHub 2
178 Sirius radio (alleen Noord-Amerika)
180 Weer
180 Windveren
181 Weerdetails weergeven
181 GRIB weer
184 SiriusXM weer
190 Tijd plot
190 Het paneel Tij dplot
190 Data selecteren
192 Alarmen
192 Alarmsysteem
192 Type berichten
192 Enkelvoudige alarmen
192 Meervoudige alarmen
193 Een melding bevestigen
193 Dialoogvenster Alarmen
195 Tools
195 Waypoints/Routes/Tracks
195 Waterstanden
195 Alarmen
Inhoud | GO XSE Gebruikershandleiding
13
195 Instellingen
196 Vaartuigen
196 Zon, maan
196 TripIntel
196 Bestanden
196 Zoeken
196 GoFree Shop
198 Simulator
198 Demomodus
198 Simulator bronbestanden
199 Geavanceerde simulatorinstellingen
200 Onderhoud
200 Preventief onderhoud
200 Reinigen van de display-unit
200 De klep van de kaartlezer schoonmaken
200 Controleren van de connectoren
201 Software-upgrades
202 Back-up maken van uw systeemgegevens
205 Bediening van het touchscreen
14
Inhoud | GO XSE Gebruikershandleiding
Inleiding
De Home pagina
De Home pagina is op elk moment toegankelijk door de knop
Home te selecteren in de linkerbovenhoek van een paneel.
1 Tools
Selecteer een knop voor toegang tot dialoogvensters waar u
een taak kunt uitvoeren of waar u naar opgeslagen
informatie kunt bladeren.
2 Applicaties
Selecteer een knop om de applicatie weer te geven als
paneel op volledig paginaformaat. Houd een knop
ingedrukt om vooraf geconfigureerde opties voor gesplitste
pagina's weer te geven voor de applicatie.
3 Knop Sluiten
Selecteer deze knop om de Home pagina te verlaten en
terug te keren naar de vorige actieve pagina.
1
Inleiding | GO XSE Gebruikershandleiding
15
4 Favorieten
Selecteer een knop om de paneelcombinatie weer te geven.
Houd een favorietenknop ingedrukt om de
bewerkingsmodus voor het favorietenpaneel te openen.
5 Knop Man overboord (MOB)
Selecteer deze knop om een waypoint Man overboord
(MOB) op te slaan op de huidige vaartuigpositie.
Applicatiepagina's
Alle applicaties die met het systeem zijn verbonden worden
weergegeven op panelen. De applicatie kan worden weergegeven
als een volledige pagina, of in combinatie met andere panelen op
meerdere paneelpagina's.
Alle applicatiepagina's zijn toegankelijk vanaf de Home pagina.
1 Applicatiepaneel
2 Instrumentenbalk
Navigatie- en sensorinformatie. De balk kan worden in- en
uitgeschakeld en door de gebruiker worden geconfigureerd.
3 Dialoogvenster Systeem regelingen
Snelle toegang tot de basisinstellingen van het systeem.
Druk kort op de aan/uit-knop of veeg van boven naar
beneden over het scherm om het dialoogvenster weer te
geven.
4 Statusbalk
16
Inleiding | GO XSE Gebruikershandleiding
5 Dialoogvenster
Informatie voor of invoer van de gebruiker.
6 Bedieningsbalk
Selecteer een functietoets om de bediening ervan weer te
geven.
7 Alarmbericht
Wordt weergegeven als zich gevaarlijke situaties of
systeemfouten voordoen.
8 Menu
Specifieke paneelmenu's.
Open het menu door de paneelknop MENU te selecteren.
Bedieningsbalk
Hierop worden knoppen weergegeven voor functies die
beschikbaar zijn op de unit. Selecteer een knop op de
bedieningsbalk om de controller te openen voor de functie. Door
dezelfde knop te selecteren wordt de geopende controller
gesloten. Door een andere knop op de bedieningsbalk te selecteren
worden de geopende controller gesloten en de geselecteerde
controller geopend.
Gesplitste pagina's
Op 5 inch-units kan elke pagina maximaal 2 panelen bevatten en op
grotere units maximaal 4 panelen.
Pagina met 2 panelen Pagina met 3 panelen Pagina met 4 panelen
Paneelformaten in een gesplitste pagina kunnen worden aangepast
in het dialoogvenster Systeem regelingen.
Gebruik van de cursor op een gesplitst scherm
Als u de cursor gebruikt op het sonar- of structuurbeeld op een
gesplitst scherm met sonar/structuur of sonar/kaart, wordt op het
andere deel van het gesplitste scherm een schaduwcursor
weergegeven.
Inleiding | GO XSE Gebruikershandleiding
17
Vooraf geconfigureerde gesplitste pagina's
Elke applicatie met volledig beeld beschikt over diverse vooraf
geconfigureerde gesplitste pagina's, waarbij de geselecteerde
applicatie wordt gecombineerd met elk van de andere panelen.
Ú
Notitie: Het aantal vooraf geconfigureerde gesplitste pagina's
kan niet worden gewijzigd. De pagina's kunnen ook niet
worden aangepast of verwijderd.
U krijgt toegang tot een vooraf geconfigureerde gesplitste pagina
door de knop op het hoofdpaneel ingedrukt te houden.
Favoriete pagina's
Alle vooraf ingestelde favoriete pagina's kunnen worden aangepast
of verwijderd. U kunt ook uw eigen favorieten aanmaken. U kunt in
totaal 12 favoriete pagina's opgeven.
Ga voor meer informatie naar "Nieuwe favoriete pagina's toevoegen" op
pagina 29.
Integratie van apparaten van derden
Een aantal apparaten van derden kan worden verbonden met de
GO XSE. De applicaties worden op aparte panelen getoond of zijn
geïntegreerd in andere panelen.
Apparaten die met het NMEA 2000-netwerk worden verbonden,
worden automatisch geïdentificeerd door het systeem. Als dat niet
het geval is, kunt u deze functie inschakelen onder geavanceerde
opties in het dialoogvenster Systeeminstellingen.
U kunt een apparaat van derden bedienen via menu's en
dialoogvensters, net zoals op de ander panelen.
18
Inleiding | GO XSE Gebruikershandleiding
Deze handleiding geeft geen specifieke bedieningsinstructies voor
apparaten van derden. Raadpleeg de documentatie van het
apparaat voor informatie over functies en functionaliteit.
Integratie SmartCraft VesselView
SmartCraft-gegevens kunnen worden weergegeven en interactie is
mogelijk via de unit wanneer een Mercury VesselView® 4, 7, 403,
502, 702, 703 of Link zich in het netwerk bevindt.
Als een apparaat beschikbaar is, verschijnt het Mercury pictogram
op de Home pagina. Mercury en Vaartuig regeling
bedieningsknoppen zijn ook beschikbaar op de bedieningsbalk. Als
u de Mercury knop op de bedieningsbalk selecteert, worden de
motor- en vaartuiggegevens weergegeven. Als u de Vaartuig
regeling knop selecteert, worden de bedieningselementen voor
VesselView weergegeven.
Wanneer de functies zijn ingeschakeld, wordt de gebruiker mogelijk
gevraagd om informatie over basisinstellingen op te geven.
Raadpleeg de VesselView® handleiding of uw motorleverancier voor
meer informatie over de configuratie, de Mercury
toepassingspagina, de weergegeven Mercury motor- en
vaartuiggegevens en de Vaartuig regeling controller.
Paneel Suzuki-motor
Als er een Suzuki C10-meter beschikbaar is op het netwerk, wordt
een pictogram voor de Suzuki-motor toegevoegd op de Home
pagina. Er wordt ook een pictogram toegevoegd aan de Pagina
editor. U kunt aangeven of u het paneel Suzuki-motor als paneel op
volledig paginaformaat wilt zien of als deel van een pagina met
meerdere panelen.
De lay-out en inhoud van het motorpaneel zijn afhankelijk van het
geselecteerde paneelformaat. De digitale meters kunnen aangepast
worden. Raadpleeg "Het paneel aanpassen" op pagina 167.
Integratie FUSION-Link
FUSION-Link-apparaten die zijn aangesloten op het NMEA 2000-
netwerk kunnen worden bediend vanaf het GO XSE-systeem.
De FUSION-Link-apparaten verschijnen als aanvullende bronnen
wanneer de audiofunctie wordt gebruikt. Er zijn geen aanvullende
pictogrammen beschikbaar.
Inleiding | GO XSE Gebruikershandleiding
19
Ga naar "Audio" op pagina 169 voor meer informatie.
Integratie BEP CZone
De GO XSE is geïntegreerd met het BEP CZone-systeem, dat wordt
gebruikt voor beheer en controle van een gedistribueerd
vermogenssysteem.
Het CZone-pictogram is beschikbaar op het paneel Tools op de
Home pagina wanneer een CZone-systeem beschikbaar is op het
netwerk.
Bij uw CZone-systeem wordt een afzonderlijke handleiding
geleverd. Raadpleeg deze documentatie en de GO XSE
Installatiehandleiding voor het installeren en configureren van het
CZone-systeem.
CZone- dashboard
Als de CZone is geïnstalleerd en geconfigureerd, wordt een CZone-
dashboard aan de Instrumentspanelen toegevoegd.
U schakelt tussen de dashboards van een paneel door de
pijlsymbolen naar links en rechts te selecteren, of door het
dashboard in het menu te selecteren.
Een CZone-dashboard wijzigen
U kunt een CZone-dashboard aan uw wensen aanpassen door de
gegevens voor elk van de meters te wijzigen. Beschikbare
bewerkingsopties zijn afhankelijk van het type meter en de
gegevensbronnen die op het systeem aangesloten zijn.
Raadpleeg voor meer informatie "Instrumentenpanelen" op pagina 167.
Functies ontgrendelen
Functies kunnen worden ontgrendeld door de functie-
ontgrendelingscode in te voeren.
Ú
Notitie: De optie Functie ontgrendelen is alleen beschikbaar als
uw unit een vergrendelde functie ondersteunt.
Selecteer de optie Functie ontgrendelen in het dialoogvenster
Instellingen en selecteer vervolgens de functie die u wilt
ontgrendelen. Volg de instructies voor het aanschaffen en invoeren
van de functie-ontgrendelingscode.
Nadat een functie-ontgrendelingscode is ingevoerd in de unit, is de
functie beschikbaar voor gebruik.
20
Inleiding | GO XSE Gebruikershandleiding
Externe bedieningsunits
U kunt een externe bedieningsunit verbinden met het netwerk en
de unit op afstand bedienen. Om te zien welke externe
bedieningsunits gebruikt kunnen worden, raadpleegt u de
webpagina van het product op:
www.simrad-yachting.com.
De externe bedieningsunit wordt geleverd met een afzonderlijke
handleiding.
Inleiding | GO XSE Gebruikershandleiding
21
Bediening, basis
Dialoogvenster Systeem regelingen
Het dialoogvenster Systeem regelingen biedt snelle toegang tot
basisinstellingen van het systeem. U kunt het dialoogvenster
openen door kort op de toets Aan/uit te drukken of door omlaag te
vegen vanaf de bovenkant van het scherm.
De getoonde pictogrammen op het dialoogvenster kunnen
variëren. De optie Spitsing aanpassen is bijvoorbeeld alleen
beschikbaar als u een gesplitste pagina bekijkt wanneer u het
dialoogvenster Systeem regelingen opent.
Functies activeren
Selecteer het pictogram van de functie die u wilt instellen of die u
wilt in- of uitschakelen. Voor functies die in- en uitgeschakeld
kunnen worden, geeft een gemarkeerd pictogram aan dat de
functie is geactiveerd. Zie het bovenstaande voorbeeldpictogram
Instrumentenbalk.
De unit in- en uitschakelen
U kunt het systeem in- en uitschakelen door de knop Aan/uit
ingedrukt te houden.U kunt het systeem ook uitschakelen vanuit
het dialoogvenster Systeem regelingen.
Als de toets Aan/uit wordt losgelaten voordat de apparatuur is
uitgeschakeld, wordt de uitschakeling geannuleerd.
Voor de eerste keer opstarten
Wanneer het apparaat voor de eerste keer wordt opgestart of na het
terugzetten van de fabrieksinstellingen start het apparaat een
2
22
Bediening, basis | GO XSE Gebruikershandleiding
installatiewizard. Volg de instructies van de installatiewizard om een
aantal belangrijke instellingen te selecteren.
U kunt de installatie voltooien met de opties voor
systeeminstellingen. De instellingen die u met de wizard heeft
gedaan kunt u later wijzigen.
Standby-modus
In de standby-modus worden de sonar en het achtergrondlicht
voor het touchscreen en de toetsen uitgeschakeld om energie te
besparen. Het systeem blijft op de achtergrond actief.
U kunt de standby-modus selecteren in het dialoogvenster
Systeem regelingen.
Schakel vanuit de standby-modus naar normale werking door de
toets Aan/uit kort in te drukken.
Displayverlichting
Helderheid
De achtergrondverlichting van het display kan op elk gewenst
moment aangepast worden in het dialoogvenster Systeem
regelingen.
U kunt ook de vooraf ingestelde verlichtingsniveaus doorlopen door
telkens kort op de toets Aan/uit te drukken.
Nachtmodus
De optie Nachtmodus zorgt voor een optimaal kleurpalet en
achtergrondverlichting in omstandigheden met weinig licht.
Ú
Notitie: Als de nachtmodus is geselecteerd, kunnen details op
de kaart minder zichtbaar zijn!
Draadloos
Biedt opties voor draadloze verbinding, afhankelijk van de status
van het draadloze netwerk. U kunt bijvoorbeeld verbinding maken
met een hotspot of overschakelen naar een toegangspunt. Voor
uitleg van de opties raadpleegt u "Draadloze verbinding" op pagina 151.
Bediening, basis | GO XSE Gebruikershandleiding
23
Het touchscreen vergrendelen
U kunt een touchscreen tijdelijk vergrendelen om te voorkomen dat
het per ongeluk wordt bediend. Vergrendel het touchscreen als er
grote hoeveelheden water op het scherm te zien zijn, bijvoorbeeld
bij zware zee of zwaar weer. Deze functie is bovendien handig om
het scherm te reinigen als de unit aanstaat.
U vergrendelt het touchscreen in het dialoogvenster Systeem
regelingen.
U heft de vergrendeling op door kort op de aan/uit-knop te
drukken.
Instrumentenbalk
Hiermee schakelt u de instrumentenbalk in/uit voor alleen de
huidige pagina.
Menu's en dialoogvensters gebruiken
Menu's
U kunt een paginamenu tonen door de knop MENU in de
rechterbovenhoek van de pagina te selecteren.
• Activeer een menu-item en schakel een optie in/uit door deze te
selecteren
• Pas een schuifbalk aan door:
- de schuifbalk te verslepen
- het pictogram + of - te selecteren
Selecteer de menu-optie Terug om terug te keren naar het vorige
menuniveau. Verlaat vervolgens het menu.
U kunt het menu laten wegschuiven door op het scherm te tikken
buiten het menugebied, of door op de knop MENU te drukken. Als
u nogmaals op de knop MENU drukt, wordt het menu in dezelfde
status geopend als voordat het werd gesloten.
De status van de cursor (actief of niet-actief) wijzigt de menu-opties.
Dialoogvensters
Numerieke en alfanumerieke toetsenborden worden automatisch
getoond als er gebruikersinformatie in dialoogvensters moet
worden ingevoerd.
24
Bediening, basis | GO XSE Gebruikershandleiding
U kunt een dialoogvenster sluiten door de invoer op te slaan of te
annuleren.
U kunt een dialoogvenster ook sluiten door de X te selecteren in de
rechterbovenhoek van het dialoogvenster.
Pagina's en panelen selecteren
Een pagina selecteren
• Selecteer een paneel op volledig paginaformaat door de
relevante applicatieknop te selecteren op de Home pagina
• Selecteer een favoriete pagina door de relevante favorietenknop
te selecteren
• Selecteer een vooraf gedefinieerd paneel door het relevante
applicatiepictogram ingedrukt te houden
Actief paneel selecteren
Op een pagina met meerdere panelen kan er slechts een paneel
tegelijk actief zijn. Het actieve paneel heeft een rand.
U hebt alleen toegang tot het paginamenu van het actieve paneel.
U kunt een paneel activeren door erop te tikken.
Het favorietenpaneel als pop-up
weergeven op een pagina
U kunt het favorietenpaneel op elke pagina als pop-up laten
weergeven door de toets Home ingedrukt te houden.
Selecteer een favoriete pagina in de pop-up om deze weer te
geven. Het paneel schakelt na 3 seconden over op de geselecteerde
favoriet.
Een Man Overboord-waypoint aanmaken
In een noodsituatie kunt u een Man Overboord (MOB)-waypoint
aanmaken op de huidige positie van het vaartuig door de knop
MOB te selecteren op de Home pagina.
Als u de MOB-functie activeert, wordt automatisch één van de
volgende acties uitgevoerd:
• op de positie van het vaartuig wordt een MOB-waypoint
geplaatst
Bediening, basis | GO XSE Gebruikershandleiding
25
• het display schakelt over naar een ingezoomd kaartpaneel,
gecentreerd op de positie van het vaartuig
• het systeem toont navigatie-informatie terug naar het MOB-
waypoint
U kunt meerdere MOB-waypoints opslaan door herhaaldelijk op de
knoppen MOB te drukken. Het vaartuig blijft navigatie-informatie
terug naar het initiële MOB-waypoint tonen. De navigatie naar
daaropvolgende MOB-waypoints dient handmatig plaats te vinden.
Een MOB-waypoint verwijderen
1. Selecteer het MOB-waypoint om het te activeren
2. Selecteer de pop-up van het MOB-waypoint om het
dialoogvenster MOB-waypoint weer te geven
3. Selecteer de optie Verwijderen in het dialoogvenster.
U kunt een MOB-waypoint ook uit het menu verwijderen als het is
geactiveerd.
Schermafdruk
Schakel de optie Schermafdruk in het dialoogvenster Systeem
regelingen in om een schermafdruk op een touchscreen te maken.
Als de functie is ingeschakeld, kunt u een schermafdruk op een
touchscreen maken door de titelbalk van een open dialoogvenster
tweemaal te selecteren, of door de statusbalk tweemaal te
selecteren als er geen dialoogvenster open is.
Om bestanden weer te geven, raadpleegt u "Bestanden" op pagina
196.
26
Bediening, basis | GO XSE Gebruikershandleiding
Het systeem aanpassen
Wallpaper van de Home pagina aanpassen
U kunt de wallpaper van de Home pagina aanpassen. U kunt een
foto uit het systeem selecteren of uw eigen foto in .jpg- of .png-
indeling gebruiken.
De beelden kunnen zich op elke gewenste locatie bevinden die
zichtbaar is in de bestandsbrowser. Als u een foto kiest als
wallpaper, wordt deze automatische gekopieerd naar de map
Wallpaper.
Paneelformaat aanpassen
U kunt het paneelformaat voor een actieve gesplitste pagina
wijzigen. Het paneelformaat kan zowel voor favoriete pagina's als
voor vooraf gedefinieerde gesplitste pagina's aangepast worden.
1. Activeer het dialoogvenster Systeem regelingen
2. Selecteer de aanpassingsoptie voor gesplitste pagina's in het
dialoogvenster
3
Het systeem aanpassen | GO XSE Gebruikershandleiding
27
3. Pas het paneelformaat aan door het aanpassingspictogram te
verslepen
4. Bevestig uw wijzigingen door op een van de panelen te tikken
of de optie Opslaan in het menu te selecteren.
De wijzigingen worden opgeslagen voor de actieve favoriete of
gesplitste pagina.
De lange druk configureren
In het dialoogvenster Geavanceerde instellingen kunt u instellen
of met een lange druk op het paneel het menu wordt geopend of
de cursorondersteuning op het paneel wordt getoond.
28
Wachtwoordbeveiliging
U kunt een pincode instellen om ongeoorloofde toegang tot uw
systeeminstellingen te voorkomen.
Notitie: We raden aan de pincode (wachtwoord) te noteren en op
een veilige plaats te bewaren voor het geval u deze in de toekomst
nodig hebt.
Het systeem aanpassen | GO XSE
Gebruikershandleiding
Als u wachtwoordbeveiliging instelt, moet de pincode worden
ingevoerd wanneer een van de volgende opties wordt
geselecteerd. Als de juiste pincode is ingevoerd, zijn deze allemaal
toegankelijk zonder de pincode opnieuw te hoeven invoeren.
• Instellingen, geactiveerd op het paneel Tools of het
dialoogvenster Systeem regelingen
• Alarmen, geactiveerd op het paneel Tools
• Bestanden, geactiveerd op het paneel Tools
• GoFree Shop, geactiveerd op het paneel Tools
• Instellingen, geactiveerd in het menu Kaart in Kaartopties
U kunt wachtwoordbeveiliging instellen en verwijderen in het
dialoogvenster Systeeminstellingen.
Nieuwe favoriete pagina's toevoegen
1. Selecteer het pictogram Nieuw op het favorietenpaneel op de
Home pagina om het dialoogvenster Pagina editor te openen
2. U kunt paginapictogrammen slepen en neerzetten om een
nieuwe pagina op te zetten
Ú
Notitie: Favoriete pagina's op een 5 inch-unit kunnen maximaal
2 applicaties bevatten.
3. Wijzig desgewenst de paneelindeling (alleen mogelijk voor 2 of
3 panelen)
4. Sla de pagina-layout op.
Het systeem toont de nieuwe favoriete pagina en de nieuwe pagina
wordt toegevoegd aan de lijst met favoriete pagina's op de Home
pagina.
Het systeem aanpassen | GO XSE Gebruikershandleiding
29
Favoriete pagina's bewerken
1. Selecteer het pictogram Wijzigen in het paneel Favorieten:
- Selecteer het pictogram X op een pictogram onder
Favorieten om de pagina te verwijderen
- Selecteer het toolpictogram op een van de pictogrammen
onder Favorieten om het dialoogvenster Pagina editor weer
te geven
2. Panelen toevoegen of verwijderen In het dialoogvenster Pagina
editor
3. Sla uw wijzigingen op of doe ze weg om de modus Favorieten
bewerken te verlaten.
30
Weergave van de instrumentenbalk
instellen
Gegevensbronnen die met het systeem zijn verbonden, kunnen in
de instrumentenbalk worden weergegeven.
U kunt de instrumentenbalk configureren voor weergave van een of
twee balken. Als u de weergave van twee balken opgeeft, kunt u
instellen dat de balken automatisch worden afgewisseld. U kunt
opgeven welke informatie in de instrumentenbalken getoond
wordt.
U kunt de instrumentenbalk uitzetten in het dialoogvenster
Systeem regelingen.
Het systeem aanpassen | GO XSE
Gebruikershandleiding
Ú
Notitie: Hiermee schakelt u alleen de instrumentenbalk voor de
huidige pagina uit.
De instrumentenbalk in-/uitschakelen
1. Activeer het dialoogvenster Systeem regelingen
2. Schakel het pictogram van de instrumentenbalk in/uit om de
balk aan/uit te zetten.
Een vooraf gedefinieerde activiteitenbalk selecteren
1. Activeer de instrumentenbalk door deze te selecteren
2. Selecteer de knop MENU om het menu te openen
3. Selecteer Balk 1 of Balk 2 en vervolgens een vooraf
gedefinieerde activiteitenbalk.
In de instrumentenbalk worden vooraf gedefinieerde meters
getoond. U kunt een meter in de instrumentenbalk van een
activiteit wijzigen. Raadpleeg De inhoud van de instrumentenbalk
wijzigen hieronder.
De inhoud van de instrumentenbalk wijzigen
1. Activeer de instrumentenbalk door deze te selecteren
2. Selecteer de MENU-knop om het menu te openen
3. Wanneer u een instrumentmeter wilt wijzigen, selecteert u eerst
Wijzigen en vervolgens de meter die u wilt wijzigen
4. Selecteer de inhoud die u wilt weergeven in het dialoogvenster
Kies gegevens
5. Selecteer Menu en vervolgens Wijzigen beëindigen om uw
wijzigingen op te slaan.
Brandstofzuinigheidsmeter
U kunt de brandstofzuinigheidsmeter weergeven in de
instrumentenbalk op applicatiepagina's (Kaart, Radar, Echo, Nav,
enzovoort). Selecteer de vooraf gedefinieerde
Brandstofactiviteitbalk, of wijzig de meterbron naar
Brandstofzuinigheid. Ga naar "Instellen van de instrumentenbalk" op pagina
30 om de meterbron te wijzigen.
Het systeem aanpassen | GO XSE Gebruikershandleiding
31
1 Digitaal aflezen van het huidige verbruik
2 Eenheden waarin brandstofzuinigheid wordt gemeten
3 100% efficiëntie, dit komt neer op het 'nominale verbruik'
4 120% efficiëntie
5 Gemiddelde brandstofzuinigheid
6 Verbruik op dit moment
7 Huidig brandstofniveau
32
De brandstofzuinigheidsmeter laat het huidige en het historisch
gemiddelde brandstofverbruik zien. Het begin van de groene zone
stelt de ‘nominale brandstofzuinigheid’ voor, en er is nog een extra
gebied van 20% zichtbaar. Hierin wordt uw brandstofefficiëntie
weergegeven als deze hoger dan nominaal is.
Hoe efficiënter uw brandstofverbruik, hoe verder de buitenste
blauwe ring opschuift in de richting van het groene deel van de
schaal. Wanneer u met uw vaartuig nominale efficiëntie bereikt,
bevindt u zich in de groene zone. Als het u lukt om een hogere
efficiëntie te bereiken dan uw nominale efficiëntie, dan bevindt u
zich ergens in het bovenste deel van de groene zone.
De nominale brandstofzuinigheid kan worden ingevoerd in het
dialoogvenster Vaartuiginstellingen dat toegankelijk is vanuit het
dialoogvenster Brandstofinstellingen.
Het systeem aanpassen | GO XSE
Gebruikershandleiding
U kunt uw gemiddelde brandstofzuinigheid resetten met de knop
Reset brandstofzuinigheid in het dialoogvenster
Brandstofinstellingen. Wanneer u deze instelling reset begint het
systeem opnieuw met het berekenen van het gemiddelde.
De eenheden voor de brandstofzuinigheidsmeter kunt u instellen in
het veld Zuinigheid in het dialoogvenster Eenheden.
Het systeem aanpassen | GO XSE Gebruikershandleiding
33
Kaarten
De kaartfunctie toont de positie van uw vaartuig relatief ten
opzichte van land en andere kaartobjecten. Op het kaartpaneel kunt
u routes plannen en navigeren, waypoints plaatsen en AIS-doelen
weergeven.
Het kaartpaneel
1 Waypoint*
2 Vaartuig met verlengingslijn (verlengingslijn is optioneel)
3 Route*
4 Noordindicator
5 Rasterlijnen*
6 Afstandsringen*
7 Track*
8 Kaartschaal
9 Interval bereikringen (wordt alleen getoond als Bereikringen
is ingeschakeld)
* Optionele kaartitems. U kunt de optionele kaartitems individueel
in-/uitschakelen in het dialoogvenster Kaartinstellingen.
4
34
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
Kaartgegevens
Het systeem wordt geleverd met verschillende ingebouwde
cartografie, afhankelijk van de regio.
Alle units ondersteunen Insight-kaarten van Navico, waaronder
Insight Genesis. Het systeem ondersteunt ook kaarten van Navionics
en C-MAP, en inhoud die is aangemaakt door diverse externe
kaartleveranciers in AT5-indeling. Voor een uitgebreide selectie
beschikbare kaarten gaat u naar www.gofreeshop.com, www.c-
map.com of www.navionics.com.
Ú
Notitie: In deze handleiding worden alle mogelijke menu-
opties beschreven. Deze opties hangen af van de kaart die u
gebruikt.
Ú
Notitie: Als de elektronische kaart verwijderd wordt, schakelt
het systeem niet automatisch over op de ingebouwde
cartografie. Er wordt een lage-resolutiekaart getoond tot u de
elektronische kaart weer invoert of handmatig terugschakelt
naar de ingebouwde cartografie.
Twee kaarttypen tonen
Als u over verschillende kaarttypen beschikt (ingebouwd of in de
kaartsleuf), kunt u twee verschillende kaarttypen tegelijk op een
pagina met twee kaartpanelen tonen.
U kunt een paneel met twee kaarten selecteren door de
applicatieknop Kaart op de Home pagina ingedrukt te houden, of
door een favoriete pagina aan te maken met twee kaartpanelen.
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
35
36
Kaarttype selecteren
U kunt het kaarttype op het kaartpaneel opgeven door een van de
beschikbaar kaarttypen te selecteren in de menuoptie Kaart bron.
Als u een paneel met meerdere kaarten hebt, wordt het kaarttype
individueel ingesteld voor elk kaartpaneel. Activeer een van de
kaartpanelen en selecteer vervolgens een van de beschikbare
kaarttypen in de menu-optie Kaart bron. Herhaal het proces voor
het tweede kaartpaneel en selecteer een ander kaarttype voor dit
paneel.
Als u over identieke kaarten beschikt (ingebouwd of in de
kaartsleuf), selecteert het systeem automatisch de kaart met de
meeste kaartdetails voor uw weergegeven regio.
Vaartuigsymbool
Als het systeem over een geldige GPS-positievergrendeling
beschikt, geeft het vaartuigsymbool de vaartuigpositie aan. Als er
geen GPS-positie beschikbaar is, staat er een vraagteken in het
vaartuigsymbool.
Kaartschaal
U kunt in- en uitzoomen op de kaart met behulp van de
pictogrammen op het zoompaneel of door 2 vingers samen te
knijpen (uitzoomen) of te spreiden (inzoomen).
Rechtsonder op het kaartpaneel worden bereikschalen en
bereikringen getoond (indien ingeschakeld).
De kaart verschuiven
U kunt de kaart in alle richtingen verschuiven door met uw vinger in
de gewenste richting over het scherm te slepen.
Selecteer de menu-optie Cursor verwijderen om de cursor en het
cursorvenster van het paneel te verwijderen. Hiermee centreert u
ook de kaart op de vaartuigpositie.
Kaarten
| GO XSE Gebruikershandleiding
Kaartoriëntatie
Er zijn verschillende opties beschikbaar om de kaart op het paneel
te roteren. Het kaartoriëntatiesymbool in de rechterbovenhoek van
het paneel geeft het noorden aan.
Noord boven Vaarrichting boven
Koers boven
Noord boven
Toont de kaart met het noorden naar boven.
Vaarrichting boven
Toont de kaart met de vaarrichting van het vaartuigna arboven.
Vaarrichtingsinformatie wordt ontvangen van een kompas. Als er
geen vaarrichting beschikbaar is, wordt de COG van de GPS
gebruikt.
Koers boven
Toont de kaart met de richting waarin het vaartuig DAADWERKELIJK
vaart naar boven. In sommige gevallen is dat niet de vaarrichting
van het vaartuig.
Vooruit kijken
Hiermee plaatst u het vaartuig symbool dichter bij de onderkant
van het scherm, zodat het 'zicht' vooruit maximaal is.
Informatie over kaartitems weergeven
Wanneer u een kaartitem, waypoint, route of doel selecteert, wordt
de basisinformatie voor het geselecteerde item getoond. Selecteer
het pop-upvenster van het kaartitem om alle beschikbare informatie
voor dat item weer te geven. U kunt het dialoogvenster met
gedetailleerde informatie ook vanuit het menu openen.
Ú
Notitie:
Als u geschikte C-MAP-kaarten bekijkt op uw systeem
kunt u objecten op zee selecteren en informatie over diensten
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
37
Het vaartuig op het kaart paneel
positioneren
en multimedia (foto's) weergeven die beschikbaar zijn voor de
locatie van het object.
Ú
Notitie: Pop-upinformatie moet ingeschakeld zijn in de
kaartinstellingen om de basisinformatie van een item te kunnen
bekijken.
De cursor gebruiken op het kaartpaneel
De cursor wordt niet standaard getoond op het kaartpaneel.
Als u de cursor activeert, verschijnt een venster met de
cursorpositie. Als de cursor actief is, pant of roteert de kaart niet om
het vaartuig te volgen.
Selecteer de menu-optie Cursor wissen om de cursor en het
cursorvenster van het paneel te verwijderen. Hiermee centreert u
ook de kaart op de vaartuigpositie.
Selecteer de menu-optie Cursor herstellen om de cursor op de
vorige locatie weer te geven. De opties Cursor wissen en Cursor
herstellen zijn handige functies om te wisselen tussen de huidige
locatie van het vaartuig en de cursorpositie.
Ga naar cursor
U kunt naar een geselecteerde positie op het beeld navigeren, door
de cursor op het paneel te plaatsen en vervolgens de optie Ga naar
cursor in het menu te selecteren.
38
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
De cursorondersteuningsfunctie
Met de cursorondersteuningsfunctie kunt u de cursor nauwkeurig
gebruiken en plaatsen zonder gegevens met uw vinger te
bedekken.
Activeer de cursor op het paneel en houd uw vinger vervolgens
ingedrukt op het scherm om het cursorsymbool te veranderen in
een selectiecirkel, die boven uw vinger verschijnt.
Sleep de selectiecirkel zonder uw vinger van het scherm te halen
naar de gewenste positie.
Als u uw vinger van het scherm haalt, keert de cursor terug naar de
gewone cursorfunctie.
Afstand meten
De cursor kan worden gebruikt voor het meten van de afstand
tussen uw vaartuig en een geselecteerde positie, of tussen 2 punten
op het kaartpaneel.
1. Plaats de cursor op het punt van waaraf u de afstand wilt meten.
Start de meetfunctie in het menu
-
De meetsymbolen verschijnen met een lijn die loopt van het
midden van het vaartuig naar de cursorpositie. De afstand
wordt getoond in het cursorinformatievenster.
2. Zolang de meetfunctie actief is, kunt u de meetpunten
verplaatsen door de pictogrammen te verslepen
Ú
Notitie: De vaarrichting wordt altijd gemeten
van het grijze
pictogram naar het blauwe pictogram.
U kunt de meetfunctie ook gebruiken zonder actieve cursor. Beide
meetpictogrammen zijn dan in eerste instantie op de positie van
het vaartuig geplaatst. Het grijze pictogram volgt het vaartuig als
dat in beweging is, en het blauwe pictogram blijft op de positie die
u hebt opgegeven toen u de functie activeerde.
U beëindigt de meetfunctie door de optie Meten beëindigen te
selecteren.
Waypoints opslaan
U kunt een waypoint op een geselecteerde locatie opslaan door de
cursor op het paneel te plaatsen en vervolgens de nieuwe
waypoint-optie in het menu te selecteren.
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
39
Op het navigatiepaneel en het kaartpaneel kunt u een waypoint
opslaan op de vaartuigpositie (als de cursor niet actief is) door de
nieuwe waypoint-optie in het menu te selecteren.
Routes maken
U kunt als volgt routes aanmaken op het kaartpaneel.
1. Plaats de cursor op het kaartpaneel
2. Selecteer Nieuw, gevolgd door Nieuwe route in het menu
3. Tik op het kaartpaneel om het eerste routepuntte plaatsen
4. Plaats de overige routepunten
5. Sla de route op door de optie Opslaan te selecteren in het
menu.
Ú
Notitie: Ga voor meer informatie naar "Waypoints, routes en tracks" op
pagina 56.
Panelen voor het zoeken van objecten op
de kaart
Hier kunt u in een kaartpaneel zoeken naar andere vaartuigen en
verschillende items op de kaart.
Activeer de cursor in het paneel om vanaf de cursorpositie te
zoeken. Als de cursor niet actief is, zoekt het systeem naar items
vanaf de positie van het vaartuig.
40
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
Ú
Notitie: U hebt een abonnement op een SIRIUS-datapakket
nodig om tankstations te kunnen zoeken en er moet een AIS-
ontvanger aangesloten zijn om vaartuigen te kunnen zoeken.
SIRIUS is niet beschikbaar op units van 5 en 7 inch.
3D-kaarten
De 3D-optie geeft een driedimensionale grafische weergave van
land- en zeecontouren.
Ú
Notitie: Alle kaarttypen werken in de 3D-modus, maar zonder
3D-cartografie voor het betreffende gebied lijkt de kaart vlak.
Als de optie voor 3D-kaarten is geselecteerd verschijnen de
pictogrammen Pannen en Draaien in het kaartpaneel.
De 3D-kaart verschuiven
U kunt de kaart in een willekeurige richting bewegen door het
pictogram Pannen te selecteren en in de gewenste richting te
draaien.
Selecteer de menuoptie Terug naar vaartuig om te stoppen met
pannen en de kaart op de vaartuigpositie te centreren.
De weergavehoek bepalen
U kunt de weergavehoek bepalen door het pictogram Roteren te
selecteren en het kaartpaneel vervolgens te pannen.
• Om de weergegeven richting te wijzigen, pant u horizontaal
• Om de kantelingshoek van de weergave te wijzigen, pant u
verticaal
Ú
Notitie: Als op de vaartuigpositie gecentreerd is, kan alleen de
kantelingshoek aangepast worden. De weergaverichting wordt
bepaald via de instelling Kaartoriëntatie. Raadpleeg "Het vaartuig op
het kaartpaneel positioneren" op pagina 36.
In- en uitzoomen op een 3D-kaart
U kunt in- en uitzoomen op een 3D-kaart met behulp van de
zoomknoppen (+ of -) of de aanraakmethode waarbij u uw vingers
samenknijpt of spreidt.
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
41
Kaart-overlay
Gegevens over de structuur, SonarChart Live (alleen Navionics-
kaarten) en het weer kunnen worden weergegeven als overlay op
het kaartpaneel.
Ú
Notitie: Radar kan ook als overlay op kaartpanelen worden
getoond op units met rader. Radarfuncties staan beschreven in
het hoofdstuk 'Radar' in deze handleiding.
Als u een overlay selecteert, wordt het kaartmenu uitgebreid met
basisfuncties voor de geselecteerde overlay.
Gedetailleerde informatie over de overlay-gegevens is te vinden in
afzonderlijke hoofdstukken in deze handleiding.
Insight- en C-MAP-kaarten
Hieronder worden alle mogelijk menuopties van Insight- en C-MAP-
kaarten beschreven. De beschikbare functies en menuopties
kunnen per gebruikte kaart verschillen. In dit hoofdstuk ziet u de
menu's van een Insight-kaart.
Ú
Notitie: Menu-opties die niet beschikbaar zijn voor de
getoonde kaart worden in grijs weergegeven. Rasterkaarten zijn
bijvoorbeeld niet beschikbaar voor Insight, dus de menu-optie
Rasterkaarten is grijs wanneer een Insight-kaart wordt
weergegeven.
Getijden en stromingen Insight en C-MAP
Het systeem kan getijden en stromingen van Insight en C-MAP
weergeven. Met deze informatie is het mogelijk om de tijd, het
niveau, de richting en de kracht van stromingen en getijden te
bepalen. Dit is een belangrijk hulpmiddel bij de planning en
navigatie van een trip.
Bij een groter zoombereik worden de getijden en stromingen
weergegeven als vierkante pictogrammen met de letter T (Tides/
getijden) of C (Current/stroming). Als u een van de pictogrammen
selecteert, wordt informatie over het getijde of de stroming
getoond.
Dynamische gegevens over de stroming kunt u bekijken door te
zoomen binnen een zoombereik van 1 nautische mijl. Bij dat bereik
veranderen de stromingspictogrammen in geanimeerde
42
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
dynamische pictogrammen die de snelheid en richting van de
stroming laten zien. Dynamische pictogrammen zijn zwart (meer
dan 6 knopen), rood (meer dan 2 knopen en minder of gelijk aan 6
knopen), geel (meer dan 1 knoop en minder of gelijk aan 2 knopen)
of groen (gelijk aan of minder dan 1 knoop), afhankelijk van de
stroming op die locatie.
Als er geen stroming is (0 knopen) wordt dit weergegeven als een
vierkant wit pictogram.
Statische stromings- en
getijdenpictogrammen
Dynamische stromingspictogrammen
Kaartopties voor Insight en C-MAP
Oriëntatie, Kijk vooruit, 3D en Kaartbron (eerder in dit hoofdstuk
beschreven) komen veel voor bij alle typen kaarten.
Presentatie
De kaarten kunnen in verschillende stijlen getoond worden.
Schaduwreliëf Geen contouren
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
43
Rasterkaarten
Hoge res. bathymetrie
44
Schaduwreliëf
Geeft de zeebodem in reliëf weer.
Geen contouren
Verwijdert de contourlijnen van de kaart.
Rasterkaarten
Wijzigt de weergave in die van een traditionele papieren kaart.
Rastertransparantie
Regelt de transparantie van rasterbeelden.
Hoge res. bathymetrie
Bepaalt of een hogere of lagere concentratie van contourlijnen
wordt getoond.
Genesis Layer
De Genesis Layer geeft contouren in hoge resolutie weer die zijn
bijgedragen door Genesis-gebruikers en die de kwaliteitscontrole
hebben doorstaan.
Deze optie schakelt de Genesis Layer in/uit op de kaartweergave.
Als de Genesis Layer is ingeschakeld, is de Hoge res. bathy
uitgeschakeld.
Alleen beschikbaar als de C-MAP kaart Genesis Layer gegevens
bevat.
Kaarten
| GO XSE Gebruikershandleiding
Kaart detail
• Volledig
Alle informatie die beschikbaar is voor de gebruikte kaart.
• Medium
Minimale informatie, voldoende voor navigatie.
• Laag
Basisniveau van informatie die niet verwijderd kan worden, en
bevat informatie die in alle geografische gebieden vereist is. Het
is niet bedoeld als informatie die volstaat voor veilige navigatie.
Categorieën Insight en C-MAP
Insight- en C-MAP-kaarten bevatten diverse categorieën en
subcategorieën die u afzonderlijk kunt in- en uitschakelen,
afhankelijk van de informatie die u wilt zien.
Foto-overlay
Met deze optie kunt u satellietfoto's van een gebied als overlay
weergeven op de kaart. De beschikbaarheid van dergelijke foto's is
beperkt tot bepaalde gebieden en kaartversies.
U kunt foto-overlays in 2D of 3D weergeven.
Geen foto-overlay Foto-overlay, alleen land Volledige foto-overlay
Fototransparantie
Met deze optie stelt u de doorzichtigheid van de foto-overlay in.
Met minimale transparantie zijn de kaartdetails vrijwel verborgen
door de foto.
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
45
Weergaveopties Insight en C-MAP
Minimale transparantie Transparantie op 80
Dieptepalet
Regelt het dieptepalet dat op de kaart wordt gebruikt.
Papieren kaart
Hiermee wijzigt u de weergave van de kaart in die van een papieren
kaart.
Veiligheidsdiepte
Insight- en C-MAP-kaarten maken gebruik van verschillende tinten
blauw voor onderscheid tussen ondiep water (lichtere tinten) en
diep water (donkerder tinten). Na inschakeling van Veiligheidsdiepte
geeft u de gewenste limiet voor de veiligheidsdiepte op. De
Veiligheidsdiepte bepaalt de limiet waarbij diepten niet meer blauw
worden weergegeven.
Dieptefilter
Filtert dieptewaarden uit die minder diep zijn dan de geselecteerde
dieptefilterlimiet.
Arcering
Geeft verschillende delen van de zeebodem een andere kleurtint,
afhankelijk van de gekozen arceringscategorie.
Ú
Notitie: De arceringsopties Samenstelling en Begroeiing zijn
niet van toepassing op C-MAP-kaarten.
46
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
Diepte 1 en diepte 2
Vooraf ingestelde diepten die de verschillende diepten in
verschillende kleuren arceren.
Aangepast
U kunt de dieptedrempel, kleur en ondoorzichtigheid
(transparantie) van kleurarcering aanpassen voor diepte 1 en diepte
2.
3D-vergroting
Deze grafische instellingen zijn alleen beschikbaar in de modus 3D.
Overdrijving kan worden toegepast op de getekende hoogte van
heuvels op het land en op troggen in het water om deze hoger of
dieper te laten lijken.
Ú
Notitie: Deze optie wordt in grijs weergegeven als deze
gegevens niet beschikbaar zijn voor de geplaatste kaart.
Navionics-kaarten
Voor sommige Navionics-functies zijn de recentste gegevens van
Navionics vereist. Voor deze functies wordt een bericht
weergegeven dat de functie niet beschikbaar is als niet de juiste
Navionics-kaart(en) of het juiste kaartgeheugen zijn geplaatst. Ga
voor meer informatie over de vereisten voor deze functies naar
www.navionics.com.
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
47
U kunt ook een bericht ontvangen als u probeert een beschermde
functie te gebruiken, terwijl de Navionics mediakaart niet is
geactiveerd. Neem contact op met Navionics om de kaart te
activeren.
Speciale kaartopties Navionics
Oriëntatie, Kijk vooruit, 3D en Kaartbron (eerder in dit hoofdstuk
beschreven) komen veel voor bij alle typen kaarten.
Community wijzigingen
Hiermee schakelt u de kaartlaag met de Navionics-wijzigingen in.
Dit zijn gebruikerswijzigingen of -informatie die door gebruikers zijn
geüpload naar Navionics Community en die op Navionics-kaarten
beschikbaar gemaakt worden.
Raadpleeg voor meer informatie de Navionics-informatie bij uw
kaart of ga naar de website van Navionics: www.navionics.com.
SonarChart Live
SonarChart Live is een livefunctie waarbij het apparaat een overlay
maakt van dieptecontouren op basis van uw eigen sonargeluiden.
Druk in het Navionics-kaartmenu op Overlay en vervolgens op
SonarChart Live om dit als overlay op de kaart weer te geven.
Wanneer u SonarChart Live Overlay selecteert, wordt het menu
uitgevouwen en worden de opties van SonarChart Live
weergegeven. Gebruik de optie om de transparantie en minimale
diepte in te stellen.
Transparantie
De SonarChart Live-overlay wordt weergegeven boven op andere
kaartgegevens. Bij minimale transparantie zijn de kaartgegevens
volledig bedekt. Pas de transparantie aan zodat de kaartdetails
zichtbaar zijn.
Minimum diepte
Hiermee past u aan wat SonarChart Live beschouwt als
veiligheidsdiepte. Dit is van invloed op het kleurgebruik in het
SonarChart Live-gebied. Wanneer het vaartuig de veiligheidsdiepte
nadert, verandert het SonarChart Live-gebied geleidelijk van
eenvoudig grijs/wit in rood.
48
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
SCL geschiedenis
Ú
Notitie: Als er geen actief Navionics kaartabonnement wordt
gevonden, verandert de menuoptie SonarChart Live in SCL
geschiedenis.
Selecteer deze optie om eerder vastgelegde gegevens weer te
geven op de kaart-overlay.
Weergaveopties Navionics
Kaartarcering
Deze functie voegt terreininformatie toe aan de kaart.
Navionics dynamische pictogrammen voor getijden en stromingen
Getijden en stromingen worden met een meter en een pijl
weergegeven in plaats van met de ruitvormige pictogrammen die
worden gebruikt voor statische informatie over getijden en
stromingen.
De gegevens over getijden en stromingen die beschikbaar zijn voor
Navionics-kaarten zijn gerelateerd aan een bepaalde datum en tijd.
Het systeem maakt een animatie van de pijlen en/of meters om de
ontwikkeling van getijden en stromingen over een bepaalde
tijdsperiode te laten zien.
Dynamische getijdeninformatie Dynamische stromingsinformatie
De volgende pictogrammen en symbolen worden gebruikt:
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
49
Huidige snelheid
De lengte van de pijl is afhankelijk van de snelheid,
en het symbool draait mee met de richting van de
stroming. De stromingssnelheid wordt in het
pictogram getoond. Het rode pictogram wordt
gebruikt als de huidige stromingssnelheid toeneemt,
en het blauwe pictogram als deze afneemt.
Hoogte getij
De meter heeft 8 labels en is ingesteld op absolute
minimale of maximale waarde van de geëvalueerde
dag. De rode pijl geeft aan dat het getij opkomt en
de blauwe pijl dat het getij afgaat.
Ú
Notitie: Alle numerieke waarden worden getoond in de door
de gebruiker ingestelde maateenheid.
Eenvoudige weergave
Met deze functie vergroot u de weergave van kaartitems en tekst.
Ú
Notitie: Op de kaart kunt u niet zien of deze functie geactiveerd
is.
Foto-overlay
Met deze optie kunt u satellietfoto's van een gebied als overlay
weergeven op de kaart. De beschikbaarheid van dergelijke foto's is
beperkt tot bepaalde gebieden en kaartversies.
U kunt foto-overlays in 2D of 3D weergeven.
Geen foto-overlay
Foto-overlay, alleen land Volledige foto-overlay
Fototransparantie
Met deze optie stelt u de doorzichtigheid van de foto-overlay in.
Met minimale transparantie zijn de kaartdetails vrijwel verborgen
door de foto.
50
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
Minimale transparantie Maximale transparantie
SonarChart
Het systeem biedt ondersteuning voor de functie Navionics
SonarChart.
SonarChart toont een bathymetrische kaart met contourdetails op
hoge resolutie en standaardnavigatiegegevens. Raadpleeg voor
meer informatie www.navionics.com.
SC Density
Hiermee beheert u de dichtheid van de contouren in SonarChart en
SonarChart Live.
Vis afstand
Selecteer het bereik van de diepten die Navionics met een andere
kleur moet vullen.
Zo kunt u een bepaald dieptebereik markeren als u wilt vissen. Dit
bereik is net zo nauwkeurig als de gegevens op de onderliggende
kaart. Dat betekent dat als de kaart een interval van 5 meter heeft
voor contourlijnen, ook de arcering wordt afgerond naar de
dichtstbijzijnde beschikbare contourlijn.
Geen dieptemarkering Bereik dieptemarkering: 6 tot 12 meter
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
51
Markering van ondiep water
Markeert gebieden met ondiep water.
Hiermee kunt u gebieden met ondiep water tussen 0 en de
geselecteerde diepte (max. 10 meter) markeren.
Geen ondiep water gemarkeerd Markering van ondiep water: 0 m - 3 m
Instellingen Navionics-kaarten
Gekleurde zeebodemgebieden
Wordt gebruikt om verschillende dieptegebieden in verschillende
tinten blauw weer te geven.
Aantekening
Bepaalt welke gebiedsinformatie, zoals namen van locaties en
aantekeningen over gebieden, voor weergave beschikbaar is.
Presentatietype
Verschaft maritieme kaartinformatie zoals symbolen, kleuren van de
navigatiekaart en benamingen voor internationale of USA-
presentatietypen.
Kaartdetails
Geeft u verschillende niveaus van informatie met betrekking tot
geografische lagen.
Veiligheidsdiepte
De Navionics-kaarten gebruiken verschillende schakeringen blauw
om onderscheid te maken tussen ondiep en diep water.
Veiligheidsdiepte, op basis van een geselecteerde limiet, wordt
zonder blauwe schakeringen getekend.
52
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
Ú
Notitie: De ingebouwde Navionics-database bevat gegevens
tot een diepte van 20 m. Daarna is alles wit.
Contourdiepte
Bepaalt welke contouren u op de kaart ziet, tot aan de
geselecteerde dieptewaarde.
Rotsfilter
Hiermee wordt rotsherkenning beneden een bepaalde diepte
verborgen op de kaart.
Zo kunt u kaarten opschonen in gebieden waar rotsen liggen op
diepten ver onder de diepgang van uw vaartuig.
Kaartinstellingen
Instellingen en weergaveopties die op de pagina Kaartinstellingen
worden gekozen, gelden voor alle kaartpanelen.
3D-bootselectie
Bepaalt welk pictogram wordt gebruikt op 3D-kaarten.
Bootinstellingen
De bootinstellingen worden gebruikt bij het berekenen van een
automatische route. De diepgang, breedte en hoogte van de boot
moeten worden ingevoerd voor de functies Dock-to-dock
Autorouting en Easy Routing.
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
53
Ú
Notitie: Dock-to-doc Autorouting is niet beschikbaar op units
die worden gebruikt in de Amerikaanse territoriale wateren.
Bereikringen
De bereikringen kunnen worden gebruikt om de afstand weer te
geven tussen uw vaartuig en andere kaartobjecten.
De bereikschaal wordt automatisch door het systeem ingesteld
zodat deze overeenkomt met de kaartschaal.
Verlengingslijnen
A: Koers
B: Koers over de grond (COG)
De lengte van de verlengingslijnen wordt ingesteld als vaste
afstand, of als de afstand die het vaartuig binnen een geselecteerde
tijd aflegt. Als voor een vaartuig geen opties worden ingeschakeld,
dan worden er geen verlengingslijnen getoond voor uw vaartuig.
De koers van uw vaartuig wordt gebaseerd op informatie van de
actieve koerssensor, en de COG wordt gebaseerd op informatie van
de actieve GPS-sensor.
ForwardScan
Als u over ForwardScan beschikt en deze optie is geselecteerd,
wordt de ForwardScan-vaarrichtingsverlenging getoond op de
kaart. Raadpleeg "Vaarrichtingsverlenging" op pagina 146.
54
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
SonarChart Live getijde correctie
Wanneer deze functie geselecteerd is, gebruikt de getijdecorrectie
informatie van getijdestations in de buurt (indien beschikbaar) om
de diepte aan te passen die SonarChart Live gebruikt wanneer de
sonar wordt vastgelegd.
2D/3D-kaart synchroniseren
Koppelt de positie die op de ene kaart getoond wordt aan de
positie op de andere kaart wanneer een 2D- en 3D-kaart naast
elkaar getoond worden.
Pop-upinformatie
Hiermee wordt bepaald of basisinformatie voor kaartitems wordt
getoond als u dat item selecteert.
Rasterlijnen
Schakelt de weergave van rasterlijnen voor lengte- en breedtegraad
op de kaart in of uit.
Waypoints, Routes, Tracks
Hiermee schakelt u de weergave van deze items op kaartpanelen
in/uit. Hiermee opent u ook de dialoogvensters Waypoints, Routes
en Tracks waarmee u de items kunt beheren.
Kaarten | GO XSE Gebruikershandleiding
55
Waypoints, routes en tracks
Waypoints
Een waypoint is een door de gebruiker gegenereerde markering op
een kaart of op het Echosounder-beeld. Elk waypoint heeft een
exacte positie met lengte- en breedtecoördinaten. Een waypoint
dat op het Echosounder-beeld is gepositioneerd, heeft naast
positie-informatie ook een dieptewaarde. Waypoints worden
gebruikt om posities te markeren waarnaar u later mogelijk wilt
terugkeren. Twee of meer waypoints kunnen ook worden
gecombineerd om een route te creëren.
Waypoints opslaan
U kunt een waypoint op een geselecteerde locatie opslaan door de
cursor op het paneel te plaatsen en vervolgens de nieuwe
waypoint-optie in het menu te selecteren.
Op het navigatiepaneel en het kaartpaneel kunt u een waypoint
opslaan op de vaartuigpositie (als de cursor niet actief is) door de
nieuwe waypoint-optie in het menu te selecteren.
Een waypoint verplaatsen
1. Selecteer de waypoint die u wilt verplaatsen. Het waypoint-
pictogram wordt uitgevouwen om aan te geven dat het actief
is.
2. Activeer het menu en selecteer de waypoint in het menu
3. Selecteer de optie Verplaatsen
4. Selecteer de nieuwe positie van de waypoint
5. Selecteer Voltooien in het menu.
De waypoint wordt nu automatisch opgeslagen op de nieuwe
positie.
5
56
Waypoints, routes en tracks | GO XSE Gebruikershandleiding
Waypoints wijzigen
U kunt alle informatie over een waypoint wijzigen in het
dialoogvenster Waypoints wijzigen .
U activeert dit dialoogvenster door het pop-upvenster van de
waypoint te selecteren of vanuit het menu als de waypoint
geactiveerd is.
Dit dialoogvenster is ook toegankelijk vanuit het hulpprogramma
voor Waypoints op de Home pagina.
Een waypoint verwijderen
U kunt een waypoint verwijderen in het dialoogvenster Waypoint
wijzigen, of door de menu-optie Verwijderen te selecteren
wanneer het waypoint is geactiveerd.
U kunt waypoints ook verwijderen met behulp van de tool
Waypoints op de Home pagina.
U kunt MOB-waypoints op dezelfde manier verwijderen.
Waypoint alarminstellingen
U kunt voor elk individueel waypoint een alarmradius inestellen. U
kunt het alarm instellen in het dialoogvenster Waypoint wijzigen.
Ú
Notitie: De alarmradius voor het waypoint moet in het
alarmdialoogvenster op ON gezet worden om een alarm te
activeren op het moment dat uw vaartuig binnen de
gedefinieerde radius komt. Raadpleeg voor meer informatie
"Dialoogvenster Alarmen" op pagina 193.
Waypoints, routes en tracks | GO XSE Gebruikershandleiding
57
Routes
Een route bestaat uit een serie routepunten die worden ingevoerd
in de volgorde waarin u wilt navigeren.
Als u ee n route selecteert op het kaartpaneel, wordt de route
groen, en wordt de naam van de route getoond.
Het systeem biedt ondersteuning voor Navionics Autorouting en C-
MAP Easy Routing. Deze functie maakt automatisch suggesties voor
routepunten tussen het eerste en het laatste routepunt van een
route of tussen geselecteerde routepunten in een complexe route.
U kunt de functie gebruiken om een nieuwe route aan te maken of
om reeds bestaande routes te wijzigen.
Een nieuwe route aanmaken op het kaartpaneel
1. Activeer de cursor op het kaartpaneel
2. Selecteer de optie Nieuwe route in het menu
3. Plaats het eerste waypoint op het kaartpaneel
4. Ga door met het plaatsen van nieuwe routepunten op het
kaartpaneel totdat de route af is
5. Sla de route op door de optie Opslaan te selecteren in het
menu.
Een route bewerken in het kaartpaneel
1. Selecteer de route om deze te activeren
2. Selecteer de optie Route bewerken in het menu
3. Plaats het nieuwe routepunt op het kaartpaneel:
-
Als u het nieuwe routepunt binnen een etappe plaatst, dan
wordt het nieuwe punt toegevoegd aan de bestaande
routepunten
- Als u het nieuwe routepunt buiten de route plaatst, dan
wordt het nieuwe punt achter het laatste punt in de route
geplaatst
4. U kunt routepunten naar een nieuwe positie slepen
5. Sla de route op door Opslaan te kiezen in het menu.
Ú
Notitie: De opties in het menu zijn afhankelijk van de
geselecteerde bewerkingsoptie. Alle bewerkingen kunnen in
het menu worden bevestigd of geannuleerd.
58
Waypoints, routes en tracks | GO XSE Gebruikershandleiding
Een route verwijderen
U kunt een route verwijderen door de menu-optie Verwijderen te
selecteren wanneer de route is geactiveerd. U kunt routes ook
verwijderen met behulp van de tool Routes op de Home pagina.
Dock-to-dock Autorouting en Easy Routing
Dock-to-dock Autorouting en Easy Routing doen suggesties voor
nieuwe routepuntposities, gebaseerd op informatie op de kaart en
de omvang van uw boot. Voor u deze functie kunt gebruiken
moeten de diepgang, hoogte en breedte van uw boot in het
systeem worden ingevoerd. Het dialoogvenster voor de instellingen
van uw boot verschijnt automatisch als deze informatie ontbreekt
bij het opstarten van de functie.
Ú
Notitie: Units die zijn bedoeld voor verkoop in de VS
beschikken niet over Autorouting. Autorouting-functies zijn
uitgeschakeld op alle niet-Amerikaanse units wanneer deze
worden gebruikt in de Amerikaanse territoriale wateren.
Ú
Notitie: U kunt Dock-to-dock Autorouting of Easy Routing niet
starten als een van de geselecteerde routepunten in een
onveilig gebied ligt. Er verschijnt een waarschuwingsvenster en
u moet de betreffende routepunt(en) naar een veilig gebied
verplaatsen voordat u kunt doorgaan.
Ú
Notitie: Als er geen compatibele kaarten zijn, is de menu-optie
Dock-to-dock Autorouting of Easy Routing niet beschikbaar.
Compatibele kaarten zijn onder meer C-MAP MAX-N+,
Navionics+ en Navionics Platinum. Ga naar
www.gofreemarine.com, www.c-map.com of
www.navionics.com voor de volledige selectie beschikbare
kaarten.
1. Plaats ten minste twee routepunten op een nieuwe route of
open een bestaande route en pas deze aan.
2. Druk op Dock-to-dock Autorouting en vervolgens op:
- Gehele route als u wilt dat het systeem nieuwe routepunten
toevoegt tussen het eerste en het laatst routepunt van een
open route.
- Selectie als u met de hand de routepunten wilt selecteren
die het begin- en eindpunt voor Autorouting bepalen.
Selecteer de gewenste routepunten. De geselecteerde
Waypoints, routes en tracks | GO XSE Gebruikershandleiding
59
routepunten zijn rood. U kunt maar twee routepunten
selecteren. Het systeem negeert eventuele routepunten
tussen uw begin- en eindpunt.
3. Selecteer Accepteren om de automatische routebepaling te
starten.
-
Als de automatische routebepaling is voltooid, wordt een
preview van de route weergegeven. De veilige en onveilige
gebieden van de etappes worden met verschillende kleuren
aangeduid. Navionics gebruikt rood (onveilig) en groen
(veilig), en C-MAP gebruikt rood (onveilig), geel (gevaarlijk) en
groen (veilig).
4. Als het nodig is, kunt u in de previewmodus de routepunten
verplaatsen.
5. Selecteer Behouden om de positie van de routepunten te
accepteren.
6. Herhaal eventueel stap 2 (Selectie) en stap 3 als u wilt dat het
systeem automatisch routepunten plaatst voor andere delen
van de route.
7. Selecteer Opslaan om de automatische routebepaling te
voltooien en de route op te slaan.
Voorbeelden van Dock-to-dock Autorouting en Easy Routing
• De optie Hele route is gebruikt nadat het eerste en laatste
routepunt zijn geselecteerd.
Eerste en laatste routepunt Resultaat na automatische routebepaling
• De optie Selectie is gebruikt voor automatische routebepaling
voor een deel van de route.
60
Waypoints, routes en tracks | GO XSE
Gebruikershandleiding
Twee routepunten zijn geselecteerd Resultaat na automatische routebepaling
Routes aanmaken met behulp van bestaande
waypoints
U kunt een nieuwe route aanmaken door bestaande waypoints te
combineren in het dialoogvenster Routes. U kunt het
dialoogvenster activeren met behulp van de tool Routes op de
Home pagina.
Tracks omzetten in routes
U kunt een track omzetten in een route in het dialoogvenster Track
wijzigen. U kunt het dialoogvenster activeren door de track te
activeren en vervolgens de pop-up van de track te selecteren of de
Track-optie in het menu te selecteren.
Het dialoogvenster Tracks wijzigen is ook toegankelijk door de tool
Tracks te selecteren op de Home pagina.
Waypoints, routes en tracks | GO XSE Gebruikershandleiding
61
Het dialoogvensterRoute wijzigen
U kunt routepunten toevoegen en verwijderen in het
dialoogvenster Route wijzigen. U kunt dit dialoogvenster activeren
door de pop-up van een actieve route te selecteren, of vanuit het
menu.
Het dialoogvenster is ook toegankelijk via het hulpprogramma
Routes op de Home pagina.
62
Tracks
Tracks vormen een grafische weergave van het historische pad van
een vaartuig, zodat u kunt achterhalen welke route u hebt afgelegd.
Tracks kunnen omgezet worden in routes in het dialoogvenster
Wijzigen.
Waypoints, routes en tracks | GO XSE
Gebruikershandleiding
Het systeem is in de fabriek zo ingesteld dat de beweging van het
vaartuig automatisch wordt gevolgd en getoond op het
kaartpaneel. Het systeem blijft de Tracks opnemen totdat het
maximumaantal punten wordt bereikt. Daarna worden de oudste
punten overschreven.
De automatisch volgfunctie kan uitgeschakeld worden in het
dialoogvenster Tracks .
Nieuwe Tracks aanmaken
U kunt een nieuwe track starten in het dialoogvenster Tracks dat u
activeert met behulp van de tool Tracks op de Home pagina.
Tracks-instellingen
Tracks worden samengesteld uit een serie punten die verbonden
worden door lijnsegmenten, afhankelijk van de frequentie van de
opname.
U kunt zelf trackpunten positioneren op basis van tijd of afstand, of
automatisch een waypoint door het systeem laten positioneren als
er een koerswijziging geregistreerd wordt.
Ú
Notitie: Ook moet de optie Tracks zijn ingeschakeld in de
kaartinstellingen om zichtbaar te zijn.
U kunt tracks kleuren door in het dialoogvenster Tracks de track te
selecteren en in het dialoogvenster Track wijzigen de kleur in te
stellen.
Waypoints, routes en tracks | GO XSE Gebruikershandleiding
63
Dialoogvensters Waypoints, routes, en
Tracks
De dialoogvensters Waypoints, Routes, en Tracks bieden toegang
tot geavanceerde bewerkingsfuncties en instellingen voor deze
items.
De dialoogvensters zijn toegankelijk via het paneel Tools op de
Home pagina.
64
Waypoints, routes en tracks
| GO XSE Gebruikershandleiding
Navigeren
Met behulp van de navigatiefunctie van het systeem kunt u naar de
cursorpositie, een waypoint of langs een eerder opgegeven route
navigeren.
Als uw systeem over een stuurautomaat beschikt, kan deze worden
ingesteld om het vaartuig automatisch te besturen.
Ga naar "Waypoints, routes en tracks" op pagina 56 voor meer informatie
over het plaatsen van waypoints en het uitzetten van routes.
Navigatiepanelen
De Nav-panelen kunnen worden gebruikt om informatie te tonen
tijdens het navigeren.
Het navigatiepaneel
U kunt het navigatiepaneel activeren op de Home pagina, ofwel als
paneel op volledig paginaformaat, ofwel als deel van een pagina
met meerdere panelen.
1 Datavelden
2 Route-informatie
3 Vaartuigrichting
6
Navigeren | GO XSE Gebruikershandleiding
65
4 Peiling tot volgende routepunt
5 Peilingslijn met toegestane limiet voor koersafwijking
Bij het volgen van een route toont de peilingslijn de
gewenste koers van het ene waypoint naar het volgende.
Tijdens het navigeren naar een waypoint (cursorpositie,
MOB of een ingevoerde lengte/breedtepositie), toont de
peilingslijn de gewenste koers vanaf het startpunt van de
navigatie naar het waypoint.
6 Vaartuigsymbool
Geeft de afstand en peiling aan, relatief ten opzichte van de
gewenste koers.
Als de XTE (koersafwijking) de gedefinieerde XTE-limiet
overschrijdt, wordt dit aangegeven met een rode pijl en de
afstand vanaf de tracklijn. Raadpleeg "XTE-limiet" op pagina
68.
Positiepanelen
U kunt wisselen tussen weergave van het navigatiepaneel en het
positiepaneel. U kunt het positiepaneel activeren in het menu.
Standaard is er een positiepaneel beschikbaar waarop de GPS-
positie wordt getoond.
Als Loran is ingeschakeld, zijn er twee positiepanelen. Dit wordt
aangegeven met pijlsymbolen aan de linker- en rechterkant van het
paneel.
U kunt wisselen tussen de panelen door de pijlsymbolen naar links
of rechts te selecteren, of door de pijltoetsen te gebruiken.
Informatie over GPS-positie
Informatie over Loran-positie
66
Navigeren | GO XSE Gebruikershandleiding
Gegevensvelden wijzigen
Zo wijzigt u de gegevensvelden die worden weergegeven in de
navigatiepanelen:
1. Activeer het menu
2. Selecteer de optie Wijzig in het menu
3. Activeer het veld dat u wilt wijzigen
4. Selecteer het type informatie
5. Sla uw wijzigingen op.
Navigeren naar cursorpositie
U kunt navigeren naar een cursorpositie op iedere kaart of
Echosounder-paneel.
Plaats de cursor op de geselecteerde bestemming op het paneel, en
selecteer vervolgens de optie Ga naar cursor in het menu.
Ú
Notitie: De optie Ga naar cursor is niet beschikbaar als u al
aan het navigeren bent.
Een route navigeren
U kunt een route navigeren vanuit het kaartpaneel of vanuit het
dialoogvenster Route.
Wanneer een routenavigatie is gestart, wordt het menu
uitgevouwen en ziet u opties voor het annuleren van de navigatie,
het overslaan van een waypoint en het opnieuw starten van de
route vanaf de huidige positie van het vaartuig.
Navigeren met de stuurautomaat
Wanneer u begint met navigeren op een systeem met een
stuurautomaat, wordt u gevraagd om de stuurautomaat in de
navigatiemodus te zetten.
Als u ervoor kiest om de stuurautomaat niet te gebruiken of als de
boot is ingesteld op Zeilen, kunt u de stuurautomaat later in de
navigatiemodus zetten met de stuurautomaatcontroller. Ga voor
meer informatie over de stuurautomaatfunctionaliteit naar
"Stuurautomaat" op pagina 76.
Navigeren | GO XSE Gebruikershandleiding
67
Navigatie-instellingen
Navigatiemethode
Er zijn verschillende methoden voor het berekenen van de afstand
en peiling tussen twee punten op een kaart.
De grootcirkel route is het kortste traject tussen twee punten. Als u
echter zo'n route volgt, is het moeilijk om handmatig te sturen
omdat de koers constant verandert (behalve in geval van pal naar
het noorden, zuiden of langs de evenaar).
Loxodromen zijn tracks met een constante vaarrichting. Het is
mogelijk tussen twee locaties te reizen met behulp van
loxodroomberekening, maar de afstand is gewoonlijk groter dan
wanneer grootcirkel wordt gebruikt.
Aankomst radius
Stelt een onzichtbare cirkel rond het bestemming waypoint in.
Het vaartuig wordt beschouwd als aangekomen bij het waypoint
wanneer het zich binnen deze radius bevindt.
XTE limiet
Met deze instelling bepaalt u hoe ver de boot mag afwijken van de
geselecteerde route; als de boot voorbij deze limiet gaat, wordt er
een alarm geactiveerd.
68
Navigeren | GO XSE Gebruikershandleiding
Aankomstalarm
Wanneer het aankomstalarm is ingeschakeld, gaat er een alarm af
wanneer het vaartuig de waypoint bereikt of zich binnen de
opgegeven aankomstradius bevindt.
Magnetische variatie
Magnetische variatie is het verschil tussen ware en magnetische
peilingen, veroorzaakt door verschillende locaties van de
geografische en de magnetische Noordpool. Lokale verschillen
zoals ijzerafzettingen kunnen de magnetische peilingen ook
beïnvloeden.
Indien op Auto ingesteld, converteert het systeem automatisch het
magnetische noorden naar het ware noorden. Selecteer de
handmatige modus wanneer u zelf een lokale magnetische variatie
moet invoeren.
Referentievlak
De meeste papieren kaarten worden gemaakt in het WGS84-
formaat, dat ook door GO XSE gebruikt wordt.
Als uw papieren kaarten een ander formaat hebben, kunt u de
instellingen voor het referentievlak zo wijzigen dat deze
overeenkomen met uw papieren kaarten.
Coördinatensysteem
Er kunnen diverse coördinatensystemen worden gebruikt om het
formaat te bepalen voor lengte- en breedtegraad coördinaten die in
het kaart paneel worden weergegeven.
Fantoom Loran
Gebruik van het Fantoom Loran positionering systeem inschakelen.
Loran instellingen
Definieert Loran ketens (GRI) en voorkeursstation voor waypoint
invoer, cursorpositie en positiepaneel.
De afbeelding toont een cursorpositie venster met Loran positie
informatie.
Voor meer informatie raadpleegt u de documentatie van uw Loran
systeem.
Navigeren | GO XSE Gebruikershandleiding
69
TripIntel
Met TripIntel kunt u informatie over trips opslaan en ophalen. U
kunt de informatie gebruiken om weloverwogen beslissingen te
nemen voordat u aan een trip begint, of terwijl een trip gaande is.
Ú
Notitie: Voor deze functie moeten de brandstofinstellingen van
het vaartuig geconfigureerd zijn. Raadpleeg de
installatiehandleiding van de unit.
Ú
Notitie: Voor de beste prestaties wordt aangeraden dat u de
software met versie 2.4.0 of later uitvoert in uw EP-85R-
opslagapparaat of de nieuwste software uitvoert in Beheer
brandstofgegevens.
Selecteer de knop TripIntel op het paneel Tools om de pagina
TripIntel te tonen.
Huidige tripstatistieken
Het tabblad Informatie op de pagina TripIntel toont de huidige
tripstatistieken:
• Afgelegde afstand
• Afgelegde tijd
• Gemiddelde snelheid
• Maximumsnelheid
• Brandstofbesparing
7
70
TripIntel | GO XSE Gebruikershandleiding
• Gebruikte brandstof
Trip automatisch opnemen
Er is een functie voor automatische tripdetectie. Als u gaat
navigeren, wordt u gevraagd om de trip op te nemen als er
momenteel geen trip gaande is en uw snelheid gedurende 20
seconden meer dan 2 knopen is geweest. U wordt gevraagd om
een trip voort te zetten of een nieuwe trip te starten als de trip niet
expliciet is opgeslagen voordat het systeem is uitgeschakeld.
U kunt de opname later handmatig starten vanaf de pagina
TripIntel.
U kunt de functie voor automatische tripdetectie uitschakelen in het
instellingenvenster voor Tracks en Trips.
Opname van trip starten en stoppen
Als u in de prompt voor automatische tripdetectie hebt gekozen
om geen opname van de trip te starten, kunt u de opname
handmatig starten op de pagina TripIntel.
Met de tripopties Start en Stop kunt u een tripopname opgeven. U
kunt de opties gebruiken om een enkele vaartocht te verdelen in
meerdere trips, zodat u meer controle hebt over de informatie die
voor een tocht wordt gelogd.
TripIntel | GO XSE Gebruikershandleiding
71
Langetermijnstatistieken
Selecteer Langetermijnstatistieken om tripinformatie per seizoen te
bekijken, zoals bedrijfsuren van de motor, totale afgelegde afstand
en brandstofzuiningheid.
Totale afstand aanpassen
Selecteer de knop Totale afstand aanpassen om de totale afstand te
wijzigen. Gebruik deze optie als u een afgelegde trip of een deel van
een afgelegde trip niet hebt opgenomen en de afstand wilt
opnemen in de statistieken voor Totale afstand.
Brandstofzuinigheid resetten
Selecteer Brandstofzuinigheid resetten om de
brandstofbesparing te resetten in de meter Brandstofbesparing op
de instrumentenbalk.
Ring met geschat brandstofbereik
De ring met het geschatte brandstofbereik op de TripIntel-pagina
geeft de geschatte totale afstand weer die de boot kan afleggen,
gebaseerd op historisch verbruik en de resterende hoeveelheid
brandstof in de tank.
Ú
Notitie: De ring met het geschatte brandstofbereik geeft alleen
het brandstofverbruik voor de heenreis aan. De benodigde
hoeveelheid brandstof voor de terugreis vanaf uw huidige
72
TripIntel | GO XSE Gebruikershandleiding
locatie wordt niet geschat. De ring geeft weer hoeveel afstand
uw boot kan afleggen tot de brandstof helemaal op is.
Ú
Notitie: De ring met het geschatte brandstofbereik wordt
uitsluitend berekend op basis van gegevens onder Vaartuig
resterende brandstof, en niet op basis van de niveausensoren.
Registreer dat u hebt bijgetankt door 'Op vol zetten' of
'Brandstof toevoegen' te selecteren. Zo zorgt u dat de ring het
bereik accuraat weergeeft.
Brandstofmeter
De brandstofmeter is zichtbaar op de TripIntel-pagina en op de
verbruiksmeter wanneer dit is ingesteld op de pagina
Vaartuiginstellingen. Selecteer de meetmethode Resterende
brandstof.
• Brandstof verbruikt door de motor(en)
• Sensor(en) brandstoftankniveau
Ú
Notitie: Dit geldt alleen voor de TripIntel-pagina en de
zuinigheidsgrafiek.
Getankte brandstof vastleggen
Selecteer de knop Brandstof om de hoeveelheid getankte brandstof
vast te leggen. De brandstofinformatie wordt gebruikt om de
hoeveelheid resterende vaartuigbrandstof te berekenen.
Getij-meter
De Getij-meter op de TripIntel-pagina toont de hoogte van het getij
op het geselecteerd getij-station.
Getij-grafieken en -stations
Getij-stations of kaarten verschaffen informatie over het getij.
Selecteer de knop Getij om getij-grafieken weer te geven en om op
te geven door welk getij-station de getij-informatie wordt verstrekt.
Als u geen getij-station kiest, wordt de getij-informatie van het
dichtstbijzijnde getij-station gebruikt.
TripIntel | GO XSE Gebruikershandleiding
73
Tripopnamen weergeven
Opgenomen trips staan op het tabblad Historie op de pagina
TripIntel. Om uitgebreide tripinformatie weer te geven, selecteert u
een trip in de lijst.
Namen van tripopnamen wijzigen
Bij het aanmaken van trips worden generieke namen toegekend. U
kunt de tripnaam wijzigen in een betekenisvollere naam. Selecteer
de naam in de historielijst en selecteer vervolgens de naam in het
74
TripIntel | GO XSE Gebruikershandleiding
gedetailleerde dialoogvenster Triphistorie. Hiermee opent u het
dialoogvenster Tripnaam, waar u de tripnaam kunt wijzigen.
TripIntel | GO XSE Gebruikershandleiding
75
Stuurautomaat
Indien een compatibele stuurautomaatcomputer op het systeem is
aangesloten, is het systeem voorzien van
stuurautomaatfunctionaliteit.
Het systeem staat niet toe dat meer dan één
stuurautomaatcomputer op het netwerk wordt aangesloten.
De display-unit herkent de stuurautomaatcomputer die op het
netwerk is aangesloten automatisch en biedt instellingen,
configuratie en gebruikersopties voor de aangesloten computer.
Voor meer informatie over het installeren en configureren van een
stuurautomaatcomputer kunt u de met de
stuurprogrammacomputer meegeleverde documentatie
raadplegen.
Veilige bediening met de stuurautomaat
Waarschuwing: Een stuurautomaat is een handig
hulpmiddel bij het navigeren, maar kan een menselijke
navigator NIET vervangen.
Waarschuwing: Er moet een fysieke standby-knop
beschikbaar zijn voor de stuurautomaat.
De stuurautomaat activeren
U kunt de stuurautomaat vanuit elk willekeurig paneel activeren
door de optie Stuurautomaat te selecteren op de bedieningsbalk en
vervolgens een modus te kiezen in de stuurautomaatcontroller.
De stuurautomaat kan ook in navigatiemodus vanuit toepassingen
worden geactiveerd door navigeren naar de cursor, een waypoint of
een route te selecteren.
Overschakelen van automodus naar
handmatig sturen
U kunt de stuurautomaat overschakelen naar de Standby-modus
vanuit elke automatische besturingsmodus in de
8
76
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
stuurautomaatcontroller of door een fysieke standby-sleutel te
gebruiken.
Ú
Notitie: Als de unit via de SG05 is verbonden met een EVC-
systeem, kunt u handmatig sturen, ongeacht de modus waarin
de stuurautomaat zich bevindt. Zie "De stuurautomaat gebruiken in een
EVC-systeem" op pagina 89.
Indicatie stuurautomaat op de pagina's
1 Bedieningsbalk
2 Stuurautomaatcontroller
3 Stuurautomaat aangegeven op de statusbalk
Indicatie van stuurautomaat modus op de Statusbalk
De Statusbalk toont stuurautomaat informatie zolang er een
stuurautomaat computer op het netwerk aangesloten is.
Symbolen geven aan of de stuurautomaat passief of vanaf een
andere bedieningseenheid vergrendeld is.
Stuurautomaatcontroller
Selecteer Stuurautomaat in de bedieningsbalk om de
stuurautomaatcontroller te activeren.
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
77
De stuurautomaatcontroller heeft een vaste positie aan de
linkerkant van de pagina.
Sluit de stuurautomaatcontroller door Sluiten/Terug te selecteren
op de stuurautomaatcontroller.
U kunt de stuurautomaatcontroller ook sluiten door Stuurautomaat
of een andere knop te selecteren op de bedieningsbalk.
U kunt de controller weer openen door Stuurautomaat te selecteren
op de bedieningsbalk.
De volgende stuurautomaatcontrollerpagina's zijn beschikbaar:
• Stuurautomaatcontroller - toont informatie over de actieve
modus, vaarrichting, roer en sturen, afhankelijk van de actieve
stuurautomaatmodus. Handmatige aanpassingen van de
ingestelde vaarrichting kunnen alleen gemaakt worden als de
pijlindicatoren voor bakboord en stuurboord rood en groen
verlicht zijn.
• Modusselectie- biedt onder meer toegang tot de selectie van
draaipatronen.
• Wendpatroonselectie - beschikbaar in de modus Koers
vasthouden.
Stuurautomaatcontroller Modusselectie Wendpatroonselectie
78
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
Het stuurautomaatpaneel
Het stuurautomaatpaneel wordt gebruikt voor weergave van
navigatiegegevens. Het paneel kan getoond worden op volledig
schermformaat of op een pagina met meerdere panelen.
Ú
Notitie: U kunt het stuurautomaatpaneel beschikbaar stellen
door in het gedeelte Geavanceerde functies van het
dialoogvenster Systeem regelingen de optie
Stuurautomaatfuncties weergeven in te schakelen.
Het aantal datavelden dat in het stuurautomaatpaneel is
opgenomen, hangt af het beschikbare paneelformaat.
Datavelden
De volgende afkortingen worden gebruikt op het
stuurautomaatpaneel:
CTS Te sturen koers
DTD Afstand tot bestemming
DTW Afstand tot volgend waypoint
SOG Snelheid over de grond
COG Koers over de grond
XTE Koersafwijking (L: links of R: rechts)
Stuurautomaatmodi
De stuurautomaat heeft verschillende stuurmodi. Het aantal modi
en functies binnen een bepaalde modus is afhankelijk van de
stuurautomaatcomputer, het boottype en de beschikbare
ingangen, zoals uitgelegd in de beschrijving van de volgende
besturingsmodi.
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
79
Standby-modus
De modus Standby wordt gebruikt wanneer de boot met de hand
aan het roer wordt bestuurd. U kunt de stuurautomaat op elk
moment overschakelen op de standby-modus door op de knop
Standby te drukken in de Stuurautomaat controller of door op een
fysieke standby-knop te drukken.
NFU-besturing (Non-Follow-Up)
In de modus NFU kunt u het roer bedienen met de pijlknoppen
Bakboord en Stuurboord in de stuurautomaatcontroller. Het roer
blijft bewegen zolang u de knop ingedrukt houdt.
• Activeer de modus NFU met de pijlknoppen Bakboord en
Stuurboord in de stuurautomaatcontroller als de stuurautomaat
in de modus Standby of FU staat.
U keert terug naar de standby-modus door de optie Standby te
selecteren in de stuurautomaatcontroller of door op de fysieke
standby-knop te drukken.
FU-besturing (Follow-Up)
Ú
Notitie: De modus FU is alleen beschikbaar als u een externe
bedieningsunit hebt verbonden met het systeem. De MFD-unit
heeft geen draaiknop.
In de modus FU kunt u de roerhoek met de draaiknop bedienen.
Druk op de draaiknop en draai vervolgens om de roerhoek in te
stellen. Het roer beweegt naar de ingestelde hoek en stopt dan.
• Selecteer de FU-modus op de stuurautomaatcontroller
Ú
Notitie: Als de stuurautomaatcontroller is gesloten of als er een
alarmdialoogvenster actief is op de unit die de stuurautomaat
in de FU-modus bedient, schakelt de stuurautomaat
automatisch over naar de standby-modus.
Waarschuwing: In de FU-modus kunt u het stuurwiel
niet handmatig bedienen.
80
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
Automatische modus (Koers vasthouden)
In de modus AUTO (Koers vasthouden) stuurt de stuurautomaat
opdrachten naar het roer om het vaartuig automatisch op een
ingestelde vaarrichting te houden.
Schakel over naar AUTO-modus door in de stuurautomaatcontroller
de modus Koers vasthouden te selecteren. Wanneer de modus
wordt geactiveerd, selecteert de stuurautomaat de huidige koers
van de boot als ingestelde koers.
Ingestelde vaarrichting wijzigen in de modus AUTO (Koers
vasthouden)
U kunt de ingestelde koers aanpassen met de pijltoetsen voor
bakboord en stuurboord (1 of 10 graden) in de
stuurautomaatcontroller.
Er vindt direct een wijziging van de vaarrichting plaats. De nieuwe
vaarrichting wordt aangehouden totdat er een nieuwe vaarrichting
wordt ingesteld.
Koers vasthouden
Als de boot wendt in AUTO modus, wordt bij direct resetten van de
modus de functie Koers vasthouden geactiveerd. Hiermee wordt de
wending automatisch geannuleerd en de boot blijft op de koers die
van het kompas is afgelezen op het moment dat u de modus
opnieuw activeerde.
Overstag gaan in AUTO-modus
Ú
Notitie: De overstagfunctie is alleen beschikbaar als het
boottype is ingesteld op Zeilboot.
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
81
Ú
Notitie: Overstag gaan moet worden uitgeprobeerd op rustige
zee bij zwakke wind om te ervaren hoe dit gaat met uw boot.
Door het grote aantal bootkarakteristieken (van pleziervaart- tot
raceboten) kan het gedrag van de overstagfunctie van boot tot
boot verschillen.
Overstag gaan in AUTO-modus (Koers vasthouden) verschilt van
overstag gaan in WIND-modus. In AUTO-modus is de overstaghoek
vast en gedefinieerd door de gebruiker. Raadpleeg "Overstag gaan in
WIND-modus" op pagina 85 voor meer informatie.
U kunt de overstagfunctie starten vanuit de AUTO-modus.
Als de overstagrichting is geselecteerd, wijzigt de stuurautomaat de
huidige ingestelde koers volgens de ingestelde vaste overstaghoek.
De modus Geen drift
De modus Geen drift combineert de stuurautomaat- en de positie-
informatie van de GPS.
In de modus Geen drift wordt de boot langs een berekende tracklijn
in een door de gebruiker ingestelde vaarrichting gestuurd. Als het
vaartuig van de oorspronkelijke koerslijn afdrijft ten gevolge van
stroming en/of wind, volgt het de lijn als een krab.
1. Keer het vaartuig in de gewenste richting
2. Activeer de modus Geen drift. De stuurautomaat tekent een
onzichtbare peillijn op basis van de huidige vaarrichting vanuit
de positie van de boot
Anders dan in AUTO-modus (Koers vasthouden), gebruikt de
stuurautomaat de positie-informatie nu om de koersafwijking te
berekenen en uw track automatisch recht te houden.
Gebruik de pijlknoppen Bakboord en Stuurboord in de
stuurautomaatcontroller om de koerslijn opnieuw in te stellen in de
modus Geen drift.
Ontwijken
Als u een obstakel moet ontwijken in de modus Geen drift, kunt u
de stuurautomaat in de modus Standby zetten en
stuurbekrachtiging of het roer gebruiken totdat het obstakel is
gepasseerd.
Als u binnen 60 seconden teruggaat naar de modus Geen drift, kunt
u kiezen of u verder gaat op de vorige ingestelde peilingslijn.
82
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
Als u niet reageert, verdwijnt het dialoogvenster en volgt de
stuurautomaat de huidige koers als ingestelde peillijn in de modus
Geen drift.
De modus NAV
Waarschuwing: De modus NAV mag alleen in open
water gebruikt worden.
U kunt de boot met de stuurautomaat automatisch naar een
bepaalde waypoint-locatie of langs een vooraf gedefinieerde route
sturen. De positie-informatie van het GPS wordt gebruikt voor het
wijzigen van de te varen koers om de boot op de track-lijn te
houden en naar het bestemmings-waypoint te leiden.
Ú
Notitie: Voor een juiste navigatie moet de GO XSE beschikken
over geldige positie-invoer. De automatische besturing moet
worden getest en goedgekeurd voordat u de navigatiemodus
gaat gebruiken.
Automatische navigatie starten
Wanneer u begint met navigeren van een route of naar een
waypoint vanaf het kaartpaneel, wordt u gevraagd de
stuurautomaat in de modus NAV te zetten. Als u dit verzoek weigert,
kunt u de modus NAV starten met de stuurautomaatcontroller.
Ú
Notitie: De vraag of u de stuurautomaat in de navigatiemodus
wilt zetten, wordt niet weergegeven als het boottype is
ingesteld op Zeilboot in het dialoogvenster Stuurautomaat in
bedrijf stellen. Als u het navigeren wilt starten, moet u de
modus NAV selecteren in de stuurautomaatcontroller.
Wanneer de navigatiemodus wordt gestart, zorgt de stuurautomaat
ervoor dat het vaartuig automatisch koers blijft houden.
Wanneer het vaartuig de aankomstcirkel van een routepunt bereikt,
geeft de stuurautomaat een geluidssignaal en wordt er een
dialoogvenster weergegeven met de nieuwe koersinformatie. Als
de vereiste koerswijziging naar het volgende waypoint kleiner is dan
de wijzigingsgrens, wijzigt de stuurautomaat de koers automatisch.
Als de vereiste koerswijziging naar het volgende waypoint groter is
dan de ingestelde grens, wordt u gevraagd te controleren of de
aankomende koerswijziging acceptabel is.
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
83
Ú
Notitie: Voor informatie over navigatie-instellingen raadpleegt
u "Navigatie-instellingen" op pagina 68.
De aankomstcirkel van het waypoint
De aankomstradius definieert het punt waarop een draai wordt
ingezet bij het afvaren van een route.
De aankomstcirkel (1) dient te worden ingesteld op de snelheid van
de boot. Hoe hoger de snelheid, des te groter de cirkel. De
bedoeling is de stuurautomaat de koerswijziging op tijd te laten
inzetten om een soepele draai naar de volgende etappe te maken.
Onderstaande illustratie kan worden gebruikt om bij het aanmaken
van de route de juiste waypoint-cirkel te kiezen.
X-as = bootsnelheid in knopen
Y-as = aankomstcirkel, radius in 1/100 nm
Voorbeeld: met een snelheid van 20 knopen dient u een waypoint-
cirkel te gebruiken met een radius van 0,09 nm.
Ú
Notitie: De afstand tussen waypoints in een route mag niet
kleiner zijn dan de radius van de aankomstcirkel.
84
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
WIND-modus
Ú
Notitie: De WIND-modus is alleen beschikbaar als het systeem
is ingesteld op boottype Zeilboot in het dialoogvenster
Stuurautomaat in bedrijf stellen. Deze modus is niet
beschikbaar voor NAC-1 en AC70 stuurautomaatcomputers. Het
is niet mogelijk de WIND-modus te activeren als de
windinformatie ontbreekt.
Wanneer de modus Wind is ingeschakeld, legt de stuurautomaat de
huidige windhoek vast als stuurreferentiepunt en wordt de koers
van de boot aangepast om deze windhoek te behouden.
U kunt overschakelen naar WIND-modus door deze modus te
selecteren in de stuurautomaatcontroller.
Waarschuwing: In Wind-modus stuurt de automaat
op de schijnbare of ware windhoek en niet op een
kompaskoers. Windveranderingen kunnen tot gevolg
hebben dat het vaartuig op een ongewenst koers
komt.
Overstag gaan in WIND-modus
Ú
Notitie: De overstagfunctie in WIND-modus is alleen
beschikbaar als het systeem is ingesteld op het boottype
Zeilboot in het dialoogvenster Stuurautomaat in bedrijf stellen
en is niet beschikbaar voor NAC-1 stuurautomaatcomputers.
Overstag gaan in WIND-modus kan worden uitgevoerd tijdens het
zeilen met schijnbare of ware wind als referentiepunt. De ware
windhoek moet in elk geval kleiner zijn dan 90 graden.
De functie Overstag/gijpen spiegelt de ingestelde windhoek in de
tegenovergestelde wendhoek.
Ú
Notitie: Overstag gaan moet worden uitgeprobeerd op rustige
zee bij zwakke wind om te ervaren hoe dit gaat met uw boot.
Door het grote aantal bootkarakteristieken (van pleziervaart- tot
raceboten) kan het gedrag van de overstagfunctie van boot tot
boot verschillen.
De draaisnelheid tijdens de overstag wordt bepaald door de
overstagtijd die in de vaarparameters is gedefinieerd. De
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
85
overstagtijd wordt ook bestuurd door de snelheid van de boot, om
snelheidsverlies tijdens een overstag te voorkomen.
U kunt de overstagfunctie starten vanuit de WIND-modus.
Als u de overstag begint, spiegelt de stuurautomaat onmiddellijk de
ingestelde windhoek naar de andere kant van de boeg.
U kunt het overstag gaan onderbreken door Standby te selecteren
en de WIND-modus opnieuw te activeren of Koers vasthouden of
Geen drift in te schakelen.
Gijpen
Gijpen is mogelijk als de ware windhoek groter is dan 120°.
De tijd om te gijpen wordt bepaald door de snelheid van de boot,
om het zo snel mogelijk gecontroleerd uit te voeren.
Sturen met wendpatroon
De stuurautomaat beschikt over een aantal automatische
draaifuncties wanneer de stuurautomaat in de modus AUTO staat.
Ú
Notitie: De draaifunctie is niet beschikbaar als het boottype is
ingesteld op Zeilboot in het dialoogvenster Stuurautomaat in
bedrijf stellen. In plaats daarvan is de functie Overstag/gijpen
geïmplementeerd.
Beginnen van een draai
U begint de draai door het relevante draaipictogram te selecteren.
Vervolgens selecteert u de bakboord- of stuurboordopties in het
dialoogvensterDraaiom de draairichting te selecteren.
Stoppen van de draai
U kunt de draai stoppen op de pagina Wending van de
stuurautomaat.
Tijdens een draai kunt u op elk moment Standby selecteren in de
stuurautomaatcontroller of Stuurautomaat standby selecteren in
het dialoogvenster Systeem regelingen om terug te keren naar
standby-modus en handmatige besturing.
Draaipatronen
U kunt de instellingen van de verschillende draaiopties, behalve die
van de U-bocht, aanpassen voordat u een draai start. Sommige
instellingen kunnen zelfs worden aangepast als de boot bezig is te
wenden.
86
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
U-bocht
Bij een U-bocht wordt de huidige ingestelde vaarrichting 180° in
tegenovergestelde richting gewijzigd.
De draaisnelheid is gelijk aan de instellingen voor de
snelheidslimiet. Deze kan tijdens het draaien niet worden gewijzigd.
Ú
Notitie: Raadpleeg de afzonderlijke installatiehandleiding van
GO XSE voor informatie over de instellingen voor de
snelheidslimiet.
C-turn
Met deze optie gaat de boot in een cirkel varen.
U kunt de draaisnelheid aanpassen in het dialoogvenster Draai
voordat de draai wordt ingezet en tijdens de draai. Als u de
draaisnelheid verhoogt, maakt het vaartuig een kleinere cirkel.
Spiraal
Met Spiraaldraai maakt het vaartuig een spiraalvormige draai met
een toenemende of afnemende radius. U kunt de initiële radius
instellen voordat de draai wordt ingezet, en de wijziging per draai
tijdens de draai. Als u de wijziging per draai instelt op nul, draait het
voertuig in een cirkel rond. Negatieve waarde geven een
afnemende radius aan; positieve waarden geven een toenemende
radius aan.
Zigzag
Met deze optie zorgt u ervoor dat de boot in een zigzagpatroon
gaat varen.
Voor navigeren in een zigzagpatroon stelt u de initiële wijziging van
de vaarrichting in voordat de draai gestart wordt.
Tijdens de draai kunt u de hoofdvaarrichting, de wijziging van de
vaarrichting en de etappeafstand wijzigen.
Vierkant
Hiermee maakt het vaartuig na het afleggen van een bepaalde
etappeafstand automatisch een draai van 90°.
U kunt tijdens de draai op elk gewenst moment de
hoofdvaarrichting en de afstand van de etappe wijzigen totdat het
vaartuig een draai van 90° maakt.
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
87
Wijde S
Met deze optie giert het vaartuig langs de hoofdkoers.
Tijdens de draaiing kunt u de koers en de wendradius wijzigen.
Dieptecontour volgen, DCT
TM
Als het systeem input krijgt van een Echosounder, kan de
stuurautomaat zo worden ingesteld dat een dieptecontour wordt
gevolgd.
Waarschuwing: Gebruik deze functie alleen bij een
daarvoor geschikte zeebodem. Gebruik de functie niet
in onrustig water waarbij de diepte binnen een klein
gebied sterk verschilt.
Gebruik de volgende procedure om DCT te starten:
1. Zorg dat de diepte-indicatie op het paneel of op een
afzonderlijk diepte-instrument wordt weergegeven.
2. Stuur de boot naar de diepte die u wilt volgen, in de richting
van de dieptecontour.
3. Activeer de modus AUTO, selecteer DCT en volg de diepte-
indicatie.
4. Selecteer Bakboord of Stuurboord in het dialoogvenster Draai
om DCT te starten en de helling op de bodem aan
stuurboordzijde of bakboordzijde te volgen:
88
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
Bakboordoptie
(diepte neemt af aan bakboordzijde)
Stuurboordoptie
(diepte neemt af aan stuurboordzijde)
De volgende parameters zijn beschikbaar voor DCT:
Depth gain
Deze parameter bepaalt de ratio tussen ingesteld roer en de
afwijking van de geselecteerde dieptecontour. Hoe hoger de Depth
gain-waarde, hoe meer roer er gegeven wordt.
Als de waarde te klein is , duurt hetlang voordat het afdrijven van de
ingestelde dieptecontour gecompenseerd wordt en kan de
stuurautomaat de boot niet op de geselecteerde diepte houden.
Als de waarde te hoog is, neemt de oversturing toe en is het sturen
instabiel.
Contour Cross Angle (CCA)
De CCA is hoek die wordt opgeteld bij of afgetrokken van de
ingestelde koers.
Met deze parameter kunt u de boot met langzame S-bewegingen
rond de referentiediepte laten gieren.
Hoe groter de CCA, hoer meer er gegierd mag worden. Als u de
CCA instelt op nul, zijn er geen langzame S-bewegingen.
De stuurautomaat gebruiken in een EVC-
systeem
Als de GO XSE via de SG05 is verbonden op een EVC-systeem, kunt
u handmatig sturen, ongeacht de modus waarin de stuurautomaat
zich bevindt.
De modusindicator op de stuurautomaatcontroller wordt
vervangen door een streepje om EVC opheffen aan te geven.
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
89
Het systeem keert terug naar de GO XSE-besturing in de standby-
modus, als er binnen een bepaalde vooraf gedefinieerde periode
geen roeropdracht van het EVC-systeem is ontvangen.
Stuurautomaat instellen
De stuurautomaatinstellingen kunnen worden gesplitst in
instellingen die door de gebruiker kunnen worden aangepast en
instellingen die tijdens de installatie en inbedrijfstelling van het
stuurautomaatsysteem worden opgegeven.
• Gebruikersinstellingen kunnen worden gewijzigd voor
verschillende gebruiksomstandigheden en gebruikersvoorkeuren
• Installatie-instellingen worden opgegeven tijdens de
inbedrijfstelling van het stuurautomaatsysteem. Deze instellingen
mogen niet meer worden gewijzigd
Zowel de gebruikersinstellingen als de installatie-instellingen zijn
afhankelijk van welke stuurautomaat-computer op het systeem is
aangesloten.
In de volgende hoofdstukken vindt u informatie over instellingen
die kunnen worden gewijzigd door de gebruiker. Raadpleeg de
documentatie bij de stuurautomaatcomputer voor meer informatie
over installatie-instellingen.
Algemene gebruikersinstellingen
De volgende gebruikersinstellingen gelden voor alle
stuurautomaten.
Kaartkompas
U kunt ervoor kiezen om op het kaartpaneel een kompassymbool
rond uw boot te tonen. Het kompassymbool staat uit als de cursor
actief is op het paneel.
De stuurautomaatbediening vanaf een unit vergrendelen
U kunt een unit tijdelijk vergrendelen om te voorkomen dat de
stuurautomaat per ongeluk wordt bediend. Als de unit vergrendeld
is, wordt dit aangegeven door een symbooltje en tekst in de
stuurautomaatcontroller. Op een vergrendeld display kunnen geen
automatische modi worden geselecteerd.
Ú
Notitie: De vergrendelingsfunctie is niet beschikbaar voor de
unit waarmee de stuurautomaat wordt bediend!
90
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
NAC 1 specifieke gebruikersinstellingen
Stuurreactie
Hiermee verhoogt of verlaagt u de stuurgevoeligheid. Een laag
responsniveau vermindert de roeractiviteit en geeft een wat lossere
sturing. Een hoog responsniveau verhoogt de roeractiviteit en geeft
een wat stevigere sturing. Bij een te hoog responsniveau zal de
boot S-vormige bewegingen gaan maken.
NAC2/NAC3 specifieke gebruikersinstellingen
Sturen
Met deze opties is het mogelijk om de parameters voor lage en
hoge snelheid die tijdens de ingebruikname van de stuurautomaat
zijn ingesteld, handmatig te wijzigen. Raadpleeg de documentatie
van de stuurautomaatcomputer voor meer informatie.
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
91
Het selecteren van de optie voor lage snelheid of de optie voor
hoge snelheid opent dialoogvensters waarin de volgende
parameters kunnen worden gewijzigd.
• Draaisnelheid: gewenste draaisnelheid in graden per minuut
• Roerversterking: deze parameter bepaalt de verhouding tussen
het opgegeven roer en de koersfout. Hoe hoger deze waarde,
hoe meer roer er wordt gebruikt. Als de waarde te laag is, duurt
het lang om een koersfout te compenseren en kan de
stuurautomaat geen stabiele koers aanhouden. Als de waarde te
groot is, neemt de overschrijding toe en wordt de sturing
instabiel.
• Tegenroer: verhouding tussen wijziging in koersfout en
roerkracht. Een hoger tegenroer zorgt ervoor dat de roerkracht
bij het naderen van de ingestelde koers sneller afneemt
• Autotrim: bepaalt de roerkracht van de stuurautomaat om te
compenseren voor een constante koersafwijking, bijvoorbeeld
veroorzaakt door externe krachten, zoals wind of stroming. Hoe
lager de automatische koerscorrectie, hoe sneller een constante
koers offset wordt tenietgedaan
Ú
Notitie: In VRF modus regelt deze parameter de tijdconstante
van de roerschatting. Bij een lagere waarde maakt het roer een
snellere schatting en wordt het roer sneller afgestemd op de
bewegingen van de boot.
• Roer init.: hiermee bepaalt u hoe het roer door het systeem
wordt gestuurd bij het overschakelen van handmatig sturen naar
een automatische modus.
- Centreer (Midscheeps): zet het roer in de nulstand
- Werkelijk: handhaaft de roercorrectie
• Roerlimiet: bepaalt de maximale roeruitslag in graden vanuit de
midscheepse positie in de automatische modus. De instelling
voor de roerlimiet is alleen actief tijdens de automatische
besturing op rechte koersen en NIET tijdens koerswijzigingen. De
roerlimiet is niet van invloed op de non-follow-up-besturing
• Uit-koers limiet: hiermee wordt de alarmlimiet voor
koersafwijkingen ingesteld. Er gaat een alarm af wanneer de
werkelijke koers meer dan de geselecteerde limiet afwijkt van de
ingestelde koers
92
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
• Track-reactie: bepaalt hoe snel de stuurautomaat reageert na het
registreren van een koersafwijkingsafstand
• Track-naderingshoek: bepaalt de hoek die wordt gebruikt
wanneer de boot een etappe nadert. Deze instelling wordt zowel
gebruikt wanneer u begint met navigeren als wanneer u de
track-offset gebruikt
• Koerswijzigingbevestigingshoek: bepaalt de limieten voor de
koerswijziging naar het volgende waypoint in een route. Als de
vereiste koerswijziging groter is dan de ingestelde limiet, wordt u
gevraagd te bevestigen dat de aankomende koerswijziging
acceptabel is.
Zeilen
Ú
Notitie: De parameterinstellingen voor Varend zijn alleen
beschikbaar als het boottype is ingesteld op Zeilen.
Met deze optie is het mogelijk om de parameters die tijdens de
ingebruikname van de stuurautomaat zijn ingesteld te wijzigen.
Raadpleeg de documentatie van de stuurautomaat voor meer
informatie over de instellingen.
• Overstag tijd: regelt de snelheid van de draai (overstagtijd) in de
modus Wind.
• Overstag hoek: regelt de hoek van de draai tussen 50º - 150º in
de modus AUTO
• Windfunctie: selecteer welke windmodus door de stuurautomaat
in de modus Wind wordt gebruikt
- Auto:
Als TWA is <70º: Wind-modus gebruikt AWA
Als TWA is ≥ 70º: Wind-modus gebruikt TWA
- Schijnbaar
- Waar
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
93
• Handmatige snelheid: indien er geen (betrouwbare) gegevens
voor de bootsnelheid of SOG-gegevens beschikbaar zijn, kan een
handmatige waarde als snelheidsbron worden ingevoerd en ter
beschikking worden gesteld aan de stuurautomaat ter
ondersteuning van de stuurberekeningen
94
Stuurautomaat | GO XSE Gebruikershandleiding
Radar
Ú
Notitie: Radar is beschikbaar als de unit aan de achterkant een
radaraansluiting heeft.
Het radarpaneel kan worden ingesteld als een schermweergave of
kan worden gecombineerd met andere panelen.
Het radarbeeld kan ook getoond worden als een overlay op een
kaartpaneel. Raadpleeg voor meer informatie, "Kaartoverlay" op pagina
42.
Ú
Notitie: Voor een radaroverlay zijn gegevens nodig van een
vaarrichtingssensor of een kompas, voor een juiste oriëntatie op
de kaart.
Het radarpaneel
1 Bereik
2 Oriëntatie
3 Bewegingscorrectie
4 Kompas*
9
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
95
5 Vaarrichtingslijn*
6 Draaiknoppen
7 Bereikringen*
8 Afstandsmarkeringen*
9 Databalk
* Optionele radarsymbolen
Radarsymbolen kunnen in het radarmenu collectief in-/
uitgeschakeld worden, of individueel zoals beschreven in "Paneel
Radarinstellingen" op pagina 117.
Dubbele radar
U kunt verbinding maken met twee willekeurige ondersteunde
radars en beide radarbeelden tegelijkertijd bekijken.
Ú
Notitie: Op Broadband Radar zal bij de meeste bereiken
interferentie te zien zijn als een puls- of Halo-radar en een
Broadband-radar tegelijkertijd uitzenden vanaf dezelfde boot.
We raden u aan om met één radar tegelijk uit te zenden. Zend
bijvoorbeeld met Broadband-radar uit voor navigatiegebruik, en
met een puls- of Halo-radar om buien en bepaalde kustlijnen
op afstand te lokaliseren en Racons te activeren.
U selecteert de optie voor dubbele radarpanelen door de knop van
de radarapplicatie ingedrukt te houden op de Home pagina, of
door onder favorieten een pagina met twee radarpanelen aan te
maken.
De radarbron selecteren
U kunt de radar op het radarpaneel opgeven door een van de
beschikbaar radars te selecteren in de menuoptie Radar bron. Als u
een paneel met meerdere radars hebt, wordt de radar individueel
ingesteld voor elk radarpaneel. Activeer een van de radarpanelen en
selecteer vervolgens een van de beschikbare radars in de
menuoptie Radar bron. Herhaal het proces voor het tweede
radarpaneel en selecteer een andere radar voor dit paneel.
Ú
Notitie: Het 3-cijferige radarbronnummer bestaat uit de laatste
3 cijfers van het serienummer van de radar.
96
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
Radar-overlay
U kunt de overlay van het radarbeeld op de kaart plaatsen. Dit kan u
helpen het radarbeeld eenvoudig te interpreteren door de
radardoelen op één lijn te brengen met de objecten op de kaart.
Ú
Notitie: Voor radaroverlay moet het systeem zijn uitgerust met
een koerssensor.
Wanneer u kiest voor radar-overlay, zijn de basisradarfuncties
beschikbaar in het kaartpaneelmenu.
Bron radar-overlay selecteren op kaartpanelen
Om de radarbron te selecteren van de radar-overlay die op het
kaartpaneel verschijnt, gebruikt u de opties in het menu
Radaropties en vervolgens in Bron op het kaartpaneel om de
radarbron te selecteren.
Voor kaartpagina's met meer dan een kaart met radar-overlay kunt u
verschillende radarbronnen instellen voor elk kaartpaneel. Activeer
een van de kaartpanelen en selecteer vervolgens een van de
beschikbare radars in de menuoptie Radar bron. Herhaal het proces
voor het tweede kaartpaneel met radar-overlay en selecteer een
andere radar voor dit paneel.
Operationele modi radar
U bedient de operationele modi van de radar vanuit het menu
Radar. De volgende modi zijn beschikbaar:
Uit
De voeding voor de radarscanner is uitgeschakeld. Uitschakelen is
alleen beschikbaar wanneer de radar in de standby-modus staat.
Standby
De spanning naar de radarscanner is aan, maar de radar zendt niet.
Ú
Notitie: U kunt de radar ook in de standby-modus zetten vanuit
het dialoogvenster Systeem regelingen.
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
97
Halo-licht
Bepaalt het niveau van de blauwe accentverlichting van de pedestal
van de Halo Radar. De verlichting heeft vier standen. De
accentverlichting kan alleen worden aangepast als de radar in de
stand-bymodus staat.
Ú
Notitie: De blauwe accentverlichting van de pedestal is
mogelijk niet in alle jachthavens toegestaan. Raadpleeg het
reglement van de lokale jachthaven voordat u de
accentverlichting inschakelt.
Zenden
De scanner is aan en zendt. Ontdekte doelen worden op de PPI
(Plan Position Indicator) van de radar getekend.
Ú
Notitie: U kunt de radar ook in de verzendmodus zetten vanuit
het dialoogvenster Systeem regelingen.
Radarbereik
U kunt het radarbereik aanpassen door de zoompictogrammen op
het radarpaneel te selecteren.
Dubbel bereik
(Alleen Broadband 4G- en Halo-radar)
Wanneer het apparaat is aangesloten op een Broadband 4G- of
Halo-radar kunt u de radar in de modus Dubbel bereik gebruiken.
De radar verschijnt in het radarbronnenmenu als twee virtuele
radarbronnen, A en B. Het bereik en de bediening van iedere
virtuele radarbron is volledig onafhankelijk. De bron voor dubbele
radar kan op dezelfde manier worden geselecteerd voor een
bepaalde kaart of een bepaald radarpaneel zoals wordt beschreven
in "De radarbron selecteren" op pagina 96.
Ú
Notitie: Sommige bedieningselementen die verband houden
met de fysieke eigenschappen van de radar zelf zijn niet
onafhankelijk van de bron. Het gaat daarbij om Fast scan,
Antennehoogte en Peilingsuitlijning.
MARPA is volledig onafhankelijk en er kunnen tot 10 doelen worden
gevolgd door iedere virtuele radarbron.
98
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
Voor iedere individuele radarbron kunnen tot twee onafhankelijke
bewakingszones worden gedefinieerd.
Gebruik van de cursor op een radar paneel
De cursor wordt standaard niet in een radar paneel weergegeven.
Wanneer u de cursor op het radar paneel plaatst, wordt het
cursorpositie venster geactiveerd en worden de opties van het
cursor menu weergegeven.
Om de cursor en cursor elementen uit het paneel te verwijderen,
selecteert u Cursor wissen, of drukt u op de X toets.
Ga naar cursor
U kunt naar een geselecteerde positie op het beeld navigeren, door
de cursor op het paneel te plaatsen en vervolgens de optie Ga naar
cursor in het menu te selecteren.
De cursorondersteuningsfunctie
Met de cursorondersteuningsfunctie kunt u de cursor nauwkeurig
gebruiken en plaatsen zonder gegevens met uw vinger te
bedekken.
Activeer de cursor op het paneel en houd uw vinger vervolgens
ingedrukt op het scherm om het cursorsymbool te veranderen in
een selectiecirkel, die boven uw vinger verschijnt.
Sleep de selectiecirkel zonder uw vinger van het scherm te halen
naar de gewenste positie.
Als u uw vinger van het scherm haalt, keert de cursor terug naar de
gewone cursorfunctie.
Waypoints opslaan
U kunt een waypoint op een geselecteerde locatie opslaan door de
cursor op het paneel te plaatsen en vervolgens de nieuwe
waypoint-optie in het menu te selecteren.
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
99
Op het navigatiepaneel en het kaartpaneel kunt u een waypoint
opslaan op de vaartuigpositie (als de cursor niet actief is) door de
nieuwe waypoint-optie in het menu te selecteren.
Radarsectoren leeglaten
(alleen Halo-radar)
U kunt maximaal vier sectoren op de PPI definiëren waarin geen
radargegevens worden verzonden. Zo kunt u storing voorkomen
die veroorzaakt wordt door functies op uw boot of door een
secundaire radar. De lege sectoren verschijnen op het beeld van de
hoofdradar en op de radaroverlay op een kaart. Een ingeschakelde
sector heeft een magenta rand met 3 bogen over het leeggelaten
gebied. Raadpleeg de installatiehandleiding van de Halo-radar voor
het instellen van lege radarsectoren.
Ú
Notitie: Het leeglaten van radarsectoren is alleen beschikbaar
voor Halo-radars.
Hoofdradar-PPI Radaroverlay op een kaart
100
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
Het radarbeeld aanpassen
U kunt eventueel het radarbeeld verbeteren door de gevoeligheid
van de radar aan te passen en door achtergrondecho's van zee-en
weercondities te filteren.
U kunt de beeldinstellingen ook aanpassen in het radarmenu.
Gebruiksmodi radar
(alleen Halo-radar)
Radarmodi zijn beschikbaar met standaard optimale
besturingsinstellingen voor verschillende omgevingen. De
volgende modi zijn beschikbaar:
• Aangepast - in deze modus kunnen alle radarinstellingen
worden aangepast en blijven deze bewaard nadat een modus is
gewijzigd of de radar opnieuw is ingeschakeld. De
standaardinstellingen van de radar zijn ingesteld voor algemeen
gebruik.
• Haven - in deze modus worden de radarinstellingen aangepast
aan gebieden zoals drukke waterwegen en grote kunstmatige
structuren, waar een goed onderscheid tussen doelen en tevens
snelle beeldbijwerking nodig zijn.
• Offshore - in deze modus worden de radarinstellingen
geoptimaliseerd voor offshore zeecondities en zijn geïsoleerde
doelen groter en beter zichtbaar.
• Weer - in deze modus worden de radarinstellingen
geoptimaliseerd voor de beste detectie en weergave van
regenecho. Het beeld wordt minder snel bijgewerkt en de
kleurdiepte is verhoogd.
• Vogel - in deze modus worden de radarinstellingen
geoptimaliseerd voor de beste detectie van vogels. De radar is
ingesteld op maximale gevoeligheid. Het gebruik van deze
modus wordt afgeraden in drukke havenomgevingen.
Niet alle besturingselementen zijn aanpasbaar in elke modus. In de
volgende lijst staan de vooraf ingestelde besturingselementen en
de aanpasbaarheid van elk besturingselement.
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
101
Bereik
Aangepast: aanpasbaar
Haven: volledig*
Offshore: volledig*
Weer: volledig*
Vogel: tot 24nm
Drempel
Aangepast: aanpasbaar
Haven: 30%
Offshore: 30%
Weer: 0%
Vogel: 0%
Gain
Aangepast: aanpasbaar
Haven: aanpasbaar
Offshore: aanpasbaar
Weer: aanpasbaar
Vogel: aanpasbaar
Target Expansion
Aangepast: aanpasbaar
Haven: laag
Offshore: medium
Weer: UIT
Vogel: UIT
Zee
Aangepast: aanpasbaar
Haven: aanpasbaar
Offshore: aanpasbaar
Weer: aanpasbaar
Vogel: aanpasbaar
Storing onderdrukken
Aangepast: aanpasbaar
Haven: aanpasbaar
Offshore: aanpasbaar
Weer: aanpasbaar
Vogel: aanpasbaar
Regen
Aangepast: aanpasbaar
Haven: aanpasbaar
Offshore: aanpasbaar
Weer: aanpasbaar
Vogel: aanpasbaar
Target separation
Aangepast: aanpasbaar
Haven: medium
Offshore: UIT
Weer: UIT
Vogel: UIT
Ruisonderdrukking
Aangepast: aanpasbaar
Haven: medium
Offshore: hoog
Weer: medium
Vogel: hoog
Fast scan
Aangepast: aanpasbaar
Haven: hoog
Offshore: hoog
Weer: UIT
Vogel: UIT
* Het maximale bereik hangt af van de lengte van de antenne.
Modi bij dubbel bereik
(Alleen voor Halo-radar)
De modi kunnen onafhankelijk van elkaar worden ingesteld voor
ieder bereik. U kunt bijvoorbeeld de modus Zee instellen voor
bereik A en de modus Weer voor bereik B. In sommige gevallen kan
interactie tussen beide bereiken ontstaan:
102
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
• Wanneer u voor beide bereiken de modus Vogel gebruikt, dan is
het maximale bereik beperkt tot 24 NM en wordt de resolutie van
het bereik beperkt.
• Fast scan - De rotatiesnelheid van de antenne wordt ingesteld
voor de traagste van beide modi. Fast scan wordt bijvoorbeeld
uitgeschakeld als u de modi Haven en Weer gebruikt, omdat Fast
scan uitstaat in de modus Weer.
• De instellingen voor interferentieonderdrukking kunnen invloed
hebben op de interferentie die in beide bereiken wordt
waargenomen en verwijderd.
Directionele echo-onderdrukking
(alleen Broadband 4G-radar)
Deze modus is automatisch actief als GAIN = AUTO en SEA =
HARBOR of OFFSHORE. Het doel is om kleinere vaartuigen zichtbaar
te maken in de benedenwindse richting van de zee-echo. De GAIN
(versterking) van de radarontvanger wordt dynamische in
benedenwindse richting vergroot tijdens de sweep, voor
verhoogde doelgevoeligheid in zwaardere zeecondities.
Als GAIN of SEA = MANUAL, staat de modus Directionele echo-
onderdrukking UIT (niet-directioneel).
Daarnaast zijn de curve-instellingen CALM, MODERATE of ROUGH
STC beschikbaar in het menu Radaropties om het radarbeeld nog
beter naar uw wensen te optimaliseren.
Gain
De versterking regelt de gevoeligheid van de radarontvanger.
Door een hogere versterking wordt de radar gevoeliger voor
radarecho's, zodat er zwakkere doelen getoond worden. Als de
versterking te hoog staat, kan het beeld vollopen met
achtergrondruis.
De versterking heeft een handmatige en een automatische modus.
U wisselt tussen de automatische en de handmatige modus met de
schuifbalk.
Zee-echo
De functie Zee-echo wordt gebruikt om het effect van
achtergrondecho van golfslag of ruwe zee rond het vaartuig te
filteren.
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
103
Als u de filtering van Zee-echo verhoogt, worden de echo's op het
scherm ten gevolge van de echo's van de golfslag verminderd.
Het systeem beschikt over vooraf gedefinieerde instelling voor Zee-
echo in havens en offshore. Daarnaast is er een handmatige modus
waarin u de instellingen kunt aanpassen. U kunt modi voor Zee-
echo selecteren in het menu. U kunt de waarde voor Zee-echo
alleen in de handmatige modus aanpassen.
Automatische offset voor zee
(alleen Halo-radar)
Om de instelling Zee aan te passen in de modus Auto (Auto maakt
gebruikt van aanpasbare directionele echo-onderdrukking), kan een
offset worden ingesteld voor Auto.
Rain clutter
Rain clutter wordt gebruikt om de effecten van regen, sneeuw of
andere weersomstandigheden op het radarbeeld te verminderen.
Deze waarde moet niet te hoog worden gezet, omdat echte doelen
dan mogelijk ook worden uitgefilterd.
Geavanceerde radaropties
Ruisonderdrukking
(Alleen voor Broadband 4G- en Halo-radar)
Met Ruisonderdrukking bepaalt u hoeveel ruis wordt gefilterd door
de radar. De doelgevoeligheid voor de lange afstand wordt groter
wanneer deze instelling op Laag of Hoog staat, maar dit veroorzaakt
wat verlies in doelonderscheiding.
Tip: Voor een maximaal bereik laat u de Broadband 4G-radar op één
bereik uitzenden, stelt u Ruisonderdrukking in op Hoog en kiest u
voor een zo laag mogelijke drempel. De standaardwaarde is 30%
voor minder ruis op het scherm. Als UIT is geselecteerd, is het bereik
van de GO XSE ongeveer gelijk aan dat van 3G-radar. In sommige
gebieden met ongewoon veel interferentie levert UIT mogelijk het
beste radarbeeld op.
104
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
Radar drempel
Met de drempelwaarde stelt u de vereiste signaalsterkte voor de
zwakste radarsignalen in. Radar echo's onder deze limiet worden
uitgefilterd en niet weergegeven.
Standaard waarde: 30%.
Doelvergroting
Met Doelvergroting wordt de lengte van doelen in het bereik
vergroot, zodat ze beter te zien zijn.
Radarstoring onderdrukken
Storing kan veroorzaakt worden door radarsignalalen van andere
radarunits die op dezelfde frequentieband opereren.
Een hoge instelling vermindert de storing door andere radars.
Om geen zwakke doelen te missen, dient de storingsonderdrukking
laag gezet te worden als er geen storing is.
Target separation
(Alleen Broadband 4G- en Halo-radar)
Met de functie Target separation kunt u de doelonderscheiding
van de radar regelen (onderscheid tussen objecten is duidelijker).
Snelle scan
(Alleen voor Broadband- en Halo-radar.)
Stelt de rotatiesnelheid van de antenne in. Met deze optie krijgt u
sneller een update van doelen.
Ú
Notitie: Of de maximale snelheid wordt bereikt is afhankelijk
van de instellingen, de modus en het bereik die voor de radar
zijn geselecteerd. De radar draait zo snel als de huidige
bedieningsinstellingen toelaten.
Zeeconditie
Pas de instelling voor Zeeconditie aan de huidige zeecondities aan
voor de beste onderdrukking van zee-echo.
Target boost
(alleen 3G- en 4G-breedband en pulsradar)
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
105
De functie Target boost vergroot de pulslengte en verkleint de
bandbreedte van de radar, zodat doelen groter lijken in het bereik
en de radargevoeligheid wordt vergroot.
Opties radar weergave
Weergavemenuopties kunnen variëren, afhankelijk van uw
radarantenne.
VelocityTrack
Deze optie is beschikbaar voor radarantennes met Doppler-
kleuringsfuncties.
Dit is een ontgrendelingsfunctie, zie "Functies ontgrendelen" op pagina
20.
Ú
Notitie: Als VelocityTrack is ingeschakeld, kan de
rotatiesnelheid van de antenne lager zijn.
Doppler-kleuring is een navigatiehulpmiddel om bewegende
doelen die uw schip naderen of ervan afwijken te onderscheiden.
De radar geeft aan of een doel uw schip nadert of ervan afwijkt
wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan:
• De relatieve snelheid van het doel is hoger dan de maximum
VelocityTrack-snelheid.
• Het doel is niet geostationair (bijv. land of een baken).
De volgende opties zijn beschikbaar:
• Uit - schakelt Doppler-kleuring uit
• Normaal - naderende of afwijkende doelen worden gekleurd.
• Naderende doelen - alleen naderende doelen worden gekleurd
De kleur van naderende en afwijkende doelen hangt af van het
gebruikte palet:
Radarbeeldpaletten
• Afwijkende doelen zijn blauw gekleurd op alle
radarbeeldpaletten.
• Naderende doelen hebben de volgende kleuren op
radarbeeldpaletten:
- Zwart/rood palet - geel
- Wit/rood palet - geel
- Zwart/groen palet - rood
- Zwart/geel palet - rood
106
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
Radar-overlaypaletten op kaarten
• Afwijkende doelen zijn donkergrijs.
• Naderende doelen zijn geel.
VelocityTrack instellingen
Gebruik dit dialoogvenster om de maximumsnelheid van te kleuren
doelen in te stellen.
De maximumsnelheid kan worden ingesteld voor alleen de
radarbron van het geselecteerde radarpaneel of voor alle met het
systeem verbonden radarbronnen. De instelling wordt alleen
toegepast op radars die op het moment dat de instelling wordt
geëffectueerd, zijn ingeschakeld en verbonden met het systeem. Als
de optie Alle radarbronnen is geselecteerd, gebruiken later
aangesloten radars automatisch de ingestelde waarden.
VelocityTrack voorbeelden
Naderende en afwijkende bewegende doelen kunnen in sommige
omstandigheden als neutraal (niet gekleurd) worden aangegeven.
De navigator dient dergelijke situaties te kunnen herkennen om
veilig gebruik te kunnen maken van de functie VelocityTrack als
hulpmiddel om botsingen te vermijden.
Hieronder wordt geïllustreerd hoe VelocityTrack zich gedraagt in 2
verschillende navigatiescenario's. De illustraties tonen een doel (A)
dat het pad van het eigen schip (B) kruist.
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
107
C
A
B
D
123
0°
45 1
2
3
4
5
0°
In de voorbeelden is de beweging van het doel (1-5) te zien in 5
radarscans, waarbij de radar in relatieve bewegingsmodus staat.
In voorbeeld C is de grondkoers (COG) van het eigen schip 0° en de
snelheid 0 knopen.
In voorbeeld D is de grondkoers van het eigen schip 0° en de
snelheid 10 knopen.
In beide voorbeelden is de grondkoers van het doel 270° en de
snelheid 20 knopen.
De kleuren in het voorbeeld zijn conform de kleuren die worden
gebruikt voor zwart/groen en zwart/geel radarpaletten:
• Rood, geeft aan dat het doel een pad volgt dat het eigen schip
nadert. De relatieve snelheid van het doel op dat moment is
hoger dan de maximum VelocityTrack snelheid.
• Niet gekleurd, geeft aan dat het doel tijdelijk neutraal is omdat de
relatieve snelheid op dat moment lager is dan de maximum
VelocityTrack snelheid.
• Blauw, geeft aan dat het doel afwijkt van het eigen schip en dat
de relatieve snelheid ervan op dat moment hoger is dan de
maximum VelocityTrack snelheid.
108
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
Radar symbolen
Radarsymbolen gedefinieerd in het Radar instellingen paneel
kunnen allemaal aan/uit worden gezet. Zie de afbeelding van het
radar paneel met optionele radar items.
Doel sporen
U kunt instellen hoe lang de sporen gegenereerd vanaf elk doel op
het radar paneel blijven. U kunt de doel sporen ook UIT zetten.
Ú
Notitie: Ware beweging wordt aanbevolen bij gebruik van Doel
sporen.
Doel sporen uit het paneel verwijderen
Als er doel sporen op het paneel worden weergegeven, wordt het
radar menu uitgebreid met een optie waarmee u de doel sporen op
het paneel tijdelijk kunt wissen. De sporen beginnen daarna weer te
verschijnen, tenzij u ze uitschakelt zoals hierboven beschreven.
Het radar palet
U kunt verschillende kleuren (paletten) gebruiken om details op het
radar paneel aan te duiden.
Radaroriëntatie
De radaroriëntatie wordt aangegeven in de linker bovenhoek van
het radarpaneel als VB (Vaarrichting boven), NB (Noord boven) en KB
(Koers boven).
Head-up
In de modus Head-up is de koerslijn op de PPI gericht op de 0° op
de peilingschaal en naar de bovenkant van het scherm. Het
radarbeeld wordt weergegeven ten opzichte van het eigen schip en
als het schip keert, draait het radarbeeld.
Ú
Notitie: Head-up is alleen beschikbaar in de modus Relatieve
beweging en het is de enige oriëntatiemodus die beschikbaar is
als de radar niet aangesloten op een koersbron.
Noord boven
In de modus Noord boven geeft de 0°-indicatie op de PPI het
noorden aan. De koerslijn op de PPI volgt de koers van het schip,
zoals verkregen van het gyrokompas. Als het schip keert, volgt de
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
109
koerslijn de wending van het schip, terwijl het radarbeeld stabiel
blijft.
De Noord boven oriëntatie is niet beschikbaar als er geen koersbron
is verbonden met de radar. Als er koersinformatie verloren is
gegaan, schakelt het systeem automatisch over op Head-up
(Vaarrichting boven) oriëntatie.
Koers boven
In de modus Koers boven wordt bovenaan de peilingschaal de ware
koers van het schip aangegeven, gemeten vanaf het noorden op
het moment dat Koers boven werd geactiveerd. Als het schip keert,
blijft de peilingschaal constant, terwijl de koerslijn meedraait met de
koerswijziging van het schip.
De Koers boven oriëntatie wordt gereset door de modus Koers
boven opnieuw te selecteren.
Modus Radarbeweging
Radarbeweging wordt linksboven op het radarpaneel aangegeven
als TM (True motion - Ware beweging) of RM (Relative motion -
Relatieve beweging).
Relatieve beweging
In Relatieve beweging blijft uw schip op een vaste locatie op de
radar-PPI en bewegen alle andere objecten ten opzichte van uw
positie.
U selecteert de positie van de vaste locatie zoals beschreven in "Het
PPI-midden verplaatsen" op pagina 111.
Ware beweging
In Ware beweging bewegen uw vaartuig en alle bewegende doelen
over het radarscherm PPI tijdens het varen. Alle stilstaande objecten
blijven op een vaste positie. Wanneer het vaartuigsymbool 75% van
de PPI radius (A) bereikt, wordt het radarbeeld vernieuwd met het
vaartuigsymbool geherpositioneerd (B) op 180° tegenover de
huidige koerspeiling.
110
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
A
B
Als Ware beweging is geselecteerd, is de optie True motion resetten
beschikbaar in het menu. Hiermee kunt u het radarbeeld handmatig
resetten en het vaartuigsymbool terugplaatsen in de beginpositie.
Ú
Notitie: Ware beweging is alleen beschikbaar als de PPI in de
oriëntatiemodus Noord boven of Koers boven staat.
Het PPI-midden verplaatsen
U kunt de beginpositie van de antenne instellen op een andere
locatie op de PPI van de radar. De in de volgende paragrafen
beschreven opties zijn beschikbaar.
Ú
Notitie: Het PPI-midden verplaatsen is alleen toegestaan bij
Relatieve beweging.
PPI-midden: Midden PPI-midden Vooruit kijken PPI-midden: Offset
U kunt het midden van de antenne terugplaatsen op het PPI-
midden met de optie Verstelling in het menu Weergave.
Ú
Notitie: De peilingschaal volgens het Consistent Common
Reference Point (CCRP) wordt aangehouden, terwijl de
verstelling de radarantennepositie instelt op de PPI. De
maximale toegestane verplaatsing is 75% van de straal bij het
huidige bereik. Dit kan tot gevolg hebben dat het CCRP buiten
het peilingschaal valt. In dergelijke gevallen worden de
metingen nog steeds verricht door het CCRP en wordt de
peilingschaal overeenkomstig gecomprimeerd.
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
111
Midden
Met de optie Midden wordt de antenne opnieuw in het midden van
de PPI gepositioneerd.
Vooruit kijken
De optie Vooruit kijken wordt gebruikt om het zicht vóór het schip
te optimaliseren. Als de optie is geselecteerd, wordt het PPI-midden
geplaatst op 70% van de straal van de PPI, 180° tegenover de
bovenkant van het scherm.
Ú
Notitie: De optie Vooruit kijken is alleen beschikbaar voor
Vaarrichting boven radaroriëntatie.
Plaatsen op cursorpositie
Met deze optie kunt u de cursor gebruiken om het midden van de
antenne te selecteren. Als de optie is geselecteerd, wordt het PPI-
midden direct verplaatst naar de cursorpositie.
EBL/VRM-markering
Met de elektronische peillijn (EBL) en de variabele
afstandsmarkering (VRM) kunnen snel afstandsmetingen en
peilingen worden gedaan naar vaartuigen en landmassa's binnen
radarbereik. Op het radarbeeld kunnen twee verschillende EBL/
VRM's geplaatst worden.
De EBL/VRM's worden standaard gepositioneerd vanuit het midden
van het vaartuig. Het is echter mogelijk het referentiepunt te
verschuiven naar een andere geselecteerde positie op het
radarbeeld.
Na plaatsing kunt u de EBL/VRM snel aan- of uitzetten door de
relevante markeringen op de databalk te selecteren, of de
markering te deselecteren in het menu.
Een EBL/VRM-markering definiëren
1. Zorg dat de cursor niet actief is
2. Activeer het menu, druk op EBL/VRM en vervolgens op
EBL/VRM 1 of EBL/VRM 2
- De EBL/VRM bevindt zich nu op het radarbeeld
112
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
3. Selecteer de aanpassingsoptie in het menu als u de positie van
de markering wilt wijzigen en pas vervolgens de markering aan
door deze naar de gewenste positie op het radarbeeld te slepen
4. Kies Opslaan om uw instellingen op te slaan
EBL/VRM markeringen plaatsen m.b.v. de cursor
1. Plaats de cursor op het het radarbeeld.
2. Activeer het menu.
3. Selecteer een van de EBL/VRM markeringen.
-
De EBL lijn en de VRM cirkel worden aan de hand van de
cursorpositie gepositioneerd.
EBL-/VRM-markering verplaatsen
1. Zorg dat de cursor niet actief is
2. Activeer het menu, druk op EBL/VRM en selecteer vervolgens
de markering die u wilt verplaatsen
3. Druk op Offset instellen
4. Plaats de cursor in het radarpaneel om de offsetpositie in te
stellen
5. Kies Opslaan om uw instellingen op te slaan.
U kunt het EBL/VRM-middelpunt ten opzichte van de
vaartuigpositie opnieuw instellen in het menu.
Een bewakingszone rond uw vaartuig
instellen
Een bewakingszone is een gebied (een cirkel of een sector) die u op
het radarbeeld kunt definiëren. Indien geactiveerd, wordt u door
een alarm gewaarschuwd wanneer een radardoel de zone
binnenkomt of verlaat.
Een veiligheidszone definiëren
1. Zorg dat de cursor niet actief is
2. Activeer het menu, selecteer Veiligheidszones en selecteer
vervolgens een van de veiligheidszones
3. Selecteer de vorm van de zone
- De aanpassingsopties hangen af van de vorm van de
veiligheidszone
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
113
4. Selecteer Aanpassen om de instellingen voor de
veiligheidszone te definiëren. De waarden kunnen ingesteld
worden in het menu of door te slepen op het radarpaneel.
- A: Peiling, relatief ten opzichte van de vaarrichting van het
vaartuig
- B: Diepte
- C: Bereik, relatief ten opzichte van het midden van het
vaartuig
- D: Breedte
5. Kies Opslaan om uw instellingen op te slaan.
Na plaatsing kunt u de veiligheidszones in-/uitschakelen doorde
relevante sectie op de gegevensbalk te selecteren.
C
B
A
D
Vorm: sector
B
C
Vorm: cirkel
Alarm instellingen
Er wordt een alarm geactiveerd wanneer een radar doel de grens
van het veiligheidsgebied overschrijdt. U kunt selecteren of het
alarm wordt geactiveerd wanneer het doel de zone binnengaat of
verlaat.
Gevoeligheid
De gevoeligheid van de veiligheidszone kan worden ingesteld, om
alarmen voor kleine doelen te voorkomen.
MARPA doelen
Als het systeem een koerssensor heeft, kan de MARPA functie (Mini
Automatic Radar Plotting Aid) worden gebruikt om maximaal tien
radar doelen te volgen.
U kunt alarmen instellen om u te waarschuwen als een doel te dicht
bij komt. Zie "Radar instellingen" op pagina 117.
114
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
De MARPA volgfunctie is een belangrijk hulpmiddel om
aanvaringen te voorkomen.
Ú
Notitie: MARPA vereist koersdata voor de radar en de GO XSE.
MARPA-doelsymbolen
Het systeem maakt gebruik van de volgende symbolen voor doelen:
Verkrijgen MARPA-doel. In het algemeen duurt het
maximaal 10 volledige rotaties van de scanner.
Volgen van MARPA-doel, niet bewegend of voor anker.
Volgen van een veilig MARPA-doel met extensielijnen.
Gevaarlijk MARPA-doel
Een doel wordt als gevaarlijk gezien wanneer het de
bewakingszone binnengaat die op het radarpaneel is
aangegeven.
Als er binnen een tijdslimiet geen signalen zijn ontvangen,
wordt een doel gedefinieerd als verloren.
Het doelsymbool vertegenwoordigt de laatste geldige
positie van het doel voordat de gegevensontvangst
verloren ging.
Geselecteerd MARPA-doel, geactiveerd door de cursor op
het doelpictogram te plaatsen.
Zodra de cursor wordt verwijderd, keert het doel terug
naar het standaarddoelsymbool.
MARPA-doelen volgen
1. Plaats de cursor op het doel op het radarbeeld
2. Selecteer Doelen verkrijgen in het menu
3. Herhaal het proces als u nog meer doelen wilt volgen
Als uw doelen geïdentificeerd zijn, kunnen er tot 10 radar-sweeps
nodig zijn om het doel te verkrijgen en dan te volgen.
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
115
Volgen van MARPA-doelen annuleren
Als doelen gevolgd worden, wordt het radarmenu uitgebreid met
opties voor het annuleren van individuele doelen of het stoppen
van de volgfunctie.
Stop het volgen van individuele doelen door het doelpictogram te
selecteren voordat u het menu activeert.
MARPA-doelinformatie weergeven
Als de pop-up is geactiveerd, kunt u een MARPA-doel selecteren
voor weergave van basisinformatie over het doel. Informatie over de
dichtstbijzijnde 3 MARPA-doelen bij het vaartuig wordt ook in de
databalk getoond.
Als een doel is geselecteerd, kan gedetailleerde informatie over het
doel getoond worden via het menu.
U kunt informatie over alle MARPA-doelen laten tonen via de optie
Vaartuigen op de Home pagina.
MARPA-alarminstellingen
U kunt de volgende MARPA-alarmen instellen:
• MARPA-doel verloren
Bepaalt of er een alarm geactiveerd zal worden als een MARPA-
doel verloren is.
• MARPA niet beschikbaar
Bepaalt of er een alarm geactiveerd is als u niet de vereiste invoer
hebt om MARPA te laten werken (geldige GPS-positie en
koerssensor aangesloten op de radarserver).
Radargegevens opnemen
U kunt radargegevens opnemen en het bestand intern opslaan in
de GO XSE-unit of op een geheugenkaart die in kaartlezer van de
unit is geplaatst.
Een opgenomen radarbestand kan gebruikt worden om een
voorval of een operationele fout te documenteren. Een gelogd
radarbestand kan ook gebruikt worden door de simulator.
Als er meer dan één radar beschikbaar is, kunt u selecteren welke
bron u wilt opnemen.
116
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
Radarinstellingen
Radarsymbolen
U kunt selecteren welke optionele radaronderdelen u collectief wilt
in-/uitschakelen in het radarmenu. Raadpleeg de afbeelding van het
radarpaneel.
Peilingen
Hiermee kunt u selecteren of de radarpeiling gemeten moet
worden in verhouding tot waar/magnetisch noorden (°T/°M) of tot
uw relatieve vaarrichting (°R).
Databalk
Hiermee schakelt u de databalk van de radar in/uit. Raadpleeg de
afbeelding van het radarpaneel.
De databalk kan maximaal 3 doelen tonen, waarbij de gevaarlijkste
doelen bovenaan staan. U kunt kiezen voor weergave van MARPA-
doelen bovenaan, vóór eventuele AIS-doelen, zelfs als de AIS-doelen
dichter bij uw vaartuig liggen.
MARPA-instellingen
U kunt de lengte van het MARPA-spoor definiëren. Dit maakt het
makkelijker om de beweging van het doel te volgen.
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
117
Er kan een cirkel worden getrokken rondom het vaartuig om een
gevarenzone aan te duiden. De radius van de cirkel komt overeen
met het dichtstbijzijnde naderingspunt dat is ingesteld in het
dialoogvenster Gevaarlijke vaartuigen. Raadpleeg "Gevaarlijke vaartuigen
definiëren" op pagina 166. Als een vaartuig uw veilige zone
binnengaat, gaat er een alarm af.
Installatie
De optie Installatie wordt gebruikt voor de radarinstallatie. Dit wordt
in de afzonderlijke radar- of GO XSE-installatiehandleiding
beschreven.
118
Radar | GO XSE Gebruikershandleiding
Echosounder
De functieEchosounder biedt een weergave van het water en de
bodem onder uw vaartuig waardoor u vis kunt detecteren en de
structuur van de zeebodem kunt bestuderen.
Het Echosounder-beeld
1 Diepte
2 Temperatuur
3 Frequentie- en zoomschaal
4 Bodem
5 Zoom-knoppen
6 Diepteschaal
7 Instrumentenpaneel
8 Zoomkolom
9 Visbogen
10
Echosounder | GO XSE Gebruikershandleiding
119
Het beeld zoomen
U kunt het beeld zoomen door:
• de zoomknoppen (+ of -) te gebruiken
Het zoomniveau wordt linksboven op het beeld getoond.
Als u inzoomt, wordt de zeebodem onder aan het scherm
gehouden, ongeacht of dit binnen het auto-bereik of het
handmatig bereik valt.
Als het bereik aanmerkelijk lager is ingesteld dan de werkelijke
diepte, is de unit niet in staat tijdens het zoomen de bodem te
vinden.
Als de cursor actief is, zoomt de unit in op de cursorpositie.
Zoombalk
De zoombalk wordt getoond als u het beeld zoomt.
Versleep de zoombalk verticaal om verschillende delen van de
waterkolom weer te geven.
Gebruik van de cursor op het beeld
De cursor kan worden gebruikt om een afstand tot een doel te
meten, om een positie te markeren en om doelen te selecteren.
De cursor wordt niet standaard getoond op het beeld.
Als u de cursor op het beeld plaatst, pauzeert het scherm, wordt de
diepte op de cursorpositie getoond en wordt het informatievenster
geactiveerd.
Om de cursor en de cursorelementen van het paneel te
verwijderen, selecteert u de menuoptie Cursor wissen.
Ga naar cursor
U kunt naar een geselecteerde positie op het beeld navigeren, door
de cursor op het paneel te plaatsen en vervolgens de optie Ga naar
cursor in het menu te selecteren.
120
Echosounder | GO XSE Gebruikershandleiding
De cursorondersteuningsfunctie
Met de cursorondersteuningsfunctie kunt u de cursor nauwkeurig
gebruiken en plaatsen zonder gegevens met uw vinger te
bedekken.
Activeer de cursor op het paneel en houd uw vinger vervolgens
ingedrukt op het scherm om het cursorsymbool te veranderen in
een selectiecirkel, die boven uw vinger verschijnt.
Sleep de selectiecirkel zonder uw vinger van het scherm te halen
naar de gewenste positie.
Als u uw vinger van het scherm haalt, keert de cursor terug naar de
gewone cursorfunctie.
Afstand meten
De cursor kan worden gebruikt om de afstand te meten tussen
twee meetpunten op het beeld.
1. Plaats de cursor op het punt van waaraf u de afstand wilt meten
2. Start de meetfunctie in het menu
3. Plaats de cursor op het tweede meetpunt
-
Tussen de meetpunten wordt een lijn getrokken, en de
afstand wordt weergegeven in het informatiepaneel van de
cursor
4. Indien nodig kunt u nu meer meetpunten kiezen
Zolang de meetfunctie actief is, kunt u het start- en eindpunt steeds
opnieuw bepalen via het menu.
Selecteer Meten beëindigen om het beeld weer op de normale
manier te laten scrollen.
Waypoints opslaan
U kunt een waypoint op een geselecteerde locatie opslaan door de
cursor op het paneel te plaatsen en vervolgens de nieuwe
waypoint-optie in het menu te selecteren.
Echosounder | GO XSE Gebruikershandleiding
121
Historie weergeven
U kunt de echosounderhistorie weergeven door het beeld te
pannen.
Om terug te gaan naar normaal scrollen, selecteert u de menu-optie
Cursor wissen .
Het beeld instellen
Gebruik de menu-opties van Echosounder om het beeld in te
stellen. Als de cursor actief is, worden sommige opties in het
Echosounder-menu vervangen door functies in de cursormodus.
Selecteer Cursor wissen om terug te gaan naar het normale
Echosounder-menu.
Bereik
De bereikinstelling bepaalt de waterdiepte die zichtbaar is op het
scherm.
Frequentie
De unit ondersteunt meerdere transducerfrequenties. Beschikbare
frequenties hangen af van het model van de aangesloten
transducer.
122
Echosounder | GO XSE Gebruikershandleiding
U kunt twee frequenties tegelijk bekijken door op de Home pagina
te kiezen voor dubbele Echosounder-panelen.
De frequentie is de 'toon' die de transducer uitzendt. De transducers
zijn ontworpen om met meerdere frequenties te werken, omdat
deze frequenties hun eigen voordelen hebben.
• Lage frequenties, bijvoorbeeld 50 kHz, gaan diep. Ze genereren
een brede kegel, maar zijn iets gevoeliger voor ruis. Ze zijn
geschikt voor bodemonderscheiding en het doorzoeken van een
groot gebied.
• Met hoge frequenties, bijvoorbeeld 200 kHz, is meer te
onderscheiden. Ze zijn minder gevoelig voor ruis. Ze zijn geschikt
om doelen te onderscheiden en voor vaartuigen met een hogere
snelheid.
Gain
De gain bepaalt de gevoeligheid. Hoe meer u de gain verhoogt, hoe
meer details er op het beeld worden getoond. Een hogere gain-
instelling kan echter meer achtergrondecho's op het beeld
veroorzaken. Als de gain te laag wordt ingesteld, worden zwakke
echo's mogelijk niet weergegeven.
Auto gain
De optie Auto gain houdt de gevoeligheid op een niveau dat in het
algemeen het beste werkt. Met de versterking op automodus, kunt
u een positieve of negatieve offset instellen voor de automatische
versterking.
Kleur
Sterke en zwakke signalen hebben verschillende kleuren om de
verschillende signaalsterktes aan te geven. De kleuren die gebruikt
worden zijn afhankelijk van het palet dat u selecteert. Hoe meer u
de kleurinstelling verhoogt, hoe meer echo's er getoond worden in
het sterke echogedeelte van de schaal.
DownScan opties
Opties voor het DownScan-beeld. Deze menu-optie is beschikbaar
als Overlay DownScan is geselecteerd in het dialoogvenster Echo-
instellingen. Ga voor meer informatie naar "Instellingen echosounder" op
pagina 130.
Echosounder | GO XSE Gebruikershandleiding
123
Het beeld pauzeren
U kunt het beeld pauzeren, zodat u het goed kunt bekijken.
Deze functie is handig als u een waypoint precies op het beeld
moet positioneren en als u de cursor gebruikt om de afstand tussen
2 elementen op het beeld te meten.
Met de pauzefunctie stopt de Echosounder met het pingen van de
transducer. Het systeem verzamelt geen Echosounder-gegevens als
het beeld op deze manier wordt gepauzeerd.
Geavanceerde opties
De optie Geavanceerd is alleen beschikbaar als de cursor niet actief
is.
Ruisonderdrukking
Signaalinterferentie van lenspompen, motortrillingen en luchtbellen
kunnen echo's veroorzaken op het beeld.
De optie ruisonderdrukking filtert de signaalstoring en vermindert
de echo's op het scherm.
TVG
De weergave nabij het oppervlak kan vertroebeld raken door
golfbewegingen en kielzog van de boot. De optie TVG (Time
Variable Gain) reduceert oppervlakte-echo's door de gevoeligheid
van de ontvanger in de buurt van de oppervlakte te verminderen.
Ú
Notitie: Voor een optimaal beeld en helderheid onder de
meeste omstandigheden is de standaardwaarde ingesteld op
de maximale waarde 3 (het bereik is 0-3).
Verschuifsnelheid
U kunt de scrolsnelheid van het beeld op het scherm selecteren. Bij
een hoge scrolsnelheid wordt het beeld snel bijgewerkt, terwijl een
lage scrolsnelheid een langere historie presenteert.
Ú
Notitie: In bepaalde omstandigheden moet u de scrolsnelheid
wellicht aanpassen voor een bruikbaarder beeld. U kunt de
scrolsnelheid van het beeld bijvoorbeeld verhogen als u
verticaal vist zonder verplaatsing.
124
Echosounder | GO XSE Gebruikershandleiding
Pingsnelheid
De pingsnelheid bepaalt de snelheid waarmee de transducer het
signaal in het water verzendt. De pingsnelheid is standaard
ingesteld op max. Mogelijk moet de pingsnelheid worden gewijzigd
om storing te beperken of om deze aan te passen aan specifieke
viscondities.
Opname van loggegevens starten
U kunt de opname van loggegevens starten en het bestand intern
opslaan in de unit, of op een kaart die in de kaartlezer van de unit is
geplaatst.
U kunt de opnamefunctie activeren via de menu-optie
Geavanceerd .
Wanneer de gegevens worden opgenomen, knippert er in de
linkerbovenhoek een rood symbool en verschijnt er regelmatig een
bericht onder in het scherm.
Bestandsnaam
Geef de opname (log) een naam.
Echosounder | GO XSE Gebruikershandleiding
125
Bestandsformaat
Selecteer een bestandsindeling in de vervolgkeuzelijst: slg (alleen
Echosounder), xtf (alleen Structure*), sl2 (Echosounder en Structure)
of sl3 (inclusief StructureScan 3D).
Ú
Notitie: Het xtf-formaat kan alleen gebruikt worden met
bepaalde Echosounder-weergavehulpmiddelen van derden.
Opslaan in
Select of de opname intern opgeslagen moet worden, of op een
geheugenkaart in de kaartlezer.
Bytes per peiling
Selecteer hoeveel bytes per seconde gebruikt moeten worden bij
het opslaan van het logbestand. Meer bytes geven een betere
resolutie, maar zorgen dat het bestand groter wordt in vergelijking
met het gebruik van een lagere byte-instelling.
StructureMap aanmaken
Als een StructureScan transducer verbonden is met de unit, kunt u
de .sl2 of .sI3 logs converteren naar de StructureMap indeling (.smf)
als de opname klaar is. Het logbestand kan ook geconverteerd
worden naar StructureMap indeling via de optie Bestanden.
Uploaden naar Insight Genesis
Als de opname klaar is, worden de bestanden verzonden naar
Insight Genesis als u bent verbonden met een draadloze hotspot.
Raadpleeg "Draadloze verbinding" op pagina 151 voor informatie over
draadloze hotspots.
Privacy
Als uw geselecteerde Insight Genesis-account dit toestaat, kunt u de
opgenomen logbestanden instellen als Privé of Openbaar in Insight
Genesis.
Resterende tijd
Toont de resterende toegewezen tijd die beschikbaar is voor
opnamen.
126
Echosounder | GO XSE Gebruikershandleiding
Opname van loggegevens stoppen
Selecteer Stop in het dialoogvenster Sonarlog opnemen om de
opname van alle echosoundergegevens te stoppen.
Ú
Notitie: Als u de optie Uploaden naar Insight Genesis hebt
geselecteerd en bent verbonden met een draadloze hotspot,
worden uw opgenomen bestanden verzonden naar Insight
Genesis, waar u Stop kunt selecteren.
De vastgelegde echogegevens weergeven
U kunt zowel intern als extern opgeslagen echogegevens bekijken
als de optie Sonarlog weergeven is geselecteerd in het
dialoogvenster Echo-instellingen. Raadpleeg "Echosounderinstellingen" op
pagina 130.
Het logbestand wordt getoond als een gepauzeerd beeld. U regelt
het scrollen en de weergave vanuit de menu-optie Nogmaals
afspelen.
U kunt de cursor gebruiken op het beeld dat nogmaals wordt
afgespeeld, en het beeld pannen als een normaal echobeeld.
Als er meer dan één kanaal is opgenomen in het geselecteerde
echobestand, kunt u selecteren welk kanaal u wilt weergeven.
U kunt de modus Nogmaals afspelen afsluiten door het symbool X
te selecteren in de rechterbovenhoek van het beeld dat nogmaals
wordt afgespeeld.
Echosounder | GO XSE Gebruikershandleiding
127
Opties echosounderweergave
Opties voor gesplitst scherm
Zoomen
De Zoom-modus presenteert aan de linkerkant van het paneel een
vergrote weergave van het echobeeld.
Standaard staat het zoomniveau op 2x. U kunt kiezen voor
maximaal 8x zoomen in het vervolgkeuzemenu of via de
zoomknoppen (+ of -).
De zoom-balken voor het bereik aan de rechterkant van het display
tonen het vergrote bereik. Als u de zoomfactor vergroot, wordt het
bereik verkleind. U ziet dit als een verkleinde afstand tussen de
zoombalken.
Bodemvergrendeling
De bodemvergrendelingsmodus is handig als u echo's dicht bij de
bodem wilt weergeven. In deze modus toont de linkerkant van het
paneel een beeld waar de bodem vlakker wordt. De bereikschaal
wordt veranderd zodat deze vanaf de zeebodem (0) naar boven
meet. De bodem en de nullijn worden altijd op het linkerpaneel
getoond, ongeacht de bereikschaal. De schaalfactor voor het beeld
aan de linkerkant van het paneel wordt ingesteld zoals beschreven
voor de zoom-optie.
Paletten
U kunt kiezen uit verschillende displaypaletten die zijn
geoptimaliseerd voor een verscheidenheid aan viscondities.
Temperatuur grafiek
De temperatuur grafiek wordt gebruikt om veranderingen in de
watertemperatuur te illustreren.
Indien ingeschakeld, worden een gekleurde lijn en
temperatuurwaarden op het beeld van de Echosounder
weergegeven.
128
Echosounder | GO XSE Gebruikershandleiding
Dieptelijn
Er kan een dieptelijn op het bodemoppervlak worden
weergegeven, zodat de bodem gemakkelijker van vis en structuren
te onderscheiden is.
A-scope
De A-scope is een weergave van de realtime echo's die op het
paneel verschijnen. De sterkte van de werkelijke echo wordt
aangegeven door de breedte en kleurintensiteit.
Zoombalken
De zoombalken tonen het bereik dat wordt vergroot op een
gesplitst paneel met zoomweergaven.
De zoombalken voor het bereik aan de rechterkant van het display
tonen het vergrote bereik dat aan de linkerkant wordt getoond. Als
u de zoomfactor vergroot, wordt het bereik verkleind. U ziet dit als
een verkleinde afstand tussen de zoombalken.
U kunt de zoombalken aan de rechterkant omhoog of omlaag
bewegen, zodat het beeld aan de linkerkant verschillende diepten
van de waterkolom toont.
Vis aanduiding
U kunt de manier selecteren waarop de echo's op het beeld
moeten verschijnen. U kunt bovendien aangeven of u een
waarschuwing wilt krijgen als er een visaanduiding verschijnt op het
paneel.
Traditionele visecho's Vissymbolen Vissymbolen en diepte-
indicatie
Ú
Notitie: Niet alle vissymbolen zijn ook echt vissen.
Echosounder | GO XSE Gebruikershandleiding
129
Echosounder-instellingen
Overlay DownScan
Wanneer een HDI transducer met DownScan is aangesloten op uw
systeem, kunt u DownScan-beelden weergeven als overlay op het
normale Echosounder-beeld.
Wanneer Echosounder-menu is geactiveerd, wordt het aangevuld
met een aantal basisopties voor DownScan.
Echosounder-log weergeven
Wordt gebruikt om Echosounder-opnamen weer te geven. Het
logbestand wordt getoond als een gepauzeerd beeld. U regelt het
scrollen en de weergave vanuit het menu.
U kunt de cursor op het beeld gebruiken, afstanden meten en
weergaveopties instellen zoals op een live Echosounder-beeld. Als
er meer dan één kanaal is opgenomen in het geselecteerde
Echosounder-bestand, kunt u selecteren welk kanaal u wilt
weergeven.
U kunt de weergavefunctie afsluiten door de X in de
rechterbovenhoek te selecteren.
Structure diepte offset
Instelling voor structuurtransducers.
130
Echosounder | GO XSE Gebruikershandleiding
Alle transducers meten de waterdiepte van de transducer tot de
bodem. Daardoor zijn de gemeten waterdiepten exclusief de
afstand tussen de transducer en het laagste punt van de boot in het
water of de afstand van de transducer tot het wateroppervlak.
Doe het volgende om de diepte vanaf het laagtepunt van de boot
tot aan de bodem weer te gegeven. Voordat u de structuur-offset
instelt, meet u de afstand vanaf de structuurtransducer tot aan het
laagste punt van de boot in het water. Als die afstand bijvoorbeeld
0,3 m (1 ft) is, dan wordt de invoer (minus) -0,3 m (-1 ft).
Doe het volgende om de diepte vanaf het wateroppervlak tot aan
de bodem weer te gegeven. Voordat u de structuur-offset instelt,
meet u de afstand vanaf de structuurtransducer tot het
wateroppervlak. Als die afstand bijvoorbeeld 0,3 m (1 ft) is, wordt de
invoer (plus ) 0,3 m (1 ft).
Bij een instelling van 0 (nul) wordt de diepte weergegeven als de
afstand vanaf de transducer tot aan de bodem.
Installatie
Gebruikt voor het installeren en instellen van het systeem.
Raadpleeg de afzonderlijke installatiehandleiding van GO XSE
Installatie ForwardScan
Voor het installeren en instellen van ForwardScan. Ga naar "Installatie
ForwardScan" op pagina 147.
Echosounder | GO XSE Gebruikershandleiding
131
StructureScan
StructureScan gebruikt hoge frequenties om een fotoachtig beeld
met hoge resolutie van de zeebodem te maken.
Ú
Notitie: Er dient een StructureScan HD- of TotalScan-transducer
geïnstalleerd te zijn om de StructureScan-functies te kunnen
gebruiken.
StructureScan biedt een grote, gedetailleerde dekking met
SideScan, terwijl DownScan gedetailleerde beelden maakt van
structuren en vissen recht onder uw boot. De pagina StructureScan
is toegankelijk vanaf de Homr pagina als de transducer verbonden
is.
Het StructureScan beeld
De weergave
Het paneel StructureScan kan worden ingesteld als DownScan-
beeld of als links/rechts-scanner.
Het DownScan-beeld kan ook worden toegevoegd als overlay over
het traditionele Echosounder-beeld.
11
132
StructureScan | GO XSE Gebruikershandleiding
1 Diepte
Ú
Notitie: De dieptemeting is afhankelijk van de
instelling van Structure diepte offset. Zie voor meer
informatie "Structure diepte offset" op pagina 130
2 Temperatuur
3 Frequentie
4 Bodem
5 Zoompictogrammen (DownScan) / Bereikpictogrammen
(SideScan)
6 Bereikschaal
Het StructureScan-beeld zoomen
U kunt een StructureScan-beeld zoomen door:
• de zoompictogrammen op het paneel te gebruiken
• uw vingers samen te knijpen of te spreiden op het scherm
Gebruik van de cursor op het paneel
StructureScan
De cursor wordt standaard niet getoond op het StructureScan-
beeld.
Als u de cursor op het beeld plaatst, pauzeert het scherm, wordt de
diepte op de cursorpositie getoond en worden het
cursorinformatievenster en de historiebalk geactiveerd. Op een
DownScan-beeld wordt de diepte op de cursorpositie getoond.
StructureScan | GO XSE Gebruikershandleiding
133
Als u de cursor op een SideScan-beeld plaatst, pauzeert het scherm
en wordt het cursorinformatievenster geactiveerd. Op een
SideScan-beeld wordt de afstand links/rechts van het vaartuig tot
de cursor op de cursorpositie getoond.
Ga naar cursor
U kunt naar een geselecteerde positie op het beeld navigeren, door
de cursor op het paneel te plaatsen en vervolgens de optie Ga naar
cursor in het menu te selecteren.
De cursorondersteuningsfunctie
Met de cursorondersteuningsfunctie kunt u de cursor nauwkeurig
gebruiken en plaatsen zonder gegevens met uw vinger te
bedekken.
Activeer de cursor op het paneel en houd uw vinger vervolgens
ingedrukt op het scherm om het cursorsymbool te veranderen in
een selectiecirkel, die boven uw vinger verschijnt.
Sleep de selectiecirkel zonder uw vinger van het scherm te halen
naar de gewenste positie.
Als u uw vinger van het scherm haalt, keert de cursor terug naar de
gewone cursorfunctie.
Afstand meten
De cursor kan worden gebruikt om de afstand te meten tussen
twee meetpunten op het beeld.
1. Plaats de cursor op het punt van waaraf u de afstand wilt meten
2. Start de meetfunctie in het menu
3. Plaats de cursor op het tweede meetpunt
- Tussen de meetpunten wordt een lijn getrokken, en de
afstand wordt weergegeven in het informatiepaneel van de
cursor
4. Indien nodig kunt u nu meer meetpunten kiezen
Zolang de meetfunctie actief is, kunt u het start- en eindpunt steeds
opnieuw bepalen via het menu.
Selecteer Meten beëindigen om het beeld weer op de normale
manier te laten scrollen.
134
StructureScan | GO XSE Gebruikershandleiding
Waypoints opslaan
U kunt een waypoint op een geselecteerde locatie opslaan door de
cursor op het paneel te plaatsen en vervolgens de nieuwe
waypoint-optie in het menu te selecteren.
StructureScan-historie weergeven
Als de cursor actief is op een Structure Scan-paneel, wordt de
schuifbalk op het paneel getoond. De schuifbalk toont het beeld
dat u op dat moment bekijkt ten opzichte van de opgeslagen
StructureScan-beeldhistorie. Afhankelijk van de geselecteerde
weergaven, bevindt de schuifbalk zich helemaal rechts (SideScan) of
boven aan het scherm (DownScan).
U kunt de beeldhistorie pannen door uw vinger over het scherm
omhoog/omlaag te bewegen (SideScan) of links/rechts
(DownScan).
Om terug te gaan naar normaal StructureScan scrollen, drukt u op
Cursor wissen.
StructureScan | GO XSE Gebruikershandleiding
135
Het StructureScan-beeld instellen
Bereik
De bereikinstelling bepaalt de waterdiepte en het SideScan-bereik
dat zichtbaar is op het scherm.
Auto-bereik
Wanneer het bereik is ingesteld op Auto, stelt het systeem het
bereik automatisch in afhankelijk van de waterdiepte.
Vooraf ingestelde bereikniveaus
U kunt kiezen tussen verschillende vooraf ingestelde bereikniveaus.
StructureScan frequenties
StructureScan ondersteunt twee frequenties. 455 kHz geeft in de
meeste situaties een ideaal bereik en beeldkwaliteit, terwijl 800 kHz
wordt gebruikt voor meer details in ondiep water.
Contrast
Bepaalt de helderheidsverhouding tussen lichte en donkere
gebieden op het scherm.
Om de instelling voor contrast aan te passen:
1. Selecteer het pictogram Contrastpictogram of activeer de optie
Contrast in het menu om de kleuraanpassingsbalk weer te
geven
2. Sleep de balk omhoog of omlaag om de gewenste
contrastinstelling te selecteren, of kies Auto contrast.
Ú
Notitie: We raden u aan om Auto contrast te gebruiken.
Paletten
U kunt kiezen uit verschillende displaypaletten die zijn
geoptimaliseerd voor een verscheidenheid aan viscondities.
136
StructureScan | GO XSE Gebruikershandleiding
Bekijken
U kunt de StructureScan-pagina instellen als DownScan-beeld,
alleen links, alleen rechts of als links/rechts-scanner.
Selecteer de menuoptie Weergave en selecteer de weergave die u
wilt laten tonen.
Het StructureScan beeld pauzeren
U kunt het StructureScan beeld pauzeren, zodat u structuren en
andere beelden diepgaander en gedetailleerder kunt bestuderen.
Deze functie is handig wanneer u een waypoint precies in het
StructureScan beeld wilt plaatsen en wanneer u de cursor gebruikt
om de afstand tussen twee elementen op het beeld te meten.
Geavanceerde instellingen StructureScan
TVG
De weergave nabij het oppervlak kan vertroebeld raken door
golfbewegingen en kielzog van de boot. De optie TVG (Time
Variable Gain) reduceert oppervlakte-echo's door de gevoeligheid
van de ontvanger in de buurt van de oppervlakte te verminderen.
Ú
Notitie: Voor een optimaal beeld en helderheid onder de
meeste omstandigheden is de standaardwaarde ingesteld op
de maximale waarde 3 (het bereik is 0-3).
Het StructureScan-beeld naar links/rechts omkeren
Indien nodig kunnen de links/rechts-beelden van StructureScan
worden omgekeerd zodat ze overeenkomen met richting van de
transducerinstallatie.
Bereiklijnen
Bereiklijnen kunnen aan het beeld worden toegevoegd om het
schatten van diepte (Downscan) en afstand (SideScan) te
vergemakkelijken.
StructureScan | GO XSE Gebruikershandleiding
137
StructureScan-gegevens opnemen
U kunt StructureScan-gegevens opnemen en het bestand intern
opslaan in de GO XSE-unit of op een geheugenkaart, zoals
beschreven in "Opname van echosoundergegevens starten" op pagina 125.
138
StructureScan | GO XSE Gebruikershandleiding
StructureMap
De StructureMap functie projecteert SideScan beelden van een
StructureScan bron als overlay op de kaart. Dit maakt het
gemakkelijker om de onderwater omgeving ten opzichte van uw
positie te visualiseren en helpt bij het interpreteren van SideScan
beelden.
Het StructureMap-beeld
In het onderstaande voorbeeld ziet u een kaartpaneel met een
structuuroverlay, gecombineerd met een traditioneel SideScan-
paneel.
Met een structuuroverlay kunt u net als gewoonlijk over de kaart
bewegen door:
• Zoom de kaart en het gescande beeld met behulp van de
zoomknoppen (+ of -). Sleep over het paneel om het gescande
beeld te bekijken.
Structuur overlay activeren
1. Schakel de Structuur overlay via het kaart menu in.
-
Het kaart menu wordt uitgebreid met Structuur opties
- Er begint Structuur data op het kaartscherm te verschijnen
zodra de Structuur overlay ingeschakeld is.
2. Selecteer de Structuur bron.
- Live data is standaard.
12
StructureMap | GO XSE Gebruikershandleiding
139
Ú
Notitie: Structuur overlay kan ook worden geactiveerd door
een opgeslagen StructureMap bestand via de bestanden
browser te selecteren.
StructureMap bronnen
Er kunnen twee bronnen gebruikt worden om Structure-logs als
overlay op de kaarten weer te geven, maar er kan slechts een
tegelijk bekeken worden:
• Live data - wordt gebruikt als er StructureScan -gegevens
beschikbaar zijn op het systeem.
• Opgeslagen bestanden - dit zijn vastgelegde StructureScan
gegevens (*.sl2 of *.sl3) die zijn geconverteerd naar StructureMap
indeling (*.smf). Zelfs als er geen StructureScan bronnen
verbonden zijn, kunnen opgeslagen *.smf-bestanden gebruikt
worden.
Live bron
Als live data zijn geselecteerd, wordt de SideScan beeldhistorie
getoond als een spoor achter het vaartuigpictogram. De lengte van
dit spoor hangt af van het beschikbare geheugen in de unit en de
bereikinstellingen. Als het geheugen vol raakt, worden de oudste
gegevens automatisch verwijderd en nieuwe gegevens
toegevoegd. Als u het zoekbereik vergroot, wordt de pingsnelheid
van de StructureScan transducer verlaagd, maar worden de breedte
en lengte van de beeldhistorie verhoogd.
Ú
Notitie: In Live-modus worden geen gegevens opgeslagen. Als
de unit wordt uitgeschakeld, worden alle recente gegevens
gewist.
Opgeslagen bestanden
Als u Opgeslagen bestanden selecteert, wordt het StructureMap
bestand als overlay op de kaart getoond, op basis van de positie-
informatie in het bestand.
Als de kaartschaal groot is, wordt het StructureMap gebied
afgebakend aangegeven totdat het bereik groot genoeg is om
structuurgegevens weer te geven.
De modus Opgeslagen wordt gebruikt om StructureMap bestanden
te bekijken en te controleren, en om het vaartuig op specifieke
interessante locaties op een eerder gescand gebied te positioneren.
140
StructureMap | GO XSE Gebruikershandleiding
Ú
Notitie: Als opgeslagen bestanden worden gebruikt als bron,
worden alle StructureMap bestanden op de geheugenkaart en
in het interne systeemgeheugen getoond. Als er meer dan een
StructureMap van hetzelfde gebied bestaat, overlappen de
beelden elkaar en is de kaart minder overzichtelijk. Als er
meerdere logs van hetzelfde gebied nodig zijn, moeten de
kaarten op aparte geheugenkaarten worden geplaatst.
Tips voor StructureMap
• Om een goed beeld van hoge structuren (bijv. een wrak) te
krijgen, vaart u er niet overheen, maar stuurt u de boot zo dat de
structuur zich aan de linker- of rechterkant van uw boot bevindt.
• Gebruik Auto bereik niet wanneer u StructureScan gebruikt. Zet
het bereik op een aanzienlijk hogere stand (twee tot driemaal
hoger) dan de waterdiepte, om een volledige scan te verzekeren
en de nauwkeurigheid van de conversie te maximaliseren.
• Laat historie sporen niet overlappen wanneer u een
dubbelzijdige scan van een gebied uitvoert.
StructureScan-gegevens opnemen
StructureScan-gegevens kunnen opgenomen worden vanaf een
kaartpaneel waarbij structuuroverlay is ingeschakeld.
De opname van StructureScan-gegevens kan ook gestart worden
vanaf een StructureScan-paneel.
Wanneer StructureScan-gegevens worden opgenomen, knippert er
een rood symbool en verschijnt er regelmatig een bericht onder in
het scherm.
Ú
Notitie: Het bericht bevat informatie over de bestandsgrootte.
Houd de omvang van uw logs onder de 100MB, zodat
bestanden sneller geconverteerd kunnen worden.
De opname wordt gestopt als de opnamefunctie opnieuw
geselecteerd wordt.
StructureScan-gegevens converteren naar StructureMap-
indeling
Een StructureScan-logbestand (.sl2) wordt geconverteerd naar
StructureMap-indeling (.smf) na de opname vanuit het
opnamevenster of vanuit de bestandsbrowser.
StructureMap | GO XSE Gebruikershandleiding
141
U kunt bestanden aanmaken met een standaardresolutie of hoge
resolutie. In .smf-bestanden met een hoge resolutie worden meer
details vastgelegd, maar deze duren langer om te converteren en
zijn groter dan bestanden met een standaardresolutie.
Om schijfruimte te besparen wordt aangeraden om de
StructureScan-bestanden (.sl2) na het converteren te verwijderen.
Gebruik van StructureMap met cartografie
kaarten
StructureMap biedt de mogelijkheid alle kaartfuncties te benutten
en kan worden gebruikt met interne cartografie en Navionics,
Insight en cartografie van andere merken die compatibel is met het
systeem.
Wanneer u StructureMap in combinatie met cartografie kaarten
(cards) gebruikt, kopieert u de StructureMap (.smf ) bestanden naar
het interne geheugen van het apparaat. Wij adviseren kopieën van
de StructureMap bestanden op afzonderlijke cartografie kaarten te
bewaren.
Structuuropties
U kunt de StructureMap-instellingen aanpassen in het menu
Structuuropties. Het menu is beschikbaar als Structuuroverlay is
ingeschakeld.
Niet alle opties zijn beschikbaar als opgeslagen StructureMap-
bestanden worden gebruikt als bron. Niet-beschikbare opties
worden grijs weergegeven.
Bereik
Hiermee stelt u het zoekbereik in.
Transparantie
Hiermee stelt u de doorzichtigheid van de structuuroverlay in. Met
minimale transparantie zullen de kaartdetails vrijwel verborgen zijn
door de StructureMap-overlay.
Palet
Selecteert een Structure-palet.
142
StructureMap | GO XSE Gebruikershandleiding
Contrast
Bepaalt de helderheidsverhouding tussen lichte en donkere
gebieden op het scherm.
Waterkolom
Toont/verbergt de waterkolom in de Live-modus.
Indien uitgeschakeld, zijn scholen aasvissen mogelijk niet zichtbaar
op het SideScan-beeld.
Indien ingeschakeld, kan de nauwkeurigheid van het SideScan-
beeld op de kaart beïnvloed worden door de waterdiepte.
Frequentie
Stelt de transducerfrequentie in die wordt gebruikt door de unit.
800 kHz geeft de beste resolutie, maar 455 kHz heeft meer
dieptewerking en een groter bereik.
Ruisonderdrukking
Signaalstoringen van lenspompen, motortrillingen en luchtbellen
kunnen ruis op het fishfinder scherm veroorzaken. De
ruisonderdrukking optie filter de signaalstoringen uit en zorgt
daardoor voor minder ruis op het scherm.
Live historie wissen
Hiermee worden de bestaande live historiegegevens van het
scherm gewist en worden alleen de meest recent gegevens
getoond.
Gegevens opnemen
Hiermee worden StructureScan-gegevens opgenomen.
Bron
Selecteert de StructureMap-bron.
StructureMap | GO XSE Gebruikershandleiding
143
ForwardScan
ForwardScan-sonar is een navigatiehulpmiddel waarmee u de
onderwateromgeving vóór uw vaartuig kunt weergeven terwijl u
manoeuvres op lage snelheid uitvoert.
U kunt de functie ForwardScan alleen gebruiken als er een
ForwardScan-transducer op uw vaartuig is bevestigd. Raadpleeg
voor installatie-instructies de installatiehandleiding van de
ForwardScan-transducer.
Waarschuwing: Vertrouw niet uitsluitend op deze
apparatuur als hoofdbron voor navigatie of het
detecteren van gevaren.
Waarschuwing: Gebruik deze apparatuur niet om
diepte of andere omstandigheden voor zwemmen of
duiken te meten.
Het ForwardScan-beeld
13
144
ForwardScan | GO XSE Gebruikershandleiding
1 Transducerlocatie weergegeven als de oorsprong op de
pagina
2 Diepteschaal en vaartuigpositie
3 Schaal vooruitafstand
4 Puntdata
5 Bodem
6 Dieptehistorie
Het ForwardScan-beeld instellen
Diepte
Regelt het dieptebereik. Het dieptebereik is standaard ingesteld op
automodus.
Vooruit afstand
Bepaalt het bereik waarover vooruit gekeken en gezocht kan
worden. Het maximale voorwaartse bereik is 91 meter (300 voet).
Ruisonderdrukking
Filtert signaalinterferentie en vermindert ruis op het scherm.
Vastleggen
Hiermee worden ForwardScan-sonarlogs opgenomen.
Pauze
Hiermee worden Echosounder-vooruittransmissies gepauzeerd.
Weergaveopties ForwardScan
ForwardScan | GO XSE Gebruikershandleiding
145
Palet
U kunt kiezen uit een aantal displaypaletten voor diverse
wateromstandigheden.
Historieratio
Bepaalt hoeveel Echosounder-historie achter de boot wordt
getoond. Hoe hoger de ratio, hoe meer historie wordt getoond.
Puntdata
ForwardScan geeft standaard alleen de bodem weer. Selecteer de
menu-optie Puntdata en kies voor weergave van: geen
sonardatapunten, alle sonardatapunten of alleen punten (objecten)
in de waterkolom.
Zones tonen
Toont waarschuwingszones (geel) en kritieke zones (rood) op het
scherm. Raadpleeg "Kritieke vooruitafstand en Kritieke diepte" op pagina 148.
Dieptelijnen
Toont lijnen op het scherm, waardoor het makkelijker is om snel de
diepte en onderwaterobjecten in te schatten.
Voorl. koers verlenging
Met koersverlenging kunt u ForwardScan weergeven op het
kaartpaneel. De kleuren van de koersverlenging zijn gebaseerd op
de alarmwaarden van ForwardScan.
146
ForwardScan | GO XSE Gebruikershandleiding
Verlenging ForwardScan
1 Rood - kritiek
2 Geel - waarschuwing
3 Groen - veilig
Selecteer ForwardScan in het dialoogvenster Kaartinstellingen om
de koersverlenging van ForwardScan op het kaartpaneel te bekijken.
Installatie ForwardScan
Geef de instellingen op in het dialoogvenster Installatie
ForwardScan .
ForwardScan | GO XSE Gebruikershandleiding
147
Kritieke afstand vooruit en Kritieke diepte
Kritieke afstand vooruit en Kritieke diepte zijn door de gebruiker
ingestelde drempelwaarden waarmee u een kritieke zone vooruit
kunt definiëren.
Als u in water vaart dat ondiep genoeg is om in de kritieke zone te
belanden, wordt het alarm Kritieke zone geactiveerd. U kunt de
kritieke waarschuwingszones weergeven door de menuoptie
Zones tonen te activeren.
ForwardScan-beeld met geactiveerde weergave van zones
1 Kritieke zone
148
ForwardScan | GO XSE Gebruikershandleiding
2 Kritieke zone
De waarden voor Waarschuwing afstand vooruit en Waarschuwing
diepte zijn gebaseerd op de geselecteerde waarden voor Kritieke
afstand vooruit en Kritieke diepte.
Ú
Notitie: Om waarschuwingen over kritieke zones te krijgen,
schakelt u het ForwardScan-alarm in het dialoogvenster
Alarminstellingen in. Voor meer informatie over het inschakelen
van alarmen raadpleegt u Alarmen.
Transducerhoek
We raden u aan om de transducer verticaal op de waterlijn te
installeren. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan kunt u het verschil
tussen de transducerhoek en de waterlijn aanpassen via de
instelling Transducerhoek.
De hoek kan worden aangepast van 0 (verticaal) tot 20 graden.
Waarschuwing: Aanpassingen aan de
transducerhoek dienen met zorg te worden
uitgevoerd. Grote variaties in de transducerhoek
kunnen de dieptegegevens vervormen, waardoor
obstakels onderwater sneller geraakt kunnen worden.
Diepte-offset
Alle transducers meten de waterdiepte van de transducer tot de
bodem. Daardoor tellen de waterdieptewaarden voor de afstand
tussen de transducer en het laagste punt van de boot (bijvoorbeeld:
de onderkant van de kiel, het roer of de scheg) in het water of vanaf
de transducer tot het wateroppervlak niet mee.
Meet voorafgaand aan het instellen van de offset de afstand van de
transducer naar het laagste punt van de boot in het water, of van de
transducer naar het wateroppervlak.
ForwardScan | GO XSE Gebruikershandleiding
149
A
B
A Laagste punt van de offset van het vaartuig: stel de afstand
in van de transducer tot het laagste punt van de boot in het
water. Dit moet worden ingesteld als een negatieve waarde.
Bijvoorbeeld -0,3 m (-1 ft).
B Voor de offset van de diepte onder het wateroppervlak (de
waterlijn): stel de afstand van de transducer naar het
wateroppervlak in. Dit moet worden ingesteld als een
positieve waarde. Bijvoorbeeld +0,5 m (+1,77 ft).
Zet de offset op 0 voor de diepte onder de transducer.
150
ForwardScan | GO XSE Gebruikershandleiding
Draadloze verbinding
Met de draadloze connectiviteit van GoFree kunt u:
• Een draadloos apparaat kunt gebruiken om het systeem op
afstand te bekijken (smartphone en tablet) en bedienen (alleen
tablet).
• Ga naar de GoFree Shop.
• Uw Echosounder uploaden om aangepaste kaarten aan te
maken in Insight Genesis.
• Download software-updates
• Maak verbinding met applicaties van derden
Ú
Notitie: Kaarten, software-updates en andere
gegevensbestanden kunnen groot zijn. Uw dataprovider kan u
kosten in rekening brengen op basis van de hoeveelheid
gegevens die u overdraagt. Neem bij twijfel contact op met de
serviceprovider voor informatie.
De unit beschikt over ingebouwde functies voor verbinding met het
internet en draadloze apparaten zoals smartphones en tablets.
De initiële configuratie en instellingen van de ingebouwde
draadloze functionaliteit staan beschreven in de
installatiehandleiding van uw systeem.
Ú
Notitie: Als u de ingebouwde draadloze functionaliteit wilt
gebruiken, moet deze zijn ingeschakeld. Zie "Interne draadloze
verbinding" op pagina 156.
Verbinding met een draadloze hotspot tot
stand brengen en verbreken
Om een verbinding met een draadloze hotspot tot stand te
brengen, selecteert u de optie Draadloos in het dialoogvenster
Systeem regelingen en selecteert u Niet verbonden. Hiermee wordt
het dialoogvenster Draadloze apparaten geopend. Selecteer in dit
dialoogvenster de gewenste hotspot selecteren, voer de
aanmeldingsgegevens in en selecteer Verbinden. Als u een
verbinding met een draadloze hotspot tot stand brengt, verandert
14
Draadloze verbinding | GO XSE Gebruikershandleiding
151
de draadloze modus in Clientmodus. In deze modus hebt u
toegang tot de GoFree Shop.
Om een verbinding met een draadloze hotspot te verbreken,
selecteert u de optie Draadloos in het dialoogvenster Systeem
regelingen, selecteert u Verbonden hotspot_naam en selecteert u
vervolgens Verbreken. Hiermee wordt de draadloze modus
gewijzigd in Toegangspunt. In deze modus kunt u een draadloos
apparaat verbinden, zodat apps zoals GoFree Link toegang krijgen
tot de navigatie-informatie van het vaartuig.
GoFree Shop
Het draadloze apparaat moet verbonden zijn met een externe
draadloze hotspot om toegang te hebben tot de GoFree Shop.
In de GoFree Shop kunt u compatibele content voor uw systeem
bekijken, aanschaffen en downloaden, waaronder navigatiekaarten
en Insight Genesis-kaarten. Tijdens het inloggen krijgt u
automatisch een melding als er een nieuwe softwareversie
beschikbaar is voor uw systeem. Als een nieuwe update beschikbaar
is, kunt u deze downloaden naar een kaartlezer. U kunt het
downloaden ook tot een later moment uitstellen. Als u het
downloaden uitstelt, blijft de melding beschikbaar in het
dialoogvenster Info, dat te bereiken is vanuit de systeeminstellingen.
GoFree Link
Door de draadloze functionaliteit kunt u een draadloos apparaat
gebruiken om het systeem op afstand te bekijken (smartphone en
tablet) en bedienen (alleen tablet). U bekijkt en bedient het systeem
vanaf het draadloze apparaat met de GoFree Link-apps die u kunt
downloaden in de betreffende applicatie-store. Als bediening op
afstand is geaccepteerd, wordt de actieve pagina ook weergegeven
op het draadloze apparaat.
Ú
Notitie: Als u een smartphone of tablet wilt gebruiken om het
systeem te bekijken en te bedienen moet de draadloze
functionaliteit worden losgekoppeld van de draadloze hotspot
(in de modus Toegangspunt).
Ú
Notitie: Om veiligheidsredenen kunnen de stuurautomaat- en
CZone-functies niet vanaf een draadloos apparaat worden
bediend.
152
Draadloze verbinding | GO XSE Gebruikershandleiding
Verbinding maken met een tablet
Installeer de GoFree-app op de tablet voor u deze procedure volgt.
1. Zet de interne draadloze module in de modus Toegangspunt.
Selecteer de pagina Draadloze apparaten in het
dialoogvenster Draadloos en selecteer de interne draadloze
module van de unit. Selecteer vervolgens de optie Modus en
daarna Intern toegangspunt.
2. Selecteer Intern draadloos apparaat op de pagina Draadloze
apparaten om de netwerksleutel van dat apparaat te bekijken.
3. Navigeer op de tablet naar de pagina waar u verbinding kunt
maken met een draadloos netwerk en zoek de unit of het
GoFree draadloze xxxx netwerk. Kijk op de pagina Draadloze
apparaten om te controleren welk draadloos apparaat met de
unit is verbonden als er meer dan één unit binnen bereik is.
4. Voer de netwerksleutel in op de tablet om verbinding te maken
met het netwerk.
5. Open de GoFree-applicatie – de unit wordt automatisch
gedetecteerd. De naam die wordt weergegeven is de
standaardnaam of de naam die is ingevoerd bij de instelling
Apparaatnaam. Volg de instructies op het scherm om de unit
handmatig te zoeken als deze niet verschijnt.
6. Selecteer het pictogram van de unit. Deze toont een venster
zoals het onderstaande:
7. Selecteer Ja voor een eenmalige verbinding of Altijd als de unit
het apparaat moet onthouden om vaker verbinding te maken.
Deze instelling kan indien nodig worden gewijzigd.
Ú
Notitie: De interne draadloze module ondersteunt alleen de
GoFree-verbinding naar zichzelf. Andere units op het netwerk
zijn niet zichtbaar.
Verbinding maken met een smartphone
Installeer de GoFree-app op de smartphone voor u deze procedure
volgt.
1. Zet de interne draadloze module in de modus Toegangspunt.
Selecteer de pagina Draadloze apparaten in het
dialoogvenster Draadloos en selecteer de interne draadloze
Draadloze verbinding | GO XSE Gebruikershandleiding
153
module van de unit. Selecteer vervolgens de optie Modus en
daarna Intern toegangspunt.
2. Selecteer Intern draadloos apparaat op de pagina Draadloze
apparaten om de netwerksleutel van dat apparaat te bekijken.
3. Navigeer op de smartphone naar de pagina waar u verbinding
kunt maken met een draadloos netwerk en zoek de unit of het
GoFree draadloze xxxx netwerk. Ga naar het dialoogvenster
Draadloos en kijk op de pagina Draadloze apparaten om te
controleren welk draadloos apparaat met de unit is verbonden
als er meer dan één unit binnen bereik is.
4. Voer de netwerksleutel in op de smartphone om verbinding te
maken met het netwerk.
5. Open de GoFree-applicatie op de smartphone - de unit wordt
automatisch gedetecteerd. De naam die wordt weergegeven is
de standaardnaam of de naam die is ingevoerd bij de instelling
Apparaatnaam. Volg de instructies op het scherm om de unit
handmatig te zoeken als deze niet verschijnt.
De display van de MFD wordt getoond op de smartphone. Gebruik
de MFD om de display van de MFD te wijzigen als u een andere
MFD-display op uw smartphone wilt. De wijziging van de display
van de MFD wordt overgenomen op de smartphone.
Logbestanden uploaden naar Insight
Genesis
Om een opgenomen Echosounder-logbestand te uploaden naar
Insight Genesis, selecteert u het bestand dat u wilt uploaden op het
paneel Bestanden en selecteert u de optie Uploaden naar Insight
Genesis.
Ú
Notitie: U moet verbonden zijn met een draadloze hotspot om
opgenomen logbestanden te uploaden naar Insight Genesis.
Ú
Notitie: U kunt opgenomen logbestanden ook uploaden naar
Insight Genesis als u Uploaden naar Insight Genesis hebt
opgegeven in het dialoogvenster Echo opnemen. Raadpleeg
voor meer informatie "Opname van loggegevens starten" op pagina 125.
154
Draadloze verbinding | GO XSE Gebruikershandleiding
Draadloze instellingen
Biedt configuratie- en instellingsopties voor de draadloze
functionaliteit.
Raadpleeg voor meer informatie de installatiehandleiding van de
GO XSE.
Verbinden met draadloze hotspot
Toont het dialoogvenster Draadloos apparaat, waar u de draadloze
functionaliteit kunt verbinden met een draadloze hotspot.
Externe bedieningsunits
Als een draadloos apparaat (smartphone of tablet) is verbonden,
verschijnt deze in de lijst Externe bedieningsunits. Selecteer Altijd
toestaan als u wilt dat het apparaat automatisch verbinding maakt
zonder iedere keer een wachtwoord nodig te hebben. In dit menu
Draadloze verbinding | GO XSE Gebruikershandleiding
155
kunt u ook de verbinding verbreken met apparaten die geen
toegang meer nodig hebben.
Draadloze apparaten
Dit dialoogvenster toont de interne draadloze module en alle
aangesloten WIFI-1-apparaten met hun IP-adres en kanaalnummer.
Wanneer u de interne draadloze module of een WIFI-1-apparaat
selecteert, krijgt u aanvullende details te zien.
Ú
Notitie: WIFI-1 is beschikbaar als de unit aan de achterkant een
radaraansluiting heeft. De radaraansluiting kan worden gebruikt
als een Ethernet-verbinding voor WIFI-1.
Als u de details (netwerknaam (SSID), netwerksleutel of kanaal) van
het interne draadloze apparaat wilt weergeven en wijzigen, dient
het interne draadloze apparaat zich in de modus Toegangspunt
(interne WiFi) te bevinden. De interne draadloze module moet in de
modus Client staan om verbinding te kunnen maken met een
netwerk (hotspot). Gebruik de optie Modus om van modus te
veranderen.
Client-instellingen
Toont informatie over de draadloze hotspot waarmee uw unit
verbonden is, of de hotspot waarmee uw unit het laatste
verbonden was. U kunt de hotspot in het dialoogvenster selecteren
om deze in te stellen als hotspot waarmee u altijd verbinding wilt
maken als u binnen het bereik bent. U kunt de hotspot selecteren
en verwijderen.
Geavanceerd
Start de hulpmiddelen Iperf en DHCP Probe voor het opsporen van
fouten en het instellen van het draadloze netwerk.
Ú
Notitie: Iperf en DHCP Probe zijn hulpmiddelen voor
diagnostische doeleinden, bedoeld voor gebruikers die bekend
zijn met de terminologie en configuratie van netwerken. Navico
is niet de ontwikkelaar van deze hulpmiddelen en biedt geen
ondersteuning bij het gebruik.
Interne draadloze verbinding
Selecteer deze optie om de interne draadloze module in of uit te
schakelen.
156
Draadloze verbinding | GO XSE Gebruikershandleiding
Door de draadloze verbinding uit te schakelen wanneer deze niet in
gebruik is, brengt u het stroomverbruik van de unit omlaag.
Draadloze verbinding | GO XSE Gebruikershandleiding
157
AIS
Als er een compatibele AIS bron (automatisch identificatiesysteem)
is aangesloten op het systeem, kunnen doelen die deze apparaten
detecteren worden weergegeven en gevolgd. U kunt ook
meldingen en posities zien voor DSC-uitzendende apparatuur
binnen bereik.
AIS-doelen kunnen worden getoond als overlay op kaartbeelden.
Deze functie is een belangrijke hulpmiddel voor veilige navigatie en
het voorkomen van aanvaringen. U kunt alarmen zo instellen dat
deze u waarschuwen als een AIS-doel te dichtbij komt of verloren
raakt.
Symbolen AIS-doelen
Het systeem maakt gebruik van de volgende symbolen voor AIS-
doelen:
Slapend AIS-doel (niet bewegend of voor anker).
Bewegend en veilig AIS-doel met koersverlengingslijn.
Gevaarlijk AIS-doel, aangegeven met vette lijn.
Een doel wordt gedefinieerd als gevaarlijk op basis van
de CPA en TCPA afstandsinstellingen. Raadpleeg
"Gevaarlijke vaartuigen definiëren" op pagina 166.
15
158
AIS | GO XSE Gebruikershandleiding
Verloren AIS-doel.
Als er binnen een tijdslimiet geen signalen zijn
ontvangen, wordt een doel als verloren beschouwd.
Het doelsymbool vertegenwoordigt de laatste geldige
positie van het doel voordat de gegevensontvangst
verloren ging.
Geselecteerd AIS-doel, geactiveerd door een
doelsymbool te selecteren.
Zodra de cursor uit het symbool wordt verwijderd,
keert het doel terug naar het standaarddoelsymbool.
AIS SART (AIS Search And Rescue Transmitter).
Informatie over individuele AIS doelen
bekijken
Zoeken naar AIS-items
U kunt naar AIS-doelen zoeken met behulp van de optie Zoeken
op het paneel Tools.
U kunt op een kaartpaneel zoeken naar AIS-doelen met behulp van
de optie Zoeken in het menu. Als de cursor actief is, zoekt het
systeem naar vaartuigen nabij de cursorpositie. Als de cursor niet
actief is, zoekt het systeem naar vaartuigen nabij de positie van uw
vaartuig.
AIS | GO XSE Gebruikershandleiding
159
Informatie over afzonderlijke AIS-doelen weergeven
Als u een AIS-pictogram selecteert op het kaartpaneel, verandert het
symbool in het symbool van het geselecteerde doel en wordt de
naam van het vaartuig getoond.
U kunt gedetailleerde informatie over een doel laten tonen door de
pop-up AIS te selecteren, of in het menu als het doel is
geselecteerd.
Een AIS-vaartuig oproepen
Als het systeem over een VHF-radio beschikt die DSC-oproepen
(Digital Select Calling) via NMEA 2000 ondersteunt, kunt u een DSC-
oproep naar andere vaartuigen plaatsen vanaf de GO XSE.
De oproepoptie is beschikbaar in het dialoogvenster AIS Vaartuig
Details en in het statusdialoogvenster Vaartuig die u op het
paneel Tools kunt activeren.
Via het dialoogvenster Oproep kunt u een ander kanaal kiezen of
de oproep annuleren. Het dialoogvenster Oproep wordt gesloten
zodra de verbinding tot stand is gebracht.
160
AIS | GO XSE Gebruikershandleiding
AIS SART
Wanneer een AIS SART (Search And Rescue beacon, zoek- en
reddingsbaken) geactiveerd wordt, begint het direct zijn positie- en
identiteitsgegevens uit te zenden. Deze data wordt dan door uw AIS
apparaat ontvangen.
Als uw AIS ontvanger niet geschikt is voor AIS SART, kan het de
ontvangen AIS SART informatie als een signaal van een standaard
AIS zender interpreteren. Er wordt dan wel een symbool op de kaart
geplaatst, maar dit is een AIS vaartuig symbool.
Is uw AIS ontvanger wel compatibel met AIS SART, dan gebeurt het
volgende wanneer er AIS SART data is ontvangen:
• Er word een AIS SART symbool op de kaart geplaatst op de
positie die van het AIS SART is ontvangen
• Er wordt een alarmbericht weergegeven
Als u de sirene ingeschakeld hebt, wordt het alarmbericht gevolgd
door een alarmgeluid.
Ú
Notitie: Het symbool is groen als de ontvangen AIS SART data
een test en geen actief bericht is.
AIS SART-alarmbericht
Wanneer gegevens worden ontvangen van een AIS SART wordt een
alarmbericht getoond. Dit bericht bevat het unieke MMSI-nummer
van de AIS SART, en de positie, afstand en vaarrichting van de AIS
SART ten opzichte van uw vaartuig.
U hebt de volgende opties:
• Het alarm negeren
-
Het alarm wordt gedempt en het bericht gesloten. Het alarm
verschijnt niet opnieuw
AIS | GO XSE Gebruikershandleiding
161
Ú
Notitie: Als u het alarm negeert blijft het AIS SART-pictogram
zichtbaar op uw kaart, en de AIS SART blijft in de lijst met
vaartuigen staan.
• De waypoint opslaan
- De waypoint wordt opgeslagen in uw lijst met waypoints. De
naam van deze waypoint wordt voorafgegaan door MOB AIS
SART - gevolgd door het unieke MMSI-nummer van de SART.
Bijvoorbeeld: MOB AIS SART - 12345678.
• De MOB-functie activeren
- De display schakelt over naar een ingezoomd kaartpaneel,
gecentreerd op de positie van de AIS SART
- Het systeem maakt een actieve route naar de positie van de
AIS SART
Ú
Notitie: Als de MOB-functie al actief is, wordt deze beëindigd
en vervangen door de nieuwe route naar de positie van de AIS
SART!
Ú
Notitie: Als de AIS stopt met het ontvangen van het AIS SART-
bericht blijft de AIS SART nog 10 minuten nadat het laatste
signaal is ontvangen in de lijst met vaartuigen staan.
Als u het AIS SART-pictogram op het kaartpaneel selecteert, kunt u
de details van de AIS MOB zien.
Vaartuigalarmen
U kunt verschillende alarmen instellen om u te waarschuwen als er
een doel binnen vooraf gedefinieerde limieten komt, of als een
eerder gedefinieerd doel verloren is gegaan.
162
AIS | GO XSE Gebruikershandleiding
Gevaarlijk vaartuig
Controleert of er een alarm wordt geactiveerd wanneer een boot
dichterbij komt dan de afstand voor CPA binnen de tijdlimiet voor
de TCPA. Raadpleeg
"Gevaarlijke vaartuigen definiëren" op pagina 166.
AIS-vaartuig verloren
Stelt de afstand in voor verloren vaartuigen. Indien een boot binnen
een bepaald bereik verloren gaat, gaat er een alarm af.
Ú
Notitie: Via het selectievakje kunt u aangeven of het alarmpop-
upbericht wordt weergegeven en of de sirene afgaat. De CPA
en TCPA bepalen wanneer een vaartuig gevaarlijk is, ongeacht
de geactiveerde/gedeactiveerde status.
Vaartuigbericht
Bepaalt of er een alarm wordt geactiveerd als er een bericht wordt
ontvangen van een AIS-doel.
AIS | GO XSE Gebruikershandleiding
163
Het MMSI nummer van uw boot
U moet uw eigen MMSI (Maritime Mobile Service Identity) nummer
in het systeem invoeren om geadresseerde berichten van AIS en
DSC vaartuigen te ontvangen.
Het is ook belangrijk dat u het MMSI nummer invoert om te
voorkomen dat uw eigen boot als AIS doel op de kaart wordt
weergegeven.
Ú
Notitie:
De optie Vaartuig bericht in de alarm instellingen moet
ingeschakeld zijn om te zorgen dat MMSI berichten worden
weergegeven.
Symboolfilters
Alle doelen worden standaard weergegeven op het paneel als er
een AIS-apparaat op het systeem is aangesloten.
U kunt ervoor kiezen om geen enkel doel te tonen, of om de
symbolen te filteren op basis van veiligheidsinstellingen, afstand en
vaartuigsnelheid.
164
AIS | GO XSE Gebruikershandleiding
Vaartuiginstellingen
Verlengingslijnen
De lengte van de verlengingslijnen voor uw vaartuig en voor andere
vaartuigen kunnen worden ingesteld door de gebruiker.
• A: Koers
• B: Koers over de grond (COG)
De lengte van de verlengingslijnen wordt ingesteld als vaste
afstand, of om de afstand aan te geven die het vaartuig zal afleggen
binnen een geselecteerde tijd. Als voor Dit vaartuig geen opties
worden ingeschakeld, dan worden er geen verlengingslijnen
getoond voor uw vaartuig.
Voor uw eigen vaartuig wordt de koersinformatie uitgelezen uit de
actieve koerssensor; de COG-informatie wordt ontvangen van de
actieve GPS.
Voor andere vaartuigen worden de COG-gegevens opgenomen in
de meldingen die worden ontvangen van het AIS-systeem.
AIS | GO XSE Gebruikershandleiding
165
Definiëren van gevaarlijke vaartuigen
U kunt een onzichtbare veiligheidszone rond uw vaartuig
definiëren. Wanneer een doel binnen de ingestelde limieten komt,
verandert het symbool in het symbool Gevaarlijk doel. Indien
geactiveerd in het alarmpaneel, gaat er een alarm af.
Snelheid- en koersindicatie
De verlengingslijn kan worden gebruikt om de snelheid en koers
voor doelen aan te geven,, als absolute (ware) beweging op de kaart
of relatief ten opzichte van de boot.
Voor de verlengingslijnen wordt een andere lijnstijl gebruikt om
beweging aan te geven, zoals hieronder getoond.
AIS-vaartuigen, getoond met absolute
beweging
AIS-vaartuigen, getoond met relatieve
beweging
AIS symbool oriëntatie
Hiermee stelt u de oriëntatie van het AIS symbool in - gebaseerd op
vaarrichting of COG informatie.
166
AIS | GO XSE Gebruikershandleiding
Instrumentpanelen
De Instrumentsinstrumentpanelen bestaan uit meerdere meters –
analoog, digitaal en balk – die kunnen worden aangepast om
geselecteerde gegevens te tonen. Het
Instruments-paneel toont
gegevens op dashboards. U kunt maximaal tien dashboards
instellen binnen het Instruments-paneel.
Ú
Notitie: Als u informatie over brandstof/motor wilt weergeven,
moet informatie over de motor en brandstoftank zijn ingesteld
in het paneel Instellingen.
Dashboards
Er is een set dashboardstijlen vooraf gedefinieerd voor de weergave
van vaartuig-, navigatie- en vissersinformatie.
U kunt wisselen tussen de dashboards van het paneel door de
pijlknoppen naar links en naar rechts te selecteren op het paneel. U
kunt het dashboard ook selecteren in het menu.
Vaartuig-dashboard Navigatie-dashboard Vissers-dashboard
Ú
Notitie: U kunt aanvullende dashboards activeren in het menu
als er andere systemen (bijv. CZone) aanwezig zijn op het
netwerk.
Het Instrumentspaneel aanpassen
U kunt het Instrumentspaneel aanpassen door de gegevens voor
elke meter op het dashboard te wijzigen, door de layout van het
dashboard te wijzigen en door nieuwe dashboards toe te voegen. U
kunt ook limieten voor de analoge meters instellen.
Alle bewerkingsopties zijn beschikbaar in het
Instrumentspaneelmenu.
Beschikbare bewerkingsopties zijn afhankelijk van de
gegevensbronnen die op het systeem aangesloten zijn.
16
Instrumentpanelen | GO XSE Gebruikershandleiding
167
Een dashboard wijzigen
Activeer het dashboard dat u wilt wijzigen. Dan:
1. Activeer het menu
2. Selecteer de optie Wijzigen
3. Selecteer de meter die u wilt wijzigen. De geselecteerde meter
wordt weergegeven met een gekleurde achtergrond
4. Selecteer de informatie die moet worden weergegeven,
configureer limieten,, en verander eventueel de bron van de
informatie
5. Sla de wijzigingen op door Opslaan te kiezen in het menu
168
Instrumentpanelen | GO XSE Gebruikershandleiding
Audio
Als een SonicHub server, een FUSION Marine Entertainment System
of compatibel NMEA 2000 audiosysteem is verbonden met het
NMEA 2000 netwerk, kunt u de GO XSE gebruiken om het
audiosysteem op uw vaartuig te bedienen en aan te passen.
U kunt een SiriusXM radio/tuner verbinden met compatibele
audioservers om SiriusXM radio op uw systeem te ontvangen. De
beschikbare SiriusXM-kanalen hangen af van het pakket waarop u
bent geabonneerd. SiriusXM-radio is alleen beschikbaar op
bepaalde locaties. Raadpleeg voor meer informatie de website
www.siriusXM.com en de serverdocumentatie.
Ú
Notitie: SiriusXM audio is beschikbaar als de unit aan de
achterkant een radaraansluiting heeft. De radaraansluiting kan
worden gebruikt als een Ethernet-verbinding voor SiriusXM
audio.
Voordat u uw audioapparatuur kunt gebruiken, moet deze
geïnstalleerd worden volgens de installatiehandleiding van GO XSE
en de documentatie die bij het audioapparaat is geleverd.
Activeren audio
Een compatibel audioapparaat dat wordt verbonden met het NMEA
2000 netwerk wordt automatisch geïdentificeerd door het systeem.
Als dat niet het geval is, kunt u deze functie inschakelen in het
dialoogvenster Geavanceerde instellingen.
17
Audio | GO XSE Gebruikershandleiding
169
Audioserver
Als er meerdere audiobronnen zijn verbonden met hetzelfde
netwerk, moet een van de apparaten worden geselecteerd als de
audioserver. Als slechts één van de apparaten aanwezig is, is dit
standaard de geselecteerde audioserver.
Het audiosysteem bedienen
1. Selecteer Audio in de bedieningsbalk om de audiocontroller te
openen
2. Selecteer de audiobronknop en vervolgens de audiobron
- Het aantal bronnen is afhankelijk van de actieve audioserver
3. U kunt uw audiosysteem bedienen met de controllerknoppen
Voor een overzicht van knoppen en hulpmiddelen voor het
bedienen van audio gaat u naar "Audio regelknoppen" op pagina 171. Zie
ook "Audiotools" op pagina 173.
Raadpleeg de documentatie van uw audioapparatuur voor de
beschikbare opties.
De audiocontroller
Activeer de audiocontroller door audio te selecteren in de
bedieningsbalk.
170
Audio | GO XSE Gebruikershandleiding
De besturingsknoppen, tools en opties verschille n per audiobron,
zoals verderop in dit hoofdstuk staat beschreven.
1 Audiocontroller
2 Audiobron
3 Audiocontroller-knoppen
4 Audiocontroller-hulpmiddelen
Audiobedieningsknoppen
Ú
Notitie: VHF-bedieningsknoppen zijn beschikbaar als
audioservers met ingebouwde VHF-ontvangers zijn
aangesloten.
Met de Mic-bron kunt u megafoonberichten uitzenden via het
audiosysteem.
Pictogram Tuner Marifoon DVD Afspelen
Selecteer deze optie om de lijst van beschikbare
bronnen weer te geven
Audio | GO XSE Gebruikershandleiding
171
Pictogram Tuner Marifoon DVD Afspelen
Selecteer deze optie om
naar de vorige frequentie
te gaan.
Houd ingedrukt om af te
stemmen op een kanaal.
Selecteer
deze optie
om terug te
spoelen
Houd
ingedrukt
om terug te
spoelen.
Selecteer
deze optie
om de
vorige track
af te spelen.
Selecteer deze optie om
naar de volgende
frequentie te gaan.
Houd ingedrukt om af te
stemmen op een kanaal.
Selecteer
deze optie
om snel
vooruit te
spoelen
Houd
ingedrukt
om snel
vooruit te
spoelen.
Selecteer
deze optie
om de
volgende
track af te
spelen.
Selecteer deze optie om
naar het volgende/vorige
favoriete kanaal te gaan
nvt nvt
nvt nvt
Selecteer om te
beginnen
nvt nvt
Selecteer om afspelen te
pauzeren
Selecteer deze optie om de volumeschuifregelaar
weer te geven.
Selecteer deze optie om te dempen.
Selecteer deze optie om dempen op te heffen.
172
Audio | GO XSE Gebruikershandleiding
Audiotools
Pictogram Tuner VHF Afspelen
Signaalsterkte nvt nvt
nvt nvt
Selecteer om
de
herhaalfunctie
in/uit te
schakelen. Het
pictogram is
gekleurd als de
functie actief is.
nvt nvt
Selecteer om
de
shufflemodus
in/uit te
schakelen. Het
pictogram is
gekleurd als de
functie actief is.
Selecteer om de actieve bron in/uit te schakelen.
De locatie van deze knop is afhankelijk van de
afmetingen van uw unit. Op grotere units zit
deze knop op het bedieningspaneel van de
Audiocontroller, en op kleinere units op het
bronpaneel van de Audiocontroller.
Selecteer om opties voor het instellen van zones
en masterbediening weer te geven
Audio | GO XSE Gebruikershandleiding
173
Pictogram Tuner VHF Afspelen
Selecteer om
de favoriete
stations voor
de tuner weer
te geven
Selecteer om
de favoriete
kanalen voor
de marifoon
weer te geven
Selecteer om
de
apparaatverke
nner weer te
geven. Gebruik
de verkenner
om toegang te
krijgen tot de
eigen
controller of
bestandsstruct
uur van de
bron en om
tracks te
selecteren.
Selecteer deze om optionele instellingen voor de
actieve bron weer te geven
Het audio systeem instellen
Audiomixer
Met de mixer om:
• De balans, het volume en de volumelimieten afzonderlijk af te
stellen voor elke zone.
• Lage en hoge tonen en de balans tussen zones in te stellen.
• Afzonderlijke luidsprekerzones in of uit te schakelen in de
hoofdbediening.
De mixeropties kunnen variëren, afhankelijk van het geactiveerde
audioapparaat. Dit is een voorbeeld van de USB-bron mixeroptie
voor Alle zones:
• Laag
• Midden
• Hoog
174
Audio | GO XSE Gebruikershandleiding
De luidsprekers
Luidsprekerzones
De GO XSE kan worden ingesteld voor het regelen van verschillende
audiozones. Het aantal zones hangt af van de audioserver die met
uw systeem is verbonden.
U kunt balans, volume en volumebegrenzing voor elke zone
afzonderlijk instellen. Aanpassingen van bas- en treble-instellingen
hebben invloed op alle zones.
Hoofdregeling volume
Als u het volume aanpast, wordt het volume voor alle
luidsprekerzones standaard aangepast. U kunt definiëren welke
zones worden aangepast als u het volume verhoogt/verlaagt.
Tunerregio selecteren
Voordat u FM- of AM-radio kunt afspelen en een VHF-radio kunt
gebruiken, moet u de juiste regio voor uw locatie selecteren.
Favoriete kanalen
Wanneer u op een tuner of VHF-kanaal hebt afgestemd, kunt u dat
kanaal aan uw favorietenlijst toevoegen. De favoriete kanalen
kunnen worden bekeken, geselecteerd en verwijderd in de
favorietenlijst.
Met de knoppen Omhoog/Omlaag op de audiocontroller bladert u
door uw favoriete kanalen.
SonicHub 2
Een SonicHub 2 verbonden met het NMEA 2000-netwerk wordt
ondersteund.
Apparaatinformatie SonicHub 2
Open het dialoogvenster Netwerkinstellingen en selecteer het
apparaat SonicHub 2 in de lijst met apparaten. Hiermee wordt het
dialoogvenster SonicHub 2 0 - Device Information geopend.
Audio | GO XSE Gebruikershandleiding
175
Configureren
Selecteer deze optie om het apparaat te configureren.
Upgrade
Hiermee wordt de apparaatsoftware bijgewerkt.
Ú
Notitie: Hiervoor dient een USB-geheugenstick met de
software-upgrade in het apparaat worden geplaatst. Periodieke
software-updates zijn beschikbaar op de website van het
product. De upgrade-bestanden bevatten gedetailleerde
instructies voor het installeren van de software.
Factory Reset
Herstelt de fabrieksinstellingen van het apparaat.
SonicHub 2 ondersteunt Bluetooth
De SonicHub 2 is een apparaat met Bluetooth-ondersteuning. U
kunt de ingebouwde draadloze Bluetooth van SonicHub 2
gebruiken voor verbinding met Bluetooth-audioapparaten.
Om de SonicHub 2 te koppelen aan een Bluetooth-apparaat,
selecteert u het pictogram Bluetooth-apparaten in de Audio
controller. Kies het Bluetooth-apparaat dat u wilt koppelen in de lijst
met beschikbare apparaten en selecteer vervolgens Pair.
176
Audio | GO XSE Gebruikershandleiding
De SonicHub 2 maakt verbinding met het gekoppelde apparaat.
Verbinding met gekoppelde apparaten tot stand brengen en verbreken
De SonicHub 2 brengt automatisch een verbinding met een
apparaat tot stand bij de koppelfunctie. U kunt meerdere apparaten
koppelen, maar er kan slechts één apparaat tegelijk verbonden zijn.
U kunt de verbinding tussen de SonicHub 2 en gekoppelde
apparaten handmatig verbreken en tot stand brengen.
Om de verbinding met een gekoppeld apparaat te verbreken,
selecteert u het gekoppelde apparaat in de lijst met apparaten en
selecteert u vervolgens Disconnect.
Om de verbinding met een gekoppeld apparaat tot stand te
brengen, selecteert u het gekoppelde apparaat in de lijst met
apparaten en selecteert u vervolgens Connect.
Audio | GO XSE Gebruikershandleiding
177
Pandora
De SonicHub 2 ondersteunt het streamen van muziek van Pandora
vanaf een Android-apparaat (via Bluetooth) of IOS-apparaat (via USB
en Bluetooth).
Ú
Notitie: U moet op een geschikte locatie zijn om Pandora te
kunnen gebruiken. Ga naar de website van Pandora voor meer
informatie.
Gebruik de audiocontroller om Pandora uit te voeren op het smart
apparaat.
Sirius radio (alleen Noord-Amerika)
Kanalenlijst
De kanalenlijst toont alle beschikbare Sirius kanalen, ongeacht of u
een abonnement voor die kanalen hebt.
Favorietenlijst
U kunt een lijst van uw favoriete Sirius kanalen uit de kanalenlijst
aanmaken. U kunt alleen kanalen toevoegen waarvoor u een
abonnement hebt.
Kanalen vergrendelen
U kunt geselecteerde Sirius kanalen vergrendelen, zodat die niet
worden uitgezonden. U moet een code van 4 cijfers invoeren om
kanalen te vergrendelen en dezelfde code gebruiken om die
kanalen weer te ontgrendelen.
178
Audio | GO XSE Gebruikershandleiding
Extra bronnen
AUX en AUX 2 (gelabeld als AUX en SAT IN op de SonicHub) kunnen
worden gebruikt voor het aansluiten van radio en andere externe
audiobronnen die geschikt zijn voor RCA aansluitingen. De radio
kan worden bediend wanneer er een Lowrance weermodule op
SAT IN aangesloten is. Voor andere audiobronnen is alleen
volumeregeling beschikbaar.
Sirius van de AUX bron afkoppelen
Als er een Sirius radio met de FUSION radio/server verbonden is,
wordt de AUX bron automatisch aan de Sirius invoer gekoppeld.
Sirius wordt dan in de bronnenlijst weergegeven als de FUSION
server actief is.
Om de AUX bron voor een ander apparaat te gebruiken, moet u
Sirius dan eerst afkoppelen van de AUX bron.
Ú
Notitie: Om SiriusXM te gebruiken, moet er een optionele
SiriusXM tuner met de FUSION server verbonden zijn.
Audio | GO XSE Gebruikershandleiding
179
Weer
Het systeem beschikt over weerfuncties waarmee de gebruiker
weersverwachtingsgegevens als overlay op de kaart kan weergeven.
Dit geeft een beter inzicht in de weersomstandigheden die naar
verwachting zullen optreden.
Het systeem ondersteunt weersgegevens in GRIB-indeling. U kunt
deze downloaden van diverse weerkundige dienstverleners.
Windveren
De draaiing van de windveren geeft de relatieve windrichting aan.
De staart laat zien uit welke richting de wind komt. In de tekening
hieronder komt de wind uit het noordwesten.
De windsnelheid wordt aangegeven door een combinatie van korte
en lange strepen aan het eind van de windbalk.
Nul knopen / Onbepaalde windrichting
Korte windveer = 5 knopen
Lange windveer = 10 knopen
Pijlvormige windveer = 50 knopen
Als de staart een combinatie van windveren van 5 en 10 knopen laat
zien, telt u deze bij elkaar op voor de totale windsnelheid. In het
voorbeeld hieronder ziet u 3 x grote windveer + 1 x keer kleine
windveer = 35 knopen, en is 60 knopen aangegeven met 1 x
pijlvormige windveer + 1 x grote windveer.
Windsnelheid: 35 knopen
Windsnelheid: 60 knopen
18
180
Weer | GO XSE Gebruikershandleiding
Weerdetails weergeven
Als pop-up weergave ingeschakeld is, kunt u een weersymbool
selecteren om de identiteit van de waarneming aan te duiden.
Wanneer u de pop-up selecteert, wordt er gedetailleerde informatie
over de waarneming getoond. U kunt de gedetailleerde informatie
ook via het menu weergegeven als het weersymbool geselecteerd
is.
GRIB weer
Een GRIB bestand bevat weervoorspellingen voor een ingesteld
aantal dagen. De weerdata kan van animaties worden voorzien, die
aangeven hoe de weersystemen zich ontwikkelen.
GRIB-gegevens importeren
U kunt naar het geheugen geïmporteerde GRIB-gegevens
weergeven als kaartoverlay. Zie "GRIB-weer als overlay weergeven" op
pagina 183. Het bestand kan worden geïmporteerd vanaf iedere
locatie die zichtbaar is in het bestandsbeheer.
Ú
Notitie: De in het geheugen aanwezige GRIB-gegevens
worden door de geïmporteerde GRIB-gegevens overschreven.
U kunt een weerbestand importeren vanuit het bestandsbeheer,
vanuit het paneel Tools of via de menu-optie Voorspelling in het
paneel Kaart.
• Als u een GRIB-bestand selecteert in het bestandsbeheer is de
optie Importeren beschikbaar. Hiermee kunt u een GRIB-bestand
in het geheugen importeren.
Weer | GO XSE Gebruikershandleiding
181
Selecteer het GRIB-bestand om de gegevens te importeren.
• Als u de menuoptie Voorspelling in het paneel Kaart kiest, wordt
het dialoogvenster GRIB-weer geopend. De optie Bestand
importeren in dit dialoogvenster opent het bestandsbeheer, van
waaruit u een GRIB-bestand in het geheugen kunt importeren.
In dit dialoogvenster kunt u de beschikbare GRIB-bestanden
selecteren. Door een beschikbaar GRIB-bestand te selecteren,
importeert u het in het geheugen. Beschikbare GRIB-bestanden
worden van een leverancier van weerdiensten gedownload naar
de map GRIB (in het bestandsbeheer).
182
Weer | GO XSE Gebruikershandleiding
GRIB-weer als overlay weergeven
Geïmporteerde GRIB-weergegevens kunnen als overlay op uw
kaartpaneel getoond worden.
Wanneer de GRIB-weeroverlay is geselecteerd, wordt het kaartmenu
uitgebreid met de beschikbare weeropties. In dit menu selecteert u
de weersymbolen die u wilt tonen. Bovendien kunt u hier de
afstand tussen de windveren instellen en de doorzichtigheid van de
weersymbolen aanpassen.
In dit menu kunt u ook de weersvoorspelling animeren. Zie "Animatie
van GRIB weervoorspellingen" op pagina 184.
De menuoptie Forecast toont het GRIB-bestand dat zich op dat
moment in het geheugen bevindt en dat als overlay op de kaart
wordt weergegeven. Selecteer de menuoptie Forecast om een
nieuw GRIB-bestand in het geheugen te importeren. Door het
importeren van een nieuw bestand worden de GRIB-gegevens in
het geheugen overschreven.
1 Windveren
2 Drukcontouren
3 GRIB-informatievenster
GRIB informatievenster
Het GRIB informatievenster toont de datum en tijd van de GRIB
weersvoorspelling en de geselecteerde tijd voor de voorspelling
tussen haakjes. Een negatieve waarde tussen de haakjes geeft
historische weerinformatie aan.
Weer | GO XSE Gebruikershandleiding
183
Wanneer u een positie op de kaart selecteert, wordt het
informatievenster uitgebreid met weerinformatie voor de
geselecteerde positie.
Animatie van GRIB weervoorspellingen
De GRIB data bevat weervoorspellingen voor een ingesteld aantal
dagen. De weerdata kan van animaties worden voorzien en er kan
een voorspelling voor een specifieke datum en tijd worden
weergegeven. De tijdschalen verschillen afhankelijk van het bestand
dat u gebruikt.
De tijdverschuiving wordt tussen haakjes in het GRIB
informatievenster getoond. De tijd is relatief t.o.v. de huidige tijd,
zoals aangeleverd door een GPS apparaat dat met het systeem
verbonden is.
U kunt de tijd en animatiesnelheid via het menu selecteren.
SiriusXM weer
Als er een Navico weermodule is aangesloten, kunt u zich
abonneren op Sirius audio en Sirius Marine Weather Service op uw
systeem (alleen Noord-Amerika).
Ú
Notitie: SiriusXM weer is beschikbaar als de unit aan de
achterkant een radaraansluiting heeft. De radaraansluiting kan
worden gebruikt als een Ethernet-verbinding voor SiriusXM
weer.
Afhankelijk van het abonnement dat u hebt geselecteerd, beslaat
de audio- en weerservice van Sirius diverse binnenwateren en
kustgebieden van Noord-Amerika. Zie www.siriusxm.com/
sxmmarine voor meer informatie.
Sirius statusvenster
Als de weermodule op het systeem is aangesloten, krijgt u toegang
tot het Sirius statuspaneel.
Op het statuspaneel wordt de signaalsterkte aangeduid met 1/3
(zwak), 2/3 (goed) of 3/3 (voorkeur). Hierin staan ook de
antennestatus, het serviceniveau en het elektronische serienummer
voor de weermodule.
184
Weer | GO XSE Gebruikershandleiding
Sirius-weerdisplay
Het Sirius-weerdisplay kan als overlay op uw kaartpaneel worden
weergegeven.
Als de weer-overlay geselecteerd is, wordt het kaartmenu uitgebreid
met de beschikbare weeropties.
1 Kleurnuances voor neerslag
2 Stadsverwachtingssymbool
3 Windveer
Weer | GO XSE Gebruikershandleiding
185
4 Stormpictogram
5 SST-kleurenbalk
6 SST-kleurnuances
Gebruik het menu met de weeropties van Sirius om te selecteren
welke weersymbolen worden weergegeven en hoe deze worden
weergegeven op het kaartpaneel.
Sirius weergave opties
Neerslag
Kleurnuances worden gebruikt om het type en de intensiteit van de
neerslag te tonen. Hoe donkerder de kleur, hoe hoger de intensiteit.
Regen Van lichtgroen (lichte regen) - geel - oranje - tot
donkerrood (zware regen)
Sneeuw Blauw
Gemengd Roze
Zeewater oppervlakte temperatuur (SST)
U kunt de zeewater oppervlakte temperatuur als gekleurde arcering
of tekst weergeven.
Wanneer u kleur arcering selecteert, wordt de SST kleurenbalk aan
de linkerant van het scherm weergegeven.
U kunt instellen hoe de kleurcodes worden gebruikt om de
zeewater oppervlakte temperatuur aan te geven. Zie "Kleurcodes
instellen" op pagina 189.
Golfhoogte indicatie
Er worden kleuren gebruikt om de voorspelde golfhoogten aan te
duiden. De hoogste golven zijn donkerrood en de laagste zijn
blauw.
U kunt instellen hoe de kleurcodes worden gebruikt om de
goflhoogte aan te geven. Zie "Kleurcodes instellen" op pagina 189.
Oppervlakfuncties
Hiermee schakelt u oppervlakfuncties in of uit. Oppervlakfuncties
zijn onder andere fronten, isobaren en drukpunten.
186
Weer | GO XSE Gebruikershandleiding
Oppervlakfuncties kunnen niet gelijktijdig met wind worden
weergegeven.
Wolktoppen
Hiermee schakelt u Wolktoppen in/uit. Met wolktoppen wordt de
hoogte van de bovenzijde van wolken aangegeven. Het
kleurenpalet is grijs met donkere tinten grijs, waarmee lagere
wolken worden aangeduid. Wolktoppen kunnen niet gelijktijdig
met neerslag of echotoppen worden weergegeven.
Ú
Notitie: Deze functie is alleen beschikbaar voor bepaalde
SiriusXM-abonnementen.
Echotop
Hiermee schakelt u Echotop in/uit. Met echotops worden de
toppen van stormen aangegeven. Het kleurenpalet is hetzelfde als
dat wordt gebruikt voor Neerslag. Echotoppen kunnen niet
gelijktijdig met neerslag of wolktoppen worden weergegeven.
Ú
Notitie: Deze functie is alleen beschikbaar voor bepaalde
SiriusXM-abonnementen.
Weerpictogrammen
Er zijn verschillende weersymbolen beschikbaar om de huidige of
verwachte weersomstandigheden te tonen. U kunt op een
pictogram tikken om gedetailleerde weerinformatie te tonen.
Stadsverwachting
Oppervlakteobservatie
Volgen van tropische storm: verleden (grijs) - heden
(rood) - toekomst (geel)
Volgen van orkaan (categorie 1-5): verleden (grijs) -
heden (rood) - toekomst (geel)
Volgen van tropische storing/depressie: verleden
(grijs) - heden (rood) - toekomst (geel)
Stormeigenschappen
Bliksem
Plaats en waarschuwing watchbox
Weer | GO XSE Gebruikershandleiding
187
Locatie maritieme zone
Lokaal weer
Druk op de menu-optie Lokaal weer om het dialoogvenster Lokaal
weer te openen. In dit dialoogvenster worden de weersvoorspelling
en weerswaarschuwingen voor dit gebied weergegeven.
Selecteer een tab voor een tijdsperiode om de voorspelling hiervoor
weer te geven.
Maritieme zones
Afhankelijk van uw geselecteerde abonnement bevat SiriusXM-
services toegang tot weerrapporten voor maritieme zones in de
Verenigde Staten en Canada, met uitzondering van de gebieden op
volle zee.
U kunt op een kaart een maritieme zone selecteren en vervolgens
de weersverwachting bekijken. U kunt ook een maritieme zone
selecteren als uw huidige favoriete zone. U wordt dan geïnformeerd
over weerswaarschuwingen in die zone.
Tropische berichten
U kunt Tropische berichten lezen, die informatie bevatten over
tropische weersomstandigheden. Deze berichten zijn beschikbaar
voor de gehele Atlantische oceaan en de oostelijke Stille oceaan.
188
Weer | GO XSE Gebruikershandleiding
Kleurcodes aanpassen
U kunt de kleurcodes voor de temperatuur van het zeeoppervlak en
de golfhoogte definiëren.
De temperaturen boven de warmte- en onder de koudewaarden
worden getoond als toenemend donkerder rood en blauw.
Golven hoger dan de maximumwaarde worden getoond als steeds
donkerder rood. Golven lager dan de minimumwaarde hebben
geen kleurcodering.
Sirius weer animaties
De GO XSE legt de weerinformatie vast die u hebt ingeschakeld en
deze informatie kan worden gebruikt voor animaties van weer in
het verleden of de toekomst. Hoeveel informatie in het systeem
beschikbaar is, hangt af van de hoeveelheid weeractiviteit. Hoe
complexer het weer, des te minder tijd voor animaties beschikbaar
is.
U kunt animaties voor het verleden of de toekomst instellen,
afhankelijk van welke weer weergave u hebt ingeschakeld:
• Bij neerslag overlay kunt u animaties voor het verleden instellen
en alleen voor aangenomen weersomstandigheden in de directe
toekomst.
• Bij gekleurde golfhoogte overlay kunt u animaties voor de
toekomst instellen (voorspellingen).
Indien geactiveerd, wordt de tijd voor de huidige grafische animatie
in de linker benedenhoek van het kaart paneel weergegeven.
Weer | GO XSE Gebruikershandleiding
189
Tijd plot
De GO XSE kan datahistorie in een of meer plots weergeven. De
plots kunnen op een volledige pagina worden weergegeven, of
gecombineerd met andere panelen.
Het paneel Tij dplot
Het paneel Tijdplot bestaat uit twee vooraf gedefinieerde layouts. U
kunt tussen de layouts schakelen door de linker- en rechter
paneelpijlen te selecteren. U kunt de layout ook in het menu
selecteren.
U kunt kiezen welke gegevens op een tijdplotpaneel getoond
moeten worden, en u kunt het tijdsbereik voor elke plot opgeven.
Layout 1 Layout 2
Ontbrekende gegevens
Als er gegevens ontbreken, verandert de desbetreffende plot in een
stippellijn en wordt vlak vanaf het punt waar de gegevens verloren
zijn gegaan. Als er weer gegevens beschikbaar komen, wordt er een
stippellijn getoond bij de twee punten die op de plaats van de
ontbrekende gegevens een gemiddelde trendlijn tonen.
Data selecteren
Elke dataveld kan worden gewijzigd, zodat 't het gewenste type
data en de periode toont.
1. Selecteer de optie wijzigen in het menu.
2. Activeer het veld dat u wilt wijzigen.
3. Wijzig het type informatie en eventueel de periode.
4. Sla de wijzigingen op.
De data die voor tijd plots beschikbaar is, zijn standaard de bronnen
die door het systeem worden gebruikt. Als er voor een bepaald type
data meer dan één bron beschikbaar is, kunt u een andere databron
19
190
Tijd plot | GO XSE Gebruikershandleiding
voor de tijd plot selecteren. U wijzigt het data type met behulp van
de databron optie in het menu.
Tijd plot | GO XSE Gebruikershandleiding
191
Alarmen
Alarmsysteem
Het systeem controleert terwijl het actief is continu op gevaarlijke
situaties en systeemstoringen. Als zich een alarmsituatie voordoet,
verschijnt er een alarmbericht op het scherm.
Als u de sirene ingeschakeld hebt, wordt het alarmbericht gevolgd
door een alarmgeluid en wordt de schakelaar voor het externe
alarm actief.
Het alarm wordt in de lijst van alarmen opgenomen, zodat u de
details kunt bekijken en de benodigde corrigerende maatregelen
kunt nemen.
Type berichten
De berichten worden geclassificeerd naar de manier waarop de
gemelde situatie invloed heeft op uw boot. De volgende kleurcodes
worden gebruikt:
Kleur Belangrijkheid
Rood Kritiek
Oranje Belangrijk
Geel Standaard
Blauw Waarschuwing
Groen Lichte waarschuwing
Enkelvoudige alarmen
Een enkelvoudig alarm wordt getoond met de naam van het alarm
als de titel en met details voor het alarm.
Meervoudige alarmen
Als er meer dan één alarm tegelijk wordt geactiveerd, toont de
alarmmelding een overzicht van maximaal 3 alarmen. De alarmen
staan op volgorde van gebeurtenis, met bovenaan het alarm dat
het eerst geactiveerd is. De overige alarmen staan in het
dialoogvenster Alarmen.
20
192
Alarmen | GO XSE Gebruikershandleiding
Een melding bevestigen
Voor het bevestigen van een melding zijn in de alarmdialoog de
volgende opties beschikbaar:
• Sluiten
Zet de alarmstatus op bevestigd, wat betekent dat u weet dat er
een alarmtoestand is. De sirene/zoemer stopt en het
dialoogvenster Alarmen wordt verwijderd.
Het alarm blijft echter actief in het alarmoverzicht totdat de
reden voor het alarm is verdwenen.
• Deactiveren
Deactiveert de huidige alarminstelling. Het alarm wordt niet
meer getoond tenzij u dit weer inschakelt in het dialoogvenster
Alarmen.
Er is geen time-out voor de alarmmelding of sirene. Deze blijven
actief totdat u het alarm bevestigt of totdat de reden voor het alarm
is verdwenen.
Dialoogvenster Alarmen
Alle alarmen worden ingesteld in het dialoogvenster Alarmen.
Het dialoogvenster Alarmen kan ook worden geactiveerd vanuit het
paneel Tools. Dit dialoogvenster bevat informatie over actieve
alarmen en de alarmgeschiedenis.
Alarmen | GO XSE Gebruikershandleiding
193
194
Alarmen | GO XSE Gebruikershandleiding
Tools
Het paneel Tools bevat standaard pictogrammen voor toegang tot
opties en tools die niet specifiek voor een bepaald paneel zijn.
Als externe apparatuur in de unit is geïntegreerd, kunnen er nieuwe
pictogrammen op het paneel Tools verschijnen. Deze
pictogrammen worden gebruikt voor toegang tot de functies van
de externe apparatuur.
Waypoints/Routes/Tracks
Overzicht van waypoints, routes en tracks met details.
Selecteer het waypoint, de route of de track die u wilt wijzigen of
verwijderen.
Waterstanden
Toont informatie voor het getijden station dat het dichtst bij uw
boot is.
Selecteer de knoppen in het pijlenpaneel om de datum te
veranderen, of selecteer het datumveld om de kalenderfunctie te
gebruiken.
Beschikbare getijden stations kunnen via het menu worden
geselecteerd.
Alarmen
Actieve alarmen
Lijst van actieve alarmen.
Alarm historie
Lijst van alle alarmen met tijdmarkering.
Alarm instellingen
Lijst van alle beschikbare alarm opties in het systeem, met huidige
instellingen.
Instellingen
Biedt toegang tot applicatie- en systeeminstellingen.
21
Tools | GO XSE Gebruikershandleiding
195
196
Vaartuigen
Statusoverzicht
Overzicht van alle AIS- en DSC-vaartuigen met beschikbare
informatie.
Meldingenoverzicht
Overzicht van alle meldingen van AIS-vaartuigen met time stamp.
Zon, maan
Toont zonsopgang, zonsondergang, maansopgang en
maansondergang voor een positie, op basis van de ingevoerde
datum en de lengte/breedtegraad van de positie.
TripIntel
Biedt functionaliteit voor tripbeheer en tripinformatie. Raadpleeg
voor meer informatie "TripIntel" op pagina 70.
Bestanden
Via het bestandsbeheersysteem kunt u het interne geheugen van
de unit en de geplaatste SD-kaart bekijken.
Bestanden weergeven
Selecteer een bestand op het paneel Bestanden en vervolgens de
optie voor bestandsweergave in het dialoogvenster Details.
Bestanden kopiëren naar een kaart in de kaartlezer
U kunt schermafdrukken en logs kopiëren naar een kaart in de
kaartlezer. U kunt ook systeeminstellingen, waypoints, routes en
Tracks naar een kaart kopiëren. Het exporteren van bestanden
wordt behandeld in de paragraaf "Onderhoud" op pagina 200.
Zoeken
Zoekfunctie voor kaartitems (waypoints, routes, tracks enz.).
Tools | GO XSE Gebruikershandleiding
Ú
Notitie:
De ingebouwde draadloze voorziening moet
verbonden zijn met een externe draadloze hotspot om toegang
te hebben tot de GoFree Shop. Zie "Verbinding met een draadloze
hotspot tot stand brengen en verbreken" op pagina 151.
Opent de website van de GoFree Shop. In de GoFree Shop kunt u
compatibele kaarten voor uw systeem bekijken, aanschaffen en
downloaden. U kunt bovendien uw Echosounder-logbestanden
uploaden en deze delen op Social Map-kaarten. Tijdens het
inloggen krijgt u automatisch een melding als er een nieuwe
softwareversie beschikbaar is voor uw systeem. Als een nieuwe
update beschikbaar is, kunt u deze downloaden naar een kaartlezer.
U kunt het downloaden ook tot een later moment uitstellen.
Tools | GO XSE Gebruikershandleiding
197
GoFree Shop
Simulator
Met de simulatiefunctie kunt u zien hoe de unit stationair werkt,
zonder verbinding met sensoren of andere apparaten.
De statusbalk geeft aan of de simulator ingeschakeld is.
Demomodus
In deze modus doorloopt de unit automatisch de hoofdfuncties van
het product; de unit zal automatisch pagina's wijzigen, instellingen
aanpassen, menu's openen enz.
Als u op het touchscreen tikt wanneer de demomodus actief is,
wordt de demonstratie gepauzeerd. Na een time-outperiode wordt
de demomodus weer hervat en worden gewijzigde instellingen
teruggezet op de standaardinstellingen.
Ú
Notitie: De demomodus is ontworpen voor demonstraties in
de detailhandel/showroom.
Simulator bronbestanden
U kunt selecteren welke databestanden de simulator gebruikt. In uw
systeem is een set bronbestanden opgenomen en u kunt
bestanden importeren met behulp van een kaart die in de kaartlezer
is geschoven. U kunt in de simulator ook uw eigen bestanden met
opgenomen loggegevens gebruiken.
22
198
Simulator | GO XSE Gebruikershandleiding
Geavanceerde simulatorinstellingen
Via de instellingen voor de geavanceerde simulator kunt u de
simulator handmatig bedienen.
Simulator | GO XSE Gebruikershandleiding
199
Onderhoud
Preventief onderhoud
De unit heeft geen onderdelen die in het veld kunnen worden
onderhouden. Daarom is hoeft de gebruiker slechts zeer beperkt
preventief onderhoud uit te voeren.
Er wordt aanbevolen altijd het meegeleverde zonnescherm te
plaatsen als de unit niet in gebruik is.
Reinigen van de display-unit
Gebruik waar mogelijk een geschikte schoonmaakdoek om het
scherm schoon te maken. Gebruik voldoende water om
achtergebleven zoutresten op te lossen en weg te spoelen.
Gekristalliseerd zout kan de coating beschadigen als er een vochtige
doek wordt gebruikt. Oefen zo weinig mogelijk druk op het scherm
uit.
Wanneer vlekken op het scherm niet verwijderd kunnen worden
met alleen de doek, gebruikt u een 50/50-mengsel van warm water
en isopropylalcohol om het scherm te reinigen. Gebruik geen
oplosmiddelen (aceton, minerale terpentine enzovoort) en
reinigingsproducten op ammoniakbasis, omdat deze de
antireflectiecoating en de kunststof omlijsting kunnen beschadigen.
Om UV-schade aan de kunststof omlijsting te voorkomen, wordt
aanbevolen het zonnescherm te plaatsen als de unit voor langere
tijd niet gebruikt wordt.
De klep van de kaartlezer schoonmaken
Maak de klep van de kaartlezer regelmatig schoon, om zoutkristallen
op het oppervlak, waardoor water in de kaartsleuf zou kunnen gaan
lekken, te voorkomen.
Controleren van de connectoren
De connectoren mogen alleen visueel gecontroleerd worden.
Duw de stekkers in de connector. Als de stekkers zijn voorzien van
een vergrendeling, moet u ervoor zorgen dat deze in de juiste stand
staat.
23
200
Onderhoud | GO XSE Gebruikershandleiding
Software-upgrades
De nieuwste software kunt u downloaden van onze website
www.simrad-yachting.com.
Zorg dat u eerst een back-up maakt van mogelijk waardevolle
gebruikersgegevens voordat u een update op de unit uitvoert. Zie
"Back-up maken van uw systeemgegevens" op pagina 202.
Het systeem of de Network Analyzer en Service Assistant kunnen
advies geven over beschikbare software-updates.
Network Analyzer en Service Assistant
Het systeem heeft een ingebouwde Service Assistant die een
rapport opstelt van de apparaten die zijn geïnstalleerd op het NMEA
2000-netwerk. Dit bevat informatie over softwareversies,
serienummers en informatie uit het instellingenbestand, als
hulpmiddel bij vragen op het gebied van technische
ondersteuning.
Ga naar de Analyzer, open de pagina Over van het dialoogvenster
Systeeminstellingen en selecteer Ondersteuning. De volgende twee
opties worden weergegeven:
Rapport opstellen
Maakt een analyse van uw netwerk en verzoekt u om informatie te
geven die nodig is voor ondersteuning. Het rapport bevat
informatie die automatisch op het netwerk is verzameld. U kunt
screenshots en logbestanden aan het rapport toevoegen. De
bijlagen van het rapport mogen maximaal 20 MB groot zijn. U kunt
het rapport opslaan op een geheugenkaart en het e-mailen naar
ondersteuning, of het direct uploaden als u over een
internetverbinding beschikt. Als u eerst de technische
ondersteuning belt, kunt u een incidentnummer invoeren om het
incident te volgen.
Zoeken naar systeemupdates
Analyseert uw netwerk en controleert of er updates zijn voor
compatibele apparaten.
Ú
Notitie: Laat uw unit verbinding maken met het internet om te
controleren of u over de nieuwste softwareversies beschikt. De
softwareversies zijn up-to-date tot het moment dat u uw unit
voor het laatst heeft bijgewerkt of verbinding heeft laten maken
met internet.
Onderhoud | GO XSE Gebruikershandleiding
201
Software bijwerken
Ú
Notitie: Verwijder de cartografische kaarten uit uw unit en
plaats een geheugenkaart met voldoende vrije ruimte voordat
u software-updates downloadt of rapporten opstelt en opslaat
op de geheugenkaart.
Ú
Notitie: Schakel het MFD of het apparaat niet uit tot de update
is voltooid of tot u wordt gevraagd de unit of het apparaat
opnieuw op te starten.
1. Als uw MFD is verbonden met internet, kunt u de software-
update vanuit het dialoogvenster Updates downloaden naar
een geheugenkaart. U kunt de software-update ook vanaf
www.simrad-yachting.com downloaden naar een
geheugenkaart die is geplaatst in een smart apparaat of een pc
die verbonden is met internet.
2. Plaats de kaart waarop de software-updates staan in uw MFD.
3. Selecteer in het dialoogvenster Updates het item dat u wilt
bijwerken en volg de instructies.
Nadat u de instructies hebt opgevolgd, wordt de update
uitgevoerd. U wordt mogelijk gevraagd het apparaat opnieuw op te
starten om de update te voltooien. U kunt apparaten ook later, op
een geschikter moment opnieuw opstarten om de update te
voltooien.
Back-up maken van uw systeemgegevens
Door u aangemaakte waypoints, routes en Tracks zijn opgeslagen
op uw systeem. Het wordt aanbevolen deze bestanden en uw
instellingsbestanden regelmatig te kopiëren, als onderdeel van uw
back-upprocedure. U kunt de bestanden kopiëren naar een kaart
die in de kaartlezer is geplaatst.
Er zijn geen indelingsopties voor de export van het
systeeminstellingsbestand. De volgende uitvoerindelingen zijn
beschikbaar voor het exporteren van waypoints, routes en Tracks-
bestanden:
• Gebruikersgegevensbestand versie 5
Wordt gebruikt voor het importeren en exporteren van
waypoints en routes met een gestandaardiseerde, universeel
unieke identificatie (UUID) en is een zeer betrouwbare en
gebruiksvriendelijke methode. De gegevens bestaan onder meer
202
Onderhoud | GO XSE Gebruikershandleiding
uit informatie over de tijd en datum waarop een route is
aangemaakt.
• Gebruikersgegevensbestand versie 4
Dit kan het beste gebruikt worden bij de overdracht van
gegevens van het ene naar het andere systeem, omdat hierin alle
extra gegevens staan die deze systemen vastleggen.
• Gebruikersgegevensbestand 3 (zonder diepte)
Dient gebruikt te worden bij de overdracht van
gebruikersgegevens van het ene systeem naar een verouderd
product (Lowrance LMS, LCX)
• Gebruikersgegevensbestand 2 (zonder diepte)
Kan gebruikt worden bij de overdracht van gebruikersgegevens
van het ene systeem naar een verouderd product (Lowrance
LMS, LCX)
• GPX (GPS Exchange, zonder diepte)
Dit is het meest gebruikte formaat op het web en wordt
wereldwijd door de meeste GPS-systemen gebruikt. Gebruik dit
formaat als u gegevens overzet naar de unit van een concurrent.
• Northstar.dat (zonder tracks)
Wordt gebruikt voor de overdracht van gegevens naar een
verouderd Northstar-apparaat.
Alle waypoints, routes en Tracks exporteren
Gebruik de exportoptie als u een back-up wilt maken van alle
waypoints, routes, tracks en trips op uw systeem.
Onderhoud | GO XSE Gebruikershandleiding
203
Regio exporteren
Met de optie Regio exporteren kunt u het gebied selecteren
waarvan u de gegevens wilt exporteren.
1. Het te exporteren gebied selecteren
2. Markeer het gebied dat u wilt exporteren door het kader te
slepen
3. Selecteer de optie Exporteren in het menu
4. Selecteer het juiste bestandsformaat
5. Selecteer Exporteren om de export te starten
Waypoints, routes en Tracks wissen
Verwijderde waypoints, routes en Tracks blijven bewaard in het
geheugen van de display-unit totdat de gegevens worden gewist.
Als u talloze verwijderde, niet-gewiste waypoints hebt, kunt u de
systeemprestaties verbeteren door deze te wissen.
Ú
Notitie: Gebruikersgegevens die uit het geheugen zijn gewist,
kunnen niet meer hersteld worden.
Een database importeren
Op een later moment, als de fabrieksinstellingen van de unit zijn
teruggezet of als er per ongeluk gebruikersgegevens zijn gewist,
kunt u het back-upbestand selecteren op de pagina Bestanden en
het vervolgens Importeren. De aanmaakdatum vindt u bij de
eigenschappen van het bestand.
204
Onderhoud | GO XSE Gebruikershandleiding
Bediening van het touchscreen
De basisbediening van het touchscreen op de verschillende
panelen wordt getoond in de onderstaande tabel.
De paragrafen over panelen in deze handleiding bevatten meer
informatie over de specifieke touchscreenfuncties op elk van de
panelen.
Pictogram Beschrijving
Tik om:
• Een paneel te activeren op een pagina met
meerdere panelen
• De cursor op een paneel te plaatsen
• Een menu en een dialoogvensteroptie te
selecteren
• Een selectievakje in of uit te schakelen
• Basisinformatie over een geselecteerd item weer
te geven
Ingedrukt houden:
• Op een paneelknop om de beschikbare opties
voor gesplitste schermen te bekijken
• Op een favorietenknop om de bewerkingsmodus
te openen
Blader door een lijst met beschikbare opties zonder
een van de opties te activeren.
Veeg om snel door een lijst te scrollen,
bijvoorbeeld door de lijst met waypoints. Tik op het
scherm om te stoppen met scrollen.
24
Bediening van het touchscreen | GO XSE Gebruikershandleiding
205
Pictogram Beschrijving
Pan om een kaart of Echosounder-beeld op het
paneel te positioneren.
Knijp om uit te zoomen op de kaart of op een
beeld.
Spreid om in te zoomen op de kaart of op een
beeld.
206
Bediening van het touchscreen | GO XSE Gebruikershandleiding
Index
A
Aankomst radius
68
Aankomstalarm 69
Achtergrond Home
pagina 27
Actief paneel 25
Afstand meten 39, 121, 134
AIS 158
Doelinformatie
weergeven 160
Doelsymbolen 158
DSC 160
Een vaartuig oproepen 160
Informatie over doelen
bekijken 159
Symbool oriëntatie 166
Symboolfilters 164
Zoeken naar AIS-items 159
AIS SART 161
Alarmbericht 161
Alarm Kritieke zone 148
Alarmen
Alarminstellingsdialoog
193
Bevestigen 193
Enkelvoudig alarm 192
Meervoudige alarmen 192
Type berichten 192
Alarm
Kritieke zone 148
App
GoFree Link 152
Applicatiepagina's 16
Audio 169
Activeren 169
AUX 179
Bedieningsknoppen 171
Bedrijfstemperatuur 170
Controller 170
Favoriete kanalen 175
Het audio systeem
instellen 174
Hoofdregeling volume 175
Luidsprekers 175
Luidsprekerzones 175
Mixer 174
server selecteren 170
Sirius afkoppelen 179
Sirius radio 178
Tunerregio selecteren 175
Audiotools 173
Auto gain 123
Autorouting, zie Dock-to-dock
Autorouting 59
Autorouting
Dock-to-dock 59
B
Back-up maken van uw
systeemgegevens 202
Bedieningsbalk 17
Bediening
Touch 205
Bereik 122
Bestanden naar een kaart,
kopiëren 196
Bestanden weergeven 196
Bestanden, beheer 196
Bestanden
Weergave 196
Bodemvergrendeling 128
Brandstofzuinigheidsmeter
31
C
Controller en viewer-app
GoFree Link 152
Coördinatensysteem 69
Index | GO XSE Gebruikershandleiding
207
Cursorondersteuning 39, 99,
121, 134
De lange druk
configureren
28
CZone 20
D
Dashboards 167
Database
Importeren 204
DCT 88
De unit in- en
uitschakelen 22
Demomodus 198
Dialoogvenster Systeem
regelingen 22
Dialoogvensters 24
Diepte-offset 149
Dieptelijn 129
Displayverlichting 23
Dock-to-dock Autorouting
Gehele route 59, 60
Selectie 60
Voorbeeld: 60
Doppler-kleuring 106
Draadloos
De interne draadloze
verbinding
inschakelen 156
Details apparaat 156
Verbinden
smartphone 153
Verbinden tablet 153
Draadloze hotspot
Verbinding tot stand
brengen en verbreken 151
Dubbel bereik, radar 98
Dubbele radar 96
E
Easy Routing
59
Voorbeeld: 60
EBL/VRM-markering 112
Echosounder 119
A-scope 129
Beeld 119
Diepte-offset 149
Gebruik van de cursor 120
Historie weergeven 122
Opgenomen gegevens
weergeven 127
Opname van
echosoundergegevens
starten 125
Opname van loggegevens
stoppen 127
Pauzeren 124
Weergaveopties 128
Zoombalk 120
Zoombalken 129
Zoomen 120
Echosounder
Splits zoom 128
Echosoundergegevens
opnemen 138
Echosounderlog
weergeven 130
Extra audiobronnen 179
Extra
Instellingen 195
F
Fantoom Loran 69
Instellingen 69
Favoriete pagina's 18
Bewerken 30
Nieuwe toevoegen 29
Favorieten 25
208
Index | GO XSE Gebruikershandleiding
ForwardScan 144
Alarm Kritieke zone
148
Beeld 144
Installatie 131
Instellen 147
Kritieke afstand vooruit 148
Kritieke diepte 148
Transducerhoek 149
Voorl. koers verlenging 146
Frequentie 122
Functie lange druk
Aanpassen 28
Functies ontgrendelen 20
FUSION-Link 19, 169
G
Ga naar cursor 38, 99, 120,
134
Gain 123
Garantie 4
Gesplitste pagina's 17
Vooraf geconfigureerd 18
Gevaarlijke vaartuigen 166
GoFree
Draadloze verbinding 151
Shop 152
GoFree
Link 152
Verbinden
smartphone 153
Verbinden tablet 153
GRIB weer 181
Gegevens importeren 181
Informatievenster 183
Overlay op
kaartpaneel 183
Weervoorspellingen met
animaties 184
Grootcirkel 68
H
Handleidingen, weergeven
6
Handleiding
Info over 5
Handmatig
Versie 5
Het systeem aanpassen 27
Het touchscreen
vergrendelen 24
Home pagina 15
I
Importeren
Database 204
Insight-kaartopties 43
Instellingen
Extra 195
Stuurautomaat 90
Instrumentenbalk 30
Activiteitenbalk 31
Brandstofzuinigheidsmeter
31
De inhoud aanpassen 31
In-/uitschakelen 31
Weergave 30
Instrumentpanelen 167
Integratie van apparaten van
derden 18
Internetgebruik 5
K
Kaart
Bestanden kopiëren
naar 196
Kaarten 34
3D-kaarten 41
Afstand meten 39
Bron radar-overlay 97
C-MAP-kaartopties 42
Index | GO XSE Gebruikershandleiding
209
Gebruik van de cursor 38
Het vaartuig op het kaart
paneel positioneren 36
Ingebouwde cartografie 35
Insight-kaartopties 42
Instellingen 53
Kaartgegevens 35
Kaartkompas 90
Kaartpaneel 34
Kaartschaal 36
Kaarttype selecteren 36
Koers boven 37
Navionics-kaartopties 48
Noord boven 37
Objecten zoeken op de
kaart 40
Oriëntatie 37
Overlay 42
Routes maken 40
Vaarrichting boven 37
Vaartuigsymbool 36
Verschuiven 36
Vooruit kijken 37
Zoomen 36
Kaarten
Symbool 37
Kaartopties voor C-MAP 43
Kleur 123
Kopiëren van bestanden naar
een kaart 196
Kritieke afstand vooruit 148
Kritieke diepte 148
L
Loxodromen 68
Luidsprekers 175
Luidsprekerzones 175
M
Magnetische variatie 69
Man overboord
Een MOB aanmaken 25
Een MOB-waypoint
verwijderen 26
Menu's 24
MMSI nummer 164
N
Navigatie-instellingen 68
Navigeer
Aankomstalarm 69
Methoden 68
Grootcirkel 68
Loxodromen 68
Nav-paneel 66
Positiepaneel 66
Referentievlak 69
Navigeren 65
Aankomst radius 68
Met stuurautomaat 67
Naar cursorpositie 67
Panelen 65
Routes 67
Navionics-kaartopties 48
O
Opnemen
Opname van
echosoundergegevens
starten 125
Opname van loggegevens
starten 125
Overlay DownScan 130
P
Pagina's
Een pagina selecteren 25
Selecteren actief paneel 25
Paletten 128, 136
210
Index | GO XSE Gebruikershandleiding
Paneel Tijdplot 190
Ontbrekende
gegevens 190
Paneelformaat aanpassen 27
Panelen
Paneelformaat
aanpassen 27
PDF, bestanden
weergeven 6
Pincode
Wachtwoordbeveiliging 28
Pingsnelheid 125
Preventief onderhoud 200
R
Radar 95
Alarm instellingen 114
Bereik 98
Bewakingszone 113
bewegingsmodus 110
Bron 96
Bron radar-overlay 97
Doel sporen 109
Doelvergroting 105
Drempel 105
Dubbel 96
Dubbel bereik 98
EBL/VRM
Plaatsen 113
EBL/VRM-markering 112
EBL/VRM
Offset 113
Gain 103
Gegevens opnemen 116
Gevoeligheid 114
Head-up 109
Instellingen 117
Koers boven 109
MARPA
Alarminstellingen 116
Doelen 114
Doelen volgen 115
Doelinfo
weergeven 116
Doelsymbolen 115
Noord boven 109
Operationele modi 97
Oriëntatie 109
Overlay 97
Palet 109
Radarpaneel 95
Rain clutter 104
Snelle scan 105
Storing 105
Target boost 105
Veiligheidszone 113
Zee-echo 103
Zeeconditie 105
Referentievlak 69
Regio exporteren 204
Routes 58
Bewerken in het
kaartpaneel 58
Dialoogvenster 64
Dialoogvenster Route
wijzigen 62
Dock-to-dock
Autorouting 59
Easy Routing 59
Een nieuwe route aanmaken
op het kaartpaneel 58
Een route aanmaken op
basis van bestaande
waypoints 61
Navigeren 67
Tracks omzetten in
routes 61
Verwijderen 59
Ruisonderdrukking 124
Index | GO XSE Gebruikershandleiding
211
S
Schermafdruk 26
Setup wizard
Voor de eerste keer
opstarten 22
Simulator 198
Bronbestanden 198
Demomodus 198
Sirius radio 178
Favorietenlijst 178
Kanalen vergrendelen 178
Kanalenlijst 178
Sirius weer
Golfhoogte indicatie 186
Kleurcodes 189
Maritieme zones 188
Neerslag 186
Overlay op
kaartpaneel 185
Statuspaneel 184
Tropische berichten 188
Weer animaties 189
Weersymbolen 187
Zeewater oppervlakte
temperatuur (SST) 186
SiriusXM weer 184
SL2-formaat 126
SL3-formaat 126
SLG-formaat 126
SmartCraft VesselView 19
Snelheid- en
koersindicatie 166
Software bijwerken 202
Software-upgrade 201
Software
Een update uitvoeren 202
Softwareversie 7
SonicHub 169
Split zoom
Echosounder 128
StructureMap 126, 139
Activeren 139
Beeld 139
Bronnen 140
Cartografie kaarten 142
Live bron 140
Opgeslagen
bestanden 140
Opties 142
Tips 141
StructureScan 132
Auto-bereik 136
Beeld 132
Bereik 136
Bereiklijnen 137
Contrast 136
DownScan of SideScan
bekijken 137
Frequenties 136
Geavanceerde
instellingen 137
Gebruik van de cursor 133
Gegevens converteren naar
StructureMap-indeling 141
Gegevens opnemen 141
Het beeld omkeren 137
Het beeld pauzeren 137
Historie weergeven 135
Ruisonderdrukking 143
Vooraf ingestelde
bereikniveaus 136
Weergaveopties 132
Zoomen 133
Sturen met wendpatroon
Stuurautomaat 86
Stuurautomaat 76
Activeren 76
Automatische modus (Koers
vasthouden) 81
Autopilot-paneel 79
212
Index | GO XSE Gebruikershandleiding
De aankomstcirkel van het
waypoint 84
Dieptecontour volgen 88
EVC-systeem 89
Follow-Up-besturing 80
Gijpen 86
Indicatie op de
Statusbalk 77
Indicatie op pagina's 77
Instellingen 90
Kaartkompas 90
Koers vasthouden (AUTO-
modus) 81
Modi 79
Modus Non-Follow-Up
(NFU) 80
Ontwijken 82
Overschakelen naar
handmatig sturen 76
Overstag gaan in AUTO-
modus 81
Overstag gaan in WIND-
modus 85
Standby-modus (STBY) 80
Sturen met
wendpatroon 86
Stuurautomaatcontroller
77
Stuurautomaat: WIND-
modus 85
Systeem instellingen
Coördinatensysteem 69
Magnetische variatie 69
Systeeminstellingen
Referentievlak 69
Systeemprestaties
verbeteren 204
T
Temperatuur grafiek 128
Tijd plot 190
Tijd plots
Data selecteren 190
Tools 195
Tools
Zoeken 196
Touch
Bediening 205
Touchscreen
Vergrendelen 24
Tracks
Dialoogvenster 64
Tracks omzetten in routes 61
Tracks
Instellingen 63
Nieuwe aanmaken 63
Transducerhoek,
ForwardScan 149
Tripbeheer 70
TripIntel 70
TVG 124, 137
U
Unit
Controleren van de
connectoren 200
V
Vaartuigalarmen 162
Vaartuiginstellingen 163
VelocityTrack 106
Verbinden smartphone 153
Verbinden tablet
GoFree, draadloos 153
Verbinden
Draadloze hotspot 151
Smartphone en tablet 152
Verbinding verbreken
Draadloze hotspot 151
Verlengingslijnen 165
Index | GO XSE Gebruikershandleiding
213
Verlichting 23
Verschuifsnelheid 124
Voor de eerste keer opstarten
Setup wizard 22
W
Wachtwoordbeveiliging 28
Wallpaper, aanpassen 27
Waypoints opslaan 39, 56, 99
Waypoints, routes, trails en
trips
Exporteren 203
Waypoints 56
Alarminstellingen 57
Bewegen 56
Bewerken 57
Dialoogvenster 64
Opslaan 39, 56, 99
Verwijderen 57
Weer 180
Weerdetails
weergeven 181
Windveren 180
Wissen 204
X
XTE limiet 68
XTF-formaat 126
Z
Zeeconditie 105
Zoeken 196
214
Index | GO XSE Gebruikershandleiding
*988-11541-002*
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216

Simrad GO XSE/XSR Handleiding

Categorie
Navigators
Type
Handleiding