Simrad NSO evo3 Handleiding

Categorie
Navigators
Type
Handleiding
NEDRELANDS
NSO evo3
Gebruikershandleiding
www.simrad-yachting.com
Voorwoord
Disclaimer
Aangezien Navico dit product voortdurend verbetert, behouden wij ons het recht voor om te
allen tijde wijzigingen in het product aan te brengen die mogelijk niet met deze versie van
de handleiding overeenkomen. Neem contact op met de dichtstbijzijnde distributeur als u
eventueel hulp nodig hebt.
De eigenaar is er persoonlijk verantwoordelijk voor dat de apparatuur dusdanig wordt
geïnstalleerd en gebruikt, dat er geen ongevallen, persoonlijk letsel of schade aan
eigendommen kan worden veroorzaakt. De gebruiker van dit product is persoonlijk
verantwoordelijk voor het naleven van de regels voor veilig zeemanschap.
NAVICO HOLDING EN HAAR DOCHTERMAATSCHAPPIJEN, VESTIGINGEN EN FILIALEN WIJZEN
ALLE AANSPRAKELIJKHEID AF VOOR ENIG GEBRUIK VAN DIT PRODUCT DAT KAN LEIDEN TOT
ONGEVALLEN, SCHADE OF TOT WETSOVERTREDING.
Deze handleiding beschrijft het product ten tijde van het ter perse gaan. Navico Holding AS
en haar dochtermaatschappijen, vestigingen en filialen behouden zich het recht voor de
specificaties te wijzigen zonder voorafgaande kennisgeving.
Rechtsgeldige taal
Deze verklaring, alle instructiehandleidingen, gebruikershandleidingen en andere informatie
met betrekking tot het product (Documentatie) kunnen zijn vertaald in, of zijn vertaald uit
een andere taal (Vertaling). In het geval van enig conflict tussen een Vertaling van de
Documentatie, is de Engelstalige versie van de Documentatie de officiële versie van de
Documentatie.
Handelsmerken
Navico
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Navico.
Simrad
®
wordt gebruikt onder licentie van Kongsberg.
Aanvullende kaartgegevens: Copyright© 2012 NSI, Inc.: Copyright© 2012 Richardson's
Maptech.
Bluetooth
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Bluetooth SIG, Inc.
C-MAP
®
is een gedeponeerd handelsmerk van C-MAP.
FLIR
®
is een gedeponeerd handelsmerk van FLIR.
FUSION-Linkâ„¢ Marine Entertainment Standardâ„¢ is een gedeponeerd handelsmerk van
FUSION Electronics Ltd.
HDMI
®
en HDMI
â„¢
, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn handelsmerken
of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC in de Verenigde Staten en andere
landen.
Mercury
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Mercury.
Navionics® is een gedeponeerd handelsmerk van Navionics, Inc.
NMEA
®
en NMEA 2000
®
zijn gedeponeerde handelsmerken van de National Marine
Electronics Association.
SiriusXM
®
is een gedeponeerd handelsmerk van SiriusXM Radio, Inc.
SmartCraft VesselView
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Mercury.
Suzuki
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Suzuki.
Wi-Fi
®
is een gedeponeerd handelsmerk van de Wi-Fi Alliance
®
.
Yamaha
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Yamaha.
Productreferenties Navico
Deze handleiding heeft betrekking op de volgende producten van Navico:
• Broadband Radar™ (Broadband Radar)
• Broadband 3G™ (Broadband 3G Radar)
• Broadband 4G™ (Broadband 4G Radar)
• Broadband Sounder™ (Broadband Sounder)
Voorwoord | NSO evo3 Gebruikershandleiding
3
• DownScan Imaging™ (DownScan)
• DownScan Overlay™ (Overlay)
• ForwardScan™ (ForwardScan)
• GoFree™ (GoFree)
• Halo™ Pulse Compression Radar (Halo Radar)
• SmartSteer™ (SmartSteer)
• SonicHub® (SonicHub)
• StructureMap™ (StructureMap)
• StructureScan® (StructureScan)
• StructureScan® HD (StructureScan HD)
Copyright
Copyright © 2018 Navico Holding AS.
Garantie
De garantiekaart wordt als separaat document verstrekt. Raadpleeg bij eventuele vragen de
website van uw unit of systeem: www.simrad-yachting.com.
Complianceverklaringen
Deze apparatuur voldoet aan:
• CE volgens richtlijn 2014/53/EU
• De eisen voor niveau 2-apparatuur van de Radiocommunicatienorm 2008
(elektromagnetische compatibiliteit)
• Deel 15 van de FCC-regels. Gebruik is onderworpen aan de volgende voorwaarden: (1) dit
toestel mag geen schadelijke interferentie veroorzaken, en (2) dit toestel moet alle
ontvangen interferentie accepteren, ook als dat ten koste gaat van de werking van het
toestel.
De relevante Conformiteitsverklaring is beschikbaar in de productsectie op de volgende
website: www.simrad-yachting.com.
Industrie Canada
Dit apparaat voldoet aan de vergunningsvrije RSS-norm(en) van Industry Canada. Werking is
onderhevig aan de volgende twee voorwaarden: (1) dit apparaat mag geen interferentie
veroorzaken, en (2) dit apparaat moet alle ontvangen interferentie accepteren, ook als dat
ten koste gaat van de werking van het apparaat.
Le présent appareil est conforme aux CNR d’Industrie Canada applicables aux appareils radio
exempts de licence. L’exploitation est autorisée aux deux conditions suivantes: (1) l’appareil
ne doit pas produire de brouillage, et (2) l’utilisateur de l’appareil doit accepter tout
brouillage radioélectrique subi, même si le brouillage est susceptible d’en compromettre le
fonctionnement.
Internetgebruik
Sommige functies van dit product hebben een internetverbinding nodig om gegevens te
kunnen uploaden en downloaden. Bij gebruik van een internetverbinding via een mobiele
telefoon of een verbinding die per MB wordt betaald dient u er rekening mee te houden dat
het dataverbruik hoog kan zijn. Uw internetprovider kan kosten in rekening brengen voor de
hoeveelheid gegevens die u overbrengt. Neem bij twijfel contract op met uw
internetprovider voor de geldende tarieven en beperkingen.
Over deze handleiding
Deze handleiding is een naslaghandleiding voor het bedienen van de unit. Er wordt vanuit
gegaan dat alle apparatuur is geïnstalleerd en geconfigureerd en dat het systeem gereed is
voor gebruik.
Sommige functies zijn mogelijk niet geactiveerd of beschikbaar voor schermafbeeldingen in
de handleiding. Daarom komen screenshots van menu's en dialoogvensters mogelijk niet
overeen met uw unit.
4
Voorwoord | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Belangrijke tekst die speciale aandacht van de lezer behoeft, wordt als volgt aangegeven:
Ú
Notitie: Wordt gebruikt om de aandacht van de lezer op een opmerking of belangrijke
informatie te richten.
Waarschuwing: Wordt gebruikt als het noodzakelijk is personen te
waarschuwen voorzichtig te werk te gaan om letsel en/of schade aan
personen/apparatuur te voorkomen.
Handleidingversie
Deze handleiding is geschreven voor softwareversie 1.0. De handleiding wordt telkens bij het
verschijnen van een nieuwe softwareversie bijgewerkt. De meest recente versie van de
handleiding kan gedownload worden van www.simrad-yachting.com.
De handleiding op het scherm weergeven
Met de PDF-viewer in de unit kunt u de handleidingen en andere PDF-bestanden op het
scherm lezen. U kunt handleidingen downloaden van www.simrad-yachting.com.
De handleidingen kunnen gelezen worden vanaf een op de unit aangesloten
opslagapparaat of u kunt ze kopiëren naar het interne geheugen van de unit.
De softwareversie
De huidige softwareversie op deze unit is te vinden in het dialoogvenster Info. Het
dialoogvenster Info is beschikbaar in Systeeminstellingen.
Voor informatie over het upgraden van de software raadpleegt u "Software-upgrades" op pagina
143.
Voorwoord | NSO evo3 Gebruikershandleiding
5
Inhoud
11 Inleiding
11
Bediening voorpaneel
11 De Home pagina
12 Applicatiepagina's
14 Integratie van apparaten van derden
15 Functies ontgrendelen
15 Kaartlezer
16 USB-apparaten
16 Externe bedieningsunits
17 Basisbediening
17 Dialoogvenster Systeem regelingen
17 De unit in- en uitschakelen
17 De modus Standby
17 Displayverlichting
18 Het touchscreen vergrendelen
18 Draadloos
18 Instrumentenbalk
18 Bediening van touchscreen, toetsenbord en muis
18 Menu's
18 Pagina's en panelen
18 Favoriete paneel weergeven als pop-upvenster op een pagina
19 MOB-waypoint
19 Schermafdruk
20 Het systeem aanpassen
20 Wallpaper van de Home pagina aanpassen
20 Configureerbare WheelKey
20 De lange druk configureren
20 Paneelformaat aanpassen
21 Wachtwoordbeveiliging
21 Nieuwe favoriete pagina's toevoegen
22 Favoriete pagina's bewerken
22 Weergave van de instrumentenbalk instellen
23 Brug bediening
26 Kaarten
26 Het kaartpaneel
26 Kaartgegevens
27 Twee kaarttypen tonen
27 De kaart verschuiven
27 Kaartschaal
27 Vaartuigsymbool
27 Het vaartuig op het kaart paneel positioneren
28 Informatie over kaartitems weergeven
28 De cursor gebruiken op het kaartpaneel
29 Waypoints opslaan
29 Routes maken
30 Panelen voor het zoeken van objecten op de kaart
30 De functie Search and Rescue (SAR)
31 3D-kaarten
32 Kaart-overlay
32 Insight- en C-MAP-kaarten
36 Navionics-kaarten
39 Kaartinstellingen
6
Inhoud | NSO evo3 Gebruikershandleiding
42 Waypoints, routes en tracks
42
Waypoints
43 Routes
46 Tracks
47 Dialoogvensters Waypoints, routes, en Tracks
49 Navigeren
49 Navigatiepanelen
50 Navigeren naar cursorpositie
50 Een route navigeren
51 Navigeren met de stuurautomaat
51 Navigatie-instellingen
53 TripIntel
53 Huidige tripstatistieken
53 Trip automatisch opnemen
54 Opname van trip starten en stoppen
54 Langetermijnstatistieken
54 Ring met geschat brandstofbereik
54 Brandstofmeter
55 Getij-meter
55 Tripopnamen weergeven
57 Stuurautomaat
57 Veilige bediening met de stuurautomaat
57 De stuurautomaat activeren
57 Overschakelen van automodus naar handmatig sturen
57 Indicatie stuurautomaat op de pagina's
58 Het stuurautomaatpaneel
59 Stuurautomaatmodi
59 Standby-modus
59 NFU-besturing (Non-Follow-Up)
59 FU-besturing (Follow-Up)
59 Koes vasthouden
60 De modus Geen drift
60 De modus NAV
62 WIND-modus
62 Sturen met wendpatroon
65 De stuurautomaat gebruiken in een EVC-systeem
65 Gebruik van de NSO evo3 in een AP70-/AP80-systeem
68 Stuurautomaat instellen
72 Radar
72 Het radarpaneel
72 Dubbele radar
73 Radar-overlay
73 Operationele modi radar
74 Radarbereik
74 Gebruik van de cursor op een radar paneel
74 Waypoints opslaan
75 Radarsectoren leeglaten
75 Het radarbeeld aanpassen
77 Geavanceerde radaropties
78 Opties radar weergave
82 EBL/VRM-markering
82 Een bewakingszone rond uw vaartuig instellen
83 MARPA doelen
84 Radargegevens opnemen
Inhoud | NSO evo3 Gebruikershandleiding
7
84 Radarinstellingen
86
Echosounder
86 Het Echosounder-beeld
86 Meervoudige Echosounder
87 Het beeld zoomen
87 Gebruik van de cursor op het beeld
88 Historie weergeven
88 Het beeld instellen
89 Geavanceerde opties
90 Opname van loggegevens starten
91 Opname van loggegevens stoppen
91 De vastgelegde echogegevens weergeven
91 Opties echosounderweergave
93 Echosounder Settings
95 StructureScan
95 Het StructureScan beeld
95 Het StructureScan-beeld zoomen
96 Gebruik van de cursor op het paneel StructureScan
96 StructureScan-historie weergeven
97 Het StructureScan-beeld instellen
97 Geavanceerde instellingen StructureScan
99 StructureMap
99 Het StructureMap-beeld
99 Structuur overlay activeren
99 StructureMap bronnen
100 StructureMap tips
100 StructureScan-gegevens opnemen
100 StructureMaps gebruiken met topografische kaarten
101 Structuuropties
102 ForwardScan
102 Het ForwardScan-beeld
103 Het ForwardScan-beeld instellen
103 Weergaveopties ForwardScan
103 Voorl. koers verlenging
104 Installatie ForwardScan
107 Draadloze verbinding
107 Verbinding met een draadloze hotspot tot stand brengen en verbreken
107 GoFree Shop
107 GoFree Link
108 Logbestanden uploaden naar C-MAP Genesis
109 Draadloze instellingen
111 AIS
111 Symbolen AIS-doelen
111 Informatie over individuele AIS doelen bekijken
112 Een AIS-vaartuig oproepen
112 AIS SART
114 Vaartuigalarmen
114 Vaartuiginstellingen
117 Instrumentpanelen
117 Dashboards
117 Het Instrumentspaneel aanpassen
8
Inhoud | NSO evo3 Gebruikershandleiding
119 Audio
119
Activeren audio
119 Het audiosysteem bedienen
119 De audiocontroller
121 Het audio systeem instellen
122 Audioservers koppelen
123 Sirius-radio (alleen Noord-Amerika)
125 Weer
125 Windveren
125 Weerdetails weergeven
125 GRIB weer
127 SiriusXM weer
130 Weeralarmen
132 Video
132 Het videopaneel
132 Het videopaneel instellen
133 Bediening FLIR camera
135 Tijd plot
135 Het paneel Tij dplot
135 Data selecteren
136 Alarmen
136 Alarmsysteem
136 Type berichten
136 Enkelvoudige alarmen
136 Meervoudige alarmen
136 Een melding bevestigen
137 Alarminstellingen
138 Tools
138 Waypoints
138 Waterstanden
138 Alarmen
138 Vaartuigen
138 TripIntel
138 Zon, maan
138 Bestanden
139 Zoeken
139 GoFree Shop
140 Simulator
140 Demomodus
140 Simulator bronbestanden
140 Geavanceerde simulatorinstellingen
142 Onderhoud
142 Preventief onderhoud
142 Reinigen van de display-unit
142 Controleren van de connectoren
142 Registratie van NMEA-gegevens
143 Software-upgrades
144 Back-up maken van uw systeemgegevens
Inhoud | NSO evo3 Gebruikershandleiding
9
146 Bijlage
146
Bediening van het touchscreen
147 Overzicht toetsbediening
148 Het systeem bedienen met de muis
148 Statusbalkpictogrammen
10
Inhoud | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Inleiding
Bediening voorpaneel
B C
A
A Touchscreen
B Aan/uit-toets
• Ingedrukt houden: schakelt de unit in of uit
• Eenmaal kort indrukken: opent het dialoogvenster Systeem regelingen
• Herhaaldelijk kort indrukken: schakelt door vooraf ingestelde helderheidsniveaus
C WheelKey: een knop die de gebruiker kan instellen. Voor meer informatie
raadpleegt u "Configureerbare WheelKey" op pagina 20.
Standaardinstelling wanneer er geen stuurautomaat op het systeem is aangesloten
• Kort indrukken: schakelen tussen de panelen op het gesplitste scherm
• Lang indrukken: het actieve paneel op het gesplitste scherm maximaliseren
Standaardinstelling wanneer er een stuurautomaat op het systeem is aangesloten
• Kort indrukken: de stuurautomaatcontroller wordt geopend en de
stuurautomaat wordt in de standby-modus gezet
• Lang indrukken: schakelen tussen de panelen op het gesplitste scherm
De Home pagina
U kunt de Home pagina openen vanuit elk scherm door op de knop Home te drukken
linksboven in een paneel of op de knop PAGES op een externe bedieningsunit.
1
Inleiding | NSO evo3 Gebruikershandleiding
11
1 Applicaties
Selecteer een knop om de applicatie weer te geven als paneel op volledig
paginaformaat.
Houd een knop ingedrukt om vooraf geconfigureerde opties voor gesplitste
pagina's weer te geven voor de applicatie.
2 Knop Instellingen
Druk hierop om het dialoogvenster Instellingen te openen.
3 Tools
Selecteer een knop voor toegang tot dialoogvensters waar u een taak kunt
uitvoeren of waar u naar opgeslagen informatie kunt bladeren.
4 Favorieten
Selecteer een knop om de paneelcombinatie weer te geven.
Houd een favorietenknop ingedrukt om de bewerkingsmodus voor het
favorietenpaneel te openen.
5 Knop Sluiten
Druk hierop om de Home pagina te verlaten en terug te keren naar de vorige
actieve pagina.
6 Aan/uit-knop
Druk hierop om de unit uit te schakelen.
7 Knop Man overboord (MOB)
Selecteer deze knop om een waypoint Man overboord (MOB) op te slaan op de
huidige vaartuigpositie.
Applicatiepagina's
1 Applicatiepaneel
2 Instrumentenbalk
Navigatie- en sensorinformatie. De balk kan worden in- en uitgeschakeld en door
de gebruiker worden geconfigureerd.
3 Dialoogvenster Systeem regelingen
Snelle toegang tot de basisinstellingen van het systeem.
Druk kort op de aan/uit-knop of veeg van boven naar beneden over het scherm
om het dialoogvenster weer te geven.
4 Statusbalk
Weergave van tijd en datum, en de status van het systeem, functies en op de unit
aangesloten items. Zie "Statusbalkpictogrammen" op pagina 148.
5 Dialoogvenster
Informatie voor of invoer van de gebruiker.
6 Bedieningsbalk
Selecteer een functietoets om de bediening ervan weer te geven.
7 Alarmbericht
Wordt weergegeven als zich gevaarlijke situaties of systeemfouten voordoen.
12
Inleiding | NSO evo3 Gebruikershandleiding
8 Menu
Specifieke paneelmenu's.
Open het menu door op de paneelknop MENU te drukken of op de MENU-knop
van een externe bedieningsunit te drukken.
Alle applicaties die met het systeem zijn verbonden worden weergegeven op panelen.
De applicatie kan worden weergegeven als een volledige pagina, of in combinatie met
andere panelen op meerdere paneelpagina's.
Alle applicatiepagina's zijn toegankelijk vanaf de Home pagina.
Gesplitste pagina's
Een pagina met meerdere panelen kan maximaal 6 panelen bevatten.
Paneelformaten in een pagina met meerdere panelen kunnen worden aangepast in het
dialoogvenster Systeem regelingen. Zie "Paneelformaat aanpassen" op pagina 20.
Om een panelmenu te gebruiken moet u het paneel eerst activeren. Selecteer een paneel
om het te activeren. Een actief paneel wordt aangeduid met een oranje rand Vervolgens
kunt u het menupictogram selecteren om het menu voor het actieve paneel weer te geven.
Hieronder staan voorbeelden van gesplitste pagina’s.
Pagina met 2 panelen Pagina met 3 panelen Pagina met 4 panelen
Gebruik van de cursor op een gesplitst scherm
Als u de cursor gebruikt op het sonar- of structuurbeeld op een gesplitst scherm met sonar/
structuur of sonar/kaart, wordt op het andere deel van het gesplitste scherm een
schaduwcursor weergegeven.
Vooraf geconfigureerde gesplitste pagina's
Elke applicatie met volledig beeld beschikt over diverse vooraf geconfigureerde gesplitste
pagina's, waarbij de geselecteerde applicatie wordt gecombineerd met elk van de andere
panelen.
Ú
Notitie: Het aantal vooraf geconfigureerde gesplitste pagina's kan niet worden
gewijzigd. De pagina's kunnen ook niet worden aangepast of verwijderd.
U krijgt toegang tot een vooraf geconfigureerde gesplitste pagina door de knop op het
hoofdpaneel ingedrukt te houden.
Favoriete pagina's
Alle vooraf ingestelde favoriete pagina's kunnen worden aangepast of verwijderd. U kunt ook
uw eigen favorieten aanmaken. U kunt in totaal 12 favoriete pagina's opgeven.
Ga voor meer informatie naar "Nieuwe favoriete pagina's toevoegen" op pagina 21.
Inleiding | NSO evo3 Gebruikershandleiding
13
Integratie van apparaten van derden
Apparaten die met het NMEA 2000-netwerk worden verbonden, worden automatisch
geïdentificeerd door het systeem. Als dat niet het geval is, kunt u deze functie inschakelen
onder geavanceerde opties in het dialoogvenster Systeeminstellingen.
U kunt een apparaat van derden bedienen via menu's en dialoogvensters, net zoals op de
ander panelen.
Deze handleiding geeft geen specifieke bedieningsinstructies voor apparaten van derden.
Raadpleeg de documentatie van het apparaat voor informatie over functies en
functionaliteit.
Integratie SmartCraft VesselView
Weergave van en interactie met SmartCraft gegevens kunnen op de unit worden
ingeschakeld als een compatibel Mercury Marine VesselView product of een VesselView Link
aanwezig is op het netwerk.
Als een apparaat beschikbaar is, verschijnt het Mercury pictogram op de Home pagina.
Mercury en Vaartuig regeling bedieningsknoppen zijn ook beschikbaar op de
bedieningsbalk. Als u de Mercury knop op de bedieningsbalk selecteert, worden de motor-
en vaartuiggegevens weergegeven. Als u de Vaartuig regeling knop selecteert, worden de
bedieningselementen voor VesselView weergegeven.
Wanneer de functies zijn ingeschakeld, wordt de gebruiker mogelijk gevraagd om informatie
over basisinstellingen op te geven.
Raadpleeg de VesselView handleiding of uw motorleverancier voor meer informatie over de
configuratie, de Mercury toepassingspagina, de weergegeven Mercury motor- en
vaartuiggegevens en de Vaartuig regeling controller.
Paneel Suzuki-motor
Als een Suzuki motoradapter beschikbaar is op het NMEA 2000 netwerk, wordt een
pictogram voor de Suzuki-motor toegevoegd op de startpagina. Er wordt ook een
pictogram toegevoegd aan de Pagina editor. U kunt aangeven of u het paneel Suzuki-motor
als paneel op volledig paginaformaat wilt zien of als deel van een pagina met meerdere
panelen.
De lay-out en inhoud van het motorpaneel zijn afhankelijk van het geselecteerde
paneelformaat. De digitale meters kunnen aangepast worden. Raadpleeg "Het paneel aanpassen"
op pagina 117.
Yamaha Motor integratie
Als een compatibele Yamaha gateway is verbonden met het NMEA 2000 netwerk, is een
Yamaha Motor pictogram toegevoegd aan de startpagina. Er wordt ook een pictogram
toegevoegd aan de Pagina editor. U kunt aangeven of u het Yamaha Motor paneel als paneel
op volledig paginaformaat wilt zien of als deel van een pagina met meerdere panelen. De
lay-out en inhoud van het motorpaneel zijn afhankelijk van het geselecteerde paneelformaat.
Als het Yamaha systeem Troll Control ondersteunt, is een Troll-knop toegevoegd aan de
bedieningsbalk. Selecteer deze knop om Troll Control in of uit te schakelen en de
trollingsnelheid te regelen.
Raadpleeg voor meer informatie over de configuratie, het Yamaha paneel, de weergegeven
gegevens en Troll Control de Yamaha handleiding of de motorleverancier.
Integratie FUSION-Link
De FUSION-Link-apparaten verschijnen als aanvullende bronnen wanneer de audiofunctie
wordt gebruikt. Er zijn geen aanvullende pictogrammen beschikbaar.
Ga naar "Audio" op pagina 119 voor meer informatie.
Integratie van FLIR camera
Als er een compatibele camera uit de FLIR M-serie beschikbaar is in het Ethernet-netwerk,
kunt u de video weergeven en de camera bedienen vanaf de NSO evo3.
14
Inleiding | NSO evo3 Gebruikershandleiding
De FLIR camera wordt bediend vanaf het videopaneel en op de Home pagina verschijnen
geen andere pictogrammen.
Zie "Video" op pagina 132 voor meer informatie.
Integratie BEP CZone
De unit kan worden geïntegreerd met het CZone-systeem van BEP waarmee een
gedistribueerd elektriciteitssysteem op uw vaartuig wordt beheerd en gecontroleerd.
Het CZone-pictogram is beschikbaar op het paneel Tools op de Home pagina wanneer een
CZone-systeem beschikbaar is op het netwerk.
Bij uw CZone-systeem wordt een afzonderlijke handleiding geleverd. Raadpleeg deze
documentatie en de installatiehandleiding van de unit voor het installeren en configureren
van het CZone-systeem.
CZone- dashboard
Als de CZone is geïnstalleerd en geconfigureerd, wordt een CZone-dashboard aan de
Instrumentspanelen toegevoegd.
Vaartuig-dashboard Navigatie-dashboard Vissers-dashboard CZone-dashboard
U schakelt tussen de dashboards van een paneel door de pijlsymbolen naar links en rechts te
selecteren, of door het dashboard in het menu te selecteren.
Een CZone-dashboard wijzigen
U kunt een CZone-dashboard aan uw wensen aanpassen door de gegevens voor elk van de
meters te wijzigen. Beschikbare bewerkingsopties zijn afhankelijk van het type meter en de
gegevensbronnen die op het systeem aangesloten zijn.
Raadpleeg voor meer informatie "Instrumentenpanelen" op pagina 117.
Functies ontgrendelen
Functies kunnen worden ontgrendeld door de functie-ontgrendelingscode in te voeren.
Ú
Notitie: De optie Functie ontgrendelen is alleen beschikbaar als uw unit een
vergrendelde functie ondersteunt.
Selecteer de optie Functie ontgrendelen in het dialoogvenster Instellingen en selecteer
vervolgens de functie die u wilt ontgrendelen. Volg de instructies voor het aanschaffen en
invoeren van de functie-ontgrendelingscode.
Nadat een functie-ontgrendelingscode is ingevoerd in de unit, is de functie beschikbaar voor
gebruik.
Kaartlezer
Een geheugenkaart kan worden gebruikt voor gedetailleerde gegevens, software-updates,
overdracht van gebruikersgegevens en back-ups van het systeem.
Ú
Notitie: Zorg dat u geen bestanden downloadt, overdraagt of kopieert naar een kaart
met cartografische producten. Dat kan de cartografische informatie op de kaart
beschadigen.
Als de kaartlezer een beschermingsklepje heeft, moet dit direct na het insteken of
verwijderen van een kaart altijd goed worden afgesloten om binnendringen van water te
voorkomen.
Inleiding | NSO evo3 Gebruikershandleiding
15
USB-apparaten
De USB-poorten kunnen worden gebruikt voor het aansluiten van een toetsenbord, muis of
opslagapparaat voor software-updates, overdracht van gebruikersgegevens en systeemback-
ups. De USB-apparaten dienen standaard pc-compatibele hardware te zijn.
Ú
Notitie: USB-kabels mogen niet langer zijn dan 5 m bij gebruik van gewone kabels.
Kabels met een lengte van meer dan 5 m kunnen mogelijk zijn als een actieve USB-kabel
wordt gebruikt.
Externe bedieningsunits
U kunt een externe bedieningsunit verbinden met het netwerk en de unit op afstand
bedienen. Om te zien welke externe bedieningsunits gebruikt kunnen worden, raadpleegt u
de webpagina van het product op:
www.simrad-yachting.com.
De externe bedieningsunit wordt geleverd met een afzonderlijke handleiding.
16
Inleiding | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Basisbediening
Dialoogvenster Systeem regelingen
Het dialoogvenster Systeem regelingen biedt snelle toegang tot basisinstellingen van het
systeem.
Open het dialoogvenster door kort op de aan/uit-knop te drukken.
Welke pictogrammen in het dialoogvenster worden weergegeven hangt af van de
operationele modus en de aangesloten apparatuur.
Functies activeren
De unit in- en uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld door op de aan/uit-knop te drukken.
Houd de Aan/uit-knop ingedrukt om de unit uit te schakelen
Als de Aan/uit-knop wordt losgelaten voordat de apparatuur is uitgeschakeld, wordt de
uitschakeling geannuleerd.
Voor de eerste keer opstarten
Wanneer de apparaat de eerste keer wordt opgestart, of na het herstellen van de
fabrieksinstellingen, worden verschillende dialoogvensters op de unit weergegeven. Volg de
aanwijzingen in de dialoogvensters om de basisinstellingen in te voeren.
In het dialoogvenster Systeem regelingen kunt u verdere instellingen invoeren en
instellingen later wijzigen.
De modus Standby
In de standby-modus wordt het achtergrondlicht voor het touchscreen en de toetsen
uitgeschakeld om energie te besparen. Het systeem blijft op de achtergrond actief.
U kunt de standby-modus selecteren in het dialoogvenster Systeem regelingen.
Schakel vanuit de standby-modus naar normale werking door de Aan/uit-knop kort in te
drukken.
Displayverlichting
Helderheid
U kunt de vooraf ingestelde verlichtingsniveaus doorlopen door telkens kort op de Aan/uit-
knop te drukken.
Nachtmodus
De optie Nachtmodus zorgt voor een optimaal kleurpalet en achtergrondverlichting in
omstandigheden met weinig licht.
2
Basisbediening | NSO evo3 Gebruikershandleiding
17
Het touchscreen vergrendelen
U kunt een touchscreen tijdelijk vergrendelen om te voorkomen dat het per ongeluk wordt
bediend.
U vergrendelt het touchscreen in het dialoogvenster Systeem regelingen.
Als de aanraakvergrendeling actief is, kunt u de unit nog wel via de toetsen of de externe
bedieningsunit bedienen.
U heft de vergrendeling op door op de Aan/uit-knop op de unit of de externe
bedieningsunit te drukken.
Draadloos
Biedt opties voor draadloze verbinding, afhankelijk van de status van het draadloze netwerk.
U kunt bijvoorbeeld verbinding maken met een hotspot of er een toegangspunt van maken.
Voor uitleg van de opties raadpleegt u "Draadloze verbinding" op pagina 107.
Instrumentenbalk
Hiermee schakelt u de instrumentenbalk in/uit voor alleen de huidige pagina.
Bediening van touchscreen, toetsenbord en muis
Raadpleeg "Bijlage" op pagina 146 voor meer informatie over het bedienen van touchscreen,
toetsenbord en muis.
Menu's
Om een paginamenu weer te geven:
• Selecteer de Menu-knop
Om terug te keren naar het vorige menuniveau:
• Selecteer de menuoptie Terug
Om een paginamenu te verbergen:
• Tik op het scherm buiten het menugebied
Pagina's en panelen
Pagina's worden geselecteerd op de startpagina.
Panelen op volledige pagina:
• Selecteer de relevante applicatieknop
Favoriete pagina's:
• Selecteer de relevante favorietenknop
Voorgedefinieerde gesplitste pagina’s:
• Houd het betreffende applicatiepictogram ingedrukt
Op een pagina met meerdere panelen kan er slechts een paneel tegelijk actief zijn. Het
actieve paneel heeft een rand. U hebt alleen toegang tot het paginamenu van het actieve
paneel.
Om het actieve paneel op een pagina met meerdere panelen te selecteren:
• Tik op het paneel
• Druk de toetsen Ctrl + D op een toetsenbord in
• Druk op de Win toets op een externe bedieningsunit
Favoriete paneel weergeven als pop-upvenster op een
pagina
Het favoriete paneel kan worden weergegeven op elke pagina.
Om het favoriete paneel weer te geven:
18
Basisbediening | NSO evo3 Gebruikershandleiding
• Houd de knop Home ingedrukt
• Houdt de knop Pagina’s op een externe bedieningsunit ingedrukt
• Druk op de Ctrl-toets en ; op een toetsenpaneel
MOB-waypoint
In een noodsituatie kunt u een Man Overboord (MOB)-waypoint opslaan op de huidige
positie van het vaartuig.
Om een MOB-waypoint te maken:
• Selecteer de knop MOB op de Home pagina
• Druk op de knop MOB op een externe bedieningsunit
• Houd op een toetsenpaneel de toets F12 ingedrukt
Als u de MOB-functie activeert, wordt automatisch één van de volgende acties uitgevoerd:
• Op de positie van het vaartuig wordt een MOB-waypoint geplaatst
• Het display schakelt over naar een ingezoomd kaartpaneel, gecentreerd op de positie van
het vaartuig
• Het systeem geeft informatie over terugnavigeren naar het MOB-waypoint
Er kunnen meerdere MOB-waypoints worden gemaakt. Het vaartuig blijft navigatie-
informatie terug naar het initiële MOB-waypoint tonen. De navigatie naar daaropvolgende
MOB-waypoints dient handmatig plaats te vinden.
Het systeem blijft navigatiegegevens naar het MOB-waypoint weergeven totdat de navigatie
in het menu wordt geannuleerd.
U kunt een MOB-waypoint uit het menu verwijderen als het is geactiveerd.
Schermafdruk
In het dialoogvenster Systeem regelingen kunt u de optie Schermafdruk in- of uitschakelen..
Het maken van een schermafdruk:
• Tik op de statusbalk of de dialoogvenstertitel
Basisbediening | NSO evo3 Gebruikershandleiding
19
Het systeem aanpassen
Wallpaper van de Home pagina aanpassen
U kunt de wallpaper van de Home pagina aanpassen. U kunt een foto uit het systeem
selecteren of uw eigen foto in .jpg- of .png-indeling gebruiken.
De beelden kunnen zich op elke gewenste locatie bevinden die zichtbaar is in de
bestandsbrowser. Als u een foto kiest als wallpaper, wordt deze automatische gekopieerd
naar de map Wallpaper.
Configureerbare WheelKey
Configureert de werking van de WheelKey aan de voorkant van de unit.
Als u de Wheelkey wilt configureren, drukt u op Instellen WheelKey in het dialoogvenster
Systeem regelingen.
De lange druk configureren
In het dialoogvenster Geavanceerde instellingen kunt u instellen of met een lange druk
op het paneel het menu wordt geopend of de cursorondersteuning op het paneel wordt
getoond.
Paneelformaat aanpassen
U kunt het paneelformaat voor een actieve gesplitste pagina wijzigen. Het paneelformaat
kan zowel voor favoriete pagina's als voor vooraf gedefinieerde gesplitste pagina's aangepast
worden.
1. Activeer het dialoogvenster Systeem regelingen
2. Selecteer de aanpassingsoptie voor gesplitste pagina's in het dialoogvenster
3. Stel de paneelgrootte in door het aanpassingspictogram te selecteren en te verplaatsen
naar de gewenste positie. De richting waarin het aanpassingspictogram kan worden
verplaatst, hangt af van de lay-out.
4. Gebruik de menuopties om uw wijzigingen op te slaan of te annuleren.
3
20
Het systeem aanpassen | NSO evo3 Gebruikershandleiding
De wijzigingen worden opgeslagen voor de actieve favoriete of gesplitste pagina.
Wachtwoordbeveiliging
U kunt een pincode instellen om ongeoorloofde toegang tot uw systeeminstellingen te
voorkomen.
Notitie: We raden aan de pincode (wachtwoord) te noteren en op een veilige plaats te
bewaren voor het geval u deze in de toekomst nodig hebt.
Als u wachtwoordbeveiliging instelt, moet de pincode worden ingevoerd wanneer een van
de volgende opties wordt geselecteerd. Als de juiste pincode is ingevoerd, zijn deze allemaal
toegankelijk zonder de pincode opnieuw te hoeven invoeren.
• Instellingen, geactiveerd op het paneel Tools of het dialoogvenster Systeem regelingen
• Alarmen, geactiveerd op het paneel Tools
• Bestanden, geactiveerd op het paneel Tools
• GoFree Shop, geactiveerd op het paneel Tools
• Instellingen, geactiveerd in het menu Kaart in Kaartopties
U kunt wachtwoordbeveiliging instellen en verwijderen in het dialoogvenster
Systeeminstellingen.
Nieuwe favoriete pagina's toevoegen
1. Selecteer het pictogram Nieuw op het favorietenpaneel op de Home pagina om het
dialoogvenster Pagina editor te openen
2. Selecteer de paginapictogrammen die u aan een nieuwe pagina wilt toevoegen:
-
Aanraakbediening: sleep paginapictogrammen en zet ze neer
- Knopbediening: gebruik de pijltoetsen om een paginapictogram te selecteren en
bevestig uw selectie vervolgens door op de knop Enter te drukken
3. (Optioneel) Paneelindeling wijzigen (alleen mogelijk bij 2 of meer panelen)
4. Sla de pagina-layout op.
Het systeem toont de nieuwe favoriete pagina en de nieuwe pagina wordt toegevoegd aan
de lijst met favoriete pagina's op de Home pagina.
Het systeem aanpassen | NSO evo3 Gebruikershandleiding
21
Favoriete pagina's bewerken
1. Selecteer het pictogram Wijzigen in het paneel Favorieten:
-
Selecteer het pictogram X op een pictogram onder Favorieten om de pagina te
verwijderen
- Selecteer het toolpictogram op een van de pictogrammen onder Favorieten om het
dialoogvenster Pagina editor weer te geven
2. Panelen toevoegen of verwijderen In het dialoogvenster Pagina editor
3. Sla uw wijzigingen op of doe ze weg om de modus Favorieten bewerken te verlaten.
Weergave van de instrumentenbalk instellen
Gegevensbronnen die met het systeem zijn verbonden, kunnen in de instrumentenbalk
worden weergegeven.
U kunt de instrumentenbalk configureren voor weergave van een of twee balken. Als u de
weergave van twee balken opgeeft, kunt u instellen dat de balken automatisch worden
afgewisseld. U kunt opgeven welke informatie in de instrumentenbalken getoond wordt.
Gebruik het menu om een vooraf gedefinieerde activiteit voor een of beide balken te
selecteren. Als u een activiteitenbalk selecteert, worden vooraf gedefinieerde
instrumentmeters getoond op de instrumentenbalk.
U kunt de instrumentenbalk uitzetten in het dialoogvenster Systeem regelingen.
Ú
Notitie: Hiermee schakelt u alleen de instrumentenbalk voor de huidige pagina uit.
De instrumentenbalk in-/uitschakelen
1. Activeer het dialoogvenster Systeem regelingen
2. Schakel het pictogram van de instrumentenbalk in/uit om de balk aan/uit te zetten.
Een vooraf gedefinieerde activiteitenbalk selecteren
1. Activeer de instrumentenbalk door:
- Aanraakbediening: tik op de instrumentenbalk
- Externe bedieningsunit: druk op de WIN-knop totdat de instrumentenbalk actief is
2. Selecteer de knop MENU om het menu te openen
3. Selecteer Balk 1 of Balk 2 en vervolgens een vooraf gedefinieerde activiteitenbalk.
In de instrumentenbalk worden vooraf gedefinieerde meters getoond. U kunt een meter in
de instrumentenbalk van een activiteit wijzigen. Raadpleeg De inhoud van de
instrumentenbalk wijzigen hieronder.
De inhoud van de instrumentenbalk wijzigen
1. Activeer de instrumentenbalk door:
- Aanraakbediening: tik op de instrumentenbalk
- Externe bedieningsunit: houd de WIN-knop ingedrukt totdat de instrumentenbalk
actief is
2. Selecteer de MENU-knop om het menu te openen
22
Het systeem aanpassen | NSO evo3 Gebruikershandleiding
3. Wanneer u een instrumentmeter wilt wijzigen, selecteert u eerst Wijzigen en vervolgens
de meter die u wilt wijzigen
4. Selecteer de inhoud die u wilt weergeven in het dialoogvenster Kies gegevens
5. Selecteer Menu en vervolgens Wijzigen beëindigen om uw wijzigingen op te slaan.
Brandstofzuinigheidsmeter
U kunt de brandstofzuinigheidsmeter weergeven in de instrumentenbalk op
applicatiepagina's (Kaart, Radar, Echo, Nav, enzovoort). Selecteer de vooraf gedefinieerde
Brandstofactiviteitbalk, of wijzig de meterbron naar Brandstofzuinigheid. Ga naar "Instellen van de
instrumentenbalk" op pagina 22 om de meterbron te wijzigen.
1 Digitaal aflezen van het huidige verbruik
2 Eenheden waarin brandstofzuinigheid wordt gemeten
3 100% efficiëntie, dit komt neer op het 'nominale verbruik'
4 120% efficiëntie
5 Gemiddelde brandstofzuinigheid
6 Verbruik op dit moment
7 Huidig brandstofniveau
De brandstofzuinigheidsmeter laat het huidige en het historisch gemiddelde
brandstofverbruik zien. Het begin van de groene zone stelt de ‘nominale
brandstofzuinigheid’ voor, en er is nog een extra gebied van 20% zichtbaar. Hierin wordt uw
brandstofefficiëntie weergegeven als deze hoger dan nominaal is.
Hoe efficiënter uw brandstofverbruik, hoe verder de buitenste blauwe ring opschuift in de
richting van het groene deel van de schaal. Wanneer u met uw vaartuig nominale efficiëntie
bereikt, bevindt u zich in de groene zone. Als het u lukt om een hogere efficiëntie te bereiken
dan uw nominale efficiëntie, dan bevindt u zich ergens in het bovenste deel van de groene
zone.
De nominale brandstofzuinigheid kan worden ingevoerd in het dialoogvenster
Vaartuiginstellingen dat toegankelijk is vanuit het dialoogvenster Brandstofinstellingen.
U kunt uw gemiddelde brandstofzuinigheid resetten met de knop Reset brandstofzuinigheid
in het dialoogvenster Brandstofinstellingen. Wanneer u deze instelling reset begint het
systeem opnieuw met het berekenen van het gemiddelde.
De eenheden voor de brandstofzuinigheidsmeter kunt u instellen in het veld Zuinigheid in
het dialoogvenster Eenheden.
Brug bediening
De functie Brug bediening biedt de mogelijkheid te bepalen welke pagina's op meerdere
displays tegelijkertijd worden weergegeven. Deze functie wordt gebruikt op vaartuigen met
meerdere displays op dezelfde plaats gemonteerd, om snel te configureren welke informatie
wordt weergegeven.
Het systeem aanpassen | NSO evo3 Gebruikershandleiding
23
Er kunnen maximaal vier verschillende bruggen in uw systeem aanwezig zijn en maximaal
vier displays in één brug gegroepeerd. Elke display kan maar voor één brug worden
geconfigureerd.
Als de displays in een brug zijn opgenomen, kunt u twaalf pagina configuraties configureren
(voorinstellingen) voor elke brug.
Displays toevoegen aan een brug
Ú
Notitie: Alle displays moeten ingeschakeld zijn om beschikbaar te zijn voor
brugconfiguratie.
1. Open het dialoogvenster Brug configuratie
2. Selecteer of u een nieuwe brug wilt configureren of een bestaande wilt bewerken
-
De Brug configuratie voor de geselecteerde brug wordt weergegeven, met alle
displays die nog niet zijn toegewezen aan een brug
3. Selecteer het display dat u wilt toevoegen aan de brug
- Rangschik de displays van links naar rechts in dezelfde fysieke opstelling als de displays
op uw huidige brug/dashboard/roer
4. Wijzig de naam van de brug, indien gewenst
5. Sla de configuratie op
Brug bediening wordt weergegeven op de Home pagina van alle units die voor een brug
zijn geconfigureerd.
De vooraf ingestelde pagina's voor displays in een brug configureren
1. Activeer het paneel Brug bediening door Brug bediening op de Home pagina omlaag
te vegen
2. Selecteer het pictogram Toevoegen om een nieuwe brugpagina toe te voegen. Selecteer
het pictogram Wijzigen om een bestaande pagina te bewerken.
3. Selecteer het display waarvoor u de vooraf ingestelde pagina wilt definiëren
-
De pagina-indeling voor het geselecteerde display wordt opgehaald vanaf het netwerk
en bevat de belangrijkste functies en de geconfigureerde favoriete pagina's
4. Selecteer de voorkeurspagina
- Selecteer de lege pagina als u niet wilt dat het display wordt toegevoegd aan de
geselecteerde Brugvoorinstellingen
5. Herhaal stap 3 en 4 tot er een pagina is geconfigureerd voor alle displays in alle
Brugvoorinstellingen
6. Selecteer het pictogram Bewerken om de modus Toevoegen of Wijzigen te verlaten en
uw configuratie op te slaan
24
Het systeem aanpassen | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Brugvoorinstellingen selecteren
U kunt een overzicht van beschikbare Brugvoorinstellingen weergeven door omlaag te
vegen in Brug bediening op de Home pagina.
Wanneer u een van de vooraf ingestelde configuraties selecteert, schakelen alle apparaten in
die brug over naar de vooraf geconfigureerde pagina's.
Het systeem aanpassen | NSO evo3 Gebruikershandleiding
25
Kaarten
De kaartfunctie toont de positie van uw vaartuig relatief ten opzichte van land en andere
kaartobjecten. Op het kaartpaneel kunt u routes plannen en navigeren, waypoints plaatsen
en AIS-doelen weergeven.
Het kaartpaneel
1 Waypoint*
2 Vaartuig met verlengingslijn (verlengingslijn is optioneel)
3 Route*
4 Noordindicator
5 Rasterlijnen*
6 Afstandsringen*
7 Track*
8 Kaartschaal
9 Interval bereikringen (wordt alleen getoond als Bereikringen is ingeschakeld)
* Optionele kaartitems. U kunt de optionele kaartitems individueel in-/uitschakelen in het
dialoogvenster Kaartinstellingen.
Kaartgegevens
Het systeem wordt geleverd met verschillende vooraf geladen kaarten, afhankelijk van de
regio.
Alle units ondersteunen Insight en C-Map kaarten, zoals C-Map Genesis. Het systeem
ondersteunt ook kaarten van Navionics en kaarten van verschillende andere leveranciers in
de AT5-indeling. Voor een uitgebreide selectie beschikbare kaarten gaat u naar
www.gofreeshop.com, www.c-map.com of www.navionics.com.
Ú
Notitie: In deze handleiding worden alle mogelijke menu-opties beschreven. Deze
opties hangen af van de kaart die u gebruikt.
Kaarten die op een elektronische kaart staan, worden gedeeld via het Ethernet-netwerk. Er is
dus meer een elektronische kaart per vaartuig nodig.
Ú
Notitie: Als de elektronische kaart wordt verwijderd, schakelt het systeem niet
automatisch over naar vooraf geladen kaarten. Een kaart met lage resolutie wordt
weergegeven tot u de elektronische kaart terugplaatst of handmatig terugschakelt naar
de vooraf geladen kaarten.
4
26
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Twee kaarttypen tonen
Als u over verschillende kaarttypen beschikt (vooraf geladen, in de kaartsleuf of op het
Ethernet-netwerk), kunt u twee verschillende kaarttypen tegelijk weergeven op een pagina
met twee kaartpanelen.
U kunt een paneel met twee kaarten selecteren door de applicatieknop Kaart op de Home
pagina ingedrukt te houden, of door een favoriete pagina aan te maken met twee
kaartpanelen.
Kaarttype selecteren
U kunt het kaarttype op het kaartpaneel opgeven door een van de beschikbaar kaarttypen te
selecteren in de menuoptie Kaart bron.
Als u een paneel met meerdere kaarten hebt, wordt het kaarttype individueel ingesteld voor
elk kaartpaneel. Activeer een van de kaartpanelen en selecteer vervolgens een van de
beschikbare kaarttypen in de menu-optie Kaart bron. Herhaal het proces voor het tweede
kaartpaneel en selecteer een ander kaarttype voor dit paneel.
Als u over identieke kaarten beschikt (ingebouwd, in de kaartsleuf of op het Ethernet-
netwerk), selecteert het systeem automatisch de kaart met de meeste kaartdetails voor uw
getoonde regio.
De kaart verschuiven
U kunt de kaart in alle richtingen verschuiven door:
• Aanraken: sleep met uw vinger over het scherm
• Bediening via knoppen: met de pijlknoppen verplaatst u de cursor in de gewenste richting
naar de rand van het kaartpaneel.
Selecteer de menu-optie Cursor verwijderen of druk op de X-knop om de cursor en het
cursorvenster van het paneel te verwijderen. Hiermee centreert u ook de kaart op de
vaartuigpositie.
Kaartschaal
U kunt in- en uitzoomen op de kaart met behulp van de pictogrammen op het zoompaneel,
de draaiknop of door 2 vingers samen te knijpen (uitzoomen) en te spreiden (inzoomen).
Rechtsonder op het kaartpaneel worden bereikschalen en bereikringen getoond (indien
ingeschakeld).
Vaartuigsymbool
Als het systeem over een geldige GPS-positievergrendeling beschikt, geeft het
vaartuigsymbool de vaartuigpositie aan. Als er geen GPS-positie beschikbaar is, staat er een
vraagteken in het vaartuigsymbool.
Het vaartuig op het kaart paneel positioneren
Kaartoriëntatie
U kunt opgeven hoe de kaart wordt geroteerd in het paneel. Het kaartoriëntatiesymbool in
de rechterbovenhoek van het paneel geeft het noorden aan.
Noord boven Vaarrichting boven
Koers boven
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
27
Noord boven
Toont de kaart met het noorden naar boven.
Vaarrichting boven
Toont de kaart met de vaarrichting van het vaartuigna arboven. Vaarrichtingsinformatie
wordt ontvangen van een kompas. Als er geen vaarrichting beschikbaar is, wordt de COG
van de GPS gebruikt.
Koers boven
De kaartrichting hangt af van of u al dan niet navigeert:
• als u navigeert, is de gewenste koerslijn naar boven gericht
• als u niet navigeert, is de richting waarin het vaartuig vaart (COG) naar boven gericht
Vooruit kijken
Verplaatst het vaartuigpictogram op het paneel om uw zicht vóór het vaartuig te
maximaliseren.
Informatie over kaartitems weergeven
Wanneer u een kaartitem, waypoint, route of doel selecteert, wordt de basisinformatie voor
het geselecteerde item getoond. Selecteer het pop-upvenster van het kaartitem om alle
beschikbare informatie voor dat item weer te geven. U kunt het dialoogvenster met
gedetailleerde informatie ook vanuit het menu openen.
Ú
Notitie: Als u geschikte C-MAP kaarten bekijkt op uw systeem kunt u objecten op zee
selecteren en informatie over diensten en multimedia (foto's) weergeven die
beschikbaar zijn voor de locatie van het object.
Ú
Notitie: Pop-upinformatie moet ingeschakeld zijn in de kaartinstellingen om de
basisinformatie van een item te kunnen bekijken.
De cursor gebruiken op het kaartpaneel
De cursor wordt niet standaard getoond op het kaartpaneel.
Als u de cursor activeert, verschijnt een venster met de cursorpositie. Als de cursor actief is,
pant of roteert de kaart niet om het vaartuig te volgen.
Selecteer de menu-optie Cursor wissen om de cursor en het cursorvenster van het paneel
te verwijderen. Hiermee centreert u ook de kaart op de vaartuigpositie.
Selecteer de menu-optie Cursor herstellen om de cursor op de vorige locatie weer te
geven. De opties Cursor wissen en Cursor herstellen zijn handige functies om te wisselen
tussen de huidige locatie van het vaartuig en de cursorpositie.
Ga naar cursor
U kunt naar een geselecteerde positie op het beeld navigeren, door de cursor op het paneel
te plaatsen en vervolgens de optie Ga naar cursor in het menu te selecteren.
28
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
De cursorondersteuningsfunctie
Ú
Notitie: Cursorondersteuning is beschikbaar wanneer deze functie is ingeschakeld. Zie
"De lange druk configureren" op pagina 20.
Met de cursorondersteuningsfunctie kunt u de cursor nauwkeurig gebruiken en plaatsen
zonder gegevens met uw vinger te bedekken.
Activeer de cursor op het paneel en houd uw vinger vervolgens ingedrukt op het scherm om
het cursorsymbool te veranderen in een selectiecirkel, die boven uw vinger verschijnt.
Sleep de selectiecirkel zonder uw vinger van het scherm te halen naar de gewenste positie.
Als u uw vinger van het scherm haalt, keert de cursor terug naar de gewone cursorfunctie.
Afstand meten
De cursor kan worden gebruikt voor het meten van de afstand tussen uw vaartuig en een
geselecteerde positie, of tussen 2 punten op het kaartpaneel.
1. Plaats de cursor op het punt van waaraf u de afstand wilt meten. Start de meetfunctie in
het menu
-
De meetsymbolen verschijnen met een lijn die loopt van het midden van het vaartuig
naar de cursorpositie. De afstand wordt getoond in het cursorinformatievenster.
2. Zolang de meetfunctie actief is, kunt u de meetpunten verplaatsen door de
pictogrammen te verslepen
Ú
Notitie: De vaarrichting wordt altijd gemeten
van het grijze pictogram naar het blauwe
pictogram.
U kunt de meetfunctie ook gebruiken zonder actieve cursor. Beide meetpictogrammen zijn
dan in eerste instantie op de positie van het vaartuig geplaatst. Het grijze pictogram volgt
het vaartuig als dat in beweging is, en het blauwe pictogram blijft op de positie die u hebt
opgegeven toen u de functie activeerde.
U beëindigt de meetfunctie door de optie Meten beëindigen te selecteren.
Waypoints opslaan
Gebruik de menuoptie Nieuw waypoint om een waypoint op het paneel op te slaan. Als de
cursor actief is, wordt het waypoint op de cursorpositie opgeslagen. Als de cursor niet actief
is, wordt het waypoint op de positie van uw vaartuig opgeslagen.
Routes maken
U kunt als volgt routes aanmaken op het kaartpaneel.
1. Plaats de cursor op het kaartpaneel
2. Selecteer Nieuw, gevolgd door Nieuwe route in het menu
3. Selecteer de positie voor het eerste routepunt:
- Op het touchscreen: tik op het kaartpaneel
- Toetsbediening: gebruik de pijltoets om de positie te selecteren, en bevestig de positie
door op de toets Enter te drukken
4. Plaats de overige routepunten
5. Sla de route op door de optie Opslaan te selecteren in het menu.
Ú
Notitie: Ga voor meer informatie naar "Waypoints, routes en tracks" op pagina 42.
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
29
Panelen voor het zoeken van objecten op de kaart
Hier kunt u in een kaartpaneel zoeken naar andere vaartuigen en verschillende items op de
kaart.
Activeer de cursor in het paneel om vanaf de cursorpositie te zoeken. Als de cursor niet actief
is, zoekt het systeem naar items vanaf de positie van het vaartuig.
Ú
Notitie: U hebt een abonnement op een SIRIUS-datapakket nodig om tankstations te
kunnen zoeken en er moet een AIS-ontvanger aangesloten zijn om vaartuigen te
kunnen zoeken.
De functie Search and Rescue (SAR)
De maritieme SAR-functie maakt een zoekpatroonroute op de kaart in de vorm van een
parallel lopende of voortglijdende zoeklijn.
U kunt de SAR-functie inschakelen met de optie Geavanceerde functies in het dialoogvenster
Systeem regelingen.
Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van een SAR-gebied op de kaart.
Het paarse gebied is het door u gedefinieerde gebied. Het licht oranje gearceerde gebied is
het gebied dat door het systeem wordt berekend.
Het zoekgebied instellen
Plaats de cursor op de kaart op de locatie van punt A. Gebruik vervolgens de menuoptie
Nieuw zoekpatroon om het zoekgebied in te stellen. Met deze optie wordt het
dialoogvenster SAR wijzigen geopend.
30
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Definieer de vier hoeken van het zoekgebied door hoekcoördinaten in te voeren.
De volgende instellingen moeten worden gedefinieerd:
• Trackbreedte regelt hoeveel ruimte er is tussen parallelle routedelen (de langste
routedelen).
• Aantal vaartuigen bepaalt hoeveel SAR routes worden gegenereerd. Een SAR route
wordt gemaakt voor elk vaartuig. Het eerste vaartuig heeft een rode route en de andere
een gestippelde zwarte route. De ruimte tussen elk vaartuig is de trackruimte-afstand.
• Richting kan parallel of kruipend zijn. Bij parallelle richting volgt de route de zijde met de
langste lengte. Bij kruipende richting wordt daarentegen de zijde met de kortste lengte
gevolgd.
• Starthoek (SP) wordt bepaald door te kiezen vanuit welke hoek u wilt starten.
Het systeem berekent het aantal routedelen en de afstanden daarvan. Het berekent ook de
startpositie (SP), namelijk de halve trackruimte-afstand vanaf de starthoek. Het startkoers
wordt berekend als de koers die parallel loopt aan de langste zijde van de zoekrechthoek
vanaf de startpositie.
De zoekparameters bewerken
Gebruik het dialoogvenster SAR wijzigen om zoekpatroonparameters te wijzigen.
U kunt ook de 4 hoeken van het zoekgebied wijzigen met behulp van de menuopties voor
instellen op cursor. Plaats de cursor op de kaart en selecteer de gewenste menuoptie voor
instellen op cursor.
Ú
Notitie: Met de optie Sluiten in het dialoogvenster SAR wijzigen kunt u de wijzigingen
opslaan en het dialoogvenster sluiten. De SAR wordt er niet door beëindigd.
Deelnemende schepen detecteren die buiten het zoekpatroon vallen
Schakel AIS targets en Radar overlay in om deelnemende schepen weer te geven die buiten
hun zoekpatroon vallen. Na detectie kunt u ze terugleiden naar de track.
De SAR-sessie beëindigen
Gebruik de menuoptie Zoekpatroon annuleren om het zoeken te stoppen.
Een SAR omzetten naar een route
Met de optie Converteren naar route kunt u de SAR een naam geven, bewerken en opslaan
in uw routebibliotheek.
3D-kaarten
De 3D-optie geeft een driedimensionale grafische weergave van land- en zeecontouren.
Ú
Notitie: Alle kaarttypen werken in de 3D-modus, maar zonder 3D-cartografie voor het
betreffende gebied lijkt de kaart vlak.
Als de optie voor 3D-kaarten is geselecteerd verschijnen de pictogrammen Pannen en
Draaien in het kaartpaneel.
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
31
De 3D-kaart verschuiven
U kunt de kaart in een willekeurige richting bewegen door het pictogram Pannen te
selecteren en in de gewenste richting te draaien.
De weergavehoek bepalen
U kunt de weergavehoek bepalen door het pictogram Roteren te selecteren en het
kaartpaneel vervolgens te pannen.
• Om de weergegeven richting te wijzigen, pant u horizontaal
• Om de kantelingshoek van de weergave te wijzigen, pant u verticaal
Ú
Notitie: Als op de vaartuigpositie gecentreerd is, kan alleen de kantelingshoek
aangepast worden. De weergaverichting wordt bepaald via de instelling Kaartoriëntatie.
Raadpleeg "Het vaartuig op het kaartpaneel positioneren" op pagina 27.
In- en uitzoomen op een 3D-kaart
U kunt in- en uitzoomen op een 3D-kaart met behulp van de pictogrammen op het
zoompaneel of:
• Afstandsbediening: met behulp van de toetsen IN en OUT
• Toetsenbord: met behulp van de toetsen + en -
Kaart-overlay
Gegevens over de Radar, Structuur, Warmte kaart, SonarChart Live (alleen Navionics-kaarten)
en het weer kunnen worden weergegeven als overlay op uw kaartpaneel.
Als u een overlay selecteert, wordt het kaartmenu uitgebreid met basisfuncties voor de
geselecteerde overlay.
Gedetailleerde informatie over de overlay-gegevens is te vinden in afzonderlijke
hoofdstukken in deze handleiding.
Warmte kaart overlay
Met de functie Warmte kaart overlay kunt u op de kaart een geschiedenis weergeven van
watertemperatuurkleuring. Een watertemperatuurbron is vereist om de
temperatuurgegevens voor de overlay te leveren (zoals een Echosounder transducer, een
NMEA 2000 watertemperatuursensor, etc.).
Het kleurbereik wordt automatisch aangepast op basis van de gemeten minimale en
maximale temperaturen.
Selecteer het kleurenpalet dat het systeem moet gebruiken voor de weergave van
watertemperaturen. Een legenda op het paneel geeft de kleuren aan die zijn gekoppeld aan
de gemeten temperaturen.
Gebruik de optie Transparantie om de transparantie van de overlay op de kaart in te stellen.
Gebruik de optie Historie verwijderen om alle warmte kaart gegevens te wissen die zijn
verzameld tot het moment waarop de optie wordt geselecteerd. Warmte kaart gegevens
worden automatisch verwijderd als de unit wordt uitgeschakeld.
Insight- en C-MAP-kaarten
Hieronder worden alle mogelijk menuopties van Insight- en C-MAP-kaarten beschreven. De
beschikbare functies en menuopties kunnen per gebruikte kaart verschillen. In dit hoofdstuk
ziet u de menu's van een Insight-kaart.
Ú
Notitie: Menu-opties die niet beschikbaar zijn voor de getoonde kaart worden in grijs
weergegeven. Rasterkaarten zijn bijvoorbeeld niet beschikbaar voor Insight, dus de
menu-optie Rasterkaarten is grijs wanneer een Insight-kaart wordt weergegeven.
Getijden en stromingen Insight en C-MAP
Het systeem kan getijden en stromingen van Insight en C-MAP weergeven. Met deze
informatie is het mogelijk om de tijd, het niveau, de richting en de kracht van stromingen en
32
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
getijden te bepalen. Dit is een belangrijk hulpmiddel bij de planning en navigatie van een
trip.
Bij een groter zoombereik worden de getijden en stromingen weergegeven als vierkante
pictogrammen met de letter T (Tides/getijden) of C (Current/stroming). Als u een van de
pictogrammen selecteert, wordt informatie over het getijde of de stroming getoond.
Dynamische gegevens over de stroming kunt u bekijken door te zoomen binnen een
zoombereik van 1 nautische mijl. Bij dat bereik veranderen de stromingspictogrammen in
geanimeerde dynamische pictogrammen die de snelheid en richting van de stroming laten
zien. Dynamische pictogrammen zijn zwart (meer dan 6 knopen), rood (meer dan 2 knopen
en minder of gelijk aan 6 knopen), geel (meer dan 1 knoop en minder of gelijk aan 2 knopen)
of groen (gelijk aan of minder dan 1 knoop), afhankelijk van de stroming op die locatie.
Als er geen stroming is (0 knopen) wordt dit weergegeven als een vierkant wit pictogram.
Statische stromings- en getijdenpictogrammen Dynamische stromingspictogrammen
Kaartopties voor Insight en C-MAP
Oriëntatie, Kijk vooruit, 3D en Kaartbron (eerder in dit hoofdstuk beschreven) komen veel
voor bij alle typen kaarten.
Presentatie
De kaarten kunnen in verschillende stijlen getoond worden.
Schaduwreliëf Geen contouren
Rasterkaarten
Hoge res. bathymetrie
Schaduwreliëf
Geeft de zeebodem in reliëf weer.
Geen contouren
Verwijdert de contourlijnen van de kaart.
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
33
Rasterkaarten
Wijzigt de weergave in die van een traditionele papieren kaart.
Rastertransparantie
Regelt de transparantie van rasterbeelden.
Hoge res. bathymetrie
Bepaalt of een hogere of lagere concentratie van contourlijnen wordt getoond.
Genesis Layer
De Genesis Layer geeft contouren in hoge resolutie weer die zijn bijgedragen door Genesis-
gebruikers en die de kwaliteitscontrole hebben doorstaan.
Deze optie schakelt de Genesis Layer in/uit op de kaartweergave.
Alleen beschikbaar als de C-MAP kaart Genesis Layer gegevens bevat.
Weergaveopties Insight en C-MAP
Kaart detail
• Volledig
Alle informatie die beschikbaar is voor de gebruikte kaart.
• Medium
Minimale informatie, voldoende voor navigatie.
• Laag
Basisniveau van informatie die niet verwijderd kan worden, en bevat informatie die in alle
geografische gebieden vereist is. Het is niet bedoeld als informatie die volstaat voor
veilige navigatie.
Categorieën Insight en C-MAP
Insight- en C-MAP-kaarten bevatten diverse categorieën en subcategorieën die u afzonderlijk
kunt in- en uitschakelen, afhankelijk van de informatie die u wilt zien.
Foto-overlay
Met deze optie kunt u satellietfoto's van een gebied als overlay weergeven op de kaart. De
beschikbaarheid van dergelijke foto's is beperkt tot bepaalde gebieden en kaartversies.
U kunt foto-overlays in 2D of 3D weergeven.
Geen foto-overlay Foto-overlay, alleen land Volledige foto-overlay
34
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Fototransparantie
Met deze optie stelt u de doorzichtigheid van de foto-overlay in. Met minimale transparantie
zijn de kaartdetails vrijwel verborgen door de foto.
Minimale transparantie Transparantie op 80
Dieptepalet
Regelt het dieptepalet dat op de kaart wordt gebruikt.
Papieren kaart
Hiermee wijzigt u de weergave van de kaart in die van een papieren kaart.
Veiligheidsdiepte
Insight- en C-MAP-kaarten maken gebruik van verschillende tinten blauw voor onderscheid
tussen ondiep water (lichtere tinten) en diep water (donkerder tinten). Na inschakeling van
Veiligheidsdiepte geeft u de gewenste limiet voor de veiligheidsdiepte op. De
Veiligheidsdiepte bepaalt de limiet waarbij diepten niet meer blauw worden weergegeven.
Dieptefilter
Filtert dieptewaarden uit die minder diep zijn dan de geselecteerde dieptefilterlimiet.
Arcering
Geeft verschillende delen van de zeebodem een andere kleurtint, afhankelijk van de gekozen
arceringscategorie.
Ú
Notitie: De arceringsopties Samenstelling en Begroeiing zijn niet van toepassing op C-
MAP-kaarten.
Diepte 1 en diepte 2
Vooraf ingestelde diepten die de verschillende diepten in verschillende kleuren arceren.
Aangepast
U kunt de dieptedrempel, kleur en ondoorzichtigheid (transparantie) van kleurarcering
aanpassen voor diepte 1 en diepte 2.
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
35
3D-vergroting
Deze grafische instellingen zijn alleen beschikbaar in de modus 3D. Overdrijving kan worden
toegepast op de getekende hoogte van heuvels op het land en op troggen in het water om
deze hoger of dieper te laten lijken.
Ú
Notitie: Deze optie wordt in grijs weergegeven als deze gegevens niet beschikbaar zijn
voor de geplaatste kaart.
Navionics-kaarten
Voor sommige Navionics-functies zijn de recentste gegevens van Navionics vereist. Voor
deze functies wordt een bericht weergegeven dat de functie niet beschikbaar is als niet de
juiste Navionics-kaart(en) of het juiste kaartgeheugen zijn geplaatst. Ga voor meer informatie
over de vereisten voor deze functies naar www.navionics.com.
U kunt ook een bericht ontvangen als u probeert een beschermde functie te gebruiken,
terwijl de Navionics mediakaart niet is geactiveerd. Neem contact op met Navionics om de
kaart te activeren.
Speciale kaartopties Navionics
Oriëntatie, Kijk vooruit, 3D en Kaartbron (eerder in dit hoofdstuk beschreven) komen veel
voor bij alle typen kaarten.
Community wijzigingen
Hiermee schakelt u de kaartlaag met de Navionics-wijzigingen in. Dit zijn
gebruikerswijzigingen of -informatie die door gebruikers zijn geüpload naar Navionics
Community en die op Navionics-kaarten beschikbaar gemaakt worden.
Raadpleeg voor meer informatie de Navionics-informatie bij uw kaart of ga naar de website
van Navionics: www.navionics.com.
SonarChart Live
SonarChart Live is een livefunctie waarbij het apparaat een overlay maakt van
dieptecontouren op basis van uw eigen sonargeluiden.
Druk in het Navionics-kaartmenu op Overlay en vervolgens op SonarChart Live om dit als
overlay op de kaart weer te geven.
Wanneer u SonarChart Live Overlay selecteert, wordt het menu uitgevouwen en worden de
opties van SonarChart Live weergegeven. Gebruik de optie om de transparantie en minimale
diepte in te stellen.
Transparantie
De SonarChart Live-overlay wordt weergegeven boven op andere kaartgegevens. Bij
minimale transparantie zijn de kaartgegevens volledig bedekt. Pas de transparantie aan zodat
de kaartdetails zichtbaar zijn.
Minimum diepte
Hiermee past u aan wat SonarChart Live beschouwt als veiligheidsdiepte. Dit is van invloed
op het kleurgebruik in het SonarChart Live-gebied. Wanneer het vaartuig de
veiligheidsdiepte nadert, verandert het SonarChart Live-gebied geleidelijk van eenvoudig
grijs/wit in rood.
SCL geschiedenis
Ú
Notitie: Als er geen actief Navionics kaartabonnement wordt gevonden, verandert de
menuoptie SonarChart Live in SCL geschiedenis.
Selecteer deze optie om eerder vastgelegde gegevens weer te geven op de kaart-overlay.
36
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Weergaveopties Navionics
Kaartarcering
Deze functie voegt terreininformatie toe aan de kaart.
Navionics dynamische pictogrammen voor getijden en stromingen
Getijden en stromingen worden met een meter en een pijl weergegeven in plaats van met
de ruitvormige pictogrammen die worden gebruikt voor statische informatie over getijden
en stromingen.
De gegevens over getijden en stromingen die beschikbaar zijn voor Navionics-kaarten zijn
gerelateerd aan een bepaalde datum en tijd. Het systeem maakt een animatie van de pijlen
en/of meters om de ontwikkeling van getijden en stromingen over een bepaalde
tijdsperiode te laten zien.
Dynamische getijdeninformatie Dynamische stromingsinformatie
De volgende pictogrammen en symbolen worden gebruikt:
Huidige snelheid
De lengte van de pijl is afhankelijk van de snelheid, en het symbool draait
mee met de richting van de stroming. De stromingssnelheid wordt in
het pictogram getoond. Het rode pictogram wordt gebruikt als de
huidige stromingssnelheid toeneemt, en het blauwe pictogram als deze
afneemt.
Hoogte getij
De meter heeft 8 labels en is ingesteld op absolute minimale of
maximale waarde van de geëvalueerde dag. De rode pijl geeft aan dat
het getij opkomt en de blauwe pijl dat het getij afgaat.
Ú
Notitie: Alle numerieke waarden worden getoond in de door de gebruiker ingestelde
maateenheid.
Eenvoudige weergave
Met deze functie vergroot u de weergave van kaartitems en tekst.
Ú
Notitie: Op de kaart kunt u niet zien of deze functie geactiveerd is.
Foto-overlay
Met deze optie kunt u satellietfoto's van een gebied als overlay weergeven op de kaart. De
beschikbaarheid van dergelijke foto's is beperkt tot bepaalde gebieden en kaartversies.
U kunt foto-overlays in 2D of 3D weergeven.
Geen foto-overlay Foto-overlay, alleen land Volledige foto-overlay
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
37
Fototransparantie
Met deze optie stelt u de doorzichtigheid van de foto-overlay in. Met minimale transparantie
zijn de kaartdetails vrijwel verborgen door de foto.
Minimale transparantie Maximale transparantie
SonarChart
Het systeem biedt ondersteuning voor de functie Navionics SonarChart.
SonarChart toont een bathymetrische kaart met contourdetails op hoge resolutie en
standaardnavigatiegegevens. Raadpleeg voor meer informatie www.navionics.com.
SC Density
Hiermee beheert u de dichtheid van de contouren in SonarChart en SonarChart Live.
Vis afstand
Selecteer het bereik van de diepten die Navionics met een andere kleur moet vullen.
Zo kunt u een bepaald dieptebereik markeren als u wilt vissen. Dit bereik is net zo
nauwkeurig als de gegevens op de onderliggende kaart. Dat betekent dat als de kaart een
interval van 5 meter heeft voor contourlijnen, ook de arcering wordt afgerond naar de
dichtstbijzijnde beschikbare contourlijn.
Geen dieptemarkering Bereik dieptemarkering: 6 tot 12 meter
Markering van ondiep water
Markeert gebieden met ondiep water.
Hiermee kunt u gebieden met ondiep water tussen 0 en de geselecteerde diepte (max. 10
meter) markeren.
Geen ondiep water gemarkeerd Markering van ondiep water: 0 m - 3 m
Instellingen Navionics-kaarten
38
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Gekleurde zeebodemgebieden
Wordt gebruikt om verschillende dieptegebieden in verschillende tinten blauw weer te
geven.
Presentatietype
Verschaft maritieme kaartinformatie zoals symbolen, kleuren van de navigatiekaart en
benamingen voor internationale of USA- presentatietypen.
Aantekening
Bepaalt welke gebiedsinformatie, zoals namen van locaties en aantekeningen over gebieden,
voor weergave beschikbaar is.
Kaartdetails
Geeft u verschillende niveaus van informatie met betrekking tot geografische lagen.
Veiligheidsdiepte
De Navionics-kaarten gebruiken verschillende schakeringen blauw om onderscheid te
maken tussen ondiep en diep water.
Veiligheidsdiepte, op basis van een geselecteerde limiet, wordt zonder blauwe schakeringen
getekend.
Ú
Notitie: De ingebouwde Navionics-database bevat gegevens tot een diepte van 20 m.
Daarna is alles wit.
Contourdiepte
Bepaalt welke contouren u op de kaart ziet, tot aan de geselecteerde dieptewaarde.
Rotsfilter
Hiermee wordt rotsherkenning beneden een bepaalde diepte verborgen op de kaart.
Zo kunt u kaarten opschonen in gebieden waar rotsen liggen op diepten ver onder de
diepgang van uw vaartuig.
Kaartinstellingen
Instellingen en weergaveopties die op de pagina Kaartinstellingen worden gekozen, gelden
voor alle kaartpanelen.
3D-bootselectie
Bepaalt welk pictogram wordt gebruikt op 3D-kaarten.
Bootinstellingen
De bootinstellingen worden gebruikt bij het berekenen van een automatische route. De
diepgang, breedte en hoogte van de boot moeten worden ingevoerd voor de functies Dock-
to-dock Autorouting en Easy Routing.
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
39
Ú
Notitie: Dock-to-doc Autorouting is niet beschikbaar op units die worden gebruikt in de
Amerikaanse territoriale wateren.
Bereikringen
De bereikringen kunnen worden gebruikt om de afstand weer te geven tussen uw vaartuig
en andere kaartobjecten.
De bereikschaal wordt automatisch door het systeem ingesteld zodat deze overeenkomt
met de kaartschaal.
Verlengingslijnen
Stelt de lengte van de verlengingslijnen in voor uw vaartuig en voor andere vaartuigen die
als AIS-doelen worden getoond.
A: Koers
B: Koers over de grond (COG)
De lengte van de verlengingslijnen wordt ingesteld als vaste afstand, of als de afstand die het
vaartuig binnen een geselecteerde tijd aflegt. Als voor een vaartuig geen opties worden
ingeschakeld, dan worden er geen verlengingslijnen getoond voor uw vaartuig.
De koers van uw vaartuig wordt gebaseerd op informatie van de actieve koerssensor, en de
COG wordt gebaseerd op informatie van de actieve GPS-sensor.
Voor andere vaartuigen worden de COG-gegevens opgenomen in de meldingen die worden
ontvangen van het AIS-systeem.
ForwardScan
Als u over ForwardScan beschikt en deze optie is geselecteerd, wordt de ForwardScan-
vaarrichtingsverlenging getoond op de kaart. Raadpleeg "Vaarrichtingsverlenging" op pagina 103.
SonarChart Live getijde correctie
Wanneer deze functie geselecteerd is, gebruikt de getijdecorrectie informatie van
getijdestations in de buurt (indien beschikbaar) om de diepte aan te passen die SonarChart
Live gebruikt wanneer de sonar wordt vastgelegd.
2D/3D-kaart synchroniseren
Koppelt de positie die op de ene kaart getoond wordt aan de positie op de andere kaart
wanneer een 2D- en 3D-kaart naast elkaar getoond worden.
Pop-upinformatie
Hiermee wordt bepaald of basisinformatie voor kaartitems wordt getoond als u dat item
selecteert.
Rasterlijnen
Schakelt de weergave van rasterlijnen voor lengte- en breedtegraad op de kaart in of uit.
40
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Waypoints, Routes, Tracks
Hiermee schakelt u de weergave van deze items op kaartpanelen in/uit. Hiermee opent u
ook de dialoogvensters Waypoints, Routes en Tracks waarmee u de items kunt beheren.
Kaarten | NSO evo3 Gebruikershandleiding
41
Waypoints, routes en tracks
Waypoints
Een waypoint is een door de gebruiker gegenereerde markering op een kaart, radarbeeld of
Echosounder-beeld. Elk waypoint heeft een exacte positie met lengte- en
breedtecoördinaten. Een waypoint dat op het Echosounder-beeld is gepositioneerd, heeft
naast positie-informatie ook een dieptewaarde. Waypoints worden gebruikt om posities te
markeren waarnaar u later mogelijk wilt terugkeren. Twee of meer waypoints kunnen ook
worden gecombineerd om een route te creëren.
Waypoints opslaan
Gebruik de menuoptie Nieuw waypoint om een waypoint op het paneel op te slaan. Als de
cursor actief is, wordt het waypoint op de cursorpositie opgeslagen. Als de cursor niet actief
is, wordt het waypoint op de positie van uw vaartuig opgeslagen.
Een waypoint verplaatsen
1. Selecteer de waypoint die u wilt verplaatsen. Het waypoint-pictogram wordt
uitgevouwen om aan te geven dat het actief is.
2. Activeer het menu en selecteer de waypoint in het menu
3. Selecteer de optie Verplaatsen
4. Selecteer de nieuwe positie van de waypoint
5. Druk op de Enter-knop of de draaiknop om de nieuwe positie te bevestigen.
De waypoint wordt nu automatisch opgeslagen op de nieuwe positie.
Waypoints wijzigen
U kunt alle informatie over een waypoint wijzigen in het dialoogvenster Waypoints
wijzigen .
U activeert dit dialoogvenster door het pop-upvenster van de waypoint te selecteren of
vanuit het menu als de waypoint geactiveerd is.
Dit dialoogvenster is ook toegankelijk vanuit het hulpprogramma voor Waypoints op de
Home pagina.
Een waypoint verwijderen
U kunt een waypoint verwijderen in het dialoogvenster Waypoint wijzigen, of door de
menu-optie Verwijderen te selecteren wanneer het waypoint is geactiveerd.
U kunt waypoints ook verwijderen met behulp van de tool Waypoints op de Home pagina.
U kunt MOB-waypoints op dezelfde manier verwijderen.
5
42
Waypoints, routes en tracks | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Waypoint alarminstellingen
U kunt voor elk individueel waypoint een alarmradius inestellen. U kunt het alarm instellen in
het dialoogvenster Waypoint wijzigen.
Ú
Notitie: De alarmradius voor het waypoint moet in het alarmdialoogvenster op ON
gezet worden om een alarm te activeren op het moment dat uw vaartuig binnen de
gedefinieerde radius komt. Raadpleeg voor meer informatie "Dialoogvenster Alarmen" op
pagina 137.
Routes
Een route bestaat uit een serie routepunten die worden ingevoerd in de volgorde waarin u
wilt navigeren.
Als u ee n route selecteert op het kaartpaneel, wordt de route groen, en wordt de naam van
de route getoond.
Het systeem biedt ondersteuning voor Navionics Autorouting en C-MAP Easy Routing. Deze
functie maakt automatisch suggesties voor routepunten tussen het eerste en het laatste
routepunt van een route of tussen geselecteerde routepunten in een complexe route. U kunt
de functie gebruiken om een nieuwe route aan te maken of om reeds bestaande routes te
wijzigen.
Een nieuwe route aanmaken op het kaartpaneel
1. Activeer de cursor op het kaartpaneel
2. Selecteer de optie Nieuwe route in het menu
3. Plaats het eerste waypoint op het kaartpaneel
4. Ga door met het plaatsen van nieuwe routepunten op het kaartpaneel totdat de route af
is
5. Sla de route op door de optie Opslaan te selecteren in het menu.
Een route bewerken in het kaartpaneel
1. Selecteer de route om deze te activeren
2. Selecteer de optie Route bewerken in het menu
3. Plaats het nieuwe routepunt op het kaartpaneel:
-
Als u het nieuwe routepunt binnen een etappe plaatst, dan wordt het nieuwe punt
toegevoegd aan de bestaande routepunten
- Als u het nieuwe routepunt buiten de route plaatst, dan wordt het nieuwe punt achter
het laatste punt in de route geplaatst
4. U kunt routepunten naar een nieuwe positie slepen
5. Sla de route op door Opslaan te kiezen in het menu.
Ú
Notitie: De opties in het menu zijn afhankelijk van de geselecteerde bewerkingsoptie.
Alle bewerkingen kunnen in het menu worden bevestigd of geannuleerd.
Een route verwijderen
U kunt een route verwijderen door de menu-optie Verwijderen te selecteren wanneer de
route is geactiveerd.
U kunt ook routes verwijderen in het dialoogvenster Routes. Zie "Dialoogvensters Waypoints, routes,
en"
op pagina 47.
Dock-to-dock Autorouting en Easy Routing
Dock-to-dock Autorouting en Easy Routing doen suggesties voor nieuwe routepuntposities,
gebaseerd op informatie op de kaart en de omvang van uw boot. Voor u deze functie kunt
gebruiken moeten de diepgang, hoogte en breedte van uw boot in het systeem worden
ingevoerd. Het dialoogvenster voor de instellingen van uw boot verschijnt automatisch als
deze informatie ontbreekt bij het opstarten van de functie.
Ú
Notitie: Units die zijn bedoeld voor verkoop in de VS beschikken niet over Autorouting.
Autorouting-functies zijn uitgeschakeld op alle niet-Amerikaanse units wanneer deze
worden gebruikt in de Amerikaanse territoriale wateren.
Waypoints, routes en tracks | NSO evo3 Gebruikershandleiding
43
Ú
Notitie: U kunt Dock-to-dock Autorouting of Easy Routing niet starten als een van de
geselecteerde routepunten in een onveilig gebied ligt. Er verschijnt een
waarschuwingsvenster en u moet de betreffende routepunt(en) naar een veilig gebied
verplaatsen voordat u kunt doorgaan.
Ú
Notitie: Als er geen compatibele kaarten zijn, is de menu-optie Dock-to-dock
Autorouting of Easy Routing niet beschikbaar. Compatibele kaarten zijn onder meer C-
MAP MAX-N+, Navionics+ en Navionics Platinum. Ga naar www.gofreemarine.com,
www.c-map.com of www.navionics.com voor de volledige selectie beschikbare kaarten.
1. Plaats ten minste twee routepunten op een nieuwe route of open een bestaande route
en pas deze aan.
2. Druk op Dock-to-dock Autorouting en vervolgens op:
- Gehele route als u wilt dat het systeem nieuwe routepunten toevoegt tussen het
eerste en het laatst routepunt van een open route.
- Selectie als u met de hand de routepunten wilt selecteren die het begin- en eindpunt
voor Autorouting bepalen. Selecteer de gewenste routepunten. De geselecteerde
routepunten zijn rood. U kunt maar twee routepunten selecteren. Het systeem negeert
eventuele routepunten tussen uw begin- en eindpunt.
3. Selecteer Accepteren om de automatische routebepaling te starten.
-
Als de automatische routebepaling is voltooid, wordt een preview van de route
weergegeven. De veilige en onveilige gebieden van de etappes worden met
verschillende kleuren aangeduid. Navionics gebruikt rood (onveilig) en groen (veilig),
en C-MAP gebruikt rood (onveilig), geel (gevaarlijk) en groen (veilig).
4. Als het nodig is, kunt u in de previewmodus de routepunten verplaatsen.
5. Selecteer Behouden om de positie van de routepunten te accepteren.
6. Herhaal eventueel stap 2 (Selectie) en stap 3 als u wilt dat het systeem automatisch
routepunten plaatst voor andere delen van de route.
7. Selecteer Opslaan om de automatische routebepaling te voltooien en de route op te
slaan.
Voorbeelden van Dock-to-dock Autorouting en Easy Routing
• De optie Hele route is gebruikt nadat het eerste en laatste routepunt zijn geselecteerd.
Eerste en laatste routepunt Resultaat na automatische routebepaling
• De optie Selectie is gebruikt voor automatische routebepaling voor een deel van de
route.
Twee routepunten zijn geselecteerd Resultaat na automatische routebepaling
44
Waypoints, routes en tracks | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Routes aanmaken met behulp van bestaande waypoints
U kunt een nieuwe route maken door bestaande waypoints te combineren in het
dialoogvenster Routes. U opent het dialoogvenster met de tool Waypoints op de Home
pagina. Vervolgens drukt u op de tab Routes.
Tracks omzetten in routes
U kunt een track omzetten in een route in het dialoogvenster Track wijzigen. U kunt het
dialoogvenster activeren door de track te activeren en vervolgens de pop-up van de track te
selecteren of de track in het menu te selecteren.
Het dialoogvenster Track wijzigen is ook toegankelijk door de tool Waypoints te
selecteren op de Home pagina.
Het dialoogvenster Route wijzigen
U kunt routepunten toevoegen en verwijderen en route-eigenschappen wijzigen in het
dialoogvenster Route wijzigen. U kunt dit dialoogvenster activeren door de pop-up van
een actieve route te selecteren, of door in het menu eerst de route en vervolgens de optie
Details te selecteren.
Het dialoogvenster is ook toegankelijk via de tool Waypoints op de Home pagina.
Selecteer Weergeven om de route op de kaart weer te geven.
Waypoints, routes en tracks | NSO evo3 Gebruikershandleiding
45
Tracks
Tracks vormen een grafische weergave van het historische pad van een vaartuig, zodat u
kunt achterhalen welke route u hebt afgelegd. Tracks kunnen omgezet worden in routes in
het dialoogvenster Wijzigen.
Het systeem is in de fabriek zo ingesteld dat de beweging van het vaartuig automatisch
wordt gevolgd en getoond op het kaartpaneel. Het systeem blijft de Tracks opnemen totdat
het maximumaantal punten wordt bereikt. Daarna worden de oudste punten overschreven.
De automatisch volgfunctie kan uitgeschakeld worden in het dialoogvenster Tracks .
Nieuwe Tracks aanmaken
U kunt een nieuwe track starten in het dialoogvenster Tracks dat u activeert met behulp van
de tool Waypoints op de Home pagina.
Tracks-instellingen
Tracks worden samengesteld uit een serie punten die verbonden worden door
lijnsegmenten, afhankelijk van de frequentie van de opname.
U kunt zelf trackpunten positioneren op basis van tijd of afstand, of automatisch een
waypoint door het systeem laten positioneren als er een koerswijziging geregistreerd wordt.
Ú
Notitie: Ook moet de optie Tracks zijn ingeschakeld in het dialoogvenster
Paneelinstellingen om zichtbaar te zijn.
De track kan op twee manieren worden gekleurd:
• Selecteer de track in het dialoogvenster Tracks en stel in het dialoogvenster Track wijzigen
de kleur voor de hele track in.
• Schakel de optie in om het systeem de track te laten kleuren op basis van de
brongegevens en hoog/laag-instellingen. Zie "Tracks kleuren op basis van gegevens" op pagina
46.
Tracks kleuren op basis van gegevens
Een track kan worden gekleurd op basis van de brongegevens en de hoog/laag-limieten die
u hebt ingesteld:
• Selecteer de menuoptie Kleur tracks en vervolgens de optie Bron om de te kleuren bron
(gegevenstype) op te geven. Om kleuring uit te schakelen selecteert u bron Geen.
46
Waypoints, routes en tracks | NSO evo3 Gebruikershandleiding
• Selecteer de opties Hoog en Laag om hoge en lage waarden in te stellen (nadat u de bron
hebt opgeven).
Een gekleurde track vertegenwoordigt slechts één gegevensbron tegelijk. Als u van de ene
bron naar de andere overschakelt, vertegenwoordigen de kleuren de nieuwe geselecteerde
bron.
De kleuren kunnen verschillende tinten groen, geel en rood zijn. Groen staat voor de hoge
limiet die u hebt ingesteld. Geel geeft het gemiddelde tussen hoog en laag aan. Rood geeft
de lage limiet aan. Als de waarde ligt tussen hoog en gemiddeld, wordt deze weergegeven
met een groenachtig gele kleur. Als de waarde ligt tussen gemiddeld en laag, wordt deze
weergegeven met een oranje kleur.
Ú
Notitie: Standaard zijn tracks gekleurd volgens de kleurinstelling in het dialoogvenster
Track wijzigen. Tracks kleuren op basis van brongegevens heeft voorrang boven de
kleuring opgegeven in het dialoogvenster Track wijzigen.
Als er twee of meer kaarten worden weergegeven in een gesplitst paneel en op één kaart de
kleurbron of hoog/laag-waarden worden gewijzigd, heeft dit geen effect op de andere
kaarten.
Brongegevens in het cursorvenster weergeven
Door een punt te selecteren in een trail wordt het cursorpositievenster weergegeven. Als er
brongegevens zijn opgeslagen voor het geselecteerde punt, wordt de waarde weergegeven
in het venster met de andere cursorinformatie.
Het systeem registreert gegevens volgens de instellingen die u hebt ingevoerd in het
dialoogvenster Trail wijzigen. Brongegevenspunten worden geregistreerd bij elke
koerswijziging.
Cursorpositievenster zonder SOG-waarde Cursorpositievenster met SOG-waarde
Dialoogvensters Waypoints, routes, en Tracks
De dialoogvensters Waypoints, Routes, en Tracks bieden toegang tot geavanceerde
bewerkingsfuncties en instellingen voor deze items.
U opent de dialoogvensters door op de knop Waypoints te drukken op het paneel Tools
op de Home pagina.
Waypoints, routes en tracks | NSO evo3 Gebruikershandleiding
47
48
Waypoints, routes en tracks | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Navigeren
Met behulp van de navigatiefunctie van het systeem kunt u naar de cursorpositie, een
waypoint of langs een eerder opgegeven route navigeren.
Als uw systeem over een stuurautomaat beschikt, kan deze worden ingesteld om het
vaartuig automatisch te besturen.
Ga naar "Waypoints, routes en tracks" op pagina 42 voor meer informatie over het plaatsen van
waypoints en het uitzetten van routes.
Navigatiepanelen
De Nav- en Positiepanelen kunnen worden gebruikt om informatie te tonen tijdens het
navigeren.
Het navigatiepaneel
U kunt het navigatiepaneel activeren op de Home pagina, ofwel als paneel op volledig
paginaformaat, ofwel als deel van een pagina met meerdere panelen.
1 Datavelden
2 Vaartuigrichting
3 Peiling tot volgende routepunt
4 Route-informatie
Geeft de afstand van de route, de naam van de route en de geschatte tijd tot het
einde van de route
5 Peillijn
Bij het volgen van een route toont de peilingslijn de gewenste koers van het ene
waypoint naar het volgende. Tijdens het navigeren naar een waypoint
(cursorpositie, MOB of een ingevoerde lengte/breedtepositie), toont de peilingslijn
de gewenste koers vanaf het startpunt van de navigatie naar het waypoint.
6 XTE-limiet
Geeft de XTE-limietgrenzen aan. Als de XTE (koersafwijking) de gedefinieerde XTE-
limiet overschrijdt, wordt dit aangegeven met een rode pijl en de afstand vanaf de
tracklijn. Raadpleeg "XTE-limiet" op pagina 52.
7 Vaartuigsymbool
Geeft de positie en richting van de boot aan.
8 Informatie over routepunten
Geeft de afstand tot het routepunt, de naam van het routepunt en de geschatte
tijd om het routepunt te bereiken.
6
Navigeren | NSO evo3 Gebruikershandleiding
49
Positiepanelen
U kunt wisselen tussen weergave van het navigatiepaneel en het positiepaneel. U kunt het
positiepaneel activeren in het menu.
Standaard is er een positiepaneel beschikbaar waarop de GPS-positie wordt getoond.
Als Loran is ingeschakeld, zijn er twee positiepanelen. Dit wordt aangegeven met
pijlsymbolen aan de linker- en rechterkant van het paneel.
U kunt wisselen tussen de panelen door de pijlsymbolen naar links of rechts te selecteren, of
door de pijltoetsen te gebruiken.
Informatie over GPS-positie Informatie over Loran-positie
Gegevensvelden wijzigen
Zo wijzigt u de gegevensvelden die worden weergegeven in de navigatiepanelen:
1. Activeer het menu
2. Selecteer de optie Wijzig in het menu
3. Activeer het veld dat u wilt wijzigen
4. Selecteer het type informatie
5. Sla uw wijzigingen op.
Navigeren naar cursorpositie
U kunt navigeren naar een cursorpositie op iedere kaart, radar, ofEchosounder-paneel.
Plaats de cursor op de geselecteerde bestemming op het paneel, en selecteer vervolgens de
optie Ga naar cursor in het menu.
Ú
Notitie: De optie Ga naar cursor is niet beschikbaar als u al aan het navigeren bent.
Een route navigeren
U kunt een route navigeren vanuit het kaartpaneel of vanuit het dialoogvenster Route.
Wanneer een routenavigatie is gestart, wordt het menu uitgevouwen en ziet u opties voor
het annuleren van de navigatie, het overslaan van een waypoint en het opnieuw starten van
de route vanaf de huidige positie van het vaartuig.
Een route starten op het kaartpaneel
Activeer een route op het paneel en selecteer vervolgens de optie voor routenavigatie in het
menu.
U kunt een routepunt selecteren om de navigatie vanaf een geselecteerde positie te starten.
Navigatie van een route starten in het dialoogvenster Route
U kunt de navigatie starten in het dialoogvenster Route dat u activeert door:
• De tool Waypoint te selecteren op de Home pagina en vervolgens het tabblad Routes
te kiezen
• De routedetails te selecteren in het menu
50
Navigeren | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Afbreken navigatie
Als u navigeert, bevat het menu een optie waarmee u de navigatie kunt annuleren.
Navigeren met de stuurautomaat
Wanneer u begint met navigeren op een systeem met een stuurautomaat, wordt u gevraagd
om de stuurautomaat in de navigatiemodus te zetten.
Ú
Notitie: De vraag of u de stuurautomaat in de navigatiemodus wilt zetten, wordt niet
weergegeven als het boottype is ingesteld op Zeilboot in het dialoogvenster
Stuurautomaat in bedrijf stellen.
Als u ervoor kiest om de stuurautomaat niet te gebruiken of als de boot is ingesteld op
Zeilen, kunt u de stuurautomaat later in de navigatiemodus zetten met de
stuurautomaatcontroller. Ga voor meer informatie over de stuurautomaatfunctionaliteit naar
"Stuurautomaat" op pagina 57.
Navigatie-instellingen
Navigatiemethode
Er zijn verschillende methoden voor het berekenen van de afstand en peiling tussen twee
punten op een kaart.
De grootcirkel route is het kortste traject tussen twee punten. Als u echter zo'n route volgt, is
het moeilijk om handmatig te sturen omdat de koers constant verandert (behalve in geval
van pal naar het noorden, zuiden of langs de evenaar).
Loxodromen
zijn tracks met een constante vaarrichting. Het is mogelijk tussen twee locaties
te reizen met behulp van loxodroomberekening, maar de afstand is gewoonlijk groter dan
wanneer grootcirkel wordt gebruikt.
Navigeren | NSO evo3 Gebruikershandleiding
51
Aankomst radius
Stelt een onzichtbare cirkel rond het bestemming waypoint in.
Het vaartuig wordt beschouwd als aangekomen bij het waypoint wanneer het zich binnen
deze radius bevindt.
XTE limiet
Met deze instelling bepaalt u hoe ver de boot mag afwijken van de geselecteerde route; als
de boot voorbij deze limiet gaat, wordt er een alarm geactiveerd.
Aankomstalarm
Wanneer het aankomstalarm is ingeschakeld, gaat er een alarm af wanneer het vaartuig de
waypoint bereikt of zich binnen de opgegeven aankomstradius bevindt.
Magnetische variatie
Magnetische variatie is het verschil tussen ware en magnetische peilingen, veroorzaakt door
verschillende locaties van de geografische en de magnetische Noordpool. Lokale verschillen
zoals ijzerafzettingen kunnen de magnetische peilingen ook beïnvloeden.
Indien op Auto ingesteld, converteert het systeem automatisch het magnetische noorden
naar het ware noorden. Selecteer de handmatige modus wanneer u zelf een lokale
magnetische variatie moet invoeren.
Referentievlak
De meeste papieren kaarten worden gemaakt in het WGS84-formaat, dat ook door NSO evo3
gebruikt wordt.
Als uw papieren kaarten een ander formaat hebben, kunt u de instellingen voor het
referentievlak zo wijzigen dat deze overeenkomen met uw papieren kaarten.
Coördinatensysteem
Er kunnen diverse coördinatensystemen worden gebruikt om het formaat te bepalen voor
lengte- en breedtegraad coördinaten die in het kaart paneel worden weergegeven.
Fantoom Loran
Gebruik van het Fantoom Loran positionering systeem inschakelen.
Loran instellingen
Definieert Loran ketens (GRI) en voorkeursstation voor waypoint invoer, cursorpositie en
positiepaneel.
De afbeelding toont een cursorpositie venster met Loran positie informatie.
Voor meer informatie raadpleegt u de documentatie van uw Loran systeem.
52
Navigeren | NSO evo3 Gebruikershandleiding
TripIntel
Met TripIntel kunt u informatie over trips opslaan en ophalen. U kunt de informatie gebruiken
om weloverwogen beslissingen te nemen voordat u aan een trip begint, of terwijl een trip
gaande is.
Ú
Notitie: Voor deze functie moeten de brandstofinstellingen van het vaartuig
geconfigureerd zijn. Raadpleeg de installatiehandleiding van de unit.
Ú
Notitie: Voor de beste prestaties wordt aangeraden dat u de software met versie 2.4.0 of
later uitvoert in uw EP-85R-opslagapparaat of de nieuwste software uitvoert in Beheer
brandstofgegevens.
Selecteer de knop TripIntel op het paneel Tools om de pagina TripIntel te tonen.
Huidige tripstatistieken
Het tabblad Informatie op de pagina TripIntel toont de huidige tripstatistieken:
• Afgelegde afstand
• Afgelegde tijd
• Gemiddelde snelheid
• Maximumsnelheid
• Brandstofbesparing
• Gebruikte brandstof
Trip automatisch opnemen
Er is een functie voor automatische tripdetectie. Als u gaat navigeren, wordt u gevraagd om
de trip op te nemen als er momenteel geen trip gaande is en uw snelheid gedurende 20
seconden meer dan 2 knopen is geweest. U wordt gevraagd om een trip voort te zetten of
een nieuwe trip te starten als de trip niet expliciet is opgeslagen voordat het systeem is
uitgeschakeld.
U kunt de opname later handmatig starten vanaf de pagina TripIntel.
U kunt de functie voor automatische tripdetectie uitschakelen in het instellingenvenster voor
Tracks en Trips.
7
TripIntel | NSO evo3 Gebruikershandleiding
53
Opname van trip starten en stoppen
Als u in de prompt voor automatische tripdetectie hebt gekozen om geen opname van de
trip te starten, kunt u de opname handmatig starten op de pagina TripIntel.
Met de tripopties Start en Stop kunt u een tripopname opgeven. U kunt de opties
gebruiken om een enkele vaartocht te verdelen in meerdere trips, zodat u meer controle
hebt over de informatie die voor een tocht wordt gelogd.
Langetermijnstatistieken
Selecteer Langetermijnstatistieken om tripinformatie per seizoen te bekijken, zoals
bedrijfsuren van de motor, totale afgelegde afstand en brandstofzuiningheid.
Totale afstand aanpassen
Selecteer de knop Totale afstand aanpassen om de totale afstand te wijzigen. Gebruik deze
optie als u een afgelegde trip of een deel van een afgelegde trip niet hebt opgenomen en de
afstand wilt opnemen in de statistieken voor Totale afstand.
Brandstofzuinigheid resetten
Selecteer Brandstofzuinigheid resetten om de brandstofbesparing te resetten in de
meter Brandstofbesparing op de instrumentenbalk.
Ring met geschat brandstofbereik
De ring met het geschatte brandstofbereik op de TripIntel-pagina geeft de geschatte totale
afstand weer die de boot kan afleggen, gebaseerd op historisch verbruik en de resterende
hoeveelheid brandstof in de tank.
Ú
Notitie: De ring met het geschatte brandstofbereik geeft alleen het brandstofverbruik
voor de heenreis aan. De benodigde hoeveelheid brandstof voor de terugreis vanaf uw
huidige locatie wordt niet geschat. De ring geeft weer hoeveel afstand uw boot kan
afleggen tot de brandstof helemaal op is.
Ú
Notitie: De ring met het geschatte brandstofbereik wordt uitsluitend berekend op basis
van gegevens onder Vaartuig resterende brandstof, en niet op basis van de
niveausensoren. Registreer dat u hebt bijgetankt door 'Op vol zetten' of 'Brandstof
toevoegen' te selecteren. Zo zorgt u dat de ring het bereik accuraat weergeeft.
Brandstofmeter
De brandstofmeter is zichtbaar op de TripIntel-pagina en op de verbruiksmeter wanneer dit
is ingesteld op de pagina Vaartuiginstellingen. Selecteer de meetmethode Resterende
brandstof.
• Brandstof verbruikt door de motor(en)
• Sensor(en) brandstoftankniveau
Ú
Notitie: Dit geldt alleen voor de TripIntel-pagina en de zuinigheidsgrafiek.
54
TripIntel | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Getankte brandstof vastleggen
Selecteer de knop Brandstof om de hoeveelheid getankte brandstof vast te leggen. De
brandstofinformatie wordt gebruikt om de hoeveelheid resterende vaartuigbrandstof te
berekenen.
Getij-meter
De Getij-meter op de TripIntel-pagina toont de hoogte van het getij op het geselecteerd
getij-station.
Getij-grafieken en -stations
Getij-stations of kaarten verschaffen informatie over het getij. Selecteer de knop Getij om
getij-grafieken weer te geven en om op te geven door welk getij-station de getij-informatie
wordt verstrekt. Als u geen getij-station kiest, wordt de getij-informatie van het
dichtstbijzijnde getij-station gebruikt.
Tripopnamen weergeven
Opgenomen trips staan op het tabblad Historie op de pagina TripIntel. Om uitgebreide
tripinformatie weer te geven, selecteert u een trip in de lijst.
Namen van tripopnamen wijzigen
Bij het aanmaken van trips worden generieke namen toegekend. U kunt de tripnaam
wijzigen in een betekenisvollere naam. Selecteer de naam in de historielijst en selecteer
vervolgens de naam in het gedetailleerde dialoogvenster Triphistorie. Hiermee opent u het
dialoogvenster Tripnaam, waar u de tripnaam kunt wijzigen.
TripIntel | NSO evo3 Gebruikershandleiding
55
56
TripIntel | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Stuurautomaat
Indien een compatibele stuurautomaatcomputer op het systeem is aangesloten, is het
systeem voorzien van stuurautomaatfunctionaliteit.
Het systeem staat niet toe dat meer dan één stuurautomaatcomputer op het netwerk wordt
aangesloten.
De display-unit herkent de stuurautomaatcomputer die op het netwerk is aangesloten
automatisch en biedt instellingen, configuratie en gebruikersopties voor de aangesloten
computer.
Voor meer informatie over het installeren en configureren van een stuurautomaatcomputer
kunt u de met de stuurprogrammacomputer meegeleverde documentatie raadplegen.
Veilige bediening met de stuurautomaat
Waarschuwing: Een stuurautomaat is een handig hulpmiddel bij het
navigeren, maar kan een menselijke navigator NIET vervangen.
Waarschuwing: Er moet een fysieke standby-knop beschikbaar zijn voor
de stuurautomaat.
De stuurautomaat activeren
U kunt de stuurautomaat vanuit elk willekeurig paneel activeren door de optie
Stuurautomaat te selecteren op de bedieningsbalk en vervolgens een modus te kiezen in de
stuurautomaatcontroller.
De stuurautomaat kan ook in navigatiemodus vanuit toepassingen worden geactiveerd door
navigeren naar de cursor, een waypoint of een route te selecteren.
Overschakelen van automodus naar handmatig sturen
U kunt de stuurautomaat overschakelen naar de Standby-modus vanuit elke automatische
besturingsmodus in de stuurautomaatcontroller of door een fysieke standby-knop te
gebruiken.
Ú
Notitie: De WheelKey kan worden geconfigureerd als standby-knop. Zie "Configureerbare
WheelKey" op pagina 20.
Ú
Notitie: Als de unit via de SG05 is verbonden met een EVC-systeem, kunt u handmatig
sturen, ongeacht de modus waarin de stuurautomaat zich bevindt. Zie "De stuurautomaat
gebruiken in een EVC-systeem" op pagina 65.
Indicatie stuurautomaat op de pagina's
8
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
57
1 Bedieningsbalk
2 Stuurautomaatcontroller
3 Stuurautomaat aangegeven op de statusbalk
Indicatie van stuurautomaat modus op de Statusbalk
De Statusbalk toont stuurautomaat informatie zolang er een stuurautomaat computer op het
netwerk aangesloten is.
Symbolen geven aan of de stuurautomaat passief of vanaf een andere bedieningseenheid
vergrendeld is.
Stuurautomaatcontroller
De stuurautomaatcontroller heeft een vaste positie aan de linkerkant van de pagina.
De volgende stuurautomaatcontrolleropties zijn beschikbaar:
• Stuurautomaatcontroller - toont informatie over de actieve modus, vaarrichting, roer en
sturen, afhankelijk van de actieve stuurautomaatmodus. Handmatige aanpassingen van
de ingestelde vaarrichting/koers kunnen alleen gemaakt worden als de pijlindicatoren
voor bakboord en stuurboord rood en groen verlicht zijn.
• Modusselectie- biedt onder meer toegang tot de selectie van draaipatronen.
• Wendpatroonselectie - beschikbaar in de modus Koers vasthouden.
Stuurautomaatcontroller Modusselectie Wendpatroonselectie
Het stuurautomaatpaneel
Het stuurautomaatpaneel wordt gebruikt voor weergave van navigatiegegevens. Het paneel
kan getoond worden op volledig schermformaat of op een pagina met meerdere panelen.
Ú
Notitie: U kunt het stuurautomaatpaneel beschikbaar stellen door in het gedeelte
Geavanceerde functies van het dialoogvenster Systeem regelingen de optie
Stuurautomaatfuncties weergeven in te schakelen.
Het aantal datavelden dat in het stuurautomaatpaneel is opgenomen, hangt af het
beschikbare paneelformaat.
58
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Datavelden
De volgende afkortingen worden gebruikt op het stuurautomaatpaneel:
CTS Te sturen koers
DTD Afstand tot bestemming
DTW Afstand tot volgend waypoint
SOG Snelheid over de grond
COG Koers over de grond
XTE Koersafwijking (L: links of R: rechts)
Stuurautomaatmodi
De stuurautomaat heeft verschillende stuurmodi. Het aantal modi en functies binnen een
bepaalde modus is afhankelijk van de stuurautomaatcomputer, het boottype en de
beschikbare ingangen, zoals uitgelegd in de beschrijving van de volgende besturingsmodi.
Standby-modus
De modus Standby wordt gebruikt wanneer de boot met de hand aan het roer wordt
bestuurd. U kunt de stuurautomaat op elk moment overschakelen op de standby-modus
door op de knop Standby te drukken in de Stuurautomaat controller of door op een fysieke
standby-knop te drukken.
Ú
Notitie: De WheelKey kan worden geconfigureerd als standby-knop. Zie "Configureerbare
WheelKey" op pagina 20.
NFU-besturing (Non-Follow-Up)
In de modus NFU kunt u het roer bedienen met de pijlknoppen Bakboord en Stuurboord in
de stuurautomaatcontroller. Het roer blijft bewegen zolang u de knop ingedrukt houdt.
• Activeer de modus NFU met de pijlknoppen Bakboord en Stuurboord in de
stuurautomaatcontroller als de stuurautomaat in de modus Standby of FU staat.
U keert terug naar de standby-modus door de optie Standby te selecteren in de
stuurautomaatcontroller of door op de fysieke standby-knop te drukken.
FU-besturing (Follow-Up)
Ú
Notitie: De modus FU is alleen beschikbaar als u een externe bedieningsunit hebt
verbonden met het systeem.
In de modus FU kunt u de roerhoek bedienen met de draaiknop op de externe
bedieningsunit. Druk op de draaiknop en draai vervolgens om de roerhoek in te stellen. Het
roer beweegt naar de ingestelde hoek en stopt dan.
• Selecteer de FU-modus op de stuurautomaatcontroller
Ú
Notitie: Als de stuurautomaatcontroller is gesloten of als er een alarmdialoogvenster
actief is op de unit die de stuurautomaat in de FU-modus bedient, schakelt de
stuurautomaat automatisch over naar de standby-modus.
Waarschuwing: In de FU-modus kunt u het stuurwiel niet handmatig
bedienen.
Koes vasthouden
In de modus Koers vasthouden stuurt de stuurautomaat opdrachten naar het roer om het
vaartuig automatisch op een ingestelde koers te houden.
Wanneer de modus wordt geactiveerd, selecteert de stuurautomaat de huidige koers van de
boot als ingestelde koers.
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
59
De ingestelde koers wijzigen in Koers vasthouden
U kunt de ingestelde koers aanpassen met de pijltoetsen voor bakboord en stuurboord (1 of
10 graden) in de stuurautomaatcontroller.
Er vindt direct een wijziging van de vaarrichting plaats. De nieuwe vaarrichting wordt
aangehouden totdat er een nieuwe vaarrichting wordt ingesteld.
Vaarrichting vastleggen
Als u in de modus Koers vasthouden op reset drukt, wordt de functie Vaarrichting vastleggen
weer geactiveerd. De wending wordt dan automatisch geannuleerd en de boot hervat de
door het kompas aangegeven koers zodra u de modus opnieuw hebt geactiveerd.
Overstag gaan in de modus Koers vasthouden
Ú
Notitie: De overstagfunctie is alleen beschikbaar als het systeem is ingesteld op het
boottype Zeilboot in het dialoogvenster Stuurautomaat in bedrijf stellen en is niet
beschikbaar voor NAC-1-stuurautomaatcomputers.
Ú
Notitie: Overstag gaan moet worden uitgeprobeerd op rustige zee bij zwakke wind om
te ervaren hoe dit gaat met uw boot. Door het grote aantal bootkarakteristieken (van
pleziervaart- tot raceboten) kan het gedrag van de overstagfunctie van boot tot boot
verschillen.
Overstag gaan in de modus Koers vasthouden verschilt van overstag gaan in WIND-modus.
In de modus Koers vasthouden is de overstaghoek vast en gedefinieerd door de gebruiker.
Raadpleeg "Overstag gaan in WIND-modus" op pagina 62 voor meer informatie.
U kunt de overstagfunctie starten vanuit de modus Koers vasthouden.
Als de overstagrichting is geselecteerd, wijzigt de stuurautomaat de huidige ingestelde koers
volgens de ingestelde vaste overstaghoek.
De modus Geen drift
De modus Geen drift combineert de stuurautomaat- en de positie-informatie van de GPS.
In de modus Geen drift wordt de boot langs een berekende tracklijn in een door de
gebruiker ingestelde vaarrichting gestuurd. Als het vaartuig van de oorspronkelijke koerslijn
afdrijft ten gevolge van stroming en/of wind, volgt het de lijn als een krab.
1. Keer het vaartuig in de gewenste richting
2. Activeer de modus Geen drift. De stuurautomaat tekent een onzichtbare peillijn op basis
van de huidige vaarrichting vanuit de positie van de boot
Anders dan in de modus Koers vasthouden, gebruikt de stuurautomaat de positie-informatie
nu om de koersafwijking te berekenen en uw track automatisch recht te houden.
Gebruik de draaiknop of de pijlknoppen Bakboord en Stuurboord in de
stuurautomaatcontroller om de koerslijn opnieuw in te stellen in de modus Geen drift.
Ontwijken
Als u een obstakel moet ontwijken in de modus Geen drift, kunt u de stuurautomaat in de
modus Standby zetten en stuurbekrachtiging of het roer gebruiken totdat het obstakel is
gepasseerd.
Als u binnen 60 seconden teruggaat naar de modus Geen drift, kunt u kiezen of u verder gaat
op de vorige ingestelde peilingslijn.
Als u niet reageert, verdwijnt het dialoogvenster en volgt de stuurautomaat de huidige koers
als ingestelde peillijn in de modus Geen drift.
De modus NAV
Waarschuwing: De modus NAV mag alleen in open water gebruikt
worden.
U kunt de boot met de stuurautomaat automatisch naar een bepaalde waypoint-locatie of
langs een vooraf gedefinieerde route sturen. De positie-informatie van het GPS wordt
60
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
gebruikt voor het wijzigen van de te varen koers om de boot op de track-lijn te houden en
naar het bestemmings-waypoint te leiden.
Ú
Notitie: Voor een juiste navigatie moet de NSO evo3 beschikken over geldige positie-
invoer. De automatische besturing moet worden getest en goedgekeurd voordat u de
navigatiemodus gaat gebruiken.
Automatische navigatie starten
Wanneer u begint met navigeren van een route of naar een waypoint vanaf het kaartpaneel,
wordt u gevraagd de stuurautomaat in de modus NAV te zetten. Als u dit verzoek weigert,
kunt u de modus NAV starten met de stuurautomaatcontroller.
Ú
Notitie: De vraag of u de stuurautomaat in de navigatiemodus wilt zetten, wordt niet
weergegeven als het boottype is ingesteld op Zeilboot in het dialoogvenster
Stuurautomaat in bedrijf stellen. Als u het navigeren wilt starten, moet u de modus NAV
selecteren in de stuurautomaatcontroller.
Wanneer de navigatiemodus wordt gestart, zorgt de stuurautomaat ervoor dat het vaartuig
automatisch koers blijft houden.
Wanneer het vaartuig de aankomstcirkel van een routepunt bereikt, geeft de stuurautomaat
een geluidssignaal en wordt er een dialoogvenster weergegeven met de nieuwe
koersinformatie. Als de vereiste koerswijziging naar het volgende waypoint kleiner is dan de
wijzigingsgrens, wijzigt de stuurautomaat de koers automatisch. Als de vereiste
koerswijziging naar het volgende waypoint groter is dan de ingestelde grens, wordt u
gevraagd te controleren of de aankomende koerswijziging acceptabel is.
Ú
Notitie: Voor informatie over navigatie-instellingen raadpleegt u "Navigatie-instellingen" op
pagina 51.
De aankomstcirkel van het waypoint
De aankomstradius definieert het punt waarop een draai wordt ingezet bij het afvaren van
een route.
De aankomstcirkel (1) dient te worden ingesteld op de snelheid van de boot. Hoe hoger de
snelheid, des te groter de cirkel. De bedoeling is de stuurautomaat de koerswijziging op tijd
te laten inzetten om een soepele draai naar de volgende etappe te maken.
Onderstaande illustratie kan worden gebruikt om bij het aanmaken van de route de juiste
waypoint-cirkel te kiezen.
X-as = bootsnelheid in knopen
Y-as = aankomstcirkel, radius in 1/100 nm
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
61
Voorbeeld: met een snelheid van 20 knopen dient u een waypoint-cirkel te gebruiken met
een radius van 0,09 nm.
Ú
Notitie: De afstand tussen waypoints in een route mag niet kleiner zijn dan de radius
van de aankomstcirkel.
WIND-modus
Ú
Notitie: De WIND-modus is alleen beschikbaar als het systeem is ingesteld op boottype
Zeilboot in het dialoogvenster Stuurautomaat in bedrijf stellen. Deze modus is niet
beschikbaar voor NAC-1 en AC70 stuurautomaatcomputers. Het is niet mogelijk de
WIND-modus te activeren als de windinformatie ontbreekt.
Wanneer de modus Wind is ingeschakeld, legt de stuurautomaat de huidige windhoek vast
als stuurreferentiepunt en wordt de koers van de boot aangepast om deze windhoek te
behouden.
U kunt overschakelen naar WIND-modus door deze modus te selecteren in de
stuurautomaatcontroller.
Waarschuwing: In Wind-modus stuurt de automaat op de schijnbare of
ware windhoek en niet op een kompaskoers. Windveranderingen kunnen
tot gevolg hebben dat het vaartuig op een ongewenst koers komt.
Overstag gaan in WIND-modus
Ú
Notitie: De overstagfunctie in WIND-modus is alleen beschikbaar als het systeem is
ingesteld op het boottype Zeilboot in het dialoogvenster Stuurautomaat in bedrijf
stellen en is niet beschikbaar voor NAC-1 stuurautomaatcomputers.
Overstag gaan in WIND-modus kan worden uitgevoerd tijdens het zeilen met schijnbare of
ware wind als referentiepunt. De ware windhoek moet in elk geval kleiner zijn dan 90 graden.
De functie Overstag/gijpen spiegelt de ingestelde windhoek in de tegenovergestelde
wendhoek.
Ú
Notitie: Overstag gaan moet worden uitgeprobeerd op rustige zee bij zwakke wind om
te ervaren hoe dit gaat met uw boot. Door het grote aantal bootkarakteristieken (van
pleziervaart- tot raceboten) kan het gedrag van de overstagfunctie van boot tot boot
verschillen.
De draaisnelheid tijdens de overstag wordt bepaald door de overstagtijd die in de
vaarparameters is gedefinieerd. De overstagtijd wordt ook bestuurd door de snelheid van de
boot, om snelheidsverlies tijdens een overstag te voorkomen.
U kunt de overstagfunctie starten vanuit de WIND-modus.
Als u de overstag begint, spiegelt de stuurautomaat onmiddellijk de ingestelde windhoek
naar de andere kant van de boeg.
U kunt het overstag gaan onderbreken door Standby te selecteren en de WIND-modus
opnieuw te activeren of Koers vasthouden of Geen drift in te schakelen.
Gijpen
Gijpen is mogelijk als de ware windhoek groter is dan 120°.
De tijd om te gijpen wordt bepaald door de snelheid van de boot, om het zo snel mogelijk
gecontroleerd uit te voeren.
Sturen met wendpatroon
De stuurautomaat beschikt over een aantal automatische stuurfuncties als de stuurautomaat
in de modus Koers vasthouden staat.
62
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Ú
Notitie: De draaifunctie is niet beschikbaar als het boottype is ingesteld op Zeilboot in
het dialoogvenster Stuurautomaat in bedrijf stellen. In plaats daarvan is de functie
Overstag/gijpen geïmplementeerd.
Beginnen van een draai
U begint de draai door het relevante draaipictogram te selecteren. Vervolgens selecteert u de
bakboord- of stuurboordopties in het dialoogvensterDraaiom de draairichting te selecteren.
Stoppen van de draai
U kunt de draai stoppen op de pagina Wending van de stuurautomaat.
Tijdens een draai kunt u op elk moment Standby selecteren in de stuurautomaatcontroller of
Stuurautomaat standby selecteren in het dialoogvenster Systeem regelingen om terug te
keren naar standby-modus en handmatige besturing.
U kunt een draai ook stoppen door op een fysieke standby-knop te drukken. De standby-
modus wordt dan weer geactiveerd en u moet handmatig sturen.
Draaipatronen
U kunt de instellingen van de verschillende draaiopties, behalve die van de U-bocht,
aanpassen voordat u een draai start. Sommige instellingen kunnen zelfs worden aangepast
als de boot bezig is te wenden.
U-bocht
Bij een U-bocht wordt de huidige ingestelde vaarrichting 180° in tegenovergestelde richting
gewijzigd.
De draaisnelheid is gelijk aan de instellingen voor de snelheidslimiet. Deze kan tijdens het
draaien niet worden gewijzigd.
Ú
Notitie: Raadpleeg de afzonderlijke installatiehandleiding van NSO evo3 voor informatie
over de instellingen voor de snelheidslimiet.
C-turn
Met deze optie gaat de boot in een cirkel varen.
U kunt de draaisnelheid aanpassen in het dialoogvenster Draai voordat de draai wordt
ingezet en tijdens de draai. Als u de draaisnelheid verhoogt, maakt het vaartuig een kleinere
cirkel.
Spiraal
Met Spiraaldraai maakt het vaartuig een spiraalvormige draai met een toenemende of
afnemende radius. U kunt de initiële radius instellen voordat de draai wordt ingezet, en de
wijziging per draai tijdens de draai. Als u de wijziging per draai instelt op nul, draait het
voertuig in een cirkel rond. Negatieve waarde geven een afnemende radius aan; positieve
waarden geven een toenemende radius aan.
Zigzag
Met deze optie zorgt u ervoor dat de boot in een zigzagpatroon gaat varen.
Voor navigeren in een zigzagpatroon stelt u de initiële wijziging van de vaarrichting in
voordat de draai gestart wordt.
Tijdens de draai kunt u de hoofdvaarrichting, de wijziging van de vaarrichting en de
etappeafstand wijzigen.
Vierkant
Hiermee maakt het vaartuig na het afleggen van een bepaalde etappeafstand automatisch
een draai van 90°.
U kunt tijdens de draai op elk gewenst moment de hoofdvaarrichting en de afstand van de
etappe wijzigen totdat het vaartuig een draai van 90° maakt.
Wijde S
Met deze optie giert het vaartuig langs de hoofdkoers.
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
63
Tijdens de draaiing kunt u de koers en de wendradius wijzigen.
Dieptecontour volgen, DCT
TM
Als het systeem input krijgt van een Echosounder, kan de stuurautomaat zo worden
ingesteld dat een dieptecontour wordt gevolgd.
Waarschuwing: Gebruik deze functie alleen bij een daarvoor geschikte
zeebodem. Gebruik de functie niet in onrustig water waarbij de diepte
binnen een klein gebied sterk verschilt.
Gebruik de volgende procedure om DCT te starten:
1. Zorg dat de diepte-indicatie op het paneel of op een afzonderlijk diepte-instrument
wordt weergegeven.
2. Stuur de boot naar de diepte die u wilt volgen, in de richting van de dieptecontour.
3. Activeer de modus Koers vasthouden, selecteer DCT en volg de diepte-indicatie.
4. Selecteer Bakboord of Stuurboord in het dialoogvenster Draai om DCT te starten en de
helling op de bodem aan stuurboordzijde of bakboordzijde te volgen:
Bakboordoptie
(diepte neemt af aan bakboordzijde)
Stuurboordoptie
(diepte neemt af aan stuurboordzijde)
De volgende parameters zijn beschikbaar voor DCT:
Depth gain
Deze parameter bepaalt de ratio tussen ingesteld roer en de afwijking van de geselecteerde
dieptecontour. Hoe hoger de Depth gain-waarde, hoe meer roer er gegeven wordt.
Als de waarde te klein is , duurt hetlang voordat het afdrijven van de ingestelde
dieptecontour gecompenseerd wordt en kan de stuurautomaat de boot niet op de
geselecteerde diepte houden.
Als de waarde te hoog is, neemt de oversturing toe en is het sturen instabiel.
Contour Cross Angle (CCA)
De CCA is hoek die wordt opgeteld bij of afgetrokken van de ingestelde koers.
Met deze parameter kunt u de boot met langzame S-bewegingen rond de referentiediepte
laten gieren.
Hoe groter de CCA, hoer meer er gegierd mag worden. Als u de CCA instelt op nul, zijn er
geen langzame S-bewegingen.
64
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
De stuurautomaat gebruiken in een EVC-systeem
Als de NSO evo3 via de SG05 is verbonden op een EVC-systeem, kunt u handmatig sturen,
ongeacht de modus waarin de stuurautomaat zich bevindt.
De modusindicator op de stuurautomaatcontroller wordt vervangen door een streepje om
EVC opheffen aan te geven.
Het systeem keert terug naar de NSO evo3-besturing in de standby-modus, als er binnen een
bepaalde vooraf gedefinieerde periode geen roeropdracht van het EVC-systeem is
ontvangen.
Gebruik van de NSO evo3 in een AP70-/AP80-systeem
Als uw MFD is aangesloten op een AP70-/AP80-stuurautomaat, kunt u met het MFD de
stuurautomaat bedienen.
Bij een AP70-/AP80-stuurautomaat kan slechts één bedieningsunit gelijktijdig actief zijn.
Ú
Notitie: U kunt met het MFD geen AP70-/AP80-systeem configureren of activeren.
Met het schroefsymbool op de stuurautomaatcontroller wordt aangegeven dat
er in de AP70-/AP80-stuurautomaat schroeven zijn gedefinieerd.
Voor meer informatie over de AP70-/AP80-stuurautomaat raadpleegt u de documentatie van
de AP70/AP80.
Detectie van stuurautomaat
Het AP70-/AP80-systeem heeft eigen brongroepen. Als het MFD zal worden gebruikt voor
het uitvoeren van het AP70-/AP80-systeem, moet het MFD dezelfde brongroepen gebruiken
als het AP70-/AP80-systeem.
Wanneer een MFD is aangesloten op een AP70-/AP80-systeem, detecteert het MFD het
AP70-/AP80-systeem en wordt de gebruiker gevraagd of het MFD opnieuw moet worden
gestart en de brongroepen van het AP70-/AP80-systeem moet gebruiken (opnieuw
opstarten in de modus Professionele stuurautomaat compatibiliteit).
Als u Ja kiest, wordt het MFD opnieuw gestart en worden dezelfde brongroepen gebruikt als
die het AP70-/AP80-systeem gebruikt. Als u Nee kiest, wordt de vraag niet nogmaals gesteld
en kunt u het MFD niet gebruiken voor het bedienen van het AP70-/AP80-systeem.
U kunt deze instelling wijzigen door Professionele stuurautomaat compatibiliteit te
selecteren in het dialoogvenster Geavanceerde instellingen. Als deze optie is ingeschakeld,
kan het MFD worden gebruikt om het AP70-/AP80-systeem te bedienen.
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
65
Symbolen voor actieve schroef
Wanneer schroeven in bedrijf zijn in een AP70-/AP80-systeem, wordt de
voortstuwingsrichting aangegeven door rode en groene pijlen in de MFD-
stuurautomaatcontroller.
Commando overdragen
Een AP70-/AP80-systeem kan worden opgezet als een mastersysteem of open systeem.
Bij een masterconfiguratie geeft de mastercontroller de controle over aan andere
bedieningsunits. Een MFD kan niet de mastercontroller in een masterconfiguratie zijn. In een
masterconfiguratie kan het MFD verzoeken de stuurautomaat te bedienen en moet het MFD
de controle door de mastercontroller accepteren nadat de mastercontroller de overdracht
van de controle aan het MFD heeft goedgekeurd. Nadat de controle is geaccepteerd, is het
MFD actief en kan het worden gebruikt voor het bedienen van de stuurautomaat.
Bij een open systeem kan het MFD de controle krijgen over de stuurautomaat wanneer u op
de Mode knop drukt op de stuurautomaatcontroller en vervolgens Neem Cmd selecteert in
het dialoogvenster CMD overdracht. Wanneer dit gebeurt, wordt het MFD actief en worden
de andere bedieningsunits passief.
In een open systeem kunnen bedieningsstations tijdelijk worden vergrendeld om
abusievelijke bediening vanaf een andere bedieningsunit te voorkomen. Wanneer het MFD
de controle heeft over een open systeem, kan het MFD alle passieve bedieningsunits
vergrendelen en ontgrendelen. Als het MFD passief en vergrendeld is, kan het de controle
over de stuurautomaat vragen aan de actieve bedieningsunit. Het MFD moet de controle van
de actieve controller accepteren nadat de actieve controller de overdracht van de controle
aan het MFD heeft goedgekeurd.
De volgende indicatoren worden weergegeven in de stuurautomaatcontroller:
Passief: MFD heeft geen controle over de stuurautomaat. Als alleen het
pictogram voor passief wordt weergegeven, betekent dit dat het een
open en niet-vergrendeld systeem is en dat u met de modusknop de
controle over de stuurautomaat overneemt.
Vergrendeld systeem: Met het sleutelpictogram wordt aangegeven dat
het systeem een mastersysteem of een open systeem kan zijn.
Als de <<10, <1, 10>> 1> knoppen zijn geactiveerd, is het MFD actief en
wordt de stuurautomaat erdoor aangestuurd.
Als de vergrendelingsknop wordt weergegeven in plaats van de
knoppen <10, <1, 10>, 1>. Is het MFD inactief en wordt de
stuurautomaat er niet door aangestuurd. Druk op de
vergrendelingsknop om aan de actieve bedieningsunit te vragen de
controle over te nemen bij een open systeem, of aan de mastercontroller
in het geval van een mastersysteem.
Geen
Actief in open systeem: het MFD heeft geen controle over de
stuurautomaat in een open systeem.
Andere bedieningsunits vergrendelen en ontgrendelen
Selecteer de optie Stuurautomaatinformatie in de stuurautomaatcontroller om de
selectiepagina's voor commando overdragen te openen.
66
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Andere units ontgrendelen/Ontgrendelen: hiermee kunt u andere bedieningsunits de
controle laten overnemen van de stuurautomaat zonder hiervoor toestemming te vragen.
Andere units vergrendelen/Vergrendelen: hiermee vergrendelt u andere
bedieningsunits zodat deze niet de controle over de stuurautomaat kunnen overnemen.
Wanneer andere bedieningsunits zijn vergrendeld, moeten deze aan het MFD goedkeuring
vragen om de controle over de stuurautomaat over te nemen. Wanneer een andere
bedieningsunit vraagt om de controle over de stuurautomaat over te nemen, wordt in u het
MFD gevraagd de overdracht te accepteren of te weigeren.
Het werkprofiel selecteren
U kunt de AP70/AP80 instellen met 6 verschillende werkprofielen die gerelateerd zijn aan
verschillende werkmodi of voorkeuren. Gebruik de controller van de AP70/AP80 om de
verschillende werkprofielen in te stellen. In het MFD wordt het actieve werkprofiel
weergegeven in de MFD-stuurautomaatcontroller. Als het MFD de controle heeft over de
stuurautomaat, kunt u hiermee instellen welk werkprofiel actief is.
Als u het werkprofiel wilt wijzigen met behulp van het MFD, moet de stuurautomaat in de
standby-modus staan.
1. Open de stuurautomaatcontroller en zet de stuurautomaat wordt in standby-modus
2. Druk op de knop Werkprofielen om gedefinieerde werkprofielen weer te geven in de
pagina Werkprofielen selecteren
3. Selecteer het werkprofiel dat u wilt activeren
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
67
Schroeven in-/uitschakelen
Selecteer de knop Thruster om de thruster uit te schakelen.
Selecteer de knop Uitgeschakelde thruster om de thruster te activeren.
Stuurautomaat instellen
De stuurautomaatinstellingen kunnen worden gesplitst in instellingen die door de gebruiker
kunnen worden aangepast en instellingen die tijdens de installatie en inbedrijfstelling van
het stuurautomaatsysteem worden opgegeven.
•
Gebruikersinstellingen kunnen worden gewijzigd voor verschillende
gebruiksomstandigheden en gebruikersvoorkeuren
• Installatie-instellingen worden opgegeven tijdens de inbedrijfstelling van het
stuurautomaatsysteem. Deze instellingen mogen niet meer worden gewijzigd
Zowel de gebruikersinstellingen als de installatie-instellingen zijn afhankelijk van welke
stuurautomaat-computer op het systeem is aangesloten.
In de volgende hoofdstukken vindt u informatie over instellingen die kunnen worden
gewijzigd door de gebruiker. De instellingen worden beschreven per
stuurautomaatcomputer.
Installatie-instellingen zijn beschikbaar in de documentatie in het gedeelte na de
stuurautomaatcomputers.
Algemene gebruikersinstellingen
De volgende gebruikersinstellingen gelden voor alle stuurautomaten.
Kaartkompas
U kunt ervoor kiezen om op het kaartpaneel een kompassymbool rond uw boot te tonen.
Het kompassymbool staat uit als de cursor actief is op het paneel.
De stuurautomaatbediening vanaf een unit vergrendelen
U kunt een unit tijdelijk vergrendelen om te voorkomen dat de stuurautomaat per ongeluk
wordt bediend. Als de unit vergrendeld is, wordt dit aangegeven door een symbooltje en
tekst in de stuurautomaatcontroller. Op een vergrendeld display kunnen geen automatische
modi worden geselecteerd.
Ú
Notitie: De vergrendelingsfunctie is niet beschikbaar voor de unit waarmee de
stuurautomaat wordt bediend!
68
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
NAC 1 specifieke gebruikersinstellingen
Stuurreactie
Hiermee verhoogt of verlaagt u de stuurgevoeligheid. Een laag responsniveau vermindert de
roeractiviteit en geeft een wat lossere sturing. Een hoog responsniveau verhoogt de
roeractiviteit en geeft een wat stevigere sturing. Bij een te hoog responsniveau zal de boot S-
vormige bewegingen gaan maken.
NAC2/NAC3 specifieke gebruikersinstellingen
Sturen
Met deze opties is het mogelijk om de parameters voor lage en hoge snelheid die tijdens de
ingebruikname van de stuurautomaat zijn ingesteld, handmatig te wijzigen. Raadpleeg de
documentatie van de stuurautomaatcomputer voor meer informatie.
Het selecteren van de optie voor lage snelheid of de optie voor hoge snelheid opent
dialoogvensters waarin de volgende parameters kunnen worden gewijzigd.
• Draaisnelheid: gewenste draaisnelheid in graden per minuut
• Roerversterking: deze parameter bepaalt de verhouding tussen het opgegeven roer en de
koersfout. Hoe hoger deze waarde, hoe meer roer er wordt gebruikt. Als de waarde te laag
is, duurt het lang om een koersfout te compenseren en kan de stuurautomaat geen
stabiele koers aanhouden. Als de waarde te groot is, neemt de overschrijding toe en
wordt de sturing instabiel.
• Tegenroer: verhouding tussen wijziging in koersfout en roerkracht. Een hoger tegenroer
zorgt ervoor dat de roerkracht bij het naderen van de ingestelde koers sneller afneemt
• Autotrim: bepaalt de roerkracht van de stuurautomaat om te compenseren voor een
constante koersafwijking, bijvoorbeeld veroorzaakt door externe krachten, zoals wind of
stroming. Hoe lager de automatische koerscorrectie, hoe sneller een constante koers
offset wordt tenietgedaan
Ú
Notitie: In VRF modus regelt deze parameter de tijdconstante van de roerschatting. Bij
een lagere waarde maakt het roer een snellere schatting en wordt het roer sneller
afgestemd op de bewegingen van de boot.
• Roer init.: hiermee bepaalt u hoe het roer door het systeem wordt gestuurd bij het
overschakelen van handmatig sturen naar een automatische modus.
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
69
- Centreer (Midscheeps): zet het roer in de nulstand
-
Werkelijk: handhaaft de roercorrectie
• Roerlimiet: bepaalt de maximale roeruitslag in graden vanuit de midscheepse positie in de
automatische modus. De instelling voor de roerlimiet is alleen actief tijdens de
automatische besturing op rechte koersen en NIET tijdens koerswijzigingen. De roerlimiet
is niet van invloed op de non-follow-up-besturing
• Uit-koers limiet: hiermee wordt de alarmlimiet voor koersafwijkingen ingesteld. Er gaat
een alarm af wanneer de werkelijke koers meer dan de geselecteerde limiet afwijkt van de
ingestelde koers
• Track-reactie: bepaalt hoe snel de stuurautomaat reageert na het registreren van een
koersafwijkingsafstand
• Track-naderingshoek: bepaalt de hoek die wordt gebruikt wanneer de boot een etappe
nadert. Deze instelling wordt zowel gebruikt wanneer u begint met navigeren als
wanneer u de track-offset gebruikt
• Koerswijzigingbevestigingshoek: bepaalt de limieten voor de koerswijziging naar het
volgende waypoint in een route. Als de vereiste koerswijziging groter is dan de ingestelde
limiet, wordt u gevraagd te bevestigen dat de aankomende koerswijziging acceptabel is.
Zeilen
Ú
Notitie: De parameterinstellingen voor Varend zijn
alleen beschikbaar als het boottype is
ingesteld op Zeilen.
Met deze optie is het mogelijk om de parameters die tijdens de ingebruikname van de
stuurautomaat zijn ingesteld te wijzigen. Raadpleeg de documentatie van de stuurautomaat
voor meer informatie over de instellingen.
• Overstag tijd: regelt de snelheid van de draai (overstagtijd) in de modus Wind.
• Overstag hoek: regelt de hoek van de draai tussen 50º - 150º in de modus Koers
vasthouden
• Windfunctie: selecteer welke windmodus door de stuurautomaat in de modus Wind
wordt gebruikt
-
Auto:
Als TWA is <70º: Wind-modus gebruikt AWA
Als TWA is ≥ 70º: Wind-modus gebruikt TWA
- Schijnbaar
- Waar
• Handmatige snelheid: indien er geen (betrouwbare) gegevens voor de bootsnelheid of
SOG-gegevens beschikbaar zijn, kan een handmatige waarde als snelheidsbron worden
ingevoerd en ter beschikking worden gesteld aan de stuurautomaat ter ondersteuning
van de stuurberekeningen
AC70/AC80 specifieke gebruikersinstellingen
De AC70/AC80 heeft geen specifieke gebruikersinstellingen op het MFD.
Ú
Notitie: U kunt met het MFD geen AP70-/AP80-systeem configureren of activeren.
Raadpleeg de documentatie van de stuurautomaatcomputer voor meer informatie.
70
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Stuurautomaat | NSO evo3 Gebruikershandleiding
71
Radar
Het radarpaneel kan worden ingesteld als een schermweergave of kan worden
gecombineerd met andere panelen.
Het radarbeeld kan ook getoond worden als een overlay op een kaartpaneel. Raadpleeg voor
meer informatie "Radar-overlay" op pagina 73.
Ú
Notitie: Voor een radaroverlay zijn gegevens nodig van een vaarrichtingssensor of een
kompas, voor een juiste oriëntatie op de kaart.
Het radarpaneel
1 Bereik
2 Oriëntatie
3 Bewegingscorrectie
4 Kompas*
5 Vaarrichtingslijn*
6 Draaiknoppen
7 Bereikringen*
8 Afstandsmarkeringen*
9 Databalk
* Optionele radarsymbolen
Radarsymbolen kunnen in het radarmenu collectief in-/uitgeschakeld worden, of individueel
zoals beschreven in "Paneel Radarinstellingen" op pagina 84.
Dubbele radar
U kunt verbinding maken met twee willekeurige ondersteunde radars en beide radarbeelden
tegelijkertijd bekijken.
Ú
Notitie: Op Broadband Radar zal bij de meeste bereiken interferentie te zien zijn als een
puls- of Halo-radar en een Broadband-radar tegelijkertijd uitzenden vanaf dezelfde boot.
We raden u aan om met één radar tegelijk uit te zenden. Zend bijvoorbeeld met
Broadband-radar uit voor navigatiegebruik, en met een puls- of Halo-radar om buien en
bepaalde kustlijnen op afstand te lokaliseren en Racons te activeren.
U selecteert de optie voor dubbele radarpanelen door de knop van de radarapplicatie
ingedrukt te houden op de Home pagina, of door onder favorieten een pagina met twee
radarpanelen aan te maken.
9
72
Radar | NSO evo3 Gebruikershandleiding
De radarbron selecteren
U kunt de radar op het radarpaneel opgeven door een van de beschikbaar radars te
selecteren in de menuoptie Radar bron. Als u een paneel met meerdere radars hebt, wordt
de radar individueel ingesteld voor elk radarpaneel. Activeer een van de radarpanelen en
selecteer vervolgens een van de beschikbare radars in de menuoptie Radar bron. Herhaal het
proces voor het tweede radarpaneel en selecteer een andere radar voor dit paneel.
Ú
Notitie: Het 3-cijferige radarbronnummer bestaat uit de laatste 3 cijfers van het
serienummer van de radar.
Radar-overlay
U kunt de overlay van het radarbeeld op de kaart plaatsen. Dit kan u helpen het radarbeeld
eenvoudig te interpreteren door de radardoelen op één lijn te brengen met de objecten op
de kaart.
Ú
Notitie: Voor radaroverlay moet het systeem zijn uitgerust met een koerssensor.
Wanneer u kiest voor radar-overlay, zijn de basisradarfuncties beschikbaar in het
kaartpaneelmenu.
Bron radar-overlay selecteren op kaartpanelen
Om de radarbron te selecteren van de radar-overlay die op het kaartpaneel verschijnt,
gebruikt u de opties in het menu Radaropties en vervolgens in Bron op het kaartpaneel
om de radarbron te selecteren.
Voor kaartpagina's met meer dan een kaart met radar-overlay kunt u verschillende
radarbronnen instellen voor elk kaartpaneel. Activeer een van de kaartpanelen en selecteer
vervolgens een van de beschikbare radars in de menuoptie Radar bron. Herhaal het proces
voor het tweede kaartpaneel met radar-overlay en selecteer een andere radar voor dit
paneel.
Operationele modi radar
U bedient de operationele modi van de radar vanuit het menu Radar. De volgende modi zijn
beschikbaar:
Uit
De voeding voor de radarscanner is uitgeschakeld. Uitschakelen is alleen beschikbaar
wanneer de radar in de standby-modus staat.
Standby
De spanning naar de radarscanner is aan, maar de radar zendt niet.
Ú
Notitie: U kunt de radar ook in de standby-modus zetten vanuit het dialoogvenster
Systeem regelingen.
Halo-licht
Bepaalt het niveau van de blauwe accentverlichting van de pedestal van de Halo Radar. De
verlichting heeft vier standen. De accentverlichting kan alleen worden aangepast als de radar
in de stand-bymodus staat.
Ú
Notitie: De blauwe accentverlichting van de pedestal is mogelijk niet in alle jachthavens
toegestaan. Raadpleeg het reglement van de lokale jachthaven voordat u de
accentverlichting inschakelt.
Zenden
De scanner is aan en zendt. Ontdekte doelen worden op de PPI (Plan Position Indicator) van
de radar getekend.
Ú
Notitie: U kunt de radar ook in de verzendmodus zetten vanuit het dialoogvenster
Systeem regelingen.
Radar | NSO evo3 Gebruikershandleiding
73
Radarbereik
U kunt het radarbereik aanpassen door de zoompictogrammen op het radarpaneel te
selecteren.
Dubbel bereik
(Alleen Broadband 4G- en Halo-radar)
Wanneer het apparaat is aangesloten op een Broadband 4G- of Halo-radar kunt u de radar in
de modus Dubbel bereik gebruiken.
De radar verschijnt in het radarbronnenmenu als twee virtuele radarbronnen, A en B. Het
bereik en de bediening van iedere virtuele radarbron is volledig onafhankelijk. De bron voor
dubbele radar kan op dezelfde manier worden geselecteerd voor een bepaalde kaart of een
bepaald radarpaneel zoals wordt beschreven in "De radarbron selecteren"
op pagina 73.
Ú
Notitie: Sommige bedieningselementen die verband houden met de fysieke
eigenschappen van de radar zelf zijn niet onafhankelijk van de bron. Het gaat daarbij om
Fast scan, Antennehoogte en Peilingsuitlijning.
MARPA is volledig onafhankelijk en er kunnen tot 10 doelen worden gevolgd door iedere
virtuele radarbron.
Voor iedere individuele radarbron kunnen tot twee onafhankelijke bewakingszones worden
gedefinieerd.
Gebruik van de cursor op een radar paneel
De cursor wordt standaard niet in een radar paneel weergegeven.
Wanneer u de cursor op het radar paneel plaatst, wordt het cursorpositie venster geactiveerd
en worden de opties van het cursor menu weergegeven.
Om de cursor en cursor elementen uit het paneel te verwijderen, selecteert u Cursor
wissen, of drukt u op de X toets.
Ga naar cursor
U kunt naar een geselecteerde positie op het beeld navigeren, door de cursor op het paneel
te plaatsen en vervolgens de optie Ga naar cursor in het menu te selecteren.
De cursorondersteuningsfunctie
Ú
Notitie: Cursorondersteuning is beschikbaar wanneer deze functie is ingeschakeld. Zie
"De lange druk configureren" op pagina 20.
Met de cursorondersteuningsfunctie kunt u de cursor nauwkeurig gebruiken en plaatsen
zonder gegevens met uw vinger te bedekken.
Activeer de cursor op het paneel en houd uw vinger vervolgens ingedrukt op het scherm om
het cursorsymbool te veranderen in een selectiecirkel, die boven uw vinger verschijnt.
Sleep de selectiecirkel zonder uw vinger van het scherm te halen naar de gewenste positie.
Als u uw vinger van het scherm haalt, keert de cursor terug naar de gewone cursorfunctie.
Waypoints opslaan
Gebruik de menuoptie Nieuw waypoint om een waypoint op het paneel op te slaan. Als de
cursor actief is, wordt het waypoint op de cursorpositie opgeslagen. Als de cursor niet actief
is, wordt het waypoint op de positie van uw vaartuig opgeslagen.
74
Radar | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Radarsectoren leeglaten
(alleen Halo-radar)
U kunt maximaal vier sectoren op de PPI definiëren waarin geen radargegevens worden
verzonden. Zo kunt u storing voorkomen die veroorzaakt wordt door functies op uw boot of
door een secundaire radar. De lege sectoren verschijnen op het beeld van de hoofdradar en
op de radaroverlay op een kaart. Een ingeschakelde sector heeft een magenta rand met 3
bogen over het leeggelaten gebied. Raadpleeg de installatiehandleiding van de Halo-radar
voor het instellen van lege radarsectoren.
Ú
Notitie: Het leeglaten van radarsectoren is alleen beschikbaar voor Halo-radars.
Hoofdradar-PPI Radaroverlay op een kaart
Het radarbeeld aanpassen
U kunt eventueel het radarbeeld verbeteren door de gevoeligheid van de radar aan te
passen en door achtergrondecho's van zee-en weercondities te filteren.
De radarinstellingsbeelden zijn te vinden in de rechterbovenhoek van het radarpaneel. U
kunt een van de instellingsbeelden selecteren door het instellingsbeeld te selecteren of door
op de draaiknop te drukken op een externe controller. De actieve instelling wordt uitgebreid
en de volledige naam wordt getoond. U kunt de waarde vervolgens aanpassen door de
schuifbalk te gebruiken of door aan de draaiknop te draaien op de externe controller.
U kunt de beeldinstellingen ook aanpassen in het radarmenu.
Gebruiksmodi radar
(alleen Halo-radar)
Radarmodi zijn beschikbaar met standaard optimale besturingsinstellingen voor
verschillende omgevingen. De volgende modi zijn beschikbaar:
• Aangepast - in deze modus kunnen alle radarinstellingen worden aangepast en blijven
deze bewaard nadat een modus is gewijzigd of de radar opnieuw is ingeschakeld. De
standaardinstellingen van de radar zijn ingesteld voor algemeen gebruik.
• Haven - in deze modus worden de radarinstellingen aangepast aan gebieden zoals
drukke waterwegen en grote kunstmatige structuren, waar een goed onderscheid tussen
doelen en tevens snelle beeldbijwerking nodig zijn.
• Offshore - in deze modus worden de radarinstellingen geoptimaliseerd voor offshore
zeecondities en zijn geïsoleerde doelen groter en beter zichtbaar.
• Weer - in deze modus worden de radarinstellingen geoptimaliseerd voor de beste
detectie en weergave van regenecho. Het beeld wordt minder snel bijgewerkt en de
kleurdiepte is verhoogd.
• Vogel - in deze modus worden de radarinstellingen geoptimaliseerd voor de beste
detectie van vogels. De radar is ingesteld op maximale gevoeligheid. Het gebruik van deze
modus wordt afgeraden in drukke havenomgevingen.
Niet alle besturingselementen zijn aanpasbaar in elke modus. In de volgende lijst staan de
vooraf ingestelde besturingselementen en de aanpasbaarheid van elk besturingselement.
Radar | NSO evo3 Gebruikershandleiding
75
Bereik
Aangepast: aanpasbaar
Haven: volledig*
Offshore: volledig*
Weer: volledig*
Vogel: tot 24nm
Drempel
Aangepast: aanpasbaar
Haven: 30%
Offshore: 30%
Weer: 0%
Vogel: 0%
Gain
Aangepast: aanpasbaar
Haven: aanpasbaar
Offshore: aanpasbaar
Weer: aanpasbaar
Vogel: aanpasbaar
Target Expansion
Aangepast: aanpasbaar
Haven: laag
Offshore: medium
Weer: UIT
Vogel: UIT
Zee
Aangepast: aanpasbaar
Haven: aanpasbaar
Offshore: aanpasbaar
Weer: aanpasbaar
Vogel: aanpasbaar
Storing onderdrukken
Aangepast: aanpasbaar
Haven: aanpasbaar
Offshore: aanpasbaar
Weer: aanpasbaar
Vogel: aanpasbaar
Regen
Aangepast: aanpasbaar
Haven: aanpasbaar
Offshore: aanpasbaar
Weer: aanpasbaar
Vogel: aanpasbaar
Target separation
Aangepast: aanpasbaar
Haven: medium
Offshore: UIT
Weer: UIT
Vogel: UIT
Ruisonderdrukking
Aangepast: aanpasbaar
Haven: medium
Offshore: hoog
Weer: medium
Vogel: hoog
Snelle scan
Aangepast: aanpasbaar
Haven: hoog
Offshore: hoog
Weer: UIT
Vogel: UIT
* Het maximale bereik hangt af van de lengte van de antenne.
Modi bij dubbel bereik
(Alleen voor Halo-radar)
De modi kunnen onafhankelijk van elkaar worden ingesteld voor ieder bereik. U kunt
bijvoorbeeld de modus Zee instellen voor bereik A en de modus Weer voor bereik B. In
sommige gevallen kan interactie tussen beide bereiken ontstaan:
• Wanneer u voor beide bereiken de modus Vogel gebruikt, dan is het maximale bereik
beperkt tot 24 NM en wordt de resolutie van het bereik beperkt.
• Fast scan - De rotatiesnelheid van de antenne wordt ingesteld voor de traagste van beide
modi. Fast scan wordt bijvoorbeeld uitgeschakeld als u de modi Haven en Weer gebruikt,
omdat Fast scan uitstaat in de modus Weer.
• De instellingen voor interferentieonderdrukking kunnen invloed hebben op de
interferentie die in beide bereiken wordt waargenomen en verwijderd.
Directionele echo-onderdrukking
(alleen Broadband 4G-radar)
Deze modus is automatisch actief als GAIN = AUTO en SEA = HARBOR of OFFSHORE. Het doel
is om kleinere vaartuigen zichtbaar te maken in de benedenwindse richting van de zee-echo.
De GAIN (versterking) van de radarontvanger wordt dynamische in benedenwindse richting
vergroot tijdens de sweep, voor verhoogde doelgevoeligheid in zwaardere zeecondities.
Als GAIN of SEA = MANUAL, staat de modus Directionele echo-onderdrukking UIT (niet-
directioneel).
Daarnaast zijn de curve-instellingen CALM, MODERATE of ROUGH STC beschikbaar in het
menu Radaropties om het radarbeeld nog beter naar uw wensen te optimaliseren.
76
Radar | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Gain
De versterking regelt de gevoeligheid van de radarontvanger.
Door een hogere versterking wordt de radar gevoeliger voor radarecho's, zodat er zwakkere
doelen getoond worden. Als de versterking te hoog staat, kan het beeld vollopen met
achtergrondruis.
De versterking heeft een handmatige en een automatische modus. U wisselt tussen de
automatische en de handmatige modus met de schuifbalk of door de draaiknop ingedrukt te
houden.
Zee-echo
De functie Zee-echo wordt gebruikt om het effect van achtergrondecho van golfslag of ruwe
zee rond het vaartuig te filteren.
Als u de filtering van Zee-echo verhoogt, worden de echo's op het scherm ten gevolge van
de echo's van de golfslag verminderd.
Het systeem beschikt over vooraf gedefinieerde instellingen voor Zee-echo in havens en
offshore voor alle radarsystemen behalve Halo. Daarnaast is er een handmatige modus
waarin u de instellingen kunt aanpassen. Voor alle radarsystemen behalve Halo kunt u modi
voor Zee-echo selecteren in het menu of door lang op de draaiknop te drukken. U kunt de
waarde voor Zee-echo alleen in de handmatige modus aanpassen.
Automatische offset voor zee
(alleen Halo-radar)
Om de instelling Zee aan te passen in de modus Auto (Auto maakt gebruikt van aanpasbare
directionele echo-onderdrukking), kan een offset worden ingesteld voor Auto.
Rain clutter
Rain clutter wordt gebruikt om de effecten van regen, sneeuw of andere
weersomstandigheden op het radarbeeld te verminderen.
Deze waarde moet niet te hoog worden gezet, omdat echte doelen dan mogelijk ook
worden uitgefilterd.
Geavanceerde radaropties
Ruisonderdrukking
(Alleen voor Broadband 4G- en Halo-radar)
Met Ruisonderdrukking bepaalt u hoeveel ruis wordt gefilterd door de radar. De
doelgevoeligheid voor de lange afstand wordt groter wanneer deze instelling op Laag of
Hoog staat, maar dit veroorzaakt wat verlies in doelonderscheiding.
Tip: Voor een maximaal bereik laat u de Broadband 4G-radar op één bereik uitzenden, stelt u
Ruisonderdrukking in op Hoog en kiest u voor een zo laag mogelijke drempel. De
standaardwaarde is 30% voor minder ruis op het scherm. Als UIT is geselecteerd, is het bereik
van de NSO evo3 ongeveer gelijk aan dat van 3G-radar. In sommige gebieden met
ongewoon veel interferentie levert UIT mogelijk het beste radarbeeld op.
Radar drempel
Met de drempelwaarde stelt u de vereiste signaalsterkte voor de zwakste radarsignalen in.
Radar echo's onder deze limiet worden uitgefilterd en niet weergegeven.
Standaard waarde: 30%.
Doelvergroting
Met Doelvergroting wordt de lengte van doelen in het bereik vergroot, zodat ze beter te zien
zijn.
Radar | NSO evo3 Gebruikershandleiding
77
Radarstoring onderdrukken
Storing kan veroorzaakt worden door radarsignalalen van andere radarunits die op dezelfde
frequentieband opereren.
Een hoge instelling vermindert de storing door andere radars.
Om geen zwakke doelen te missen, dient de storingsonderdrukking laag gezet te worden als
er geen storing is.
Target separation
(Alleen Broadband 4G- en Halo-radar)
Met de functie Target separation kunt u de doelonderscheiding van de radar regelen
(onderscheid tussen objecten is duidelijker).
Snelle scan
(Alleen voor Broadband- en Halo-radar.)
Stelt de rotatiesnelheid van de antenne in. Met deze optie krijgt u sneller een update van
doelen.
Ú
Notitie: Of de maximale snelheid wordt bereikt is afhankelijk van de instellingen, de
modus en het bereik die voor de radar zijn geselecteerd. De radar draait zo snel als de
huidige bedieningsinstellingen toelaten.
Zeeconditie
Pas de instelling voor Zeeconditie aan de huidige zeecondities aan voor de beste
onderdrukking van zee-echo.
Target boost
(alleen 3G- en 4G-breedband en pulsradar)
De functie Target boost vergroot de pulslengte en verkleint de bandbreedte van de radar,
zodat doelen groter lijken in het bereik en de radargevoeligheid wordt vergroot.
Opties radar weergave
Weergavemenuopties kunnen variëren, afhankelijk van uw radarantenne.
VelocityTrack
Deze optie is beschikbaar voor radarantennes met Doppler-kleuringsfuncties.
Dit is een ontgrendelingsfunctie, zie "Functies ontgrendelen" op pagina 15.
Ú
Notitie: Als VelocityTrack is ingeschakeld, kan de rotatiesnelheid van de antenne lager
zijn.
Doppler-kleuring is een navigatiehulpmiddel om bewegende doelen die uw schip naderen
of ervan afwijken te onderscheiden. De radar geeft aan of een doel uw schip nadert of ervan
afwijkt wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan:
• De relatieve snelheid van het doel is hoger dan de maximum VelocityTrack-snelheid.
• Het doel is niet geostationair (bijv. land of een baken).
De volgende opties zijn beschikbaar:
• Uit - schakelt Doppler-kleuring uit
• Normaal - naderende of afwijkende doelen worden gekleurd.
• Naderende doelen - alleen naderende doelen worden gekleurd
De kleur van naderende en afwijkende doelen hangt af van het gebruikte palet:
Radarbeeldpaletten
• Afwijkende doelen zijn blauw gekleurd op alle radarbeeldpaletten.
• Naderende doelen hebben de volgende kleuren op radarbeeldpaletten:
-
Zwart/rood palet - geel
78
Radar | NSO evo3 Gebruikershandleiding
- Wit/rood palet - geel
-
Zwart/groen palet - rood
- Zwart/geel palet - rood
Radar-overlaypaletten op kaarten
• Afwijkende doelen zijn donkergrijs.
• Naderende doelen zijn geel.
VelocityTrack instellingen
Gebruik dit dialoogvenster om de maximumsnelheid van te kleuren doelen in te stellen.
De maximumsnelheid kan worden ingesteld voor alleen de radarbron van het geselecteerde
radarpaneel of voor alle met het systeem verbonden radarbronnen. De instelling wordt
alleen toegepast op radars die op het moment dat de instelling wordt geëffectueerd, zijn
ingeschakeld en verbonden met het systeem. Als de optie Alle radarbronnen is geselecteerd,
gebruiken later aangesloten radars automatisch de ingestelde waarden.
VelocityTrack voorbeelden
Naderende en afwijkende bewegende doelen kunnen in sommige omstandigheden als
neutraal (niet gekleurd) worden aangegeven. De navigator dient dergelijke situaties te
kunnen herkennen om veilig gebruik te kunnen maken van de functie VelocityTrack als
hulpmiddel om botsingen te vermijden.
Hieronder wordt geïllustreerd hoe VelocityTrack zich gedraagt in 2 verschillende
navigatiescenario's. De illustraties tonen een doel (A) dat het pad van het eigen schip (B)
kruist.
C
A
B
D
123
0°
45 1
2
3
4
5
0°
In de voorbeelden is de beweging van het doel (1-5) te zien in 5 radarscans, waarbij de radar
in relatieve bewegingsmodus staat.
In voorbeeld C is de grondkoers (COG) van het eigen schip 0° en de snelheid 0 knopen.
In voorbeeld D is de grondkoers van het eigen schip 0° en de snelheid 10 knopen.
In beide voorbeelden is de grondkoers van het doel 270° en de snelheid 20 knopen.
De kleuren in het voorbeeld zijn conform de kleuren die worden gebruikt voor zwart/groen
en zwart/geel radarpaletten:
• Rood, geeft aan dat het doel een pad volgt dat het eigen schip nadert. De relatieve
snelheid van het doel op dat moment is hoger dan de maximum VelocityTrack snelheid.
• Niet gekleurd, geeft aan dat het doel tijdelijk neutraal is omdat de relatieve snelheid op
dat moment lager is dan de maximum VelocityTrack snelheid.
• Blauw, geeft aan dat het doel afwijkt van het eigen schip en dat de relatieve snelheid
ervan op dat moment hoger is dan de maximum VelocityTrack snelheid.
Radar | NSO evo3 Gebruikershandleiding
79
Radar symbolen
Radarsymbolen gedefinieerd in het Radar instellingen paneel kunnen allemaal aan/uit
worden gezet. Zie de afbeelding van het radar paneel met optionele radar items.
Doel sporen
U kunt instellen hoe lang de sporen gegenereerd vanaf elk doel op het radar paneel blijven.
U kunt de doel sporen ook UIT zetten.
Ú
Notitie: Ware beweging wordt aanbevolen bij gebruik van Doel sporen.
Doel sporen uit het paneel verwijderen
Als er doel sporen op het paneel worden weergegeven, wordt het radar menu uitgebreid
met een optie waarmee u de doel sporen op het paneel tijdelijk kunt wissen. De sporen
beginnen daarna weer te verschijnen, tenzij u ze uitschakelt zoals hierboven beschreven.
Het radar palet
U kunt verschillende kleuren (paletten) gebruiken om details op het radar paneel aan te
duiden.
Radaroriëntatie
De radaroriëntatie wordt aangegeven in de linker bovenhoek van het radarpaneel als VB
(Vaarrichting boven), NB (Noord boven) en KB (Koers boven).
Head-up
In de modus Head-up is de koerslijn op de PPI gericht op de 0° op de peilingschaal en naar
de bovenkant van het scherm. Het radarbeeld wordt weergegeven ten opzichte van het
eigen schip en als het schip keert, draait het radarbeeld.
Ú
Notitie: Head-up is alleen beschikbaar in de modus Relatieve beweging en het is de
enige oriëntatiemodus die beschikbaar is als de radar niet aangesloten op een
koersbron.
Noord boven
In de modus Noord boven geeft de 0°-indicatie op de PPI het noorden aan. De koerslijn op
de PPI volgt de koers van het schip, zoals verkregen van het gyrokompas. Als het schip keert,
volgt de koerslijn de wending van het schip, terwijl het radarbeeld stabiel blijft.
De Noord boven oriëntatie is niet beschikbaar als er geen koersbron is verbonden met de
radar. Als er koersinformatie verloren is gegaan, schakelt het systeem automatisch over op
Head-up (Vaarrichting boven) oriëntatie.
Koers boven
In de modus Koers boven wordt bovenaan de peilingschaal de ware koers van het schip
aangegeven, gemeten vanaf het noorden op het moment dat Koers boven werd
geactiveerd. Als het schip keert, blijft de peilingschaal constant, terwijl de koerslijn meedraait
met de koerswijziging van het schip.
De Koers boven oriëntatie wordt gereset door de modus Koers boven opnieuw te selecteren.
Modus Radarbeweging
Radarbeweging wordt linksboven op het radarpaneel aangegeven als TM (True motion -
Ware beweging) of RM (Relative motion - Relatieve beweging).
Relatieve beweging
In Relatieve beweging blijft uw schip op een vaste locatie op de radar-PPI en bewegen alle
andere objecten ten opzichte van uw positie.
U selecteert de positie van de vaste locatie zoals beschreven in "Het PPI-midden verplaatsen" op
pagina 81.
80
Radar | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Ware beweging
In Ware beweging bewegen uw vaartuig en alle bewegende doelen over het radarscherm
PPI tijdens het varen. Alle stilstaande objecten blijven op een vaste positie. Wanneer het
vaartuigsymbool 75% van de PPI radius (A) bereikt, wordt het radarbeeld vernieuwd met het
vaartuigsymbool geherpositioneerd (B) op 180° tegenover de huidige koerspeiling.
A
B
Als Ware beweging is geselecteerd, is de optie True motion resetten beschikbaar in het
menu. Hiermee kunt u het radarbeeld handmatig resetten en het vaartuigsymbool
terugplaatsen in de beginpositie.
Ú
Notitie: Ware beweging is alleen beschikbaar als de PPI in de oriëntatiemodus Noord
boven of Koers boven staat.
Het PPI-midden verplaatsen
U kunt de beginpositie van de antenne instellen op een andere locatie op de PPI van de
radar. De in de volgende paragrafen beschreven opties zijn beschikbaar.
Ú
Notitie: Het PPI-midden verplaatsen is alleen toegestaan bij Relatieve beweging.
PPI-midden: Midden PPI-midden Vooruit kijken PPI-midden: Offset
U kunt het midden van de antenne terugplaatsen op het PPI-midden met de optie
Verstelling in het menu Weergave.
Ú
Notitie: De peilingschaal volgens het Consistent Common Reference Point (CCRP) wordt
aangehouden, terwijl de verstelling de radarantennepositie instelt op de PPI. De
maximale toegestane verplaatsing is 75% van de straal bij het huidige bereik. Dit kan tot
gevolg hebben dat het CCRP buiten het peilingschaal valt. In dergelijke gevallen worden
de metingen nog steeds verricht door het CCRP en wordt de peilingschaal
overeenkomstig gecomprimeerd.
Midden
Met de optie Midden wordt de antenne opnieuw in het midden van de PPI gepositioneerd.
Vooruit kijken
De optie Vooruit kijken wordt gebruikt om het zicht vóór het schip te optimaliseren. Als de
optie is geselecteerd, wordt het PPI-midden geplaatst op 70% van de straal van de PPI, 180°
tegenover de bovenkant van het scherm.
Ú
Notitie: De optie Vooruit kijken is alleen beschikbaar voor Vaarrichting boven
radaroriëntatie.
Plaatsen op cursorpositie
Met deze optie kunt u de cursor gebruiken om het midden van de antenne te selecteren. Als
de optie is geselecteerd, wordt het PPI-midden direct verplaatst naar de cursorpositie.
Radar | NSO evo3 Gebruikershandleiding
81
EBL/VRM-markering
Met de elektronische peillijn (EBL) en de variabele afstandsmarkering (VRM) kunnen snel
afstandsmetingen en peilingen worden gedaan naar vaartuigen en landmassa's binnen
radarbereik. Op het radarbeeld kunnen twee verschillende EBL/VRM's geplaatst worden.
De EBL/VRM's worden standaard gepositioneerd vanuit het midden van het vaartuig. Het is
echter mogelijk het referentiepunt te verschuiven naar een andere geselecteerde positie op
het radarbeeld.
Na plaatsing kunt u de EBL/VRM snel aan- of uitzetten door de relevante markeringen op de
databalk te selecteren, of de markering te deselecteren in het menu.
Een EBL/VRM-markering definiëren
1. Zorg dat de cursor niet actief is
2. Activeer het menu, druk op EBL/VRM en vervolgens op EBL/VRM 1 of EBL/VRM 2
-
De EBL/VRM bevindt zich nu op het radarbeeld
3. Selecteer de aanpassingsoptie in het menu als u de positie van de markering wilt wijzigen
en pas vervolgens de markering aan door deze naar de gewenste positie op het
radarbeeld te slepen
4. Kies Opslaan om uw instellingen op te slaan
EBL/VRM markeringen plaatsen m.b.v. de cursor
1. Plaats de cursor op het het radarbeeld.
2. Activeer het menu.
3. Selecteer een van de EBL/VRM markeringen.
- De EBL lijn en de VRM cirkel worden aan de hand van de cursorpositie gepositioneerd.
EBL-/VRM-markering verplaatsen
1. Zorg dat de cursor niet actief is
2. Activeer het menu, druk op EBL/VRM en selecteer vervolgens de markering die u wilt
verplaatsen
3. Druk op Offset instellen
4. Plaats de cursor in het radarpaneel om de offsetpositie in te stellen
5. Kies Opslaan om uw instellingen op te slaan.
U kunt het EBL/VRM-middelpunt ten opzichte van de vaartuigpositie opnieuw instellen in
het menu.
Een bewakingszone rond uw vaartuig instellen
Een bewakingszone is een gebied (een cirkel of een sector) die u op het radarbeeld kunt
definiëren. Indien geactiveerd, wordt u door een alarm gewaarschuwd wanneer een
radardoel de zone binnenkomt of verlaat.
Een veiligheidszone definiëren
1. Zorg dat de cursor niet actief is
2. Activeer het menu, selecteer Veiligheidszones en selecteer vervolgens een van de
veiligheidszones
3. Selecteer de vorm van de zone
- De aanpassingsopties hangen af van de vorm van de veiligheidszone
4. Selecteer Aanpassen om de instellingen voor de veiligheidszone te definiëren. De
waarden kunnen ingesteld worden in het menu of door te slepen op het radarpaneel.
- A: Peiling, relatief ten opzichte van de vaarrichting van het vaartuig
- B: Diepte
- C: Bereik, relatief ten opzichte van het midden van het vaartuig
- D: Breedte
5. Kies Opslaan om uw instellingen op te slaan.
Na plaatsing kunt u de veiligheidszones in-/uitschakelen doorde relevante sectie op de
gegevensbalk te selecteren.
82
Radar | NSO evo3 Gebruikershandleiding
C
B
A
D
Vorm: sector
B
C
Vorm: cirkel
Alarm instellingen
Er wordt een alarm geactiveerd wanneer een radar doel de grens van het veiligheidsgebied
overschrijdt. U kunt selecteren of het alarm wordt geactiveerd wanneer het doel de zone
binnengaat of verlaat.
Gevoeligheid
De gevoeligheid van de veiligheidszone kan worden ingesteld, om alarmen voor kleine
doelen te voorkomen.
MARPA doelen
Als het systeem een koerssensor heeft, kan de MARPA functie (Mini Automatic Radar Plotting
Aid) worden gebruikt om maximaal tien radar doelen te volgen.
U kunt alarmen instellen om u te waarschuwen als een doel te dicht bij komt. Zie "Radar
instellingen" op pagina 84.
De MARPA volgfunctie is een belangrijk hulpmiddel om aanvaringen te voorkomen.
Ú
Notitie: MARPA vereist koersdata voor de radar en de NSO evo3.
MARPA-doelsymbolen
Het systeem maakt gebruik van de volgende symbolen voor doelen:
Verkrijgen MARPA-doel. In het algemeen duurt het maximaal 10 volledige
rotaties van de scanner.
Volgen van MARPA-doel, niet bewegend of voor anker.
Volgen van een veilig MARPA-doel met extensielijnen.
Gevaarlijk MARPA-doel
Een doel wordt als gevaarlijk gezien wanneer het de bewakingszone binnengaat
die op het radarpaneel is aangegeven.
Als er binnen een tijdslimiet geen signalen zijn ontvangen, wordt een doel
gedefinieerd als verloren.
Het doelsymbool vertegenwoordigt de laatste geldige positie van het doel
voordat de gegevensontvangst verloren ging.
Geselecteerd MARPA-doel, geactiveerd door de cursor op het doelpictogram te
plaatsen.
Zodra de cursor wordt verwijderd, keert het doel terug naar het
standaarddoelsymbool.
MARPA-doelen volgen
1. Plaats de cursor op het doel op het radarbeeld
2. Selecteer Doelen verkrijgen in het menu
3. Herhaal het proces als u nog meer doelen wilt volgen
Als uw doelen geïdentificeerd zijn, kunnen er tot 10 radar-sweeps nodig zijn om het doel te
verkrijgen en dan te volgen.
Radar | NSO evo3 Gebruikershandleiding
83
Volgen van MARPA-doelen annuleren
Als doelen gevolgd worden, wordt het radarmenu uitgebreid met opties voor het annuleren
van individuele doelen of het stoppen van de volgfunctie.
Stop het volgen van individuele doelen door het doelpictogram te selecteren voordat u het
menu activeert.
MARPA-doelinformatie weergeven
Als de pop-up is geactiveerd, kunt u een MARPA-doel selecteren voor weergave van
basisinformatie over het doel. Informatie over de dichtstbijzijnde 3 MARPA-doelen bij het
vaartuig wordt ook in de databalk getoond.
Als een doel is geselecteerd, kan gedetailleerde informatie over het doel getoond worden via
het menu.
U kunt informatie over alle MARPA-doelen laten tonen via de optie Vaartuigen op de Home
pagina.
MARPA-alarminstellingen
U kunt de volgende MARPA-alarmen instellen:
• MARPA-doel verloren
Bepaalt of er een alarm geactiveerd zal worden als een MARPA-doel verloren is.
• MARPA niet beschikbaar
Bepaalt of er een alarm geactiveerd is als u niet de vereiste invoer hebt om MARPA te
laten werken (geldige GPS-positie en koerssensor aangesloten op de radarserver).
Radargegevens opnemen
U kunt de radargegevens opnemen en het bestand opslaan in de unit of op een op de unit
aangesloten opslagapparaat.
Een opgenomen radarbestand kan gebruikt worden om een voorval of een operationele fout
te documenteren. Een gelogd radarbestand kan ook gebruikt worden door de simulator.
Ú
Notitie: De menuoptie Opnemen is beschikbaar als Opnemen is ingeschakeld in de
Geavanceerde systeeminstellingen.
Als er meer dan één radar beschikbaar is, kunt u selecteren welke bron u wilt opnemen.
Radarinstellingen
Radarsymbolen
U kunt selecteren welke optionele radaronderdelen u collectief wilt in-/uitschakelen in het
radarmenu. Raadpleeg de afbeelding van het radarpaneel.
84
Radar | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Peilingen
Hiermee kunt u selecteren of de radarpeiling gemeten moet worden in verhouding tot waar/
magnetisch noorden (°T/°M) of tot uw relatieve vaarrichting (°R).
Databalk
Hiermee schakelt u de databalk van de radar in/uit. Raadpleeg de afbeelding van het
radarpaneel.
De databalk kan maximaal 3 doelen tonen, waarbij de gevaarlijkste doelen bovenaan staan. U
kunt kiezen voor weergave van MARPA-doelen bovenaan, vóór eventuele AIS-doelen, zelfs
als de AIS-doelen dichter bij uw vaartuig liggen.
MARPA-instellingen
U kunt de lengte van het MARPA-spoor definiëren. Dit maakt het makkelijker om de
beweging van het doel te volgen.
Er kan een cirkel worden getrokken rondom het vaartuig om een gevarenzone aan te duiden.
De radius van de cirkel komt overeen met het dichtstbijzijnde naderingspunt dat is ingesteld
in het dialoogvenster Gevaarlijke vaartuigen. Raadpleeg "Gevaarlijke vaartuigen definiëren" op pagina
115. Als een vaartuig uw veilige zone binnengaat, gaat er een alarm af.
Installatie
De optie Installatie wordt gebruikt voor de radarinstallatie. Dit wordt in de afzonderlijke radar-
of NSO evo3-installatiehandleiding beschreven.
Radar | NSO evo3 Gebruikershandleiding
85
Echosounder
De functieEchosounder biedt een weergave van het water en de bodem onder uw vaartuig
waardoor u vis kunt detecteren en de structuur van de zeebodem kunt bestuderen.
De NSO evo3-units beschikken niet over een ingebouwd echosounder of over StructureScan.
Als u echosounderfunctionaliteit wilt gebruiken binnen het systeem moet een externe
module zoals de SonarHub, de S5100 of een andere compatibele module beschikbaar zijn op
het netwerk.
Het Echosounder-beeld
1 Diepte
2 Temperatuur
3 Frequentie/zoom
4 Gain-/kleuraanpassingspictogrammen
5 Visbogen
6 Hoog en laag bereik
7 A-scope*
8 Temperatuurgrafiek*
9 Zoombalken*
10 Bereikschaal
11 Dieptelijn*
12 Bodem
* Optionele Echosounder-items.
Ú
Notitie: U kunt de optionele echosounderitems individueel in-/uitschakelen. Zie "Opties
echosounderweergave" op pagina 91.
Meervoudige Echosounder
U kunt de bron van de Echosounder voor het beeld opgeven in het Echosounder-paneel. U
kunt twee bronnen tegelijkertijd weergeven middels een gesplitst paneel. Voor meer
informatie over het selecteren van de bron voor een paneel raadpleegt u "Bron" op pagina
89.
10
86
Echosounder | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Het beeld zoomen
U kunt het beeld zoomen door:
• Aanraakbediening: door uw vingers samen te knijpen of te spreiden op het scherm, of
met behulp de zoompictogrammen op het paneel
• Externe bedieningsunit: met behulp van de knoppen IN/UIT of de draaiknop
• Toetsenbordbediening: met behulp van de toetsen +/-
Het zoomniveau wordt linksboven op het beeld getoond.
Als u inzoomt, wordt de zeebodem onder aan het scherm gehouden, ongeacht of dit binnen
het auto-bereik of het handmatig bereik valt.
Als het bereik aanmerkelijk lager is ingesteld dan de werkelijke diepte, is de unit niet in staat
tijdens het zoomen de bodem te vinden.
Als de cursor actief is, zoomt de unit in op de cursorpositie.
Zoombalk
De zoombalk wordt getoond als u het beeld zoomt.
Versleep de zoombalk verticaal om verschillende delen van de waterkolom weer te geven.
Gebruik van de cursor op het beeld
De cursor kan worden gebruikt om een afstand tot een doel te meten, om een positie te
markeren en om doelen te selecteren.
De cursor wordt niet standaard getoond op het beeld.
Als u de cursor op het beeld plaatst, pauzeert het scherm, wordt de diepte op de
cursorpositie getoond en worden het informatievenster en de historiebalk geactiveerd.
Om de cursor en de cursorelementen van het paneel te verwijderen, selecteert u de
menuoptie Cursor wissen.
Ga naar cursor
U kunt naar een geselecteerde positie op het beeld navigeren, door de cursor op het paneel
te plaatsen en vervolgens de optie Ga naar cursor in het menu te selecteren.
De cursorondersteuningsfunctie
Ú
Notitie: Cursorondersteuning is beschikbaar wanneer deze functie is ingeschakeld. Zie
"De lange druk configureren" op pagina 20.
Met de cursorondersteuningsfunctie kunt u de cursor nauwkeurig gebruiken en plaatsen
zonder gegevens met uw vinger te bedekken.
Activeer de cursor op het paneel en houd uw vinger vervolgens ingedrukt op het scherm om
het cursorsymbool te veranderen in een selectiecirkel, die boven uw vinger verschijnt.
Sleep de selectiecirkel zonder uw vinger van het scherm te halen naar de gewenste positie.
Als u uw vinger van het scherm haalt, keert de cursor terug naar de gewone cursorfunctie.
Afstand meten
De cursor kan worden gebruikt om de afstand te meten tussen twee meetpunten op het
beeld.
1. Plaats de cursor op het punt van waaraf u de afstand wilt meten
2. Start de meetfunctie in het menu
3. Plaats de cursor op het tweede meetpunt
-
Tussen de meetpunten wordt een lijn getrokken, en de afstand wordt weergegeven in
het informatiepaneel van de cursor
4. Indien nodig kunt u nu meer meetpunten kiezen
Zolang de meetfunctie actief is, kunt u het start- en eindpunt steeds opnieuw bepalen via
het menu.
Selecteer Meten beëindigen om het beeld weer op de normale manier te laten scrollen.
Echosounder | NSO evo3 Gebruikershandleiding
87
Historie weergeven
Als de cursor op het paneel Echosounder wordt getoond, wordt de schuifbalk boven aan het
paneel getoond. De schuifbalk toont het beeld dat u op dat moment bekijkt ten opzichte
van de gehele opgeslagen Echosounder-beeldhistorie.
Als de schuifbalk helemaal rechts staat, geeft dat aan dat u de meest recente echo's bekijkt.
Als u de cursor naar de linkerkant van het scherm verplaatst, schuift de historiebalk naar links.
Het automatisch scrollen als er nieuwe echo's worden ontvangen, wordt uitgeschakeld.
U kunt de echosounderhistorie weergeven door het beeld te pannen.
Om terug te gaan naar normaal scrollen, selecteert u de menu-optie Cursor wissen .
Het beeld instellen
Gebruik de menu-opties van Echosounder om het beeld in te stellen. Als de cursor actief is,
worden sommige opties in het Echosounder-menu vervangen door functies in de
cursormodus. Selecteer Cursor wissen om terug te gaan naar het normale Echosounder-
menu.
Bereik
De bereikinstelling bepaalt de waterdiepte die zichtbaar is op het scherm.
Frequentie
De unit ondersteunt meerdere transducerfrequenties. Beschikbare frequenties hangen af van
het model van de aangesloten transducer.
U kunt twee frequenties tegelijk bekijken door op de Home pagina te kiezen voor dubbele
Echosounder-panelen.
De frequentie is de 'toon' die de transducer uitzendt. De transducers zijn ontworpen om met
meerdere frequenties te werken, omdat deze frequenties hun eigen voordelen hebben.
• Lage frequenties, bijvoorbeeld 50 kHz, gaan diep. Ze genereren een brede kegel, maar zijn
iets gevoeliger voor ruis. Ze zijn geschikt voor bodemonderscheiding en het doorzoeken
van een groot gebied.
• Met hoge frequenties, bijvoorbeeld 200 kHz, is meer te onderscheiden. Ze zijn minder
gevoelig voor ruis. Ze zijn geschikt om doelen te onderscheiden en voor vaartuigen met
een hogere snelheid.
Instellingen voor kleur en versterking
De besturingselementen voor versterking en kleur bevinden zich aan de linkerzijde van het
Echosounder-paneel. U kunt het besturingselement activeren door op de afbeelding te
tikken of door op de draaiknop van een externe bedieningsunit te drukken. De actieve
instelling wordt uitgebreid en de volledige naam wordt getoond. U kunt de waarde
vervolgens aanpassen door de schuifbalk te gebruiken of door aan de draaiknop te draaien
op de externe controller.
U kunt de beeldinstellingen ook aanpassen in het Echosounder-menu.
Gain
Met de gain (versterking) bepaalt u de gevoeligheid van Echosounder.
88
Echosounder | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Hoe meer u de gain verhoogt, hoe meer details er op het beeld worden getoond. Een
hogere gain-instelling kan echter meer achtergrondecho's op het beeld veroorzaken. Als de
gain te laag wordt ingesteld, worden zwakke echo's mogelijk niet weergegeven.
Auto gain
De optie Auto gain houdt de gevoeligheid op een niveau dat in het algemeen het beste
werkt.
Met de gain op automodus, kunt u een positieve of negatieve offset instellen voor de
automatische gain.
Kleur
Sterke en zwakke echosignalen hebben verschillende kleuren om de verschillende
signaalsterktes aan te geven. De kleuren die gebruikt worden zijn afhankelijk van het palet
dat u selecteert.
Hoe meer u de kleurinstelling verhoogt, hoe meer echo's er getoond worden in de kleur aan
het sterkste uiteinde van de schaal.
Structuuropties
Wanneer een StructureScan bron is aangesloten op uw systeem, kunt u een DownScan
beeld weergeven als overlay op het normale echobeeld.
For more information see "Echosounder Settings" op pagina 93.
Bron
Druk hierop om in het geselecteerde paneel de bron voor het beeld op te geven.
U kunt twee bronnen tegelijkertijd weergeven middels een gesplitst paneel. De menu-items
voor elk paneel werken onafhankelijk van elkaar.
De bron kan de interne Echosounder, een ander MFD in het Ethernet- netwerk of een
module van Echosounder zijn. Raadpleeg de installatiehandleiding van NSO evo3 voor meer
informatie over het definiëren van bronnen.
Ú
Notitie: Bij gebruik van twee transducers op hetzelfde frequentiebereik kan er
interferentie ontstaan tussen de twee transducers en worden deze in het beeld mogelijk
weergegeven als verticale lijnen. U kunt dit voorkomen door een transducer in te stellen
op een frequentiebereik (bijvoorbeeld Medium CHIRP) en de andere transducer op een
ander frequentiebereik (bijvoorbeeld High CHIRP) met de menuoptie Frequentie.
Het beeld pauzeren
U kunt het beeld pauzeren, zodat u het goed kunt bekijken.
Deze functie is handig als u een waypoint precies op het beeld moet positioneren en als u de
cursor gebruikt om de afstand tussen 2 elementen op het beeld te meten.
Met de pauzefunctie stopt de Echosounder met het pingen van de transducer. Het systeem
verzamelt geen Echosounder-gegevens als het beeld op deze manier wordt gepauzeerd.
Geavanceerde opties
De optie Geavanceerd is alleen beschikbaar als de cursor niet actief is.
Ruisonderdrukking
Signaalinterferentie van lenspompen, motortrillingen en luchtbellen kunnen echo's
veroorzaken op het beeld.
De optie ruisonderdrukking filtert de signaalstoring en vermindert de echo's op het scherm.
TVG
De weergave nabij het oppervlak kan vertroebeld raken door golfbewegingen en kielzog van
de boot. De optie TVG (Time Variable Gain) reduceert oppervlakte-echo's door de
gevoeligheid van de ontvanger in de buurt van de oppervlakte te verminderen.
Ú
Notitie: Voor een optimaal beeld en helderheid onder de meeste omstandigheden is de
standaardwaarde ingesteld op de maximale waarde 3 (het bereik is 0-3).
Echosounder | NSO evo3 Gebruikershandleiding
89
Verschuifsnelheid
U kunt de scrolsnelheid van het beeld op het scherm selecteren. Bij een hoge scrolsnelheid
wordt het beeld snel bijgewerkt, terwijl een lage scrolsnelheid een langere historie
presenteert.
Ú
Notitie: In bepaalde omstandigheden moet u de scrolsnelheid wellicht aanpassen voor
een bruikbaarder beeld. U kunt de scrolsnelheid van het beeld bijvoorbeeld verhogen als
u verticaal vist zonder verplaatsing.
Pingsnelheid
De pingsnelheid bepaalt de snelheid waarmee de transducer het signaal in het water
verzendt. De pingsnelheid is standaard ingesteld op max. Mogelijk moet de pingsnelheid
worden gewijzigd om storing te beperken of om deze aan te passen aan specifieke
viscondities.
Opname van loggegevens starten
U kunt de opname van loggegevens starten en het bestand intern opslaan in de unit of op
een op de unit aangesloten opslagapparaat.
U kunt de opnamefunctie activeren via de menu-optie Geavanceerd .
Wanneer de gegevens worden opgenomen, knippert er in de linkerbovenhoek een rood
symbool en verschijnt er regelmatig een bericht onder in het scherm.
Bestandsnaam
Geef de opname (log) een naam.
Bestandsformaat
Selecteer een bestandsindeling in de vervolgkeuzelijst: slg (alleen Echosounder), xtf (alleen
Structure*), sl2 (Echosounder en Structure) of sl3 (inclusief StructureScan 3D).
Ú
Notitie: Het xtf-formaat kan alleen gebruikt worden met bepaalde Echosounder-
weergavehulpmiddelen van derden.
Opslaan in
Selecteer of de opname intern moet worden opgeslagen of op een op de unit aangesloten
opslagapparaat.
Bytes per peiling
Selecteer hoeveel bytes per peiling moeten worden gebruikt bij het opslaan van het
logbestand. Meer bytes geven een betere resolutie, maar zorgen dat het bestand groter
wordt in vergelijking met het gebruik van een lagere byte-instelling.
90
Echosounder | NSO evo3 Gebruikershandleiding
StructureMap aanmaken
Als StructureScan beschikbaar is op het netwerk, kunt u de .sl2 of .sI3 logs converteren naar
StructureMap indeling (.smf) als de opname klaar is. Het logbestand kan ook geconverteerd
worden naar StructureMap indeling via de optie Bestanden.
Uploaden naar C-Map Genesis
Als de opname klaar is, worden de bestanden verzonden naar C-MAP Genesis als u bent
verbonden met een draadloze hotspot. Raadpleeg "Draadloze verbinding" op pagina 107 voor
informatie over draadloze hotspots.
Privacy
Als uw geselecteerde C-MAP Genesis-account dit toestaat, kunt u de opgenomen
logbestanden instellen als Privé of Openbaar in C-MAP Genesis.
Resterende tijd
Toont de resterende toegewezen tijd die beschikbaar is voor opnamen.
Opname van loggegevens stoppen
Selecteer Stop in het dialoogvenster Sonarlog opnemen om de opname van alle
echosoundergegevens te stoppen.
Ú
Notitie: Als u de optie Uploaden naar C-MAP Genesis hebt geselecteerd en bent
verbonden met een draadloze hotspot, worden uw opgenomen bestanden verzonden
naar C-MAP Genesis als u Stop selecteert.
De vastgelegde echogegevens weergeven
U kunt zowel intern als extern opgeslagen echogegevens bekijken als de optie Sonarlog
weergeven is geselecteerd in het dialoogvenster Echo-instellingen. Zie "Echosounder Settings" op
pagina 93.
Het logbestand wordt getoond als een gepauzeerd beeld. U regelt het scrollen en de
weergave vanuit de menu-optie Nogmaals afspelen.
U kunt de cursor gebruiken op het beeld dat nogmaals wordt afgespeeld, en het beeld
pannen als een normaal echobeeld.
Als er meer dan één kanaal is opgenomen in het geselecteerde echobestand, kunt u
selecteren welk kanaal u wilt weergeven.
U kunt de modus Nogmaals afspelen afsluiten door het symbool X te selecteren in de
rechterbovenhoek van het beeld dat nogmaals wordt afgespeeld.
Opties echosounderweergave
Opties voor gesplitst scherm
Echosounder | NSO evo3 Gebruikershandleiding
91
Zoomen
De Zoom-modus presenteert aan de linkerkant van het paneel een vergrote weergave van
het echobeeld.
Standaard staat het zoomniveau op 2x. U kunt kiezen voor maximaal 8x zoomen in het
vervolgkeuzemenu of via de zoomknoppen (+ of -).
De zoom-balken voor het bereik aan de rechterkant van het display tonen het vergrote
bereik. Als u de zoomfactor vergroot, wordt het bereik verkleind. U ziet dit als een verkleinde
afstand tussen de zoombalken.
Bodemvergrendeling
De bodemvergrendelingsmodus is handig als u echo's dicht bij de bodem wilt weergeven. In
deze modus toont de linkerkant van het paneel een beeld waar de bodem vlakker wordt. De
bereikschaal wordt veranderd zodat deze vanaf de zeebodem (0) naar boven meet. De
bodem en de nullijn worden altijd op het linkerpaneel getoond, ongeacht de bereikschaal.
De schaalfactor voor het beeld aan de linkerkant van het paneel wordt ingesteld zoals
beschreven voor de zoom-optie.
Paletten
U kunt kiezen uit verschillende displaypaletten die zijn geoptimaliseerd voor een
verscheidenheid aan viscondities.
Temperatuur grafiek
De temperatuur grafiek wordt gebruikt om veranderingen in de watertemperatuur te
illustreren.
Indien ingeschakeld, worden een gekleurde lijn en temperatuurwaarden op het beeld van de
Echosounder weergegeven.
Dieptelijn
Er kan een dieptelijn op het bodemoppervlak worden weergegeven, zodat de bodem
gemakkelijker van vis en structuren te onderscheiden is.
A-scope
De A-scope is een weergave van de realtime echo's die op het paneel verschijnen. De sterkte
van de werkelijke echo wordt aangegeven door de breedte en kleurintensiteit.
Zoombalken
De zoombalken tonen het bereik dat wordt vergroot op een gesplitst paneel met
zoomweergaven.
De zoombalken voor het bereik aan de rechterkant van het display tonen het vergrote bereik
dat aan de linkerkant wordt getoond. Als u de zoomfactor vergroot, wordt het bereik
verkleind. U ziet dit als een verkleinde afstand tussen de zoombalken.
U kunt de zoombalken aan de rechterkant omhoog of omlaag bewegen, zodat het beeld aan
de linkerkant verschillende diepten van de waterkolom toont.
Vis aanduiding
U kunt de manier selecteren waarop de echo's op het beeld moeten verschijnen. U kunt
bovendien aangeven of u een waarschuwing wilt krijgen als er een visaanduiding verschijnt
op het paneel.
Traditionele visecho's Vissymbolen Vissymbolen en diepte-indicatie
92
Echosounder | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Ú
Notitie: Niet alle vissymbolen zijn ook echt vissen.
Echosounder Settings
Modus Netwerkechosounder
In de modus Netwerkechosounder kunt u instellen of slechts één echosounderbron of
meerdere echosounderbronnen tegelijk kunnen worden geselecteerd.
Ú
Notitie: Als de instelling is gewijzigd, moeten alle aangesloten bronnen opnieuw
worden opgestart.
DownScan Overlay
Als op uw systeem een DownScan-transducer is aangesloten, kunt u DownScan-beelden
weergeven als overlay op het normale
Echosounder beeld.
Als DownScan Overlay is geactiveerd, wordt het Echosounder paneelmenu uitgebreid met
DownScan basisopties.
Echosounder-log weergeven
Wordt gebruikt om Echosounder-opnamen weer te geven. Het logbestand wordt getoond
als een gepauzeerd beeld. U regelt het scrollen en de weergave vanuit het menu.
U kunt de cursor op het beeld gebruiken, afstanden meten en weergaveopties instellen zoals
op een live Echosounder-beeld. Als er meer dan één kanaal is opgenomen in het
geselecteerde Echosounder-bestand, kunt u selecteren welk kanaal u wilt weergeven.
U kunt de weergavefunctie afsluiten door de X in de rechterbovenhoek te selecteren.
Structuur diepte offset
Instelling voor structuurtransducers.
Alle transducers meten de waterdiepte van de transducer tot de bodem. Daardoor zijn de
gemeten waterdiepten exclusief de afstand tussen de transducer en het laagste punt van de
boot in het water of de afstand van de transducer tot het wateroppervlak.
A
B
A
B
• Om de diepte vanaf het laagste punt van het vaartuig tot de bodem weer te geven stelt u
de offset in als de verticale afstand tussen de transducer en het laagste punt van het
vaartuig A (negatieve waarde).
Echosounder | NSO evo3 Gebruikershandleiding
93
• Om de diepte vanaf het wateroppervlak tot de bodem weer te geven stelt u de offset in
als de verticale afstand tussen de transducer en het wateroppervlak B (positieve waarde)
• Zet de offset op 0 voor de diepte onder de transducer.
Diepte- en temperatuurgegevens gebruiken van bron
Hiermee wordt ingesteld uit welke bron de diepte- en temperatuurgegevens worden
gedeeld op het NMEA 2000 netwerk.
Installatie
Gebruikt voor het installeren en instellen van het systeem. Raadpleeg de afzonderlijke
installatiehandleiding
Installatie ForwardScan
Dit is beschikbaar als de functie ForwardScan is ingeschakeld. Raadpleeg de
bedieningshandleiding voor meer informatie over de installatie.
94
Echosounder | NSO evo3 Gebruikershandleiding
StructureScan
StructureScan gebruikt hoge frequenties om een fotoachtig beeld met hoge resolutie van de
zeebodem te maken.
Ú
Notitie: Er dient een StructureScan HD, TotalScan of StructureScan 3D transducer
geïnstalleerd te zijn om de StructureScan functies te kunnen gebruiken.
StructureScan is niet geïntegreerd in NSO evo3. U dient over een compatibele externe
StructureScan module op het netwerk te beschikken om de StructureScan functies te
kunnen gebruiken.
Ú
Notitie: StructureScan 3D wordt ook ondersteund. StructureScan 3D is een
sonarsysteem waarmee vissers onderwaterstructuur en bodemcontouren kunnen zien in
aanpasbare, driedimensionale weergaven. Voor meer informatie over StructureScan 3D
raadpleegt u de afzonderlijke documentatie van StructureScan 3D.
Het StructureScan beeld
De weergave
Het paneel StructureScan kan worden ingesteld als DownScan beeld of als links/rechts-
scanner.
Het DownScan beeld kan ook worden toegevoegd als overlay over het traditionele
Echosounder beeld.
1 Diepte
Ú
Notitie: De dieptemeting is afhankelijk van de instelling van Structuur
diepte offset. Zie voor meer informatie "Structuur diepte offset" op pagina 93.
2 Temperatuur
3 Frequentie
4 Bodem
5 Zoompictogrammen (DownScan) / Bereikpictogrammen (SideScan)
6 Bereikschaal
Het StructureScan-beeld zoomen
U kunt een StructureScan-beeld zoomen door:
11
StructureScan | NSO evo3 Gebruikershandleiding
95
• Aanraakbediening: met behulp de zoompictogrammen op het paneel of door uw vingers
samen te knijpen of te spreiden op het scherm
• Toetsenbediening: met behulp van de toetsen +/-
• Externe bedieningsunit: door aan de draaiknop te draaien als de cursor niet actief is, of
met behulp van de knoppen IN/UIT
Het zoomniveau wordt linksboven op het paneel getoond.
Gebruik van de cursor op het paneel StructureScan
De cursor wordt standaard niet getoond op het StructureScan-beeld.
Als u de cursor op het beeld plaatst, pauzeert het scherm, wordt de diepte op de
cursorpositie getoond en worden het cursorinformatievenster en de historiebalk geactiveerd.
Op een DownScan-beeld wordt de diepte op de cursorpositie getoond.
Als u de cursor op een SideScan-beeld plaatst, pauzeert het scherm en wordt het
cursorinformatievenster geactiveerd. Op een SideScan-beeld wordt de afstand links/rechts
van het vaartuig tot de cursor op de cursorpositie getoond.
Ga naar cursor
U kunt naar een geselecteerde positie op het beeld navigeren, door de cursor op het paneel
te plaatsen en vervolgens de optie Ga naar cursor in het menu te selecteren.
De cursorondersteuningsfunctie
Ú
Notitie: Cursorondersteuning is beschikbaar wanneer deze functie is ingeschakeld. Zie
"De lange druk configureren" op pagina 20.
Met de cursorondersteuningsfunctie kunt u de cursor nauwkeurig gebruiken en plaatsen
zonder gegevens met uw vinger te bedekken.
Activeer de cursor op het paneel en houd uw vinger vervolgens ingedrukt op het scherm om
het cursorsymbool te veranderen in een selectiecirkel, die boven uw vinger verschijnt.
Sleep de selectiecirkel zonder uw vinger van het scherm te halen naar de gewenste positie.
Als u uw vinger van het scherm haalt, keert de cursor terug naar de gewone cursorfunctie.
Afstand meten
De cursor kan worden gebruikt om de afstand te meten tussen twee meetpunten op het
beeld.
1. Plaats de cursor op het punt van waaraf u de afstand wilt meten
2. Start de meetfunctie in het menu
3. Plaats de cursor op het tweede meetpunt
-
Tussen de meetpunten wordt een lijn getrokken, en de afstand wordt weergegeven in
het informatiepaneel van de cursor
4. Indien nodig kunt u nu meer meetpunten kiezen
Zolang de meetfunctie actief is, kunt u het start- en eindpunt steeds opnieuw bepalen via
het menu.
Selecteer Meten beëindigen om het beeld weer op de normale manier te laten scrollen.
StructureScan-historie weergeven
Als de cursor actief is op een Structure Scan-paneel, wordt de schuifbalk op het paneel
getoond. De schuifbalk toont het beeld dat u op dat moment bekijkt ten opzichte van de
opgeslagen StructureScan-beeldhistorie. Afhankelijk van de geselecteerde weergaven,
bevindt de schuifbalk zich helemaal rechts (SideScan) of boven aan het scherm (DownScan).
U kunt de beeldhistorie pannen door uw vinger over het scherm omhoog/omlaag te
bewegen (SideScan) of links/rechts (DownScan).
Om terug te gaan naar normaal StructureScan scrollen, drukt u op Cursor wissen.
96
StructureScan | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Het StructureScan-beeld instellen
Bereik
De bereikinstelling bepaalt de waterdiepte en het SideScan-bereik dat zichtbaar is op het
scherm.
Auto-bereik
Wanneer het bereik is ingesteld op Auto, stelt het systeem het bereik automatisch in
afhankelijk van de waterdiepte.
Vooraf ingestelde bereikniveaus
U kunt kiezen tussen verschillende vooraf ingestelde bereikniveaus.
Aangepast range
Met deze optie kunt u de boven- en ondergrens handmatig instellen.
StructureScan frequenties
StructureScan ondersteunt twee frequenties. 455 kHz geeft in de meeste situaties een ideaal
bereik en beeldkwaliteit, terwijl 800 kHz wordt gebruikt voor meer details in ondiep water.
Contrast
Bepaalt de helderheidsverhouding tussen lichte en donkere gebieden op het scherm.
Om de instelling voor contrast aan te passen:
1. Selecteer het pictogram Contrastpictogram of activeer de optie Contrast in het menu om
de kleuraanpassingsbalk weer te geven
2. Sleep de balk of gebruik de draaiknop om de waarde in te stellen.
Paletten
U kunt kiezen uit verschillende displaypaletten die zijn geoptimaliseerd voor een
verscheidenheid aan viscondities.
Bekijken
U kunt de StructureScan-pagina instellen als DownScan-beeld, alleen links, alleen rechts of
als links/rechts-scanner.
Het StructureScan beeld pauzeren
U kunt het StructureScan beeld pauzeren, zodat u structuren en andere beelden
diepgaander en gedetailleerder kunt bestuderen.
Deze functie is handig wanneer u een waypoint precies in het StructureScan beeld wilt
plaatsen en wanneer u de cursor gebruikt om de afstand tussen twee elementen op het
beeld te meten.
Geavanceerde instellingen StructureScan
TVG
De weergave nabij het oppervlak kan vertroebeld raken door golfbewegingen en kielzog van
de boot. De optie TVG (Time Variable Gain) reduceert oppervlakte-echo's door de
gevoeligheid van de ontvanger in de buurt van de oppervlakte te verminderen.
StructureScan | NSO evo3 Gebruikershandleiding
97
Ú
Notitie: Voor een optimaal beeld en helderheid onder de meeste omstandigheden is de
standaardwaarde ingesteld op de maximale waarde 3 (het bereik is 0-3).
Het StructureScan-beeld naar links/rechts omkeren
Indien nodig kunnen de links/rechts-beelden van StructureScan worden omgekeerd zodat
ze overeenkomen met richting van de transducerinstallatie.
Bereiklijnen
Bereiklijnen kunnen aan het beeld worden toegevoegd om het schatten van diepte
(Downscan) en afstand (SideScan) te vergemakkelijken.
StructureScan gegevens opnemen
U kunt StructureScan gegevens opnemen en het bestand intern opslaan in de unit of op een
op de unit aangesloten opslagapparaat, zoals beschreven in "Opname van echosoundergegevens
starten" op pagina 90.
98
StructureScan | NSO evo3 Gebruikershandleiding
StructureMap
De StructureMap functie projecteert SideScan beelden van een StructureScan bron als
overlay op de kaart. Dit maakt het gemakkelijker om de onderwater omgeving ten opzichte
van uw positie te visualiseren en helpt bij het interpreteren van SideScan beelden.
Het StructureMap-beeld
In het onderstaande voorbeeld ziet u een kaartpaneel met een structuuroverlay,
gecombineerd met een traditioneel SideScan-paneel.
Met een structuuroverlay kunt u net als gewoonlijk over de kaart bewegen door:
• Aanraakbediening: zoom de kaart en het gescande beeld met behulp van de
zoomknoppen (+ of -) of door uw vingers samen te knijpen of te spreiden op het scherm.
Sleep over het paneel om het gescande beeld weer te geven.
• Toetsbediening: zoom de kaart en het gescande beeld met behulp van de toetsen +/-.
• Externe bedieningsunit: zoom de kaart en het gescande beeld met behulp van de
draaiknop, de zoompictogrammen of de knoppen IN/UIT . Verplaats de kaart om het
gescande beeld weer te geven met behulp van de pijltoetsen
Als u de optie Cursor wissen selecteert, wordt de cursor van het paneel verwijderd en
wordt het vaartuig in het midden van de kaart gepositioneerd.
Structuur overlay activeren
1. Schakel de Structuur overlay via het kaart menu in.
-
Het kaart menu wordt uitgebreid met Structuur opties
- Er begint Structuur data op het kaartscherm te verschijnen zodra de Structuur overlay
ingeschakeld is.
2. Selecteer de Structuur bron.
- Live data is standaard.
Ú
Notitie: Structuur overlay kan ook worden geactiveerd door een opgeslagen
StructureMap bestand via de bestanden browser te selecteren.
StructureMap bronnen
Er kunnen twee bronnen gebruikt worden om Structure-logs als overlay op de kaarten weer
te geven, maar er kan slechts een tegelijk bekeken worden:
• Live data - wordt gebruikt als er StructureScan -gegevens beschikbaar zijn op het systeem.
• Opgeslagen bestanden - dit zijn vastgelegde StructureScan gegevens (*.sl2 of *.sl3) die
zijn geconverteerd naar StructureMap indeling (*.smf). Zelfs als er geen StructureScan
bronnen verbonden zijn, kunnen opgeslagen *.smf-bestanden gebruikt worden.
Live bron
Als live data zijn geselecteerd, wordt de SideScan beeldhistorie getoond als een spoor achter
het vaartuigpictogram. De lengte van dit spoor hangt af van het beschikbare geheugen in de
unit en de bereikinstellingen. Als het geheugen vol raakt, worden de oudste gegevens
12
StructureMap | NSO evo3 Gebruikershandleiding
99
automatisch verwijderd en nieuwe gegevens toegevoegd. Als u het zoekbereik vergroot,
wordt de pingsnelheid van de StructureScan transducer verlaagd, maar worden de breedte
en lengte van de beeldhistorie verhoogd.
Ú
Notitie: In Live-modus worden geen gegevens opgeslagen. Als de unit wordt
uitgeschakeld, worden alle recente gegevens gewist.
Opgeslagen bestanden
Als u Opgeslagen bestanden selecteert, wordt het StructureMap bestand als overlay op de
kaart getoond, op basis van de positie-informatie in het bestand.
Als de kaartschaal groot is, wordt het StructureMap gebied afgebakend aangegeven totdat
het bereik groot genoeg is om structuurgegevens weer te geven.
De modus Opgeslagen wordt gebruikt om StructureMap bestanden te bekijken en te
controleren, en om het vaartuig op specifieke interessante locaties op een eerder gescand
gebied te positioneren.
Ú
Notitie: Als opgeslagen bestanden worden gebruikt als bron, worden alle StructureMap
bestanden weergegeven die zich op het opslagapparaat en in het interne
systeemgeheugen bevinden. Als er meer dan een StructureMap van hetzelfde gebied
bestaat, overlappen de beelden elkaar en is de kaart minder overzichtelijk. Als er
meerdere logs van hetzelfde gebied nodig zijn, moeten de kaarten op aparte
opslagapparaten worden geplaatst.
StructureMap tips
• Als u langere structuren (zoals een wrak e.d.) in kaart wilt brengen, vaar er dan niet
overheen, maar stuur de boot zo dat de structuur aan de linker- of rechterkant van uw
vaartuig ligt.
• Voorkom overlapping van geschiedenissporen bij het maken van een zij-aan-zij scan van
een gebied.
StructureScan-gegevens opnemen
StructureScan-gegevens kunnen opgenomen worden vanaf een kaartpaneel waarbij
structuuroverlay is ingeschakeld.
De opname van StructureScan-gegevens kan ook gestart worden vanaf een StructureScan-
paneel.
Wanneer StructureScan-gegevens worden opgenomen, knippert er een rood symbool en
verschijnt er regelmatig een bericht onder in het scherm.
Ú
Notitie: Het bericht bevat informatie over de bestandsgrootte. Houd de omvang van uw
logs onder de 100MB, zodat bestanden sneller geconverteerd kunnen worden.
De opname wordt gestopt als de opnamefunctie opnieuw geselecteerd wordt.
StructureScan-gegevens converteren naar StructureMap-indeling
Een StructureScan-logbestand (.sl2) wordt geconverteerd naar StructureMap-indeling (.smf)
na de opname vanuit het opnamevenster of vanuit de bestandsbrowser.
U kunt bestanden aanmaken met een standaardresolutie of hoge resolutie. In .smf-
bestanden met een hoge resolutie worden meer details vastgelegd, maar deze duren langer
om te converteren en zijn groter dan bestanden met een standaardresolutie.
Om schijfruimte te besparen wordt aangeraden om de StructureScan-bestanden (.sl2) na het
converteren te verwijderen.
StructureMaps gebruiken met topografische kaarten
Met StructureMap kunt u de volledige kaartcapaciteit behouden. Het kan zowel gebruikt
worden met vooraf geladen cartografie als met elektronische kaarten van Navionics, Insight
en mediakaarten van andere merken die compatibel zijn met het systeem.
Wanneer u StructureMap gebruikt met mediakaarten, kopieert u de StructureMap (.smf )-
bestanden naar het interne geheugen van de unit. Wij raden u aan om kopieën van
StructureMap-bestanden op externe mediakaarten te bewaren.
100
StructureMap | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Structuuropties
U kunt de StructureMap-instellingen aanpassen in het menu Structuuropties. Het menu is
beschikbaar als Structuuroverlay is ingeschakeld.
Niet alle opties zijn beschikbaar als opgeslagen StructureMap-bestanden worden gebruikt als
bron. Niet-beschikbare opties worden grijs weergegeven.
Bereik
Hiermee stelt u het zoekbereik in.
Transparantie
Hiermee stelt u de doorzichtigheid van de structuuroverlay in. Met minimale transparantie
zullen de kaartdetails vrijwel verborgen zijn door de StructureMap-overlay.
Palet
Selecteert een Structure-palet.
Contrast
Bepaalt de helderheidsverhouding tussen lichte en donkere gebieden op het scherm.
Waterkolom
Toont/verbergt de waterkolom in de Live-modus.
Indien uitgeschakeld, zijn scholen aasvissen mogelijk niet zichtbaar op het SideScan-beeld.
Indien ingeschakeld, kan de nauwkeurigheid van het SideScan-beeld op de kaart beïnvloed
worden door de waterdiepte.
Frequentie
Stelt de transducerfrequentie in die wordt gebruikt door de unit. 800 kHz geeft de beste
resolutie, maar 455 kHz heeft meer dieptewerking en een groter bereik.
Ruisonderdrukking
Signaalstoringen van lenspompen, motortrillingen en luchtbellen kunnen ruis op het
fishfinder scherm veroorzaken. De ruisonderdrukking optie filter de signaalstoringen uit en
zorgt daardoor voor minder ruis op het scherm.
Live historie wissen
Hiermee worden de bestaande live historiegegevens van het scherm gewist en worden
alleen de meest recent gegevens getoond.
Gegevens opnemen
Hiermee worden StructureScan-gegevens opgenomen.
Bron
Selecteert de StructureMap-bron.
StructureMap | NSO evo3 Gebruikershandleiding
101
ForwardScan
ForwardScan sonar is een navigatiehulpmiddel waarmee u de onderwateromgeving vóór uw
vaartuig kunt weergeven terwijl u manoeuvres op lage snelheid uitvoert.
U kunt de functie ForwardScan alleen gebruiken als er een ForwardScan transducer op uw
vaartuig is bevestigd.
De ForwardScan transducer moet worden aangesloten op een compatibele sonarmodule (of
een ander systeem met ingebouwde sonar, gedeeld via het netwerk).
Ú
Notitie: Als u zowel een sonar/CHIRP als een ForwardScan transducer hebt aangesloten
op verschillende sonarmodules (of een andere unit met ingebouwde sonar, gedeeld via
het netwerk), kunt u beide tegelijk weergeven op hetzelfde apparaat.
Waarschuwing: Vertrouw niet uitsluitend op deze apparatuur als
hoofdbron voor navigatie of het detecteren van gevaren.
Waarschuwing: Gebruik deze apparatuur niet om diepte of andere
omstandigheden voor zwemmen of duiken te meten.
Het ForwardScan-beeld
1 Transducerlocatie weergegeven als de oorsprong op de pagina
2 Diepteschaal en vaartuigpositie
3 Schaal vooruitafstand
4 Puntdata
5 Bodem
6 Dieptehistorie
13
102
ForwardScan | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Het ForwardScan-beeld instellen
Diepte
Regelt het dieptebereik. Het dieptebereik is standaard ingesteld op automodus.
Vooruit afstand
Bepaalt het bereik waarover vooruit gekeken en gezocht kan worden. Het maximale
voorwaartse bereik is 91 meter (300 voet).
Ruisonderdrukking
Filtert signaalinterferentie en vermindert ruis op het scherm.
Vastleggen
Hiermee worden ForwardScan-sonarlogs opgenomen.
Pauze
Hiermee worden Echosounder-vooruittransmissies gepauzeerd.
Weergaveopties ForwardScan
Palet
U kunt kiezen uit een aantal displaypaletten voor diverse wateromstandigheden.
Historieratio
Bepaalt hoeveel Echosounder-historie achter de boot wordt getoond. Hoe hoger de ratio,
hoe meer historie wordt getoond.
Puntdata
ForwardScan geeft standaard alleen de bodem weer. Selecteer de menu-optie Puntdata en
kies voor weergave van: geen sonardatapunten, alle sonardatapunten of alleen punten
(objecten) in de waterkolom.
Zones tonen
Toont waarschuwingszones (geel) en kritieke zones (rood) op het scherm. Raadpleeg "Kritieke
vooruitafstand en Kritieke diepte" op pagina 105.
Dieptelijnen
Toont lijnen op het scherm, waardoor het makkelijker is om snel de diepte en
onderwaterobjecten in te schatten.
Voorl. koers verlenging
Met koersverlenging kunt u ForwardScan weergeven op het kaartpaneel. De kleuren van de
koersverlenging zijn gebaseerd op de alarmwaarden van ForwardScan.
ForwardScan | NSO evo3 Gebruikershandleiding
103
Verlenging ForwardScan
1 Rood - kritiek
2 Geel - waarschuwing
3 Groen - veilig
Selecteer ForwardScan in het dialoogvenster Kaartinstellingen om de koersverlenging van
ForwardScan op het kaartpaneel te bekijken.
Installatie ForwardScan
Geef de instellingen op in het dialoogvenster Installatie ForwardScan .
104
ForwardScan | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Kritieke afstand vooruit en Kritieke diepte
Kritieke afstand vooruit en Kritieke diepte zijn door de gebruiker ingestelde drempelwaarden
waarmee u een kritieke zone vooruit kunt definiëren.
Als u in water vaart dat ondiep genoeg is om in de kritieke zone te belanden, wordt het
alarm Kritieke zone geactiveerd. U kunt de kritieke waarschuwingszones weergeven door de
menuoptie Zones tonen te activeren.
ForwardScan-beeld met geactiveerde weergave van zones
1 Kritieke zone
2 Kritieke zone
De waarden voor Waarschuwing afstand vooruit en Waarschuwing diepte zijn gebaseerd op
de geselecteerde waarden voor Kritieke afstand vooruit en Kritieke diepte.
Ú
Notitie: Om waarschuwingen over kritieke zones te krijgen, schakelt u het ForwardScan-
alarm in het dialoogvenster Alarminstellingen in. Voor meer informatie over het
inschakelen van alarmen raadpleegt u Alarmen.
Transducerhoek
We raden u aan om de transducer verticaal op de waterlijn te installeren. Mocht dit niet
mogelijk zijn, dan kunt u het verschil tussen de transducerhoek en de waterlijn aanpassen via
de instelling Transducerhoek.
De hoek kan worden aangepast van 0 (verticaal) tot 20 graden.
Waarschuwing: Aanpassingen aan de transducerhoek dienen met zorg te
worden uitgevoerd. Grote variaties in de transducerhoek kunnen de
dieptegegevens vervormen, waardoor obstakels onderwater sneller geraakt
kunnen worden.
Diepte-offset
Instelling voor ForwardScan transducers.
Alle transducers meten de waterdiepte van de transducer tot de bodem. Daardoor zijn de
gemeten waterdiepten exclusief de afstand tussen de transducer en het laagste punt van de
boot in het water of de afstand van de transducer tot het wateroppervlak.
ForwardScan | NSO evo3 Gebruikershandleiding
105
A
B
• Om de diepte vanaf het laagste punt van het vaartuig tot de bodem weer te geven stelt u
de offset in als de verticale afstand tussen de transducer en het laagste punt van het
vaartuig A (negatieve waarde).
• Om de diepte vanaf het wateroppervlak tot de bodem weer te geven stelt u de offset in
als de verticale afstand tussen de transducer en het wateroppervlak B (positieve waarde)
• Zet de offset op 0 voor de diepte onder de transducer.
106
ForwardScan | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Draadloze verbinding
Met draadloze connectiviteit kunt u:
• Een draadloos apparaat kunt gebruiken om het systeem op afstand te bekijken
(smartphone en tablet) en bedienen (alleen tablet).
• Ga naar de GoFree Shop.
• Uw Echosounder logbestanden uploaden om aangepaste kaarten te maken in C-MAP
Genesis.
• Download software-updates
• Maak verbinding met applicaties van derden
Ú
Notitie: Kaarten, software-updates en andere gegevensbestanden kunnen groot zijn.
Uw dataprovider kan u kosten in rekening brengen op basis van de hoeveelheid
gegevens die u overdraagt. Neem bij twijfel contact op met de serviceprovider voor
informatie.
De unit beschikt over ingebouwde functies voor verbinding met het internet en draadloze
apparaten zoals smartphones en tablets.
De initiële configuratie en instellingen van de ingebouwde draadloze functionaliteit staan
beschreven in de installatiehandleiding van uw systeem.
Ú
Notitie: Als u de ingebouwde draadloze functionaliteit wilt gebruiken, moet deze zijn
ingeschakeld. Zie "Interne draadloze verbinding" op pagina 110.
Verbinding met een draadloze hotspot tot stand brengen
en verbreken
Om een verbinding met een draadloze hotspot tot stand te brengen, selecteert u de optie
Draadloos in het dialoogvenster Systeem regelingen en selecteert u Niet verbonden.
Hiermee wordt het dialoogvenster Draadloze apparaten geopend. Selecteer in dit
dialoogvenster de gewenste hotspot selecteren, voer de aanmeldingsgegevens in en
selecteer Verbinden. Als u een verbinding met een draadloze hotspot tot stand brengt,
verandert de draadloze modus in Clientmodus. In deze modus hebt u toegang tot internet.
Om een verbinding met een draadloze hotspot te verbreken, selecteert u de optie Draadloos
in het dialoogvenster Systeem regelingen, selecteert u Verbonden hotspot_naam en selecteert u
vervolgens Verbreken. Hiermee wordt de draadloze modus gewijzigd in Toegangspunt. In
deze modus kunt u een draadloos apparaat verbinden, zodat apps zoals GoFree Link
toegang krijgen tot de navigatie-informatie van het vaartuig.
GoFree Shop
Het draadloze apparaat moet verbonden zijn met een externe draadloze hotspot om
toegang te hebben tot de GoFree Shop.
In de GoFree Shop kunt u compatibele content voor uw systeem bekijken, aanschaffen en
downloaden, waaronder navigatiekaarten en C-MAP Genesis-kaarten.
GoFree Link
Door de draadloze functionaliteit kunt u een draadloos apparaat gebruiken om het systeem
op afstand te bekijken (smartphone en tablet) en bedienen (alleen tablet). U bekijkt en
bedient het systeem vanaf het draadloze apparaat met de GoFree Link-apps die u kunt
downloaden in de betreffende applicatie-store. Als bediening op afstand is geaccepteerd,
wordt de actieve pagina ook weergegeven op het draadloze apparaat.
Ú
Notitie: Als u een smartphone of tablet wilt gebruiken om het systeem te bekijken en te
bedienen moet de draadloze functionaliteit worden losgekoppeld van de draadloze
hotspot (in de modus Toegangspunt).
Ú
Notitie: Om veiligheidsredenen kunnen de stuurautomaat- en CZone-functies niet vanaf
een draadloos apparaat worden bediend.
14
Draadloze verbinding | NSO evo3 Gebruikershandleiding
107
Verbinding maken met een tablet
Installeer de GoFree-app op de tablet voor u deze procedure volgt.
1. Zet de interne draadloze module in de modus Toegangspunt. Selecteer de pagina
Draadloze apparaten in het dialoogvenster Draadloos en selecteer de interne
draadloze module van de unit. Selecteer vervolgens de optie Modus en daarna Intern
toegangspunt.
2. Selecteer een apparaat op de pagina Draadloze apparaten om de netwerksleutel van
dat apparaat te bekijken.
3. Navigeer op de tablet naar de pagina waar u verbinding kunt maken met een draadloos
netwerk en zoek de unit of het GoFree draadloze xxxx netwerk. Kijk op de pagina
Draadloze apparaten om te controleren welk draadloos apparaat met de unit is
verbonden als er meer dan één unit binnen bereik is.
4. Voer de netwerksleutel in op de tablet om verbinding te maken met het netwerk.
5. Open de GoFree-applicatie – de unit wordt automatisch gedetecteerd. De naam die
wordt weergegeven is de standaardnaam of de naam die is ingevoerd bij de instelling
Apparaatnaam. Volg de instructies op het scherm om de unit handmatig te zoeken als
deze niet verschijnt.
6. Selecteer het pictogram van de unit. Deze toont een venster zoals het onderstaande:
7. Selecteer Ja voor een eenmalige verbinding of Altijd als de unit het apparaat moet
onthouden om vaker verbinding te maken. Deze instelling kan indien nodig worden
gewijzigd.
Ú
Notitie: De interne draadloze module ondersteunt alleen de GoFree-verbinding naar
zichzelf. Andere units op het netwerk zijn niet zichtbaar.
Verbinding maken met een smartphone
Installeer de GoFree-app op de smartphone voor u deze procedure volgt.
1. Zet de interne draadloze module in de modus Toegangspunt. Selecteer de pagina
Draadloze apparaten in het dialoogvenster Draadloos en selecteer de interne
draadloze module van de unit. Selecteer vervolgens de optie Modus en daarna Intern
toegangspunt.
2. Selecteer een apparaat op de pagina Draadloze apparaten om de netwerksleutel van dat
apparaat te bekijken.
3. Navigeer op de smartphone naar de pagina waar u verbinding kunt maken met een
draadloos netwerk en zoek de unit of het GoFree draadloze xxxx netwerk. Ga naar het
dialoogvenster Draadloos en kijk op de pagina Draadloze apparaten om te controleren
welk draadloos apparaat met de unit is verbonden als er meer dan één unit binnen bereik
is.
4. Voer de netwerksleutel in op de smartphone om verbinding te maken met het netwerk.
5. Open de GoFree-applicatie op de smartphone - de unit wordt automatisch gedetecteerd.
De naam die wordt weergegeven is de standaardnaam of de naam die is ingevoerd bij de
instelling Apparaatnaam. Volg de instructies op het scherm om de unit handmatig te
zoeken als deze niet verschijnt.
De display van de MFD wordt getoond op de smartphone. Gebruik de MFD om de display
van de MFD te wijzigen als u een andere MFD-display op uw smartphone wilt. De wijziging
van de display van de MFD wordt overgenomen op de smartphone.
Logbestanden uploaden naar C-MAP Genesis
Om een opgenomen Echosounder-logbestand te uploaden naar C-MAP Genesis, selecteert u
het bestand dat u wilt uploaden op het paneel Bestanden en selecteert u de optie Uploaden
naar C-MAP Genesis.
Ú
Notitie: U moet verbonden zijn met een draadloze hotspot om opgenomen
logbestanden te uploaden naar C-MAP Genesis.
108
Draadloze verbinding | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Ú
Notitie: U kunt opgenomen logbestanden ook uploaden naar C-MAP Genesis als u
Uploaden naar C-MAP Genesis hebt opgegeven in het dialoogvenster Echo
opnemen. Raadpleeg voor meer informatie "Opname van loggegevens starten" op pagina 90.
Draadloze instellingen
Biedt configuratie- en instellingsopties voor de draadloze functionaliteit.
Raadpleeg voor meer informatie de installatiehandleiding van de NSO evo3.
Verbinden met draadloze hotspot
Toont het dialoogvenster Draadloos apparaat, waar u de draadloze functionaliteit kunt
verbinden met een draadloze hotspot.
Externe bedieningsunits
Als een draadloos apparaat (smartphone of tablet) is verbonden, verschijnt deze in de lijst
Externe bedieningsunits. Selecteer Altijd toestaan als u wilt dat het apparaat automatisch
verbinding maakt zonder iedere keer een wachtwoord nodig te hebben. In dit menu kunt u
ook de verbinding verbreken met apparaten die geen toegang meer nodig hebben.
Draadloze apparaten
Dit dialoogvenster toont de interne draadloze module en alle aangesloten WIFI-1-apparaten
met hun IP-adres en kanaalnummer. Wanneer u de interne draadloze module of een WIFI-1-
apparaat selecteert, krijgt u aanvullende details te zien.
Als u de details (netwerknaam (SSID), netwerksleutel of kanaal) van het interne draadloze
apparaat wilt weergeven en wijzigen, dient het interne draadloze apparaat zich in de modus
Toegangspunt (interne WiFi) te bevinden. De interne draadloze module moet in de modus
Client staan om verbinding te kunnen maken met een netwerk (hotspot). Gebruik de optie
Modus om van modus te veranderen.
Client-instellingen
Toont informatie over de draadloze hotspot waarmee uw unit verbonden is, of de hotspot
waarmee uw unit het laatste verbonden was. U kunt de hotspot in het dialoogvenster
selecteren om deze in te stellen als hotspot waarmee u altijd verbinding wilt maken als u
binnen het bereik bent. U kunt de hotspot selecteren en verwijderen.
Draadloze verbinding | NSO evo3 Gebruikershandleiding
109
Geavanceerd
Start de hulpmiddelen Iperf en DHCP Probe voor het opsporen van fouten en het instellen
van het draadloze netwerk.
Ú
Notitie: Iperf en DHCP Probe zijn hulpmiddelen voor diagnostische doeleinden, bedoeld
voor gebruikers die bekend zijn met de terminologie en configuratie van netwerken.
Navico is niet de ontwikkelaar van deze hulpmiddelen en biedt geen ondersteuning bij
het gebruik.
Interne draadloze verbinding
Selecteer deze optie om de interne draadloze module in of uit te schakelen.
Door de draadloze verbinding uit te schakelen wanneer deze niet in gebruik is, brengt u het
stroomverbruik van de unit omlaag.
110
Draadloze verbinding | NSO evo3 Gebruikershandleiding
AIS
Als er een compatibele AIS-bron (automatisch identificatiesysteem) is aangesloten op het
systeem, kunnen doelen die deze apparaten detecteren worden weergegeven en gevolgd. U
kunt ook meldingen en posities zien voor DSC-uitzendende apparatuur binnen bereik.
AIS-doelen kunnen worden getoond als overlay op radar- en kaartbeelden. Hierdoor is deze
functie een belangrijke tool voor veilige navigatie en het voorkomen van aanvaringen.
U kunt alarmen zo instellen dat u wordt gewaarschuwd als een AIS-doel te dichtbij komt of
verloren raakt.
AIS-vaartuigen op een kaartpaneel
AIS-vaartuigen op een radarpaneel
Symbolen AIS-doelen
Het systeem maakt gebruik van de volgende symbolen voor AIS-doelen:
Slapend AIS-doel (niet bewegend of voor anker).
Bewegend en veilig AIS-doel met koersverlengingslijn.
Gevaarlijk AIS-doel, aangegeven met vette lijn.
Een doel wordt gedefinieerd als gevaarlijk op basis van de CPA en TCPA
afstandsinstellingen. Raadpleeg "Gevaarlijke vaartuigen definiëren" op pagina 115.
Verloren AIS-doel.
Als er binnen een tijdslimiet geen signalen zijn ontvangen, wordt een doel
als verloren beschouwd.
Het doelsymbool vertegenwoordigt de laatste geldige positie van het doel
voordat de gegevensontvangst verloren ging.
Geselecteerd AIS-doel, geactiveerd door een doelsymbool te selecteren.
Zodra de cursor uit het symbool wordt verwijderd, keert het doel terug naar
het standaarddoelsymbool.
AIS SART (AIS Search And Rescue Transmitter).
Informatie over individuele AIS doelen bekijken
Zoeken naar AIS-items
U kunt naar AIS-doelen zoeken met behulp van de optie Zoeken op het paneel Tools.
U kunt op een kaartpaneel zoeken naar AIS-doelen met behulp van de optie Zoeken in het
menu. Als de cursor actief is, zoekt het systeem naar vaartuigen nabij de cursorpositie. Als de
cursor niet actief is, zoekt het systeem naar vaartuigen nabij de positie van uw vaartuig.
15
AIS | NSO evo3 Gebruikershandleiding
111
Informatie over afzonderlijke AIS-doelen weergeven
Als u een AIS-pictogram selecteert op het kaart- of radarpaneel, verandert het symbool in het
symbool van het geselecteerde doel en wordt de naam van het vaartuig getoond.
U kunt gedetailleerde informatie over een doel laten tonen door de pop-up AIS te selecteren,
of in het menu als het doel is geselecteerd.
AIS-informatie op radarpanelen
Op de balk met radargegevens staat informatie over maximaal 3 AIS-doelen.
De doelen worden weergegeven met het dichtstbijzijnde doel bovenaan en met
verschillende kleuren wordt de doelstatus aangeduid.
Een AIS-vaartuig oproepen
Als het systeem over een VHF-radio beschikt die DSC-oproepen (Digital Select Calling) via
NMEA 2000 ondersteunt, kunt u een DSC-oproep naar andere vaartuigen plaatsen vanaf de
unit.
De oproepoptie is beschikbaar in het dialoogvenster AIS Vaartuig Details en in het
statusdialoogvenster Vaartuig die u op het paneel Tools kunt activeren.
Via het dialoogvenster Oproepen kunt u een ander kanaal kiezen of de oproep annuleren.
Het dialoogvenster Oproepen wordt gesloten zodra de verbinding tot stand is gekomen.
AIS SART
Wanneer een AIS SART (Search And Rescue beacon, zoek- en reddingsbaken) geactiveerd
wordt, begint het direct zijn positie- en identiteitsgegevens uit te zenden. Deze data wordt
dan door uw AIS apparaat ontvangen.
Als uw AIS ontvanger niet geschikt is voor AIS SART, kan het de ontvangen AIS SART
informatie als een signaal van een standaard AIS zender interpreteren. Er wordt dan wel een
symbool op de kaart geplaatst, maar dit is een AIS vaartuig symbool.
112
AIS | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Is uw AIS ontvanger wel compatibel met AIS SART, dan gebeurt het volgende wanneer er AIS
SART data is ontvangen:
• Er word een AIS SART symbool op de kaart geplaatst op de positie die van het AIS SART is
ontvangen
• Er wordt een alarmbericht weergegeven
Als u de sirene ingeschakeld hebt, wordt het alarmbericht gevolgd door een alarmgeluid.
Ú
Notitie: Het symbool is groen als de ontvangen AIS SART data een test en geen actief
bericht is.
AIS SART-alarmbericht
Wanneer gegevens worden ontvangen van een AIS SART wordt een alarmbericht getoond.
Dit bericht bevat het unieke MMSI-nummer van de AIS SART, en de positie, afstand en
vaarrichting van de AIS SART ten opzichte van uw vaartuig.
U hebt de volgende opties:
• Het alarm negeren
-
Het alarm wordt gedempt en het bericht gesloten. Het alarm verschijnt niet opnieuw
Ú
Notitie: Als u het alarm negeert blijft het AIS SART-pictogram zichtbaar op uw kaart, en
de AIS SART blijft in de lijst met vaartuigen staan.
• De waypoint opslaan
-
De waypoint wordt opgeslagen in uw lijst met waypoints. De naam van deze waypoint
wordt voorafgegaan door MOB AIS SART - gevolgd door het unieke MMSI-nummer van
de SART. Bijvoorbeeld: MOB AIS SART - 12345678.
• De MOB-functie activeren
- De display schakelt over naar een ingezoomd kaartpaneel, gecentreerd op de positie
van de AIS SART
- Het systeem maakt een actieve route naar de positie van de AIS SART
Ú
Notitie: Als de MOB-functie al actief is, wordt deze beëindigd en vervangen door de
nieuwe route naar de positie van de AIS SART!
Ú
Notitie: Als de AIS stopt met het ontvangen van het AIS SART-bericht blijft de AIS SART
nog 10 minuten nadat het laatste signaal is ontvangen in de lijst met vaartuigen staan.
Als u het AIS SART-pictogram op het kaartpaneel selecteert, kunt u de details van de AIS MOB
zien.
AIS | NSO evo3 Gebruikershandleiding
113
Vaartuigalarmen
U kunt verschillende alarmen instellen om u te waarschuwen als er een doel binnen vooraf
gedefinieerde limieten komt, of als een eerder gedefinieerd doel verloren is gegaan.
Gevaarlijk vaartuig
Controleert of er een alarm wordt geactiveerd wanneer een boot dichterbij komt dan de
afstand voor CPA binnen de tijdlimiet voor de TCPA. Raadpleeg "Gevaarlijke vaartuigen definiëren" op
pagina 115.
AIS-vaartuig verloren
Stelt de afstand in voor verloren vaartuigen. Indien een boot binnen een bepaald bereik
verloren gaat, gaat er een alarm af.
Ú
Notitie: Via het selectievakje kunt u aangeven of het alarmpop-upbericht wordt
weergegeven en of de sirene afgaat. De CPA en TCPA bepalen wanneer een vaartuig
gevaarlijk is, ongeacht de geactiveerde/gedeactiveerde status.
Vaartuigbericht
Bepaalt of er een alarm wordt geactiveerd als er een bericht wordt ontvangen van een AIS-
doel.
Vaartuiginstellingen
MMSI-nummer van uw vaartuig
Het MMSI (Maritime Mobile Service Identity) nummer van uw vaartuig moet worden
ingevoerd in de AIS transceiver om berichten te ontvangen van AIS en DSC. Ook moet uw
MMSI-nummer worden ingevoerd in het MFD om de berichten in het MFD te ontvangen en
te voorkomen dat uw eigen boot als een AIS-doel op de kaart wordt weergegeven.
114
AIS | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Ú
Notitie: De optie Vaartuigmelding in de alarminstellingen moet zijn ingeschakeld om
MMSI-berichten te kunnen weergeven.
Symboolfilters
Alle doelen worden standaard weergegeven op het paneel als er een AIS apparaat op het
systeem is aangesloten.
U kunt ervoor kiezen om geen enkel doel te tonen, of om de symbolen te filteren op basis
van veiligheidsinstellingen, afstand en vaartuigsnelheid.
Ú
Notitie: Raadpleeg "Definiëren van gevaarlijke vaartuigen" op pagina 115 voor meer informatie
over veiligheidsinstellingen.
Verlengingslijnen
De lengte van de verlengingslijnen voor uw vaartuig en voor andere vaartuigen kunnen
worden ingesteld door de gebruiker.
• A: Koers
• B: Koers over de grond (COG)
De lengte van de verlengingslijnen wordt ingesteld als vaste afstand, of om de afstand aan te
geven die het vaartuig zal afleggen binnen een geselecteerde tijd. Als voor Dit vaartuig geen
opties worden ingeschakeld, dan worden er geen verlengingslijnen getoond voor uw
vaartuig.
Voor uw eigen vaartuig wordt de koersinformatie uitgelezen uit de actieve koerssensor; de
COG-informatie wordt ontvangen van de actieve GPS.
Voor andere vaartuigen worden de COG-gegevens opgenomen in de meldingen die worden
ontvangen van het AIS-systeem.
Definiëren van gevaarlijke vaartuigen
U kunt een onzichtbare veiligheidszone rond uw vaartuig definiëren. Wanneer een doel
binnen de ingestelde limieten komt, verandert het symbool in het symbool Gevaarlijk doel.
Indien geactiveerd in het alarmpaneel, gaat er een alarm af.
AIS | NSO evo3 Gebruikershandleiding
115
Snelheid- en koersindicatie
De verlengingslijn kan worden gebruikt om de snelheid en koers voor doelen aan te geven,,
als absolute (ware) beweging op de kaart of relatief ten opzichte van de boot.
Voor de verlengingslijnen wordt een andere lijnstijl gebruikt om beweging aan te geven,
zoals hieronder getoond.
AIS-vaartuigen, getoond met absolute beweging AIS-vaartuigen, getoond met relatieve beweging
AIS symbool oriëntatie
Hiermee stelt u de oriëntatie van het AIS symbool in - gebaseerd op vaarrichting of COG
informatie.
116
AIS | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Instrumentpanelen
De Instrumentsinstrumentpanelen bestaan uit meerdere meters – analoog, digitaal en balk –
die kunnen worden aangepast om geselecteerde gegevens te tonen. Het
Instruments-
paneel toont gegevens op dashboards. U kunt maximaal tien dashboards instellen binnen
het Instruments-paneel.
Ú
Notitie: Als u informatie over brandstof/motor wilt weergeven, moet informatie over de
motor en brandstoftank zijn ingesteld in het paneel Instellingen.
Dashboards
Een set dashboardstijlen is voorgedefinieerd om vaartuig-, navigatie-, vissers- en
instrumentgegevens weer te geven.
U kunt wisselen tussen de dashboards van het paneel door de pijlknoppen naar links en naar
rechts te selecteren op het paneel. U kunt het dashboard ook selecteren in het menu.
Vaartuig-dashboard Navigatie-dashboard Vissers-dashboard
Ú
Notitie: U kunt aanvullende dashboards activeren in het menu als er andere systemen
(bijv. CZone) aanwezig zijn op het netwerk.
Het Instrumentspaneel aanpassen
U kunt het Instrumentspaneel aanpassen door de gegevens voor elke meter op het
dashboard te wijzigen, door de layout van het dashboard te wijzigen en door nieuwe
dashboards toe te voegen. U kunt ook limieten voor de analoge meters instellen.
Alle bewerkingsopties zijn beschikbaar in het Instrumentspaneelmenu.
Beschikbare bewerkingsopties zijn afhankelijk van de gegevensbronnen die op het systeem
aangesloten zijn.
Een dashboard wijzigen
Activeer het dashboard dat u wilt bewerken. Houd vervolgens de meter die u wilt bewerken
ingedrukt en selecteer de informatie die u wilt weergeven, of doe het volgende:
1. Activeer het menu
2. Selecteer de optie Wijzigen
3. Selecteer de meter die u wilt wijzigen. De geselecteerde meter wordt weergegeven met
een gekleurde achtergrond
4. Selecteer de informatie die moet worden weergegeven, configureer limieten,, en
verander eventueel de bron van de informatie
5. Sla de wijzigingen op door Opslaan te kiezen in het menu
16
Instrumentpanelen| NSO evo3 Gebruikershandleiding
117
118
Instrumentpanelen| NSO evo3 Gebruikershandleiding
Audio
Als een compatibel NMEA 2000 of Ethernet audiosysteem is aangesloten op het netwerk,
kunt u de unit gebruiken om het audiosysteem op uw vaartuig te bedienen en af te stellen.
Voordat u uw audioapparatuur kunt gebruiken, moet deze geïnstalleerd worden volgens de
installatiehandleiding bij de unit en de documentatie die bij het audioapparaat is geleverd.
Activeren audio
Een compatibel audioapparaat dat wordt verbonden met het NMEA 2000 netwerk wordt
automatisch geïdentificeerd door het systeem. Als dat niet het geval is, kunt u deze functie
inschakelen in het dialoogvenster Geavanceerde instellingen.
Audioserver
Als er meerdere audiobronnen zijn verbonden met hetzelfde netwerk, moet een van de
apparaten worden geselecteerd als de audioserver. Als slechts één van de apparaten
aanwezig is, is dit standaard de geselecteerde audioserver.
Het audiosysteem bedienen
1. Selecteer Audio in de bedieningsbalk om de audiocontroller te openen
2. Selecteer de audiobronknop en vervolgens de audiobron
-
Het aantal bronnen is afhankelijk van de actieve audioserver
3. U kunt uw audiosysteem bedienen met de controllerknoppen
Voor een overzicht van knoppen en hulpmiddelen voor het bedienen van audio gaat u naar
"Audio regelknoppen" op pagina 120. Zie ook "Audiotools" op pagina 120.
Raadpleeg de documentatie van uw audioapparatuur voor de beschikbare opties.
De audiocontroller
De bedieningsknoppen, tools en opties verschillen per audiobron.
1 Audiocontroller
17
Audio| NSO evo3 Gebruikershandleiding
119
2 Audiobron
3 Audiocontroller-knoppen
4 Audiocontroller-hulpmiddelen
Audiobedieningsknoppen
Ú
Notitie: VHF-bedieningsknoppen zijn beschikbaar als audioservers met ingebouwde
VHF-ontvangers zijn aangesloten.
Met de Mic-bron kunt u megafoonberichten uitzenden via het audiosysteem.
Pictogram Tuner Marifoon DVD Afspelen
Selecteer deze optie om de lijst van beschikbare bronnen weer te geven
Selecteer deze optie om naar de
vorige frequentie te gaan.
Houd ingedrukt om af te stemmen
op een kanaal.
Selecteer deze
optie om terug
te spoelen
Houd ingedrukt
om terug te
spoelen.
Selecteer deze
optie om de
vorige track af te
spelen.
Selecteer deze optie om naar de
volgende frequentie te gaan.
Houd ingedrukt om af te stemmen
op een kanaal.
Selecteer deze
optie om snel
vooruit te
spoelen
Houd ingedrukt
om snel vooruit
te spoelen.
Selecteer deze
optie om de
volgende track
af te spelen.
Selecteer deze optie om naar het
volgende/vorige favoriete kanaal te
gaan
nvt nvt
nvt nvt Selecteer om te beginnen
nvt nvt Selecteer om afspelen te pauzeren
Selecteer deze optie om de volumeschuifregelaar weer te geven.
Selecteer deze optie om te dempen.
Selecteer deze optie om dempen op te heffen.
Audiotools
Pictogram Tuner VHF Afspelen
Signaalsterkte nvt nvt
120
Audio| NSO evo3 Gebruikershandleiding
Pictogram Tuner VHF Afspelen
nvt nvt
Selecteer om de
herhaalfunctie in/uit
te schakelen. Het
pictogram is
gekleurd als de
functie actief is.
nvt nvt
Selecteer om de
shufflemodus in/uit
te schakelen. Het
pictogram is
gekleurd als de
functie actief is.
Selecteer om de actieve bron in/uit te schakelen. De locatie van
deze knop is afhankelijk van de afmetingen van uw unit. Op grotere
units zit deze knop op het bedieningspaneel van de
Audiocontroller, en op kleinere units op het bronpaneel van de
Audiocontroller.
Selecteer om opties voor het instellen van zones en
masterbediening weer te geven
Selecteer om de
favoriete stations
voor de tuner weer te
geven
Selecteer om de
favoriete kanalen
voor de marifoon
weer te geven
Selecteer om de
apparaatverkenner
weer te geven.
Gebruik de verkenner
om toegang te
krijgen tot de eigen
controller of
bestandsstructuur
van de bron en om
tracks te selecteren.
Selecteer deze om optionele instellingen voor de actieve bron weer
te geven
Het audio systeem instellen
Audiomixer
Met de mixer om:
• De balans, het volume en de volumelimieten afzonderlijk af te stellen voor elke zone.
• Lage en hoge tonen en de balans tussen zones in te stellen.
• Afzonderlijke luidsprekerzones in of uit te schakelen in de hoofdbediening.
De mixeropties kunnen variëren, afhankelijk van het geactiveerde audioapparaat. Dit is een
voorbeeld van de USB-bron mixeroptie voor Alle zones:
• Laag
• Midden
• Hoog
De luidsprekers
Luidsprekerzones
De NSO evo3 kan worden ingesteld voor het regelen van verschillende audiozones. Het
aantal zones hangt af van de audioserver die met uw systeem is verbonden.
U kunt balans, volume en volumebegrenzing voor elke zone afzonderlijk instellen.
Aanpassingen van bas- en treble-instellingen hebben invloed op alle zones.
Audio| NSO evo3 Gebruikershandleiding
121
Hoofdregeling volume
Als u het volume aanpast, wordt het volume voor alle luidsprekerzones standaard aangepast.
U kunt definiëren welke zones worden aangepast als u het volume verhoogt/verlaagt.
Tunerregio selecteren
Voordat u FM- of AM-radio kunt afspelen en een VHF-radio kunt gebruiken, moet u de juiste
regio voor uw locatie selecteren.
Favoriete kanalen
Wanneer u op een tuner of VHF-kanaal hebt afgestemd, kunt u dat kanaal aan uw
favorietenlijst toevoegen. De favoriete kanalen kunnen worden bekeken, geselecteerd en
verwijderd in de favorietenlijst.
Met de knoppen Omhoog/Omlaag op de audiocontroller bladert u door uw favoriete
kanalen.
Audioservers koppelen
Sommige NMEA 2000 compatibele audioservers zijn voorzien van Bluetooth. Via het
pictogram Bluetooth-apparaten in de audiocontroller kunt u de audioserver koppelen met
Bluetooth-audioapparaten zoals een smartphone of tablet.
Hieronder wordt beschreven hoe u dit kunt doen met een SonicHub 2 audioserver.
Om de SonicHub 2 te koppelen aan een Bluetooth-apparaat, selecteert u het pictogram
Bluetooth-apparaten in de Audio controller. Kies het Bluetooth-apparaat dat u wilt koppelen
in de lijst met beschikbare apparaten en selecteer vervolgens Pair.
De SonicHub 2 maakt verbinding met het gekoppelde apparaat.
Verbinding met gekoppelde apparaten tot stand brengen en verbreken
De SonicHub 2 brengt automatisch een verbinding met een apparaat tot stand bij de
koppelfunctie. U kunt meerdere apparaten koppelen, maar er kan slechts één apparaat
tegelijk verbonden zijn.
U kunt de verbinding tussen de SonicHub 2 en gekoppelde apparaten handmatig verbreken
en tot stand brengen.
Om de verbinding met een gekoppeld apparaat te verbreken, selecteert u het gekoppelde
apparaat in de lijst met apparaten en selecteert u vervolgens Disconnect.
122
Audio| NSO evo3 Gebruikershandleiding
Om de verbinding met een gekoppeld apparaat tot stand te brengen, selecteert u het
gekoppelde apparaat in de lijst met apparaten en selecteert u vervolgens Connect.
Sirius-radio (alleen Noord-Amerika)
Als u bent verbonden met een WM-3-satellietmodule met een actief abonnement, kunt u
SiriusXM-producten op uw systeem gebruiken. U kunt ook een SiriusXM radio verbinden met
compatibele audioservers. De Sirius-audio- en -weerfunctie geldt voor wateren op het
vasteland en de kustgebieden van de V.S. en de Atlantische en Stille Oceaan, de Golf van
Mexico en de Caribische Zee. De SiriusXM-producten die u ontvangt hangen af van het
pakket waarop u bent geabonneerd. Raadpleeg voor meer informatie de website
www.siriusXM.com en de serverdocumentatie.
Kanalenlijst
In het kanalenoverzicht worden alle beschikbare Sirius-kanalen getoond, ongeacht of u
daarop geabonneerd bent.
Favorietenlijst
U kunt een lijst maken van uw favoriete Sirius-kanalen in de kanalenlijst. U kunt geen kanalen
toevoegen waar u niet op bent geabonneerd.
Vergrendelen van kanalen
U kunt geselecteerde Sirius-kanalen vergrendelen, zodat ze niet worden uitgezonden. U
moet een 4-cijferige code invoeren om kanalen te vergrendelen en dezelfde code invoeren
om de kanalen te ontgrendelen.
Extra bronnen
AUX en AUX 2 (gelabeld als AUX en SAT IN op de SonicHub) kunnen worden gebruikt voor
het aansluiten van radio en andere externe audiobronnen die geschikt zijn voor RCA
aansluitingen. De radio kan worden bediend wanneer er een Lowrance weermodule op SAT
IN aangesloten is. Voor andere audiobronnen is alleen volumeregeling beschikbaar.
Sirius van de AUX bron afkoppelen
Als er een Sirius radio met de FUSION radio/server verbonden is, wordt de AUX bron
automatisch aan de Sirius invoer gekoppeld. Sirius wordt dan in de bronnenlijst
weergegeven als de FUSION server actief is.
Om de AUX bron voor een ander apparaat te gebruiken, moet u Sirius dan eerst afkoppelen
van de AUX bron.
Ú
Notitie: Om SiriusXM te gebruiken, moet er een optionele SiriusXM tuner met de
FUSION server verbonden zijn.
Audio| NSO evo3 Gebruikershandleiding
123
124
Audio| NSO evo3 Gebruikershandleiding
Weer
Het systeem beschikt over weerfuncties waarmee de gebruiker weersverwachtingsgegevens
als overlay op de kaart kan weergeven. Dit geeft een beter inzicht in de
weersomstandigheden die naar verwachting zullen optreden.
Het systeem ondersteunt weersgegevens in GRIB-indeling. U kunt deze downloaden van
diverse weerkundige dienstverleners.
Het systeem ondersteunt ook weersgegevens van SIRIUS Marine Weather Service. Deze
service is alleen beschikbaar in Noord-Amerika.
Windveren
De draaiing van de windveren geeft de relatieve windrichting aan. De staart laat zien uit
welke richting de wind komt. In de tekening hieronder komt de wind uit het noordwesten.
De windsnelheid wordt aangegeven door een combinatie van korte en lange strepen aan
het eind van de windbalk.
Nul knopen / Onbepaalde windrichting
Korte windveer = 5 knopen
Lange windveer = 10 knopen
Pijlvormige windveer = 50 knopen
Als de staart een combinatie van windveren van 5 en 10 knopen laat zien, telt u deze bij
elkaar op voor de totale windsnelheid. In het voorbeeld hieronder ziet u 3 x grote windveer +
1 x keer kleine windveer = 35 knopen, en is 60 knopen aangegeven met 1 x pijlvormige
windveer + 1 x grote windveer.
Windsnelheid: 35 knopen
Windsnelheid: 60 knopen
Weerdetails weergeven
Als pop-up weergave ingeschakeld is, kunt u een weersymbool selecteren om de identiteit
van de waarneming aan te duiden. Wanneer u de pop-up selecteert, wordt er gedetailleerde
informatie over de waarneming getoond. U kunt de gedetailleerde informatie ook via het
menu weergegeven als het weersymbool geselecteerd is.
GRIB weer
Een GRIB bestand bevat weervoorspellingen voor een ingesteld aantal dagen. De weerdata
kan van animaties worden voorzien, die aangeven hoe de weersystemen zich ontwikkelen.
GRIB-gegevens importeren
U kunt naar het geheugen geïmporteerde GRIB-gegevens weergeven als kaartoverlay. Zie
"GRIB-weer als overlay weergeven" op pagina 126. Het bestand kan worden geïmporteerd vanaf
iedere locatie die zichtbaar is in het bestandsbeheer.
Ú
Notitie: De in het geheugen aanwezige GRIB-gegevens worden door de geïmporteerde
GRIB-gegevens overschreven.
U kunt een weerbestand importeren vanuit het bestandsbeheer, vanuit het paneel Tools of
via de menu-optie Voorspelling in het paneel Kaart.
18
Weer| NSO evo3 Gebruikershandleiding
125
• Als u een GRIB-bestand selecteert in het bestandsbeheer is de optie Importeren
beschikbaar. Hiermee kunt u een GRIB-bestand in het geheugen importeren.
Selecteer het GRIB-bestand om de gegevens te importeren.
• Als u de menuoptie Voorspelling in het paneel Kaart kiest, wordt het dialoogvenster GRIB-
weer geopend. De optie Bestand importeren in dit dialoogvenster opent het
bestandsbeheer, van waaruit u een GRIB-bestand in het geheugen kunt importeren.
In dit dialoogvenster kunt u de beschikbare GRIB-bestanden selecteren. Door een
beschikbaar GRIB-bestand te selecteren, importeert u het in het geheugen. Beschikbare
GRIB-bestanden worden van een leverancier van weerdiensten gedownload naar de map
GRIB (in het bestandsbeheer).
GRIB-weer als overlay weergeven
Geïmporteerde GRIB-weergegevens kunnen als overlay op uw kaartpaneel getoond worden.
Wanneer de GRIB-weeroverlay is geselecteerd, wordt het kaartmenu uitgebreid met de
beschikbare weeropties. In dit menu selecteert u de weersymbolen die u wilt tonen.
Bovendien kunt u hier de afstand tussen de windveren instellen en de doorzichtigheid van
de weersymbolen aanpassen.
In dit menu kunt u ook de weersvoorspelling animeren. Zie "Animatie van GRIB weervoorspellingen" op
pagina 127.
De menuoptie Forecast toont het GRIB-bestand dat zich op dat moment in het geheugen
bevindt en dat als overlay op de kaart wordt weergegeven. Selecteer de menuoptie Forecast
om een nieuw GRIB-bestand in het geheugen te importeren. Door het importeren van een
nieuw bestand worden de GRIB-gegevens in het geheugen overschreven.
126
Weer| NSO evo3 Gebruikershandleiding
1 Windveren
2 Drukcontouren
3 GRIB-informatievenster
GRIB informatievenster
Het GRIB informatievenster toont de datum en tijd van de GRIB weersvoorspelling en de
geselecteerde tijd voor de voorspelling tussen haakjes. Een negatieve waarde tussen de
haakjes geeft historische weerinformatie aan.
Wanneer u een positie op de kaart selecteert, wordt het informatievenster uitgebreid met
weerinformatie voor de geselecteerde positie.
Animatie van GRIB weervoorspellingen
De GRIB data bevat weervoorspellingen voor een ingesteld aantal dagen. De weerdata kan
van animaties worden voorzien en er kan een voorspelling voor een specifieke datum en tijd
worden weergegeven. De tijdschalen verschillen afhankelijk van het bestand dat u gebruikt.
De tijdverschuiving wordt tussen haakjes in het GRIB informatievenster getoond. De tijd is
relatief t.o.v. de huidige tijd, zoals aangeleverd door een GPS apparaat dat met het systeem
verbonden is.
U kunt de tijd en animatiesnelheid via het menu selecteren.
SiriusXM weer
Als er een Navico weermodule is aangesloten, kunt u zich abonneren op Sirius audio en Sirius
Marine Weather Service op uw systeem (alleen Noord-Amerika).
Afhankelijk van het abonnement dat u hebt geselecteerd, beslaat de audio- en weerservice
van Sirius diverse binnenwateren en kustgebieden van Noord-Amerika. Zie
www.siriusxm.com/sxmmarine voor meer informatie.
Sirius statusvenster
Als de weermodule op het systeem is aangesloten, krijgt u toegang tot het Sirius
statuspaneel.
Op het statuspaneel wordt de signaalsterkte aangeduid met 1/3 (zwak), 2/3 (goed) of 3/3
(voorkeur). Hierin staan ook de antennestatus, het serviceniveau en het elektronische
serienummer voor de weermodule.
Weer| NSO evo3 Gebruikershandleiding
127
Sirius-weerdisplay
Het Sirius-weerdisplay kan als overlay op uw kaartpaneel worden weergegeven.
Als de weer-overlay geselecteerd is, wordt het kaartmenu uitgebreid met de beschikbare
weeropties.
1 Kleurnuances voor neerslag
2 Stadsverwachtingssymbool
3 Windveer
4 Stormpictogram
5 SST-kleurenbalk
6 SST-kleurnuances
Gebruik het menu met de weeropties van Sirius om te selecteren welke weersymbolen
worden weergegeven en hoe deze worden weergegeven op het kaartpaneel.
Sirius weergave opties
Neerslag
Kleurnuances worden gebruikt om het type en de intensiteit van de neerslag te tonen. Hoe
donkerder de kleur, hoe hoger de intensiteit.
Regen Van lichtgroen (lichte regen) - geel - oranje - tot donkerrood (zware
regen)
Sneeuw Blauw
Gemengd Roze
Zeewater oppervlakte temperatuur (SST)
U kunt de zeewater oppervlakte temperatuur als gekleurde arcering of tekst weergeven.
Wanneer u kleur arcering selecteert, wordt de SST kleurenbalk aan de linkerant van het
scherm weergegeven.
U kunt instellen hoe de kleurcodes worden gebruikt om de zeewater oppervlakte
temperatuur aan te geven. Zie "Kleurcodes instellen" op pagina 130.
Golfhoogte indicatie
Er worden kleuren gebruikt om de voorspelde golfhoogten aan te duiden. De hoogste
golven zijn donkerrood en de laagste zijn blauw.
U kunt instellen hoe de kleurcodes worden gebruikt om de goflhoogte aan te geven. Zie
"Kleurcodes instellen" op pagina 130.
128
Weer| NSO evo3 Gebruikershandleiding
Oppervlakfuncties
Hiermee schakelt u oppervlakfuncties in of uit. Oppervlakfuncties zijn onder andere fronten,
isobaren en drukpunten. Oppervlakfuncties kunnen niet gelijktijdig met wind worden
weergegeven.
Wolktoppen
Hiermee schakelt u Wolktoppen in/uit. Met wolktoppen wordt de hoogte van de bovenzijde
van wolken aangegeven. Het kleurenpalet is grijs met donkere tinten grijs, waarmee lagere
wolken worden aangeduid. Wolktoppen kunnen niet gelijktijdig met neerslag of echotoppen
worden weergegeven.
Ú
Notitie: Deze functie is alleen beschikbaar voor bepaalde SiriusXM-abonnementen.
Echotop
Hiermee schakelt u Echotop in/uit. Met echotops worden de toppen van stormen
aangegeven. Het kleurenpalet is hetzelfde als dat wordt gebruikt voor Neerslag. Echotoppen
kunnen niet gelijktijdig met neerslag of wolktoppen worden weergegeven.
Ú
Notitie: Deze functie is alleen beschikbaar voor bepaalde SiriusXM-abonnementen.
Weerpictogrammen
Er zijn verschillende weersymbolen beschikbaar om de huidige of verwachte
weersomstandigheden te tonen. U kunt op een pictogram tikken om gedetailleerde
weerinformatie te tonen.
Stadsverwachting
Oppervlakteobservatie
Volgen van tropische storm: verleden (grijs) - heden (rood) - toekomst
(geel)
Volgen van orkaan (categorie 1-5): verleden (grijs) - heden (rood) -
toekomst (geel)
Volgen van tropische storing/depressie: verleden (grijs) - heden (rood) -
toekomst (geel)
Stormeigenschappen
Bliksem
Plaats en waarschuwing watchbox
Locatie maritieme zone
Lokaal weer
Druk op de menu-optie Lokaal weer om het dialoogvenster Lokaal weer te openen. In dit
dialoogvenster worden de weersvoorspelling en weerswaarschuwingen voor dit gebied
weergegeven.
Selecteer een tab voor een tijdsperiode om de voorspelling hiervoor weer te geven.
Weer| NSO evo3 Gebruikershandleiding
129
Maritieme zones
Afhankelijk van uw geselecteerde abonnement bevat SiriusXM-services toegang tot
weerrapporten voor maritieme zones in de Verenigde Staten en Canada, met uitzondering
van de gebieden op volle zee.
U kunt op een kaart een maritieme zone selecteren en vervolgens de weersverwachting
bekijken. U kunt ook een maritieme zone selecteren als uw huidige favoriete zone. U wordt
dan geïnformeerd over weerswaarschuwingen in die zone.
Tropische berichten
U kunt Tropische berichten lezen, die informatie bevatten over tropische
weersomstandigheden. Deze berichten zijn beschikbaar voor de gehele Atlantische oceaan
en de oostelijke Stille oceaan.
Kleurcodes aanpassen
U kunt de kleurcodes voor de temperatuur van het zeeoppervlak en de golfhoogte
definiëren.
De temperaturen boven de warmte- en onder de koudewaarden worden getoond als
toenemend donkerder rood en blauw.
Golven hoger dan de maximumwaarde worden getoond als steeds donkerder rood. Golven
lager dan de minimumwaarde hebben geen kleurcodering.
Sirius weer animaties
De NSO evo3 legt de weerinformatie vast die u hebt ingeschakeld en deze informatie kan
worden gebruikt voor animaties van weer in het verleden of de toekomst. Hoeveel
informatie in het systeem beschikbaar is, hangt af van de hoeveelheid weeractiviteit. Hoe
complexer het weer, des te minder tijd voor animaties beschikbaar is.
U kunt animaties voor het verleden of de toekomst instellen, afhankelijk van welke weer
weergave u hebt ingeschakeld:
• Bij neerslag overlay kunt u animaties voor het verleden instellen en alleen voor
aangenomen weersomstandigheden in de directe toekomst.
• Bij gekleurde golfhoogte overlay kunt u animaties voor de toekomst instellen
(voorspellingen).
Indien geactiveerd, wordt de tijd voor de huidige grafische animatie in de linker
benedenhoek van het kaart paneel weergegeven.
Weeralarmen
U kunt de onweer- of stormalarmen instellen wanneer deze omstandigheden zich voordoen
binnen een bepaald bereik van uw vaartuig.
U kunt ook een alarm instellen als er een waarschuwing voor zwaar weer wordt afgegeven
voor het door u ingestelde zeegebied.
130
Weer| NSO evo3 Gebruikershandleiding
Door de National Weather Service is een watchbox gedefinieerd. Wanneer het alarm voor
watchbox is ingeschakeld, gaat er een alarm af wanneer uw vaartuig een watchbox
binnengaat of zich hierin bevindt.
Weer| NSO evo3 Gebruikershandleiding
131
Video
Met de videofunctie kunt u video's of camerabronnen op het scherm van uw systeem
weergeven.
Ú
Notitie: De videobeelden worden niet gedeeld vanaf het Ethernet-netwerk. U kunt de
videobeelden alleen weergeven op de unit waarop de videobron is aangesloten.
Als er een compatibele camera uit de FLIR M-serie beschikbaar is in het Ethernet-netwerk,
kunt u de video weergeven en de camera bedienen vanaf het systeem.
Raadpleeg voor informatie over het aansluiten van de camera de aparte
installatiehandleiding van NSO evo3.
Het videopaneel
U kunt een videopaneel instellen als een enkelvoudig paneel of als een van de panelen op
een pagina met meerdere panelen.
Het videobeeld wordt proportioneel aangepast zodat het in het videopaneel past. Gebieden
die niet worden bedekt door het beeld zijn zwart.
Het videopaneel instellen
Videobron
De unit ondersteunt twee video-ingangskanalen. U kunt selecteren of u één videokanaal
wilt zien, of dat u het beeld tussen beschikbare videocamera's wilt laten rondgaan.
De unit ondersteunt ook video-invoer via de HDMI-ingangsconnector.
De periode kan worden ingesteld van 5 tot 120 seconden.
Videostandaard
NSO evo3 ondersteunt de videostandaarden NTSC en PAL. Ga na wat de plaatselijke
videostandaard of de standaard van uw camera's is.
Aanpassen van het videobeeld
U kunt het videobeeld optimaliseren door het aanpassen van de videoinstellingen. De
instellingen worden afzonderlijk aangepast voor elke videobron. Standaard voor alle
instellingen: 50%
19
132
Video| NSO evo3 Gebruikershandleiding
Bediening FLIR camera
Wanneer de verbinding met een FLIR camera tot stand is gebracht, wordt het menu
aangepast zodat u de FLIR camera kunt bedienen.
Ú
Notitie: U kunt de camerabesturing overnemen van elke NSO evo3 die is aangesloten
op het Ethernet-netwerk.
Verbinding maken met de FLIR videocamera
Wanneer een videopaneel actief is, herkent de unit automatisch de compatibele FLIR camera,
als deze beschikbaar is op het Ethernet-netwerk.
Ú
Notitie: Wanneer er een DHCP-server aanwezig is op het Ethernet-netwerk, moet de
FLIR camera worden geconfigureerd en ingesteld op een statisch IP-adres voordat de
verbinding tot stand kan worden gebracht. Raadpleeg de FLIR documentatie voor
instructies over het configureren van uw specifieke FLIR cameramodel.
Ú
Notitie: Slechts één FLIR camera kan worden verbonden met het Ethernet-netwerk.
Als u een videopaneel activeert, gaat het systeem op het Ethernet-netwerk een compatibele
FLIR camera zoeken.
Verbroken verbindingen worden aangegeven door een paneeltoets. Selecteer deze toets om
de verbinding opnieuw tot stand te brengen.
Wanneer de verbinding tot stand is gebracht, biedt het menu weer toegang tot de FLIR
camera om deze te bedienen.
Ú
Notitie: U kunt de camerabediening overnemen van elke met het Ethernet-netwerk
verbonden compatibele unit.
De FLIR camera draaien en kantelen
Als de verbinding met de FLIR camera tot stand is gebracht, verschijnen er draai- en
kantelknoppen op het video paneel. Met de pijlknoppen links en rechts kunt u de camera
draaien. Met de pijlknoppen op en neer kunt u de camera kantelen.
Selecteer een van de pijlknoppen op het paneel om de camera te bedienen. De camera blijft
bewegen zolang u de knop ingedrukt houdt.
Zoomen op het FLIR-videobeeld
U kunt het videobeeld zoomen met de knoppen op het zoompaneel.
Er zijn twee zoomopties beschikbaar, afhankelijk van de bronoptie die u hebt geselecteerd
voor de FLIR-camera:
• Digitale zoom
Alleen beschikbaar als op de camera de infraroodmodus is geactiveerd. In deze modus
wordt de zoom voorgesteld in niveaus (0, 2 en 4 keer zoom). Met elke druk op een
zoomknop wordt het zoomniveau verhoogd of verlaagd.
• Optische zoom
Beschikbaar in daglichtmodus. In deze modus zoomt de camera verder in/uit zo lang u
een knop op het zoompaneel ingedrukt houdt.
De opties voor de FLIR-camerabron
De FLIR-camera heeft videobronnen met zowel daglicht als infrarood.
Wanneer infrarood is geselecteerd als bron, zijn de volgende opties beschikbaar:
• Kleurenschema wisselen
Hiermee navigeert u door het kleurenschema van de FLIR-video-uitvoer. Met elk van deze
schema's wordt een andere kleur gekoppeld aan een andere temperatuur.
• Polariteit wisselen
Hiermee keert u het kleurenschema om. De waarden worden omgedraaid, bijvoorbeeld:
Wit = Warm en Zwart = Koud wordt Zwart = Warm en Wit = Koud.
Video| NSO evo3 Gebruikershandleiding
133
De Home positie van de FLIR camera
U kunt de huidige draai- en kantelpositie als Home positie van de camera instellen.
Later kunt u de camera dan weer snel in deze positie terugbrengen.
134
Video| NSO evo3 Gebruikershandleiding
Tijd plot
De NSO evo3 kan datahistorie in een of meer plots weergeven. De plots kunnen op een
volledige pagina worden weergegeven, of gecombineerd met andere panelen.
Het paneel Tij dplot
Het paneel Tijdplot bestaat uit twee vooraf gedefinieerde layouts. U kunt tussen de layouts
schakelen door de linker- en rechter paneelpijlen te selecteren. U kunt de layout ook in het
menu selecteren.
U kunt kiezen welke gegevens op een tijdplotpaneel getoond moeten worden, en u kunt het
tijdsbereik voor elke plot opgeven.
Layout 1 Layout 2
Ontbrekende gegevens
Als er gegevens ontbreken, verandert de desbetreffende plot in een stippellijn en wordt vlak
vanaf het punt waar de gegevens verloren zijn gegaan. Als er weer gegevens beschikbaar
komen, wordt er een stippellijn getoond bij de twee punten die op de plaats van de
ontbrekende gegevens een gemiddelde trendlijn tonen.
Data selecteren
Elke dataveld kan worden gewijzigd, zodat 't het gewenste type data en de periode toont.
1. Selecteer de optie wijzigen in het menu.
2. Activeer het veld dat u wilt wijzigen.
3. Wijzig het type informatie en eventueel de periode.
4. Sla de wijzigingen op.
De data die voor tijd plots beschikbaar is, zijn standaard de bronnen die door het systeem
worden gebruikt. Als er voor een bepaald type data meer dan één bron beschikbaar is, kunt u
een andere databron voor de tijd plot selecteren. U wijzigt het data type met behulp van de
databron optie in het menu.
20
Tijd plot| NSO evo3 Gebruikershandleiding
135
Alarmen
Alarmsysteem
Als het systeem is ingeschakeld, wordt er voortdurend gecontroleerd op gevaarlijke situaties
en systeemfouten. Als er een alarmsituatie ontstaat, verschijnt er een alarmmelding op het
scherm.
Een alarmpictogram wordt weergegeven op de statusbalk en de statusbalk knippert in de
kleur van het alarm.
Als u de sirene hebt geactiveerd, wordt de alarmmelding gevolgd door een geluidsalarm.
Het alarm wordt opgenomen in het alarmoverzicht zodat u de details kunt zien en de juiste
corrigerende actie kunt ondernemen.
Type berichten
De berichten worden geclassificeerd naar de manier waarop de gemelde situatie invloed
heeft op uw boot. De volgende kleurcodes worden gebruikt:
Kleur Belangrijkheid
Rood Kritiek
Oranje Belangrijk
Geel Standaard
Blauw Waarschuwing
Groen Lichte waarschuwing
Enkelvoudige alarmen
Een enkelvoudig alarm wordt getoond met de naam van het alarm als de titel en met details
voor het alarm.
Meervoudige alarmen
Als er meer dan één alarm tegelijk wordt geactiveerd, toont de alarmmelding een overzicht
van maximaal 3 alarmen. De alarmen staan op volgorde van gebeurtenis, met bovenaan het
alarm dat het eerst geactiveerd is. De overige alarmen staan in het dialoogvenster Alarmen.
Een melding bevestigen
Voor het bevestigen van een melding zijn in de alarmdialoog de volgende opties
beschikbaar:
• Sluiten
Zet de alarmstatus op bevestigd, wat betekent dat u weet dat er een alarmtoestand is. De
sirene/zoemer stopt en het dialoogvenster Alarmen wordt verwijderd.
Het alarm blijft echter actief in het alarmoverzicht totdat de reden voor het alarm is
verdwenen.
• Deactiveren
Deactiveert de huidige alarminstelling. Het alarm wordt niet meer getoond tenzij u dit
weer inschakelt in het dialoogvenster Alarmen.
Er is geen time-out voor de alarmmelding of sirene. Deze blijven actief totdat u het alarm
bevestigt of totdat de reden voor het alarm is verdwenen.
21
136
Alarmen| NSO evo3 Gebruikershandleiding
Alarminstellingen
Sirene inschakelen
In een alarmsituatie van de unit klinkt de zoemer alleen als de optie Sirene geactiveerd is
ingeschakeld.
De instelling hiervan is ook bepalend voor de werking van het externe alarm.
Dialoogvenster Alarmen
Alle alarmen worden ingesteld in het dialoogvenster Alarmen.
Het dialoogvenster Alarmen kan ook worden geactiveerd vanuit het paneel Tools. Dit
dialoogvenster bevat informatie over actieve alarmen en de alarmgeschiedenis.
Alarmen| NSO evo3 Gebruikershandleiding
137
Tools
Het paneel Tools bevat standaard pictogrammen voor toegang tot opties en tools die niet
specifiek voor een bepaald paneel zijn.
Als externe apparatuur in de unit is geïntegreerd, kunnen er nieuwe pictogrammen op het
paneel Tools verschijnen. Deze pictogrammen worden gebruikt voor toegang tot de functies
van de externe apparatuur.
Waypoints
Overzicht van waypoints, routes en tracks met details.
Selecteer het waypoint, de route of de track die u wilt wijzigen of verwijderen.
Waterstanden
Toont informatie voor het getijden station dat het dichtst bij uw boot is.
Selecteer de knoppen in het pijlenpaneel om de datum te veranderen, of selecteer het
datumveld om de kalenderfunctie te gebruiken.
Beschikbare getijden stations kunnen via het menu worden geselecteerd.
Alarmen
Actieve alarmen
Lijst van actieve alarmen.
Alarm historie
Lijst van alle alarmen met tijdmarkering.
Alarm instellingen
Lijst van alle beschikbare alarm opties in het systeem, met huidige instellingen.
Vaartuigen
Statusoverzicht
Overzicht van alle AIS-, MARPA- en DSC-vaartuigen met beschikbare informatie.
Meldingenoverzicht
Overzicht van alle meldingen van AIS-vaartuigen met time stamp.
TripIntel
Biedt functionaliteit voor tripbeheer en tripinformatie. Raadpleeg voor meer informatie
"TripIntel"
op pagina 53.
Zon, maan
Toont zonsopgang, zonsondergang, maansopgang en maansondergang voor een positie,
op basis van de ingevoerde datum en de lengte/breedtegraad van de positie.
Bestanden
Bestandsbeheersysteem, gebruikt om te bladeren door de inhoud van het interne geheugen
van de unit en op de unit aangesloten opslagapparaten.
Bestanden weergeven
Selecteer een bestand op het paneel Bestanden en vervolgens de optie voor
bestandsweergave in het dialoogvenster Details.
Bestanden kopiëren naar een opslagapparaat
U kunt gebruikersgegevens, zoals schermopnamen, logs, etc., kopiëren naar een op de unit
aangesloten opslagapparaat. U kunt gebruikersgegevens, zoals systeeminstellingen,
22
138
Tools| NSO evo3 Gebruikershandleiding
waypoints, routes en Tracks, ook exporteren naar het opslagapparaat. Het exporteren van
bestanden wordt behandeld in de paragraaf "Onderhoud" op pagina 142.
Zoeken
Zoekfunctie voor kaartitems (waypoints, routes, tracks enz.).
GoFree Shop
Ú
Notitie: De ingebouwde draadloze voorziening moet verbonden zijn met een externe
draadloze hotspot om toegang te hebben tot de GoFree Shop. Zie "Verbinding met een
draadloze hotspot tot stand brengen en verbreken" op pagina 107.
Opent de website van de GoFree Shop. In de GoFree Shop kunt u compatibele kaarten voor
uw systeem bekijken, aanschaffen en downloaden. U kunt bovendien uw Echosounder-
logbestanden uploaden en deze delen op Social Map-kaarten.
Tools| NSO evo3 Gebruikershandleiding
139
Simulator
Met de simulatiefunctie kunt u zien hoe de unit stationair werkt, zonder verbinding met
sensoren of andere apparaten.
De statusbalk geeft aan of de simulator ingeschakeld is.
Demomodus
In deze modus doorloopt de unit automatisch de hoofdfuncties van het product; de unit zal
automatisch pagina's wijzigen, instellingen aanpassen, menu's openen enz.
Als u op een touchscreen tikt of op een toets druk als de demomodus actief is, wordt de
demonstratie gepauzeerd. Na een time-outperiode wordt de demomodus weer hervat en
worden gewijzigde instellingen teruggezet op de standaardinstellingen.
Ú
Notitie: De demomodus is ontworpen voor demonstraties in de detailhandel/
showroom.
Simulator bronbestanden
U kunt selecteren welk gegevensbestand door de simulator wordt gebruikt. Uw systeem
bevat een set bronbestanden en u kunt bestanden importeren vanaf een op de unit
aangesloten opslagapparaat. U kunt in de simulator ook uw eigen opgenomen
logbestanden gebruiken.
Geavanceerde simulatorinstellingen
Via de instellingen voor de geavanceerde simulator kunt u de simulator handmatig
bedienen.
23
140
Simulator| NSO evo3 Gebruikershandleiding
GPS-bron
Selecteert van waaruit de GPS-gegevens gegenereerd worden.
Snelheid, koers en route
Wordt gebruikt voor het handmatig invoeren van waarden als de GPS-bron is ingesteld op
Simulated course of Simulated route. Anders worden GPS-gegevens, waaronder snelheid en
koers, opgehaald uit het geselecteerde bronbestand.
Startpositie instellen
Hiermee verplaatst u het vaartuig naar de huidige cursorpositie.
Ú
Notitie: Deze optie is alleen beschikbaar wanneer de GPS-bron is ingesteld op
Gesimuleerde koers.
Simulator| NSO evo3 Gebruikershandleiding
141
Onderhoud
Preventief onderhoud
De unit bevat geen onderdelen die door de gebruiker kunnen worden onderhouden. De
gebruiker hoeft daarom slechts in zeer beperkte mate preventief onderhoud uit te voeren.
Breng, indien beschikbaar, altijd een zonnescherm aan als de unit niet wordt gebruikt.
Reinigen van de display-unit
Het scherm reinigen:
• Gebruik een microvezeldoekje of een zacht katoenen doekje om het scherm te reinigen.
Gebruik voldoende water om achtergebleven zoutresten op te lossen en weg te spoelen.
Gekristalliseerd zout, zand, vuil etc. kan de beschermende coating beschadigen als er een
vochtige doek wordt gebruikt. Besproei de unit met schoon water en droog de unit
vervolgens met een microvezeldoekje of zacht katoenen doekje. Oefen geen druk uit met
de doek.
Behuizing reinigen:
• Gebruik warm water met een beetje vloeibaar afwasmiddel of reinigingsmiddel.
Gebruik geen reinigingsmiddelen die schuurmiddelen of oplosmiddelen (aceton, minerale
terpentine, etc.), zuur, ammoniak of alcohol bevatten, omdat het display en de plastic
behuizing daardoor beschadigd kunnen raken.
Gebruik geen hogedrukspuit. Reinig uw unit niet in een autowasstraat.
Controleren van de connectoren
De connectoren mogen alleen visueel gecontroleerd worden.
Duw de stekkers in de connector. Als de stekkers zijn voorzien van een vergrendeling, moet u
ervoor zorgen dat deze in de juiste stand staat.
Registratie van NMEA-gegevens
Alle seriële uitvoerzinnen die worden verzonden via de NMEA TCP-verbinding worden
vastgelegd in een intern bestand. U kunt dit bestand exporteren en bekijken voor onderhoud
en het zoeken van storingen.
De maximale bestandsgrootte is vooraf gedefinieerd. Als u diverse andere bestanden hebt
toegevoegd aan het systeem (bestanden met opnamen, muziek, foto's, PDF-bestanden), kan
hierdoor de maximale bestandsgrootte van het logbestand kleiner zijn.
Het systeem registreert zo veel mogelijk gegevens tot de maximale bestandsgrootte is
bereikt, en gaat vervolgens de oudste gegevens overschrijven.
Het logbestand exporteren
U kunt het logbestand exporteren vanuit het bestandsdialoogvenster.
Wanneer u de logdatabase selecteert, wordt u gevraagd een doelmap en een bestandsnaam
op te geven. Na acceptatie wordt het logbestand naar de gekozen locatie geschreven.
24
142
Onderhoud| NSO evo3 Gebruikershandleiding
Uitvoer van RSD-zinnen
U kunt de uitvoer van het RSD NMEA 0183 bericht inschakelen (is standaard uitgeschakeld)
om informatie over de cursorpositie door te geven aan een extern apparaat. De informatie
over de cursorpositie kan worden gebruikt door apparaten zoals infraroodcamera's die
kunnen pannen en kantelen, evenals externe radardisplays.
Ú
Notitie: De zinsnotatie (gedefinieerd in NMEA 0183) is niet opgesteld voor systemen
met twee radars en verzendt geen identificatiegegevens om onderscheid te maken
tussen bronnen. Wanneer op het scherm gelijktijdig twee radar-PPI's worden
weergegeven, biedt alleen de eerste radar (aan linkerzijde) RSD-informatie. Op de radar-
PPI wordt RSD weergeven om aan te geven dat deze functie is ingeschakeld.
Software-upgrades
De nieuwste software kunt u downloaden van onze website www.simrad-yachting.com.
Zorg dat u eerst een back-up maakt van mogelijk waardevolle gebruikersgegevens voordat u
een update op de unit uitvoert. Zie "Back-up maken van uw systeemgegevens" op pagina 144.
Het systeem of de Network Analyzer en Service Assistant kunnen advies geven over
beschikbare software-updates.
Network Analyzer en Service Assistant
Het systeem heeft een ingebouwde Service Assistant die een rapport opstelt van de
apparaten die zijn geïnstalleerd op het NMEA 2000 en ethernetnetwerk. Dit bevat informatie
over softwareversies, serienummers en informatie uit het instellingenbestand, als hulpmiddel
bij vragen op het gebied van technische ondersteuning.
Ga naar de Analyzer, open de pagina Over van het dialoogvenster Systeem regelingen en
selecteer Ondersteuning. De volgende twee opties worden weergegeven:
Rapport opstellen
Maakt een analyse van uw netwerk en verzoekt u om informatie te geven die nodig is voor
ondersteuning. Het rapport bevat informatie die automatisch op het netwerk is verzameld. U
kunt screenshots en logbestanden aan het rapport toevoegen. De bijlagen van het rapport
mogen maximaal 20 MB groot zijn. U kunt het rapport opslaan op een opslagapparaat en het
e-mailen naar ondersteuning, of het direct uploaden als u over een internetverbinding
beschikt. Als u eerst de technische ondersteuning belt, kunt u een incidentnummer invoeren
om het incident te volgen.
Zoeken naar systeemupdates
Analyseert uw netwerk en controleert of er updates zijn voor compatibele apparaten.
Ú
Notitie: Laat uw unit verbinding maken met het internet om te controleren of u over de
nieuwste softwareversies beschikt. De softwareversies zijn up-to-date tot het moment
dat u uw unit voor het laatst heeft bijgewerkt of verbinding heeft laten maken met
internet.
Onderhoud| NSO evo3 Gebruikershandleiding
143
Software bijwerken
Ú
Notitie: Verwijder de cartografische kaarten uit uw unit en plaats een geheugenkaart
met voldoende vrije ruimte voordat u software-updates downloadt of rapporten opstelt
en opslaat op de geheugenkaart.
Ú
Notitie: Schakel het MFD of het apparaat niet uit tot de update is voltooid of tot u wordt
gevraagd de unit of het apparaat opnieuw op te starten.
Ú
Notitie: Zorg dat er voldoende ruimte is op het opslagapparaat of in het interne
geheugen voor het updatebestand. Open het dialoogvenster Bestanden in het paneel
Tools om te controleren hoeveel vrije ruimte er beschikbaar is. Selecteer Mijn bestanden
of het opslagapparaat in het dialoogvenster Bestanden en selecteer vervolgens de optie
Details.
1. Als uw MFD is verbonden met internet, kunt u de software-update in het dialoogvenster
Updates downloaden naar een opslagapparaat of het interne geheugen. U kunt de
software-update ook vanaf www.simrad-yachting.com downloaden naar een compatibel
opslagapparaat dat is aangesloten op een smart apparaat of pc met internetverbinding.
2. Als het software-update-bestand zich bevindt op een opslagapparaat, sluit dit dan aan op
uw unit. Sla deze stap anders over.
3. Selecteer in het dialoogvenster Updates het item dat u wilt bijwerken en volg de
instructies.
Nadat u de instructies hebt opgevolgd, wordt de update uitgevoerd. U wordt mogelijk
gevraagd het apparaat opnieuw op te starten om de update te voltooien. U kunt apparaten
ook later, op een geschikter moment opnieuw opstarten om de update te voltooien.
Back-up maken van uw systeemgegevens
Door u aangemaakte waypoints, routes en Tracks zijn opgeslagen op uw systeem. Het wordt
aanbevolen deze bestanden en uw instellingsbestanden regelmatig te kopiëren, als
onderdeel van uw back-upprocedure.
De bestanden kunnen worden gekopieerd naar een op de unit aangesloten opslagapparaat.
Er zijn geen indelingsopties voor de export van het systeeminstellingsbestand. De volgende
uitvoerindelingen zijn beschikbaar voor het exporteren van waypoints, routes en Tracks-
bestanden:
• Gebruikersgegevensbestand versie 6
Wordt gebruikt voor het importeren en exporteren van waypoints, routes en gekleurde
Tracks.
• Gebruikersgegevensbestand versie 5
Wordt gebruikt voor het importeren en exporteren van waypoints en routes met een
gestandaardiseerde, universeel unieke identificatie (UUID) en is een zeer betrouwbare en
gebruiksvriendelijke methode. De gegevens bestaan onder meer uit informatie over de
tijd en datum waarop een route is aangemaakt.
• Gebruikersgegevensbestand versie 4
Dit kan het beste gebruikt worden bij de overdracht van gegevens van het ene naar het
andere systeem, omdat hierin alle extra gegevens staan die deze systemen vastleggen.
• Gebruikersgegevensbestand 3 (zonder diepte)
Dient gebruikt te worden bij de overdracht van gebruikersgegevens van het ene systeem
naar een verouderd product (Lowrance LMS, LCX)
• Gebruikersgegevensbestand 2 (zonder diepte)
Kan gebruikt worden bij de overdracht van gebruikersgegevens van het ene systeem naar
een verouderd product (Lowrance LMS, LCX)
• GPX (GPS Exchange, zonder diepte)
Dit is het meest gebruikte formaat op het web en wordt wereldwijd door de meeste GPS-
systemen gebruikt. Gebruik dit formaat als u gegevens overzet naar de unit van een
concurrent.
• Northstar.dat (zonder tracks)
Wordt gebruikt voor de overdracht van gegevens naar een verouderd Northstar-apparaat.
Alle waypoints, routes en Tracks exporteren
144
Onderhoud| NSO evo3 Gebruikershandleiding
Gebruik de exportoptie als u een back-up wilt maken van alle waypoints, routes, tracks en
trips op uw systeem.
Regio exporteren
Met de optie Regio exporteren kunt u het gebied selecteren waarvan u de gegevens wilt
exporteren.
1. Het te exporteren gebied selecteren
2. Markeer het gebied dat u wilt exporteren door het kader te slepen
3. Selecteer de optie Exporteren in het menu
4. Selecteer het juiste bestandsformaat
5. Selecteer het veld Seriële poort om de export te starten
Waypoints, routes en Tracks wissen
Verwijderde waypoints, routes en Tracks blijven bewaard in het geheugen van de display-
unit totdat de gegevens worden gewist. Dit is nodig om gebruikersgegevens op meerdere
units op een Ethernet-netwerk met elkaar te kunnen synchroniseren. Als u talloze
verwijderde, niet-gewiste waypoints hebt, kunt u de systeemprestaties verbeteren door deze
te wissen.
Ú
Notitie: Gebruikersgegevens die uit het geheugen zijn gewist, kunnen niet meer
hersteld worden.
Een database importeren
Op een later moment, als de fabrieksinstellingen van de unit zijn teruggezet of als er per
ongeluk gebruikersgegevens zijn gewist, kunt u het back-upbestand selecteren op de pagina
Bestanden en het vervolgens Importeren. De aanmaakdatum vindt u bij de eigenschappen
van het bestand.
Onderhoud| NSO evo3 Gebruikershandleiding
145
Bijlage
Bediening van het touchscreen
De basisbediening van het touchscreen op de verschillende panelen wordt getoond in de
onderstaande tabel.
De paragrafen over panelen in deze handleiding bevatten meer informatie over de specifieke
touchscreenfuncties op elk van de panelen.
Pictogram Beschrijving
Tik om:
• Een paneel te activeren op een pagina met meerdere panelen
• De cursor op een paneel te plaatsen
• Een menu en een dialoogvensteroptie te selecteren
• Een selectievakje in of uit te schakelen
• Basisinformatie over een geselecteerd item weer te geven
Ingedrukt houden:
• Op elk paneel met een cursor om de cursorondersteuningsfunctie te
activeren of het menu te openen. Zie "De lange druk configureren" op
pagina 20
• Op het instrumentenpaneel om het dialoogvenster Kies gegevens te
openen
• Op een paneelknop om de beschikbare opties voor gesplitste
schermen te bekijken
• Op een favorietenknop om de bewerkingsmodus te openen
Blader door een lijst met beschikbare opties zonder een van de opties
te activeren.
Veeg om snel door een lijst te scrollen, bijvoorbeeld door de lijst met
waypoints. Tik op het scherm om te stoppen met scrollen.
Pan om een kaart of Echosounder-beeld op het paneel te
positioneren.
Knijp om uit te zoomen op de kaart of op een beeld.
Spreid om in te zoomen op de kaart of op een beeld.
25
146
Bijlage| NSO evo3 Gebruikershandleiding
Overzicht toetsbediening
Alle toetsen op het toetsenbord werken zoals gebruikelijk bij het invoeren van de tekst in een
tekstveld.
Bediening van het toetsenbord en snelkoppelingen staan in de onderstaande tabel. Tenzij
anders aangegeven, betreffen alle aanwijzingen het kort indrukken van de toets.
Ú
Notitie: De snelkoppelingen zijn gebaseerd op de Amerikaanse toetsenbordindeling.
Sommige snelkoppelingen werken mogelijk niet op toetsenborden met een andere
indeling.
Toetsenbordtoetsen Functie
Menu
Opent het menu
Ctrl + M
F1
Opent de Home pagina
Ctrl + P
F2
Opent het pagina Kaart
Ctrl + H
F3
Opent de pagina Radar
Ctrl + R
F4
Opent de pagina Echo
Ctrl + E
F5
Opent de pagina Nav
Ctrl + N
F6
Opent de pagina Instrument
Ctrl + I
F12 (ingedrukt houden) Plaatst MOB-markering op de bootpositie
Ctrl (dubbelklikken)
Schakelt naar de volgende op de unit aangesloten monitor (USB-
poort moet zijn ingesteld op schakelbaar)
Ctrl + B Centreert de kaart op de bootpositie
Ctrl + D Schakelt tussen panelen op een pagina met meerdere panelen
Ctrl + G Opent het menu Ga naar
Ctrl + K Plaatst een waypoint op de boot/cursorpositie
Ctrl + L Fungeert als de Wheelkey, die kan worden geconfigureerd.
Ctrl + O Opent het dialoogvenster Nieuw waypoint
Ctrl + Q Opent u het dialoogvenster Systeem regelingen
Ctrl + S Schakelt het stuurautomaatsysteem in de modus STANDBY
Ctrl + U
Schakelt het stuurautomaatsysteem in de modus Koers
vasthouden
Ctrl + ;
Geeft het paneel Favoriet weer als pop-upvenster op de actieve
pagina
Ctrl + \
Schermafbeelding maken
PrintScn
Esc
Annuleert wijzigingen en keert terug naar het vorige menuniveau
Sluit een geopend menu
Enter Activeert/bevestigt huidige selectie
De pijltjesknoppen
Verplaatsen de cursor op het paneel en dienen om te
manoeuvreren in de menu's/dialoogvensters
- en + Zoomen
Bijlage| NSO evo3 Gebruikershandleiding
147
Het systeem bedienen met de muis
De muisaanwijzer wordt zichtbaar als u de muis beweegt en wordt automatisch verborgen
na een paar seconden inactiviteit.
• Druk op de linkermuisknop om de cursor te positioneren op een paneel of om een optie
te selecteren. U kunt tekst selecteren in een invoerveld door de linkermuisknop ingedrukt
te houden terwijl u de muis verplaatst
• Gebruik het scrollwiel om in of uit te zoomen op een zoombaar paneel of beeld of om
door een menu en dialoogvensteropties te bladeren
• Het gebruik van de rechtermuisknop verschilt naargelang de cursor actief of niet actief is.
-
Cursor actief: druk op de rechterknop om informatie over het item op de cursorpositie
weer te geven
- Cursor niet actief: druk op de knop om het paneelmenu in of uit te schakelen
Statusbalkpictogrammen
Afhankelijk van uw systeem en installatie, kunnen de volgende pictogrammen op de
statusbalk worden weergegeven:
Pictogram Definitie
Alarm - een standaard (geel), belangrijk (oranje) of kritiek (rood) alarm
wordt verzonden. U kunt het pictogram op de statusbalk verwijderen
door het alarm in het dialoogvenster Alarmen te bevestigen. Wijzig zo
nodig de alarminstelling of los het probleem op, zodat hetzelfde alarm
niet direct opnieuw wordt verzonden door het systeem.
Stuurautomaatmodi: Automatisch Koers vasthouden, Follow-Up,
Navigatie, Geen drift, Standby. Gebruik de stuurautomaatcontroller om
een stuurautomaatmodus te selecteren.
Stuurautomaat wenden - de stuurautomaat wendt het schip in een
wendmodus: C-wending, Diepte-wending, S-wending, Spiraalwending,
Vierkante wending, Zigzag-wending. Als de wending is voltooid, wordt
het pictogram Wending meestal vervangen door een pictogram
Stuurautomaatmodus. Gebruik de stuurautomaatcontroller om een
stuurautomaatwending te selecteren of de wending te annuleren.
Bestanden downloaden, zoals een software-update, logbestanden van
C-MAP Genesis, GRIB weerbestanden, PredictWind routes, etc.
De unit is verbonden met internet. De unit kan worden gebruikt voor het
downloaden van bestanden van of het uploaden van bestanden naar
internet.
Geen GPS-signaal. Helder zicht tussen de antenne en satellieten, zonder
obstakels, is het beste. De plaatsing van de GPS-antenne en obstakels
tussen antenne en satellieten kunnen van invloed zijn op de sterkte van
het signaal (bijv. als de GPS-antenne in een kamer is geplaatst met
metalen wanden en/of een metalen plafond). Weersomstandigheden
kunnen ook invloed hebben op het signaal.
Controleer kabels en connectors als uw systeem een externe GPS-
antenne heeft.
Open het dialoogvenster Systeem regelingen en selecteer de optie
Satellieten om de status van satellietsignaalcorrecties te zien.
GPS-signaalsterkte: sterk, normaal en zwak. De plaatsing van de GPS-
antenne en obstakels tussen antenne en satellieten kunnen van invloed
zijn op de sterkte van het signaal. In sommige gevallen is een goed
geplaatste externe GPS-antenne vereist.
148
Bijlage| NSO evo3 Gebruikershandleiding
Pictogram Definitie
GPS-signaalsterkte van het Wide Area Augmentation System (WAAS) is
sterk, normaal en zwak.
Een extern toetsenbord is aangesloten op de unit.
Een externe muis is aangesloten op de unit.
Het systeem werkt als simulator. Schakel de simulator in/uit in het
dialoogvenster Simulatorinstellingen.
Radar is gepauzeerd. Als u de radar wilt inschakelen, selecteert u de optie
Uitzenden in het menu op de pagina Radar.
Radar zendt uit. Als u de radar wilt pauzeren, selecteert u de optie
Pauzeren in het menu op de pagina Radar.
Een OP40 externe bedieningsunit is aangesloten op de unit
Een ZC1 externe bedieningsunit is aangesloten op de unit
Een OP50 of ZC2 externe bedieningsunit is aangesloten op de unit
Het systeem synchroniseert gegevens tijdens het opstarten.
Probleem met bestandsoverdracht, veroorzaakt door een onderbreking
van de internetcommunicatie.
Tripopname. Open voor meer informatie de optie TripIntel tool.
Bestanden uploaden, bijv.: servicerapport, C-MAP genesis,
routebestanden naar PredictWind, etc.
Bijlage| NSO evo3 Gebruikershandleiding
149
Index
A
Aankomst radius
52
Aankomstalarm 52
Achtergrond Home pagina 20
Afstand meten 29, 87, 96
AIS 111
Doelinformatie weergeven 112
Doelsymbolen 111
DSC 112
Een vaartuig oproepen 112
Informatie op radarpanelen 112
Informatie over doelen bekijken 111
Symbool oriëntatie 116
Symboolfilters 115
Zoeken naar AIS-items 111
AIS SART 112
Alarmbericht 113
Alarm Kritieke zone 105
Alarmen
Alarminstellingsdialoog 137
Bevestigen 136
Enkelvoudig alarm 136
Meervoudige alarmen 136
Type berichten 136
Alarm
Kritieke zone 105
Alarmsysteem 136
App
GoFree Link 107
Applicatiepagina's 12
Audio 119
Activeren 119
AUX 123
Bedieningsknoppen 120
Bedrijfstemperatuur 119
Controller 119
Favoriete kanalen 122
Het audio systeem instellen 121
Hoofdregeling volume 122
Luidsprekers 121
Luidsprekerzones 121
Mixer 121
server selecteren 119
Sirius afkoppelen 123
Sirius-radio 123
Tunerregio selecteren 122
Audiotools 120
Automatische modus, zie modus Koers
vasthouden 59
Autorouting, zie Dock-to-dock
Autorouting 43
Autorouting
Dock-to-dock 43
B
Back-up maken van uw
systeemgegevens 144
Bediening van het 147
Bediening
Muis
148
Touch 146
Bereik 88
Bestanden kopiëren naar een
opslagapparaat 138
Bestanden weergeven 138
Bestanden, beheer 138
Bestanden
Weergave 138
Bodemvergrendeling 92
Brandstofzuinigheidsmeter 23
Brug bediening 23
Brugvoorinstellingen 25
De vooraf ingestelde pagina's
configureren 24
Displays toevoegen 24
Pagina configuraties 24
C
Controller en viewer-app
GoFree Link 107
Coördinatensysteem 52
Cursorondersteuning 29, 74, 87, 96
De lange druk configureren 20
CZone 15
D
Dashboards 117
Database
Importeren 145
DCT 64
Demomodus 140
Dieptelijn 92
Dock-to-dock Autorouting
Gehele route 44
Selectie 44
Voorbeeld: 44
Doppler-kleuring 78
Draadloos
De interne draadloze verbinding
inschakelen 110
Details apparaat 109
Verbinden smartphone 108
Verbinden tablet 108
Draadloze hotspot
Verbinding tot stand brengen en
verbreken 107
Dubbel bereik, radar 74
Dubbele radar 72
E
Easy Routing 43
Voorbeeld: 44
EBL/VRM-markering 82
Echosounder 86
A-scope 92
Beeld 86
150
Index | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Gebruik van de cursor 87
Gesplitst scherm
91
Historie weergeven 88
Opgenomen gegevens weergeven 91
Opname van echosoundergegevens
starten 90
Opname van loggegevens stoppen 91
Pauzeren 89
Pingsnelheid 90
Structuuropties 89
Verschuifsnelheid 90
Vis aanduiding 93
Weergaveopties 91
Zoombalk 87
Zoombalken 92
Zoomen 87
Echosounder
Splits zoom 92
Echosoundergegevens opnemen 98
Echosounderlog weergeven 93
Extra audiobronnen 123
F
Fantoom Loran 52
Instellingen 52
Favoriete pagina's 13
Bewerken 22
Nieuwe toevoegen 21
FLIR camera
Bediening 133
Draaien en kantelen 133
Home positie 134
Integratie 14
Verbinding maken 133
FLIR-camera
Bronopties 133
Digitale zoom 133
Optische zoom 133
Zoomen 133
ForwardScan 102
Alarm Kritieke zone 105
Beeld 102
Instellen 104
Kritieke afstand vooruit 105
Kritieke diepte 105
Transducerhoek 105
Voorl. koers verlenging 103
Frequentie 88
Functie lange druk
Aanpassen 20
Functies ontgrendelen 15
G
Ga naar cursor 28, 74, 87, 96
Gesplitst scherm
Echosounder 91
Gesplitste pagina's
Vooraf geconfigureerd 13
Gevaarlijke vaartuigen 115
GoFree
Draadloze verbinding
107
Shop 107
GoFree
Link 107
Verbinden smartphone 108
Verbinden tablet 108
GRIB weer 125
Gegevens importeren 125
Informatievenster 127
Overlay op kaartpaneel 126
Weervoorspellingen met animaties 127
Grootcirkel 51
H
Handleidingen, weergeven 5
Handmatig
Versie 5
Het systeem aanpassen 20
I
Importeren
Database 145
Insight-kaartopties 33
Instrumentenbalk 22
Activiteitenbalk 22
Brandstofzuinigheidsmeter 23
De inhoud aanpassen 22
In-/uitschakelen 22
Weergave 22
Instrumentpanelen 117
K
Kaart
Bestanden kopiëren naar 138
Kaarten 26
3D-kaarten 31
Afstand meten 29
Bron radar-overlay 73
C-MAP-kaartopties 32
Gebruik van de cursor 28
Het vaartuig op het kaart paneel
positioneren 27
Insight-kaartopties 32
Instellingen 39
Kaartgegevens 26
Kaartkompas 68
Kaartpaneel 26
Kaartschaal 27
Kaarttype selecteren 27
Koers boven 28
Navionics-kaartopties 36
Noord boven 28
Objecten zoeken op de kaart 30
Overlay 32
Routes maken 29
Twee kaarten 27
Vaarrichting boven 28
Vaartuigsymbool 27
Index | NSO evo3 Gebruikershandleiding
151
Verschuiven 27
Vooraf geladen kaarten
26
Vooruit kijken 28
Zoomen 27
Kaartopties voor C-MAP 33
Kopiëren, bestanden naar een
opslagapparaat 138
Kritieke afstand vooruit 105
Kritieke diepte 105
L
Loxodromen 51
Luidsprekers 121
Luidsprekerzones 121
M
Magnetische variatie 52
Maritieme zoek-/reddingsdienst 30
MMSI-nummer 114
N
Navigatie-instellingen 51
Navigeer
Aankomstalarm 52
Methoden 51
Grootcirkel 51
Loxodromen 51
Nav-paneel 50
Positiepaneel 50
Referentievlak 52
Navigeren 49
Aankomst radius 52
Een route annuleren 51
Met stuurautomaat 51
Naar cursorpositie 50
Panelen 49
Routes 50
Navionics-kaartopties 36
NMEA
Exporteren logbestand 142
O
Opnemen
Opname van echosoundergegevens
starten 90
Opname van loggegevens starten 90
Opslagapparaat
Bestanden kopiëren 138
Opsporing en redding 30
Overlay
Warmte kaart 32
P
Paletten 92, 97
Paneel Tijdplot 135
Ontbrekende gegevens 135
Paneelformaat aanpassen 20
Panelen
Paneelformaat aanpassen 20
PDF, bestanden weergeven
5
Pincode
Wachtwoordbeveiliging 21
Pingsnelheid 90
Preventief onderhoud 142
R
Radar 72
Alarm instellingen 83
Bereik 74
Bewakingszone 82
bewegingsmodus 80
Bron 73
Bron radar-overlay 73
Doel sporen 80
Doelvergroting 77
Drempel 77
Dubbel 72
Dubbel bereik 74
EBL/VRM
Plaatsen 82
EBL/VRM-markering 82
EBL/VRM
Offset 82
Gain 77
Gegevens opnemen 84
Gevoeligheid 83
Head-up 80
Instellingen 84
Koers boven 80
MARPA
Alarminstellingen 84
Doelen 83
Doelen volgen 83
Doelinfo weergeven 84
Doelsymbolen 83
Noord boven 80
Operationele modi 73
Oriëntatie 80
Overlay 73
Palet 80
Radarpaneel 72
Rain clutter 77
Snelle scan 78
Storing 78
Target boost 78
Veiligheidszone 82
Zee-echo 77
Zeeconditie 78
Referentievlak 52
Regio exporteren 145
Registratie van NMEA-gegevens 142
Routes 43
Bewerken in het kaartpaneel 43
Dialoogvenster 47
Dialoogvenster Route wijzigen 45
Dock-to-dock Autorouting 43
Easy Routing 43
152
Index | NSO evo3 Gebruikershandleiding
Een nieuwe route aanmaken op het
kaartpaneel
43
Een route aanmaken op basis van
bestaande waypoints 45
Navigeren 50
Tracks omzetten in routes 45
Verwijderen 43
Ruisonderdrukking 89
S
SAR 30
Simulator 140
Bronbestanden 140
Demomodus 140
Sirius weer
Golfhoogte indicatie 128
Kleurcodes 130
Maritieme zones 130
Neerslag 128
Overlay op kaartpaneel 128
Statuspaneel 127
Tropische berichten 130
Weer animaties 130
Weersymbolen 129
Zeewater oppervlakte temperatuur
(SST) 128
Sirius-radio 123
Favorietenlijst 123
Kanalenlijst 123
Vergrendelen van kanalen 123
SiriusXM weer 127
SL2-formaat 90
SL3-formaat 90
SLG-formaat 90
SmartCraft VesselView 14
Snelheid- en koersindicatie 116
Software bijwerken 144
Software-upgrade 143
Software
Een update uitvoeren 144
Softwareversie 5
Split zoom
Echosounder 92
StructureMap 91, 99
Activeren 99
Beeld 99
Bronnen 99
Geheugenkaarten met
kaartgegevens 100
Live bron 99
Opgeslagen bestanden 100
Opties 101
Tips 100
StructureScan 95
Aangepast range 97
Auto-bereik 97
Beeld 95
Bereik 97
Bereiklijnen 98
Contrast 97
DownScan of SideScan bekijken 97
Frequenties
97
Geavanceerde instellingen 97
Gebruik van de cursor 96
Gegevens converteren naar
StructureMap-indeling 100
Gegevens opnemen 100
Het beeld omkeren 98
Het beeld pauzeren 97
Historie weergeven 96
Ruisonderdrukking 101
Vooraf ingestelde bereikniveaus 97
Weergaveopties 95
Zoomen 95
Sturen met wendpatroon
Stuurautomaat 63
Stuurautomaat 57
Activeren 57
Autopilot-paneel 58
De aankomstcirkel van het waypoint 61
Dieptecontouren volgen 64
EVC-systeem 65
Follow-Up-besturing 59
Gijpen 62
Indicatie op de Statusbalk 58
Indicatie op pagina's 57
Kaartkompas 68
Modi 59
Modus Koers vasthouden 59
Modus Non-Follow-Up (NFU) 59
Ontwijken 60
Overschakelen naar handmatig
sturen 57
Overstag gaan in de modus Koers
vasthouden 60
Overstag gaan in WIND-modus 62
Standby-modus (STBY) 59
Sturen met wendpatroon 63
Stuurautomaatcontroller 58
Stuurautomaat: WIND-modus 62
Systeem instellingen
Coördinatensysteem 52
Magnetische variatie 52
Systeeminstellingen
Referentievlak 52
Systeemprestaties verbeteren 145
T
Temperatuur grafiek 92
Tijd plot 135
Tijd plots
Data selecteren 135
Toetsenbord 147
Tools 138
Tools
Zoeken 139
Touch
Bediening 146
Tracks
Dialoogvenster 48
Index | NSO evo3 Gebruikershandleiding
153
Tracks kleuren
Op basis van gegevens
46
Tracks omzetten in routes 45
Tracks
Instellingen 46
Kleuren 46
Nieuwe aanmaken 46
Transducerhoek, ForwardScan 105
Tripbeheer 53
TripIntel 53
TVG 89, 97
U
Unit
Controleren van de connectoren 142
V
Vaartuigalarmen 114
Vaartuiginstellingen 114
VelocityTrack 78
Verbinden smartphone 108
Verbinden tablet
GoFree, draadloos 108
Verbinden
Draadloze hotspot 107
Smartphone en tablet 107
Verbinding verbreken
Draadloze hotspot 107
Verlengingslijnen 115
Verschuifsnelheid 90
Video 132
Bron 132
Het beeld aanpassen 132
Het paneel instellen 132
Standaard 132
Video
Videopaneel 132
W
Wachtwoordbeveiliging 21
Wallpaper, aanpassen 20
Warmte kaart
Overlay 32
Waypoints opslaan 29, 42, 74
Waypoints, routes en tracks
Wissen 145
Waypoints, routes, trails en trips
Exporteren 145
Waypoints 42
Alarminstellingen 43
Bewegen 42
Bewerken 42
Dialoogvenster 47
Opslaan 29, 42, 74
Verwijderen 42
Weer 125
Alarmen 130
Weerdetails weergeven 125
Windveren 125
Wissen 145
X
XTE limiet
52
XTF-formaat 90
Y
Yamaha Motor integratie 14
Z
Zeeconditie 78
Zoeken 139
154
Index | NSO evo3 Gebruikershandleiding
*988-11967-001*
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156

Simrad NSO evo3 Handleiding

Categorie
Navigators
Type
Handleiding