NL
81
2.2.4) Controle van de aansluitingen
Bij het uitvoeren van onderstaande handelingen werkt u met
onder spanning staande circuits. Op het merendeel van de circuits
staat laagspanning en daar bestaat dus geen gevaar, maar op som-
mige delen staat de spanning van het elektriciteitsnet, die dus
UITERST GEVAARLIJK zijn! Let heel goed op wat u doet en
WERK NOOIT ALLEEN!
• Sluit de stroomtoevoer op de besturingseenheid aan en controleer
onmiddellijk of er tussen de klemmetjes 5-6 een spanning van
ongeveer 24 Vac. aanwezig is.
• Controleer dat het ledlampje "OK" na eventjes snel geknipperd te
hebben, nu regelmatig knippert.
• Verifieer nu dat de ledlampjes van de ingangen van het type "NC"
(alle veiligheidsinrichtingen actief) branden, terwijl de bij de ingan-
gen van het type "NO" behorende ledlampjes (geen enkele bedie-
ningsopdracht aanwezig) uit zijn. Als dit niet het geval is, dient u te
controleren of de aansluitingen correct zijn uitgevoerd en de ver-
schillende inrichtingen goed werken. De ingang "Stop" treedt in
werking door zowel de eindschakelaar FCA als de eindschakelaar
FCC uit te zetten.
• Verifieer of de eindschakelaars goed aangesloten zijn; haal de hen-
del van de eindschakelaar over en controleer of de desbetreffende
eindschakelaar in werking treedt, waarbij het bijbehorende led-
lampje op de besturingseenheid uit gaat
• Ontgrendel de vleugel en breng die ongeveer halverwege, ver-
grendel deze; op deze manier kan de vleugel zowel bij het openen
als bij het sluiten vrij bewegen.
• Nu dient u te verifiëren of de manoeuvre in de juiste richting plaats
vindt, d.w.z. te controleren of de door de besturingseenheid door-
gegeven manoeuvre overeenkomt met de daadwerkelijk door de
vleugels uitgevoerde manoeuvre. Deze controle is van fundamenteel
belang; als de richting in bepaalde gevallen niet juist is (bijvoorbeeld
in de semi-automatische modus), zou het erop kunnen lijken dat
het automatisme regelmatig functioneert; de cyclus ”open” is
immers gelijk aan de cyclus “Sluit” met dat fundamentele verschil
echter dat de veiligheidsinrichtingen genegeerd zullen worden bij de
sluitmanoeuvre - die normaal gesproken de gevaarlijkste is - en bij
opening in werking zullen treden, waardoor ze een hersluiting tegen
het obstakel zullen veroorzaken met desastreuze gevolgen!
• Om te controleren of de draairichting correct is, behoeft u alleen
maar een korte impuls op de ingang PP te geven; de eerste
manoeuvre die de besturingseenheid uitvoert nadat u haar onder
spanning gezet heeft is altijd "Open", dus kunt u ermee volstaan te
controleren of de automatisering een openingsmanoeuvre start.
Indien de manoeuvre in verkeerde richting wordt uitgevoerd ,dient
u als volgt te werk te gaan:
Schakel de stroomvoorziening uit
Draai de stekker voor stroomvoorziening van de motor met
180° evenals die van de eindschakelaars. (Ref. "O" en ref.
"V" op afb.1 )
Na afloop hiervan is het raadzaam opnieuw te kijken of de
draairichting in orde is; u begint hiervoor bij het laatste punt.
Het ledlampje "OK" op het midden van de kaart heeft tot taak de sta-
tus van de interne logica aan te geven: wanneer het regelmatig knippert met
tussenpozen van 1 seconde wil dit zeggen dat de interne microprocessor
actief is en in afwachting is van een bedieningsopdracht. Wanneer de micro-
processor een wijziging in de status van een ingang constateert (zowel een
bedieningsingang als een dipschakelaar voor een functie), gaat het lampje
tweemaal snel knipperen, ook als die wijziging geen onmiddellijk gevolg heeft.
Snel knipperen gedurende 3 seconden wil zeggen dat de besturingseenheid
zojuist onder spanning is gezet en een test op de interne onderdelen uitvoert;
onregelmatig knipperen wil zeggen dat de uitslag van de test niet positief is en
dat er dus een storing is opgetreden.
Afstellingen vinden plaats via trimmers die voor wijziging van onder-
staande parameters zorgen:
Werkingsduur (TL):
Hiermee wordt de maximale tijdsduur van de openings- of sluit-
manoeuvre afgesteld. Voor de afstelling van de TL, selecteert u de
werkingsmodus "Semi-automatisch" door de dipschakelaar 1 op ON
te zetten en vervolgens de trimmer TL halverwege te zetten. Voer bij
deze afstellingen een openings- en sluitingscyclus uit en stel de trim-
mer TL eventueel zodanig bij, dat er voldoende tijd is om de gehele
manoeuvre uit te voeren en er ook nog een zekere speling van 2 of
3 seconden overblijft. Indien er niet genoeg tijd is om de gehele
manoeuvre uit te voeren, ook al hebt u de trimmer TL op het maxi-
mum gezet, dient u de brug TLM die zich op de print tussen de trim-
mers TL en TP bevindt, te verbreken om de Werkingsduur te verlen-
gen teneinde een Langere Werkingsduur (TLM) te verkrijgen.
Pauzeduur (TP):
Bij "automatische" werking wordt met deze functie de tijd tussen het
einde van de openingsmanoeuvre en het begin van de sluitmanoeu-
vre afgesteld. Om de TP af te stellen selecteert u de werkingsmodus
"Automatisch" door de dipschakelaar 2 op ON te zetten en vervol-
gens de trimmer TP naar wens af te stellen. Om dit te controleren
dient u een openingsmanoeuvre uit te voeren en daarna de tijd te
controleren die er tot de "Automatische" hersluiting verstrijkt.
Kracht (F):
Op de besturingseenheid kunt u de waarde van de maximale
"Kracht" afstellen.
Speciale aandacht dient u aan de afstelling van de trimmer "Kracht"
(F) te schenken; deze afstelling kan van invloed zijn op de graad van
veiligheid van de automatisering. Voor het afstellen hiervan dient u
proefondervindelijk te werk te gaan door meerdere malen achter
elkaar de door de vleugel toegepaste kracht te meten en deze te ver-
gelijken met wat de voorschriften gebieden.
Bij de besturingseenheden voor RO1010 en OT21 wordt de "Kracht"
afgesteld via een keuzeschakelaar met meerdere standen op de
behuizing van de voedingstransformator van de besturingseenheid.
3) Afstellingen: