D-0133414-A – 2022/09
AD226 Gebruiksaanwijzing - NL Pagina 19
4 Onderhoud
Algemene onderhoudsprocedures
Het wordt aangeraden routinecontroles iedere week uit te voeren op alle apparatuur die in gebruik is.
Stappen 1-9 hieronder dienen iedere gebruiksdag gevolgd te worden op de apparatuur.
Het doel van routinecontroles is zorgen dat de apparatuur correct werkt, dat de kalibratie niet aanzienlijk
veranderd is en dat de transducers en aansluitingen geen defecten hebben die van negatief effect op de
testresultaten kunnen zijn. De controleprocedures dienen uitgevoerd te worden als de audiometer is
ingesteld op de normale werkende conditie. De belangrijkste elementen in dagelijkse prestatiecontroles
zijn de subjectieve testen en deze testen kunnen alleen goed uitgevoerd worden door een onderzoeker
met een ongehinderd en bij voorkeur (bekend) goed gehoor. Als er gebruik gemaakt wordt van een
cabine of afzonderlijke testruimte, moet de apparatuur als geïnstalleerd gecontroleerd worden. Er kan
een assistent nodig zijn om de procedures uit te voeren. Tijdens de controles dienen ook de onderlinge
aansluitingen tussen de audiometer en de apparatuur in de cabine gecontroleerd te worden, en alle
aangesloten leads, pluggen en aansluitingen in de aansluitbox (geluidskamermuur) dienen gecontroleerd
te worden als potentiële storingsbronnen en op onjuiste aansluiting. De
omgevingsgeluidsomstandigheden tijdens de test mogen niet substantieel slechter zijn dan wanneer het
apparaat in gebruik is.
1) Reinig en controleer de audiometer en alle accessoires.
2) Controleer hoofdtelefoonkussentjes, pluggen, stroomkabels en hulpkabels op tekenen van
slijtage of schade. Beschadigde of versleten onderdelen moeten vervangen worden.
3) Schakel de apparatuur aan en laat hem de aanbevolen tijd opwarmen. Voer installatie-
aanpassingen uit, zoals opgegeven. Controleer bij apparatuur die op batterijen loopt de status
van de batterijen aan de hand van de door de fabrikant voorgeschreven methode. Schakel de
apparatuur aan en laat hem de aanbevolen tijd opwarmen. Als er geen opwarmtijd aangegeven
is, laat de circuits dan 5 minuten stabiliseren. Voer installatie-aanpassingen uit, zoals
opgegeven. Controleer bij apparatuur die op batterijen loopt de status van de batterijen.
4) Controleer of de serienummers van de hoofdtelefoon en beengeleider overeenstemmen voor
gebruik met de audiometer.
5) Controleer of de output van de audiometer ongeveer correct is op zowel de lucht- als
beengeleiding door een vereenvoudigd audiogram uit te voeren op een bekend testpersoon met
bekend gehoor; controleer op veranderingen.
6) Controleer op hoog niveau (bijvoorbeeld hoorniveaus van 60 dB bij luchtgeleiding en 40 dB bij
botgeleiding) voor alle toepasbare functies (en beide oordopjes) op alle gebruikte frequenties;
luister of het correct functioneert, naar de afwezigheid van vervorming, geen klikken, enz.
7) Controleer alle hoofdtelefoons (inclusief maskeringstransducer) en de beengeleider op
afwezigheid van vervorming en storing; controleer pluggen en snoeren op storingen.
8) Controleer of alle schakelknoppen vast zitten en of de indicatoren correct werken.
9) Controleer of het signaalsysteem van de persoon correct werkt.
10) Luister op lage niveaus naar een teken van ruis, brommen of ongewenste geluiden
(interferentie als een signaal wordt afgespeeld op een ander kanaal) of naar wijzigingen in
toonkwaliteit als maskering ingeschakeld wordt.
11) Controleer of de signaalverzwakkers de signalen over het volledige bereik verzwakken en of de
signaalverzwakkers die moeten werken als de toon afgespeeld wordt, geen elektrische of
mechanische ruis bevatten.
12) Controleer of de bediening geen geluid maakt en of er geen geluid van de audiometer hoorbaar
is op de plek waar de proefpersoon zit.
13) Controleer de communicatiespraakcircuit van de proefpersoon, indien nodig, aan de hand van
procedures die vergelijkbaar zijn met de tonen die gebruikt worden voor pure toonfunctie.