18 19www.mastercool.com
BATTERIJBEHOUDFUNCTIE
Een automatische timer schakelt het apparaat uit na 3 minuten inactiviteit. De timer wordt gere-
set telkens wanneer het apparaat alarmeert of wanneer een toets wordt ingedrukt.
DE STATUSINSTELLINGEN WEERGEVEN
• Druk op de ON/OFF-knop, bij het initiële inschakelen, de eenheid zal kortstondig de status van
de eenheid weergeven. Deze informatie zal gedurende ongeveer 3 seconden worden
weergegeven. Een of meer leds zijn AAN tijdens deze korte periode om de volgende informatie
weer te geven:
1. Als led nr. 6 AAN is, bereikt de batterij het einde van de levensduur en moet worden
vervangen voordat de werking van de eenheid erdoor wordt beïnvloed.
2. Als led nr. 5 AAN is, staat de eenheid in de instelling High Range die het de eenheid mogelijk
maakt om gassen te detecteren die moeilijk te detecteren vallen.
3. Als led nr. 4 AAN is, staat de eenheid in de instelling Low Range die het de eenheid mogelijk
maakt om gassen te detecteren die gemakkelijk te detecteren vallen.
DE OPWARMSTATUS WEERGEVEN
• Alle zes (6) leds staan AAN en gaan opeenvolgend uit totdat een GROEN LED aan blijft. Op dit
punt begint de hoorbare “beep” (tenzij wanneer de eenheid op stil is ingesteld) wat een
indicatie is dat de eenheid klaar is voor gebruik. Dit proces duurt minder dan 1 minuut.
• De eenheid wordt altijd standaard op LOW gevoeligheid ingesteld wanneer het wordt
ingeschakeld. Dit wordt weergegeven door de GROENE LED.
HET HOORBAAR NIVEAU VERANDEREN
• Met de knop Volume/Mute kan de gebruiker het hoorbare “beep”-niveau op een opeenvolgende
manier veranderen. Opeenvolgend indrukken verandert het hoorbaar niveau van normaal,
laag en stil. Telkens het wordt ingedrukt geeft de eenheid zichtbaar (gedurende minder dan 1
seconde) het geselecteerde hoorbaar niveau als volgt weer:
1. Normaal, zes leds knipperen kort en de “beep” is verder hoorbaar op het maximumniveau
2. Laag, drie leds knipperen kort en de “beep” is verder hoorbaar op een lager hoorbaar niveau
3. Stil, enkel het READY-led blijft AAN en de beep is niet meer te horen.
4. Het geselecteerde hoorbaar niveau blijft bewaard in de eenheid totdat het wordt veranderd.
DE GEVOELIGHEID VERANDEREN
• De HML-knop indrukken verandert de gevoeligheid van de eenheid op een opeenvolgende manier:
1. Bij hoge gevoeligheid, de led nr. 1 (KLAAR) verandert naar ROOD
2. Bij middelmatige gevoeligheid, de led nr. 1 verandert naar GEEL
3. Bij lage gevoeligheid, de led nr. 1 verandert naar GROEN
4. Bij de detectie van een lek lichten alle leds op zoals het kleur van het READY-lichtje.
HET BEDRIJFSBEREIK VERANDEREN VAN HR NAAR LR
• Nadat de eenheid is opgewarmd en de READY-indicator is AAN, druk langdurig op de PEAK/HR/
LR-knop tot alle leds uit zijn. Laat de knop los. De eenheid zal een nieuwe
opwarmingssequentie uitvoeren met het nieuwe bedrijfsbereik.
VERKEERDE LEKDETECTIE VERMINDEREN
In ongunstige omstandigheden
Om te onderscheiden tussen vals alarm en een werkelijke lekdetectie die kunnen voorvallen in
de aanwezigheid van overmatige luchtturbulentie of het toevallig aanraken van de sondetip, zorgt
de interferentiedetector gedurende enkele seconden voor een kortstondige onderbreking in de
lekdetector wat leidt tot het volgende:
• Wanneer de interferentie wordt gedetecteerd, stopt de hoorbare beep en beginnen de INT/
WT led nr. 3 en de READY led nr. 1 kort te knipperen. Wanneer de eenheid klaar is om verder te
werken, dooft de led nr. 3, schakelt de READY led nr. 1 IN en is de beep opnieuw hoorbaar
In een verontreinigde omgeving
Wanneer de eenheid gedurende een langere periode tijdens het zoeken naar lekken een
verontreinigd gebeid detecteert, detecteert de sensor de verandering en reageert op de volgende
manier:
• De READY indicatorled nr. 1 gaat uit, de beep is niet meer te horen (tenzij op stil ingesteld) en
de INT/WT indicatorled nr. 3 schakelt in.
• De eenheid kalibreert opnieuw voor de verontreinigde omgeving. Wanneer dit ten einde is, gaat
de CA indicatorled nr. 2 en de READY indicatorled nr. 1 AAN en is de beep opnieuw te horen.
Dit geeft aan dat de eenheid klaar is voor gebruik om lekken te detecteren in een verontreinig
de omgeving.
SNELLE BEGINTIPS OVER HOE LEKKEN KUNNEN WORDEN GEVONDEN
Een snelle schudbeweging van de sonde of het blazen in de sensor kan ervoor zorgen dat de
lekdetector een vals alarm geeft. Er zijn elektronische in het product geïntegreerd om dergelijke
situaties te detecteren en om een dergelijk vals alarm te verminderen en te minimaliseren. In het
geval dat een dergelijke interferentie wordt gedetecteerd, begint de led nr. 3 te knipperen wat
wijst op een interferentie. Daarna kan de normale werking verdergaan wanneer de READY led
verschijnt.
1. Bij het starten van het zoeken naar lekken waarbij er geen algemene kennis van de grootte
van het lek is, moet de instrumentgevoeligheid op LOW worden ingesteld. De gevoeligheid
LOW zal het mogelijk maken voor de unit om zowel middelmatige als grote lekken op te
sporen.
2. Beweeg de sonde traag ongeveer 3/8 inch (9 mm) boven de zones met de vermoede lekken.
Beweeg de sonde voorbij het lek om de sonde de mogelijkheid te geven zich te zuiveren indien
een lek werd gedetecteerd. Houd de sonde niet op de plaats van het lek. Ter verificatie breng
de sonde terug naar de zone waar het lek werd gedetecteerd.
3. In het geval geen lekken werden gevonden met een gevoeligheidsinstelling LOW, verhoog de
gevoeligheid naar MEDIUM en herhaal de bovenstaande stap (2).
4. Om uiterst kleine lekken 0,1 oz/yr (2,8 gram) of kleiner op te sporen moet de
gevoeligheidsschaal HIGH worden gebruikt. Daar de grootte van het lek uiterst klein is, moet
de tip van de sonde zo dicht mogelijk bij het oppervlak (zonder enig voorwerp fysiek aan te
raken) worden bewogen. Het fysiek aanraken van een voorwerp zal worden gedetecteerd door
de sondesensoren met een korte INT (interrupt) van de detector als gevolg.