2.1 STOOKPLAATS
De stookplaats dient te voldoen aan alle
eisen en normen voor de verwarmings-
installaties die op vloeibare brandstoffen
werken.
2.2 AFMETINGEN VAN DE
STOOKPLAATS
Zet het verwarmingslichaam op een
speciaal sokkel met een hoogte van
minimaal 10 cm. De ondergronden
waarop het lichaam steunt dienen een
afvoer mogelijk maken; hiervoor die-
nen zo mogelijk ijzeren platen te wor-
den gebruikt. Tussen de wanden van de
stookplaats en de ketel dient een ruimte
vrij te worden gelaten van ten minste
0,60 m.
Tussen de bovenkant van de ketel en het
plafond dient ten minste 1 m te zitten.
Voor ketels met een ingebouwde boiler
kan deze afstand worden verlaagd tot
0,50 m (de hoogte van de stookplaats
mag hoe dan ook niet lager zijn dan 2,5
m).
2.3 AANSLUITING VAN
DE INSTALLATIE
Vóór u de hydraulische leidingen aan-
sluit, moet u controleren of de aanwijzin-
gen van fig. 1 strikt zijn opgevolgd.
Aangezien deze aansluitingen gemak-
kelijk moeten kunnen worden gedemon-
teerd gebruikt u bij voorkeur driedelige
roterende koppelingen.
De installatie moet van het type zijn met
een gesloten expansievat.
2.3.1 De installatie vullen
Alvorens de ketel aan te sluiten moeten
de leidingen van de installatie grondig
gespoeld worden om eventuele spaan-
resten en andere afvalresten, die de
goede werking van de installatie kun-
nen hinderen, te verwijderen.
Het vullen van de installatie moet lang-
zaam gebeuren, zodat de lucht kan
ontsnappen. Bij de installaties met een
gesloten circuit mag de voordruk van het
expansievat niet minder dan de statisch
manometrische hoogte van de installatie
bedragen (bijv. voor 5 m waterhoogte
mag de voordruk van het expansievat en
de laaddruk van de koude installatie niet
minder dan de minimumdruk van 0,5
bar/49 kPa bedragen).
2.3.2 Kenmerken van het
ketelvoedingswater
Het voedingswater dat gebruikt wordt
voor de verwarmingsinstallatie moet in
overeenstemming met de norm UNI-CTI
8065 onthard worden.
Het gebruik van onthard water voor de
verwarmingsinstallatie is absoluut no-
odzakelijk in de volgende gevallen:
– grote installaties (grote waterinhoud);
– frequente watertoevoer, integratie van
installaties;
– als de installatie geheel of gedeeltelijk
moet worden geleegd.
2.3.3 Sanitaire waterboiler
De ketels 2R HE ErP kunnen aangesloten
worden op een aparte boilerunit.
De met porselein geglazuurde stalen
boiler is voorzien van een magnesiuma-
node ter bescherming van de boiler en
een inspectieflens voor de controle en
de reiniging.
De magnesiumanode moet jaarlijks
gecontroleerd worden en vervangen
worden als hij grotendeels is wegge-
corrodeerd.
Installeer een veiligheidsklep die op 6
bar (588 kPa) ingesteld is op de koude
watertoevoerleiding van de boiler. Indien
de druk in het waterleidingnet te hoog
blijkt te zijn moet u een speciale drukre-
gelaar installeren.
Wanneer de op 6 bar (588 kPa) ingestelde
veiligheidsklep vaak in werking treedt
moet u een expansievat met een capaci-
teit van 8 liter en een maximum druk van
8 bar (784 kPa) monteren. Het expan-
sievat moet van het type zijn met een
membraan van natuurlijk “caoutchouc”
rubber dat geschikt is voor gebruik voor
levensmiddelen.
2.4 AANSLUITING
VAN DE SCHOUW
De schouw is heel belangrijk voor een
goede werking van de ketel; wanneer
deze niet goed functioneert, zal dit bij het
starten van de ketel problemen, zoals
vorming van roet, condensatie, afzettin-
gen opleveren.
De schoorsteen moet beantwoorden aan
de onderstaande vereisten. Hij dient in
het bijzonder:
– van luchtdicht materiaal te zijn
gemaakt en bestand te zijn tegen de
temperatuur van rook en condens;
– voldoende mechanische weerstand te
kunnen bieden en een gering warmte-
geleidingsvermogen te hebben;
– volledig dicht te zijn om te voorkomen
dat het rookkanaal afkoelt;
– zo veel mogelijk verticaal geplaatst
te zijn en aan het uiteinde dient een
statische aspirator te zijn voorzien die
voor een efficiënte en constante afvoer
van de verbrandingsproducten zorgt;
– teneinde te voorkomen dat de wind
rond het rookgat drukzones veroor-
zaakt die groter zijn dan de opwaartse
druk van de verbrandingsgassen is
het noodzakelijk dat de opening van
het afvoerkanaal ten minste 0,4 m uit-
steekt boven enige andere installatie
die minder dan 8 m van de schoor-
steen is verwijderd (met inbegrip van
de top van het dak);
– de diameter van het rookkanaal dient
niet kleiner te zijn dan die van de ketel-
aansluiting; voor rookkanalen met een
vierkante of rechthoekige doorsnede
dient de inwendige doorsnede met
10% te worden vergroot vergeleken bij
de doorsnede van de ketelaansluiting;
– de nuttige sectie van de schouw moet
voldoen aan de volgende formule:
S gemiddeld resultaat in cm
2
K verminderingscoëfficient:
– 0,045 voor hout
– 0,030 voor kolen
– 0,024 voor stookolie
– 0,016 voor gas
P vermogen van de vuurhaard in de
ketel en kcal/h
H hoogte van de schouw in meters,
gemeten vanaf de as van de vlam
tot aan de uitgang van de schouw
in de atmosfeer, verminderd met:
– 0,50 m voor iedere elleboog tus-
sen ketel en schouw
– 1,00 m voor iedere meter buis-
lengte tussen ketel en schouw.
2.5 ELEKTRISCHE AANSLUITING
(Abb. 6)
De ketel is voorzien van een stroomsnoer
en dient te worden gevoed met een een-
fasige spanning van 230V - 50Hz met
behulp van een door zekeringen bevei-
ligde hoofdschakelaar.
De kamerthermostaat (die niet wordt
meegeleverd) die noodzakelijk is voor
het verkrijgen van een betere tempe-
ratuurregeling, dient te worden aange-
sloten zoals aangeduid op de schema’s
(Abb. 6) en nadat de oorspronkelijke brug
is verwijderd.
Sluit vervolgens de bijgeleverde voe-
dingskabel van de brander en van de
circulatiepomp van de installatie aan.
OPMERKINGEN:
Het toestel moet op een deugdelijk
geaard stopcontact aangesloten wor-
den. De fabrikant wijst alle aanspra-
kelijkheid af voor ongevallen die het
gevolg zijn van het niet aarden van de
ketel.
Alvorens welke werkzaamheden dan
ook aan het elektrische schakelpaneel
uit te voeren moet eerst de elektrische
stroomtoevoer uitgeschakeld worden.
48
P
S = K
√H
2 INSTALLATIE