Sime AR, AR5 Handleiding

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Sime AR Handleiding. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
Het “Testcertificaat” dat zich in de verbrandingskamer bevindt dient bij de
documentatie van de verwarmingsketel te worden bewaard
INHOUD
1 BESCHRIJVING VAN DE KETEL
1.1 INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
1.2 AFMETINGEN
1.3 TECHNISCHE KENMERKEN
1.4 WAND VAN DE VERBRANDINGSKAMER
2 INSTALLATIE
2.1 VERWARMINGSRUIMTE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
2.2 AFMETINGEN VAN DE VERWARMINGSRUIMTE
2.3 DE INSTALLATIE AANSLUITEN
2.4 AANSLUITING SCHOUW
2.5 MONTEREN VAN DE MANTEL
2.6 ELEKTRISCHE AANSLUITING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
3 GEBRUIKSAANWIJZING EN ONDERHOUD
3.1 NA TE KIJKEN PUNTEN ALVORENS MEN DE KETEL IN WERKING STELT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
3.2 INDIENSTSTELLING VAN DE KETEL
3.3 REINIGEN VAN DE KETEL
NEDERLANDS
21
1.1 INLEIDING
De gietijzeren ketels AR” worden
ontworpen volgens de huidige veili-
gheidsnormen.
Zij branden op lichte stookolie,
beschikken over een volmaakt uitgeba-
lanceerde verbranding en hebben een
zeer hoog rendement dat een grote
brandstofbesparing toestaat.
De thermische groepen AR” worden
in twee afzonderlijke verpakkingen
geleverd: verwarmingslichaam, mantel
met een zakje dat de documentatie
bevat en instrumentenbord.
1 BESCHRIJVING VAN DE KETEL
1.2 AFMETINGEN
1.3 TECHNISCHE KENMERKEN
M Toevoerleiding C.V. 1
1
/
2
R Retourleiding C.V. 1
1
/
2
S Lediging ketel 1/2”
Fig. 1
AR3 AR4 AR5
Nuttig vermogen kW 18,9 29,4 40,0
kcal/h 16.300 25.300 34.400
Nominaal vermogen kW 21,5 33,4 45,4
kcal/h 18.500 28.700 39.000
P Diepte mm 395 495 595
Aantal elementen 345
Maximale bedrijfsdruk bar 4 4 4
Waterinhoud ketel l192327
p rookzijde mbar 0,10 0,12 0,16
p waterzijde (t 10°C) mbar 1,80 2,50 3,50
Brandstofdebiet kg/h 2,04 2,93 3,97
Inspuitstuk debiet gall/h 0,50 0,65 1,00
Verstuivingshoek 80°R 60° 60°
Verstuivingsdruk kg/cm
2
8,5 12,0 9,7
Gewicht kg 92 122 147
Fig. 2
AR3 AR4 AR5
L mm 277 377 477
Volume m
3
0,013109 0,019028 0,024947
1.4 WAND VAN DE VERBRANDINGSKAMER
2.1 VERWARMINGSRUIMTE
De verwarmingsruimte dient te vol-
doen aan alle eisen en normen voor
verwarmingsinstallaties die op vloeiba-
re brandstoffen werken.
2.2 AFMETINGEN VAN DE
VERWARMINGSRUIMTE
Zet het verwarmingslichaam op een
speciaal onderstel met een hoogte
van minimaal 10 cm. De ondergron-
den waarop het lichaam steunt dienen
een afvoer mogelijk maken; hiervoor
dienen zo mogelijk ijzeren platen te
worden gebruikt. Tussen de wanden
van de verwarmingsruimte en de ketel
dient een ruimte vrij te worden gelaten
van ten minste 0,60 m. Tussen de
bovenkant van de ketel en het plafond
dient ten minste 1 m te zitten. Voor
ketels met een ingebouwde boiler kan
deze afstand worden verlaagd tot
0,50 m (de hoogte van de verwar-
mingsruimte mag hoe dan ook niet
lager zijn dan 2,5 m).
2.3 DE INSTALLATIE
AANSLUITEN
Vóór u de hydraulische leidingen aan-
sluit, moet u controleren of de aanwij-
zingen van fig. 1 strikt zijn opgevolgd.
Voor de aansluiting aan de installatie
gebruikt u starre koppelingen of flexi-
bele stalen leidingen, die in geen geval
het toestel mogen belasten.
Aangezien deze aansluitingen
gemakkelijk moeten kunnen worden
gedemonteerd gebruikt u bij voorkeur
driedelige roterende koppelingen.
2.3.1 De installatie vullen
Alvorens de ketel aan te sluiten is
het goed om water door de leidingen
van de installatie te laten stromen
om eventuele spaanresten en andere
afvalresten, die de goede werking
van de installatie kunnen hinderen, te
verwijderen.
Het vullen van de installatie moet lang-
zaam gebeuren, zodat de lucht kan
ontsnappen.
Bij de installaties met een gesloten cir-
cuit mag de voordruk van het expan-
sievat niet minder dan de statisch
manometrische hoogte van de installa-
tie bedragen (bijv. voor 5 m
waterhoogte mag de voordruk van het
expansievat en de laaddruk van de
koude installatie niet minder dan de
minimumdruk van 0,5 bar bedragen).
2.3.2 Kenmerken van het
ketelvoedingswater
HET IS ABSOLUUT NOODZAKELIJK
BEHANDELD WATER TE GEBRUIKEN
IN DE VERWARMINGSINSTALLATIE IN
DE VOLGENDE GEVALLEN:
Grote installaties (grote wate-
rinhoud).
Frequente watertoevoer, integratie
van installaties.
Als de installatie geheel of gedeelte-
lijk moet worden geleegd.
2.4 AANSLUITING SCHOUW
De schouw is heel belangrijk voor een
goede werking van de ketel; wanneer
deze niet goed functioneert, zal dit bij
het starten van de ketel problemen,
zoals vorming van roet, condensatie,
afzettingen opleveren.
De schoorsteen moet beantwoorden
aan de onderstaande vereisten.
Hij dient in het bijzonder:
van luchtdicht materiaal te zijn
gemaakt en bestand te zijn tegen de
temperatuur van rook en condens;
voldoende mechanische weerstand te
kunnen bieden en een gering warmte-
geleidingsvermogen te hebben;
volledig dicht te zijn om te voorko-
men dat het rookkanaal afkoelt;
zo veel mogelijk verticaal geplaatst
te zijn en aan het uiteinde dient een
statische aspirator te zijn voorzien
die voor een efficiënte en constante
afvoer van de verbrandingsproduc-
ten zorgt;
teneinde te voorkomen dat de wind
rond het rookgat drukzones veroor-
zaakt die groter zijn dan de opwaart-
se druk van de verbrandingsgassen
is het noodzakelijk dat de opening
van het afvoerkanaal ten minste 0,4
m uitsteekt boven enige andere
installatie die minder dan 8 m van
de schoorsteen is verwijderd (met
inbegrip van de top van het dak);
de diameter van het rookkanaal
dient niet kleiner te zijn dan die van
de ketelaansluiting; voor rookkana-
len met een vierkante of rechthoeki-
ge doorsnede dient de inwendige
doorsnede met 10% te worden ver-
groot vergeleken bij de doorsnede
van de ketelaansluiting;
– de nuttige sectie van de schouw
moet voldoen aan de volgende for-
mule:
S gemiddeld resultaat in cm
2
K verminderingscoëfficient:
0,045 voor hout
0,030 voor kolen
0,024 voor stookolie
0,016 voor gas
P vermogen van de vuurhaard in
de ketel en kcal/h
H hoogte van de schouw in
meters, gemeten vanaf de as
van de vlam tot aan de uitgang
van de schouw in de atmosfeer,
verminderd met:
0,50 m voor iedere elleboog
tussen ketel en schouw
1,00 m voor iedere meter bui-
slengte tussen ketel en
schouw.
2.5 MONTEREN VAN
DE MANTEL
De mantel en het instrumentenbord
worden in een afzonderlijke verpakking
van karton geleverd.
In de verpakking van de mantel
bevindt zich het zakje met de docu-
mentatie van de verwarmingsketel
en de reeds geprepareerde glaswol
om het gietijzeren verwarmingsli-
chaam te isoleren.
Om de onderdelen van de mantel te
monteren volgt u de onderstaande
richtlijnen (fig. 3):
Verwijder de brandersteunplaat
door de 4 moeren los te schroeven.
Breng de glaswol (2) aan, bevestig
het achterpaneel (3) met de moe-
ren die in de verpakking zitten en
bevestig opnieuw de brandersteun-
plaat.
Glaswolisolatie rondom gietijzeren
blok.
Monteer de linkerzijkant (4) en de
rechterzijkant (5) en bevestig de
voorkant van de zijkanten door mid-
del van de bevestigingspinnen aan
het voorpaneel.
Bevestig de buitenste zijpanelen (3)
met behulp van de bevestiging-
shaken.
Breng beide achterpanelen (6) en
(7) tegen de zijpanelen aan met
behulp van de 10 schroeven die in
de verpakking zitten.
Breng het frontpaneel (8) aan door
de drukpennen van de zijkanten in
de veertjes van het frontpaneel te
drukken.
Monteer het instrumentenbord (9)
met behulp van de drukknoppen.
22
2 INSTALLATIE
P
S=K
H
Alvorens deze handeling uit te voe-
ren dient u de capillairen van de
twee thermostaten en van de ther-
mometer af te wikkelen en de
respectievelijke sondes in de huls
(11) te brengen.
Zet het geheel vast met de bijgele-
verde klem voor de capillairen.
De elektrische aansluiting uitvoeren
zoals aangeduid in punt 2.6.
Voltooi de assemblage door het
deksel (10) op de zijkanten te beve-
stigen.
OPMERKINGEN:
Het “Testcertificaat” dat zich in de
verbrandingskamer bevindt dient bij
de documentatie van de verwarming-
sketel te worden bewaard.
2.6 ELEKTRISCHE AANSLUITING
De ketel is voorzien van een stroom-
snoer en dient te worden gevoed met
een eenfasige spanning van 230V -
50Hz met behulp van een door zeke-
ringen beveiligde hoofdschakelaar.
De kamerthermostaat (die niet wordt
meegeleverd) die noodzakelijk is voor
het verkrijgen van een betere tempe-
ratuurregeling, dient te worden aange-
sloten zoals aangeduid op de schema's
(fig. 4) en nadat de oorspronkelijke
brug is verwijderd.
Sluit vervolgens de bijgeleverde voe-
dingskabel van de brander.
OPMERKINGEN: De fabrikant wijst
alle aansprakelijkheid af voor ongeval-
len die het gevolg zijn van het niet aar-
den van de ketel.
23
Fig. 3
LEGENDE
TS Veiligheidsaquastaat
TA Kamerthermostaat (*)
TC Ketelaquastaat
IG Hoofdschakelaar
PI Installatiepomp (*)
B Brander (*)
SB Controlelamp bij hey in
veiligheid vallen van de ketel
(*) Niet geleverd
Fig. 4
24
3.1 NA TE KIJKEN
PUNTEN ALVORENS
MEN DE KETEL
IN WERKING STELT
Indien met de ketel voor de eerste
maal opstart raden wij aan volgende
punten na te kijken:
– Bevinden er zich geen brandbare
vloeistoffen of materialen in de
nabijheid van de ketel.
Zijn de elektrische aansluitingen op
de aarding correct uitgevoerd.
Is de afvoerleiding van de verbran-
dingsgassen vrij.
Zijn de kranen open.
– Is er water in de installatie en is
deze goed ontlucht.
3.2 INDIENSTSTELLING
VAN DE KETEL
Ga als volgt te werk om de ketel in
werking te stellen (fig. 5):
Verzeker u ervan dat het “Testcerti-
ficaat” zich niet in de verbranding-
skamer bevindt.
De ketel onder spanning zetten met
de hoofdschakelaar (1). De brander
gaat aan.
De ketelaquastaat (3) instellen op
de gewenste temperatuur.
3.3 REINIGEN VAN DE KETEL
Het is nodig aan het eind van het
stookseizoen ten minste één
onderhoudsbeurt uit te voeren en het
verwarmingslichaam alsmede het
rookafvoerkanaal te reinigen.
Verder is het noodzakelijk de turbolato-
ren (2 fig. 6) te reinigen.
Na het reinigen dienen de turbulato-
ren weer in hun oorspronkelijke positie
te worden teruggezet.
Voor het reinigen van de rookkanalen
dient een speciale borstel (1 fig. 6) te
worden gebruikt.
OPMERKINGEN: Doe voor deze werk-
zaamheden een beroep op uw instal-
lateur.
3 GEBRUIKSAANWIJZING EN ONDERHOUD
Fig. 5
Fig. 6
1/28