Sime 1R HE 9 ErP Handleiding

Type
Handleiding
43
INHOUD
1 BESCHRIJVING VAN DE KETEL
1.1 INLEIDING ............................................................................................................................................................... 44
1.2 UITWENDIGE AFMETINGEN
1.3 TECHNISCHE GEGEVENS ....................................................................................................................................... 45
1.4 HYDRAULISCH CIRCUIT
1.5 VERENIGBARE BRANDERS .................................................................................................................................... 46
1.6 AANSLUITING VAN DE CONDENSAATAFVOER ...................................................................................................... 47
2 INSTALLATIE
2.1 STOOKPLAATS ........................................................................................................................................................ 47
2.2 AFMETINGEN VAN DE STOOKPLAATS
2.3 AANSLUITING VAN DE INSTALLATIE
2.4 AANSLUITING VAN DE SCHOUW
2.5 ELEKTRISCHE AANSLUITING
3 GEBRUIKSAANWIJZING EN ONDERHOUD
3.1 NA TE KIJKEN PUNTEN ALVORENS MEN DE KETEL IN WERKING STELT .......................................................... 50
3.2 INBEDRIJFSTELLING EN WERKING
3.3 SEIZOENREINIGING ................................................................................................................................................ 51
3.4 VORSTBEVEILIGING ................................................................................................................................................ 52
3.5 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN VOOR DE GEBRUIKER
3.6 VERNIETIGING VAN HET APPARAAT
1R HE 9 ErP
NEDERLANDS
CONFORMITEIT
Het bedrijf verklaart dat de ketels murelle 1R HE 9 ErP voldoen aan de fundamentele eisen van de volgende
richtlijnen:
– Richtlijn Rendementseisen 92/42/EG
– Richtlijn ecologisch ontwerp 2009/125/EG
– Voorschrift (UE) n. 813/2013 - 811/2013
– Richtlijn elektromagnetische compatibiliteit 2014/30/UE
– Richtlijn Lage spanning 2014/35/UE
De gieterij SIME SpA, met zetel in Via Garbo 27, 37045 Legnago (VR), Italië, verklaart dat de
reeks toestellen 1R HE 9 ErP en de branders gemeld paragraaf 1.5.2 van de handleiding, con-
form is aan het gehomologeerde type en voldoet aan de eisen van het Koninklijk Besluit van
8/01/2004, gewijzigd door het Koninklijk Besluit van 17/07/2009 tot regeling van de stiksto-
foxides (NOX) en koolmonoxide (CO)-emissieniveaus voor de olie-en gasgestookte centrale
verwarmingsketels en branders, met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of lager dan
400 kW.
44
1.1 INLEIDING
De gietijzeren condensatieketels 1R HE
9 ErP zij branden op lichte stookolie,
beschikken over een volmaakt uitgeba-
lanceerde verbranding en hebben een
zeer hoog rendement wat een grote
brandstofbesparing mogelijk maakt.
1 BESCHRIJVING VAN DE KETEL
1.2 UITWENDIGE AFMETINGEN (Abb. 1)
Abb. 1
M
R
111
113
=
=
ø 150
410
638
526
865
248
550
1410
REFERENTIE-RICHTLIJN
CODE
TYPE TOESTEL
MAX. BEDRIJFSTEMPERATUUR
MAX. TEMPERATUUR SANITAIR
PIN-NR.
BOUWJAAR
SERIENUMMER
NAAM
MAX. BEDRIJFSDRUK
MAX. NUTTIGE BRANDKRACHT
MAX. THERMISCH BEREIK
WATERINHOUD KETEL
SPECIFIEK BEREIK
MAX. BEDRIJFSDRUK
ELEKTRISCHE VOEDING
MAX. GEABSORBEERD VERMOGEN
MAX. THERMISCH BEREIK
INHOUD S.W.W.
1.2.1 Technische gegevens plaat (Abb. 2)
Abb. 2
1R HE 9 ErP
M
Toevoerleiding C.V.
G 1” (UNI-ISO 228/1)
R
Retourleiding C.V.
G 1” (UNI-ISO 228/1)
45
1.3 TECHNISCHE KENMERKEN
1R HE 9 ErP
Nuttig vermogen
80-60°C kW 74,5
50-30°C kW 78,7
Warmtedebiet kW 78,0
Rendement gemeten nuttig 100%
80-60°C % 95,5
50-30°C % 100,9
Rendement gemeten nuttig 30% % 103,0
PIN n° 1312CR194R
Type B23P
Elementen st. 9
Maximale bedrijfsdruk bar (kPa) 4 (392)
Waterinhoud l 37,7
Drukverlies rookgaszijde mbar (kPa) 0,46 (0,0450)
Druk verbrandingskamer mbar (kPa) 0,98 (0,0960)
Schoorsteenonderdruk mbar (kPa) 0,15 (0,0147)
Rookgastemperatuur
80-60°C °C 88,1
50-30°C °C 65,1
Rookgasdebiet m
3
n/h 79,0
Rookgasvolume dm
3
81,55
CO
2
% 12,5
Regelbereik verwarming °C 30÷85
Gewicht kg 324
LEGENDE
1 Ketel
2 Roestvrij stalen condensor
3 Sifon condensafvoer
M Toevoerleiding C.V.
R Retourleiding C.V.
1.4 HYDRAULISCH CIRCUIT (Abb. 3)
Abb. 3
46
1.5 VERENIGBARE BRANDERS
( EN 267)
Over het algemeen wordt geadviseerd om
ervoor te zorgen dat de stookoliebrander
die met de ketel gecombineerd kan wor-
den voorzien is van inspuitstukken met
sproeiers van het halfvolle type. In punt
1.5.2 modellen van de brander welke met
de ketels getest zijn.
LET OP:
Ketels met Pn ›70kW: Het is mogelijk
branders te gebruiken die niet op de lijst
staan naar die dezelfde eigenschappen
hebben, op voorwaarde dat ze voldoen aan
de technische referentienormen en ge-
schikt zijn voor het werk.
Ketels met Pn ‹70kW: Het is mogelijk
branders te gebruiken die niet op de lijst
staan naar die dezelfde eigenschappen
hebben, op voorwaarde dat ze voldoen aan
de technische referentienormen.
Bij de keuze van de brander moet erop
gelet worden dat het geabsorbeerd
elektrisch vermogen max. 30% bedraagt
van de last en in stand-by gelijk is aan of
minder is dan de waarden aangegeven in
de technische fiches van de ketel.
1.5.1 Montage van de brander
(Abb. 4)
De keteldeur is reeds voorzien voor de
montage van de brander.
De branders moeten zodanig worden
afgesteld dat de CO2
overeenstemt met
de waarde die in punt 1.3 staat aangege-
ven met een tolerantie van ± 5%.
Abb. 4
1.5.2 Brander met permanente toevoer
Model Code Inspuitstuk Verstuivings-hoek Verstuivings-hoek Klasse Opgenomen
Type ø bar NOx elektrisch
vermogen W
1R HE 9 ErP SIME MACK 4 8099010 DELEVAN 0,75 60°W 11,0 1 163
110
M8
150
1.6
AANSLUITING VAN DE
CONDENSAATAFVOER
(Abb. 5)
Om het condensaat op te vangen moet
de lekbak, die van een hevel voorzien is,
op de afvoer in de woning aangesloten
worden waarbij een pijp gebruikt 25)
moet worden met een minimum afschot
van 5 mm per meter.
Alleen plastic pijpen voor normale
woningafvoeren zijn geschikt om het
condensaat naar de afvoer in de woning
te leiden.
47
1
2
Abb. 5
LEGENDE
1 Afvoerslang
2 Sifon
2.1 STOOKPLAATS
De stookplaats dient te voldoen aan alle
eisen en normen voor de verwarmings-
installaties die op vloeibare brandstoffen
werken.
2.2 AFMETINGEN VAN DE
STOOKPLAATS
Zet het verwarmingslichaam op een
speciaal sokkel met een hoogte van
minimaal 10 cm. De ondergronden
waarop het lichaam steunt dienen een
afvoer mogelijk maken; hiervoor die-
nen zo mogelijk ijzeren platen te wor-
den gebruikt. Tussen de wanden van de
stookplaats en de ketel dient een ruimte
vrij te worden gelaten van ten minste
0,60 m.
Tussen de bovenkant van de ketel en het
plafond dient ten minste 1 m te zitten.
Voor ketels met een ingebouwde boiler
kan deze afstand worden verlaagd tot
0,50 m (de hoogte van de stookplaats
mag hoe dan ook niet lager zijn dan 2,5
m).
2.3 AANSLUITING VAN
DE INSTALLATIE
Vóór u de hydraulische leidingen aan-
sluit, moet u controleren of de aanwijzin-
gen van fig. 1 strikt zijn opgevolgd.
Aangezien deze aansluitingen gemak-
kelijk moeten kunnen worden gedemon-
teerd gebruikt u bij voorkeur driedelige
roterende koppelingen.
De installatie moet van het type zijn met
een gesloten expansievat.
2.3.1 De installatie vullen
Alvorens de ketel aan te sluiten moeten
de leidingen van de installatie grondig
gespoeld worden om eventuele spaan-
resten en andere afvalresten, die de
goede werking van de installatie kun-
nen hinderen, te verwijderen.
Het vullen van de installatie moet lang-
zaam gebeuren, zodat de lucht kan
ontsnappen. Bij de installaties met een
gesloten circuit mag de voordruk van het
expansievat niet minder dan de statisch
manometrische hoogte van de installatie
bedragen (bijv. voor 5 m waterhoogte
mag de voordruk van het expansievat en
de laaddruk van de koude installatie niet
minder dan de minimumdruk van 0,5
bar/49 kPa bedragen).
2.3.2 Kenmerken van het
ketelvoedingswater
Het voedingswater dat gebruikt wordt
voor de verwarmingsinstallatie moet in
overeenstemming met de norm UNI-CTI
8065 onthard worden.
Het gebruik van onthard water voor de
verwarmingsinstallatie is absoluut no-
odzakelijk in de volgende gevallen:
grote installaties (grote waterinhoud);
frequente watertoevoer, integratie van
installaties;
als de installatie geheel of gedeeltelijk
moet worden geleegd.
2.3.3 Sanitaire waterboiler
De ketels 1R HE 9 ErP kunnen aange-
sloten worden op een aparte boilerunit.
De met porselein geglazuurde stalen
boiler is voorzien van een magnesiuma-
node ter bescherming van de boiler en
een inspectieflens voor de controle en
de reiniging.
De magnesiumanode moet jaarlijks
gecontroleerd worden en vervangen
worden als hij grotendeels is wegge-
corrodeerd.
Installeer een veiligheidsklep die op 6
bar (588 kPa) ingesteld is op de koude
watertoevoerleiding van de boiler. Indien
de druk in het waterleidingnet te hoog
blijkt te zijn moet u een speciale drukre-
gelaar installeren.
Wanneer de op 6 bar (588 kPa) ingestelde
veiligheidsklep vaak in werking treedt
moet u een expansievat met een capaci-
teit van 8 liter en een maximum druk van
8 bar (784 kPa) monteren. Het expan-
sievat moet van het type zijn met een
membraan van natuurlijk “caoutchouc”
rubber dat geschikt is voor gebruik voor
levensmiddelen.
2.4 AANSLUITING
VAN DE SCHOUW
De schouw is heel belangrijk voor een
goede werking van de ketel; wanneer
deze niet goed functioneert, zal dit bij het
starten van de ketel problemen, zoals
vorming van roet, condensatie, afzettin-
gen opleveren.
De schoorsteen moet beantwoorden aan
de onderstaande vereisten. Hij dient in
het bijzonder:
– van luchtdicht materiaal te zijn
gemaakt en bestand te zijn tegen de
temperatuur van rook en condens;
voldoende mechanische weerstand te
kunnen bieden en een gering warmte-
geleidingsvermogen te hebben;
volledig dicht te zijn om te voorkomen
dat het rookkanaal afkoelt;
zo veel mogelijk verticaal geplaatst
te zijn en aan het uiteinde dient een
statische aspirator te zijn voorzien die
voor een efficiënte en constante afvoer
van de verbrandingsproducten zorgt;
teneinde te voorkomen dat de wind
rond het rookgat drukzones veroor-
zaakt die groter zijn dan de opwaartse
druk van de verbrandingsgassen is
het noodzakelijk dat de opening van
het afvoerkanaal ten minste 0,4 m uit-
steekt boven enige andere installatie
die minder dan 8 m van de schoor-
steen is verwijderd (met inbegrip van
de top van het dak);
de diameter van het rookkanaal dient
niet kleiner te zijn dan die van de ketel-
aansluiting; voor rookkanalen met een
vierkante of rechthoekige doorsnede
dient de inwendige doorsnede met
10% te worden vergroot vergeleken bij
de doorsnede van de ketelaansluiting;
de nuttige sectie van de schouw moet
voldoen aan de volgende formule:
S gemiddeld resultaat in cm
2
K verminderingscoëfficient:
0,045 voor hout
0,030 voor kolen
0,024 voor stookolie
0,016 voor gas
P vermogen van de vuurhaard in de
ketel en kcal/h
H hoogte van de schouw in meters,
gemeten vanaf de as van de vlam
tot aan de uitgang van de schouw
in de atmosfeer, verminderd met:
0,50 m voor iedere elleboog tus-
sen ketel en schouw
1,00 m voor iedere meter buis-
lengte tussen ketel en schouw.
2.5 ELEKTRISCHE AANSLUITING
(Abb. 6)
De ketel is voorzien van een stroomsnoer
en dient te worden gevoed met een een-
fasige spanning van 230V - 50Hz met
behulp van een door zekeringen bevei-
ligde hoofdschakelaar.
De kamerthermostaat (die niet wordt
meegeleverd) die noodzakelijk is voor
het verkrijgen van een betere tempe-
ratuurregeling, dient te worden aange-
sloten zoals aangeduid op de schema’s
(Abb. 6) en nadat de oorspronkelijke brug
is verwijderd.
Sluit vervolgens de bijgeleverde voe-
dingskabel van de brander en van de
circulatiepomp van de installatie aan.
OPMERKINGEN:
Het toestel moet op een deugdelijk
geaard stopcontact aangesloten wor-
den. De fabrikant wijst alle aanspra-
kelijkheid af voor ongevallen die het
gevolg zijn van het niet aarden van de
ketel.
Alvorens welke werkzaamheden dan
ook aan het elektrische schakelpaneel
uit te voeren moet eerst de elektrische
stroomtoevoer uitgeschakeld worden.
48
P
S = K
√H
2 INSTALLATIE
49
GRIGIO-GREY
GRIGIO-GREY
BLU-BLUE
BLU-BLUE
MARRONE-BROWN
MARRONE-BROWN
Abb. 6
LEGENDE
L Leiding
N Neutraal
IG Hoofdschakelaar
TS Veiligheidsaquastaat
TC Ketelaquastaat
SA Groene led stroom ingeschakeld
PI Installatiepomp
B Brander met rechtstreekse toevoer
(niet meegeleverd)
B1 Brander met permanente toevoer
(optie)
TA Kamerthermostaat
OP Programmaklok (optie)
OPMERKING:
- Indien u een kamerthermostaat (TA) plaatst
moet u de overbrugging van klem 4-5 verwi-
jderen.
- Als de programmaklok (OP) aangesloten
wordt moet de brug tussen de klemmen 5-8
verwijderd worden.
LET OP: De bruine kabel (geïsoleerd)
wordt uitsluitend gebruikt voor het aan-
sluiten van branders met permanente
toevoer (type B1).
50
3.1 NA TE KIJKEN PUNTEN
ALVORENS MEN DE KETEL
IN WERKING STELT
Indien men de ketel voor de eerste maal
opstart raden wij aan volgende punten
na te kijken:
is er water in de installatie en is deze
goed ontlucht;
zijn de kranen open;
is de afvoerleiding van de verbran-
dingsgassen vrij;
zijn de elektrische aansluitingen en de
aarding correct uitgevoerd;
bevinden er zich geen brandbare vloei-
stoffen of materialen in de nabijheid
van de ketel;
is de circulatiepomp niet geblokkeerd.
3.2 INBEDRIJFSTELLING
EN WERKING
3.2.1 Inbedrijfstelling
van de ketel (Abb. 7)
Ga als volgt te werk om de ketel in wer-
king te stellen:
verzeker u ervan dat het
“Testcertificaat” zich niet in de ver-
3 GEBRUIKSAANWIJZING EN ONDERHOUD
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
Wanneer het toestel defect is en/of niet goed werkt, moet men het uitschake-
len en niet proberen om te repareren of een rechtstreekse interventie uit te
voeren. Wendt u uitsluitend tot gekwalificeerd technisch personeel.
– Om veiligheidsredenen kan de gebruiker geen toegang krijgen tot de interne on-
derdelen van het apparaat. Alle handelingen die de verwijdering van beschermin-
gen beogen, of hoe dan ook toegang tot gevaarlijke onderdelen van het apparaat,
moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel.
– Het apparaat kan gebruikt worden door kinderen die ouder zijn dan 8 jaar en door
mensen met verminderde lichamelijke, zintuiglijke of geestelijke capaciteiten,
of zonder ervaring of de benodigde kennis, op voorwaarde dat zij onder toezicht
staan of instructies ontvangen hebben over het veilige gebruik van het apparaat
en de daaraan inherente gevaren begrijpen. Kinderen mogen niet met het appa-
raat spelen. De reiniging en het onderhoud dat door de gebruiker uitgevoerd moet
worden, mag niet door kinderen zonder toezicht uitgevoerd worden.
60ϒC
Abb. 7
51
brandingskamer bevindt;
zet de ketel met de hoofdschakelaar
onder spanning; aan de hand van het
feit dat het groene led-indicatielampje
(3) gaat branden kunt u controleren
of het toestel onder stroom staat. De
brander gaat aan.
3.2.2 Ketelaquastaat (Abb. 8)
Stel de ketelaquastaat van de verwar-
mingsketel in op een temperatuur van
tenminste 60°C.
De ingestelde temperatuurwaarde kan
aan de hand van de thermometer worden
gecontroleerd.
3.2.3 Veiligheidsaquastaat (Abb. 9)
Zodra de temperatuur in de ketel boven
de 100°C stijgt schakelt de veiligheids-
aquastaat, die een handmatige reset-
functie heeft, in waardoor de brander
onmiddellijk dooft. Om de ketel weer
in werking te stellen moet u het zwarte
kapje eraf schroeven en moet u op het
knopje dat zich daaronder bevindt druk-
ken.
Als dit verschijnsel zich vaak voordoet
dan moet u een erkende vakman inscha-
kelen om de ketel na te laten kijken.
3.2.4 De installatie vullen
Controleer van tijd tot tijd of de hydro-
meter bij een koude installatie druk-
waarden uitwijst tussen de 1 - 1,2 bar
(98-117,6 kPa). Als de druk lager is dan 1
bar (98 kPa) moet u dit herstellen.
3.2.5 De ketel uitschakelen (Abb. 7)
Om de ketel tijdelijk uit te schakelen
moet u de stroom uitschakelen door
op de hoofdschakelaar te drukken. Het
lange tijd niet gebruiken van de ketel
brengt de noodzaak om enkele handelin-
gen te verrichten met zich mee:
zet de hoofdschakelaar van de instal-
latie op uit;
draai de brandstof- en de waterkranen
van de verwarmingsinstallatie dicht;
laat de verwarmingsinstallatie leeglo-
pen als er vorstgevaar is.
3.3 SEIZOENREINIGING
Het onderhoud aan de generator moet
één keer per jaar uitgevoerd worden,
waarbij een beroep gedaan moet wor-
den op de erkende technische dienst.
Alvorens met de reinigings- of
onderhoudswerkzaamheden te begin-
nen moet het apparaat eerst losgekop-
peld worden van het elektriciteitsnet.
3.3.1 Rookgaszijde van de ketel
(Abb. 10)
Om de rookgasdoorvoeren te reinigen
moeten de schroeven waarmee de deur
aan het ketellichaam bevestigd is ver-
wijderd worden en moeten de binnen-
oppervlakken en de rookgasafvoerpijp
met een speciale borstel goed gereinigd
worden en moeten alle resten verwijderd
worden.
Na het onderhoud moeten de turbu-
latoren die voorheen verwijderd zijn
weer op de oorspronkelijke plaats
aangebracht worden. Worden de
onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd
zonder de brander te verwijderen.
3.3.2 Storingen in de werking
Hieronder worden enkele oorzaken en
de mogelijke oplossingen opgesomd van
een aantal storingen die eventueel kun-
nen optreden en die aanleiding kunnen
geven tot het niet of niet goed functione-
ren van de ketel.
Een storing in de werking zorgt er in
de meeste gevallen voor dat het waar-
schuwingslampje van de besturings- en
controleautomaat dat op een blokkering
duidt, gaat branden.
Als dit waarschuwingslampje gaat bran-
den, kan de brander pas weer functio-
neren nadat de ontgrendelknop volledig
ingedrukt is; als u dit gedaan heeft en
de normale ontsteking weer plaatsvindt,
kan de blokkering van de brander aan
een onschuldige storing van voorbijgaan-
de aard worden toegeschreven. Als de
blokkering daarentegen voortduurt dan
moet de oorzaak van de storing vastge-
steld worden en de hieronder vermelde
oplossingen toegepast worden:
60ϒC
Abb. 8
60ϒC
Abb. 9
De brander gaat niet branden.
Controleer de elektrische aansluitin-
gen.
Controleer of de brandstof goed wordt
toegevoerd, of de filters en het inspuit-
stuk schoon zijn en of de leiding is
ontlucht.
Controleer of de ontstekingsvonken
goed gevormd worden en of de bran-
derautomaat goed functioneert.
De brander gaat goed branden maar
gaat meteen daarna uit.
Controleer de waarneming van de
vlam, de instelling van de lucht en de
werking van de branderautomaat.
De brander is moeilijk te regelen en/of
levert geen rendement.
Controleer of de brandstof goed wordt
toegevoerd, of de ketel schoon is, of
de rookgasafvoerleiding niet verstopt
is, het werkelijke door de brander
geleverde vermogen en of de brander
schoon is (stof).
De ketel wordt gauw vuil.
Controleer de afstelling van de bran-
der (analyse van de rookgassen), de
kwaliteit van de brandstof, de mate
van verstopping van de schoorsteen
en of de luchtdoorlaat van de brander
schoon is (stof).
De ketel komt niet op temperatuur.
Controleer of het ketellichaam schoon
is, controleer de combinatie, de afstel-
ling, de prestaties van de brander, de
van te voren afgestelde temperatuur,
de goede werking en de plaats van de
regelthermostaat.
Verzeker u ervan dat het vermogen
van de ketel voldoende is met het oog
op de installatie.
Er is een geur van onverbrande gassen.
Controleer of het ketellichaam en de
rookgasafvoer schoon zijn en of de
ketel en de afvoerleidingen (deurtje,
verbrandingskamer, rookgasleiding,
rookkanaal, afdichtingen) hermetisch
afgesloten zijn.
Controleer of de verbranding goed is.
De veiligheidsklep van de ketel schakelt
vaak in.
Controleer of er lucht in de installatie
zit en controleer de werking van de
circulatiepomp(en).
Controleer de voorlaaddruk van de
installatie, de efficiëntie van het
expansievat/de expansievaten en de
inregeling van de klep zelf.
3.4 VORSTBEVEILIGING
In geval van vorst moet u zich ervan ver-
gewissen dat de verwarmingsinstallatie
in werking blijft en dat de vertrekken
alsmede de plaats waar de ketel geïn-
stalleerd is voldoende verwarmd zijn;
als dit niet het geval is moeten zowel de
ketel als de installatie volledig geleegd
worden.
Om de ketel en de installatie volledig te
legen moet ook de inhoud van de boiler
en de verwarmingsspiraal van de boiler
afgevoerd worden.
3.5 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
VOOR DE GEBRUIKER
In geval van defecten en/of storingen in
de werking van het toestel moet u het
toestel uitschakelen en u onthouden van
elke poging om het toestel zelf te repare-
ren of er zelf aan te sleutelen.
Voor alle reparatiewerkzaamheden
mag u zich uitsluitend tot de Erkende
Technische Servicedienst in uw regio
wenden.
3.6 VERNIETIGING
VAN HET APPARAAT
Alshetapparaatheteindevanzijnle-
vensduur-heeftbereikt, DIENT HET GE-
SCHEIDEN TE WORDEN VERNIETIGD
volgens de geldende wettelijke voor-
schriften.
ETMAGNIETWORDEN VERNIETIGD sa-
menmethuishoudelijkafval.
Hetkaningeleverdwordenbijeenpuntvo-
orge-scheidenafvalverwerking of bij een
hande-laar die dergelijke diensten levert.
Gescheidenvernietigingvoorkomteven-
tueleschadeaanhetmilieuofuwgezon-
dheid.
Boven-dienkunnenzomaterialenwor-
dengerecy-cleerd, wat leidt tot een aan-
zienlijke bespa-ring van grondstoffen en
energie.
52
Abb. 10
73
FR
DE
Informations à fournir pour les chaudières destinées au chauage ambiant et les chaudières mixtes
Informationen zu Raumheizkesseln und Kombiheizkesseln
Modèles /
Modelle
:
1R HE 9 ErP
Chaudière à basse température :
Kondensationskessel:
Yes
Chaudière à basse température :
Niedertemperatur-Heizkessel:
No
Chaudière de type B11 /
Heizgerät Typ B11:
No
Appareil de cogénération pour le
chauage ambiant :
KWK-Gerät zur Raumheizung:
No
Doté d’un appareil de chauage
supplémentaire :
Mit Zusatzheizgerät ausgestattet:
No
Appareil de chauage mixte /
Kombiheizgerät
:
No
Élément
Element
Symbole
Symbol
Valeur
Wert
Unité
Einheit
Élément
Element
Symbole
Symbol
Valeur
Wert
Unité
Einheit
Pouvoir calorique nominal
Thermische Nennleistung
P
n
Efcacité énergétique saisonnière pour le
chauage des locaux
Jahreszeitbedingte Raumheizungs-Energieefzienz
s
Pour les chaudières destinées au chauage ambiant et les chaudières
mixtes : pouvoir calorique utile
r Raumheizkessel und Kombiheizkessel: Nutzwärmeleistung
Pour les chaudières destinées au chauage ambiant et les chaudières
mixtes : efcacité utile
r Raumheizkessel und Kombiheizkessel: nennwirkungsgrad
À la puissance thermique nominale et en
gime haute température
a
Bei rmenennleistung und
Hochtemperaturbetrieb
a
P
4
À la puissance thermique nominale et en
gime haute température (*)
Bei rmenennleistung und
Hochtemperaturbetrieb (*)
4
À 30% de la puissance thermique
nominale et en régime basse température
b
Bei 30% der rmenennleistung und
Niedertemperaturbetrieb
b
P
1
À 30% de la puissance thermique
nominale et en régime basse température (*)
Bei 30% der Wärmenennleistung und
Niedertemperaturbetrieb (*)
1
Consommations d’électricité auxiliaires /
Stromverbrauch Hilfssysteme
Autres éléments /
Weitere Elemente
el
x
Dispersion thermique en standby
rmeverlust im Standby
Pstby
À charge partielle
Bei Teillast
el
n
Consommation énergétique du brûleur
d’allumage
Energiebedarf des Brenners bei Einschaltung
Pign
En mode veille /
Im Standby-Modus
PSB
Émissions de Nox /
Nox-Emissionen
NOx
Pour les dispositifs de chauage combinés /
Kombiheizgeräte
:
Prol de soutirage déclaré
Angegebenes Lastprol
--
Efcacité énergétique pour le chauage de l’eau
Warmwasserbereitungs-Energieefzienz
wh
Consommation journalière d’électricité
glicher Stromverbrauch
Qelec
Consommation journalière de combustible
glicher Brennstoverbrauch
Qfuel
Coordonnées /
Kontaktinformationen
a. Régime à haute température : température de retour de 60°C à l’entrée et 80°C de température d’utilisation à la sortie de l’appareil.
b. Basse température : température de retour (à l’entrée de la chaudière) pour les chaudières à condensation 30°C, pour les chaudières à basse
température 37°C et pour les autres chaudières 50°C.
a.
Betrieb bei hoher Temperatur: Rücklauftemperatur 60°C am Eingang und 80°C Nutztemperatur am Geräteausgang.
b.
Niedrige Temperatur: Rücklauftemperatur (am Kesseleingang) für Kondensationskessel 30°C, für Niedertemperaturkessel 37°C und für andere Kessel 50°C.
(*) Les données de rendement ont été calculées avec le pouvoir calorique Hs / Die Daten des Wirkungsgrads wurden mit Heizleistung Hs berechnet.
kW
75
74,5kW
22,4kW
0,151 kW
0,045 kW
0,002 kW
--
kWh
92 %
89,6 %
96,6 %
0,096 kW
0kW
-- mg/kWh
-- %
-- kWh
Informatie die meegedeeld moet worden voor ruimteverwarming en gemengde ketels
:nelledoM
Ketel met rookgascondensor:
Ketel met lage temperatuur:
Ketel van het type B11:
Warmtekrachtkoppelingstoestel voor
ruimteverwarming:
No
Uitgerust met een bijkomend
verwamingstoestel:
No
Gemengd verwarmingstoestel:
tinUedraaWloobmyStnemelEtinUedraaWloobmyStnemelE
Nominaal thermisch vermogen P
n
Energie-efciëntie ruimteverwarming
ηs
Voor ketels voor ruimteverwarming en gemengde ketels:
bruikbaar thermisch vermogen
Voor ketels voor ruimteverwarming en gemengde ketels:
bruikbare efciëntie
Bij nominaal thermisch vermogen en bij
een hoge-temperatuurregime
a
P
4
Bij nominaal thermisch vermogen en bij
een hoge-temperatuurregime (*)
4
Bij 30% van het nominaal thermisch
vermogen en bij een lage temperatuur
regime
b
P
1
Bij 30% van het nominaal thermisch
vermogen en bij een lage temperatuur
regime (*)
1
netnemele erednAkiurbrevstieticirtkele dnemokjiB
legnitsaleb ellov teM
max
Warmteverlies tijdens stand-by
Met gedeeltelijke belasting el
min
Energieverbruik van de ontstekingsbrander
Pign
xONtootstiu-xoNBSPyb-dnats nI
Voor gemengde verwarmingstoestellen:
Verklaard capaciteitsproel
--
Energie-efciëntie waterverwarming
wh
Dagelijks energieverbruik
snevegegtcatnoC
a. Hoge-temperatuurregime: terugkeertemperatuur van 60°C aan de ingang en een gebruikstemperatuur van 80°C aan de uitgang van het toestel.
b. Lage temperatuur: terugkeertemperatuur (aan de ingang van de ketel) voor ketels met rookgascondensor 30°C, voor lage-temperatuurketels
37°C en voor de andere ketels 50°C.
(*) De gegevens met betrekking tot het rendement wordt berekent met verbrandingswaarde Hs.
Yes
No
No
No
kW
75
74,5kW
22,4kW
0,151 kW
0,045 kW
0,002 kW
-- kWh
92 %
89,6 %
96,6 %
0,096 kW
0
kW
Pstby
--
mg/kWh
--
%
--
kWh
Qfuel
Dagelijks brandstofverbruik
Qelec
1R HE 9 ErP
NL
Fonderie Sime S.p.A. Via Garbo 27, 37045 Legnago (VR) ITALIA
Fonderie Sime S.p.A. Via Garbo 27, 37045 Legnago (VR) ITALIA
À pleine charge (bruleur 8099010)
Bei Volllast (brenner 8099010)
(brander 8099010)

Documenttranscriptie

1R HE 9 ErP NEDERLANDS INHOUD 1 BESCHRIJVING VAN DE KETEL 1.1 INLEIDING................................................................................................................................................................ 1.2 UITWENDIGE AFMETINGEN 1.3 TECHNISCHE GEGEVENS........................................................................................................................................ 1.4 HYDRAULISCH CIRCUIT 44 45 1.5 VERENIGBARE BRANDERS..................................................................................................................................... 46 1.6 AANSLUITING VAN DE CONDENSAATAFVOER....................................................................................................... 47 2 INSTALLATIE 2.1 STOOKPLAATS......................................................................................................................................................... 2.2 AFMETINGEN VAN DE STOOKPLAATS 2.3 AANSLUITING VAN DE INSTALLATIE 2.4 AANSLUITING VAN DE SCHOUW 2.5 ELEKTRISCHE AANSLUITING 47 3 GEBRUIKSAANWIJZING EN ONDERHOUD 3.1 NA TE KIJKEN PUNTEN ALVORENS MEN DE KETEL IN WERKING STELT........................................................... 3.2 INBEDRIJFSTELLING EN WERKING 3.3 SEIZOENREINIGING................................................................................................................................................. 51 52 3.4 VORSTBEVEILIGING................................................................................................................................................. 3.5 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN VOOR DE GEBRUIKER 3.6 VERNIETIGING VAN HET APPARAAT 50 De gieterij SIME SpA, met zetel in Via Garbo 27, 37045 Legnago (VR), Italië, verklaart dat de reeks toestellen 1R HE 9 ErP en de branders gemeld paragraaf 1.5.2 van de handleiding, conform is aan het gehomologeerde type en voldoet aan de eisen van het Koninklijk Besluit van 8/01/2004, gewijzigd door het Koninklijk Besluit van 17/07/2009 tot regeling van de stikstofoxides (NOX) en koolmonoxide (CO)-emissieniveaus voor de olie-en gasgestookte centrale verwarmingsketels en branders, met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of lager dan 400 kW. CONFORMITEIT Het bedrijf verklaart dat de ketels murelle 1R HE 9 ErP voldoen aan de fundamentele eisen van de volgende richtlijnen: – Richtlijn Rendementseisen 92/42/EG – Richtlijn ecologisch ontwerp 2009/125/EG – Voorschrift (UE) n. 813/2013 - 811/2013 – Richtlijn elektromagnetische compatibiliteit 2014/30/UE – Richtlijn Lage spanning 2014/35/UE 43 1 BESCHRIJVING VAN DE KETEL 1.1 INLEIDING 9 ErP zij branden op lichte stookolie, beschikken over een volmaakt uitgebalanceerde verbranding en hebben een De gietijzeren condensatieketels 1R HE 1.2 zeer hoog rendement wat een grote brandstofbesparing mogelijk maakt. UITWENDIGE AFMETINGEN (Abb. 1) 1410 550 = 111 = 113 R 248 410 526 638 865 ø 150 M 1R HE 9 ErP M Toevoerleiding C.V. G 1” (UNI-ISO 228/1) R Retourleiding C.V. G 1” (UNI-ISO 228/1) Abb. 1 1.2.1 Technische gegevens plaat (Abb. 2) NAAM SERIENUMMER BOUWJAAR CODE REFERENTIE-RICHTLIJN PIN-NR. TYPE TOESTEL WATERINHOUD KETEL MAX. THERMISCH BEREIK MAX. NUTTIGE BRANDKRACHT MAX. BEDRIJFSDRUK INHOUD S.W.W. MAX. BEDRIJFSTEMPERATUUR MAX. THERMISCH BEREIK MAX. BEDRIJFSDRUK MAX. TEMPERATUUR SANITAIR SPECIFIEK BEREIK ELEKTRISCHE VOEDING MAX. GEABSORBEERD VERMOGEN Abb. 2 44 1.3 TECHNISCHE KENMERKEN 1R HE 9 ErP Nuttig vermogen 80-60°C 50-30°C Warmtedebiet Rendement gemeten nuttig 100% 80-60°C 50-30°C Rendement gemeten nuttig 30% PIN n° Type Elementen Maximale bedrijfsdruk Waterinhoud Drukverlies rookgaszijde Druk verbrandingskamer Schoorsteenonderdruk Rookgastemperatuur 80-60°C 50-30°C Rookgasdebiet Rookgasvolume CO2 Regelbereik verwarming Gewicht 1.4 kW kW kW 74,5 78,7 78,0 % % % 95,5 100,9 103,0 1312CR194R B23P 9 4 (392) 37,7 0,46 (0,0450) 0,98 (0,0960) 0,15 (0,0147) st. bar (kPa) l mbar (kPa) mbar (kPa) mbar (kPa) °C °C m3n/h dm3 % °C kg 88,1 65,1 79,0 81,55 12,5 30÷85 324 HYDRAULISCH CIRCUIT (Abb. 3) LEGENDE 1 Ketel 2 Roestvrij stalen condensor 3 Sifon condensafvoer M R Toevoerleiding C.V. Retourleiding C.V. Abb. 3 45 1.5 VERENIGBARE BRANDERS ( EN 267) Over het algemeen wordt geadviseerd om ervoor te zorgen dat de stookoliebrander die met de ketel gecombineerd kan worden voorzien is van inspuitstukken met sproeiers van het halfvolle type. In punt 1.5.2 modellen van de brander welke met de ketels getest zijn. LET OP: Ketels met Pn ›70kW: Het is mogelijk branders te gebruiken die niet op de lijst staan naar die dezelfde eigenschappen hebben, op voorwaarde dat ze voldoen aan de technische referentienormen en geschikt zijn voor het werk. Ketels met Pn ‹70kW: Het is mogelijk branders te gebruiken die niet op de lijst staan naar die dezelfde eigenschappen hebben, op voorwaarde dat ze voldoen aan de technische referentienormen. M8 Bij de keuze van de brander moet erop gelet worden dat het geabsorbeerd elektrisch vermogen max. 30% bedraagt van de last en in stand-by gelijk is aan of minder is dan de waarden aangegeven in de technische fiches van de ketel. 1.5.1 0 11 150 Montage van de brander (Abb. 4) De keteldeur is reeds voorzien voor de montage van de brander. De branders moeten zodanig worden afgesteld dat de CO2 overeenstemt met de waarde die in punt 1.3 staat aangegeven met een tolerantie van ± 5%. 1.5.2 Brander met permanente toevoer 1R HE 9 ErP 46 Abb. 4 Model Code SIME MACK 4 8099010 Inspuitstuk Type ø DELEVAN 0,75 Verstuivings-hoek Verstuivings-hoek bar Klasse NOx Opgenomen elektrisch vermogen W 60°W 11,0 1 163 1.6 AANSLUITING VAN DE CONDENSAATAFVOER (Abb. 5) Om het condensaat op te vangen moet de lekbak, die van een hevel voorzien is, op de afvoer in de woning aangesloten worden waarbij een pijp gebruikt (ø 25) moet worden met een minimum afschot van 5 mm per meter. Alleen plastic pijpen voor normale woningafvoeren zijn geschikt om het condensaat naar de afvoer in de woning te leiden. 2 1 LEGENDE 1 Afvoerslang 2 Sifon Abb. 5 47 2 INSTALLATIE 2.1 STOOKPLAATS De stookplaats dient te voldoen aan alle eisen en normen voor de verwarmingsinstallaties die op vloeibare brandstoffen werken. 2.2 AFMETINGEN VAN DE STOOKPLAATS Zet het verwarmingslichaam op een speciaal sokkel met een hoogte van minimaal 10 cm. De ondergronden waarop het lichaam steunt dienen een afvoer mogelijk maken; hiervoor dienen zo mogelijk ijzeren platen te worden gebruikt. Tussen de wanden van de stookplaats en de ketel dient een ruimte vrij te worden gelaten van ten minste 0,60 m. Tussen de bovenkant van de ketel en het plafond dient ten minste 1 m te zitten. Voor ketels met een ingebouwde boiler kan deze afstand worden verlaagd tot 0,50 m (de hoogte van de stookplaats mag hoe dan ook niet lager zijn dan 2,5 m). 2.3 AANSLUITING VAN DE INSTALLATIE Vóór u de hydraulische leidingen aansluit, moet u controleren of de aanwijzingen van fig. 1 strikt zijn opgevolgd. Aangezien deze aansluitingen gemakkelijk moeten kunnen worden gedemonteerd gebruikt u bij voorkeur driedelige roterende koppelingen. De installatie moet van het type zijn met een gesloten expansievat. 2.3.1 De installatie vullen Alvorens de ketel aan te sluiten moeten de leidingen van de installatie grondig gespoeld worden om eventuele spaanresten en andere afvalresten, die de goede werking van de installatie kunnen hinderen, te verwijderen. Het vullen van de installatie moet langzaam gebeuren, zodat de lucht kan ontsnappen. Bij de installaties met een gesloten circuit mag de voordruk van het expansievat niet minder dan de statisch manometrische hoogte van de installatie bedragen (bijv. voor 5 m waterhoogte mag de voordruk van het expansievat en de laaddruk van de koude installatie niet minder dan de minimumdruk van 0,5 bar/49 kPa bedragen). 2.3.2 Kenmerken van het ketelvoedingswater Het voedingswater dat gebruikt wordt voor de verwarmingsinstallatie moet in 48 overeenstemming met de norm UNI-CTI 8065 onthard worden. Het gebruik van onthard water voor de verwarmingsinstallatie is absoluut noodzakelijk in de volgende gevallen: – grote installaties (grote waterinhoud); – frequente watertoevoer, integratie van installaties; – als de installatie geheel of gedeeltelijk moet worden geleegd. 2.3.3 Sanitaire waterboiler De ketels 1R HE 9 ErP kunnen aangesloten worden op een aparte boilerunit. De met porselein geglazuurde stalen boiler is voorzien van een magnesiumanode ter bescherming van de boiler en een inspectieflens voor de controle en de reiniging. De magnesiumanode moet jaarlijks gecontroleerd worden en vervangen worden als hij grotendeels is weggecorrodeerd. Installeer een veiligheidsklep die op 6 bar (588 kPa) ingesteld is op de koude watertoevoerleiding van de boiler. Indien de druk in het waterleidingnet te hoog blijkt te zijn moet u een speciale drukregelaar installeren. Wanneer de op 6 bar (588 kPa) ingestelde veiligheidsklep vaak in werking treedt moet u een expansievat met een capaciteit van 8 liter en een maximum druk van 8 bar (784 kPa) monteren. Het expansievat moet van het type zijn met een membraan van natuurlijk “caoutchouc” rubber dat geschikt is voor gebruik voor levensmiddelen. 2.4 AANSLUITING VAN DE SCHOUW De schouw is heel belangrijk voor een goede werking van de ketel; wanneer deze niet goed functioneert, zal dit bij het starten van de ketel problemen, zoals vorming van roet, condensatie, afzettingen opleveren. De schoorsteen moet beantwoorden aan de onderstaande vereisten. Hij dient in het bijzonder: – van luchtdicht materiaal te zijn gemaakt en bestand te zijn tegen de temperatuur van rook en condens; – voldoende mechanische weerstand te kunnen bieden en een gering warmtegeleidingsvermogen te hebben; – volledig dicht te zijn om te voorkomen dat het rookkanaal afkoelt; – zo veel mogelijk verticaal geplaatst te zijn en aan het uiteinde dient een statische aspirator te zijn voorzien die voor een efficiënte en constante afvoer van de verbrandingsproducten zorgt; – teneinde te voorkomen dat de wind rond het rookgat drukzones veroor- zaakt die groter zijn dan de opwaartse druk van de verbrandingsgassen is het noodzakelijk dat de opening van het afvoerkanaal ten minste 0,4 m uitsteekt boven enige andere installatie die minder dan 8 m van de schoorsteen is verwijderd (met inbegrip van de top van het dak); – de diameter van het rookkanaal dient niet kleiner te zijn dan die van de ketelaansluiting; voor rookkanalen met een vierkante of rechthoekige doorsnede dient de inwendige doorsnede met 10% te worden vergroot vergeleken bij de doorsnede van de ketelaansluiting; – de nuttige sectie van de schouw moet voldoen aan de volgende formule: S = K S K P H 2.5 P √H gemiddeld resultaat in cm2 verminderingscoëfficient: – 0,045 voor hout – 0,030 voor kolen – 0,024 voor stookolie – 0,016 voor gas vermogen van de vuurhaard in de ketel en kcal/h hoogte van de schouw in meters, gemeten vanaf de as van de vlam tot aan de uitgang van de schouw in de atmosfeer, verminderd met: – 0,50 m voor iedere elleboog tussen ketel en schouw – 1,00 m voor iedere meter buislengte tussen ketel en schouw. ELEKTRISCHE AANSLUITING (Abb. 6) De ketel is voorzien van een stroomsnoer en dient te worden gevoed met een eenfasige spanning van 230V - 50Hz met behulp van een door zekeringen beveiligde hoofdschakelaar. De kamerthermostaat (die niet wordt meegeleverd) die noodzakelijk is voor het verkrijgen van een betere temperatuurregeling, dient te worden aangesloten zoals aangeduid op de schema’s (Abb. 6) en nadat de oorspronkelijke brug is verwijderd. Sluit vervolgens de bijgeleverde voedingskabel van de brander en van de circulatiepomp van de installatie aan. OPMERKINGEN: Het toestel moet op een deugdelijk geaard stopcontact aangesloten worden. De fabrikant wijst alle aansprakelijkheid af voor ongevallen die het gevolg zijn van het niet aarden van de ketel. Alvorens welke werkzaamheden dan ook aan het elektrische schakelpaneel uit te voeren moet eerst de elektrische stroomtoevoer uitgeschakeld worden. LEGENDE L Leiding N Neutraal IG Hoofdschakelaar TS Veiligheidsaquastaat TC Ketelaquastaat SA Groene led stroom ingeschakeld PI Installatiepomp B Brander met rechtstreekse toevoer (niet meegeleverd) B1 Brander met permanente toevoer (optie) MARRONE-BROWN BLU-BLUE GRIGIO-GREY GRIGIO-GREY BLU-BLUE MARRONE-BROWN LET OP: De bruine kabel (geïsoleerd) wordt uitsluitend gebruikt voor het aansluiten van branders met permanente toevoer (type B1). TA Kamerthermostaat OP Programmaklok (optie) OPMERKING: - Indien u een kamerthermostaat (TA) plaatst moet u de overbrugging van klem 4-5 verwijderen. - Als de programmaklok (OP) aangesloten wordt moet de brug tussen de klemmen 5-8 verwijderd worden. Abb. 6 49 3 GEBRUIKSAANWIJZING EN ONDERHOUD BELANGRIJKE AANWIJZINGEN – Wanneer het toestel defect is en/of niet goed werkt, moet men het uitschakelen en niet proberen om te repareren of een rechtstreekse interventie uit te voeren. Wendt u uitsluitend tot gekwalificeerd technisch personeel. – Om veiligheidsredenen kan de gebruiker geen toegang krijgen tot de interne onderdelen van het apparaat. Alle handelingen die de verwijdering van beschermingen beogen, of hoe dan ook toegang tot gevaarlijke onderdelen van het apparaat, moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. – Het apparaat kan gebruikt worden door kinderen die ouder zijn dan 8 jaar en door mensen met verminderde lichamelijke, zintuiglijke of geestelijke capaciteiten, of zonder ervaring of de benodigde kennis, op voorwaarde dat zij onder toezicht staan of instructies ontvangen hebben over het veilige gebruik van het apparaat en de daaraan inherente gevaren begrijpen. Kinderen mogen niet met het apparaat spelen. De reiniging en het onderhoud dat door de gebruiker uitgevoerd moet worden, mag niet door kinderen zonder toezicht uitgevoerd worden. 3.1 NA TE KIJKEN PUNTEN ALVORENS MEN DE KETEL IN WERKING STELT Indien men de ketel voor de eerste maal opstart raden wij aan volgende punten na te kijken: – is er water in de installatie en is deze goed ontlucht; – zijn de kranen open; – is de afvoerleiding van de verbrandingsgassen vrij; – zijn de elektrische aansluitingen en de aarding correct uitgevoerd; – bevinden er zich geen brandbare vloeistoffen of materialen in de nabijheid van de ketel; – is de circulatiepomp niet geblokkeerd. 3.2 INBEDRIJFSTELLING EN WERKING 3.2.1 Inbedrijfstelling van de ketel (Abb. 7) Ga als volgt te werk om de ketel in werking te stellen: – verzeker u ervan dat het “Testcertificaat” zich niet in de ver50 Abb. 7 brandingskamer bevindt; – zet de ketel met de hoofdschakelaar onder spanning; aan de hand van het feit dat het groene led-indicatielampje (3) gaat branden kunt u controleren of het toestel onder stroom staat. De brander gaat aan. 3.2.2 60ϒC 60ϒC Ketelaquastaat (Abb. 8) Stel de ketelaquastaat van de verwarmingsketel in op een temperatuur van tenminste 60°C. De ingestelde temperatuurwaarde kan aan de hand van de thermometer worden gecontroleerd. 3.2.3 Veiligheidsaquastaat (Abb. 9) Abb. 8 Zodra de temperatuur in de ketel boven de 100°C stijgt schakelt de veiligheidsaquastaat, die een handmatige resetfunctie heeft, in waardoor de brander onmiddellijk dooft. Om de ketel weer in werking te stellen moet u het zwarte kapje eraf schroeven en moet u op het knopje dat zich daaronder bevindt drukken. Als dit verschijnsel zich vaak voordoet dan moet u een erkende vakman inschakelen om de ketel na te laten kijken. 3.2.4 De installatie vullen Controleer van tijd tot tijd of de hydrometer bij een koude installatie drukwaarden uitwijst tussen de 1 - 1,2 bar (98-117,6 kPa). Als de druk lager is dan 1 bar (98 kPa) moet u dit herstellen. 3.2.5 De ketel uitschakelen (Abb. 7) Om de ketel tijdelijk uit te schakelen moet u de stroom uitschakelen door op de hoofdschakelaar te drukken. Het lange tijd niet gebruiken van de ketel brengt de noodzaak om enkele handelingen te verrichten met zich mee: – zet de hoofdschakelaar van de installatie op uit; – draai de brandstof- en de waterkranen van de verwarmingsinstallatie dicht; – laat de verwarmingsinstallatie leeglopen als er vorstgevaar is. 3.3 SEIZOENREINIGING Het onderhoud aan de generator moet één keer per jaar uitgevoerd worden, waarbij een beroep gedaan moet worden op de erkende technische dienst. Alvorens met de reinigings- of onderhoudswerkzaamheden te beginnen moet het apparaat eerst losgekoppeld worden van het elektriciteitsnet. Abb. 9 3.3.1 Rookgaszijde van de ketel (Abb. 10) Om de rookgasdoorvoeren te reinigen moeten de schroeven waarmee de deur aan het ketellichaam bevestigd is verwijderd worden en moeten de binnenoppervlakken en de rookgasafvoerpijp met een speciale borstel goed gereinigd worden en moeten alle resten verwijderd worden. Na het onderhoud moeten de turbulatoren die voorheen verwijderd zijn weer op de oorspronkelijke plaats aangebracht worden. Worden de onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd zonder de brander te verwijderen. 3.3.2 Storingen in de werking Hieronder worden enkele oorzaken en de mogelijke oplossingen opgesomd van een aantal storingen die eventueel kunnen optreden en die aanleiding kunnen geven tot het niet of niet goed functioneren van de ketel. Een storing in de werking zorgt er in de meeste gevallen voor dat het waarschuwingslampje van de besturings- en controleautomaat dat op een blokkering duidt, gaat branden. Als dit waarschuwingslampje gaat branden, kan de brander pas weer functioneren nadat de ontgrendelknop volledig ingedrukt is; als u dit gedaan heeft en de normale ontsteking weer plaatsvindt, kan de blokkering van de brander aan een onschuldige storing van voorbijgaande aard worden toegeschreven. Als de blokkering daarentegen voortduurt dan moet de oorzaak van de storing vastgesteld worden en de hieronder vermelde oplossingen toegepast worden: 51 De brander gaat niet branden. – Controleer de elektrische aansluitingen. – Controleer of de brandstof goed wordt toegevoerd, of de filters en het inspuitstuk schoon zijn en of de leiding is ontlucht. – Controleer of de ontstekingsvonken goed gevormd worden en of de branderautomaat goed functioneert. De brander gaat goed branden maar gaat meteen daarna uit. – Controleer de waarneming van de vlam, de instelling van de lucht en de werking van de branderautomaat. De brander is moeilijk te regelen en/of levert geen rendement. – Controleer of de brandstof goed wordt toegevoerd, of de ketel schoon is, of de rookgasafvoerleiding niet verstopt is, het werkelijke door de brander geleverde vermogen en of de brander schoon is (stof). De ketel wordt gauw vuil. – Controleer de afstelling van de brander (analyse van de rookgassen), de kwaliteit van de brandstof, de mate van verstopping van de schoorsteen en of de luchtdoorlaat van de brander schoon is (stof). stalleerd is voldoende verwarmd zijn; als dit niet het geval is moeten zowel de ketel als de installatie volledig geleegd worden. Om de ketel en de installatie volledig te legen moet ook de inhoud van de boiler en de verwarmingsspiraal van de boiler afgevoerd worden. 3.5 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN VOOR DE GEBRUIKER In geval van defecten en/of storingen in de werking van het toestel moet u het toestel uitschakelen en u onthouden van elke poging om het toestel zelf te repareren of er zelf aan te sleutelen. Voor alle reparatiewerkzaamheden mag u zich uitsluitend tot de Erkende Technische Servicedienst in uw regio wenden. 3.6 ETMAGNIETWORDEN VERNIETIGD samenmethuishoudelijkafval. Hetkaningeleverdwordenbijeenpuntvoorge-scheidenafvalverwerking of bij een hande-laar die dergelijke diensten levert. Gescheidenvernietigingvoorkomteventueleschadeaanhetmilieuofuwgezondheid. Boven-dienkunnenzomaterialenwordengerecy-cleerd, wat leidt tot een aanzienlijke bespa-ring van grondstoffen en energie. VERNIETIGING VAN HET APPARAAT Alshetapparaatheteindevanzijnlevensduur-heeftbereikt, DIENT HET GESCHEIDEN TE WORDEN VERNIETIGD volgens de geldende wettelijke voorschriften. De ketel komt niet op temperatuur. – Controleer of het ketellichaam schoon is, controleer de combinatie, de afstelling, de prestaties van de brander, de van te voren afgestelde temperatuur, de goede werking en de plaats van de regelthermostaat. – Verzeker u ervan dat het vermogen van de ketel voldoende is met het oog op de installatie. Er is een geur van onverbrande gassen. – Controleer of het ketellichaam en de rookgasafvoer schoon zijn en of de ketel en de afvoerleidingen (deurtje, verbrandingskamer, rookgasleiding, rookkanaal, afdichtingen) hermetisch afgesloten zijn. – Controleer of de verbranding goed is. De veiligheidsklep van de ketel schakelt vaak in. – Controleer of er lucht in de installatie zit en controleer de werking van de circulatiepomp(en). – Controleer de voorlaaddruk van de installatie, de efficiëntie van het expansievat/de expansievaten en de inregeling van de klep zelf. 3.4 VORSTBEVEILIGING In geval van vorst moet u zich ervan vergewissen dat de verwarmingsinstallatie in werking blijft en dat de vertrekken alsmede de plaats waar de ketel geïn52 Abb. 10 Informations à fournir pour les chaudières destinées au chauffage ambiant et les chaudières mixtes Informationen zu Raumheizkesseln und Kombiheizkesseln Modèles / Modelle : 1R HE 9 ErP Chaudière à basse température : Kondensationskessel: Yes Chaudière à basse température : Niedertemperatur-Heizkessel: No Chaudière de type B11 / Heizgerät Typ B11: No Appareil de cogénération pour le chauffage ambiant : KWK-Gerät zur Raumheizung: No Appareil de chauffage mixte / Kombiheizgerät : Élément Element Pouvoir calorifique nominal Thermische Nennleistung DE Doté d’un appareil de chauffage supplémentaire : Mit Zusatzheizgerät ausgestattet: À 30% de la puissance thermique nominale et en régime basse température Bei 30% der Wärmenennleistung und Niedertemperaturbetrieb b b No No Symbole Symbol Valeur Wert Unité Einheit Pn 75 kW Élément Element Efficacité énergétique saisonnière pour le chauffage des locaux Jahreszeitbedingte Raumheizungs-Energieeffizienz Symbole Symbol Valeur Wert Unité Einheit s 92 % Pour les chaudières destinées au chauffage ambiant et les chaudières mixtes : efficacité utile Für Raumheizkessel und Kombiheizkessel: nennwirkungsgrad Pour les chaudières destinées au chauffage ambiant et les chaudières mixtes : pouvoir calorifique utile Für Raumheizkessel und Kombiheizkessel: Nutzwärmeleistung À la puissance thermique nominale et en régime haute température a Bei Wärmenennleistung und Hochtemperaturbetrieb a FR P4 74,5 kW À la puissance thermique nominale et en régime haute température (*) Bei Wärmenennleistung und Hochtemperaturbetrieb (*) 4 89,6 % P1 22,4 kW À 30% de la puissance thermique nominale et en régime basse température (*) Bei 30% der Wärmenennleistung und Niedertemperaturbetrieb (*) 1 96,6 % Consommations d’électricité auxiliaires / Stromverbrauch Hilfssysteme Autres éléments / Weitere Elemente À pleine charge (bruleur 8099010) Bei Volllast (brenner 8099010) kW Dispersion thermique en standby Wärmeverlust im Standby Pstby 0,096 kW Pign 0 kW NOx -- mg/kWh wh -- % Qfuel -- kWh el máx 0,151 À charge partielle Bei Teillast el mín 0,045 kW Consommation énergétique du brûleur d’allumage Energiebedarf des Brenners bei Einschaltung En mode veille / Im Standby-Modus PSB 0,002 kW Émissions de Nox / Nox-Emissionen Pour les dispositifs de chauffage combinés / Kombiheizgeräte : Profil de soutirage déclaré Angegebenes Lastprofil -- Efficacité énergétique pour le chauffage de l’eau Warmwasserbereitungs-Energieeffizienz -- Consommation journalière de combustible Täglicher Brennstoffverbrauch Consommation journalière d’électricité Täglicher Stromverbrauch Qelec Coordonnées / Kontaktinformationen Fonderie Sime S.p.A. Via Garbo 27, 37045 Legnago (VR) ITALIA kWh a. Régime à haute température : température de retour de 60°C à l’entrée et 80°C de température d’utilisation à la sortie de l’appareil. b. Basse température : température de retour (à l’entrée de la chaudière) pour les chaudières à condensation 30°C, pour les chaudières à basse température 37°C et pour les autres chaudières 50°C. a. b. Betrieb bei hoher Temperatur: Rücklauftemperatur 60°C am Eingang und 80°C Nutztemperatur am Geräteausgang. Niedrige Temperatur: Rücklauftemperatur (am Kesseleingang) für Kondensationskessel 30°C, für Niedertemperaturkessel 37°C und für andere Kessel 50°C. (*) Les données de rendement ont été calculées avec le pouvoir calorifique Hs / Die Daten des Wirkungsgrads wurden mit Heizleistung Hs berechnet. Informatie die meegedeeld moet worden voor ruimteverwarming en gemengde ketels Model l en: 1R HE 9 ErP Ketel met rookgascondensor: Yes Ketel met lage temperatuur: No Ketel van het type B11: No Warmtekrachtkoppelingstoestel voor ruimteverwarming: No Gemengd verwarmingstoestel: No E l e m e nt Nominaal thermisch vermogen Uitgerust met een bijkomend verwamingstoestel: S ym bool Wa a r de U ni t E l e m e nt Pn 75 kW Energie-efficiëntie ruimteverwarming Voor ketels voor ruimteverwarming en gemengde ketels: bruikbaar thermisch vermogen Bij nominaal thermisch vermogen en bij een hoge-temperatuurregime a P4 NL No S ym bool Wa a r de U ni t ηs 92 % Voor ketels voor ruimteverwarming en gemengde ketels: bruikbare efficiëntie 74,5 kW Bij nominaal thermisch vermogen en bij een hoge-temperatuurregime (*) 4 89,6 % 1 96,6 % P1 22,4 kW Bij 30% van het nominaal thermisch vermogen en bij een lage temperatuur regime (*) Met vol l e bel a s ting (brander 8099010) el max 0,151 kW Warmteverlies tijdens stand-by Pstby 0,096 kW Met gedeeltelijke belasting el min 0,045 kW Energieverbruik van de ontstekingsbrander Pign 0 kW I n s ta nd- by PSB 0,002 kW N ox- uits toot N Ox -- Bij 30% van het nominaal thermisch vermogen en bij een lage temperatuur regime b B ijk om end el ek tr ic iteits ver br uik Ander e el em enten mg/kWh Voor gemengde verwarmingstoestellen: -- Verklaard capaciteitsprofiel -- Energie-efficiëntie waterverwarming kWh Dagelijks brandstofverbruik Dagelijks energieverbruik Qelec C onta c tgegevens Fonderie Sime S.p.A. Via Garbo 27, 37045 Legnago (VR) ITALIA wh -- % Qfuel -- kWh a. Hoge-temperatuurregime: terugkeertemperatuur van 60°C aan de ingang en een gebruikstemperatuur van 80°C aan de uitgang van het toestel. b. Lage temperatuur: terugkeertemperatuur (aan de ingang van de ketel) voor ketels met rookgascondensor 30°C, voor lage-temperatuurketels 37°C en voor de andere ketels 50°C. (*) De gegevens met betrekking tot het rendement wordt berekent met verbrandingswaarde Hs. 73
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76

Sime 1R HE 9 ErP Handleiding

Type
Handleiding