Rauch MDS 8.2 / 14.2 / 18.2 / 20.2 Handleiding

Type
Handleiding
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Gebruikershandleiding
Vóór inbedrijfstelling
zorgvuldig
doorlezen!
Bewaren voor toekomstig
gebruik
Deze gebruiksaanwijzing/
montagehandleiding is een deel van de
machine. Leveranciers van nieuwe en
gebruikte machines zijn verplicht om
schriftelijk te documenteren dat de
gebruiksaanwijzing/ montagehandleiding
met de machine geleverd en aan de klant
overhandigd werd. 5902921-b-nl-1122
Oorspronkelijke
gebruiksaanwijzing
Voorwoord
Geachte klant,
Met de aankoop van de schotelstrooier voor minerale mest van de serie MDS heeft u vertrouwen in
ons product getoond. Hartelijk dank! Dit vertrouwen willen wij rechtvaardigen. U hebt een krachtige
en betrouwbare machine gekocht.
Mochten er tegen de verwachting in problemen optreden: onze klantenservice staat altijd voor u
klaar.
Wij verzoeken u deze gebruiksaanwijzing vóór inbedrijfstelling van de schotelstrooier voor
minerale mest zorgvuldig door te lezen en goed nota te nemen van de aanwijzingen.
De gebruiksaanwijzing geeft u uitvoerig uitleg over de bediening en geeft u waardevolle
aanwijzingen voor de montage, het onderhoud en de verzorging.
In deze gebruiksaanwijzing kunnen ook uitrustingen zijn beschreven die niet tot de uitrusting van
uw machine horen.
Wij wijzen u erop dat voor schade die ontstaat uit bedieningsfouten of ondeskundige toepassing,
geen garantieclaims kunnen worden erkend.
Vul hier type en serienummer evenals het bouwjaar van uw schotelstrooier voor
minerale mest in.
Deze informatie kunt u aflezen op het typeplaatje resp. op het frame.
Vermeld bij bestelling van reserveonderdelen, speciale uitbreidingsuitrusting of
reclamaties altijd deze gegevens.
Type: Serienummer: Bouwjaar:
Technische verbeteringen
Wij streven ernaar onze producten voortdurend te verbeteren. Daarom behouden wij ons het recht
voor om zonder voorafgaande aankondiging alle verbeteringen en veranderingen die wij aan onze
apparaten nodig achten, uit te voeren, echter zonder ons daartoe te verplichten deze verbeteringen
of veranderingen op reeds verkochte machines over te brengen.
Mocht u nog vragen hebben, dan beantwoorden wij die graag.
Met vriendelijke groeten,
RAUCH Landmaschinenfabrik GmbH
Inhoudsopgave
1 Gebruik volgens de voorschriften 7
2Aanwijzingen voor de gebruiker 8
2.1 Over deze gebruiksaanwijzing 8
2.2 Opbouw van de gebruiksaanwijzing 8
2.3 Aanwijzingen voor de tekstweergave 9
2.3.1 Handleidingen en instructies 9
2.3.2 Opsommingen 9
2.3.3 Verwijzingen 9
3Veiligheid 10
3.1 Algemene aanwijzingen 10
3.2 Betekenis van de waarschuwingen 10
3.3 Algemene informatie over de veiligheid van de machine 11
3.4 Aanwijzingen voor de exploitant 12
3.4.1 Kwalificatie van het personeel 12
3.4.2 Instructie 12
3.4.3 Ongevallenpreventie 12
3.5 Aanwijzingen voor de gebruiksveiligheid 12
3.5.1 Machine parkeren 13
3.5.2 De machine vullen 13
3.5.3 Controles vóór de inbedrijfstelling 13
3.5.4 Gevarenzone 13
3.5.5 Lopend bedrijf 14
3.6 Gebruik van de meststof 14
3.7 Hydraulisch systeem 15
3.8 Onderhoud en reparatie 15
3.8.1 Kwalificatie van het onderhoudspersoneel 16
3.8.2 Slijtageonderdelen 16
3.8.3 Onderhouds- en reparatiewerkzaamheden 16
3.9 Verkeersveiligheid 17
3.9.1 Controle vóór aanvang van de rit 17
3.9.2 Transportrit met de machine 17
3.10 Veiligheidsinrichtingen, waarschuwingen en instructies 18
3.10.1 Locatie van de veiligheidsinrichtingen en van de waarschuwingen en instructies 18
3.10.2 Functie van de veiligheidsinrichtingen 20
3.11 Stickers waarschuwingen en instructies 20
3.11.1 Stickers waarschuwingen 21
3.11.2 Stickers met instructies 21
3.12 Typeplaat en machine-aanduiding 23
3.13 Reflectoren 23
4Machinegegevens 25
4.1 Fabrikant 25
4.2 Beschrijving van de machine 25
Inhoudsopgave
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 3
4.2.1 Moduleoverzicht 26
4.2.2 Roerwerk 29
4.3 Technische gegevens 30
4.3.1 Varianten 30
4.3.2 Technische gegevens basisversie 31
4.3.3 Technische gegevens opzetstukken 32
4.4 Speciale uitrusting 33
4.4.1 Opzetstukken 33
4.4.2 Afdekzeil 33
4.4.3 Rijenstrooier 34
4.4.4 Rijenstrooier 34
4.4.5 Grensstrooi-inrichting TELIMAT 34
4.4.6 Grensstrooi-inrichting 35
4.4.7 Hydraulische afstandsbediening voor grensstrooi-inrichting 35
4.4.8 Tweewegseenheid 35
4.4.9 Tele-Space-aftakas 36
4.4.10 Extra verlichting 36
4.4.11 Roerwerk RWK 6K 36
4.4.12 Roerwerk RWK 7K 37
4.4.13 Roerwerk RWK 15 37
4.4.14 Praktijkgerichte proefset 37
4.4.15 Meststofidentificatiesysteem 37
5Aslastberekening 38
6Transport zonder tractor 41
6.1 Algemene veiligheidsaanwijzingen 41
6.2 Be- en ontladen, parkeren 41
7Inbedrijfstelling 42
7.1 Overname van de machine 42
7.2 Trekkervereisten 42
7.3 Aftakas aan de machine monteren 43
7.3.1 Standaard-aftakas monteren 43
7.3.2 Aftakas met sterslipkoppeling monteren 46
7.4 Machine aanbouwen aan de tractor 49
7.4.1 Voorwaarden 49
7.4.2 Aanbouw 49
7.5 Aanbouwhoogte vooraf instellen 53
7.5.1 Veiligheid 53
7.5.2 Maximaal toegestane aanbouwhoogte 53
7.5.3 Aanbouwhoogte aan de hand van de strooitabel instellen 54
7.6 Schuifbediening aansluiten 57
7.6.1 Hydraulische schuifbediening aansluiten 57
7.6.2 Elektrische schuifbediening aansluiten 60
7.6.3 Elektrische schuifbediening aansluiten 60
7.7 Machine vullen 61
8Afdraaiproef 63
Inhoudsopgave
45902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
8.1 Uitloophoeveelheid bepalen 63
8.2 Afdraaiproef uitvoeren 66
9Strooibedrijf 72
9.1 Veiligheid 72
9.2 Gebruiksaanwijzing voor het strooibedrijf 72
9.3 Strooihoeveelheid instellen 74
9.4 Werkbreedte instellen 76
9.5 Strooitabel gebruiken 81
9.5.1 Aanwijzingen bij de strooitabel 81
9.6 Strooien met deelbreedteschakeling 86
9.7 Bestrooien van smalle veldstroken 87
9.8 Eenzijdig strooien 88
9.9 Instellingen bij niet vermelde meststoffen 89
9.9.1 Voorwaarden en omstandigheden 89
9.9.2 Een passage uitvoeren 90
9.9.3 Drie passages uitvoeren 92
9.9.4 Resultaten analyseren 93
9.9.5 Instellingen corrigeren 93
9.10 Kantstrooien of grensstrooien 95
9.10.1 Kantstrooien vanuit het eerste rijpad 95
9.10.2 Grensstrooi-inrichting GSE instellen 95
9.10.3 Grens- en kantstrooi-inrichting TELIMAT instellen 97
9.11 Strooien op de kopakker met speciale uitrusting TELIMAT T1 100
9.12 Rijenstrooier RV 2M1 voor hop en fruitteelt 103
9.12.1 Voorinstellingen aan de machine 103
9.12.2 Instelling van de rijafstand en de strooibreedte 104
9.12.3 Instelling van de strooihoeveelheid 104
9.13 Restvolumelediging 105
9.14 Machine parkeren en ontkoppelen 106
10 Storingen en mogelijke oorzaken 108
11 Onderhoud en reparatie 112
11.1 Veiligheid 112
11.2 Slijtageonderdelen en schroefverbindingen 114
11.2.1 Slijtageonderdelen controleren 114
11.2.2 Boutverbindingen controleren 114
11.2.3 Schroefverbindingen van de weegcellen controleren 114
11.3 Beschermroosters in het reservoir openen 115
11.4 Machine reinigen 117
11.5 Doseerschuifinstelling kalibreren 118
11.5.1 Kalibreren 120
11.6 Roerwerk op slijtage controleren 125
11.7 Strooischijfnaaf controleren 125
11.8 Strooischijven demonteren en monteren 126
11.8.1 Strooischijven demonteren 126
11.8.2 Strooischijven monteren 127
11.9 Platte veer van de strooischijven controleren 127
Inhoudsopgave
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 5
11.10 Roerwerk controleren 128
11.11 Strooischoepen vervangen 129
11.11.1 Verlengingsschoep vervangen 130
11.11.2 Hoofdschoep resp. volledige strooischoep vervangen 133
11.11.3 Vervanging van de W-strooischoep 137
11.12 Hydraulisch systeem 138
11.12.1 Hydraulische slangen controleren 139
11.12.2 Hydraulische slangen vervangen 140
11.13 Drijfwerkolie 141
11.13.1 Hoeveelheid en soorten 141
11.13.2 Oliepeil controleren 141
11.14 Smeren 142
11.14.1 Smeren aftakas 142
11.14.2 Smeren van andere onderdelen 142
12 Afvoer 143
12.1 Veiligheid 143
12.2 Machine afvoeren 143
13 Voorbereiding voor de winter en conservering 144
13.1 Veiligheid 144
13.2 Machine wassen 145
13.3 Machine conserveren 145
14 Appendix 147
14.1 Aanhaalmoment 147
15 Garantie en vrijwaring 151
Inhoudsopgave
65902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
1 Gebruik volgens de voorschriften
De schotelstrooiers voor minerale mest van de serie MDS enkel overeenkomstig de instructies in deze
gebruiksaanwijzing gebruiken.
De schotelstrooiers voor minerale mest van de serie MDS zijn gebouwd voor gebruik volgens de
voorschriften.
Ze mogen uitsluitend voor het aanbrengen van droge, korrelige en kristallijne meststoffen,
zaaigoed en slakkenkorrels worden ingezet.
De machine is bestemd voor driepuntsaanbouw aan de achterzijde van een tractor en voor bediening
door een persoon.
De schotelstrooier voor minerale mest wordt in de hiernavolgende hoofdstukken machine genoemd.
Elk gebruik dat verder gaat dan deze bepalingen wordt beschouwd als niet volgens de voorschriften.
Voor hieruit resulterende schade kan de fabrikant niet aansprakelijk worden gesteld. Het risico ligt
uitsluitend bij de gebruiker.
Bij het gebruik volgens de voorschriften hoort ook het naleven van de door de fabrikant
voorgeschreven bedienings-, onderhouds- en servicebepalingen. Als reserveonderdelen alleen
RAUCH originele reserveonderdelen van de fabrikant gebruiken.
De machine mag alleen worden gebruikt, onderhouden en gerepareerd door personen die vertrouwd
zijn met de eigenschappen van de machine en op de hoogte zijn van de gevaren.
De aanwijzingen met betrekking tot de werking, het onderhoud en een veilige omgang met de
machine zoals beschreven in deze gebruiksaanwijzing, en de vorm van de waarschuwingen en
waarschuwingstekens op de machine zoals aangegeven door de fabrikant, moeten tijdens het gebruik
van de machine worden opgevolgd. De toepasselijke voorschriften ter voorkoming van ongevallen en
de overige algemeen erkende veiligheidstechnische, bedrijfsgeneeskundige en verkeersregels
moeten bij het gebruik van de machine worden opgevolgd.
Eigenmachtige veranderingen aan de machine zijn niet toegestaan. Voor uit de veranderingen
resulterende schade kan de fabrikant niet aansprakelijk worden gesteld.
nTe voorziene onjuiste toepassing
De fabrikant wijst door middel van de op de machine aangebrachte waarschuwingen en
waarschuwingstekens op te voorziene foutieve toepassingen. Neem altijd goed nota van deze
waarschuwingen en waarschuwingstekens. Zo voorkomt u dat de machine op een wijze gebruikt
wordt die niet conform de gebruiksaanwijzing is.
1. Gebruik volgens de voorschriften
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 7
2 Aanwijzingen voor de gebruiker
2.1 Over deze gebruiksaanwijzing
Deze gebruiksaanwijzing is bestanddeel van de machine.
De gebruiksaanwijzing bevat belangrijke aanwijzingen voor een veilig, deskundig en economisch
gebruik en onderhoud van de machine. Het naleven ervan helpt gevaren te vermijden,
reparatiekosten en uitvaltijden te verminderen en de betrouwbaarheid en levensduur van de ermee
bestuurde machine te verhogen.
De gehele documentatie, bestaande uit deze gebruiksaanwijzing en alle leveranciersdocumentatie,
binnen handbereik op de plaats van inzet van de machine (bijv. in de tractor) bewaren.
Bij verkoop van de machine de gebruiksaanwijzing eveneens worden doorgeven.
De gebruiksaanwijzing richt zich tot de gebruiker van de machine en diens bedienings- en
onderhoudspersoneel. Elke persoon die belast is met de volgende werkzaamheden aan de machine,
moet ze lezen, begrijpen en toepassen:
• bediening,
onderhoud en reiniging,
verhelpen van storingen.
Neem in het bijzonder het volgende in acht:
het hoofdstuk ‘Veiligheid’;
de waarschuwingen in de tekst van de afzonderlijke hoofdstukken.
De gebruiksaanwijzing vervangt niet uw eigen verantwoordelijkheid als exploitant en
bedieningspersoneel van de machinebesturing.
2.2 Opbouw van de gebruiksaanwijzing
De gebruiksaanwijzing is verdeeld in zes inhoudelijke zwaartepunten:
Aanwijzingen voor de gebruiker
• Veiligheidsaanwijzingen
• Machinegegevens
Instructies voor de bediening van de machine
Aanwijzingen voor het herkennen en verhelpen van storingen
Onderhouds- en reparatievoorschriften
2. Aanwijzingen voor de gebruiker
85902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
2.3 Aanwijzingen voor de tekstweergave
2.3.1 Handleidingen en instructies
Door bedieningspersoneel uit te voeren handelingen zijn als volgt weergegeven.
uHandelingsinstructie stap 1
uHandelingsinstructie stap 2
2.3.2 Opsommingen
Opsommingen zonder dwingende volgorde zijn als lijst met opsommingspunten weergegeven:
Eigenschap A
Eigenschap B
2.3.3 Verwijzingen
Verwijzingen naar andere tekstpassages in het document zijn weergegeven met paragraafnummer,
titeltekst resp. paginavermelding:
Voorbeeld: Neem ook in acht 3 Veiligheid
Verwijzingen naar andere documenten zijn weergegeven als aanwijzing of instructie zonder
nauwkeurige hoofdstuk- of paginavermeldingen:
Voorbeeld: Neem de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de aftakas in acht.
2. Aanwijzingen voor de gebruiker
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 9
3 Veiligheid
3.1 Algemene aanwijzingen
Het hoofdstuk Veiligheid bevat fundamentele waarschuwingen, werk- en
verkeersveiligheidsvoorschriften voor de omgang met de aangebouwde machine.
Het opvolgen van de aanwijzingen in dit hoofdstuk is van fundamenteel belang voor een veilige
omgang met en een storingsvrij gebruik van de machine.
Bovendien zijn in de andere hoofdstukken van deze gebruiksaanwijzing verdere waarschuwingen te
vinden, die u eveneens nauwkeurig in acht dient te nemen. De waarschuwingen zijn vóór de
betreffende handelingen geplaatst.
Waarschuwingen bij de leverancierscomponenten vindt u in de dienovereenkomstige
leveranciersdocumentatie. Neem eveneens goed nota van deze waarschuwingen.
3.2 Betekenis van de waarschuwingen
In deze gebruiksaanwijzing zijn de waarschuwingen systematisch gerangschikt overeenkomstig de
ernst van het gevaar en de waarschijnlijkheid van het optreden.
De gevarentekens maken u opmerkzaam op constructieve, niet te vermijden restgevaren in de
omgang met de machine. De gebruikte waarschuwingen zijn hierbij als volgt opgebouwd:
Symbool + signaalwoord
Uitleg
Gevaarniveaus van de waarschuwingen
Het gevaarniveau wordt aangeduid met het signaalwoord. De gevaarniveaus zijn als volgt ingedeeld:
GEVAAR!
Soort en bron van het gevaar
Deze waarschuwing waarschuwt voor een onmiddellijk dreigend gevaar voor de gezondheid en het
leven van personen.
Veronachtzaming van deze waarschuwingen leidt tot zeer ernstig letsel, ook met dodelijke afloop.
uDe beschreven maatregelen ter vermijding van dit gevaar absoluut in acht nemen.
3. Veiligheid
10 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
WAARSCHUWING!
Soort en bron van het gevaar
Deze waarschuwing waarschuwt voor een mogelijk gevaarlijke situatie voor de gezondheid van
personen.
Het niet naleven van deze waarschuwingen leidt tot ernstig letsel.
uDe beschreven maatregelen ter vermijding van dit gevaar absoluut in acht nemen.
VOORZICHTIG!
Soort en bron van het gevaar
Deze waarschuwing waarschuwt voor een mogelijk gevaarlijke situatie voor de gezondheid van
personen.
Het niet naleven van deze waarschuwingen leidt tot letsel.
uDe beschreven maatregelen ter vermijding van dit gevaar absoluut in acht nemen.
LET OP!
Soort en bron van het gevaar
Deze waarschuwing waarschuwt voor materiële schade en schade aan het milieu.
Veronachtzaming van deze waarschuwingen leidt tot schade aan het product en in de omgeving.
uDe beschreven maatregelen ter vermijding van dit gevaar absoluut in acht nemen.
Dit is een aanwijzing:
Algemene aanwijzingen bevatten gebruikstips en bijzonder nuttige informatie, maar geen
waarschuwingen voor gevaren.
3.3 Algemene informatie over de veiligheid van de machine
De machine is gebouwd volgens de actuele stand van de techniek en de erkende technische
voorschriften. Toch kunnen bij het gebruik en het onderhoud ervan gevaren voor de gezondheid en
voor lijf en leven van gebruiker of derden resp. beschadigingen van de machine en andere materiële
zaken ontstaan.
Gebruik daarom de machine:
uitsluitend in correcte en verkeersveilige staat,
met besef van veiligheid en gevaren.
Voorwaarde hiervoor is dat u de inhoud van deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebt. U
kent de desbetreffende ongevallenpreventievoorschriften alsook de algemeen erkende
3. Veiligheid
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 11
veiligheidstechnische, arbeidsgeneeskundige en verkeersregels, en u kunt de voorschriften en regels
ook toepassen.
3.4 Aanwijzingen voor de exploitant
De exploitant is verantwoordelijk voor het gebruik van de machine volgens de voorschriften.
3.4.1 Kwalificatie van het personeel
Personen die zich bezighouden met de bediening, het onderhoud of de reparatie van de machine
moeten vóór aanvang van de werkzaamheden deze gebruiksaanwijzing hebben gelezen en begrepen.
De machine mag uitsluitend worden gebruikt door geïnstrueerd en door de exploitant
geautoriseerd personeel.
Personeel in opleiding/cursus/instructie mag alleen onder toezicht van een ervaren persoon aan
de machine werken.
Alleen gekwalificeerd onderhoudspersoneel mag onderhouds- en reparatiewerkzaamheden
uitvoeren.
3.4.2 Instructie
Verkooppartners, fabrieksvertegenwoordigers of medewerkers van de firma instrueren de exploitant in
de bediening en het onderhoud van de machine.
De exploitant dient ervoor te zorgen dat nieuw bedienings- en onderhoudspersoneel zorgvuldig wordt
geïnstrueerd in de bediening en het onderhoud van de machine met inachtneming van deze
gebruiksaanwijzing.
3.4.3 Ongevallenpreventie
De veiligheids- en ongevallenpreventievoorschriften zijn in ieder land wettelijk geregeld. Voor het
naleven van de in het land van gebruik geldende voorschriften is de exploitant van de machine
verantwoordelijk.
Neem bovendien nog goed nota van de volgende aanwijzingen:
Laat de machine nooit zonder toezicht werken.
Tijdens het werk en het transport mag de machine in geen geval worden beklommen
(meerijverbod).
Gebruik de onderdelen van de machine niet als hulp bij het opstappen.
Draag geen wijde kleding. Vermijd werkkleding met riemen, franjes of andere delen die ergens
vast zouden kunnen haken.
Let bij de omgang met chemicaliën op de waarschuwingen van de desbetreffende fabrikant.
Mogelijkerwijze moet u persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) dragen.
3.5 Aanwijzingen voor de gebruiksveiligheid
Gebruik de machine uitsluitend in gebruiksveilige toestand. Zo voorkomt u gevaarlijke situaties.
3. Veiligheid
12 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
3.5.1 Machine parkeren
Parkeer de machine alleen met lege voorraadbak op een horizontale, stevige ondergrond.
Als de machine alleen (zonder tractor) wordt geparkeerd, open dan de doseerschuiven volledig.
Terughaalveren van de enkelvoudig werkende schuifbediening worden ontspannen.
3.5.2 De machine vullen
Vul de machine alleen wanneer de machine aan een tractor is gemonteerd resp. aangehangen
(afhankelijk van de machine).
Vul de machine alleen bij stilstaande motor van de tractor. Verwijder de contactsleutel om te
voorkomen dat de motor gestart kan worden.
Zorg ervoor dat er voldoende vrije ruimte is aan de vulzijde.
Gebruik geschikte hulpmiddelen voor het vullen (bijv. laadschop, transportschroef).
Vul de machine maximaal tot randhoogte. Controleer het vulpeil.
Gebruik de machine alleen met gesloten beschermroosters. U voorkomt zo storingen tijdens het
strooien door klonterend strooigoed of door vreemde voorwerpen.
3.5.3 Controles vóór de inbedrijfstelling
Controleer vóór de eerste en iedere verdere inbedrijfstelling de machine op gebruiksveiligheid.
Zijn alle veiligheidsinrichtingen op de machine aanwezig en functioneren deze?
Zijn alle bevestigingsdelen en dragende verbindingen vast aangebracht en verkeren deze in
correcte staat?
Bevinden de strooischijven en hun bevestigingen zich in correcte toestand?
Zijn de beschermroosters in de voorraadbak gesloten en vergrendeld?
Ligt de testmaat van de vergrendeling op de juiste plaats volgens de voorschriften?
Bevinden zich geen personen in de gevarenzone van de machine?
Verkeert de aftakasbeveiliging in correcte staat?
3.5.4 Gevarenzone
Weggeslingerd strooimiddel kan leiden tot ernstig letsel (bijv. van de ogen).
Als men tussen de tractor en de machine gaat staan, bestaat ernstig tot dodelijk gevaar door
wegrollen van de tractor of door machinebewegingen.
De volgende afbeelding toont de gevarenzones van de machine.
3. Veiligheid
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 13
Afb. 1: Gevarenzone bij aangehangen apparaten
A Gevarenzone tijdens het strooibedrijf B Gevarenzone bij het aankoppelen/
afkoppelen van de machine
Let er op dat zich niemand in het strooibereik [A] van de machine bevindt.
Zet de machine en de tractor onmiddellijk stil indien er zich personen in de gevarenzone van de
machine bevinden.
Als u de machine aan de tractor koppelt/afkoppelt of het strooiwerk bevestigt/verwijdert, stuurt u
alle personen uit de gevarenzones [B].
3.5.5 Lopend bedrijf
Bij functiestoringen van de machine moet u de machine onmiddellijk stilzetten en beveiligen. Laat
de storingen direct verhelpen door hiervoor gekwalificeerd personeel.
Stap nooit bij ingeschakelde strooi-inrichting op de machine.
Gebruik de machine alleen met gesloten beschermroosters in de voorraadbak. Het
beschermrooster tijdens het bedrijf niet openen en niet verwijderen.
Roterende machineonderdelen kunnen ernstig letsel veroorzaken. Let er daarom op dat u nooit
met lichaamsdelen of kledingstukken in de buurt van roterende delen komt.
Leg nooit vreemde voorwerpen (bijv. schroeven, moeren) in de voorraadbak.
Weggeslingerd strooimiddel kan leiden tot ernstig letsel (bijv. van de ogen). Let er daarom op dat
zich niemand in het strooibereik van de machine bevindt.
Bij te hoge windsnelheden moet u het strooien staken, daar het naleven van de strooizone niet
gewaarborgd kan worden.
Stap nooit onder elektrische hoogspanningsleidingen op de machine of de tractor.
3.6 Gebruik van de meststof
Onvakkundige keuze of gebruik van de meststof kan leiden tot ernstig persoonlijk letsel of
milieuschade.
3. Veiligheid
14 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Informeer bij het kiezen van de meststof naar de uitwerkingen ervan op mens, milieu en machine.
Neem goed nota van de nauwkeurige instructies van de meststoffabrikant.
3.7 Hydraulisch systeem
Het hydraulisch systeem staat onder hoge druk.
Onder hoge druk ontsnappende vloeistoffen kunnen ernstig letsel veroorzaken en het milieu in gevaar
brengen. Neem goed nota van de volgende aanwijzingen om gevaren te vermijden:
Bedien de machine uitsluitend onder de maximaal toegestane bedrijfsdruk.
Maak de hydraulische installatie vóór alle onderhoudswerkzaamheden drukloos. Schakel de
motor van de tractor uit. Beveilig de motor tegen opnieuw inschakelen.
Draag bij het zoeken naar lekkages steeds een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.
Zoek bij verwondingen met hydraulische olie onmiddellijk een arts op, aangezien zich ernstige
infecties voor kunnen doen.
Let er bij het aansluiten van de hydraulische slangen aan de tractor op dat het hydraulisch
systeem zowel aan de kant van de tractor als aan de kant van de machine drukloos is.
Verbind de hydraulische slangen van het tractor- en strooierhydrauliek enkel met de
voorgeschreven aansluitingen.
Vermijd verontreinigingen van de hydraulische kringloop. Hang de koppelingen altijd in de
daarvoor bestemde houders. Gebruik de stofkappen. Maak de verbindingen vóór het koppelen
schoon.
Controleer de hydraulische componenten en hydraulische slangleidingen regelmatig op
mechanische defecten, bijv. snij- en schuurplekken, beknellingen, knikken, scheurvorming,
poreusheid enz.
Ook bij juiste opslag en toegestane belasting zijn slangen en slangverbindingen onderhevig aan
een natuurlijke veroudering. Daardoor is hun opslagtijd en gebruiksduur beperkt.
De gebruiksduur van de slangleiding bedraagt maximaal 6 jaar inclusief een eventuele opslagtijd van
maximaal 2 jaar.
De productiedatum van de slangleiding is in maand en jaar vermeld op het slangkoppelstuk.
Laat de hydraulische leidingen bij beschadiging en na afloop van de voorgeschreven
gebruiksduur vervangen.
De vervangende slangleidingen moeten voldoen aan de technische eisen van de
apparaatfabrikant. Let in het bijzonder goed op de gegevens m.b.t. de maximale druk van de te
vervangen hydraulische leidingen.
3.8 Onderhoud en reparatie
Bij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden moet u rekening houden met extra gevaren die zich
tijdens de bediening van de machine niet voordoen.
Voer derhalve onderhouds- en reparatiewerkzaamheden altijd met extra aandacht uit. Werk uiterst
zorgvuldig en met besef van gevaren.
3. Veiligheid
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 15
3.8.1 Kwalificatie van het onderhoudspersoneel
Alleen vakpersoneel mag laswerkzaamheden en werkzaamheden aan de elektrische en
hydraulische installatie uitvoeren.
3.8.2 Slijtageonderdelen
Houd de in deze gebruiksaanwijzing beschreven onderhouds- en reparatieintervallen nauwkeurig
aan.
Houd eveneens de onderhouds- en reparatieintervallen van de componenten van leveranciers
aan. Raadpleeg voor informatie hierover de betreffende leveranciersdocumentatie.
Wij adviseren u de toestand van de machine, in het bijzonder bevestigingsdelen,
veiligheidsrelevante kunststof onderdelen, hydraulisch systeem, doseerorganen en
strooischoepen, na elk seizoen door uw vakhandelaar te laten controleren.
Reserveonderdelen moeten minimaal voldoen aan de door de fabrikant vastgelegde technische
eisen. De technische eisen worden bv. door originele vervangingsonderdelen vervuld.
Zelfborgende moeren zijn uitsluitend bestemd voor eenmalig gebruik. Gebruik voor het
bevestigen van componenten (bijv. bij het vervangen van strooischoepen) steeds nieuwe
zelfborgende moeren.
3.8.3 Onderhouds- en reparatiewerkzaamheden
Zet vóór alle reinigings-, onderhouds- en reparatiewerkzaamheden en bij het verhelpen van
storingen de motor van de tractor uit. Wacht totdat alle draaiende delen van de machine tot
stilstand zijn gekomen.
Zorg ervoor dat niemand de machine onbevoegd kan inschakelen. Verwijder de contactsleutel
van de tractor.
Koppel voor alle onderhouds- en reparatiewerkzaamheden resp. voor werkzaamheden aan de
elektrische installatie de stroomtoevoer tussen de tractor en de machine los.
Controleer of de tractor met de machine correct is geparkeerd. Deze moeten met een lege
voorraadbak op een horizontale, stevige ondergrond staan en beveiligd zijn tegen wegrollen.
Beveilig de opgeheven machine aanvullend tegen vallen (bv. met een bok eronder), wanneer u
onderhouds- en reparatiewerkzaamheden of inspecties onder de opgeheven machine moet
uitvoeren.
Maak vóór onderhouds- en reparatiewerkzaamheden het hydraulisch systeem drukloos.
Open het beschermrooster in de voorraadbak alleen wanneer de machine buiten werking is
gesteld.
Als u met de roterende PTO moet werken, mag niemand in het bereik van de PTO of de aftakas
verblijven.
Verhelp verstoppingen in de voorraadbak nooit met de hand of met de voet, maar gebruik
daarvoor altijd een geschikt gereedschap.
Dek vóór het reinigen van de machine met water, hogedrukreiniger of andere reinigingsmiddelen
alle componenten af waarin geen reinigingsvloeistoffen terecht mogen komen (bijv. glijlagers,
elektrische steekverbindingen).
Controleer regelmatig of moeren en schroeven strak aangespannen zijn. Draai loszittende
verbindingen aan.
3. Veiligheid
16 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
3.9 Verkeersveiligheid
Bij het rijden op de openbare weg moet de tractor met aangebouwde machine voldoen aan de
verkeersvoorschriften van het betreffende land. Voor het naleven van deze voorschriften zijn de
houder en de bestuurder van het voertuig verantwoordelijk.
3.9.1 Controle vóór aanvang van de rit
De controle bij het vertrek is een belangrijke bijdrage aan de verkeersveiligheid. Controleer direct vóór
iedere rit of de gebruiksomstandigheden, de verkeersveiligheid en de voorschriften van het
betreffende land worden nageleefd.
Wordt het toegestane totaalgewicht aangehouden? Let op de toegestane asbelasting, de
toegestane rembelasting en het toegestane draagvermogen van de banden;.
Zie 5 Aslastberekening
Is de machine volgens de voorschriften aangebouwd?
Zou tijdens het rijden meststof verloren kunnen worden?
Let op het vulpeil van de meststof in de voorraadbak.
De doseerschuiven moeten gesloten zijn.
Bij enkelvoudig werkende hydraulische cilinders bovendien de kogelkranen blokkeren.
Schakel de elektronische bedieningsunit uit.
Controleer de bandendruk en de werking van het remsysteem van de tractor.
Voldoen de verlichting en markering van de machine aan de voorschriften van uw land voor het
gebruik op de openbare weg? Let op de aanbrenging volgens de voorschriften.
3.9.2 Transportrit met de machine
Het rijgedrag, de stuur- en remeigenschappen van de tractor veranderen door de aangebouwde
machine. Zo wordt bijv. door de hoge effectieve belasting de vooras van uw tractor ontlast en
zodoende het stuurvermogen beïnvloed.
Pas uw rijgedrag aan de veranderde rijeigenschappen aan.
Let bij het rijden steeds op voldoende zicht. Is dit niet gewaarborgd (bijv. achteruit rijden), dan is
er een persoon nodig die aanwijzingen geeft.
Neem de toegestane maximumsnelheid in acht.
Vermijd bij bergop en bergaf rijden en dwars t.o.v. de helling rijden het maken van plotselinge
bochten. Door de verplaatsing van het zwaartepunt bestaat gevaar voor kantelen. Rijd bij een
oneffen, zacht terrein (bijv. veldinritten, trottoirbanden) zeer voorzichtig.
Om heen en weer pendelen te vermijden, stelt u de onderste hefarm bij de achtertrekhaak aan de
zijkant star in.
Verblijf van personen op de machine is tijdens het rijden en tijdens gebruik verboden.
3. Veiligheid
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 17
3.10 Veiligheidsinrichtingen, waarschuwingen en instructies
3.10.1 Locatie van de veiligheidsinrichtingen en van de waarschuwingen en
instructies
Afb. 2: Locatie van de veiligheidsinrichtingen, waarschuwingen en instructies, reflectoren (vooraan)
[1] Beschermroostervergrendeling
[2] Instructie vergrendeling van
beschermrooster
[3] Waarschuwing Beknellingsgevaar tussen
tractor en machine
[4] Waarschuwing Gebruiksaanwijzing lezen
[5] Instructie maximale belasting
[6] Instructie toerental PTO
[7] Typeplaatje
[8] Kraanoog
[9] Beschermrooster in de voorraadbak
3. Veiligheid
18 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Afb. 3: Locatie van de veiligheidsinrichtingen, waarschuwingen en instructies, reflectoren (achteraan)
[1] Weer- en veiligheidsinrichting
[2] Rode reflectoren
[3] Instructie aanhaalkoppel
[4] Gele zijreflectoren
[5] Waarschuwing bewegende onderdelen
[6] Instructie meevoeren van aanhanger
[7] Waarschuwing Contactsleutel verwijderen
[8] Waarschuwing Uitworp materiaal
[9] Kraanoog
[10] Instructie beschermrooster gebruiken
nAftakas
[1] Aftakasbescherming
3. Veiligheid
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 19
3.10.2 Functie van de veiligheidsinrichtingen
De veiligheidsinrichtingen beschermen uw gezondheid en uw leven.
• Vergewis u er vóór werkzaamheden met de machine van dat de veiligheidsinrichtingen goed
functioneren.
Gebruik de machine alleen met werkzame veiligheidsinrichtingen.
Benaming Functie
Beschermrooster in de
voorraadbak
Voorkomt het meesleuren van lichaamsdelen door het draaiende
roerwerk.
Voorkomt het afhakken van lichaamsdelen door de doseerschuif.
Voorkomt storingen tijdens het strooien door klompen strooimiddel,
grote stenen en ander groter materiaal (zeefwerking).
Beschermroostervergrendel
ing
Voorkomt het onopzettelijk openen van het beschermrooster in de
voorraadbak.
Vergrendelt mechanisch bij het correcte sluiten van het
beschermrooster.
Kan alleen met een werktuig worden ontgrendeld.
Weer- en
veiligheidsinrichting
De weer- en veiligheidsinrichting voorkomt het uitwerpen van mest naar
voren (richting tractor/werkplek).
De weer- en veiligheidsinrichting voorkomt het gegrepen worden door
draaiende strooischijven van voren en vermindert dit risico vanaf de
zijkant en van achteren.
Aftakasbescherming Voorkomt het intrekken van lichaamsdelen en kledingstukken in de
roterende aftakas.
3.11 Stickers waarschuwingen en instructies
Op de machine zijn verscheidene waarschuwingen en instructies aangebracht (voor de positie op de
machine zie 3.10.1 Locatie van de veiligheidsinrichtingen en van de waarschuwingen en instructies).
De waarschuwingen en instructies maken deel uit van de machine. Ze mogen niet worden verwijderd
of gewijzigd.
uOntbrekende of onleesbare waarschuwingen of instructies onmiddellijk vervangen.
Als bij reparaties nieuwe onderdelen worden gemonteerd, dienen hierop dezelfde waarschuwingen en
instructies te worden aangebracht als de waarschuwingen en instructies op de oorspronkelijke
onderdelen.
Bij de afdeling reserveonderdelen kunt u de juiste stickers met waarschuwingen en instructies
bestellen.
3. Veiligheid
20 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
3.11.1 Stickers waarschuwingen
Pictogram Beschrijving
Gebruiksaanwijzing en waarschuwingen lezen.
Alvorens de machine in bedrijf te stellen, de gebruiksaanwijzing en
waarschuwingen lezen en in acht nemen. De gebruiksaanwijzing geeft
u uitvoerig uitleg over de bediening en geeft u waardevolle
aanwijzingen voor de bediening, het onderhoud en de reiniging.
Contactsleutel verwijderen.
Alvorens onderhoud of reparaties uit te voeren, de motor uitschakelen
en de contactsleutel verwijderen. Stroomtoevoer verwijderen
Gevaar door uitworp van materiaal
Gevaar voor lichamelijk letsel door weggeslingerd strooigoed
Alle personen vóór de inbedrijfstelling uit de gevarenzone (het
strooibereik) van de machine wegsturen.
Gevaar door bewegende delen
Gevaar voor afhakken van lichaamsdelen
Het is verboden met de hand binnen het bereik van draaiende
onderdelen te komen.
Alvorens onderhoud, reparaties of instellingen uit te voeren, eerst de
motor uitschakelen en de contactsleutel verwijderen.
Beknellingsgevaar tussen tractor en machine
Er bestaat levensgevaar door beknelling voor personen die zich bij het
manoeuvreren met de tractor of bij het bedienen van de hydraulica
tussen tractor en machine bevinden.
De tractor kan door onachtzaamheid of verkeerde bediening te laat of
helemaal niet worden afgeremd.
Alle personen uit de gevarenzone tussen tractor en machine wegsturen.
3.11.2 Stickers met instructies
Vóór inbedrijfstelling van de machine beschermrooster monteren en
sluiten.
3. Veiligheid
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 21
Beschermroostervergrendeling
De vergrendeling van het beschermrooster wordt bij het sluiten van het
beschermrooster in de voorraadbak automatisch geactiveerd. Deze kan
alleen met een werktuig worden ontgrendeld.
Nominaal toerental van de PTO
Het nominale toerental van de PTO bedraagt 540 omw./min.
Maximaal laadvermogen MDS 20.2
Maximaal laadvermogen MDS 18.2
Maximaal laadvermogen MDS 14.2
Maximaal laadvermogen MDS 8.2
Aanhaalmoment
voor de bevestiging van de voorraadbak aan het frame.
3. Veiligheid
22 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Frame en voorraadbak worden afzonderlijk geleverd:
ualleen een frame en een voorraadbak met hetzelfde serienummer
aan elkaar monteren.
wDaarvoor de stickers op het frame en op de voorraadbak met
elkaar vergelijken.
3.12 Typeplaat en machine-aanduiding
Controleer bij de levering van uw machine of alle noodzakelijke plaatjes aanwezig zijn.
Afhankelijk van het land van bestemming kunnen er extra plaatjes aan de machine zijn
aangebracht.
Afb. 4: Typeplaatje
[1] Fabrikant
[2] Serienummer
[3] Machine
[4] Type
[5] Leeggewicht
[6] Bouwjaar
[7] Modeljaar
3.13 Reflectoren
De lichttechnische inrichtingen dienen volgens voorschrift te worden aangebracht en altijd in
bedrijfsklare toestand te zijn. Ze mogen niet aan het zicht onttrokken of vuil zijn.
3. Veiligheid
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 23
De machine is af fabriek van een verlichtingsinrichting en een passieve voorste, achterste en
zijdelingse signalering voorzien (aanbrenging aan de machine: zie 3.10.1 Locatie van de
veiligheidsinrichtingen en van de waarschuwingen en instructies).
3. Veiligheid
24 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
4 Machinegegevens
4.1 Fabrikant
RAUCH Landmaschinenfabrik GmbH
Landstrasse 14
76547 Sinzheim
Germany
Tel.: +49 (0) 7221 985-0
Fax: +49 (0) 7221 985-206
Servicecentrum, Technische klantenservice
RAUCH Landmaschinenfabrik GmbH
Postbus 1162
Fax: +49 (0) 7221 985-203
4.2 Beschrijving van de machine
Gebruik de machine overeenkomstig het hoofdstuk 1 Gebruik volgens de voorschriften.
De machine bestaat uit de volgende modules.
Voorraadbak met 1 kamer
Frame en koppelingspunten
Aandrijfelementen (aandrijfas en drijfwerk)
Doseerelementen (roerwerk, doseerschuif, schaalverdeling voor strooihoeveelheid)
Elementen voor het instellen van de werkbreedte
Veiligheidsinrichtingen - zie 3.10 Veiligheidsinrichtingen, waarschuwingen en instructies
Enkele modellen zijn niet in alle landen leverbaar.
4. Machinegegevens
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 25
4.2.1 Moduleoverzicht
Afb. 5: Moduleoverzicht: Voorzijde
[1] Voorraadbak (kijkvenster, vulpeilschaal)
[2] Strooihoeveelheidsschaal (links/rechts)
[3] Koppelingspunten
[4] Tandwielpen
[5] Aftakashouder
[6] Slang- en kabelhouder
4. Machinegegevens
26 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Afb. 6: Moduleoverzicht: Voorzijde met weegframe
[1] Weegframe
[2] Slang- en kabelhouder
[3] Koppelingspunten
[4] Aftakashouder
[5] Weegcellen
4. Machinegegevens
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 27
Afb. 7: Moduleoverzicht: Achterkant
[1] Frame
[2] Strooischijf (links/rechts)
[3] Drijfwerk
De instelhendel bevindt zich aan de
voorraadbak aan de linkerkant (in rijrichting)
Afb. 8: Positie van de instelhendel
4. Machinegegevens
28 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
4.2.2 Roerwerk
[1] Roerwerk
[2] Doseerschuif
Afb. 9: Roerwerk
4. Machinegegevens
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 29
4.3 Technische gegevens
4.3.1 Varianten
Enkele modellen zijn niet in alle landen leverbaar.
Functie KD
D Mono R C Q W
Actuatoren met elektrische
afstandsbediening
Enkelvoudig werkende hydraulische
cilinders
Enkelvoudig werkende hydraulische
cilinders met tweewegseenheid
Dubbel werkende hydraulische cilinders
Rijsnelheidsafhankelijk strooien
Weegcellen
VariSpread VS2 VS2 VS2 VS2 VS8 VS8
De variant K kan ook met een tweewegseenheid worden uitgerust.
Zie Afb. 28 Schuifbediening van de tweewegseenheid
4. Machinegegevens
30 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
4.3.2 Technische gegevens basisversie
nAfmetingen
Gegevens MDS 8.2 MDS 14.2 MDS 18.2 MDS 20.2
Totale breedte 108 cm 140 cm 190 cm 190 cm
Totale lengte  124 cm 128 cm 130 cm 130 cm
Afstand zwaartepunt van
onderste hefarm 55 cm 55 cm 55 cm 55 cm
Gegevens MDS 8.2 W MDS 14.2 W MDS 18.2 W MDS 20.2 W
Totale breedte 108 cm 140 cm 190 cm 190 cm
Totale lengte + 35,6 cm
Afstand zwaartepunt van
onderste hefarm +27,4 cm +27,4 cm +27,4 cm +27,4 cm
Gegevens MDS 8.2
MDS 8.2 W
MDS 14.2
MDS 14.2 W
MDS 18.2
MDS 18.2 W
MDS 20.2
MDS 20.2 W
Vulhoogte
(basismachine)  92 cm 104 cm 93 cm  101 cm
Vulbreedte  98 cm 130 cm 180 cm  180 cm
Werkbreedte1 10-24 m
Toerental PTO
min. 450 tpm
max. 600 tpm
Nominaal toerental 540 tpm
Capaciteit 500 l 800 l 700 l 900 l
Massastroom2 max. 250 kg/min
Hydraulische druk max. 200 bar
Geluidsdruk3 (gemeten in
de gesloten cabine van de
tractor)
75 dB(A)
1) Werkbreedte afhankelijk van soort meststof en type strooischijf (maximaal 24 m)
2) Max. massastroom afhankelijk van het type meststof
4. Machinegegevens
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 31
nGewichten en lasten
Het leeggewicht (massa) van de machine is al naargelang uitrusting en opzetstukcombinatie
verschillend. Het op het typeplaatje aangegeven leeggewicht (massa) geldt voor de
standaarduitvoering.
Gegevens MDS 8.2 MDS 14.2 MDS 18.2 MDS 20.2
Leeggewicht 190 kg 210 kg 210 kg 230 kg
Laadvermogen
meststof  Categorie I en II:
800 kg
 Categorie I: 800
kg
Categorie II: 1400
kg
 Categorie II: 1800
kg
 Categorie II: 2000
kg
Gegevens MDS 8.2 W MDS 14.2 W MDS 18.2 W MDS 20.2 W
Leeggewicht + 52 kg
Laadvermogen
meststof
 categorie II
 800 kg 1400 kg 1800 kg  2000 kg
4.3.3 Technische gegevens opzetstukken
De machine kan worden gebruikt met diverse opzetstukken en opzetcombinaties. Al naargelang
gebruikte uitrusting kunnen capaciteit, afmetingen en gewichten veranderen.
Opzetstuk M 31
Alleen MDS 8.2
M 21
Alleen MDS 14.2
M 41
Alleen MDS 14.2
Wijziging capaciteit + 300 l + 200 l + 400 l
Wijziging vulhoogte + 28 cm + 12 cm + 24 cm
Vulbreedte 98 cm 130 cm
Maximale grootte
opzetstuk 108 x 108 cm 140 x 115 cm
Opzetstukgewicht 25 kg 20 kg 30 kg
Opmerking 4-zijdig
3) Omdat het geluidsdrukniveau van de machine alleen bij draaiende tractor kan worden bepaald, hangt de daadwerkelijk
gemeten waarde hoofdzakelijk af van de gebruikte tractor.
4. Machinegegevens
32 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Opzetstuk
MDS 18.2/20.2 M 430 M 630 M 800 M 1100
Wijziging capaciteit + 400 l + 600 l + 800 l + 1100 l
Wijziging vulhoogte + 18 cm + 30 cm + 18 cm + 27 cm
Vulbreedte 178 cm 228 cm
Maximale grootte
opzetstuk 190 x 120 cm 240 x 120 cm
Opzetstukgewicht 30 kg 42 kg 49 kg 59 kg
Opmerking 4-zijdig
4.4 Speciale uitrusting
Wij adviseren u de uitrustingen door uw handelaar of uw erkende werkkrachten op de
basismachine te laten monteren.
Enkele modellen zijn niet in alle landen leverbaar.
De beschikbare speciale uitrustingen zijn afhankelijk van het land waar de machine gebruikt wordt
en zijn hier niet volledig opgesomd.
Neem contact op met uw dealer/importeur indien u een bepaalde speciale uitrusting nodig
heeft.
4.4.1 Opzetstukken
Met een opzetstuk voor de voorraadbak kunt u de capaciteit van de basistoestellen verhogen.
De opzetstukken worden op het basisapparaat geschroefd.
U vindt een overzicht van opzetstukken in hoofdstuk 4.3.3 Technische gegevens opzetstukken
4.4.2 Afdekzeil
Door gebruik van een afdekzeil op de bak kunt u het strooimiddel beschermen tegen nattigheid en
vocht.
4. Machinegegevens
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 33
Het afdekzeil wordt zowel op het basistoestel als op het extra gemonteerde opzetstuk van de
voorraadbak geschroefd.
Afdekzeil Toepassing
AP 13 Basismachine MDS 14.2
AP 19 Basismachine MDS 18.2/ 20.2
Opzetstukken: M 430, M 630
AP 240 Opzetstukken: M 800, M 1100
4.4.3 Rijenstrooier
nRFZ 7
alle varianten behalve MDS 8.2
Deze rijenstrooier met 7 rijen is geschikt om droge, gekorrelde mest in de rij naast opkomende planten
te deponeren.
Bij de levering van de rijenstrooier wordt een aparte montagehandleiding meegeleverd.
4.4.4 Rijenstrooier
nRV 2M1 voor hop- en fruitteelt
De rijenstrooier is dusdanig ontworpen dat er,
naargelang de meststof, telkens een rechts en
links van de machine liggende rij (rijafstand:
ca. 2-5 m) met een ca. 1 m brede strook
bestrooid wordt.
Aanwijzingen voor het strooien met deze speciale uitrusting vindt u in hoofdstuk 9.12 Rijenstrooier
RV 2M1 voor hop en fruitteelt.
4.4.5 Grensstrooi-inrichting TELIMAT
nTELIMAT T1
De grensstrooi-inrichting TELIMAT dient voor het met afstandsbediening rand- en grensstrooien vanuit
het rijpad (links).
Voor het gebruik van de grensstrooi-inrichting TELIMAT T1 is een dubbel werkend ventiel vereist.
4. Machinegegevens
34 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Aanwijzingen voor het strooien met deze speciale uitrusting vindt u in hoofdstuk 9.10.3 Grens- en
kantstrooi-inrichting TELIMAT instellen
4.4.6 Grensstrooi-inrichting
nGSE 7
Begrenzing van de strooibreedte (naar keuze
rechts of links) in de zone tussen ca. 75 cm en
2 m van het midden van de tractor tot de
buitenste rand van het veld. De naar de
veldrand wijzende doseerschuif is gesloten.
uDe naar de veldrand wijzende doseerschuif sluiten.
uVoor het grensstrooien de grensstrooi-inrichting naar beneden klappen.
uVóór het strooien aan weerszijden de grensstrooi-inrichting weer omhoog klappen.
Aanwijzingen voor het strooien met deze speciale uitrusting vindt u in hoofdstuk 9.10.2
Grensstrooi-inrichting GSE instellen
4.4.7 Hydraulische afstandsbediening voor grensstrooi-inrichting
Met deze afstandsbediening wordt de grensstrooi-inrichting hydraulisch vanuit de tractorcabine in de
grensstrooipositie gezwenkt of voor het aan weerszijden strooien uit de grensstrooipositie gezwenkt.
4.4.8 Tweewegseenheid
nZWE 25
Met behulp van de tweewegseenheid kan de machine ook op tractors met slechts één enkelvoudig
functionerend stuurventiel aangesloten worden.
4. Machinegegevens
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 35
4.4.9 Tele-Space-aftakas
De Tele-Space-aftakas kan telescopisch werken en zorgt zo voor bijkomende vrije ruimte (ca.
300 mm) voor comfortabel koppelen van de machine aan de tractor.
Bij de levering van de Tele-Space-aftakas wordt een aparte montagehandleiding meegeleverd.
4.4.10 Extra verlichting
De machine kan worden uitgerust met extra verlichting.
Verlichting Toepassing
Led-verlichting
Voor MDS 8.2
Verlichting naar achteren
met waarschuwingsbord
BLW 16
Voor MDS 14.2/18.2/20.2
Verlichting naar achteren
met waarschuwingsbord
De af fabriek gemonteerde verlichting is afhankelijk van het land waarin de aangebouwde machine
gebruikt wordt.
Neem contact op met uw dealer/importeur indien u verlichting naar achteren nodig hebt.
Aanbouwapparaten zijn onderworpen aan de verlichtingsvoorschriften van de wegenverkeerswet.
Neem goed nota van de voorschriften in het desbetreffende land.
4.4.11 Roerwerk RWK 6K
Voor aanklevende meststoffen
4. Machinegegevens
36 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
4.4.12 Roerwerk RWK 7K
• Voor het gebruik van graszaad als
strooimiddel
4.4.13 Roerwerk RWK 15
Voor meelachtige meststoffen
4.4.14 Praktijkgerichte proefset
nPPS 5
Ter controle van de dwarsverdeling op het veld.
Afb. 10: Speciale uitrusting PPS5
4.4.15 Meststofidentificatiesysteem
nDIS
Snelle en ongecompliceerde bepaling van de strooi-instellingen bij onbekende meststoffen.
4. Machinegegevens
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 37
5 Aslastberekening
WAARSCHUWING!
Overlading
Bevestigde units aan het driepuntsscharnier aan de voor- of achterzijde mag er niet voor zorgen
dat het goedgekeurde totaalgewicht wordt overschreden.
uVoordat u de machine gebruikt, moet u controleren of aan deze voorwaarden is voldaan.
uVoer de volgende berekeningen uit of weeg de trekkermachine-combinatie.
Berekenen van het totaalgewicht, de
asbelastingen, de draagkracht van de
banden en de benodigde minimale
ballastgewichten:
Voor de berekening hebt u de volgende
gegevens nodig:
Omschrijving Units Omschrijving Verkregen door
T kg
Leeggewicht van de trekker Zie de gebruikershandleiding
van de trekker
Meten op weegschaal
T1 kg
Voorasbelasting van de lege
trekker
Zie de gebruikershandleiding
van de trekker
Meten op weegschaal
T2 kg
Achterasbelasting van de lege
trekker
Zie de gebruikershandleiding
van de trekker
Meten op weegschaal
t kg Asbelasting (trekker + machine) Meten op weegschaal
t1 kg Belasting op vooras (trekker +
machine)
Meten op weegschaal
t2 kg Belasting op de achteras (trekker
+ machine)
Meten op weegschaal
5. Aslastberekening
38 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Omschrijving Units Omschrijving Verkregen door
M1 kg
Totaalgewicht machine voor of
gewicht voor
Zie prijslijst en/of
gebruikershandleiding van de
machine
Meten op weegschaal
M2 kg
Totaalgewicht machine achter of
gewicht achter
Zie prijslijst en/of
gebruikershandleiding van de
machine
Meten op weegschaal
a m
Afstand tussen zwaartepunt van
de uitrusting of de voorbelasting
en de midden vooras
Zie prijslijst en/of
gebruikershandleiding van de
machine
Afmetingen
b m
Afstand tussen de trekkerassen Zie de gebruikershandleiding
van de trekker
Afmetingen
c m
Afstand tussen midden achteras
en midden van de
kogelgewrichten van de
trekstang
Zie de gebruikershandleiding
van de trekker
Afmetingen
d m
Afstand tussen midden
kogelgewrichten van de
trekstang en het zwaartepunt van
machine achter of gewicht achter
Zie prijslijst en/of
gebruikershandleiding van de
machine
Machine achter of voor/achter-combinatie:
1) Berekening van het minimum voorballastgewicht M1 minimum
M1 minimum = [ M2 x (c+d) - T1 x b + 0.2 x T x b ] / [a+b]
Noteer het berekende minimum extra gewicht in de tabel.
Machine voor:
2) Berekening van het minimum achterballastgewicht M2 minimum
M2 minimum = [ M1 x a - T2 x b + 0.45 x T x b] / [ b + c + d ]
Noteer het berekende minimum extra gewicht in de tabel.
3) Berekening van de werkelijke belasting vooras berekenen T1
Als de machine vooraan (M1) lichter is dan het vereiste minimumgewicht voor (minimum), verhoog
dan het gewicht van de machine vooraan tot het vereiste minimumgewicht vooraan bereikt is
5. Aslastberekening
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 39
3) Berekening van de werkelijke belasting vooras berekenen T1
T1 werkelijk = [ M1 x (a+b) + T1 x b - M2 x (c+d) ] / [ b ]
Noteer de berekende werkelijke en de in de gebruikershandleiding van de trekker vermelde
toelaatbare belasting van de vooras in de tabel.
4) Berekening van het totale gewicht M werkelijk
Als de machine vooraan (M2) lichter is dan het vereiste minimumgewicht achter (minimum), verhoog
dan het gewicht van de machine achter tot het vereiste minimumgewicht achter bereikt is
M werkelijk = M1 + T + M2
Noteer het berekende werkelijke en het in de gebruikershandleiding van de trekker vermelde
toelaatbare totaalgewicht in de tabel.
5) Berekening van de werkelijke belasting achteras T2
T2 werkelijk = M werkelijk - T1 werkelijk
Noteer de berekende werkelijke en de in de gebruikershandleiding van de trekker vermelde
achterasbelasting in de tabel.
6) Draagkracht van de banden
Noteer de dubbele waarde (2 banden) van de toegestane draagkracht (zie specificaties van de
bandenleverancier).
Tabel:
Werkelijke waarde
volgens berekening
Toegestane waarde
volgens de
gebruikershandleiding
Verdubbel de
toegestane
draagkracht per band
(2 banden)
Minimumgewicht voor/
achter kg
Totaal gewicht kg kg
Voorasbelasting kg kg kg
Achterasbelasting kg kg kg
Het minimumgewicht moet aan de trekker bevestigd worden in de vorm van
een machine of ballastgewicht.
De berekende waarden moeten kleiner of gelijk zijn aan de toelaatbare
waarden.
5. Aslastberekening
40 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
6 Transport zonder tractor
6.1 Algemene veiligheidsaanwijzingen
Vóór het transport van de machine moet u op de volgende aanwijzingen letten:
Zonder tractor de machine alleen met lege voorraadbak transporteren.
Enkel geschikte en geïnstrueerde personen die uitdrukkelijk daartoe de opdracht hebben
gekregen, mogen de werkzaamheden uitvoeren.
Geschikte transportmiddelen en hefwerktuigen (bijv. kraan, vorklift, hijswagen, katrollen ...)
gebruiken.
De transportweg op tijd vastleggen en mogelijke hindernissen verwijderen.
De werking van alle veiligheids- en transportinrichtingen controleren.
Alle gevaarlijke plaatsen dienovereenkomstig beveiligen, ook al zijn ze maar kortstondig
voorhanden.
De voor het transport verantwoordelijke persoon zorgt voor het ordentelijke transport van de
machine.
Onbevoegde personen uit de buurt van de transportweg houden. De desbetreffende zones
afsluiten!
Machine voorzichtig transporteren en zorgvuldig behandelen.
Let op de zwaartepuntcompensatie! Stel de kabellengte indien nodig zodanig in dat de machine
recht aan het transportmiddel hangt.
Machine zo dicht mogelijk bij de grond naar de plaats van opstelling transporteren.
6.2 Be- en ontladen, parkeren
uGewicht van de machine bepalen.
wGegevens op het typeplaatje controleren.
wLet op het gewicht van de aangebouwde speciale uitrustingen.
uTil de machine voorzichtig op met een geschikt hijswerktuig.
uPlaats de machine voorzichtig op de laadvloer van het transportvoertuig of op een stabiele
ondergrond.
6. Transport zonder tractor
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 41
7 Inbedrijfstelling
7.1 Overname van de machine
Controleer bij de overname van de machine de volledigheid van de levering.
Bij de standaard levering horen:
1 schotelstrooier voor minerale mest van de serie MDS
1 gebruiksaanwijzing MDS
1 afdraaiproefset bestaande uit glijbaan en calculator
Bouten voor onderste en bovenste hefarm
1 roerwerk
Beschermrooster in de voorraadbak
Strooischijvenset (overeenkomstig bestelling)
1 aftakas (inclusief gebruiksaanwijzing)
Variant Q of W: Bedieningsunit QUANTRON-A (inclusief gebruiksaanwijzing)
Variant C: Bedieningsunit E-CLICK (inclusief gebruiksaanwijzing)
Controleer ook extra bestelde speciale uitrustingen.
Stel vast of transportschade is opgetreden of onderdelen ontbreken. Laat transportschade door de
transporteur bevestigen.
Controleer bij de overname of de aanbouwdelen stevig en goed vastzitten.
De rechter en linker strooischijf moeten steeds gemonteerd zijn, kijkend in de rijrichting.
Neem bij twijfel contact op met uw dealer of direct met onze fabriek.
7.2 Trekkervereisten
Om de machine van de serie MDS veilig en volgens de voorschriften te gebruiken, moet de tractor de
noodzakelijke mechanische, hydraulische en elektrische voorwaarden vervullen.
Aftakasaansluiting: 1 3/8 inch, 6-delig, 540 omw/min
als alternatief 8 x 32 x 38, 540 omw/min
Als de afstand tussen de vanghaak van de onderste hefarm en het achterwiel van de tractor te
klein is, moet u een hydraulische bovenste hefarm in combinatie met een TeleSpace-aftakas
gebruiken.
Olievoorziening: maximaal 200 bar, enkelwerkend of dubbelwerkend ventiel (naargelang
uitrusting) bij hydraulische schuifbediening
Boordspanning: 12 V
Driepuntsophanging categorie I resp. categorie II (typeafhankelijk)
7. Inbedrijfstelling
42 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
7.3 Aftakas aan de machine monteren
LET OP!
Materiële schade door ongeschikte aftakas
De machine wordt met een aftakas geleverd, die apparaat- en vermogensafhankelijk ontworpen is.
Het gebruik van een aftakas die verkeerde afmetingen heeft of niet toegestaan is, bijvoorbeeld
zonder bescherming of ophangketting, kan tot schade aan de tractor en aan de machine leiden.
uGebruik uitsluitend door de fabrikant toegelaten aftakassen.
uNeem goed nota van de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de aftakas.
Naargelang de uitvoering kan de machine met verschillende aftakassen uitgerust zijn:
Standaard-aftakas voor standaard-machineframe.
Zie 7.3.1 Standaard-aftakas monteren
• Tele-Space-aftakas
Speciale aftakas voor machine met weegframe (variant W)
Zie 7.3.2 Aftakas met sterslipkoppeling monteren
7.3.1 Standaard-aftakas monteren
uControleer de aanbouwpositie.
Het met het tractorsymbool gemarkeerde uiteinde van de aftakas is naar de tractor gericht.
uAan de smeernippel [1] aan de
aftakasbescherming trekken.
uKunststof ring in de bajonetafsluiting van
de aftakasbescherming [2] met behulp van
een schroevendraaier in de richting van de
smeernippel schuiven.
Afb. 11: Beveiliging aftakas openen
uBeveiliging aftakas naar achteren trekken.
uBeveiliging aftakas en klem met de hand in de open positie houden.
7. Inbedrijfstelling
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 43
uTandwielpen invetten. Aftakas op de
tandwielpen steken.
Afb. 12: Aftakas op de tandwielpen steken
uZeskantschroef en moer met sleutel SW 17
aanspannen (max. 35 Nm).
Afb. 13: Aftakas verbinden
uAftakasbescherming met slangklem over
de aftakas schuiven en tegen de
drijfwerkhals aanleggen.
uSlangklem aanspannen.
Afb. 14: Aftakasbescherming aanbrengen.
7. Inbedrijfstelling
44 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
uKunststofring in de blokkeerpositie draaien.
uSmeernippel aan de aftakasbescherming in
de gesloten positie duwen.
Afb. 15: Aftakasbescherming vastzetten
Instructies voor demontage:
Demontage van de aftakas in omgekeerde volgorde als bij de montage.
Gebruik de ophangketting niet voor het ophangen van de aftakas.
uGedemonteerde aftakas steeds op de
voorziene houder leggen.
Afb. 16: Houder aftakas
7. Inbedrijfstelling
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 45
7.3.2 Aftakas met sterslipkoppeling monteren
üControleer de aanbouwpositie: Het met het tractorsymbool gemarkeerde uiteinde van de aftakas
is naar de tractor gericht.
uBeschermkap eraf trekken.
Afb. 17: Aftakasbescherming losmaken
uArrêteerschroef [1] van de aftakasbescherming losmaken.
uAftakasbescherming in de demontagepositie draaien.
uAftakas uittrekken.
7. Inbedrijfstelling
46 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
nAftakas met sterslipkoppeling monteren
uBescherming van de aftakas verwijderen en de tandwielpen invetten.
Afb. 18: Aftakas op de tandwielpen steken
uAftakas op de tandwielpen steken.
Afb. 19: Aftakas bevestigen
uZeskantschroef en moer met sleutel SW 17 aanspannen (max. 35 Nm)
7. Inbedrijfstelling
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 47
nAftakasbescherming monteren
uAftakasbescherming met slangklem over de aftakas schuiven en tegen de drijfwerkhals
aanleggen (niet aanspannen).
uAftakasbescherming in de blokkeerpositie draaien.
Afb. 20: Aftakasbescherming plaatsen
uArrêteerschroef aanspannen.
uSlangklem aanspannen.
Afb. 21: Aftakasbescherming vastzetten
7. Inbedrijfstelling
48 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
7.4 Machine aanbouwen aan de tractor
7.4.1 Voorwaarden
GEVAAR!
Levensgevaar door ongeschikte tractor
Het gebruik van een ongeschikte tractor voor de machine kan tot zeer zware ongevallen bij gebruik
en transportrit leiden.
uEnkel tractors gebruiken die aan de technische vereisten van de machine beantwoorden.
uAan de hand van de voertuigdocumenten controleren of uw tractor voor de machine geschikt
is.
Controleer in het bijzonder de volgende voorwaarden:
Is zowel de tractor als de machine veilig voor gebruik?
Voldoet de tractor aan de mechanische, hydraulische en elektrische eisen?
Stemmen de aanbouwcategorieën van tractor en machine overeen (evt. overleg met de
handelaar)?
Staat de machine stabiel op een vlakke, stevige ondergrond?
Stemmen de aslasten met de opgegeven berekeningen overeen?
7.4.2 Aanbouw
GEVAAR!
Levensgevaar door onachtzaamheid of verkeerde bediening
Er bestaat levensgevaar door beknelling voor personen die zich bij het manoeuvreren met de
tractor of bij het bedienen van de hydraulica tussen tractor en machine bevinden.
De tractor kan door onachtzaamheid of verkeerde bediening te laat of helemaal niet worden
afgeremd.
uAlle personen uit de gevarenzone tussen tractor en machine wegsturen.
De machine wordt aan de driepuntsophanging (achtertrekhaak) van de tractor aangebouwd.
Voor normale bemesting en late bemesting steeds de bovenste koppelpunten van de machine
gebruiken.
7. Inbedrijfstelling
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 49
Afb. 22: Aanbouwpositie
Instructies bij de aanbouw
Aansluiting op de tractor met cat. III alleen met de afstandsmaat cat. II aanbouwen.
Verloopmoffen plaatsen.
Borg de bouten van de onderste en bovenste hefarm met de daarvoor bestemde klapspieën of
veerstekkers.
De machine overeenkomstig de gegevens in de strooitabel aanbouwen. Dit waarborgt de correcte
dwarsverdeling van de meststof.
Voorkom heen en weer slingeren tijdens de strooiwerkzaamheden. Zorg dat de machine aan de
zijkant weinig speling heeft.
Onderste hefarmen van de tractor met stabilisatiestutten of kettingen schragen.
7. Inbedrijfstelling
50 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Machine aanbouwen
uTractor starten.
wControleren: De PTO is uitgeschakeld.
uTractor tegen de machine rijden.
wVanghaak van de onderste hefarm nog niet bevestigen.
wLet op voldoende vrije ruimte tussen de tractor en de machine voor aansluiting van de
aandrijvingen en stuurelementen.
uMotor van de tractor uitzetten. Contactsleutel verwijderen.
uAftakas aan de tractor monteren.
wAls er geen voldoende vrije ruimte beschikbaar is, moet een uittrekbare Tele-Space-aftakas
worden gebruikt.
uHydraulische slangen onder de dwarsbuis leggen. Als de slangen te kort zijn, deze door langere
vervangen (scherm 0,5 mm vereist).
Alleen een gespecialiseerde werkplaats mag de hydraulische slangen vervangen.
[1] Afleghaak
[2] Hydraulische slangen
Afb. 23: Geleiding hydraulische slangen
7. Inbedrijfstelling
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 51
uDe elektrische en hydraulische schuifbedieningen en de verlichting verbinden (zie 7.6
Schuifbediening aansluiten).
uKoppel de vanghaak van de onderste hefarm en de bovenste hefarm, vanuit de tractorcabine, aan
op de hiervoor bestemde koppelpunten; zie de gebruiksaanwijzing van de tractor.
Wij adviseren uit overwegingen van veiligheid en comfort het gebruik van een vanghaak op de
onderste hefarm in combinatie met een hydraulische bovenste hefarm.
uControleren of de machine goed vastzit.
uMachine voorzichtig naar de gewenste hefhoogte optillen.
LET OP!
Materiële schade door te lange aftakas
Bij het heffen van de machine kunnen de helften van de aftakas in elkaar staan. Dit
veroorzaakt schade aan de aftakas, het drijfwerk of de machine.
uControleer de vrije ruimte tussen machine en tractor.
uHoud voldoende afstand (minimaal 20 tot 30 mm) aan tussen buitenbuis van de aftakas
en de veiligheidstrechter aan de strooizijde.
uEventueel de aftakas inkorten.
Alleen uw handelaar of gespecialiseerde werkplaats mag de aftakas inkorten.
Neem voor controle en aanpassing van de aftakas de aanbouwinstructies en de
inkortingshandleiding in de gebruiksaanwijzing van de aftakasfabrikant in acht. De
gebruiksaanwijzing is bij de levering aangebracht op de aftakas.
uAanbouwhoogte voorafgaandelijk instellen overeenkomstig strooitabel. Zie 7.5 Aanbouwhoogte
vooraf instellen
De machine is gemonteerd aan de tractor.
7. Inbedrijfstelling
52 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
7.5 Aanbouwhoogte vooraf instellen
7.5.1 Veiligheid
GEVAAR!
Beknellingsgevaar door neervallen van de machine
Wanneer de helften van de bovenste hefarm per ongeluk volledig uit elkaar worden gedraaid, kan
de bovenste hefarm de trekkrachten van de machine niet meer opnemen. Dan kan de machine
met een klap achterover kantelen of neervallen.
Personen kunnen ernstige verwondingen oplopen. Machines worden beschadigd.
uLet bij het naar buiten draaien van de bovenste hefarm absoluut op de door de tractor- of
bovenste-hefarmfabrikant opgegeven maximale lengte.
uAlle personen uit de gevarenzone van de machine wegsturen.
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door draaiende strooischijven
De verdeelinrichting (strooischijven, strooischoepen) kan lichaamsdelen of voorwerpen grijpen en
naar binnen trekken. Het aanraken van de verdeelinrichting kan tot het afrukken, pletten of
afsnijden van lichaamsdelen leiden.
uDe maximaal toegelaten aanbouwhoogten vooraan (V) en achteraan (H) absoluut in acht
nemen.
uAlle personen uit de gevarenzone van de machine wegsturen.
uGemonteerde stootbeugel aan de voorraadbak nooit demonteren.
Algemene instructies vóór de instelling van de aanbouwhoogte
Wij adviseren om voor de bovenste hefarm het hoogste koppelpunt aan de tractor te kiezen, in
het bijzonder bij grote uithaalhoogten.
Voor normale bemesting en late bemesting steeds de bovenste koppelpunten van de
machine gebruiken.
De op de machine aanwezige onderste koppelpunten voor de onderste hefarmen van de tractor
zijn enkel voor uitzonderlijke gevallen in de late bemesting voorzien.
7.5.2 Maximaal toegestane aanbouwhoogte
De maximaal toegestane aanbouwhoogte(V + H) altijd vanaf de grond tot de onderkant van het frame
meten.
7. Inbedrijfstelling
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 53
Afb. 24: Maximaal toegestane aanbouwhoogte in de normale en late bemesting
De maximaal toegestane aanbouwhoogte hangt van de volgende factoren af:
Bemestingstype
Maximaal toegestane aanbouwhoogte
V [mm] H [mm]
Normale bemesting 850 850
Late bemesting 730 830
7.5.3 Aanbouwhoogte aan de hand van de strooitabel instellen
De aanbouwhoogte van de strooitabel (A en B) altijd op het veld vanaf de bovenkant van het gewas
tot de onderkant van het frame meten.
De waarden van A en B vindt u in de strooitabel.
De maximaal toegestane aanbouwhoogte hangt van het bemestingstype af:
7. Inbedrijfstelling
54 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Aanbouwhoogte in de normale bemesting instellen
üDe machine is aan het hoogste koppelpunt van de bovenste hefarm aan de tractor aangebouwd.
üDe onderste hefarm van de tractor is aan het bovenste koppelpunt voor onderste hefarmen van
de machine aangebouwd.
uAanbouwhoogten A en B (boven gewas) uit de strooitabel bepalen.
uAanbouwhoogten A en B plus het gewas vergelijken met de maximaal toegestane
aanbouwhoogten voor (V) en achter (H).
Afb. 25: Aanbouwpositie en -hoogte in de normale bemesting
uWanneer in de normale bemesting de machine de maximaal toegestane aanbouwhoogte
overschrijdt of de aanbouwhoogte A en B niet meer bereikt kan worden: Machine volgens de
waarden voor late bemesting aanbouwen.
In principe geldt:
A + gewas ≤ V: max. 850
B + gewas ≤ H: max. 850
7. Inbedrijfstelling
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 55
Instelling van de aanbouwhoogte in de late bemesting
üDe machine is aan het hoogste koppelpunt van de bovenste hefarm aan de tractor aangebouwd.
üDe onderste hefarm van de tractor is aan het bovenste koppelpunt voor onderste hefarmen
van de machine aangebouwd.
uAanbouwhoogten A en B (boven gewas) uit de strooitabel bepalen.
uAanbouwhoogten A en B plus het gewas vergelijken met de maximaal toegestane
aanbouwhoogten voor (V) en achter (H).
Afb. 26: Aanbouwpositie en -hoogte in de late bemesting
uWanneer de hefhoogte van de tractor desalniettemin niet volstaat om de gewenste
aanbouwhoogte in te stellen: het onderste koppelpunt voor onderste hefarmen van de machine
gebruiken.
In principe geldt:
A + gewas ≤ V: max. 730
B + gewas ≤ H: max. 830
7. Inbedrijfstelling
56 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Afb. 27: Aanbouw van de machine aan het onderste koppelpunt voor onderste hefarmen
In principe geldt:
A + gewas ≤ V: max. 730
B + gewas ≤ H: max. 830
7.6 Schuifbediening aansluiten
7.6.1 Hydraulische schuifbediening aansluiten
nVariant K/D/D Mono
Eisen aan de tractor
Variant K: twee enkelvoudig werkende stuurventielen
Variant D: twee dubbel werkende stuurventielen
Variant D Mono: een dubbel werkend stuurventiel
Functie
De doseerschuiven worden door twee hydraulische cilinders gescheiden bediend. De hydraulische
cilinders zijn via hydraulische slangen met de schuifbediening in de tractor verbonden.
7. Inbedrijfstelling
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 57
Variant Hydraulische cilinders Werkwijze
KEnkelvoudig functionerende hydraulische
cilinders
De oliedruk sluit.
De veerkracht opent.
D
D Mono
Dubbelvoudig functionerende hydraulische
cilinders
De oliedruk sluit.
De oliedruk opent.
Schuifbediening aansluiten
uHydraulische installatie drukloos maken.
uSlangen uit de houders aan het frame van de machine nemen.
uHydraulische slangen onder de dwarsbuis leggen. Zie Afb. 23 Geleiding hydraulische slangen
wAls de slangen te kort zijn, deze door langere vervangen (scherm 0,5 mm vereist).
uSlangen in de desbetreffende koppelingen van de tractor steken.
Variant K
Vóór langere transportritten of tijdens het vullen de beide kogelkranen aan de koppelingsstekkers
van de hydraulische leidingen sluiten.
Zodoende voorkomt u dat de doseerschuiven vanzelf opengaan door toedoen van ventiellekken in
het hydraulische systeem van de tractor.
De schuifbediening is aangesloten.
nInstructies voor het aansluiten van een tweewegseenheid
De tweewegseenheid is bij de variant K als speciale uitrusting verkrijgbaar.
De hydraulische leidingen tussen hydraulische cilinders en schuifbediening bij gebruik van de
tweewegseenheid zijn bijkomend ommanteld met een beschermslang, ter voorkoming van letsels van
het bedieningspersoneel door hydraulische olie.
VOORZICHTIG!
Gevaar voor letsel door hydraulische olie
Onder druk staande hydraulische olie die ontsnapt, kan de huid verwonden en vergiftigingen
veroorzaken.
uHydraulische leidingen alleen met onbeschadigde beschermingsmantel aansluiten.
7. Inbedrijfstelling
58 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Afb. 28: Schuifbediening van de tweewegseenheid
Via de kogelkranen van de tweewegseenheid kunnen de doseerschuiven afzonderlijk bediend worden.
nPositie-indicator
Deze indicator dient om de positie van de doseerschuif vanuit de bestuurdersstoel te herkennen, om
te voorkomen dat meststof onbedoeld verloren gaat.
7. Inbedrijfstelling
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 59
Afb. 29: Positioneren van de doseerschuif
[1] Compleet geopend
[2] Geopend
[3] Gesloten
7.6.2 Elektrische schuifbediening aansluiten
nVariant C
De machines van Variant C zijn met een elektronische schuifbediening uitgerust.
De elektronische schuifbediening wordt in de aparte gebruiksaanwijzing van de bedieningsunit
ECLICK beschreven. Deze gebruiksaanwijzing wordt meegeleverd met de bedieningsunit.
7.6.3 Elektrische schuifbediening aansluiten
De machines van de variant Q zijn met een elektronische schuifbediening uitgerust.
De elektronische schuifbediening wordt in de aparte gebruiksaanwijzing van de bedieningsunit
beschreven. Deze gebruiksaanwijzing wordt met de bedieningsunit meegeleverd.
7. Inbedrijfstelling
60 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
7.7 Machine vullen
GEVAAR!
Letselgevaar door lopende motor
Bij het werken aan de machine bij een draaiende motor kunnen contact met het mechanisme en
uitgeworpen kunstmest tot ernstige verwondingen leiden.
uVóór alle instel- en onderhoudswerkzaamheden wachten totdat alle draaiende onderdelen
volledig tot stilstand zijn gekomen.
uMotor van de tractor uitzetten.
uContactsleutel verwijderen.
uAlle personen uit de gevarenzone verwijderen.
GEVAAR!
Gevaar door niet toegestaan totaal gewicht
Het overschrijden van het toegestane totale gewicht kan breuk tijdens het bedrijf veroorzaken en
brengt de bedrijfs- en verkeersveiligheid van het voertuig (machine en tractor) in gevaar.
Zeer ernstig persoonlijk letsel, materiële schade en schade aan het milieu zijn mogelijk.
uDe gegevens in het hoofdstuk 4.3 Technische gegevens altijd in acht nemen.
uStel vóór het vullen vast hoeveel u kunt laden.
uHet toegestane totale gewicht aanhouden.
uSluit de doseerschuiven en eventueel de kogelkranen (variant K/R).
uMachine enkel vullen wanneer deze aan de tractor is aangebouwd. Zorg er daarbij voor dat de
tractor op een vlakke, stevige ondergrond staat.
utractor beveiligen tegen wegrollen. Trek de handrem aan.
uMotor van de tractor uitzetten en de contactsleutel verwijderen.
uBij vulhoogten van meer dan 1,25 m de machine met geschikte hulpmiddelen (bijv. schep,
transportschroef) vullen.
uMachine maximaal tot de randhoogte vullen.
uVulpeil controleren met uitgeklapt opstapje of via de kijkvensters in de voorraadbak
(typeafhankelijk).
De machine is gevuld.
nVulpeilschaal
Voor de controle van de vulhoeveelheid bevindt zich in het reservoir een vulpeilschaal. Aan de hand
van deze schaalverdeling kunt u inschatten hoe lang de resthoeveelheid volstaat voordat u moet
bijvullen.
7. Inbedrijfstelling
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 61
Door het kijkvenster in de wand van de voorraadbak (typeafhankelijk) kan het vulpeil gecontroleerd
worden.
Afb. 30: Vulpeilschaal (opgave in liter)
7. Inbedrijfstelling
62 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
8 Afdraaiproef
Voor een exacte controle van de strooihoeveelheid adviseren wij bij iedere meststofwissel een
afdraaiproef uit te voeren.
Voer de afdraaiproef uit:
vóór de eerste keer strooien
als de kwaliteit van de meststof sterk veranderd is (vocht, hoog stofaandeel, korrelbreuk)
als er een nieuwe soort meststof wordt gebruikt
De afdraaiproef moet bij lopende motor bij stilstand of tijdens het rijden op een testtraject worden
uitgevoerd.
Bij de machinevarianten Q voert u de afdraaiproef aan de bedieningsunit uit.
De afdraaiproef wordt in de aparte gebruiksaanwijzing van de bedieningsunit beschreven. Deze
gebruiksaanwijzing is bestanddeel van de bedieningsunit.
8.1 Uitloophoeveelheid bepalen
Bepaal vóór aanvang van de afdraaiproef de streef-uitloophoeveelheid.
Voorwaarde voor de bepaling van de streef-uitloophoeveelheid is kennis van de precieze rijsnelheid.
8. Afdraaiproef
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 63
Precieze rijsnelheid bepalen
uMet half gevulde machine een 100 m lang traject op het veld afleggen.
uDe daartoe benodigde tijd stoppen.
uDe precieze rijsnelheid aan de schaal van de calculator voor de afdraaiproef aflezen.
Afb. 31: Schaal voor bepaling van de precieze rijsnelheid
De precieze rijsnelheid kan ook met de volgende formule berekend worden:
Rijsnelheid (km/u) =
360
Gestopte tijd op 100 m
Voorbeeld: U hebt voor 100 m 45 seconden nodig
360
= 8 km/u
45 s
Streef-uitloophoeveelheid per minuut bepalen
Voor het bepalen van de streef-uitloophoeveelheid per minuut hebt u het volgende nodig:
de precieze rijsnelheid
de werkbreedte
de gewenste strooihoeveelheid
Voorbeeld: U wilt de streef-uitloophoeveelheid bij een uitloop vaststellen. Uw rijsnelheid bedraagt 8
km/u, de werkbreedte is op 18 m vastgelegd en de strooihoeveelheid dient 300 kg/ha te bedragen.
8. Afdraaiproef
64 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Voor bepaalde strooihoeveelheden en rijsnelheden zijn de uitloophoeveelheden reeds in de
strooitabel aangegeven.
Indien u uw waarden niet in de strooitabel vindt, kunt u deze met de calculator voor afdraaiproeven
of via een formule bepalen.
Bepaling met de calculator voor afdraaiproeven:
uDe tong dusdanig verschuiven dat 300 kg/ha onder 18 m staat.
uDe waarde van de streef-uitloophoeveelheid voor beide uitlopen kunt u nu boven de waarde van
de rijsnelheid van 8 km/u aflezen.
De streef-uitloophoeveelheid per minuut bedraagt 72 kg/min.
Wanneer u de afdraaiproef slechts aan één uitloop uitvoert, halveert u de totale waarde van de streef-
uitloophoeveelheid.
uDe afgelezen waarde door 2 delen (= aantal uitlopen).
De streef-uitloophoeveelheid per uitloop bedraagt 36 kg/min.
Afb. 32: Schaal voor de bepaling van de streef-uitloophoeveelheid per minuut
Berekening met formule
Streef-
uitloophoeveelhei
d (kg/min.)
=
Rijsnelheid (km/u) x Werkbreedte (m) x Strooihoeveelheid
(kg/ha)
Gestopte tijd op 100 m
Berekening voor voorbeeld
8. Afdraaiproef
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 65
8 km/u x 18 m x 300 kg/ha
= 72 kg/min
600
U bereikt een constante bemesting alleen bij een gelijkmatige rijsnelheid.
Bijvoorbeeld: 10 % hogere snelheid leidt tot 10 % onderbemesting.
8.2 Afdraaiproef uitvoeren
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door chemicaliën
Uitstromende strooimiddelen kunnen leiden tot letsel aan ogen en neusslijmvlies.
uDraag tijdens de afdraaiproef een veiligheidsbril.
uStuur alle personen vóór de afdraaiproef weg uit de gevarenzone van de machine.
Voorwaarden
De doseerschuiven zijn gesloten.
De PTO en de motor van de tractor zijn uitgeschakeld en beveiligd tegen inschakelen door
onbevoegden.
Een voldoende grote voorraadbak staat klaar voor het opnemen van de meststof
(opnamecapaciteit minimaal 25 kg).
Leeg gewicht van de opvangbak bepalen.
Glijgoot voor afdraaiproef gereed zetten. Zie Afb. 33 Positie van de glijgoot voor de afdraaiproef
In de voorraadbak is voldoende meststof aanwezig.
Aan de hand van de strooitabel zijn de voorinstelwaarden voor de aanslag van de doseerschuif,
het toerental van de PTO en de tijd van de afdraaiproef vastgelegd en bekend.
Kies de waarden voor de afdraaiproef dusdanig dat zo groot mogelijke hoeveelheden meststof
afgedraaid worden. Hoe groter de hoeveelheid, hoe hoger de nauwkeurigheid van de meting.
8. Afdraaiproef
66 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
[1] Glijgoot voor de afdraaiproef
Afb. 33: Positie van de glijgoot voor de
afdraaiproef
Voer de afdraaiproef slechts aan één zijde van de machine uit. Om veiligheidsredenen moeten
evenwel beide strooischijven gedemonteerd worden.
uInstelhendel [1] uit de houder nemen.
Afb. 34: Positie instelhendel
8. Afdraaiproef
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 67
uMet de instelhendel de dopmoer van de
strooischijf losmaken.
uStrooischijf van de naaf nemen.
Afb. 35: Dopmoer losmaken
uGlijgoot voor de afdraaiproef onder de
linker uitloop (in de rijrichting kijkend)
ophangen.
Afb. 36: Glijgoot voor de afdraaiproef ophangen
uStel de doseerschuifaanslag in op de schaalwaarde uit de strooitabel.
De machine van de variant Q beschikt over een elektronische instelling voor de
doseerschuifopening.
De doseerschuif wordt door de bedieningsunit QUANTRON automatisch naar de openingspositie
bewogen wanneer de functie afdraaiproef geselecteerd is.
Neem de gebruiksaanwijzing van de bedieningsunit in acht.
8. Afdraaiproef
68 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door roterende machineonderdelen
Roterende machineonderdelen (aftakas, naven) kunnen lichaamsdelen of voorwerpen grijpen en
naar binnen trekken. Aanraking van draaiende machineonderdelen kan leiden tot kneuzingen,
schaafwonden en beknellingen.
uBij draaiende machine buiten het bereik van de draaiende naven blijven.
uBij draaiende aftakas de doseerschuiven altijd enkel vanuit de tractorstoel bedienen.
uAlle personen uit de gevarenzone van de machine wegsturen.
uOpvangbak onder de linker uitloop zetten.
Afb. 37: Afdraaiproef uitvoeren
8. Afdraaiproef
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 69
uTractor inschakelen.
uToerental van de PTO instellen volgens de gegevens in de strooitabel.
uDe linker doseerschuif gedurende de vooraf vastgelegde afdraaiproeftijd openen vanuit de
tractorstoel.
uDe doseerschuif na deze tijd weer sluiten.
uPTO en motor van de tractor uitschakelen en beveiligen tegen inschakelen door onbevoegden.
uMeststofgewicht bepalen (houd rekening met het leeg gewicht van de opvangbak).
uWerkelijke hoeveelheid vergelijken met de gewenste hoeveelheid.
Werkelijke uitloophoeveelheid = gewenste uitloophoeveelheid: strooihoeveelheidsaanslag correct
ingesteld. Afdraaiproef beëindigen.
Werkelijke uitloophoeveelheid < gewenste uitloophoeveelheid: strooihoeveelheidsaanslag
instellen op een hogere positie en de afdraaiproef herhalen.
Werkelijke uitloophoeveelheid > gewenste uitloophoeveelheid: strooihoeveelheidsaanslag
instellen op een lagere positie en de afdraaiproef herhalen.
Bij het opnieuw instellen van de positie van de strooihoeveelheidsaanslag kunt u zich aan de
procentuele schaal oriënteren. Indien bijvoorbeeld nog 10 % afdraaiproefgewicht ontbreekt, zet u
de strooihoeveelheidsaanslag op een 10 % hogere positie (bv. van 150 naar 165).
De positie van de strooihoeveelheidsaanslag kan ook met de volgende formule berekend worden:
uAfdraaiproef beëindigen. Motor van de tractor uitschakelen en beveiligen tegen inschakelen door
onbevoegden.
uStrooischijven monteren. Let erop dat de strooischijven links en rechts niet worden verwisseld.
De pennen van de strooischijfhouders zijn op de linker en rechter zijde verschillend
gepositioneerd. U monteert alleen dan de juiste strooischijf, wanneer deze precies in de
strooischijfhouder past.
8. Afdraaiproef
70 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
uDopmoer voorzichtig plaatsen (niet scheef
houden).
uDopmoer met ca. 25 Nm aanspannen. De
instelhendel niet gebruiken.
Afb. 38: Dopmoer schroeven
De dopmoeren hebben aan de binnenzijde een vergrendeling die zelfstandig loskomen voorkomt.
Deze vergrendeling moet voelbaar zijn bij het vastdraaien. Zo niet is de dopmoer versleten en
moet deze worden vervangen.
uDe vrije doorgang tussen strooischoep en uitloop met de hand controleren door aan de
strooischijven te draaien.
uGlijgoot voor afdraaiproef en instelhendel weer aan de voorziene plaatsen op de machine
bevestigen.
De afdraaiproef is beëindigd.
Berekening met formule
De positie van de strooihoeveelheidsaanslag kan ook met de volgende formule berekend worden:
Nieuwe positie van de
strooihoeveelheidsaanslag =
Positie van de
strooihoeveelheidsaanslag
van de huidige afdraaiproef
x Gewenste uitloophoeveelheid
Werkelijke uitloophoeveelheid van de actuele afdraaiproef
8. Afdraaiproef
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 71
9 Strooibedrijf
9.1 Veiligheid
GEVAAR!
Letselgevaar door lopende motor
Bij het werken aan de machine bij een draaiende motor kunnen contact met het mechanisme en
uitgeworpen kunstmest tot ernstige verwondingen leiden.
uVóór alle instel- en onderhoudswerkzaamheden wachten totdat alle draaiende onderdelen
volledig tot stilstand zijn gekomen.
uMotor van de tractor uitzetten.
uContactsleutel verwijderen.
uAlle personen uit de gevarenzone verwijderen.
De hoeveelheid steeds instellen met gesloten doseerschuiven.
Bij bediening van doseerschuiven met terughaalveren de kogelkranen sluiten, om onbedoeld
uitlopen van meststof uit de voorraadbak te vermijden.
WAARSCHUWING!
Gevaar voor beknelling en snijwonden door gespannen terughaalveer
Indien bij het lossen van de vaststelschroef de terughaalveer gespanen is, kan de aanslaghefboom
met een schok tegen het einde van de geleidingsspleet bewegen.
Dit kan tot het pletten en afrukken van vingers of tot verwondingen van het bedieningspersoneel
leiden.
uProcedure voor het instellen van de strooihoeveelheid nauwlettend naleven.
uNooit de vingers in de geleidingsspleet van de strooihoeveelheidsinstelling steken.
uVóór instelwerkzaamheden (bv. instelling van strooihoeveelheid) doseerschuiven altijd
hydraulisch sluiten.
9.2 Gebruiksaanwijzing voor het strooibedrijf
Met de moderne techniek en constructie van onze machines en door uitgebreide, voortdurende tests
op de meststrooiertestbank in de fabriek zelf werd gezorgd voor een correct strooibeeld.
Ondanks de door ons met zorg vervaardigde machines zijn ook bij gebruik volgens de voorschriften
afwijkingen in het strooibeeld of eventuele storingen niet uit te sluiten.
9. Strooibedrijf
72 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Mogelijke oorzaken daarvoor zijn:
veranderingen van de fysieke eigenschappen van het zaaigoed of van de meststof (bijv.
verschillende verdeling van de korrelgrootte, verschillende dichtheid, korrelvorm en -oppervlak,
beitsing, verzegeling, vocht)
klontering en vochtige meststof;
afdrift door wind: bij te hoge windsnelheden het strooien onderbreken;
verstoppingen of brugvormingen (bijv. door vreemde voorwerpen, zakresten, vochtige meststof ...)
oneffenheden in het terrein;
slijtage van slijtageonderdelen;
beschadiging door inwerking van buitenaf;
gebrekkige reiniging en onderhoud tegen corrosie;
verkeerde aandrijftoerentallen en rijsnelheden;
achterwege laten van de afdraaiproef
verkeerde instelling van de machine.
uLet op de correcte instellingen van de machine. Zelfs een geringe verkeerde instelling kan zorgen
voor een aanzienlijke nadelige invloed op het strooibeeld.
uControleer daarom vóór ieder gebruik en ook tijdens het gebruik uw machine op correct
functioneren en voldoende verspreidingsnauwkeurigheid (afdraaiproef uitvoeren).
Zeer harde meststofsoorten (bijv. kalkammonsalpeter, kieseriet) verhogen de slijtage van de
doseeronderdelen.
De strooibreedte bedraagt naar achteren ca. een halve werkbreedte. De totale strooibreedte komt
overeen met ca. 2 werkbreedten bij een driehoekig strooibeeld
uGebruik altijd het meegeleverde beschermrooster om verstoppingen door bijv. vreemde
voorwerpen of meststofklonters te vermijden.
Aanspraak op vergoeding van schade die niet aan de machine zelf is ontstaan, is uitgesloten.
Hieronder valt ook uitsluiting van aansprakelijkheid voor vervolgschade als gevolg van
strooifouten.
Bedenk dat de levensduur van de machine in aanzienlijke mate afhankelijk is van uw rijstijl.
Tot het reglementair gebruik van de machine behoort ook het naleven van de door de fabrikant
voorgeschreven bedienings-, onderhouds- en reparatievoorwaarden. Tot het strooibedrijf behoren
daarom altijd de werkzaamheden voor de voorbereiding en voor reiniging/onderhoud.
Strooiwerkzaamheden overeenkomstig de hieronder beschreven stappen uitvoeren.
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 73
Voorbereiding
uMachine aanbouwen aan de tractor: 49
uDe doseerschuiven gaan dicht.
uAanbouwhoogte vooraf instellen: 53
uMeststof vullen: 61
uAfdraaiproef uitvoeren: 63
uStrooischoepen instellen:76
uStrooihoeveelheid instellen:74
Strooiwerkzaamheden
uRit naar de strooiplaats
uAanbouwhoogte controleren: 53
uPTO inschakelen.
uDe doseerschuiven openen en beginnen met strooien.
uStrooien beëindigen en de doseerschuiven sluiten
uPTO uitschakelen.
uResthoeveelheid in de voorraadbak leegmaken: 105
Reiniging/onderhoud
uDe doseerschuiven openen.
uMachine loskoppelen van de tractor: 106
uMachine reinigen en onderhouden: 112
9.3 Strooihoeveelheid instellen
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door draaiende strooischijven
De verdeelinrichting (strooischijven, strooischoepen) kan lichaamsdelen of voorwerpen grijpen en
naar binnen trekken. Het aanraken van de verdeelinrichting kan tot het afrukken, pletten of
afsnijden van lichaamsdelen leiden.
uDe maximaal toegelaten aanbouwhoogten vooraan (V) en achteraan (H) absoluut in acht
nemen.
uAlle personen uit de gevarenzone van de machine wegsturen.
uGemonteerde stootbeugel aan de voorraadbak nooit demonteren.
nVariant K/D (Mono)/C
Bij de varianten K/D/C wordt de strooihoeveelheid ingesteld via de aanslag aan het verstelsegment.
Het bedieningspersoneel zet hiertoe, terwijl de schuif gesloten is, de aanslag op de positie die het
9. Strooibedrijf
74 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
voorafgaandelijk in de strooitabel heeft afgelezen of door middel van een afdraaiproef heeft
vastgesteld.
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door verkeerde procedure bij instelling van de strooihoeveelheid
De aanslaghendel is door een terugtrekveer aangespannen. Bij een onjuiste bediening of niet
aanhouden van de procedure voor het instellen van de strooihoeveelheid kan de aanslaghendel
onverwacht en met een schok tegen het uiteinde van de geleidingsspleet bewegen.
Dit kan tot letsel aan de vingers of het gelaat leiden.
uNooit met de hand tegen de veerspanning duwen om de aanslaghendel tijdens de
hoeveelheidsinstelling op een bepaalde positie te houden.
uProcedure voor het instellen van de strooihoeveelheid absoluut naleven.
Instellen van de strooihoeveelheid
uDoseerschuiven sluiten.
Afb. 39: Schaal voor instelling van de strooihoeveelheid (rijrichting rechts, varianten K/D/C)
[1] Positie-indicator
[2] Vaststelschroef
[3] Schaal
[4] Aanslag
uVaststelschroef [2] aan de aanslag [4] losmaken.
uPositie voor de schaalinstelling bepalen aan de hand van de strooitabel of door middel van een
afdraaiproef.
uAanslag [4] op de dienovereenkomstige positie zetten.
uVaststelschroef [2] aan de aanslag weer aanspannen.
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 75
nVariant Q
De machines van de variant Q beschikken over een elektronische schuifbediening voor het
instellen van de strooihoeveelheid.
De elektronische schuifbediening wordt in de aparte gebruiksaanwijzing van de bedieningsunit
beschreven. Deze gebruiksaanwijzing is bestanddeel van de bedieningsunit.
LET OP!
Materiële schade door verkeerde positie van de doseerschuiven
Wanneer de aanslaghefbomen verkeerd gepositioneerd zijn, kan de bediening van de stelmotoren
door de QUANTRON-A-bedieningsunit de doseerschuiven beschadigen.
uAanslaghendels steeds bij maximale schaalpositie vastklemmen.
Bij de variant Q is de aanslag met een lenskopschroef [1] vastgezet op een positie buiten de schaal.
Afb. 40: Schaal voor instelling van de strooihoeveelheid (rijrichting rechts, variant Q)
9.4 Werkbreedte instellen
Om de werkbreedte te realiseren zijn er voor verschillende soorten meststof verschillende
strooischijven beschikbaar.
9. Strooibedrijf
76 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Strooischijftype Werkbreedte
M1 10 - 18 m
M2 20 - 24 m
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door draaiende strooischijven
De verdeelinrichting (strooischijven, strooischoepen) kan lichaamsdelen of voorwerpen grijpen en
naar binnen trekken. Het aanraken van de verdeelinrichting kan tot het afrukken, pletten of
afsnijden van lichaamsdelen leiden.
uDe maximaal toegelaten aanbouwhoogten vooraan (V) en achteraan (H) absoluut in acht
nemen.
uAlle personen uit de gevarenzone van de machine wegsturen.
uGemonteerde stootbeugel aan de voorraadbak nooit demonteren.
nOpbouw van de strooischijf M1
Op elke strooischijf bevinden zich twee gelijke strooischoepen.
Een strooischoep bestaat uit een hoofdschoep en een verlengingsschoep.
De hoofdschoep op de rechter strooischijf wordt BR genoemd en de dienovereenkomstige
verlengingsschoep heet AR.
De hoofdschoep op de linker strooischijf wordt BL genoemd en de dienovereenkomstige
verlengingsschoep heet AL.
Elke strooischoep kan in het hoekprofiel naar voren of naar achteren worden versteld, alsook in
de lengte worden verkort of verlengd.
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 77
Afb. 41: Strooischoepinstelling; stand B2; A tot E: Lengte-instelling 1 tot 6: Instelling hoek
nOpbouw van de strooischijf M2
LET OP!
Milieuschade door verkeerd gemonteerde strooischoepen
Onjuiste schoepencombinaties kunnen het strooibeeld aanzienlijk verslechteren en schade aan het
milieu veroorzaken.
uDe voorgeschreven schoepencombinatie in acht nemen.
uPer M2-strooischijf (links/rechts) telkens slechts één W-strooischoep monteren.
Op elke strooischijf bevinden zich twee strooischoepen.
Een strooischoep bestaat uit een hoofdschoep en een verlengingsschoep.
De hoofdschoep op de rechter strooischijf wordt BR genoemd en de dienovereenkomstige
verlengingsschoep heet AR.
De hoofdschoep op de linker strooischijf wordt BL genoemd en de dienovereenkomstige
verlengingsschoep heet AL.
Elke strooischoep kan in het hoekprofiel naar voren of naar achteren worden versteld,
alsook in de lengte worden verkort of verlengd.
Met de andere strooischoep (W-strooischoep) kan alleen de hoek worden versteld, de lengte is
vast ingesteld.
9. Strooibedrijf
78 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Afb. 42: Strooischoepinstelling strooischoep M2, stand W3; W: vaste lengte-instelling 1 tot 6:
hoekinstelling
nWerkingsprincipe
De strooischoepen van de strooischijf kunnen worden ingesteld op verschillende bemestingstypes,
werkbreedten en soorten meststof.
Normale bemesting
Kantstrooien bij de normale bemesting (naar keuze rechts of links)
Late bemesting
Kantstrooien bij de late bemesting (naar keuze rechts of links)
nInstelling hoek van de strooischoep
Verstellen in de richting van kleinere cijfers: De strooischoep krijgt een kleinere hoek.
Verstellen in de richting van grotere cijfers: De strooischoep krijgt een grotere hoek.
nLengte-instelling van de strooischoep (alleen M1 strooischoep)
Strooischoep verkorten: De verschuifbare verlengingsschoep wordt in de richting van het centrum
van de strooischijf verschoven en vervolgens vergrendeld.
Strooischoep verlengen: De verschuifbare verlengingsschoep wordt naar buiten getrokken en
vervolgens vergrendeld.
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 79
nInstelling strooischoepen
U verstelt de strooischoepen op de positie die u eerder in de strooitabel hebt afgelezen.
De instelling van de strooischoepen op de rechter strooischijf is steeds dezelfde als de instelling
van de strooischoepen op de linker strooischijf (uitgezonderd kantstrooien).
Voorbeeld: C3-B2
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door scherpe randen
De strooischoepen hebben scherpe randen.
Er bestaat gevaar voor de handen bij het wisselen of bij de instelling van de strooischoepen.
uVeiligheidshandschoenen dragen.
uPositie van de strooischoepen in de strooitabel of door test met de praktijktestset (speciale
uitrusting) bepalen.
uInstelhendel uit de houder nemen.
wZie Afb. 8 Positie van de instelhendel
9. Strooibedrijf
80 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
uInstelhendel in de
vergrendelingsboutopening [3] onder de
strooischijf steken.
uOmlaag drukken.
De vergrendelingsbout [2] wordt
ontgrendeld.
Afb. 43: Instelling strooischoepen
uStrooischoep in hoek en lengte instellen.
uVergrendelingsbout met de instelhendel omhoog duwen totdat hij vergrendeld wordt.
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door niet correct gemonteerde onderdelen
Er bestaat gevaar wanneer de vergrendelingsbout niet correct in de strooischoep wordt
vergrendeld.
Losse componenten kunnen tijdens de werking letsel of materiële schade veroorzaken.
uNa de instelling de vergrendelingsbout weer volledig vergrendelen.
LET OP!
Gevaar voor materiële schade: Platte veer niet te veel buigen
De platteveerspanning moet via de vergrendelingsbout op betrouwbare wijze de hoofd- en
verlengingsschoep op de strooischijf vergrendelen. Wanneer de platte veer te veel gebogen wordt,
verliest deze de noodzakelijke spankracht om de strooischoepen vast te kunnen zetten.
Wanneer de veerspanning te laag is, wordt de vergrendelingsbout ontgrendeld en kan deze
aanzienlijke materiële schade veroorzaken.
uBij het verstellen van de positie van de strooischoep de vergrendelingsbout voorzichtig in
een willekeurige positieboring drukken.
uBij een te lage veerspanning de platte veer onmiddellijk vervangen.
9.5 Strooitabel gebruiken
9.5.1 Aanwijzingen bij de strooitabel
De waarden in de strooitabel zijn op de testinstallatie van de fabrikant bepaald.
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 81
De hiervoor gebruikte meststof werd bij de meststoffabrikant of in de handel aangeschaft. Ervaringen
tonen aan dat de meststof waarover u beschikt - zelfs bij een identieke benaming - door toedoen van
opslag, transport enz. andere strooi-eigenschappen kan vertonen.
Hierdoor kunnen met de in de strooitabel opgegeven machine-instellingen afwijkingen ontstaan in de
strooihoeveelheid en een minder goede verspreiding van meststof.
Neem daarom goed nota van de volgende aanwijzingen:
Controleer altijd de daadwerkelijk uitstromende strooihoeveelheid door een afdraaiproef.
Controleer de meststofspreiding over de werkbreedte met een praktijkgerichte proefset (4.4.14
Praktijkgerichte proefset speciale uitrusting).
Gebruik enkel meststoffen die in de strooitabel zijn opgenomen.
Informeer ons wanneer u een soort meststof in de strooitabel niet terugvindt.
Neem goed nota van de instelwaarden. Ook een gering afwijkende instelling kan zorgen voor een
aanzienlijk nadelig effect op het strooibeeld.
Let bij het gebruik van ureum vooral op:
Ureum is vanwege mestimporten verkrijgbaar in verschillende kwaliteiten en korrelgrootten.
Daardoor kunnen andere strooierinstellingen noodzakelijk zijn.
Ureum heeft een hogere windgevoeligheid en een hogere opname van vochtigheid dan andere
meststoffen.
Voor de juiste strooierinstellingen overeenkomstig de daadwerkelijk gebruikte meststof is het
bedieningspersoneel verantwoordelijk.
De machinefabrikant wijst er uitdrukkelijk op dat hij geen aansprakelijkheid aanvaardt voor
vervolgschade ten gevolge van strooifouten.
Overeenkomstig meststofsoort, werkbreedte, strooihoeveelheid, rijsnelheid en soort bemesting
bepaalt u aanbouwhoogte, afgiftepunt, doseerschuifinstelling, type strooischijf en toerental van de
PTO voor de optimale strooirit aan de hand van de strooitabel.
nVoorbeeld voor veldstrooien in de normale bemesting
Afb. 44: Veldstrooien in de normale bemesting
9. Strooibedrijf
82 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Bij het veldstrooien in de normale bemesting ontstaat een symmetrisch strooibeeld. Bij correcte
strooierinstelling (zie gegevens in de strooitabel) wordt de meststof gelijkmatig verdeeld.
Gegeven parameters
Meststofsoort ENTEC 26 COMPO BASF
Strooihoeveelheid 300 kg/ha
Werkbreedte 12 m
Strooischijftype M1
Rijsnelheid 10 km/u
uOvereenkomstig de strooitabel de volgende instellingen aan de machine uitvoeren.
Aanbouwhoogte 50/50 (A = 50 cm, B = 50 cm)
Doseerschuifinstelling 160
Toerental PTO 540 omw/min
Instelling strooischoepen C3-B2
nVoorbeeld voor kantstrooien in de normale bemesting
Afb. 45: Kantstrooien bij de normale bemesting
Het kantstrooien bij de normale bemesting is een meststofverdeling waarbij nog wat meststof over de
veldgrens terechtkomt. Hierdoor ontstaat slechts een kleine onderbemesting aan de veldgrens.
Gegeven parameters
Meststofsoort ENTEC 26 COMPO BASF
Strooihoeveelheid 300 kg/ha
Werkbreedte 12 m
Strooischijftype M1
Rijsnelheid 10 km/u
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 83
Aan de kantstrooizijde moeten beide strooischoepen op de in de strooitabel aangegeven waarde
worden ingesteld.
Aan de zijde aan de binnenkant van het veld blijven de strooischoepen van de andere
strooischijf in hun positie.
uOvereenkomstig de strooitabel de volgende instellingen aan de machine uitvoeren.
Aanbouwhoogte 50/50 (A = 50 cm, B = 50 cm)
Doseerschuifinstelling 160
Toerental PTO 540 omw/min
Instelling strooischoepen
Kantstrooizijde A3-A3
andere strooischijf
(positie normale bemesting):
C3-B2
nVoorbeeld voor veldstrooien in de late bemesting
Afb. 46: Veldstrooien in de late bemesting
Bij het veldstrooien in de late bemesting ontstaat een symmetrisch strooibeeld. Bij correcte
strooierinstelling (zie gegevens in de strooitabel) wordt de meststof gelijkmatig verdeeld.
Gegeven parameters
Meststofsoort ENTEC 26 COMPO BASF
Werkbreedte 12 m
Strooischijftype M1
Rijsnelheid 10 km/u
Strooihoeveelheid 300 kg/ha
Overeenkomstig de strooitabel de volgende instellingen aan de machine uitvoeren.
9. Strooibedrijf
84 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Aanbouwhoogte 0/6 (A = 0 cm, B = 6 cm)
Doseerschuifinstelling 160
Toerental PTO 540 omw/min
Instelling strooischoepen C3-B2
nVoorbeeld voor kantstrooien bij de late bemesting
Afb. 47: Kantstrooien in de late bemesting
Het kantstrooien in de late bemesting is een meststofverdeling waarbij nog wat meststof over de
veldgrens terechtkomt. Hierdoor ontstaat een kleine onderbemesting aan de veldgrens.
Gegeven parameters
Meststofsoort ENTEC 26 COMPO BASF
Werkbreedte 12 m
Strooischijftype M1
Rijsnelheid 10 km/u
Strooihoeveelheid 300 kg/ha
Aan de kantstrooizijde moeten beide strooischoepen op de in de strooitabel aangegeven waarde
worden ingesteld.
Aan de zijde aan de binnenkant van het veld blijven de strooischoepen van de andere
strooischijf in hun positie.
Overeenkomstig de strooitabel de volgende instellingen aan de machine uitvoeren.
Aanbouwhoogte 0/6 (A = 0 cm, B = 6 cm)
Doseerschuifinstelling 160
Toerental PTO 540 omw/min
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 85
Instelling strooischoepen
Kantstrooizijde: A3-A3
andere strooischijf (positie late bemesting) C3-B2
9.6 Strooien met deelbreedteschakeling
Met de strooibreedte-assistent VariSpread kunt u de strooibreedte en de strooihoeveelheid aan elke
zijde reduceren. Zo kunt u gerende percelen met hoge precisie bestrooien.
Enkele modellen zijn niet in alle landen leverbaar.
VariSpread V2 VariSpread V8
QUANTRON-A
1 deelbreedte per zijde 4 deelbreedten per zijde
K, D, C Q, W
9. Strooibedrijf
86 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Afb. 48: Voorbeeld deelbreedteschakeling
[1] Veldrand
[2] Deelbreedten 1 tot 4: opeenvolgende
deelbreedtereductie aan de rechterzijde
[3] Tractorspoor
De VariSpread-compatibele machine is uitgerust met een elektrische doseerschuifbediening. U
kunt via uw bedieningsunit QUANTRON-A de instellingen van de deelbreedten vastleggen en in
het strooibedrijf aan gerende percelen nauwkeurig strooien.
U vindt preciezere informatie over de mogelijke instellingen van de deelbreedten in de
gebruiksaanwijzing van uw bedieningsunit.
9.7 Bestrooien van smalle veldstroken
uDe strooischoepen aan beide strooischijven op de in de strooitabel aangegeven
kantstrooipositie instellen.
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 87
9.8 Eenzijdig strooien
Variant Instellingen voor eenzijdig
strooien
Resultaat
KuOm naar links of rechts te
strooien het
dienovereenkomstige
stuurventiel ontlasten.
De veren trekken de
desbetreffende doseerschuif
tegen de aanslag.
K met speciale uitrusting
tweewegseenheid
uOm naar links of rechts te
strooien de
dienovereenkomstige
kogelkraan aan de
tweewegseenheid sluiten of
openen.
uStuurventiel ontlasten.
De veren trekken de
desbetreffende doseerschuif
tegen de aanslag.
DuOm naar links of rechts te
strooien het
dienovereenkomstige
stuurventiel bedienen.
De hydraulische cilinder trekt de
desbetreffende doseerschuif
tegen de aanslag.
D Mono Om naar links te strooien De hydraulische cilinder trekt de
linker doseerschuif tegen de
aanslag.
CuOm naar links of rechts te
strooien de
dienovereenkomstige
tuimelschakelaar aan de E-
CLICK bedienen.
De stelmotor trekt de
doseerschuif tegen de aanslag.
QuOm naar links of rechts te
strooien de
dienovereenkomstige toets
start/stop aan de
bedieningsunit indrukken.
De stelmotor opent de
desbetreffende doseerschuif
overeenkomstig de
elektronische besturing.
9. Strooibedrijf
88 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Afb. 49: Variant D Mono: Positie van de kogelkraan
A Strooien aan beide zijden B Alleen links strooien
9.9 Instellingen bij niet vermelde meststoffen
De instellingen voor meststoffen die niet in de strooitabel zijn vermeld, kunt u bepalen met de
praktijkgerichte proefset (speciale uitrusting).
Ter bepaling van de instellingen voor niet vermelde meststofsoorten, gelieve de bijkomende
handleiding voor de praktijkgerichte proefset eveneens in acht te nemen.
Voor een snelle controle van de strooierinstellingen bevelen wij de opstelling voor één passage aan.
Voor een preciezere bepaling van de strooierinstellingen bevelen wij de opstelling voor drie
passages aan.
9.9.1 Voorwaarden en omstandigheden
De vermelde voorwaarden en omstandigheden gelden zowel voor één als voor drie passages.
Let in het belang van zo onvervalst mogelijke resultaten op het naleven van deze voorwaarden.
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 89
Test voorbereiden
üAls testvlak adviseren wij een in beide richtingen horizontaal terrein. De rijsporen mogen geen
uitgesproken groeven of verhogingen hebben, want daardoor kan een verplaatsing van het
strooibeeld optreden.
uTest op een droge, windstille dag uitvoeren, opdat de weersomstandigheden het resultaat niet
beïnvloeden.
uTest ofwel op een pas gemaaide weide of bij laag gewas (max. 10 cm) op het veld uitvoeren.
Afb. 50: Opvangschalen plaatsen
uPlaats de opvangschalen horizontaal. Schuin staande opvangschalen kunnen tot meetfouten
leiden (zie bovenstaande afbeelding).
uAfdraaiproef uitvoeren (zie 8 Afdraaiproef).
uDoseerschuiven links en rechts instellen en vergrendelen (zie 9.3 Strooihoeveelheid instellen).
Het testvlak is correct opgesteld.
9.9.2 Een passage uitvoeren
nOpstelling
Wij bevelen het opstellingsschema aan voor een strooibreedte tot 24 m. Een opstellingsschema
voor grotere werkbreedten is bij de praktijkgerichte proefset PPS 5 gevoegd.
Lengte van het testvlak: 60 tot 70 m
9. Strooibedrijf
90 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Afb. 51: Opstelling voor één passage
Eén passage voorbereiden
uUit de strooitabel een soortgelijke meststof selecteren en de strooier dienovereenkomstig
instellen.
uDe aanbouwhoogte van de machine overeenkomstig de opgaven uit de strooitabel instellen. Let
erop dat de aanbouwhoogte betrekking heeft op de bovenkanten van de opvangschalen.
uControleer de volledigheid en toestand van de verdeelorganen (strooischijven, strooischoepen,
uitloop).
uTelkens twee opvangschalen op een afstand van 1 m achter elkaar in de overlappingszones
(tussen de rijpaden) en één opvangschaal in het rijspoor opstellen (overeenkomstig Afb. 51).
nStrooitest uitvoeren met de voor het gebruik vastgestelde openingsstand
üTest met de gewenste werksnelheid uitvoeren.
uDoseerschuiven 10 m voor opvangschalen openen.
uDoseerschuiven ca. 30 m na opvangschalen sluiten
Mocht de in de opvangschalen opgevangen hoeveelheid te weinig zijn, herhaal dan de passage.
Verander de stand van de doseerschuif niet.
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 91
9.9.3 Drie passages uitvoeren
nOpstelling
Wij bevelen het opstellingsschema aan voor een strooibreedte tot 24 m. Een opstellingsschema
voor grotere werkbreedten is bij de praktijkgerichte proefset PPS 5 gevoegd.
Testoppervlak breedte: 3 x rijpadafstand
Lengte van het testvlak: 60 tot 70 m
De drie rijsporen moeten parallel verlopen. Bij uitvoering van de test zonder gedrilde rijpaden
moeten de rijsporen met een meetlint opgemeten en gemarkeerd worden (bv. met stokjes).
Afb. 52: Opstelling voor drie passages
Drie passages voorbereiden
uUit de strooitabel een soortgelijke meststof selecteren en de strooier dienovereenkomstig
instellen.
uDe aanbouwhoogte van de machine overeenkomstig de opgaven uit de strooitabel instellen. Let
erop dat de aanbouwhoogte betrekking heeft op de bovenkanten van de opvangschalen.
uControleer de volledigheid en toestand van de verdeelorganen (strooischijven, strooischoepen,
uitloop).
uTelkens twee opvangschalen in een afstand van 1 m achter elkaar in de overlappingszones
(tussen de rijpaden) en in het middelste rijspoor opstellen (overeenkomstig Afb. 52).
9. Strooibedrijf
92 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
nStrooitest uitvoeren met de voor het gebruik vastgestelde openingsstand
üTest met de gewenste werksnelheid uitvoeren.
üRijsporen 1 tot 3 na elkaar overrijden.
uDoseerschuiven 10 m voor opvangschalen openen.
uDoseerschuiven ca. 30 m na opvangschalen sluiten
Mocht de in de opvangschalen opgevangen hoeveelheid te weinig zijn, herhaal dan de passage.
Verander de stand van de doseerschuif niet.
9.9.4 Resultaten analyseren
uInhoud van de achter elkaar liggende opvangschalen bijeen schudden en vanaf links in de
meetbuizen gieten.
uLees de kwaliteit van de dwarsverdeling af bij het vulpeil van de drie meetbuizen.
Afb. 53: Mogelijke resultaten
A In alle meetbuizen bevindt zich dezelfde
hoeveelheid.
B Mestverdeling asymmetrisch.
C Te veel meststof in de overlappingszone
D Te weinig meststof in de overlappingszone
9.9.5 Instellingen corrigeren
nVoorbeelden voor correctie van de strooierinstellingen
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 93
Testresulta
at
Meststofverdeling Maatregel, controle
Geval A Gelijkmatige verdeling (toegestane
afwijking ± 1 streepje)
Instellingen zijn in orde.
Geval B Meststofhoeveelheid neemt van rechts
naar links af (of omgekeerd).
Zijn links en rechts de strooischoepen
gelijk ingesteld?
Zijn de instellingen van de doseerschuif
links en rechts gelijk?
Zijn de afstanden tussen rijpaden gelijk?
Zijn de rijpaden parallel?
Trad tijdens de meting een sterke zijwind
op?
Geval C Te weinig meststof in het midden Meststofhoeveelheid in de
overlappingszone reduceren.
uDe in de strooitabel als tweede
vermelde strooischoep verminderen
(naar kleinere cijfers).
wbijv. C3-B2 op instelwaarde C3-B1
uIndien de hoekcorrectie van de als
tweede vermelde strooischoep niet
volstaat, de lengte van de strooischoep
verkorten.
wbijv. C3-B1 op instelwaarde C3-A1
Geval D Te weinig meststof in de
overlappingszones
Meststofhoeveelheid in het tractorspoor
reduceren.
uDe in de strooitabel als tweede
vermelde strooischoep vergroten (naar
grotere cijfers).
wbv. E4-C1 op instelwaarde E4-C2.
uIndien de hoekcorrectie van de als
tweede vermelde strooischoep niet
volstaat, de lengte van de strooischoep
verlengen.
wbijv. E4-C2 op instelwaarde E4-D2
Instelling van de strooischoepen, zie 9.4 Werkbreedte instellen
1 tot 6: hoekinstelling
A tot E: lengte-instelling
9. Strooibedrijf
94 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Indien ondanks het verstellen van de als tweede genoemde strooischoep het resultaat niet bereikt
wordt, kan ook de als eerste genoemde versteld worden.
Strooibreedte te breed:
uPositie van de als eerste genoemde strooischoep op de volgende kleinere werkbreedte volgens
de strooitabel instellen.
wbijv. E4-C1 (18 m) op instelwaarde D4-C1 (15 m)
Strooibreedte te smal:
uPositie van de als eerste genoemde strooischoep op de volgende grotere werkbreedte volgens de
strooitabel instellen.
wbijv. D4-C1 (15 m) op instelwaarde E4-C1 (18 m)
9.10 Kantstrooien of grensstrooien
Kantstrooien is mestverdeling langs de grens aangeduid waarbij nog mest over de veldgrens komt,
maar slechts een geringe onderbemesting langs de veldgrens ontstaat.
Bij het grensstrooien komt zo goed als geen mest over de veldgrens; een onderbemesting langs de
veldgrens moet dan worden geaccepteerd.
Met de basisuitrusting van de machine is enkel kantstrooien mogelijk. Voor grensstrooien hebt u
de speciale uitrusting GSE 7 of TELIMAT T1 nodig.
9.10.1 Kantstrooien vanuit het eerste rijpad
uDe strooischoepen aan de grenszijde overeenkomstig de opgaven uit de strooitabel instellen.
wZie 9.4 Werkbreedte instellen
De doseerschuifinstelling komt overeen met de doseerschuifinstelling van de veldzijde. Zie 9.3
Strooihoeveelheid instellen
9.10.2 Grensstrooi-inrichting GSE instellen
De grensstrooi-inrichting dient voor begrenzing van de strooibreedte (naar keuze rechts of links) in de
zone tussen ca. 75 cm en 2 m van het midden van het tractorspoor tot de buitenste rand van het veld.
uDe naar de veldrand wijzende doseerschuif sluiten.
wZie GSE 7
uDe grensstrooi-inrichting voor het grensstrooien naar beneden klappen.
uVóór het strooien aan weerszijden de grensstrooi-inrichting weer omhoog klappen.
De instellingen voor de grensstrooi-inrichting hebben betrekking op de naar het binnenste van
het veld strooiende strooischijf.
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 95
Afb. 54: Instelling van de grensstrooi-inrichting
[1] Rechter gesloten doseerschuif
[2] Naar het binnenste van het veld strooiende
strooischijf (hier links)
[3] Veldgrens
[4] Rijpad
[5] Vaststelmoer
[A] Strooibreedte verkleinen, linker zijde
[B] Strooibreedte vergroten, linker zijde
uVaststelmoer [5] aan de instelboog losdraaien.
uPositie van de instelboog [3] uit de onderste tabel aflezen.
uInstelboog op de bepaalde waarden schuiven.
uVaststelmoer [5] vastdraaien.
Voor de nulstand beide instelbogen boven elkaar instellen (gelijke dekking).
Instelling
Grensstrooibreedte van het midden van het
rijpad tot de grens (in meter) Instelpositie
0,75 2 vergrendelingen tot de strooiende strooischijf
1 1 vergrendeling tot de strooiende strooischijf
1,25 Nulstand
1,5 1 vergrendeling weg van de strooiende
strooischijf
1,75 1,5 vergrendelingen weg van de strooiende
strooischijf
9. Strooibedrijf
96 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Grensstrooibreedte van het midden van het
rijpad tot de grens (in meter) Instelpositie
22 vergrendelingen weg van de strooiende
strooischijf
Correcte van de strooibreedte
De gegevens in de tabel zijn richtwaarden. Bij afwijkingen van de meststofkwaliteit kan een correctie
van de instelling vereist zijn.
Ter verkleining van de strooibreedte sterker naar de strooiende strooischijf toe zwenken.
Ter vergroting van de strooibreedte van de strooiende strooischijf weg zwenken.
9.10.3 Grens- en kantstrooi-inrichting TELIMAT instellen
TELIMAT T1 is een op afstand bediende grens- en kantstrooi-inrichting voor de werkbreedten van 10 -
24 m (20 - 24 m alleen grensstrooien).
TELIMAT T1 wordt in de rijrichting links aan de machine aangebouwd. U kunt de TELIMAT-inrichting
vanuit de tractor aansturen via een tractorventiel met enkelvoudige werking.
De aanbouw van de TELIMAT aan de machine is in een afzonderlijke montagehandleiding
beschreven. Deze montagehandleiding is in de leveringsomvang van de TELIMAT-inrichting
inbegrepen.
nTELIMAT Inrichting instellen
De TELIMAT-inrichting wordt overeenkomstig de meststofsoort, de werkbreedte en het gewenste
grensstrooitype (grens- of kantstrooien) ingesteld voor de strooiwerkzaamheden.
De instelwaarden vindt u in de strooitabel.
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 97
Afb. 55: TELIMAT Inrichting instellen
[1] Schuifdeel
[2] Cijferschaal voor fijnafstelling
[3] Geleideplaten
[4] Vaststelmoer voor letterschaal
[5] Vaststelmoer voor cijferschaal
[6] Letterschaal voor grove instelling
De gehele TELIMAT-behuizing kan in geleidingen om het draaipunt van de strooischijf worden
gezwenkt (letterschaal K tot P). De letterschaal dient voor instelling van de behuizing op de
desbetreffende meststofsoort en grensstrooitype (grens- of kantstrooien).
In de behuizing van de grensstrooi-inrichting zijn eendelige geleidingsplaten aangebracht die
langs een cijferschaal (schaal 1 tot 7) gezwenkt kunnen worden. De cijferschaal dient in wezen
voor de instelling van de werkbreedte.
Grove instelling (letterschaal)
uVaststelmoer voor letterschaal met de instelhendel van de machine losmaken.
uTELIMAT-behuizing (schuifdeel) op de door de insteltabel opgegeven letter schuiven.
De weergavepijl staat precies boven de dienovereenkomstige letter.
uVaststelmoer voor letterschaal met de instelhendel van de machine aanspannen.
De grove instelling is klaar en is met de fijne instelling verbeterd.
9. Strooibedrijf
98 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Fijne instelling (cijferschaal)
uVaststelmoer voor cijferschaal met de instelhendel van de machine losmaken.
uGeleidingsplaat naar de in de insteltabel opgegeven cijferwaarde zwenken.
De dienovereenkomstige cijferwaarde staat precies op één lijn met de eerste geleidingsplaat.
uVaststelmoer voor cijferschaal met de instelhendel van de machine aanspannen.
De inrichting is ingesteld.
Afb. 56: Insteltabel van de grensstrooi-inrichting
[- -] Kantstrooien is niet mogelijk
Deze werkbreedte kan niet worden bereikt
nStrooibreedte corrigeren
De gegevens van de insteltabel zijn richtwaarden. Bij afwijkingen van de meststofkwaliteit kan een
correctie van de instelling vereist zijn.
Bij geringe afwijkingen volstaat meestal een correctie van de geleidingsplaten.
• Ter verkleining van de strooibreedte ten opzichte van de instelling volgens insteltabel:
Geleidingsplaatpositie aan de cijferschaal in de richting van de kleinere cijferwaarde wijzigen.
Ter vergroting van de strooibreedte ten opzichte van de instelling volgens insteltabel:
Geleidingsplaatpositie aan de cijferschaal in de richting van de grotere cijferwaarde wijzigen.
Bij sterkere afwijkingen de TELIMAT-behuizing langs de letterschaal verschuiven.
Ter verkleining van de strooibreedte ten opzichte van de instelling volgens insteltabel: Behuizing
aan de letterschaal in de richting van de kleinere letter (die eerder in het alfabet komt) wijzigen.
Ter vergroting van de strooibreedte ten opzichte van de instelling volgens insteltabel: Behuizing
aan de letterschaal in de richting van de grotere letter (die later in het alfabet komt) wijzigen.
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 99
Grensstrooien bij werkbreedten 20 - 24 m
Voor optimalisering van het strooibeeld strekt het tot aanbeveling, op de grensstrooizijde de
hoeveelheid met 30 % te reduceren.
Bij strooien met schuifbediening “M” in combinatie met een hydraulische afstandsbediening, is een
verkleining van de hoeveelheid aan één zijde niet mogelijk.
De hoeveelheid aan beide zijden 30% reduceren.
nInstructies voor het strooien met de TELIMAT-inrichting
U stelt de voorziene TELIMAT-positie in vanuit de tractor met behulp van een ventiel met enkelvoudige
werking.
Grensstrooien: onderste positie
Normaal strooien: bovenste positie
LET OP!
Strooifouten door niet bereikte eindpositie van de TELIMAT-inrichting
Als de TELIMAT-inrichting zich niet volledig in de desbetreffende eindpositie bevindt, kunnen zich
strooifouten voordoen.
uZich ervan vergewissen dat zich de inrichting steeds in de juiste eindpositie bevindt.
uBij de wissel van grens- naar normaal strooien het stuurventiel zo lang bedienen totdat
inrichting zich volledig in de bovenste eindpositie bevindt.
uBij langere grensstrooiwerkzaamheden (naargelang de toestand van uw stuurapparaat) van
tijd tot tijd het stuurventiel bedienen en daarmee de inrichting weer in de eindpositie brengen.
Bij gebruik van oudere stuurapparaten is lekkage mogelijk tijdens het grensstrooien. De TELIMAT-
inrichting kan dan de reeds bereikte eindpositie (onderste positie) weer verlaten. Ter vermijding
van strooifouten brengt u de inrichting van tijd tot tijd weer in de eindpositie.
9.11 Strooien op de kopakker met speciale uitrusting TELIMAT T1
Voor een goede meststofverdeling op de kopakker is het nauwkeurig aanleggen van de rijpaden
onontbeerlijk.
9. Strooibedrijf
100 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Afb. 57: Grensstrooien
T Kopakkerrijpad X Werkbreedte
uHet kopakkerrijpad [T] op een afstand van de halve werkbreedte [X] ten opzichte van de veldrand
aanleggen.
Wanneer u verder strooit op het veld na het strooien in het kopakkerrijpad:
uGrensstrooi-inrichting TELIMAT uit het strooibereik zwenken (bovenste positie).
De grensstrooi-inrichting TELIMAT is niet actief.
U strooit over de volledige werkbreedte.
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 101
Afb. 58: Normaal strooien
A Einde van de strooiwaaier bij het strooien in
het kopakkerrijpad
E Einde van de strooiwaaier bij het strooien op
het veld
T Kopakkerrijpad
X Werkbreedte
uDe doseerschuiven sluiten en openen bij de heen- en terugritten op verschillende afstanden van
de veldgrens van de kopakker.
Heenrit uit het kopakkerrijpad
uDoseerschuiven openen, wanneer aan de volgende voorwaarde is voldaan:
whet einde van de strooiwaaier op het veld [E] ligt ongeveer een halve werkbreedte + 4 tot 8 m
tegen de veldgrens van de kopakker.
De tractor bevindt zich naargelang de strooibreedte van de meststof op verschillende afstanden in het
veld.
Terugrit in het kopakkerrijpad
uDoseerschuiven zo laat mogelijk sluiten.
wIdealiter ligt het einde van de strooiwaaier op het veld [A] ca. 4 tot 8 m verder dan de
werkbreedte [X] van de kopakker
wDit kan naargelang de strooibreedte van de meststof en werkbreedte niet steeds bereikt
worden.
uAlternatief kan via de kopakkerrijstrook uitgereden worden of een 2e kopakkerrijstrook worden
aangelegd.
Bij inachtneming van deze instructies garandeert u een milieuvriendelijke en kostenbewuste
werkwijze.
9. Strooibedrijf
102 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
9.12 Rijenstrooier RV 2M1 voor hop en fruitteelt
De rijenstrooier RV 2M1 wordt in de bovenste lip van de trekbek gestoken. De rijenstrooier is dusdanig
ontworpen dat er, naargelang de meststof, telkens een rechts en links van de machine liggende rij [X]
(rijafstand: ca. 2 tot 5 m) met een ca. 1 m brede gewasrij [Y] bestrooid wordt.
Afb. 59: Strooien met rijenstrooier
[X] Rijafstand [Y] Breedte van de gewasrij
9.12.1 Voorinstellingen aan de machine
uVóór de inbouw van de rijenstrooier RV 2M1 moeten de strooischoepen van beide
strooischijven op de stand A2-A2 ingesteld worden.
LET OP!
Materiële schade aan strooischoepen en rijenstrooier RV 2M1
Indien de strooischoepen op hogere waarden dan A2-A2 worden ingesteld, kunnen de
strooischoepen tegen de geleideplaten van de rijenstrooier RV 2M1 botsen.
uStrooischoepen nooit op hogere waarden dan A2-A2 instellen.
uNa de montage van de rijenstrooier RV 2M1 bij stilgelegde tractor de vrije doorgang van de
strooischijven controleren (de strooischijven met de hand draaien).
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 103
9.12.2 Instelling van de rijafstand en de strooibreedte
Rijenafstand aanpassen
uSchroeven [1] losdraaien.
uPlaten [2] overeenkomstig de gewenste
rijenafstand instellen.
Afb. 60: Platen aan de rijenstrooier
Breedte van de meststofstroken instellen
uVeerstekker [3] verwijderen.
uPositie van de zijplaat [2] via de instelplaat
[2] bepalen.
uLip in de overeenkomstige boring steken.
uLip met veerstekker [2] borgen.
De positie van de zijplaat is geborgd.
uProcedure aan de andere zijde herhalen.
wDe positie moet aan elke zijde gelijk
zijn.
Afb. 61: Verstelling aan de rijenstrooier
Door een hogere of lagere aanbouw van de machine kunnen kleine correcties tussen de niveaus
van de instelling worden bereikt.
9.12.3 Instelling van de strooihoeveelheid
Voorbeeld voor berekening van de strooihoeveelheid:
Er moeten twee rijen bestrooid worden.
De afstand tussen de beide te bestrooien rijen bedraagt 3 m.
Zodoende bedraagt de daadwerkelijke werkbreedte 6 m (doorrit ieder tweede rijpad).
9. Strooibedrijf
104 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
U vindt geen gegevens voor de instelling van de machine bij een werkbreedte van 6 m in de
strooitabel.
Daarom wordt aanbevolen om de instelwaarden bij werkbreedte 12 m in de strooitabel te
gebruiken.
Voorbeeld: 200 kg/ha bij een werkbreedte van 6 m strooien
uInstelwaarden voor 12 m werkbreedte uit de strooitabel aflezen.
uDe doseerschuifinstelling voor 100 kg/ha instellen.
9.13 Restvolumelediging
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door roterende machineonderdelen
Roterende machineonderdelen (aftakas, naven) kunnen lichaamsdelen of voorwerpen grijpen en
naar binnen trekken. Aanraking van draaiende machineonderdelen kan leiden tot kneuzingen,
schaafwonden en beknellingen.
uBij draaiende machine buiten het bereik van de draaiende naven blijven.
uBij draaiende aftakas de doseerschuiven altijd enkel vanuit de tractorstoel bedienen.
uAlle personen uit de gevarenzone van de machine wegsturen.
Voor het waardebehoud van uw machine maakt u na elk gebruik de voorraadbak onmiddellijk leeg. Ga
bij het lossen van de resthoeveelheid net zo te werk als bij het uitvoeren van een afdraaiproef. Zie 8
Afdraaiproef
Aanwijzing voor het volledig leegmaken van de resterende hoeveelheid
Bij de normale restvolumelediging kunnen kleine hoeveelheden strooistof in de machine achterblijven.
Als u een volledige lediging van de resterende hoeveelheid wenst (bijv. aan het einde van het
strooiseizoen, bij strooistofwissel), ga dan als volgt te werk:
uDoseerschuif op maximale openingspositie instellen.
uVoorraadbak legen, totdat geen strooistof meer naar buiten komt (normaal lossen van de
resthoeveelheid).
uPTO en motor van de tractor uitschakelen en beveiligen tegen inschakelen door onbevoegden.
Contactsleutel van de tractor eraf trekken.
uAchtergebleven resten van strooistof tijdens de reiniging van de machine verwijderen met een
zachte waterstraal. Zie ook 11.4 Machine reinigen.
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 105
9.14 Machine parkeren en ontkoppelen
GEVAAR!
Beknellingsgevaar tussen tractor en machine
Personen die zich tijdens het parkeren of ontkoppelen tussen tractor en machine bevinden,
verkeren in levensgevaar.
uAlle personen uit de gevarenzone tussen tractor en machine wegsturen.
WAARSCHUWING!
Gevaar voor beknelling en snijwonden bij ontkoppelde machine
Indien bij het lossen van de vaststelschroef de terughaalveer gespanen is, kan de aanslaghefboom
onverwachts met een schok tegen het einde van de geleidingsspleet bewegen.
Dit kan tot het pletten en afrukken van vingers of tot verwondingen van het bedieningspersoneel
leiden.
uIndien de machine op zichzelf (zonder tractor) geparkeerd wordt, de doseerschuif geheel
openen (terughaalveer wordt ontspannen).
uNooit de vingers in de geleidingsspleet van de strooihoeveelheidsinstelling steken.
Terughaalveer van de enkelvoudig werkende hydraulische cilinders ontspannen
uDoseerschuif hydraulisch sluiten.
uAanslag op de hoogste schaalwaarde instellen.
uDoseerschuif openen.
De terughaalveren zijn ontspannen.
Voorwaarden voor het parkeren van de machine:
Machine enkel op effen, vaste ondergrond parkeren.
Machine enkel met lege voorraadbak parkeren.
Het hydraulisch systeem is drukloos en afgekoeld.
9. Strooibedrijf
106 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Machine parkeren
uKoppelingspunten (onderste/bovenste hefarm) ontlasten vóór het afbouwen van de machine.
uAftakas, hydraulische slangen en elektrische kabels na het ontkoppelen op de daartoe bestemde
houders leggen.
uBeschermkap op de steekverbindingen van de slangen steken.
Afb. 62: Neerleggen van de aftakas, neerleggen van de kabels en hydraulische slangen
De machine is opgesteld.
9. Strooibedrijf
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 107
10 Storingen en mogelijke oorzaken
WAARSCHUWING!
Gevaar voor verwondingen bij ongeschikt verhelpen van storingen
Een vertraagd of onvakkundig verhelpen van storingen door onvoldoende gekwalificeerd personeel
leidt tot ernstig lichamelijk letsel alsook schade aan machines en milieu.
uOptredende storingen onmiddellijk verhelpen.
uVerhelp de storing alleen zelf wanneer u over de betreffende kwalificatie beschikt.
Voorwaarden voor het verhelpen van storingen
Motor van de tractor uitschakelen en beveiligen tegen inschakelen door onbevoegden.
Machine op de grond parkeren.
Let in het bijzonder op de waarschuwingen in hoofdstuk 3 Veiligheid en 11 Onderhoud en
reparatie, vooraleer u de storingen verhelpt.
Storing Mogelijke oorzaak Maatregel
Ongelijkmatige verdeling van de
mest
Vastgekoekte meststof op
strooischijven, strooischoepen,
uitloopkanalen
uVastgekoekte meststof
verwijderen.
De doseerschuiven gaan niet
volledig open.
uFunctie van de
doseerschuiven controleren.
Strooischoepen verkeerd
ingesteld
uInstelling conform de
strooimiddelgegevens
corrigeren.
10. Storingen en mogelijke oorzaken
108 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Storing Mogelijke oorzaak Maatregel
Te weinig meststof in de
overlappingszone
Strooischoepen, uitlopen defect uDefecte delen onmiddellijk
vervangen.
u
De meststof heeft een gladder
oppervlak dan de voor de
strooitabel geteste meststoffen.
uDe in de strooitabel als
tweede vermelde
strooischoep vergroten (naar
grotere cijfers).
wbijv. E4-C1 op
instelwaarde E4-C2
uIndien de hoekcorrectie van
de als tweede vermelde
strooischoep niet volstaat,
de lengte van de
strooischoep verlengen.
wbijv. E4-C2 op
instelwaarde E4-D2.
Strooischoepen verkeerd
ingesteld
uInstelling conform de
strooimiddelgegevens
corrigeren.
Te weinig meststof in het
tractorspoor
De meststof heeft een ruwer
oppervlak dan de voor de
strooitabel geteste meststoffen.
uDe in de strooitabel als
tweede vermelde
strooischoep verminderen
(naar kleinere cijfers).
wbijv. C3-B2 op
instelwaarde C3-B1
uIndien de hoekcorrectie van
de als tweede vermelde
strooischoep niet volstaat,
de lengte van de
strooischoep verkorten.
wbijv. C3-B1 op
instelwaarde C3-A1
Het toerental van de PTO is
hoger dan de aanduiding van de
tractormeter.
uToerental controleren en
eventueel laten corrigeren.
Strooischoepen verkeerd
ingesteld
uInstelling conform de
strooimiddelgegevens
corrigeren.
10. Storingen en mogelijke oorzaken
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 109
Storing Mogelijke oorzaak Maatregel
Strooier doseert eenzijdig een
hogere strooihoeveelheid.
uInstelling van de
doseerschuif controleren.
uFunctioneren van het
roerwerk controleren.
uUitloop controleren.
Meststofaanvoer naar de
strooischijf onregelmatig
Uitloop verstopt uMaak de verstoppingen los.
Roerwerk defect uRoerwerk controleren
uRoerwerk indien nodig
vervangen.
De strooischoepen zwaaien. uControleer of de dopmoeren
vastzitten en controleer de
schroefdraad ervan.
Terwijl de doseerschuif gesloten
is, sijpelt er meststof uit de
voorraadbak.
Afstand tussen roerwerk en
bodem van de voorraadbak
te groot
uAfstand tussen roerwerk en
bodem van de voorraadbak
controleren.
uAls de afstand groter is dan
2 mm, hoofdstuk 11.10
Roerwerk controleren in acht
nemen.
De doseerschuif gaat niet open. De doseerschuif loopt te zwaar. uControleren of de schuif, de
hendel en de koppelingen
soepel lopen en eventueel
verbeteren.
uTrekveer controleren.
Het reductiescherm aan de
slangaansluiting van de
steekkoppeling is vervuild.
uReductiescherm aan de
slangaansluiting van de
steekkoppeling reinigen.
De doseerschuif gaat te traag
open.
De doseerschuif loopt te zwaar. uReductiescherm reinigen.
uReductiescherm 0,7 mm
door scherm 1,0 mm
vervangen.
wHet scherm bevindt zich
aan de slangaansluiting
van de steekkoppeling.
10. Storingen en mogelijke oorzaken
110 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Storing Mogelijke oorzaak Maatregel
Verstoppingen van de
doseeropeningen door:
meststofklonters
vochtige meststof
andere verontreinigingen
(bladeren, stro, resten van
zakken)
verstoppingen uTractor uitzetten,
contactsleutel verwijderen,
stroomtoevoer loskoppelen.
uDoseerschuif openen.
uOpvangbak eronder zetten.
uStrooischijven demonteren.
uUitloop van onderen met
houten stok of instelhendel
reinigen en doseeropening
doorprikken.
uVreemde voorwerpen in de
voorraadbak verwijderen.
uStrooischijven monteren,
doseerschuiven sluiten
10. Storingen en mogelijke oorzaken
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 111
11 Onderhoud en reparatie
11.1 Veiligheid
Bij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden moet u rekening houden met extra gevaren die zich
tijdens de bediening van de machine niet voordoen. Voer derhalve onderhouds- en
reparatiewerkzaamheden altijd met extra aandacht uit. Werk uiterst zorgvuldig en met besef van
gevaren.
Let op de waarschuwingen in het hoofdstuk 3 Veiligheid
Let in het bijzonder op de aanwijzingen in het gedeelte 3.8 Onderhoud en reparatie
Neem zeer goed nota van de volgende aanwijzingen:
Alleen vakpersoneel mag laswerkzaamheden en werkzaamheden aan de elektrische en
hydraulische installatie uitvoeren.
Bij werkzaamheden aan de opgeheven machine bestaat kantelgevaar. Beveilig de machine altijd
door middel van geschikte stutelementen.
Om de machine met een hefwerktuig op te tillen steeds beide ringogen in de voorraadbak
gebruiken.
Bij onderdelen die onafhankelijk worden bediend bestaat gevaar voor beknellen en snijden. Let
er bij het onderhoud op dat zich niemand in de zone van de bewegende delen bevindt.
Reserveonderdelen moeten minimaal voldoen aan de door de fabrikant vastgelegde technische
eisen. Dit is bijv. gewaarborgd door originele reserveonderdelen.
Vóór alle reinigings-, onderhouds- en reparatiewerkzaamheden en bij het verhelpen van een
storing de motor van de tractor uitschakelen en wachten tot alle bewegende onderdelen van de
machine stilstaan.
Door de besturing van de machine met een bedieningsunit kunnen bijkomende risico’s en
gevaren door toedoen van onafhankelijk werkende onderdelen optreden.
Stroomtoevoer tussen tractor en machine scheiden.
Stroomtoevoerkabel van de batterij scheiden.
Reparatiewerkzaamheden mogen UITSLUITEND worden uitgevoerd door een geïnstrueerde
en erkende werkplaats.
nOnderhoudsschema
11. Onderhoud en reparatie
112 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Taak
Voor gebruik
Na gebruik
Na de eerste X uren
Na de eerste X uren
Na de eerste X uren
Alle X draaiuren
Alle X draaiuren
Alle X draaiuren
Alle X draaiuren
Elke X jaren
Aan het begin van het seizoen
Aan het einde van het seizoen
Waarde (X)
10
50
100
30
50
100
150
6
Reinigen
Reinigen X
Smering
Aftakas X
Andere onderdelen X X X
Controle
Slijtageonderdelen X X
Schroefverbindingen X X X X
Schroefverbinding van
de weegcellen X X
Beschermroostervergre
ndeling X X
Doseerschuiveninstellin
gX X
Roerwerk X X
Strooischijfnaaf X X
Platte veer van de
strooischoepen X X
Instelling van het
roerwerk X X
Hydraulische slangen X X X
Oliepeil X X X
Vervanging
Hydraulische slangen X
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 113
11.2 Slijtageonderdelen en schroefverbindingen
11.2.1 Slijtageonderdelen controleren
nSlijtageonderdelen
Slijtageonderdelen zijn: Strooischoepen, roerkop, uitloop, hydraulische slangen en alle kunststof
onderdelen.
Kunststof onderdelen zijn ook onder normale strooiomstandigheden aan een bepaalde veroudering
onderhevig. Kunststof onderdelen zijn bijv. beschermroostervergrendeling, drijfstang.
Slijtageonderdelen regelmatig controleren.
Deze onderdelen vervangen wanneer ze duidelijk zichtbare tekenen van slijtage, vervormingen, gaten
of veroudering vertonen. Anders ontstaat een verkeerd strooibeeld.
De levensduur van de slijtageonderdelen is onder andere afhankelijk van het gebruikte strooimiddel.
11.2.2 Boutverbindingen controleren
nSchroefverbindingen
De schroefverbindingen zijn af fabriek vastgedraaid en geborgd met het noodzakelijke koppel. Door
trillingen en schokken, in het bijzonder in de eerste bedrijfsuren, kunnen schroefverbindingen
loskomen.
uAlle schroefverbindingen controleren op stevig vastzitten.
Sommige componenten zijn met zelfborgende moeren gemonteerd.
uGebruik bij montage van deze componenten altijd nieuwe zelfborgende moeren.
Neem de aanhaalmomenten van de standaard-schroefverbindingen in acht.
Zie 14.1 Aanhaalmoment
11.2.3 Schroefverbindingen van de weegcellen controleren
nSchroefverbinding van de weegcellen
De machine is met 2 weegcellen en een trekstaaf uitgerust. Deze zijn met schroefverbindingen
bevestigd.
11. Onderhoud en reparatie
114 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
uSchroefverbinding met koppelsleutel stevig
aanspannen (aanhaalmoment = 300 Nm).
Afb. 63: Bevestiging van de weegcel (in rijrichting
rechts)
uSchroefverbinding [1] met momentsleutel
stevig aanspannen (aanhaalmoment = 65
Nm).
Afb. 64: Bevestiging van de trekstaaf aan het
weegframe
Na het aanspannen van de schroefverbindingen met de koppelsleutel moet het weegsysteem
opnieuw getarreerd worden. Volg hiervoor de aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing van de
bedieningsunit in het hoofdstuk Weegschaal tarreren.
11.3 Beschermroosters in het reservoir openen
nBeschermroostervergrendeling
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 115
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door bewegende onderdelen in het reservoir
In het reservoir zitten bewegende onderdelen.
Bij de inbedrijfstelling en de werking van de machine kunnen verwondingen aan handen en voeten
ontstaan.
uBeschermroosters absoluut vóór inbedrijfstelling en werking van de machine monteren en
vergrendelen.
uBeschermroosters uitsluitend voor onderhoudswerkzaamheden of bij storingen openen.
De beschermroosters in de voorraadbak worden automatisch vergrendeld met de vergrendeling van
het beschermrooster.
Afb. 65: Beschermroostervergrendeling open/gesloten
Om abusievelijk openen van het beschermrooster te voorkomen, kunt u de
beschermroostervergrendeling enkel met een instrument (bv. de instelhendel) losmaken.
Voorwaarden:
Machine neerlaten.
Motor van de tractor uitzetten. Contactsleutel verwijderen.
11. Onderhoud en reparatie
116 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Afb. 66: Vergrendeling van beschermrooster openen
Controle van de beschermroostervergrendeling
uRegelmatige functiecontroles van de beschermroostervergrendeling uitvoeren.
uDefecte beschermroostervergrendelingen onmiddellijk vervangen.
uEventueel de instelling corrigeren door de beschermroostervergrendeling [1] naar boven/onderen
te verschuiven.
Afb. 67: Testmaat voor de functiecontrole van de vergrendeling van het beschermrooster
11.4 Machine reinigen
nReinigen
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 117
Meststof en vuil bevorderen corrosie. Hoewel componenten van de machine uit roestvrij staal
bestaan, bevelen wij u aan om onmiddellijk na elk gebruik de reiniging uit te voeren om de
machine in goede staat te houden.
uIndien aanwezig, de beschermrooster in de voorraadbak omhoog klappen (afhankelijk van de
machine).
uReinig ingeoliede machines alleen op wasplaatsen met olieafscheider.
uRicht bij de reiniging met hoge druk de waterstraal nooit direct op waarschuwingssymbolen,
elektrische inrichtingen, hydraulische componenten en glijlagers.
uReinig de machine bij voorkeur met een zachte waterstraal.
uMet name de luchtgeleidingen, injectoren en bochtstukken reinigen.
uNa de reiniging de droge machine, met name de roestvrijstalen onderdelen, met een
milieuvriendelijk corrosiebeschermingsmiddel te behandelen.
wBij uw geautoriseerde contractuele handelaar een geschikte polijstset voor het behandelen
van roestplekken bestellen.
11.5 Doseerschuifinstelling kalibreren
nDoseerschuiveninstelling
Bij het strooien van zaaigoed of slakkenkorrels strekt een afzonderlijke controle van de
doseerschuiven op gelijkmatig openen tot aanbeveling.
WAARSCHUWING!
Gevaar voor beknelling en snijwonden door onafhankelijk bediende onderdelen
Bij werkzaamheden aan onderdelen die onafhankelijk worden bediend (verstelhendels,
doseerschuiven) bestaat gevaar voor beknellen en snijden.
uLet bij alle kalibreerwerkzaamheden op de afschuivingsplaatsen van doseeropening en
doseerschuiven.
uMotor van de tractor uitzetten.
uContactsleutel verwijderen.
uStroomtoevoer tussen tractor en machine loskoppelen.
uBedien tijdens de kalibreerwerkzaamheden de hydraulische doseerschuif nooit ofte nimmer.
Aangezien de machine voor iedere zijde een doseerschaal heeft, moeten de kalibreringen
telkenmale aan de rechter- en linker zijde uitgevoerd worden.
Voor de controle van de doseerschuifinstelling moet het mechanisme vrij kunnen bewegen.
11. Onderhoud en reparatie
118 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
uMachine veilig op de grond of op een pallet plaatsen.
Op effen en veilige bodem letten!
uBeide strooischijven demonteren. Zie 11.8.1 Strooischijven demonteren
uVarianten K/D/D Mono
Hydraulische slangen van de hydraulische schuifbediening op het hydraulische aggregaat of de
tractor aansluiten.
uVarianten C/Q/W
E-Click resp. QUANTRON bedieningsunit op de tractor aansluiten.
uTractor/aggregaat/trafo starten.
uDoseerschuiven sluiten.
uTractor uitschakelen en contactsleutel eruit trekken of aggregaat/trafo uitschakelen.
uVarianten K/D/D Mono/C
Aanslag aan de strooihoeveelheidsschaal op positie 130 instellen (bij zaaigoed of slakkenkorrels
op positie 9).
Tractor/aggregaat/trafo starten.
Doseerschuif tot de voorafgaandelijk ingestelde aanslag openen.
uVarianten Q/W
Doseerschuiven openen (positie 130).
Naar testpunten toe sturen (zie bedrijfshandleiding van de bedieningsunit).
uTractor uitschakelen en contactsleutel eruit trekken of aggregaat/trafo uitschakelen.
uBout onderste hefarm diameter Æ = 28
mm(bij zaaigoed of slakkenkorrels de
instelhendel diameter Æ = 8 mm) in de
rechter of linker doseeropening steken.
Afb. 68: Bout voor de onderste hefarm in
doseeropening
Geval 1: Bout kan in de doseeropening geleid worden en heeft minder dan 1 mm speling.
De instelling is in orde.
Bout uit de doseeropening verwijderen.
Strooischijven weer monteren.
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 119
Geval 2: Bout kan in de doseeropening geleid worden en heeft meer dan 1 mm speling.
Er is een nieuwe instelling vereist.
Bout uit de doseeropening verwijderen.
Met hoofdstuk 11.5.1 Kalibreren doorgaan.
Geval 3: Bout kan niet in de doseeropening geleid worden.
Er is een nieuwe instelling vereist.
Bout uit de doseeropening verwijderen.
Met 11.5.1 Kalibreren doorgaan.
11.5.1 Kalibreren
uTractor/aggregaat/trafo starten.
uVarianten K/D/C
Doseerschuiven sluiten.
Aanslag op de maximaal geopende positie zetten (einde langwerpige gleuf).
uDoseerschuif tot de aanslag openen.
Variant K: Nu is de veer ontlast.
uTractor uitschakelen en contactsleutel eruit trekken, resp. aggregaat/trafo uitschakelen.
11. Onderhoud en reparatie
120 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
uAlleen variant K: Veer met behulp van de
instelhendel eruit nemen.
Afb. 69: Veer eruit nemen
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 121
uDoseerschuif en hydraulische/elektrische
cilinder loskoppelen.
uBorgring verwijderen.
Afb. 70: Cilinder eruit nemen
11. Onderhoud en reparatie
122 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
uBout demonteren.
uHydraulische cilinder naar buiten trekken.
Afb. 71: Hydraulische cilinder naar buiten trekken
uVoor deze stap is een tweede persoon
vereist!
Persoon 1: Bout van de onderste hefarm
in de doseeropening steken (zie
Afb. 68 Bout voor de onderste hefarm in
doseeropening).
Persoon 2: Positie-indicator net zo lang
naar kleinere waarden bewegen totdat de
doseerschuif tegen de bout ligt [1].
Afb. 72: Positie-indicator verschuiven
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 123
uAanslag tegen de positie-indicator
bewegen en aanslag aldaar vastklemmen.
Afb. 73: Aanslag verschuiven
uBout uit de doseeropening nemen.
uSchroeven [1] van de
strooihoeveelhedenschaal losdraaien.
uDe gehele schaal zo verschuiven dat de
aanslag precies op positie 130 (bij
zaaigoed of slakkenkorrels op positie 9) op
de boog van de schaalverdeling staat.
wIndien de langwerpige gleuf van de
schaalverdeling niet volstaat, de
afstand aan het hoekscharnier
veranderen.
Afb. 74: Schaal verschuiven
uStrooihoeveelhedenschaal weer vastschroeven.
uVariant Q/W
Aanslag op de maximaal geopende positie zetten (einde langwerpige gleuf).
Vaststelschroef aanspannen en aanslag aanvullend met lenskopschroef vastzetten.
uDoseerschuif en hydraulische/elektrische cilinder verbinden.
Bout en borgring monteren.
uVarianten K/R
Veer met handhendel monteren (zie Afb. 69 Veer eruit nemen).
uBeide strooischijven weer monteren.
uVariant Q/W
Testpunten opnieuw kalibreren (zie bedrijfshandleiding).
Nu is de kalibrering beëindigd. Indien u nu de hydraulische slangen van de tractor/het aggregaat
scheidt, moeten voorafgaandelijk de terughaalveren van de enkelvoudig werkende hydraulische
cilinders ontspannen worden. Zie 9.14 Machine parkeren en ontkoppelen.
11. Onderhoud en reparatie
124 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Beide doseerschuiven moeten even ver openen. Controleer derhalve steeds beide
doseerschuiven.
11.6 Roerwerk op slijtage controleren
nRoerwerk
Afb. 75: Slijtagezone van de roerstaaf
uMeet de afstand tussen de roerstaaf en de bodem van de voorraadbak.
wIndien de gemeten afstand 20 mm overschrijdt, moet de roerstaaf vervangen worden.
11.7 Strooischijfnaaf controleren
nStrooischijfnaaf
Om de dopmoer op de strooischijfnaaf steeds soepel te laten draaien, is het aan te raden om de
strooischijfnaaf met vet te smeren (grafietvet).
uControleer dopmoeren op scheuren en beschadigingen.
uVervang defecte dopmoeren meteen.
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 125
11.8 Strooischijven demonteren en monteren
11.8.1 Strooischijven demonteren
GEVAAR!
Letselgevaar door lopende motor
Bij het werken aan de machine bij een draaiende motor kunnen contact met het mechanisme en
uittredende meststof tot ernstige verwondingen leiden.
uStrooischijven nooit bij lopende motor of draaiende PTO van de tractor monteren of
demonteren.
uMotor van de tractor uitzetten.
uContactsleutel verwijderen.
Strooischijven demonteren
uMet de instelhendel de dopmoer van de
strooischijf losmaken.
Afb. 76: Dopmoer losmaken
uDopmoer afschroeven.
uStrooischijf van de naaf nemen.
uInstelhendel weer in de daartoe voorziene houder leggen. Zie Afb. 8 Positie van de instelhendel
11. Onderhoud en reparatie
126 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
11.8.2 Strooischijven monteren
Strooischijven monteren
üMotor van de tractor is uitgeschakeld en beveiligd tegen inschakelen door onbevoegden.
üDe linker strooischijf in rijrichting links en de rechter strooischijf in rijrichting rechts monteren.
Let erop dat de strooischijven links en rechts niet worden verwisseld.
Het hiernavolgende montageproces wordt aan de hand van de linker strooischijf beschreven.
Montage van de rechter strooischijf overeenkomstig deze instructies uitvoeren.
uDe linker strooischijf op de linker strooischijfnaaf zetten.
De strooischijf moet effen op de naaf liggen (eventueel vuil verwijderen).
De pennen van de strooischijfhouders zijn op de linker en rechter zijde verschillend
gepositioneerd. U monteert alleen dan de juiste strooischijf, wanneer deze precies in de
strooischijfhouder past.
uDopmoer voorzichtig plaatsen (niet scheef houden).
uDopmoer met ca. 38 Nm aanspannen.
De dopmoeren hebben aan de binnenzijde een vergrendeling die zelfstandig loskomen voorkomt.
Deze vergrendeling moet te voelen zijn bij het vastdraaien, anders is de dopmoer versleten en
moet deze worden vervangen.
uDe vrije doorgang tussen strooischoep en uitloop met de hand controleren door hamdmatig aan
de strooischijven te draaien.
11.9 Platte veer van de strooischijven controleren
LET OP!
Gevaar voor materiële schade: Platte veer niet te veel buigen
De platteveerspanning moet via de vergrendelingsbout op betrouwbare wijze de hoofd- en
verlengingsschoep op de strooischijf vergrendelen. Wanneer de platte veer te veel gebogen wordt,
verliest deze de noodzakelijke spankracht om de strooischoepen vast te kunnen zetten.
Wanneer de veerspanning te laag is, wordt de vergrendelingsbout ontgrendeld en kan deze
aanzienlijke materiële schade veroorzaken.
uBij het verstellen van de positie van de strooischoep de vergrendelingsbout voorzichtig in
een willekeurige positieboring drukken.
uBij een te lage veerspanning de platte veer onmiddellijk vervangen.
nPlatte veer van de strooischoepen
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 127
[1] Platte veer
[2] Vergrendelingsbout
Afb. 77: Vergrendelingsbout naar behoren
vergrendeld
11.10 Roerwerk controleren
nInstelling van het roerwerk
uRoerwerk in de roerwerkas plaatsen en de bajonetsluiting vergrendelen.
uHet vergrendelde roerwerk met één hand naar boven trekken.
Gebruik ter controle een 1 mm dikke borgring of een plaatstrook.
De afstand tussen de onderkant van het roerwerk en de bodem van de voorraadbak moet nu 1
mm bedragen.
Afb. 78: Instelling van het roerwerk
11. Onderhoud en reparatie
128 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Geval 1: Er is te veel lucht tussen het roerwerk en de bodem van de voorraadbak.
uBorgringen aan de 3 bevestigingsschroeven van het drijfwerk eruit nemen.
Het drijfwerk zit dieper.
Geval 2: De afstand is kleiner dan 1 mm.
uAan het drijfwerk overeenkomstig dikke borgringen gelijkmatig onder de 3 bevestigingsschroeven
leggen.
Geval 3: Het roerwerk kan niet vergrendeld worden.
De dwarse pen zit te diep.
uAan het drijfwerk overeenkomstig dikke borgringen gelijkmatig onder de 3 bevestigingsschroeven
leggen.
11.11 Strooischoepen vervangen
Alleen uw handelaar of gespecialiseerde werkplaats mag versleten strooischoepen vervangen.
Voorwaarde
De strooischoepen zijn gedemonteerd (zie gedeelte 11.8.1 Strooischijven demonteren).
Een strooischoep bestaat uit een hoofdschoep en een verlengingsschoep.
De hoofdschoep op de rechter strooischijf wordt BR genoemd en de dienovereenkomstige
verlengingsschoep heet AR.
De hoofdschoep op de linker strooischijf wordt BL genoemd en de dienovereenkomstige
verlengingsschoep heet AL.
Voorbeeld strooischijf links
BL Hoofdschoep
AL Verlengingsschoep
Afb. 79: Strooischoepcombinatie
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 129
11.11.1 Verlengingsschoep vervangen
nVerlengingsschoep demonteren
uSchroef [1] met de bijbehorende moer en
de borgringen demonteren.
Afb. 80: Platte veer aan de strooischijf
uPlatte veer [2] met de instelhendel [3]
ontgrendelen.
Afb. 81: Platte veer ontgrendelen
11. Onderhoud en reparatie
130 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
uDe oude verlengingsschoep [4] uit de
hoofdschoep [5] schuiven.
Afb. 82: Verlengings- en hoofdschoep
nNieuwe verlengingsschoep monteren
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door roterende machineonderdelen
Indien de verlengingsschoepen met de oude schroeven en moeren gemonteerd worden, kunnen
de strooischoepen loskomen en ernstige verwondingen veroorzaken.
uVoor montage van nieuwe componenten uitsluitend de meegeleverde nieuwe schroeven,
moeren en borgringen gebruiken.
uDe nieuwe verlengingsschoep [4] in de
hoofdschoep [5] schuiven.
Afb. 83: Nieuwe verlengingsschoep
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 131
uStrooischoep met de nieuwe schroef [8], de
nieuwe borgmoeren [6] en de nieuwe
borgringen [7] aan de strooischijf
schroeven.
Afb. 84: Bevestigingspunten van de
strooischoepen
uSchroef zo aandraaien dat ze afsluitend en
stevig aanligt (aanhaalmoment ca. 8 Nm).
Afb. 85: Bevestigingspunten van de
strooischoepen
uSchroef [8] weer ca. een halve slag losdraaien om het eenvoudige verstellen van de positie van
de verlengingsschoep te garanderen.
De schroef mag slechts zover losgedraaid worden dat de positie van de verlengingsschoep
versteld kan worden en de verlengingsschoep nog stevig op de hoofdschoep ligt.
uPlatte veer met de instelhendel weer vergrendelen.
uWerkstappen eventueel herhalen bij andere verlengingsschoepen die vervangen moeten worden.
Beide strooischijven weer monteren. Zie 11.8.2 Strooischijven monteren
11. Onderhoud en reparatie
132 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
11.11.2 Hoofdschoep resp. volledige strooischoep vervangen
nStrooischoep demonteren
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door gespannen platte veer
De platte veer staat onder spanning en kan ongecontroleerd naar buiten springen.
uBij het demonteren voldoende veiligheidsafstand bewaren.
uVeer niet in de richting van het lichaam demonteren.
uBuig u niet direct boven de veer.
uZelfborgende veerbevestigingsmoer van de
strooischoep met een steeksleutel SW 13
losschroeven.
Afb. 86: Schroeven verwijderen
uPlatte veer [1] met de instelhendel [2]
verwijderen.
Afb. 87: Verwijderen van de platte veer
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 133
uSchroef [3] met de bijbehorende moer en
de borgringen demonteren.
Afb. 88: Schroef aan de onderkant van de
strooischijf
uOude strooischoep [4] met de bijbehorende
moer en de borgringen verwijderen.
Afb. 89: Strooischoep verwijderen
nNieuwe hoofdschoep of complete strooischoep monteren
11. Onderhoud en reparatie
134 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
uNieuwe strooischoep op de strooischijf
plaatsen.
Afb. 90: Hoofdschoepmontage
Bij de montage op de juiste combinatie van de hoofd- en verlengingsschoepen letten.
Zie Afb. 79 Strooischoepcombinatie
uNieuwe verlengingsschoep en de nieuwe
hoofdschoep aan de strooischijf schroeven.
Afb. 91: Strooischoep aan de strooischijf
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 135
uComplete strooischoep met de nieuwe
schroef [3], de nieuwe borgmoer [1] en de
nieuwe borgringen [2] aan de strooischijf
schroeven.
uSchroef zo aandraaien dat ze afsluitend en
stevig aanligt (aanhaalmoment ca. 8 Nm).
Afb. 92: Bevestigingspunten van de
strooischoepen
uSchroef [3] weer ca. een halve slag losdraaien om het eenvoudige verstellen van de positie van
de verlengingsschoep te garanderen.
De schroef mag slechts zover losgedraaid worden dat de positie van de verlengingsschoep
versteld kan worden en de verlengingsschoep nog stevig op de hoofdschoep ligt.
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door gespannen platte veer
De platte veer staat onder spanning en kan ongecontroleerd naar buiten springen.
uBij het demonteren voldoende veiligheidsafstand bewaren.
uVeer niet in de richting van het lichaam demonteren.
uBuig u niet direct boven de veer.
11. Onderhoud en reparatie
136 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
uPlatte veer [4] op de schroefdraadbout [5]
van de hoofdschoep steken.
uVergrendelingsbout [6] voorzichtig in een
willekeurige positieboring duwen.
Afb. 93: Platte veer aan de strooischijf
uPlatte veer met een nieuwe borgring en
een nieuwe zelfborgende
veerbevestigingsmoer bevestigen.
Afb. 94: Bevestiging van de platte veer
uVeerbevestigingsmoer zo aanspannen dat de platte veer afsluitende en stevig tegen de
strooischijf aan ligt.
uVeerbevestigingsmoer weer ongeveer een halve slag losdraaien om het eenvoudige verstellen
van de positie van de strooischoep te garanderen.
11.11.3 Vervanging van de W-strooischoep
nSchoepcombinatie
LET OP!
Milieuschade door verkeerd gemonteerde strooischoepen
De voorgeschreven schoepencombinatie precies in acht nemen. Andere combinaties kunnen een
aanzienlijke nadelige invloed op het strooibeeld hebben.
uEr mag per strooischoep (links/rechts) telkens slechts één W-strooischoep gemonteerd
worden.
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 137
Type strooischijf M2
Hoofd- en verlengingsschoep W-strooischoep
linker strooischijf BL en AL WL
rechter strooischijf BR en AR WR
[1] Hoofdschoep
[2] Verlengingsschoep
[3] W-strooischoep
nVervanging van de W-schoep
uDe versleten W-strooischoep demonteren.
wZie hoofdstuk 11.11 Strooischoepen vervangen
uDe W-strooischoep aan de strooischijf schroeven.
wZie hoofdstuk Nieuwe hoofdschoep of complete strooischoep monteren
uDe platte veer aan de strooischijf en de W-strooischoep schroeven.
uInstructies voor montage van de strooischijf in acht nemen.
wZie hoofdstuk 11.8.2 Strooischijven monteren
11.12 Hydraulisch systeem
Het hydraulische systeem van de machine bestaat uit de volgende hydraulische modules.
Verbindingsslangen
11. Onderhoud en reparatie
138 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
WAARSCHUWING!
Gevaar door hoge druk en hoge temperatuur in het hydraulische systeem
Onder hoge druk ontsnappende hete vloeistoffen kunnen ernstig letsel veroorzaken.
uVóór alle werkzaamheden het hydraulische systeem drukloos maken.
uMotor van de tractor uitzetten en tractor beveiligen tegen opnieuw inschakelen.
uHydraulisch systeem laten afkoelen.
uDraag bij het zoeken naar lekkages altijd een veiligheidsbril en beschermende
handschoenen.
WAARSCHUWING!
Infectiegevaar door hydraulische olie
Onder hoge druk ontsnappende hydraulische olie kan door de huid dringen en infecties
veroorzaken.
uZoek bij letsel door hydraulische olie onmiddellijk een arts op.
WAARSCHUWING!
Milieuvervuiling door ongeschikte verwijdering van hydraulische olie en transmissieolie
Hydraulische olie en transmissieolie zijn biologisch niet volledig afbreekbaar. Daarom mag olie niet
op ongecontroleerde wijze in het milieu terechtkomen.
uNaar buiten gestroomde olie met zand, aarde of absorberend materiaal opnemen resp.
indammen.
uHydraulische olie en transmissieolie in een daarvoor voorzien reservoir opvangen en
verwijderen met inachtneming van de officiële voorschriften.
uVoorkom dat olie naar buiten stroomt en in het riool geraakt.
uVoorkom dat olie in de afwatering geraakt door wallen van zand of aarde of door andere
geschikte blokkeringsmaatregelen.
11.12.1 Hydraulische slangen controleren
nHydraulische slangen
Hydraulische slangen staan bloot aan een hoge belasting. Ze moeten regelmatig worden
gecontroleerd en bij beschadiging onmiddellijk worden vervangen.
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 139
uControleer de hydraulische slangen regelmatig, minimaal echter vóór aanvang van het
strooiseizoen, door visuele controle op beschadiging.
uVoor aanvang van het strooiseizoen de ouderdom van de hydraulische slangen controleren.
Hydraulische slangen vervangen als de opslagtijd en gebruiksduur overschreden is.
uHydraulische slangen vervangen zodra ze een of meerdere van de volgende beschadigingen
vertonen:
wBeschadiging van de buitenste laag tot aan de kern;
wBrosheid van de buitenste laag (scheurvorming);
wVervorming van de slang;
wLoskomen van de slang uit het slangkoppelstuk;
wBeschadiging van het slangkoppelstuk;
wDoor corrosie verminderde stevigheid en werking van het slangkoppelstuk.
11.12.2 Hydraulische slangen vervangen
nHydraulische slangen
Hydraulische slangen zijn onderhevig aan een verouderingsproces. Ze mogen maximaal 6 jaar,
inclusief een opslagtijd van maximaal 2 jaar, worden gebruikt.
De fabricagedatum van een slangleiding is op een van de slangkoppelstukken in jaar/maand
aangegeven (bijv. 2012/04).
Voorbereiding
uControleer of het hydraulische systeem drukloos en afgekoeld is.
uZet opvangbakken klaar onder de scheidingspunten voor uitlopende hydraulische olie.
uLeg geschikte sluitstukken klaar om te voorkomen dat hydraulische olie uit leidingen die niet
vervangen hoeven te worden stroomt.
uLeg geschikt gereedschap klaar.
uTrek beschermende handschoenen aan en zet een veiligheidsbril op.
uControleer of de nieuwe hydraulische slang overeenkomt met het type van de hydraulische slang
die vervangen moeten worden. Let met name op het juiste drukbereik en de juiste lengte van de
slangen.
In het hydraulische circuit bevinden zich twee stikstofreservoirs. Deze staan ook na het uitschakelen
van het systeem nog onder druk.
uDe schroefverbindingen van het hydraulische circuit langzaam en voorzichtig openen.
Let goed op de verschillende gegevens m.b.t. de maximale druk van de te vervangen hydraulische
leidingen.
11. Onderhoud en reparatie
140 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Werkwijze:
uSlangkoppelstuk aan het uiteinde van de te vervangen hydraulische slang losmaken.
uDe olie uit de hydraulische slang laten lopen.
uHet andere uiteinde van de hydraulische slang losmaken.
uHet losgemaakte uiteinde van de slang direct in de olieopvangbak laten zakken en de aansluiting
afsluiten.
uSlangbevestigingen losmaken en hydraulische slang verwijderen.
uDe nieuwe hydraulische slang aansluiten. Slangkoppelstukken vastdraaien.
uHydraulische slang met de slangbevestigingen vastzetten.
uPositie van de nieuwe hydraulische slang controleren.
wDe slanggeleiding moet identiek aan die van de oude hydraulische slang zijn.
wDe slang mag nergens schuren.
wDe slang niet draaien of onder spanning leggen.
De hydraulische slangen zijn met succes vervangen.
11.13 Drijfwerkolie
11.13.1 Hoeveelheid en soorten
Het drijfwerk is gevuld met ca. 2,2 l drijfwerkolie SAE 90 API-GL-4.
Gebruik altijd olie van dezelfde soort.
Nooit mengen.
11.13.2 Oliepeil controleren
nOliepeil
Neem voor de olieverversing en de demontage van het drijfwerk contact op met uw dealer of uw
erkende werkplaats.
Het drijfwerk hoeft onder normale omstandigheden niet te worden gesmeerd. Wij adviseren echter om
de olie na 10 jaar te verversen.
Bij frequent gebruik van meststof met een hoog stofaandeel en vaak reinigen wordt een korter interval
voor de olieverversing aangeraden.
11. Onderhoud en reparatie
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 141
[1] Controleschroef oliepeil
Afb. 95: Vul- en aftappunten voor drijfwerkolie
Oliepeil controleren
uControleschroef openen.
Het oliepeil is in orde wanneer de olie de onderkant van de opening bereikt.
11.14 Smeren
11.14.1 Smeren aftakas
nAftakas
Smeermiddel: Vet
Zie gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
11.14.2 Smeren van andere onderdelen
nAndere onderdelen
Smeermiddel: Vet, olie
Smeerpunten
Kogels bovenste en onderste hefarm
Scharnieren, bussen
Doseerschuif, positie-indicator
Smeermiddel: Grafietvet
Smeerpunten
Strooischijfnaaf
• Roeras
• Roervingers
• Weegcellen
11. Onderhoud en reparatie
142 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
12 Afvoer
12.1 Veiligheid
WAARSCHUWING!
Milieuvervuiling door ongeschikte verwijdering van hydraulische olie en transmissieolie
Hydraulische olie en transmissieolie zijn biologisch niet volledig afbreekbaar. Daarom mag olie niet
op ongecontroleerde wijze in het milieu geraken.
uNaar buiten gestroomde olie met zand, aarde of absorberend materiaal opnemen resp.
indammen.
uHydraulische olie en transmissieolie in een daarvoor voorzien reservoir opvangen en
verwijderen met inachtneming van de officiële voorschriften.
uVoorkom dat olie naar buiten stroomt en in het riool geraakt.
uVoorkom dat olie in de afwatering geraakt door wallen van zand of aarde of door andere
geschikte blokkeringsmaatregelen.
WAARSCHUWING!
Milieuvervuiling door ongeschikte verwijdering van verpakkingsmateriaal
Verpakkingsmateriaal bevat chemische verbindingen die volgens specifieke voorschriften
behandeld moeten worden
uVerpakkingsmateriaal bij een daartoe bevoegd afvalverwerkingsbedrijf afdanken.
uDe nationale voorschriften naleven.
uVerpakkingsmateriaal niet verbranden of bij het huishoudelijke afval voegen.
WAARSCHUWING!
Milieuvervuiling door ongeschikte verwijdering van bestanddelen
Bij niet vak- en deskundige verwijdering dreigt gevaar voor het milieu.
uVerwijdering alleen door daarvoor geautoriseerde ondernemingen.
12.2 Machine afvoeren
De volgende punten gelden onbeperkt. Al naargelang de nationale wetgeving de daaruit
voortvloeiende maatregelen vastleggen en uitvoeren.
uAlle onderdelen, hulp- en bedrijfsstoffen door vakpersoneel uit de machine laten verwijderen.
wDeze moeten daarbij volgens soort gescheiden worden.
uAlle afvalproducten volgens de plaatselijke voorschriften en richtlijnen voor recyclingafval of
speciaal afval laten verwijderen door geautoriseerde ondernemingen.
12. Afvoer
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 143
13 Voorbereiding voor de winter en conservering
13.1 Veiligheid
WAARSCHUWING!
Milieuvervuiling door ongeschikte verwijdering van hydraulische olie en transmissieolie
Hydraulische olie en transmissieolie zijn biologisch niet volledig afbreekbaar. Daarom mag olie niet
op ongecontroleerde wijze in het milieu geraken.
uNaar buiten gestroomde olie met zand, aarde of absorberend materiaal opnemen resp.
indammen.
uHydraulische olie en transmissieolie in een daarvoor voorzien reservoir opvangen en
verwijderen met inachtneming van de officiële voorschriften.
uVoorkom dat olie naar buiten stroomt en in het riool geraakt.
uVoorkom dat olie in de afwatering geraakt door wallen van zand of aarde of door andere
geschikte blokkeringsmaatregelen.
Meststof kan in combinatie met vocht agressieve zuren vormen, die lak, kunststof en met name
metalen onderdelen beschadigen. Daarom is regelmatig wassen en onderhoud na het gebruik
zeer belangrijk.
Voor de voorbereiding voor de winter de machine grondig wassen (zie 13.2 Machine wassen) en
goed laten drogen.
Dan de machine conserveren (zie 13.3 Machine conserveren).
uSlangen en kabels ophangen (zie Afb. 62 Neerleggen van de aftakas, neerleggen van de kabels
en hydraulische slangen).
uMachine parkeren (zie 9.14 Machine parkeren en ontkoppelen).
uAfdekzeil sluiten. Een spleet geopend laten, om vocht in de voorraadbak te voorkomen.
uIndien aanwezig, de bedieningseenheid resp. de ISOBUS-terminal van de stroom loskoppelen en
opbergen.
Bedieningseenheid resp. ISOBUS-terminal niet buiten bewaren. Op een geschikte warme plaats
opslaan.
uStofkappen op slangen en kabels steken.
uMeststofuitlopen openen:
wdoseerschuiven, voordoseerschuiven, ledigingsklep, ... (afhankelijk van het machinetype)
13. Voorbereiding voor de winter en conservering
144 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
13.2 Machine wassen
Een meststrooier die wordt opgeslagen, moet van tevoren worden schoongemaakt.
uSpatscherm demonteren (zie 3.10.1 Locatie van de veiligheidsinrichtingen en van de
waarschuwingen en instructies)
uDe beschermroosters in de voorraadbak omhoog klappen (zie 11.3 Beschermroosters in het
reservoir openen)
uRicht bij de reiniging met hoge druk de waterstraal nooit direct op waarschuwingssymbolen,
elektrische inrichtingen, hydraulische componenten en glijlagers.
uMachine na het reinigen laten drogen
Terminal niet buiten bewaren. Op een geschikte warme plaats opslaan.
Vóór het voorbereiden voor de winter de machine smeren (zie 13.3 Machine conserveren
13.3 Machine conserveren
• Voor het inspuiten uitsluitend goedgekeurde en milieuvriendelijke conserveringsmiddelen
gebruiken.
Middelen op basis van minerale olie (diesel enz.) vermijden. Deze worden bij de eerste
wasbeurt weggespoeld en kunnen in de riolering terechtkomen.
Uitsluitend conserveringsmiddelen gebruiken die lak, kunststoffen en afdichtingsrubber niet
beschadigen.
uAlleen inspuiten, wanneer de machine ook werkelijk volledig schoon en droog is.
uMachine met een milieuvriendelijk corrosiebeschermingsmiddel behandelen.
wWij bevelen het gebruik van beschermwas of conserveringswas aan.
Neem contact op met uw handelaar of uw gespecialiseerde werkplaats, als u conserveringsmiddel
wilt bestellen.
13. Voorbereiding voor de winter en conservering
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 145
Volgende componenten resp. onderdelen conserveren:
Alle roestgevoelige hydraulische componenten, bijv. hydraulische koppelingen, buisleidingen,
persfittingen en kleppen
Verzinkte schroeven
Indien op uw machine aanwezig:
Onderdelen van het remsysteem
Pneumatische leidingen
Verzinkte schroeven aan assen en zwenkarmen na het wassen met een speciale
beschermwas inspuiten.
U vindt meer nuttige informatie over het wassen en conserveren in de video “Alles in orde brengen
- voorbereiden voor de winter van A tot Z”.
Bezoek het RAUCH YouTube-kanaal.
Hier de link naar de video: “Video voorbereiden voor de winter".
13. Voorbereiding voor de winter en conservering
146 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
14 Appendix
14.1 Aanhaalmoment
Aanhaalmoment en voorspankracht voor bouten met metrische schroefdraad en standaard of fijne
spoed
De gegeven waarden zijn van toepassing op droge of licht gesmeerde verbindingen.
Gebruik geen gegalvaniseerde bouten en moeren zonder vet.
Verminder bij gebruik van dik vet de waarde in de tabel met 10%.
Verhoog bij gebruik van (zelf)borgende bouten en moeren de waarde in de tabel met 10%.
Aanhaalmoment en voorspankracht met v=0,9 voor bouten met gedeeltelijke schroefdraad, metrische
draad en standaard of fijne spoed volgens ISO 262 en ISO 965-2
Staalkwaliteit bevestigingsmaterialen volgens ISO 898-1
Kopafmetingen van zeskantbouten volgens ISO 4014 tot ISO 4018
Kopafmetingen van cilinderkopbouten volgens ISO 4762
‘Middelgroot’ gat volgens EN 20273
Wrijvingscoëfficiënt: 0,12≤ µ ≤0,18
Metrische draad met standaard spoed
Schroefdraad
maken Klasse
Aanhaalmoment Max.
voorspankracht
min=0,12)
N
Nm lbf-ft (lbf-in)
M4
(X0.7)
8,8 3 (26,5) 4400
10,9 4,9 (40,7) 6500
12,9 5,1 (45,1) 7600
M5
(X0.8)
8,8 5,9 (52,2) 7200
10,9 8,6 (76,1) 10600
12,9 10 (88,5) 12400
M6
(X1)
8,8 10,1 7,4 10200
10,9 14,9 11 14900
12,9 17,4 12,8 17500
14. Appendix
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 147
Metrische draad met standaard spoed
Schroefdraad
maken Klasse
Aanhaalmoment Max.
voorspankracht
min=0,12)
N
Nm lbf-ft (lbf-in)
M8
(X1.25)
8,8 24,6 18,1 18600
10,9 36,1 26,6 27300
12,9 42,2 31,1 32000
M10
(X1.5)
8,8 48 35,4 29600
10,9 71 52,4 43400
12,9 83 61,2 50800
M12
(X1.75)
8,8 84 62 43000
10,9 123 90,7 63200
12,9 144 106,2 74000
M14
(X2)
8,8 133 98 59100
10,9 195 143,8 86700
12,9 229 168,9 101500
M16
(X2)
8,8 206 151,9 80900
10,9 302 222,7 118800
12,9 354 261 139000
M18
(X2.5)
8,8 295 217,6 102000
10,9 421 310,5 145000
12,9 492 363 170000
M20
(X2.5)
8,8 415 306 130000
10,9 592 436,6 186000
12,9 692 510,4 217000
M22
(X2.5)
8,8 567 418,2 162000
10,9 807 595 231000
12,9 945 697 271000
M24
(X3)
8,8 714 526,6 188000
10,9 1017 750,1 267000
12,9 1190 877,1 313000
14. Appendix
148 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
Metrische draad met standaard spoed
Schroefdraad
maken Klasse
Aanhaalmoment Max.
voorspankracht
min=0,12)
N
Nm lbf-ft (lbf-in)
M27
(X3)
8,8 1050 774,4 246000
10,9 1496 1013,3 351000
12,9 1750 1290,7 410000
M30
(X3.5)
8,8 1428 1053,2 300000
10,9 2033 1499,4 427000
12,9 2380 1755,4 499000
M36
(X4)
8,8 2482 1830,6 438000
10,9 3535 2607,3 623000
12,9 4136 3050,5 729000
Metrische draad met fijne spoed
Schroefdraad Klasse
Aanhaalmoment Max.
voorspankracht
min=0,12)
N
Nm lbf-ft (lbf-in)
M8X1
8,8 26,1 19,2 20200
10,9 38,3 28,2 29700
12,9 44,9 33,1 34700
M10X1.25
8,8 51 37,6 31600
10,9 75 55,3 46400
12,9 87 64,2 54300
M12X1.25
8,8 90 66,4 48000
10,9 133 98 70500
12,9 155 114,3 82500
M12X1.5
8,8 87 64,2 45500
10,9 128 94,4 66800
12,9 150 110,6 78200
14. Appendix
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 149
Metrische draad met fijne spoed
Schroefdraad Klasse
Aanhaalmoment Max.
voorspankracht
min=0,12)
N
Nm lbf-ft (lbf-in)
M14X1.5
8,8 142 104,7 64800
10,9 209 154,1 95200
12,9 244 180 111400
M16X1.5
8,8 218 160,8 87600
10,9 320 236 128700
12,9 374 275,8 150600
M18X1.5
8,8 327 241,2 117000
10,9 465 343 167000
12,9 544 401 196000
M20X1.5
8,8 454 335 148000
10,9 646 476,5 211000
12,9 756 557,6 246000
M22X1.5
8,8 613 452 182000
10,9 873 644 259000
12,9 1022 754 303000
M24X2
8,8 769 567 209000
10,9 1095 807,6 297000
12,9 1282 945,5 348000
14. Appendix
150 5902921 MDS 8.2/14.2/18.2/20.2
15 Garantie en vrijwaring
RAUCH-apparaten worden vervaardigd op basis van moderne fabricagemethoden en met uiterste
zorgvuldigheid en worden vele malen gecontroleerd.
Daarom biedt RAUCH 12 maanden garantie als aan de volgende voorwaarden voldaan is:
De garantie gaat in op de datum van de aankoop.
De garantie omvat materiaal- of fabricagefouten. Voor producten van derden (hydraulisch
systeem, elektronica) zijn wij uitsluitend aansprakelijk in het kader van de vrijwaring van de
betreffende fabrikant. Tijdens de garantieperiode worden fabricage- en materiaalfouten kosteloos
verholpen door vervanging of verbetering van de betreffende onderdelen. Overige, ook
verdergaande rechten als aanspraak op koopvernietiging, korting op de aanschafprijs of
vergoeding van schade die niet aan het geleverde object ontstaan is, zijn uitdrukkelijk uitgesloten.
De garantieprestatie wordt geleverd door erkende werkplaatsen, door RAUCH-
fabrieksvertegenwoordiging of door de fabriek zelf.
Van de garantie uitgesloten zijn gevolgen van natuurlijke slijtage, vervuiling, corrosie en alle
fouten die zijn ontstaan door onvakkundig hanteren alsmede inwerkingen van buitenaf. Bij
eigenmachtig uitvoeren van reparaties of wijzigingen van de originele toestand vervalt de
garantie. De aanspraak op vervanging vervalt, als er geen originele RAUCH-
vervangingsonderdelen gebruikt zijn. Neem daarom de gebruiksaanwijzing in acht. Neem bij
twijfel contact op met onze fabrieksvertegenwoordiging of direct met onze fabriek. Garantieclaims
moeten uiterlijk binnen 30 dagen na optreden van de schade bij de fabriek zijn ingediend.
Vermeld koopdatum en machinenummer. Reparaties waarvoor garantie moet worden verleend,
mogen door de erkende werkplaats pas na overleg met RAUCH of diens officiële
vertegenwoordiging worden uitgevoerd. De garantieperiode wordt niet verlengd door
garantiewerkzaamheden. Transportfouten zijn geen fabricagefouten en vallen daarom niet onder
de vrijwaringsplicht van de fabrikant.
Aanspraak op vergoeding van schade die niet aan de RAUCH-apparaten zelf is ontstaan, is
uitgesloten. Hieronder valt ook uitsluiting van aansprakelijkheid voor vervolgschade als gevolg
van strooifouten. Eigenmachtige wijzigingen aan RAUCH-apparaten kunnen vervolgschade
veroorzaken. Hiervoor is de leverancier niet aansprakelijk. Bij opzet of grove nalatigheid van de
eigenaar of een leidinggevende geldt de uitsluiting van aansprakelijkheid van de leverancier niet.
Dit geldt ook voor die gevallen waarbij de productaansprakelijkheidswetgeving aangeeft, dat de
leverancier aansprakelijk is voor persoonlijk letsel of materiële schade aan privé gebruikte
voorwerpen door gebreken van het geleverde object. Tevens geldt dit voor het ontbreken van
eigenschappen die uitdrukkelijk toegezegd zijn, als de toezegging tot doel had om de besteller te
beschermen tegen schade die niet aan het geleverde object zelf ontstaan is.
15. Garantie en vrijwaring
MDS 8.2/14.2/18.2/20.2 5902921 151
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152

Rauch MDS 8.2 / 14.2 / 18.2 / 20.2 Handleiding

Type
Handleiding