56
OPMERKINGEN:
1-Het apparaat is ontworpen om te functioneren in een
omgeving met een vervuilingsgraad 3 (Zie IEC 60664).
2-Deze apparatuur voldoet aan de norm IEC 61000-3-12,
mits de maximum toelaatbare impedantie Zmax van
de installatie lager of gelijk is aan 0,146 (Art. 359)-0,088
(Art. 361) op het interfacepunt tussen de installatie van
de gebruiker en het lichtnet. De installateur of de ge-
bruiker van de apparatuur zijn verantwoordelijk voor en
moeten waarborgen dat de apparatuur aangesloten is
op een stroomvoorziening met een maximum toelaat-
bare impedantie Zmax lager of gelijk aan 0,146 (Art.
359)-0,088 (Art. 361). Raadpleeg eventueel het elektri-
citeitsbedrijf.
2.5 INBEDRIJFSSTELLING
Het apparaat moet worden geïnstalleerd door ge-
kwaliceerd personeel. Alle verbindingen moeten
tot stand worden gebracht overeenkomstig de gel-
dende normen en met volledige inachtneming van de
wet op de ongevallenpreventie (zie CEI 26-26 / IEC
- TS 62081).
Sluit de luchttoevoer aan op verbinding B.
In het geval de luchttoevoer afkomstig is van een drukre-
gelaarvan een compressor of een centrale installatie,
moet de drukregelaar worden ingesteld op een uit-
gangsdruk van niet meer dan 8 bar (0,8 MPa). Als de
luchttoevoer afkomstige is van een es, moet deze
zijn voorzien van een reduceerventiel; sluit nooit een
persluchtes rechtstreeks aan op de drukregelaar
van het apparaat! De druk zou de capaciteit van de
verminderaar drukregelaar te boven kunnen gaan,
die daardoor zou kunnen ontploffen!
Sluit de voedingskabel A aan: de geel-groene draad van
de kabel moet worden aangesloten op een deugdelijke
aarding van de installatie, de overige draden moeten op
de fase draden worden aangesloten via een schakelaar
die zo mogelijk dichtbij de snijzone is geplaatst, om in
geval van nood een snelle uitschakeling toe te staan.
Het vermogen van de thermische schakelaar of van de
zekeringen in serie met de schakelaar moet gelijk zijn aan
de door het apparaat verbruikte stroom I1eff.
De verbruikte stroom I1 eff. wordt afgeleid uit de techni-
sche gegevens die op het apparaat worden vermeld on-
der de beschikbare voedingsspanning U1.
Eventuele verlengkabels moeten een diameter hebben
die voldoende groot is voor de verbruikte stroom I1max.
3 GEBRUIK
Verzeker u ervan dat de startknop niet is ingedrukt.
Schakel het apparaat in met de schakelaar C. Hierdoor
gaat het lampje V branden.
Met een korte druk op de toets van de toorts wordt de
persluchtstroom geopend. Stel nu de druk, weergege-
ven op de drukmeter F, af. Draai aan de knop E van de
reductor en stel 5 bar (0,5 MPa) in voor toortsen met een
lengte van 6 m. en stel 5,5 bar (0,55 MPa) in voor toortsen
met een lengte van 12 m. Vergrendel vervolgens de knop
E door hem in te drukken.
Het snijcircuit mag niet opzettelijk direct of indirect in
contact worden gebracht met deaardingsdraad, behalve
op het werkstuk dat gesneden moet worden.
Als het te snijden werkstuk opzettelijk met de aarde wordt
verbonden via de aardingsdraad, moet de verbinding zo
rechtstreeks mogelijk zijn en worden uitgevoerd met een
draad met een doorsnede die minstens gelijk is aan de
massakabel van de snijstroom, en op hetzelfde punt zijn
aangesloten op het te behandelen werkstuk als de mas-
sakabel, met behulp van de klem van de massakabel of
met behulp van een tweede massaklem die in de onmid-
delijke nabijheid is geplaatst. Alle mogelijke voorzorgs-
maatregelen moeten worden genomen om zwerfstromen
te vermijden.
3.1 SNIJDEN (“CUT” SNIJWIJZE)
Kies de snijstroom door middel van de knop M.
Toorts Cebora CP101:
Gebruik het speciale afstandsstuk met twee punten Art.
1404 in het geval van een mondstuk ø 1,2 en een stroom
tussen 45 en 60 A.
Toorts Cebora CP161:
Met een snijstroom van 20 tot 40A en een mondstuk
met een doorsnede van 0,8 mm kunt u snijden door het
mondstuk direct op het stuk te laten steunen (drag cut).
In het geval van een stroom van meer dan 40A is het
noodzakelijk dat u een verend afstandsblok of een af-
standsblok of tweepuntig gebruikt om te voorkomen dat
het mondstuk of de bescherming ervan direct met het te
snijden stuk in aanraking komt.
Bewaar een afstand van ongeveer 4 mm tussen de be-
scherming van het mondstuk en de bescherming als u de
toorts automatisch gebruikt, zie de snijtabellen.
Verzeker u ervan dat de massaklem en het werkstuk een
goed elektrisch contact maken, in het bijzonder bij ge-
lakte, geoxideerde staalplaat of staalplaat met isoleren-
de bekledingen.
Verbind de massaklem niet met het stuk materiaal dat
moet worden weggenomen.
Druk op de toortsschakelaar om de vonkenboog in te
schakelen.
Als het snijden na 2 seconden nog niet begint, gaat de
vonkenboog uit en moet de schakelaar opnieuw worden
ingedrukt om de boog weer te ontsteken.
Houd de snijtoorts verticaal gedurende de snede.
Nadat de snede is voltooid en de knop is losgelaten, blijft
er gedurende nog ongeveer 100 seconden lucht uit de
snijtoorts komen om de toorts zelf af te laten koelen.
Zet het apparaat niet uit voordat deze tijd verstreken
is.
Als er gaten moeten worden gemaakt of als de snede
moet worden gemaakt vanuit het midden van een werk-
stuk, moet de snijtoorts schuin gehouden worden en
langzaam recht worden geplaatst, zodat het gesmolten
materiaal niet op het mondstuk terechtkomt (zie g.2).
Dit is nodig bij het doorboren van werkstukken die dikker
zijn dan 3 mm.
Neem de snijtabel in acht als u de toorts automatisch
gebruikt. Als er ronde sneden moeten worden gemaakt,