Graco 3A7195D, QUANTM-pompen, Hygiënische modellen de handleiding

Type
de handleiding
Instructies
QUANTM-pompen,
Hygiënische modellen
Elektrisch aangedreven membraanpompen (EODD) met geïntegreerde elektrische
aandrijving voor vloeistoftransfertoepassingen. Niet voor gebruik met benzine.
Alleen voor professioneel gebruik
Belangrijke veiligheidsinstructies
Lees alle waarschuwingen en instructies
in deze handleiding en bijbehorende
handleidingen voordat u de apparatuur
gebruikt. Bewaar deze instructies.
Model h30 (QHC)
Model h80 (QHD)
Model h120 (QHE)
3A7195D
NL
2 3A7195D
Inhoudsopgave
Bijbehorende handleidingen . . . . . . . . . . . . . . . . . .2
Waarschuwingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .3
Configuratietabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
Goedkeuringen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .9
De onderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .10
Voorbeeldinstallatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11
Algemene informatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11
Typische installatie voor modellen
op gewone locaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11
Typische installatie voor modellen
in explosieve omgevingen
of gevaarlijke (of als zodanig
geclassificeerde) locaties . . . . . . . . . . . . . .12
Installatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13
De pomp monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13
De vloeistofleidingen aansluiten . . . . . . . . . . . .13
Toebehoren installeren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .14
Aarding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .15
Vóór het eerste gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16
Elektrische aansluitingen en bedrading. . . . . . . .17
Benodigde stroom en stekkers . . . . . . . . . . . . .17
Draadvoedingskabels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18
Vereisten voor kabels en leidingen . . . . . . . . . .19
Adapters voor stekkers en kabels . . . . . . . . . . .19
I/O-penaansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20
Bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22
Drukontlastingsprocedure . . . . . . . . . . . . . . . . .22
Vóór elk gebruik. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22
De apparatuur starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22
De apparatuur uitschakelen. . . . . . . . . . . . . . . .24
Ledlampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .25
Overzicht ledlampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .25
Fouten gebeurtenissen met ledlampjes
oplossen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .26
Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
De apparatuur smeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
De apparatuur spoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
De apparatuur opslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Het vochtige gedeelte reinigen . . . . . . . . . . . . . 29
Problemen opsporen en verhelpen . . . . . . . . . . . 30
Reparatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
De apparatuur voorbereiden op reparatie. . . . . 32
De terugslagventielen repareren . . . . . . . . . . . . 33
Standaardmembranen repareren . . . . . . . . . . . 34
De overmolded membranen repareren . . . . . . . 36
Recyclen en afdanken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Eind van de levensduur. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Prestatiegrafieken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Prestatiegrafiek voor modellen h30 (QHC) . . . . 39
Prestatiegrafiek voor modellen h80 (QHD) . . . . 40
Prestatiegrafiek voor modellen h120 (QHE) . . . 40
Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
Afmetingen voor modellen h30 (QHC) . . . . . . . 41
Afmetingen van model h80 (QHD) . . . . . . . . . . 44
Afmetingen van modellen h120 (QHE) . . . . . . . 47
Technische specificaties. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
Temperatuurbereik vloeistof . . . . . . . . . . . . . . . 50
Technische specificaties voor
modellen h30 (QHC) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
Technische specificaties voor
modellen h80 (QHD) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Technische specificaties voor
modellen h120 (QHE) . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Standaard Graco-garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
Bijbehorende handleidingen
Nummer Engelse
handleiding Omschrijving Referentie
3A7637 QUANTM-elektromotor, Reparatie-Onderdelen Handleiding motor
3A9287 QUANTM-pompen, Onderdelen, Hygiënische modellen Onderdelenhandleiding
3A8861 QUANTM-leksensor Instructies voor de set
3A8982 QUANTM I/O-kabelset (gevaarlijke locaties) Instructies voor de set
Waarschuwingen
3A7195D 3
Waarschuwingen
De onderstaande waarschuwingen betreffen de installatie, het gebruik, de aarding, het onderhoud
en de reparatie van deze apparatuur. Het symbool met het uitroepteken verwijst naar een algemene
waarschuwing en de gevarensymbolen verwijzen naar procedurespecifieke risico’s. Als u deze symbolen
in de handleiding of op de waarschuwingslabels ziet, raadpleeg dan deze Waarschuwingen. Productspecifieke
gevaarsymbolen en waarschuwingen die niet in dit hoofdstuk worden beschreven, kunnen in de gehele
handleiding waar deze van toepassing zijn worden weergegeven.
WAARSCHUWING
BRAND- EN EXPLOSIEGEVAAR
Ontvlambare dampen, zoals dampen van oplosmiddelen en verf, in het werkgebied kunnen
ontbranden of exploderen. Verf of oplosmiddelen die door het apparaat stromen, kunnen statische
elektriciteit opwekken. Ter voorkoming van brand en explosies:
Gebruik de apparatuur alleen in goed geventileerde ruimtes.
Zorg dat er geen ontstekingsbronnen zijn, zoals waakvlammen, sigaretten, draagbare
elektrische lampen en kunststof druppelvangers (deze kunnen statische vonkoverslag geven).
Aard alle apparatuur in het werkgebied. Zie de instructies onder Aarding.
Houd het werkgebied vrij van vuil, inclusief oplosmiddelen, poetslappen en benzine.
Haal geen stekkers uit stopcontacten, steek geen stekkers in stopcontacten en doe geen
lampen aan of uit als er brandbare dampen aanwezig zijn.
Gebruik uitsluitend geleidende geaarde vloeistofleidingen.
Stop onmiddellijk met werken als u statische vonken ziet of een schok voelt. Gebruik het
systeem pas weer als u de oorzaak van het probleem kent en het probleem is verholpen.
Zorg dat er altijd een werkend brandblusapparaat in het werkgebied aanwezig is.
Tijdens het reinigen kan er zich statische lading opbouwen op kunststof onderdelen en deze
kan zich ontladen op brandbare dampen en die doen ontbranden. Ter voorkoming van brand
en explosies:
Reinig kunststof onderdelen alleen in een goed geventileerde ruimte.
Reinig onderdelen niet met een droge doek.
Waarschuwingen
4 3A7195D
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN
Modellen voor explosieve omgevingen of gevaarlijke (of als zodanig geclassificeerde)
locaties (vast bedraad voor permanente aansluiting):
Deze apparatuur moet worden geaard. Slechte aarding, onjuiste installatie of onjuist gebruik
van het systeem kan elektrische schokken veroorzaken.
Zet het apparaat uit via de ingebouwde scheidingsschakelaar en haal de stekker uit
het stopcontact voordat u kabels ontkoppelt, onderhoud aan de apparatuur uitvoert
of apparatuur installeert.
Aansluiten mag alleen op een geaard aansluitpunt.
Alle elektrische bedrading en reparaties moeten worden uitgevoerd door een gediplomeerd
elektricien en voldoen aan alle plaatselijke verordeningen en regelgeving.
Stel niet bloot aan regen. Bewaar binnenshuis.
Modellen voor gewone locaties (kabel-/stekkerverbinding)
Deze apparatuur moet worden geaard. Slechte aarding, onjuiste installatie of onjuist gebruik
van het systeem kan elektrische schokken veroorzaken.
Zet het apparaat uit en haal de voedingskabel uit het stopcontact voordat u onderhoud aan
de apparatuur uitvoert.
Alleen aansluiten op een geaard stopcontact.
Gebruik alleen 3-draads verlengkabels voor 2-fasige modellen. Gebruik alleen 4-draads
verlengkabels voor 3-fasige modellen.
Zorg ervoor dat de aardingspennen op de voedings- en verlengkabels intact zijn.
Stel niet bloot aan regen. Bewaar binnenshuis.
Wacht nadat u de stroomkabel hebt ontkoppeld vijf minuten voordat u onderhoud gaat plegen.
GEVAAR VAN VERKEERD GEBRUIK VAN DE APPARATUUR
Verkeerd gebruik kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
Bedien het systeem niet als u moe, of onder invloed van alcohol of geneesmiddelen bent.
Overschrijd nooit de maximale werkdruk of de maximale bedrijfstemperatuur van het zwakste
onderdeel in uw systeem. Zie de Technische specificaties van alle apparatuurhandleidingen.
Gebruik vloeistoffen en oplosmiddelen die compatibel zijn met de bevochtigde onderdelen van
de apparatuur. Zie de Technische specificaties van alle apparatuurhandleidingen. Lees de
waarschuwingen van de fabrikant van de gebruikte vloeistoffen en oplosmiddelen. Vraag de
leverancier of verkoper van het materiaal om het veiligheidsinformatieblad (SDS) waarop alle
informatie staat.
Schakel alle apparatuur uit en volg de Drukontlastingsprocedure wanneer de apparatuur niet
wordt gebruikt.
Controleer de apparatuur dagelijks. Repareer of vervang versleten of beschadigde onderdelen
onmiddellijk; vervang ze enkel door originele reserveonderdelen van de fabrikant.
Breng geen veranderingen of wijzigingen in de apparatuur aan. Door veranderingen
of aanpassingen kunnen goedkeuringen van instanties ongeldig worden en kan de veiligheid
in gevaar komen.
Zorg dat alle apparatuur gekeurd en goedgekeurd is voor de omgeving waarin u deze gebruikt.
Gebruik apparatuur alleen voor het beoogde doel. Neem contact op met uw leverancier voor
meer informatie.
Leid vloeistofleidingen, snoeren en kabels uit de buurt van plaatsen waar gereden wordt
en uit de buurt van scherpe randen, bewegende onderdelen en hete oppervlakken.
Knik of buig vloeistofleidingen, snoeren of kabels niet te veel. Gebruik geen vloeistofleidingen,
snoeren of kabels om apparatuur te trekken.
Houd kinderen en dieren weg uit het werkgebied.
Houd u aan alle geldende veiligheidsvoorschriften.
WAARSCHUWING
Waarschuwingen
3A7195D 5
GEVAAR VAN REINIGEND OPLOSMIDDEL VOOR PLASTIC ONDERDELEN
Veel reinigingssolventen kunnen kunststof onderdelen beschadigen, ze kunnen ervoor zorgen
dat ze niet goed werken en zo ernstig letsel of schade aan eigendom veroorzaken.
Gebruik alleen geschikte oplosmiddelen om kunststof constructieonderdelen of onderdelen
onder druk te reinigen.
Zie voor de constructiematerialen Technische specificaties in alle handleidingen van
apparatuur. Raadpleeg de informatie van de oplosmiddelfabrikant om te weten welke
materialen elkaar wel en niet verdragen.
GEVAAR VAN APPARATUUR ONDER DRUK
Materiaal uit de apparatuur, uit lekken of uit beschadigde onderdelen kan in de ogen of op de huid
spatten en ernstig letsel veroorzaken.
Voer altijd de Drukontlastingsprocedure uit wanneer u stopt met spuiten/materiaal afgeven
en vóór reiniging, controle of onderhoud aan de apparatuur.
Draai altijd eerst alle vloeistofkoppelingen goed vast voordat u de apparatuur gaat bedienen.
Controleer vloeistofleidingen en aansluitingen dagelijks. Vervang versleten of beschadigde
onderdelen onmiddellijk.
GEVAREN VAN ALUMINIUM ONDERDELEN ONDER DRUK
Het gebruik van vloeistoffen die niet compatibel zijn met aluminium in apparatuur die onder
druk staat, kan leiden tot ernstige chemische reacties en kan ervoor zorgen dat de apparatuur
defect gaat. Het niet opvolgen van deze waarschuwing kan leiden tot overlijden, ernstig letsel
of materiële schade.
Gebruik geen 1,1,1-trichloorethaan, methyleenchloride, andere
halogeenkoolwaterstofoplosmiddelen of vloeistoffen die dergelijke oplosmiddelen bevatten.
Gebruik geen chloorbleekmiddel.
Veel andere vloeistoffen kunnen stoffen bevatten die kunnen reageren met aluminium. Neem
contact op met uw materiaalleverancier voor meer info over de compatibiliteit van de materialen.
GEVAAR VAN THERMISCHE EXPANSIE
Vloeistoffen in besloten ruimtes - waaronder vloeistofleidingen - die aan hitte worden blootgesteld,
kunnen door thermische expansie een snelle drukstijging veroorzaken. Overdruk kan scheuren
in apparatuur en verwondingen veroorzaken.
Open een klep om het uitzetten van de vloeistof tijdens de verhitting mogelijk te maken.
Vervang de vloeistofleidingen proactief met regelmatige intervallen op basis van
de werkomstandigheden.
WAARSCHUWING
Waarschuwingen
6 3A7195D
VERSTRIKKINGSGEVAAR
Draaiende onderdelen kunnen ernstig letsel veroorzaken.
Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
Bedien de apparatuur niet als de beschermwanden of -kappen zijn verwijderd.
Draag geen loszittende kleding, juwelen of lang haar los terwijl u de apparatuur bedient.
De apparatuur kan zonder waarschuwing starten. Voordat u de apparatuur controleert,
verplaatst of er onderhoud aan uitvoert, moet u eerst de Drukontlastingsprocedure uitvoeren
en alle voedingsbronnen loskoppelen.
GEVAAR VAN GIFTIGE MATERIALEN OF DAMPEN
Giftige materialen of dampen kunnen ernstig of zelfs dodelijk letsel veroorzaken als deze
in de ogen of op de huid spatten, of worden ingeademd of ingeslikt.
Lees de veiligheidsinformatiebladen (SDS of VIB) zodat u de specifieke gevaren kent van
de gebruikte vloeistoffen.
Bewaar gevaarlijke vloeistof in goedgekeurde houders en voer ze af conform alle
geldende richtlijnen.
GEVAAR VAN BRANDWONDEN
Oppervlakken van apparatuur en verwarmde vloeistof kunnen zeer heet worden tijdens het
gebruik. Voorkom ernstige brandwonden:
Raak de warme vloeistof of de apparatuur niet aan.
PERSOONLIJKE BESCHERMINGSMIDDELEN
Draag de juiste beschermingsmiddelen als u in het werkgebied aanwezig bent om ernstig letsel,
zoals oogletsel, gehoorbeschadiging, inademing van giftige dampen en brandwonden,
te voorkomen. Deze beschermingsmiddelen bestaan uit (maar zijn niet beperkt tot):
Gezichts- en gehoorbescherming.
Ademhalingsfilters, beschermende kleding en handschoenen, zoals aanbevolen door
de fabrikant van vloeistof en oplosmiddelen.
WAARSCHUWING
Configuratietabel
3A7195D 7
Configuratietabel
Noteer het artikelnummer van het model en de
configuratieprocedure op het identificatieplaatje (ID)
van uw apparatuur om u te helpen bij het bestellen
van vervangingsonderdelen.
Artikelnummer model
_______________________________________________
Configuratieprocedure:
_______________________________________________
OPMERKING: Bepaalde combinaties zijn niet mogelijk. Neem contact op met uw plaatselijke distributeur.
ID
Voorbeeld configuratieprocedure: QHC-FGFF1ACACBNBNA10021
Q H C FG FF1 AC AC BN BN A1 00 21
Merk Toepassing Model Materiaal
van gedeelte
in contact
met vloeistof
Motor Mate-
riaal
zitting
Materiaal
terugslag-
ventiel
Materiaal
membraan
Materiaal
afdichting
verdeelstuk
Aanslui-
ting
Opties Materiaal-
certifice-
ringen
Merk Toepassing Model Materiaal van gedeelte in contact met vloeistof
QQUANTM HHygiënisch (h) C30 (poort 1 inch) FG Voedselveilig, Roestvrij staal, 125 micro afwerking
(gegoten CF8M)
D80 (poort 1-1/2 inch) HS Hygiënisch, Roestvrij staal, 32 micro afwerking
E120 (poort 2 inch) PH Farmaceutisch, Roestvrij staal, 20 micro afwerking
F120 (poort 3 inch) 3A 3-A Hygiënisch, Roestvrij staal, 32 micro afwerking
G120 (poort 4 inch)
Motor
Aandrijving Coating Ingangs-
spanning Fase Locatie Kabelaansluiting
FF1 Directe aandrijving
aluminium
Coating
gefluoreerde
ethyleenpropyl
een (FEP)
200–240 V 3-fasig Hygiënisch, gewone locaties Kabel met stekker
FF2 Directe aandrijving
aluminium
FEP-coating 200–240 V Eénfasig Hygiënisch, gewone locaties Kabel met stekker
FF3 Directe aandrijving
aluminium
FEP-coating 200–240 V 3-fasig Hygiënisch, Gevaarlijke (of
als zodanig geclassificeerde)
locaties
Kabel met los
draadeinde
FF4 Directe aandrijving
aluminium
FEP-coating 200–240 V Eénfasig Hygiënisch, Explosieve
omgevingen
Kabel met los
draadeinde
FF5 Directe aandrijving
aluminium
FEP-coating 100–120 V Eénfasig Hygiënisch, gewone locaties Kabel met stekker
FF6 Directe aandrijving
aluminium
FEP-coating 100–120 V Eénfasig Hygiënisch, Gevaarlijke
(of als zodanig
geclassificeerde) locaties
Kabel met los
draadeinde
Configuratietabel
8 3A7195D
Materiaal zitting Materiaal
terugslagventiel Materiaal membraan Materiaal afdichting
verdeelstuk
FL Scharnierklep, alleen voor
hygiënische modellen
BN Buna-N, kogel BN Buna-N -- Geen
SS 316 roestvrij staal CW Polychloropreen,
verzwaard, kogel
EO EPDM gegoten BN Buna-N
EP EPDM, kogel FK Fluorelastomeer EP EPDM
FK Fluorelastomeer,
kogel
PO Overgoten PTFE/EPDM FK Fluorelastomeer
FL Scharnierklep,
Roestvrij staal
PS PTFE/Santoprene,
tweedelig
PT PTFE
PT PTFE, kogel SP Santoprene
SP Santoprene, kogel
Aansluiting Opties Materiaalcertificeringen
S13 Roestvrij staal, standaardpoorten, hygiënische klem 00 Standaard 21 EN 10204 type 2.1
S14 Roestvrij staal, standaardpoorten, DIN SF Scharnierklep speciaal
voor sanitair
31 EN 10204 type 3.1
SSA Tri-Clamp met middenpoort
SSB DIN met middenpoort
SSE Tri-Clamp horizontaal verdeelstuk Wye
SSG Horizontaal, geen verdeelstuk
Motoraandrijving selecteren
Hygiënisch - Noord-Amerika
Model Gewone locatie
(NEMA-stekker)
Gevaarlijke locatie
(los draadeinde)
Spanningsbereik / aantal fases
h30 (QHC) FF1, FF5 FF3, FF6 200 / 240 V / 3 fases 100 / 120 V / een fase
h80 (QHD) FF1 FF3 200 / 240 V / 3 fases
h120 (QHE) FF1 FF3 200 / 240 V / 3 fases
Hygiënisch - Internationaal
Model Gewone locatie
(IEC-stekker)
Gevaarlijke locatie
(los draadeinde)
Spanningsbereik / aantal fases
h30 (QHC) FF2 FF4 200 / 240 V / Een fase
h80 (QHD) FF2 FF4 200 / 240 V / Een fase
h120 (QHE) FF2 FF4 200 / 240 V / Een fase
Goedkeuringen
3A7195D 9
Goedkeuringen
* Zie Configuratietabel, vanaf pagina 7, voor uitgebreide beschrijvingen.
Informatie over modellen* Goedkeuringen
Motoren
Zie de handleiding van uw motor voor
de goedkeuringen van de motor.
Zie Bijbehorende handleidingen, pagina 2.
Pompmodellen met motorcode FF2 zijn goedgekeurd voor:
Pompmodellen met motorcode FF4 zijn goedgekeurd voor:
II 2 G
Ex dh IIB T4 Gb
Hygiënische (QH) modellen met membranen met
materialen met code EO, PT of PS gecombineerd met
terugslagventielen EP, PT of FL voldoen aan:
EC 1935/2004
Klasse VI
Materialen die in contact komen met vloeistof in Hygiënische (QH) modellen voldoen aan de FDA-normen
en aan de United States Code of Federal Regulations (CFR).
De onderdelen
10 3A7195D
De onderdelen
AFB. 1: Model voor gewone locaties (model h30 (QHC)
afgebeeld)
Modellen voor gewone locaties hebben een kabel
met stekker en een I/O-poort.
AFB. 2: Model voor explosieve omgevingen of
gevaarlijke (of als zodanig geclassificeerde)
locaties (model h30 (QHC) afgebeeld)
Modellen voor explosieve omgevingen of gevaarlijke
(of als zodanig geclassificeerde) locaties zijn voorzien
van een voedingskabel (voor rechtstreekse
aansluiting op een voedingsbron).
BB
EA
K
CC
K
CC
BB
A
E
Ref. Component Modellen voor gewone
locaties
Modellen voor explosieve omgevingen
of gevaarlijke (of als zodanig
geclassificeerde) locaties
AVoedingskabel Kabel van 4,6 m (15 ft)
met stekker* Kabel van 4,6 m (15 ft) voor bedrading
BB I/O-poort/kabel
M12, 5-polige connector**
Kabel (niet meegeleverd) voor directe
bedrading naar door de gebruiker
geleverde bedieningselementen
Aan/uit-regeling, digitale
ingang
Status Run, digitale uitgang
Toerental- en drukregeling,
analoge ingang
CC LedlampjeStandaard Versterkt
EExterne aarde-aansluiting,
grondsymbool
De apparatuur is gemarkeerd volgens IEC 417, Symbool
5019:
KRegelknop Draai met de klok mee (rechts) om de vloeistofuitvoer te verhogen
* Zie Benodigde stroom en stekkers, pagina 17.
** Zie I/O-penaansluiting, pagina 20.
Zie Draadvoedingskabels, pagina 18, en Vereisten voor kabels en leidingen, pagina 19.
I/O-kabelsets zijn verkrijgbaar (afzonderlijk aan te schaffen). Zie Bijbehorende handleidingen, pagina 2.
Zie Ledlampje, pagina 25.
Voorbeeldinstallatie
3A7195D 11
Voorbeeldinstallatie
Algemene informatie
Typische installaties zijn afgebeeld in AFB. 3 en AFB. 4.
De afbeeldingen zijn slechts bedoeld als voorbeelden
bij het kiezen en installeren van de componenten voor
uw systeem. Neem contact op met uw plaatselijke
dealer voor hulp bij het ontwerpen van een systeem
dat aan uw vereisten voldoet. Gebruik altijd originele
Graco-onderdelen en -toebehoren. Zorg dat alle
toebehoren de juiste maten hebben en dat ze voldoen
aan de vereiste drukniveaus van het systeem.
Referentieletters in de tekst, zoals (A) verwijzen naar
de tekst in de afbeeldingen.
Typische installatie voor modellen op gewone locaties
AFB. 3: Typische installatie voor modellen op gewone locaties (kabel- en stekkeraansluiting) (model h30 (QHC) afgebeeld)
A
B
C
D
E
F
G
H
J
M
N
K
L
Pomponderdelen
AVoedingskabel
BPoort vloeistofinlaat
CPoort vloeistofuitlaat
DMontagepoten
EAarde-aansluiting
KRegelknop vloeistofuitvoer
LToegangspoorten membraan (niet afgebeeld)
Sluit aan op een circuit met een elektrische
hoofdschakelaar. Installeer een stroomonderbreker
in elke niet-geaarde fase. Neem de plaatselijke regels
en voorschriften in acht.
Zie Bewakingstoebehoren installeren, pagina 14,
of Toebehoren voor vloeistoflekleidingen installeren,
pagina 14.
Toebehoren (niet meegeleverd)
F* Geleidende, flexibele vloeistoftoevoerleiding
G* Vloeistofaftapventiel
HVloeistofafsluitventiel
J* Geleidende, flexibele vloeistofuitlaatleiding
MVloeistofdrukmeter
NI/O-kabel
* Vereist, niet meegeleverd.
Voorbeeldinstallatie
12 3A7195D
Typische installatie voor modellen in explosieve omgevingen
of gevaarlijke (of als zodanig geclassificeerde) locaties
AFB. 4: Typische installatie voor modellen in explosieve omgevingen of gevaarlijke (of als zodanig geclassificeerde)
locaties (vast bedraad voor permanente aansluiting) (model h30 (QHC) afgebeeld)
\
A
B
C
D
E
F
G
H
J
M
NK
Explosieve omgevingen of gevaarlijke (of als zodanig geclassificeerde) locaties
Gewone locatie
AA
L
Pomponderdelen
AVoedingskabel
BPoort vloeistofinlaat
CPoort vloeistofuitlaat
DMontagepoten
EAarde-aansluiting
KRegelknop vloeistofuitvoer
LToegangspoorten membraan (niet afgebeeld).
Toegangspoorten voor membranen mogen niet open
zijn op gevaarlijke locaties. Op de poorten moeten
pluggen 128658 (zoals verzonden vanuit de fabriek)
of leksensorset 25F109 zijn geïnstalleerd.
Sluit aan op een circuit met een elektrische
hoofdschakelaar. Installeer een stroomonderbreker
in elke niet-geaarde fase. Neem de plaatselijke regels
en voorschriften in acht.
Zie Bewakingstoebehoren installeren, pagina 14,
of Toebehoren voor vloeistoflekleidingen installeren,
pagina 14.
Toebehoren (niet meegeleverd)
F* Geleidende, flexibele vloeistoftoevoerleiding
G* Vloeistofaftapventiel
HVloeistofafsluitventiel
J* Geleidende, flexibele vloeistofuitlaatleiding
MVloeistofdrukmeter
N*I/O-kabel
AA Hoofdschakelaar
* Vereist, niet meegeleverd.
I/O-kabelsets zijn verkrijgbaar (afzonderlijk aan te
schaffen). Zie Bijbehorende handleidingen, pagina 2.
Installatie
3A7195D 13
Installatie
De pomp monteren
1. Zorg ervoor dat het montageoppervlak vlak is.
2. Zorg dat het montageoppervlak en het
bevestigingsmateriaal sterk genoeg zijn om het
gewicht van de pomp, vloeistofleidingen,
toebehoren en vloeistof te dragen, en de
belasting tijdens het gebruik.
3. Bij elk soort bevestiging moet de pomp stevig
zijn vastgezet met bevestigingsmiddelen door
de montagesteun in de basis. Zie AFB. 5.
Zie Afmetingen, vanaf pagina 41.
OPMERKING: Voor bedieningsgemak en
service moet de pomp zo worden gemonteerd
dat de regelknop (K), het ledlampje (CC),
de I/O-poort/-kabel (BB) en de in- en
uitlaatpoorten voor de vloeistof (B, C)
gemakkelijk toegankelijk zijn.
AFB. 5: Montagegaten
De vloeistofleidingen
aansluiten
Gebruik geleidende, flexibele vloeistofleidingen voor
de leidingen voor vloeistoftoevoer (F) en -uitlaat (J).
OPMERKING: Voor een goede aanzuiging moet de
vloeistofuitlaatpoort (C) hoger worden gemonteerd
dan de vloeistofinlaatpoort (B). Zie AFB. 3 en AFB. 4.
1. Installeer geleidende, flexibele vloeistofleidingen
(F en J).
2. Installeer een vloeistofafvoerventiel (G) bij
de vloeistofuitlaat. Zie AFB. 3 en AFB. 4.
3. Monteer een vloeistofafsluitventiel (H) in de
vloeistofuitlaatleiding (J) benedenstrooms
van het vloeistofafvoerventiel (G).
OPMERKING: Installeer de apparatuur zo dicht
mogelijk bij de materiaalbron. Zie Technische
specificaties, vanaf pagina 50, voor een maximale
aanzuighoogte.
Voor de installatie van deze apparatuur moet
u potentieel gevaarlijke procedures uitvoeren.
Alleen opgeleid en gekwalificeerd personeel dat
de informatie in deze handleiding heeft gelezen
en begrepen, mag deze apparatuur installeren.
Voorkom letsel door brand, explosies of elektrische
schokken door alle elektrische bedrading door een
gediplomeerd elektricien volgens alle ter plaatse
geldende voorschriften en regels uit te laten voeren.
De pomp kan erg zwaar zijn (zie Technische
specificaties, vanaf pagina 50, voor specifieke
gewichten). Gebruik ten minste twee riemen en
geschikte hijsmiddelen of laat twee personen
de pomp optillen. Til de pomp niet aan het
uitlaatverdeelstuk op.
LET OP
Voorkom schade aan de pomp door de pomp op
de montagelocatie te bevestigen met bevestigingen
door elk gat in de poten. Zie AFB. 5.
Er moet een vloeistofafvoerventiel (G) in uw
systeem zijn aangebracht om de druk in de
vloeistofuitlaatleiding te ontlasten. Het afvoerventiel
vermindert het risico van ernstig letsel, zoals door
spatten in de ogen en op de huid, bij drukverlichting.
LET OP
De pomp kan beschadigd raken als er geen
buigbare vloeistofleidingen worden gebruikt.
Wanneer er vast aangesloten vloeistofleidingen
in uw systeem worden gebruikt, moet u een
korte geleidende flexibele vloeistofleiding
op de pomp aansluiten.
Installatie
14 3A7195D
Toebehoren installeren
Bewakingstoebehoren installeren
Installeer de volgende toebehoren om de prestaties
van de apparatuur te controleren.
Leksensor: Controleert op lekkage in de pomp
door een gescheurd membraan. Stopt de werking
van de pomp automatisch en schakelt het
ledlampje in als er een lek wordt gedetecteerd.
Niet bij de apparatuur geleverd. Er zijn
toebehorensets verkrijgbaar (afzonderlijk aan te
schaffen). Zie Bijbehorende handleidingen,
pagina 2.
Toebehoren voor de vloeistofleiding
monteren
Installeer de volgende toebehoren in de volgorde
zoals aangegeven in AFB. 3 en AFB. 4, en gebruik
waar nodig adapters.
Vloeistofafvoerventiel (G): Vereist.
Ontlast de vloeistofdruk in het systeem.
Vloeistofafsluitventiel (H): Sluit de vloeistof-
stroom af.
Vloeistofdrukmeter (M): Voor een
nauwkeurigere aanpassing van de vloeistofdruk.
Vloeistofuitlaatleiding (J): Vereist. Voor het
doseren van vloeistof.
Vloeistoftoevoerleiding (F): Vereist. Zorgt ervoor
dat de pomp vloeistof uit een container zuigt.
Toebehoren voor vloeistoflekleidingen
installeren
Als er geen leksensor in de pomp is geïnstalleerd,
installeer dan de volgende toebehoren zoals
afgebeeld in AFB. 6, en gebruik waar nodig adapters.
OPMERKING: Installeer een leksensor om de pomp
te controleren op lekkage door een gescheurd
membraan. Zie Bewakingstoebehoren installeren,
pagina 14.
Vloeistoflekleiding (L2): Leidt vloeistof naar
een afvoerlocatie als er vloeistof lekt door een
gescheurd membraan.
1. Verwijder de pluggen (waar van toepassing)
in de toegangspoorten van het membraan (L).
2. Installeer geleidende, flexibele
vloeistoflekleidingen (L2) naar de
toegangspoorten van het membraan (L).
3. Leid de vloeistoflekleidingen (L2) naar een
geaarde opvangbak (L3) om lekkende vloeistof
op te vangen. Neem de lokale voorschriften
en bepalingen voor aarding in acht.
OPMERKING: Voor modellen in explosieve
omgevingen of gevaarlijke (of als zodanig
geclassificeerde) locaties: Zorg ervoor dat
de opvangbak geaard is en zich in een
niet-explosieve of niet-gevaarlijke omgeving
bevindt. Toegangspoorten voor membranen
mogen niet open zijn op gevaarlijke locaties.
Op de poorten moeten pluggen 128658 (zoals
verzonden vanuit de fabriek) of leksensorset
25F109 zijn geïnstalleerd.
AFB. 6: Typische installatie van vloeistoflekleidingen
(gewone locaties)
LET OP
Voorkom schade aan de pomp door een leksensor
te installeren om lekken in de apparatuur als gevolg
van een gescheurd membraan op te sporen.
Als er geen leksensor in de pomp is geïnstalleerd
en het membraan scheurt, zal de apparatuur zich
vullen met vloeistof of zal er vloeistof in het
werkgebied lopen. Voorkom letsel door lekkende
vloeistof, giftige vloeistof, giftige dampen,
opspattende vloeistof of hete vloeistof door
vloeistofafvoerleidingen te installeren om
vloeistoflekkage als gevolg van een gescheurd
membraan weg te leiden.
LET OP
Voorkom schade aan de pomp door een
gescheurd membraan door een leksensor
te installeren die lekken in de apparatuur
detecteert en de pomp automatisch stopt. Zie
Bewakingstoebehoren installeren, pagina 14.
L2
L3
L
L
Installatie
3A7195D 15
Aarding
Het systeem moet voor gebruik van de apparatuur
geaard worden, zoals hieronder beschreven.
Aard de pomp
Een statische aarde aansluiten
Zie AFB. 7.
1. Maak de aarde-aansluiting (E) los.
2. Steek één uiteinde van een aarddraad van
minimaal 12 AWG achter de aarde-aansluiting (E)
en draai die goed vast.
3. Sluit het klemuiteinde van de aarddraad aan
op een echt aardingspunt.
OPMERKING: Er is een aarddraad met klem
(artikelnummer 238909) verkrijgbaar (apart aan
te schaffen).
AFB. 7: Aarde-aansluiting apparatuur
De elektrische aarde aansluiten
Voor modellen in explosieve omgevingen of
gevaarlijke (of als zodanig geclassificeerde)
locaties: Aard de aarddraad van de voedingskabel
via een echt aardpunt. Sluit de aarddraad van
de voedingskabel aan op een echt aardpunt.
Zie Elektrische aansluitingen en bedrading,
vanaf pagina 17.
Voor modellen op gewone locaties: Aard via
de meegeleverde voedingskabel en stekker.
Sluit de stekker aan op een goed geïnstalleerd
stopcontact met een echte aarding.
De vloeistofleidingen aarden
Gebruik uitsluitend geleidende vloeistofleidingen met
een maximale gecombineerde slanglengte van 150 m
(500 ft), zodat continue aarding ontstaat. Controleer
de elektrische weerstand van de vloeistofleidingen.
De houder voor de vloeistoftoevoer aarden
Neem de plaatselijke regels en voorschriften in acht.
De emmers voor oplosmiddelen en
compatibele ontsmettingsvloeistof die
worden gebruikt bij het spoelen aarden
Neem de plaatselijke regels en voorschriften in acht.
Alleen geleidende metalen emmers gebruiken;
plaats ze op een geaarde ondergrond. Plaats de
emmer niet op een niet-geleidend oppervlak, zoals
papier of karton, omdat dat de aarding onderbreekt.
De continuïteit van de aarding controleren
Controleer de continuïteit van de aarding van de
pomp na de eerste installatie. Stel een regelmatig
schema op voor het controleren van de aarding zodat
die optimaal blijft. De weerstand van de aarde naar
de pomp mag niet groter zijn dan 1 ohm.
De apparatuur moet worden geaard om het risico
op statische vonken en elektrische schokken
te beperken. Door elektrische of statische vonken
kunnen dampen ontbranden of ontploffen.
Een onjuiste aarding kan elektrische schokken
veroorzaken. Aarden biedt de elektrische stroom
een ontsnappingsdraad.
Aard het complete vloeistofsysteem altijd zoals
hierna wordt beschreven.
Neem de plaatselijke regels en voorschriften
in acht.
E
Installatie
16 3A7195D
Vóór het eerste gebruik
Bevestigingen vastdraaien
Voordat de apparatuur voor het eerst wordt gebruikt,
moeten alle bevestigingen worden gecontroleerd
en vastgezet.
Zet de bevestigingen na de eerste dag van gebruik
opnieuw vast.
Aansluitingen goed vastdraaien
Controleer alle vloeistofaansluitingen voordat u de
apparatuur gaat bedienen en draai alle aansluitingen
goed vast. Vervang zo nodig versleten of beschadigde
onderdelen.
De apparatuur spoelen
Spoel de apparatuur voor het eerste gebruik. Voer De
apparatuur spoelen, pagina 28, uit.
De apparatuur is getest met een voedselveilig
smeermiddel. Als een voedselveilig smeermiddel
de af te geven vloeistof zou kunnen verontreinigen,
moet u de apparatuur vóór het eerste gebruik grondig
spoelen met een compatibele ontsmettingsoplossing.
LET OP
Voorkom schade aan de pomp door de
bevestigingen op de apparatuur niet te vast
aan te draaien.
LET OP
Draai alle aansluitingen stevig vast om lekken
en schade aan onderdelen van de apparatuur
te voorkomen.
Elektrische aansluitingen en bedrading
3A7195D 17
Elektrische aansluitingen en bedrading
Benodigde stroom en stekkers
OPMERKING: Voor apparatuur met voorzien
is van een kabel en losse draadeinden (geen stekker)
moet er een elektrische hoofdschakelaar volgens
de plaatselijke voorschriften worden geïnstalleerd.
OPMERKING: Gebruik waar nodig adapters.
Neem de plaatselijke regels en voorschriften in acht.
Voorkom letsel door brand, explosies of elektrische
schokken door alle elektrische bedrading door een
gediplomeerd elektricien volgens alle ter plaatse
geldende voorschriften en regels uit te laten voeren.
Benodigde stroom en stekkers
Locatie
Configura-
tiecode
motor*
Model
Stroomvereisten
Kabelaansluiting Stekker
Ingangs-
spanning FaseHertz Stroom
Gewone locaties
FF1
h30 (QUC),
h80 (QHD),
h120 (QHE)
200–240 V 3 50/60 Hz 7,5 A NEMA L15-20
Stekker
FF2
h30 (QHC) 200–240 V 1 50/60 Hz 10 A IEC 60320-C14
Stekker
h80 (QHD),
h120 (QHE) 200–240 V 1 50/60 Hz 15 A IEC 60320-C20
Stekker
FF5 h30 (QHC) 100–120 V 1 50/60 Hz 12 A NEMA 5-15
Stekker
Gevaarlijke
(os als zodanig
geclassificeerde)
locaties
FF3
h30 (QHC),
h80 (QHD),
h120 (QHE)
200–240 V 3 50/60 Hz 7,5 A
Losse
draadeinden,
zie AFB. 10
Voor
permanente
aansluiting
FF6 h30 (QHC) 100–120 V 1 50/60 Hz 12 A
Losse
draadeinden,
zie AFB. 9
Explosieve
omgevingen FF4
h30 (QHC) 200–240 V 1 50/60 Hz 10 A Losse
draadeinden,
zie AFB. 9
h80 (QHD),
h120 (QHE) 200–240 V 1 50/60 Hz 15 A
* Zie Configuratietabel, vanaf pagina 7, voor uitgebreide beschrijvingen.
Sluit aan op een circuit met een elektrische hoofdschakelaar. Installeer een stroomonderbreker in elke niet-geaarde fase.
Neem de plaatselijke regels en voorschriften in acht.
Zie Draadvoedingskabels, pagina 18.
Er zijn adapters beschikbaar (apart aan te schaffen). Zie Adapters voor stekkers en kabels, pagina 19.
Elektrische aansluitingen en bedrading
18 3A7195D
Draadvoedingskabels
Alleen voor modellen in explosieve omgevingen of
gevaarlijke (of als zodanig geclassificeerde) locaties.
Als u een model voor explosieve omgevingen of
gevaarlijke (of als zodanig geclassificeerde) locaties
op een stroombron wilt aansluiten, moet u een van
de volgende stappen uitvoeren:
Sluit de apparatuur aan op een stroombron.
Zorg voor een stekker, aansluiting en
vergrendeling die aan de vereisten van
EN 60079-0 of UL 674 voldoen.
OPMERKING: Zie Benodigde stroom en stekkers,
pagina 17, voor de stroomvereisten. Installeer een
stroomonderbreker in elke niet-geaarde fase.
Een kabel van 4,6 m (15 ft) (3 of 4 geleiders) wordt
meegeleverd met modellen voor explosieve
omgevingen of gevaarlijke (of als zodanig
geclassificeerde) locaties. Sluit de kabel rechtstreeks
aan op een paneel met stroomonderbreker en
een hoofdschakelaar volgens de plaatselijke
voorschriften. Wanneer er extra kabellengte nodig is,
sluit dan extra kabel aan via een aansluitdoos.
Gebruik de volgende tabel om de minimale kabeldikte
te selecteren op basis van de lengte:
OPMERKING: Zorg dat de hoofdschakelaar (AA)
is uitgeschakeld en vergrendeld voordat u kabels
aansluit. Zie AFB. 8.
AFB. 8: Hoofdschakelaar
Modellen met enkelfasige draad
Alleen voor modellen in explosieve omgevingen of
gevaarlijke (of als zodanig geclassificeerde) locaties.
Zie AFB. 9.
1. FF6-motoren: Sluit de zwarte draad aan op Lijn 1
(L1, zwart).
FF4-motoren: Sluit de bruine draad aan op Lijn 1
(L1, bruin).
2. FF6-motoren: Sluit de witte draad aan
op Neutraal (L2/N, wit).
FF4-motoren: Sluit de blauwe draad aan
op Lijn 2 (L2/N, blauw).
3. Sluit de aarddraad (groen) aan op een echt
aardpunt.
AFB. 9: Bedrading voor eenfasige modellen
Modellen met 3-fasige draad
Alleen voor modellen in explosieve omgevingen of
gevaarlijke (of als zodanig geclassificeerde) locaties.
Zie AFB. 10.
1. Sluit de zwarte draad aan op Lijn 1 (zwart, L1).
2. Sluit de witte draad aan op Lijn 2 (wit, L2).
3. Sluit de rode draad aan op Lijn 3 (rood, L3).
4. Sluit de aarddraad (groen) aan op een
echt aardpunt.
AFB. 10: Bedrading voor 3-fasige modellen
Voorkom letsel door brand, explosies of elektrische
schokken door alle elektrische bedrading door een
gediplomeerd elektricien volgens alle ter plaatse
geldende voorschriften en regels uit te laten voeren.
Lengte Meter mm2
15,2 m (50 ft) 12 AWG 3,3
30,4 m (100 ft) 10 AWG 5,3
200 ft (61 m) 8 AWG 13,3
AA
Elektrische aansluitingen en bedrading
3A7195D 19
Vereisten voor kabels
en leidingen
Alleen voor modellen in explosieve omgevingen
of gevaarlijke (of als zodanig geclassificeerde)
locaties.
Vereisten voor explosieveilige apparatuur
Gebruik de juiste leidingen, connectors en
kabelpakkingbussen met Klasse I, Divisie I, Groep D.
Neem alle nationale, lokale en regionale
elektriciteitsvoorschriften in acht.
Vereiste kabelclassificatie: Minimaal 70 °C (158 °F)
(alle kabels)
Vereiste classificatie kabelpakkingbus:
Minimaal 70 °C (158 °F) (alle pakkingbussen)
Vereisten voor vlambestendige apparatuur
Gebruik de juiste leidingen, connectors en
kabelpakkingbussen geclassificeerd voor Ex II 2 G.
Neem alle nationale, lokale en regionale
elektriciteitsvoorschriften in acht.
Vereiste kabelclassificatie: Minimaal 70 °C (158 °F)
(alle kabels)
Vereiste classificatie kabelpakkingbus: Minimaal
70 °C (158 °F) (alle pakkingbussen)
Adapters voor stekkers
en kabels
Gebruik waar nodig adapters. Neem de plaatselijke
regels en voorschriften in acht.
Er zijn adapters beschikbaar (afzonderlijk aan
te schaffen).
Wijzig of repareer geen explosieveilige
verbindingen. Het wijzigen van explosieveilige
verbindingen kan explosiegevaar opleveren.
Voorkom letsel door brand, explosies of elektrische
schokken door alle elektrische bedrading door een
gediplomeerd elektricien volgens alle ter plaatse
geldende voorschriften en regels uit te laten voeren.
Voorkom letsel door brand, explosies of elektrische
schokken door alle elektrische bedrading door een
gediplomeerd elektricien volgens alle ter plaatse
geldende voorschriften en regels uit te laten voeren.
Stekkeradapters
Regio
Onderdeel Stekker-
adapter
C14-stekkers C20-stekkers
Europa 242001 15G958
Australië,
China 242005 17A242
Italië – – – 15G959
Italië
287121 Set
bevat alle drie
C14-stekkers
– – –
Zwitserland 15G961
Denemarken – – –
Bevestigingsklemmen stekkers
Stekker Onderdeel
C14-stekkers 195551
C20-stekkers 121249
Adapters voor kabels met los draadeinde voor
I/O-poort (alleen voor modellen op gewone locaties)
Kabellengte (meter) Onderdeel
2 123846
15 17D160
30 17B590
Elektrische aansluitingen en bedrading
20 3A7195D
I/O-penaansluiting
Alleen voor modellen op gewone locaties.
OPMERKING: Alle I/O-connectors zijn geschikt voor
30 V DC (volt gelijkstroom) en zijn beveiligd tegen
omgekeerde polariteit.
Zie voor bedrading Gelijkwaardige elektrische
schakelingen voor I/O-penaansluiting, pagina 21.
AFB. 11: M12, 5-polige connector voor modellen op gewone locaties
Voorkom letsel door brand, explosies of elektrische
schokken door alle elektrische bedrading door een
gediplomeerd elektricien volgens alle ter plaatse
geldende voorschriften en regels uit te laten voeren.
Pinout I/O-connector (alleen voor modellen op gewone locaties)
Pen Type connector Omschrijving
Pen 1 Digitale ingang Digitale ingang heeft een interne 5 V DC pull-up voor droog contact of
stroomopnamecircuits. De digitale ingang wordt intern geklemd voor
push/pull-uitgangen. Laat de ingang los of stuur deze aan naar hoog om
de apparatuur te stoppen. Zet de ingang op laag om de apparatuur weer
in te schakelen.
Pen 2 Digitale uitgang
(werkende apparatuur)
De digitale uitgang neemt stroom op met een stroomcapaciteit tot
100 mA. De digitale uitgang wordt intern geklemd voor het aansturen
van grote inductieve belastingen. De uitgang wordt automatisch op laag
gezet wanneer de apparatuur in werking is en automatisch vrijgegeven
wanneer de apparatuur niet in werking is.
Pen 3 GND/Gemeenschappelijk Aarding, gemeenschappelijke verbinding.
Pen 4 Analoge ingang, positief De analoge ingangen zijn 4-20 mA stroomgestuurd. Wanneer de analoge
ingang is aangesloten en stroom levert, schakelt de apparatuur de
regelknop (K) uit en gebruikt de analoge ingang om het toerental en de
druk van de apparatuur te regelen. De regelknop (K) kan nog steeds
worden gebruikt om de apparatuur uit te schakelen door de knop naar
Uit (0) te draaien. Als u de apparatuur weer wilt inschakelen bij het
toerental en de druk die door de analoge ingang worden gevraagd,
draait u de regelknop omhoog (met de klok mee).
Als u de analoge ingangsregeling wilt uitschakelen en de regelknop (K)
inschakelen:
1. Schakel de apparatuur uit. Zie De apparatuur uitschakelen,
pagina 24. Controleer of het ledlampje uit is (geen licht).
2. Onderbreek de stroomtoevoer naar het systeem.
3. Ontkoppel de analoge ingang (pen 4, pen 5).
4. Sluit de unit aan op een stroombron om de apparatuur
in te schakelen en schakel de regelknop (K) op de apparatuur in.
Pen 5 Analoge ingang, negatief
Pen 1
Pen 2
Pen 3
Pen 4
Pen 5
Elektrische aansluitingen en bedrading
3A7195D 21
Gelijkwaardige elektrische schakelingen voor I/O-penaansluiting
Gelijkwaardige elektrische schakelingen voor
I/O-penaansluiting (alleen voor modellen
op gewone locaties)
I/O-circuit Gelijkwaardig circuit
Digitale
ingang
Compatibele stuurprogramma’s voor
digitale invoer
Schakelaar
of relais
Open
Collector
(NPN)
Driver
Push-Pull
M12,
Pen 1
4,7
kilo-ohm
+
Logica:
Laag (Run) < 2,0 V
Hoog (Stop) > 3,0 V
5 V DC
M12,
Pen 3
Maximaal
30 V DC
+
+
+
Maximaal 30 V DC
Digitale
uitvoer
Analoge
ingang
Gelijkwaardige elektrische schakelingen voor
I/O-penaansluiting (alleen voor modellen
op gewone locaties)
I/O-circuit Gelijkwaardig circuit
+
M12,
Pen 3
M12,
Pen 2
Logica:
Pomp draaien: Actief
Pomp gestopt: Niet-actief
Maximaal 30 V DC,
Maximaal 100 mA
+
M12,
Pen 5
M12,
Pen 4
Maximaal 30 V DC
Maximaal
2,0 W
440 Ohm
Bediening
22 3A7195D
Bediening
Drukontlastingsprocedure
Voer altijd de drukontlastingsprocedure uit als
u dit symbool ziet.
1. Draai de regelknop voor de vloeistofuitvoer (K)
naar uit (0) en schakel de stroomtoevoer naar het
systeem uit.
2. Sluit het vloeistofafsluitventiel (H).
3. Open het vloeistofaftapventiel om de vloeistofdruk
te ontlasten. Houd een opvangbak klaar om het
uitstromende materiaal in op te vangen.
4. Laat het vloeistofafvoerventiel (G) open totdat het
systeem klaar is om onder druk te worden gezet.
Vóór elk gebruik
Bevestigingen vastdraaien
Controleer alle bevestigingen en draai ze vast voordat
u de apparatuur in gebruik neemt.
Aansluitingen goed vastdraaien
Controleer alle vloeistofaansluitingen voordat
u de apparatuur gaat bedienen en draai alle
aansluitingen goed vast. Vervang zo nodig
versleten of beschadigde onderdelen.
De apparatuur spoelen
Spoel de pomp vóór elk gebruik. Bepaal of de pomp
moet worden gedemonteerd en alle onderdelen
afzonderlijk moeten worden gereinigd of dat
de pomp gewoonweg met een ontsmettingsmiddel
wordt gespoeld.
Als de apparatuur met een geschikt reinigingsmiddel
moet worden gespoeld, voer De apparatuur starten,
pagina 22, en De apparatuur spoelen, pagina 28, uit.
Zie voor het demonteren en reinigen van afzonderlijke
onderdelen de betreffende reparatieprocedure.
Zie Reparatie, vanaf pagina 32.
De apparatuur starten
De apparatuur voorbereiden voor het
opstarten
1. Draai de regelknop (K) naar off (0).
2. Controleer of de pomp goed is geaard.
Zie Aarding, pagina 15.
3. Controleer alle bevestigingen en aansluitingen,
en draai ze vast voordat u de apparatuur
in gebruik neemt. Vervang zo nodig versleten
of beschadigde onderdelen.
4. Steek het zuiguiteinde van de vloeistoftoevoer-
leiding (F) in de te doseren vloeistof.
5. Steek het uitlaatuiteinde van de
vloeistofuitlaatleiding (J) in de opvangbak.
6. Sluit het vloeistofafvoerventiel (G).
7. Zorg dat alle vloeistofafsluitventielen (H)
open staan.
8. Als de vloeistofuitlaatleiding (J) een
doseerinrichting heeft, houdt u het doseerventiel
open in de opvangbak.
Het systeem blijft onder druk staan totdat deze
handmatig wordt ontlast. Voorkom ernstig letsel
veroorzaakt door vloeistof onder druk, zoals
opspattende vloeistof en bewegende onderdelen,
door de Drukontlastingsprocedure uit te voeren
wanneer u stopt met spuiten en voordat
u de apparatuur reinigt, controleert of er onderhoud
aan pleegt.
LET OP
Voorkom schade aan de pomp door de
bevestigingen op de apparatuur niet te vast
aan te draaien.
LET OP
Draai alle aansluitingen stevig vast om lekken
en schade aan onderdelen van de apparatuur
te voorkomen.
Voorkom ernstig letsel door spattende vloeistof
door ervoor te zorgen dat de regelknop (K) op uit (0)
staat voordat u de apparatuur op een stroombron
aansluit.
Bediening
3A7195D 23
De apparatuur starten en afstellen
1. Voer De apparatuur voorbereiden voor het
opstarten, pagina 22, op.
2. Sluit de apparatuur aan op een stroombron.
Zie Elektrische aansluitingen en bedrading,
vanaf pagina 17.
OPMERKING: De pomp begint automatisch te
draaien als de pomp op de stroom wordt
aangesloten en de regelknop (K) niet op off (0) staat.
3. Laat de apparatuur na de waarschuwingstoon
de opstartprocedure voltooien. Zie Overzicht
ledlampjes, pagina 25.
Het ledlampje brandt continu geel tijdens het
kalibreren. De pomp draait langzaam tijdens het
afstellen en werkt normaal nadat hij volledig
is gekalibreerd.
Het systeem blijft gekalibreerd zolang de stroom
op het systeem is aangesloten. Als de stroom
naar het systeem wordt onderbroken, kalibreert
het systeem automatisch opnieuw nadat
de stroom is hersteld.
4. Verhoog langzaam de regelknop (K) totdat
de apparatuur op het ingestelde uitgangsniveau
werkt.
5. Laat de pomp bij het doorspoelen lang genoeg
lopen om de apparatuur en de leidingen grondig
te reinigen.
Tips om cavitatie te verminderen
Cavitatie is de vorming en instorting van luchtzakken
in de vloeistof. Cavitatie is afhankelijk van de
dampdruk van de vloeistof, de zuigdruk van het
systeem en de stuwdruk. Viskeuze materialen zijn
moeilijker te verpompen en veroorzaken sneller
cavitatie dan niet-viskeuze vloeistoffen.
Voor verbetering van de efficiëntie van de apparatuur
en minder cavitatie:
1. Dampdruk verminderen: Verlaag de
temperatuur van de vloeistof.
2. De zuigdruk verhogen:
a. Plaats de apparatuur lager dan het
vloeistofniveau in de toevoer.
b. Verminder het aantal fittingen op de
zuigleidingen om de frictielengte te beperken.
c. Vergroot de doorsnede van de zuigleidingen.
d. Verlaag de inlaatdruk van de vloeistof. Een
inlaattoevoerdruk van 3-5 psi (21-35 kPa,
0,2-0,3 bar) is voldoende voor de meeste
materialen.
e. Verhoog de netto positieve zuigdruk (NPSH).
Zie Prestatiegrafieken, pagina 39.
3. De stuwdruk verlagen: Verlaag de cyclische
snelheid van de apparatuur.
Houd bij het systeemontwerp rekening met alle
eerder genoemde factoren. Bedien de apparatuur
voor behoud van de efficiëntie met het laagst mogelijk
toerental en de laagst mogelijke druk waarmee
u het gewenste debiet bereikt.
Neem contact op met uw plaatselijke distributeur
voor locatiespecifieke suggesties om de prestaties
van de apparatuur te verbeteren en de bedrijfskosten
te verlagen.
Auto-prime uitschakelen
De Auto-prime-sensor detecteert vloeistof terwijl
de apparatuur in werking is. De apparatuur werkt
zolang er vloeistof wordt gedetecteerd. Als er
geen vloeistof wordt gedetecteerd, begint
de auto-prime-procedure opnieuw.
Auto-prime is standaard ingeschakeld. Zo schakelt
u Auto-prime uit:
1. Voer De voorkap van het aansluitkastje
verwijderen uit, in de reparatieprocedures voor
de voorkap van het aansluitkastje in de
handleiding van de motor. Zie Bijbehorende
handleidingen op pagina 2.
2. Zoek de schakelaar voor de functie Auto-prime
(AP). Zie AFB. 12 of Elektrische schema’s
in de handleiding van de motor.
3. Druk de schakelaar voor de functie Auto-prime
(AP) naar links (uit).
4. Voer De voorkap van het aansluitkastje
installeren uit in de reparatieprocedures voor
de voorkap van het aansluitkastje in de
handleiding van de motor.
LET OP
Frequente of overmatige cavitatie kan ernstige schade
veroorzaken, waaronder putjes en vroegtijdige slijtage
van bevochtigde onderdelen, en kan leiden tot
verminderde efficiëntie van de apparatuur. De schade
door cavitatie en de afgenomen efficiëntie kunnen
beide leiden tot hogere gebruikskosten.
LET OP
Voorkom schade aan de pomp en een inefficiënte
werking door een maximale vloeistofinlaatdruk van
25% van de werkdruk bij de uitlaat te gebruiken.
Bediening
24 3A7195D
AFB. 12: Auto-prime uitschakelen
De apparatuur uitschakelen
1. Volg de Drukontlastingsprocedure, pagina 22.
2. Voer De apparatuur spoelen, pagina 28, uit.
AP
Ledlampje
3A7195D 25
Ledlampje
Overzicht ledlampjes
Ledlampje Status van de apparatuur Opmerkingen
Rood, ononderbroken Ingeschakeld, snelheid ingesteld
op 0 (nul), systeem werkt niet.
Houd er rekening mee dat de apparatuur onder
spanning staat.
Als u de apparatuur wilt tarten, voer De
apparatuur starten, pagina 22, uit.
Rood, knipperend Motorstoring, motorfout. Zie Fouten gebeurtenissen met ledlampjes
oplossen, pagina 26.
Geel ononderbroken Bezig met kalibreren.
Opstartprocedure uitvoeren.
Geen actie. Laat de apparatuur de
opstartprocedure voltooien.
Open het vloeistofafvoerventiel (G) of het
vloeistofafsluitventiel (H) om de apparatuur
te laten draaien totdat de opstartprocedure
is voltooid.
Geel knipperend Waarschuwing leksensor. Zie “Waarschuwing leksensor” in Fouten
gebeurtenissen met ledlampjes oplossen,
pagina 27.
Groen,
ononderbroken
De opstartprocedure is voltooid. Als u de apparatuur wilt tarten, voer De
apparatuur starten, pagina 22, uit.
Normale werking. Geen actie.
Groen, knipperend Normale werking, afgeslagen
onder druk.
Houd er rekening mee dat de apparatuur onder
spanning staat.
Speciale actie. Zie Fouten gebeurtenissen met
ledlampjes oplossen, pagina 26.
Geen lampje (uit) Systeem staat niet onder
spanning.
Zie Fouten gebeurtenissen met ledlampjes
oplossen, pagina 26.
Ledlampje
26 3A7195D
Fouten gebeurtenissen met ledlampjes oplossen
Als er een fout met een gebeurtenis optreedt,
knippert het ledlampje een ingesteld aantal keren
dat overeenkomt met de gebeurteniscode die moet
worden bevestigd.
Voer de Drukontlastingsprocedure, pagina 22,
uit voordat u de apparatuur controleert of repareert.
Controleer alle mogelijke problemen en oorzaken
voordat u de apparatuur demonteert.
Fouten bij gebeurtenissen met ledlampjes oplossen
Ledlampje Probleem Oorzaak Oplossing
Rood,
knipperend,
één keer flitsen
Motor of
regelaar
oververhit.
Hoge omgevingstemperatuur
of hete werkomstandigheden.
Draai de regelknop (K) in de stand uit
(0). Houd het systeem aangesloten
op de stroomvoorziening en laat
de apparatuur afkoelen voordat
u deze weer in gebruik neemt.
Controleer de ventilator. Repareer
of vervang indien nodig. Zie de
betreffende handleiding van uw
motor. Zie Bijbehorende
handleidingen, pagina 2.
Rood,
knipperend,
twee keer
flitsen
Fout
stroomsterkte
motor.
Speciale oorzaak. Draai de regelknop omlaag en weer
omhoog. Als het probleem aanhoudt,
neem dan contact op met de
technische ondersteuning.
Rood,
knipperend,
drie keer
knipperen
Spanningsfout. De ingangsspanning is te hoog,
te laag of te lawaaierig.
Controleer de netspanning.
Controleer de aansluitingen van
de besturingskaart. Zie de
betreffende handleiding van uw
motor. Zie Bijbehorende
handleidingen, pagina 2.
Rood,
knipperend,
vier keer
knipperen
Fout sensor
motor.
Motorsensor losgekoppeld. Controleer of de motorsensorkabel
correct is geïnstalleerd. Zie de
betreffende handleiding van
uw motor. Zie Bijbehorende
handleidingen, pagina 2.
Motorsensor werkt niet. Vervang de motorsensor. Zie de
betreffende handleiding van uw
motor. Zie Bijbehorende
handleidingen, pagina 2.
Rood,
knipperend, vijf
keer knipperen
Speciaal
probleem.
Speciale oorzaak. Schakel het apparaat uit en in. Als de
fout blijft bestaan, neem dan contact
op met de technische ondersteuning.
Rood,
knipperend,
zes keer flitsen
Fout in
aansluiting
motorkabel
Een of meerdere motorkabels zijn
verkeerd aangesloten.
Controleer of alle motoraansluitingen
op de besturingskaart correct zijn.
Gedempt rood,
ononderbroken
Spannings-
detectiefout.
Voeding onderbroken. Controleer voedingsaansluiting.
Systeem wordt uitgeschakeld. Laat de apparatuur afsluiten.
Ledlampje
3A7195D 27
Geel,
knipperend,
continue flits
Waarschuwing
leksensor.*
Lek ontdekt in de apparatuur. Controleer het membraan op
scheuren of onjuiste installatie.
Repareren of vervangen. Zorg ervoor
dat het membraan volgens
de specificaties is aangedraaid.
De leksensor is losgekoppeld. Controleer of de leksensor correct
is geïnstalleerd. Zie de bijbehorende
handleiding van de leksensor.
Zie Bijbehorende handleidingen,
pagina 2.
Groen,
knipperend,
continue flits
Apparatuur is
afgeslagen
door de druk.
Een ventiel stroomafwaarts in de
vloeistofleiding is gesloten of
verstopt.
Open het ventiel.
Voer de Drukontlastingsprocedure,
pagina 22, uit en verwijder de
verstopping in het ventiel.
Speciale oorzaak. Houd er rekening mee dat
de apparatuur onder spanning staat.
Speciale actie. Zie de betreffende
handleiding van uw motor.
Zie Bijbehorende handleidingen,
pagina 2.
Neem contact op met de technische
ondersteuning.
Geen lampje
(uit)
Spannings-
detectiefout.
Systeem staat niet onder
spanning.
Controleer voedingsaansluiting.
Controlefout. Controleer de stroomgroep
op de juiste spanning.
Vervang de besturingskaart.
Zie de betreffende handleiding
van uw motor. Zie Bijbehorende
handleidingen, pagina 2.
* De apparatuur is niet voorzien van een leksensor. Er zijn toebehorensets verkrijgbaar (afzonderlijk aan te schaffen).
Zie Bijbehorende handleidingen, pagina 2.
Fouten bij gebeurtenissen met ledlampjes oplossen
Ledlampje Probleem Oorzaak Oplossing
Onderhoud
28 3A7195D
Onderhoud
Een preventief
onderhoudsschema opstellen
Stel een preventief onderhoudsschema op gebaseerd
op het onderhoudsverleden van de apparatuur.
De apparatuur inspecteren
Controleer de apparatuur regelmatig op versleten
of beschadigde onderdelen. Vervang waar nodig.
Bevestigingen vastdraaien
Controleer regelmatig alle bevestigingen en draai
ze aan.
Aansluitingen goed vastdraaien
Controleer alle vloeistofaansluitingen voordat
u de apparatuur gaat bedienen en draai alle
aansluitingen goed vast. Vervang zo nodig
versleten of beschadigde onderdelen.
De apparatuur smeren
De apparatuur werd op de fabriek gesmeerd.
Smeer de apparatuur opnieuw wanneer
u membranen vervangt.
Smeer de motorrotor bij het vervangen van
membranen. Zie de betreffende handleiding van uw
motor. Zie Bijbehorende handleidingen, pagina 2.
De apparatuur spoelen
Spoel voordat het materiaal kan indrogen of
bevriezen in het apparaat, aan het einde van
de dag, vóór opslag en voordat u de apparatuur
gaat repareren.
Spoel op de laagst mogelijke druk. Controleer de
aansluitingen op lekken en draai ze waar nodig vast.
Spoel met een oplosmiddel dat compatibel is met
de vloeistof die u doseert en met de bevochtigde
onderdelen in uw systeem. Gebruik een sanitaire
oplossing voor hygiënische toepassingen.
Het spoelschema is afhankelijk van het specifieke
gebruik.
Laat de apparatuur gedurende het hele
spoelproces draaien.
1. Volg de Drukontlastingsprocedure, pagina 22.
2. Steek het zuiguiteinde van de
vloeistoftoevoerleiding (F) in een compatibele
ontsmettingsoplossing.
3. Sluit het vloeistofafvoerventiel (G).
4. Zorg ervoor dat de regelknop (K) op off (0) staat.
5. Als de vloeistofuitlaatleiding (J) een
doseerinrichting heeft, plaats dan een metalen
deel van de doseerinrichting op een geaarde
metalen bak en houd het doseerventiel open.
6. Zorg dat alle vloeistofafsluitventielen (H) open staan.
7. Sluit de apparatuur aan op een stroombron.
Zie Elektrische aansluitingen en bedrading,
vanaf pagina 17.
8. Verhoog langzaam de regelknop (K) totdat de
apparatuur op het ingestelde uitgangsniveau werkt.
9. Laat de apparatuur lang genoeg draaien om
de apparatuur en leidingen grondig te reinigen.
10. Draai de regelknop (K) naar off (0).
11. Volg de Drukontlastingsprocedure, pagina 22.
LET OP
Onderhoud de apparatuur regelmatig om schade
aan de pomp door morsen, lekken of een
gescheurd membraan te voorkomen.
LET OP
Voorkom schade aan de pomp door de
bevestigingen op de apparatuur niet te vast
aan te draaien.
LET OP
Draai alle aansluitingen stevig vast om lekken
en schade aan onderdelen van de apparatuur
te voorkomen.
LET OP
Gebruik niet te veel smeermiddel in de apparatuur.
De uitlaat van het smeermiddel kan uw
vloeistoftoevoer of andere apparatuur
verontreinigen. Te veel smering kan ook de werking
van de apparatuur verstoren.
Aard altijd de apparatuur en afvalcontainer om
brand en ontploffingen te voorkomen. Spoel altijd bij
een zo laag mogelijke druk, om statische vonken en
letsel door opspattend materiaal te voorkomen.
Onderhoud
3A7195D 29
De apparatuur opslaan
Ontlast altijd de druk en spoel de apparatuur voordat
u de apparatuur opbergt.
1. Volg de Drukontlastingsprocedure, pagina 22.
2. Voer De apparatuur spoelen, pagina 28, uit.
Het vochtige gedeelte reinigen
Maak het vochtige gedeelte regelmatig schoon.
Bepaal of de apparatuur al dan niet moet worden
gedemonteerd voor reiniging.
Als u de apparatuur wilt reinigen zonder
onderdelen te demonteren, voer Reinigen in
positie (Clean In-Place (CIP)), pagina 29, uit.
Als u de apparatuur wilt reinigen door onderdelen
te demonteren, voer Uit positie reinigen (Clean
Out-of-Place (COP)), pagina 29, uit.
Reinig volgens de geldende sanitaire normen
en plaatselijke voorschriften.
Reinigen in positie (Clean In-Place (CIP))
1. Volg de Drukontlastingsprocedure, pagina 22.
2. Spoel de apparatuur met een compatibele
ontsmettingsoplossing. Voer De apparatuur
spoelen, pagina 28, uit.
3. Laat de compatibele ontsmettingsoplossing door
de apparatuur circuleren. Laat de apparatuur
langzaam lopen terwijl het reinigingsmiddel wordt
gecirculeerd.
OPMERKING: Laat het compatibele
ontsmettingsmiddel door de apparatuur en het
systeem lopen voordat u ze gaat gebruiken.
4. Volg de Drukontlastingsprocedure, pagina 22.
Uit positie reinigen (Clean Out-of-Place
(COP))
1. Volg de Drukontlastingsprocedure, pagina 22.
2. Spoel de apparatuur met een compatibele
ontsmettingsoplossing. Voer De apparatuur
spoelen, pagina 28, uit.
3. Demonteer onderdelen waar nodig.
Zie Reparatie, vanaf pagina 32.
4. Controleer de onderdelen op slijtage en
beschadiging. Vervang waar nodig.
5. Reinig alle bevochtigde delen met een borstel of
andere COP-methoden met een compatibele
ontsmettingsoplossing bij de aanbevolen
temperatuur en concentratie van de fabrikant.
6. Spoel de onderdelen nogmaals met water en laat
ze daarna volledig opdrogen.
7. Controleer de onderdelen en reinig de onderdelen
die nog verontreinigd zijn nogmaals.
8. Dompel alle onderdelen die met het product in
contact komen in een goedgekeurd
ontsmettingsmiddel voordat u deze monteert.
Laat de onderdelen in het ontsmettingsmiddel
staan en haal ze er pas een voor een uit op het
moment dat u ze monteert.
9. Zet de apparatuur waar nodig weer in elkaar.
Zie Reparatie, vanaf pagina 32.
10. Spoel de apparatuur met een compatibele
ontsmettingsoplossing. Voer De apparatuur
spoelen, pagina 28, uit.
11. Laat de compatibele ontsmettingsoplossing door
de apparatuur circuleren. Laat de apparatuur
langzaam lopen terwijl het reinigingsmiddel wordt
gecirculeerd.
OPMERKING: Laat het compatibele
ontsmettingsmiddel door de apparatuur en het
systeem lopen voordat u ze gaat gebruiken.
12. Volg de Drukontlastingsprocedure, pagina 22.
LET OP
Berg de apparatuur op bij een temperatuur van
0 °C (32 °F) of hoger. Blootstelling aan extreem
lage temperaturen kan schade aan kunststof
onderdelen tot gevolg hebben.
LET OP
Voorkom schade aan de apparatuur door alleen
reinigingsvloeistoffen te gebruiken die compatibel
zijn met de materialen van het bevochtigde
gedeelte. Gebruik geen chloorhoudende schoon-
maakmiddelen om schade aan roestvrijstalen
onderdelen te voorkomen. Zorg dat de maximale
vloeistoftemperatuur voor de materialen van het
bevochtigde gedeelte niet worden overschreden.
Zie Temperatuurbereik vloeistof, pagina 50.
LET OP
Voorkom schade aan de apparatuur door de vloei-
stofinlaatdruk van 15 psi (103 kPa, 1 bar) niet te
overschrijden wanneer u de apparatuur laat draaien.
LET OP
Voorkom schade aan de apparatuur door de
vloeistofinlaatdruk van 15 psi (103 kPa, 1 bar) niet te
overschrijden wanneer u de apparatuur laat draaien.
Problemen opsporen en verhelpen
30 3A7195D
Problemen opsporen en verhelpen
Voer de Drukontlastingsprocedure, pagina 22,
uit voordat u de apparatuur controleert of repareert.
Controleer alle mogelijke problemen en oorzaken
voordat u de apparatuur demonteert.
Probleem Oorzaak Oplossing
De apparatuur geeft
een piepend
waarschuwingsgeluid,
ledlampje geel
Automatische opstartprocedure van
de pomp. De pomp is aangesloten
op een stroombron en de regelknop (K)
staat niet in de stand uit (0).
Draai de regelknop (K) naar de stand uit (0)
of schakel de stroomtoevoer naar het
systeem uit.
Laat de pomp de automatische
opstartprocedure voltooien.
Ledlampje knippert Apparatuurfout; speciale oorzaak. Zie Fouten gebeurtenissen met
ledlampjes oplossen, pagina 26.
De apparatuur draait,
maar vult of pompt niet
(het is normaal dat de
functie Autoprime actief
is en stopt zodra de pomp
is gevuld)
Vloeistof niet gedetecteerd door
de auto-prime-sensor.
Zorg ervoor dat het zuiguiteinde van de
vloeistoftoevoerleiding (F) in de af te
geven vloeistof is gestoken.
Laat de Auto-prime-procedure
30 seconden lopen.
Terugslagventiel is versleten of zit vast
in de zitting of het verdeelstuk.
Vervang terugslagventiel en zitting.
Versleten zitting. Vervang terugslagventiel en zitting.
Verstopte uitlaat- of inlaatpoort. Verwijder verstopping.
Losse inlaatfittingen of verdeelstukken. Vastdraaien.
Beschadigde zittingen verdeelstuk. Vervang.
De apparatuur houdt de
vloeistofdruk niet vast bij
het afslaan
Versleten terugslagventielen, zittingen
of afdichtingen.
Vervang.
Losse verdeelstukaansluitingen
of vloeistofaansluitingen.
Vastdraaien.
Bevestiging van membraanas is los. Vastdraaien.
Aan de buitenkant van
de apparatuur lekt
materiaal vanuit de
verbindingsnaden
Losse verdeelstukaansluitingen
of aansluitingen vloeistofdeksels.
Vastdraaien.
Versleten verdeelstukzittingen
of afdichtingen.
Vervang.
Apparatuur is afgeslagen,
wil niet draaien
Vloeistofleiding verstopt of ventielen dicht. Controleren; vrijmaken.
Open ventielen stroomafwaarts van
de apparatuur.
Motor of regelaar verkeerd bedraad. Bedraad volgens de instructies in
de handleiding van uw motor. Zie
Bijbehorende handleidingen, pagina 2.
Leksensor geactiveerd. Controleer het membraan op scheuren
of onjuiste installatie. Repareren
of vervangen.
Problemen opsporen en verhelpen
3A7195D 31
Verminderde prestaties Verstopte vloeistofleiding. Controleren; vrijmaken.
De terugslagventielen blijven vastzitten
of lekken.
Reinig of vervang.
Membraan (of steunmembraan, waar van
toepassing) is gescheurd.
Vervang.
Er zijn luchtbellen in
de vloeistof
Vloeistofleiding zit los. Vastdraaien.
Membraan (of steunmembraan, waar van
toepassing) is gescheurd.
Vervang.
Losse verdeelstukken. Draai de bevestigingen of klemmen van
de verdeelstukken vast.
Beschadigde zittingen of afdichtingen. Vervang zittingen of afdichtingen.
Bevestiging van membraanas is los. Vastdraaien.
Vloeistof lekt uit lagere
poorten op de apparatuur
of vloeistof op de vloer.
Bevestiging van membraanas is los. Vastdraaien.
Gescheurd membraan. Lek in de
apparatuur.
Vervang.
Apparatuur stopt
plotseling met werken
of schakelt uit.
Aardlekschakelaar (GFCI) geactiveerd. Verwijder regelaar uit circuit
aardlekschakelaar.
Slechte voeding. Controleer de aansluitingen. Bepaal
de oorzaak van het probleem met
de voeding en los het probleem op.
Operationele parameters overschreden. Zie Fouten gebeurtenissen met
ledlampjes oplossen, pagina 26,
voor gebeurteniscodes.
Waarschuwing leksensor*. Lek ontdekt
in de apparatuur.
Controleer het membraan op scheuren
of onjuiste installatie. Repareren
of vervangen.
De leksensor* is losgekoppeld. Controleer of de leksensor correct is
geïnstalleerd. Zie de bijbehorende
handleiding van de leksensor.
Zie Bijbehorende handleidingen,
pagina 2.
* De apparatuur is niet voorzien van een leksensor. Er zijn toebehorensets verkrijgbaar (afzonderlijk aan te schaffen).
Zie Bijbehorende handleidingen, pagina 2.
Probleem Oorzaak Oplossing
Wijzig of repareer geen explosieveilige
verbindingen. Het wijzigen van explosieveilige
verbindingen maakt de certificering van de
apparatuur voor gevaarlijke locaties ongeldig
en kan explosiegevaar opleveren.
Reparatie
32 3A7195D
Reparatie
OPMERKING: Er zijn reparatiesets verkrijgbaar
(afzonderlijk aan te schaffen).
De apparatuur voorbereiden
op reparatie
Voer altijd de volgende procedure uit voordat
u service of reparaties aan de apparatuur uitvoert.
1. Volg de Drukontlastingsprocedure, pagina 22.
2. Voer De apparatuur spoelen, pagina 28, uit.
3. Controleer of de apparatuur is uitgeschakeld en
de stroomtoevoer naar het systeem is
onderbroken voordat u een service- of
reparatieprocedure uitvoert.
4. Koppel alle vloeistofleidingen los.
5. Optioneel: Monteer de achterkant van de pomp
(tegenovergestelde kant van de motor) op
de onderhoudssteun (apart aan te schaffen).
Deze zorgt ervoor dat de pomp naar boven
wordt geplaatst, zodat de pomp en de motor
gemakkelijk bereikbaar zijn. De steun kan aan
een werkbank worden bevestigd via de
bevestigingsgaten op de poten. Zie AFB. 13.
a. Draai de vier bouten los waarmee het
logoplaatje (waar aanwezig) aan de pomp
is bevestigd.
b. Schuif de steun achter de bouten.
c. Draai de bouten vast.
d. Na reparatie van de pomp moet de pomp
van de steun worden verwijderd en weer
in gebruik worden genomen.
AFB. 13: Steun voor onderhoudsbeugel
Het systeem blijft onder druk staan totdat deze
handmatig wordt ontlast. Voorkom ernstig letsel
veroorzaakt door vloeistof onder druk, zoals
opspattende vloeistof en bewegende onderdelen,
door de Drukontlastingsprocedure uit te voeren
wanneer u stopt met spuiten en voordat u de
apparatuur reinigt, controleert of er onderhoud
aan pleegt.
Voorkom ernstige brandwonden en raak de hete
vloeistof of de hete apparatuur niet aan.
Voer De apparatuur voorbereiden op reparatie,
pagina 32, voordat u service of reparaties aan
de apparatuur uitvoert.
Voorkom letsel door brand, explosies of elektrische
schokken door alle elektrische bedrading door een
gediplomeerd elektricien volgens alle ter plaatse
geldende voorschriften en regels uit te laten voeren.
Modellen in explosieve omgevingen of gevaarlijke
(of als zodanig geclassificeerde) locaties:
Verplaats de apparatuur naar een niet-explosieve
of niet-gevaarlijke locatie voordat u onderhoud
of reparaties aan de apparatuur uitvoert, om letsel
door brand en explosie te voorkomen.
Reparatie
3A7195D 33
De terugslagventielen
repareren
Zie AFB. 14–AFB. 15.
Terugslagventielen demonteren
1. Voer De apparatuur voorbereiden op reparatie,
pagina 32, uit.
2. Tap de apparatuur af.
Voor apparatuur met een draaibare steun:
Verwijder de snelsluitpennen (29b) en draai
de apparatuur om af te tappen. Zie AFB. 14.
OPMERKING: Draai de apparatuur na het
aftappen naar de posities die het demonteren
vergemakkelijken.
AFB. 14: Snelsluitpen, draaibare steun
3. Verwijder alle klemmen (7a) op het
uitlaatverdeelstuk (4).
4. Verwijder het uitlaatverdeelstuk (4),
de afdichtingen (10, waar van toepassing),
de terugslagventielen (9) en de zittingen (8).
OPMERKING: Wees voorzichtig bij het
verwijderen van verdeelstukken om schade aan
de componenten van de terugslagventielen
te voorkomen.
5. Verwijder alle klemmen (7a) op het
inlaatverdeelstuk (5).
6. Verwijder het inlaatverdeelstuk (5),
de afdichtingen (10, waar van toepassing),
de terugslagventielen (9) en de zittingen (8).
OPMERKING: Wees voorzichtig bij het
verwijderen van verdeelstukken om schade aan
de componenten van de terugslagventielen
te voorkomen.
7. Reinig de onderdelen en controleer ze
op beschadigingen. Vervang waar nodig.
Terugslagventielen monteren
1. Lijn zittingen (8), terugslagventielen (9),
afdichtingen (10, waar van toepassing) en
verdeelstukken (4, 5) uit, precies zoals afgebeeld
voor uw apparatuurmodel, en plaats ze.
Zie je bijbehorende onderdelenhandleiding.
Zie Bijbehorende handleidingen, pagina 2.
2. Gebruik de klemmen (7a) om de verdeelstukken
(4, 5) losjes op de vloeistofdeksels (3)
te bevestigen. Nadat alle componenten goed zijn
uitgelijnd, zet u de klemmen (7a) stevig vast.
AFB. 15: Terugslagventielen
Voorkom ernstige brandwonden en raak de hete
vloeistof of de hete apparatuur niet aan.
29b
4
5
9
8
10
9
8
10
7a
3
7a
2
2Smeer klemmen (7a) en afdichtingen (10)
in met waterbestendig smeermiddel speciaal
voor sanitair.
2
2
2
Reparatie
34 3A7195D
Standaardmembranen repareren
Benodigd gereedschap:
• Momentsleutel
Steeksleutel van 25 mm
• Lubriplate® Synxtreme HD-2 vet (artikelnummer
18F990) of gelijkwaardig NLGI Grade 2
synthetisch vet op basis van calciumsulfonaat
Inbussleutel van 15 mm
Zie AFB. 16–AFB. 18.
OPMERKING: Smeer de motorrotor bij het vervangen
van membranen. Zie de betreffende handleiding van
uw motor. Zie Bijbehorende handleidingen,
pagina 2.
De standaardmembranen demonteren
1. Voer De apparatuur voorbereiden op reparatie,
pagina 32, uit.
2. Voer Terugslagventielen demonteren,
pagina 33, uit.
3. Verwijder alle klemmen (6a) van de vloeistofdeksels
(3). Verwijder de vloeistofdeksels (3).
4. Gebruik een geschikte sleutel om één
membraanbevestiging (15) stevig in positie te
houden. Gebruik tegelijkertijd een geschikte
sleutel om de bevestiging (15) aan de
tegenoverliggende zijde los te maken.
5. Verwijder de bevestiging (15), afdichting (16, waar
van toepassing), vloeistofplaat (11), membraan
(13) en membraansteun (14) van de as (1a) aan de
kant van de pomp met de losgemaakte
bevestiging (15).
6. Maak de resterende membraanbevestiging (15) los.
Als de eerste losgemaakte membraanbeves-
tiging (15) aan de kant van de as (1a) zit met
de vlakke kant van de sleutel:
a. Gebruik de juiste sleutel om de vlakke kant
van de as (1a) op zijn plaats te houden.
Gebruik tegelijkertijd een geschikte sleutel
om de resterende membraanbevestiging (15)
los te maken. Zie AFB. 18.
Als de eerste losgemaakte membraanbeves-
tiging (15) zich tegenover de vlakke kant van
de sleutel op de as (1a) bevindt:
a. Volg de procedure voor het smeren van de
rotor in de handleiding van uw motor om bij
het vlakke gedeelte van de as (1a) te komen.
Zie Bijbehorende handleidingen, pagina 2.
b. Nadat de vlakke kant van de as (1a)
toegankelijk is, gebruikt u een geschikte
sleutel om de vlakke kant van de as (1a)
stevig op zijn plaats te houden. Gebruik
tegelijkertijd een geschikte sleutel om
de resterende membraanbevestiging (15)
los te maken. Zie AFB. 18.
7. Verwijder de resterende bevestiging (15),
afdichting (16, waar van toepassing),
vloeistofplaat (11), membraan (13) en
membraansteun (14) en plaat aan luchtzijde (30)
van de as (1a).
OPMERKING: Verwijder de membraanas (1a)
niet van de motor (1).
8. Reinig de onderdelen en controleer ze op
beschadigingen. Vervang waar nodig onderdelen.
9. Smeer de rotor. Zie de betreffende handleiding
van uw motor. Zie Bijbehorende handleidingen,
pagina 2.
AFB. 16: Standaardmembranen
Voorkom ernstige brandwonden en raak de hete
vloeistof of de hete apparatuur niet aan. LET OP
Verwijder de as (1a) niet uit de motor (1) om schade
aan de rotor of de apparatuur te voorkomen.
Als u de as verwijdert, komen de rotorkogels
los van de rotor en zal de rotor niet goed werken.
15
16
11
1
1a
13
14
6a
3
30
Reparatie
3A7195D 35
Standaardmembranen hermonteren
1. Monteer de platen aan de luchtzijde (30),
membraanbackers (14), membranen (13), platen
aan vloeistofzijde (11) en afdichtingen (16, waar
van toepassing) met de bevestigingen (15)
precies zoals afgebeeld voor uw model
apparatuur. Zie je bijbehorende
onderdelenhandleiding. Zie Bijbehorende
handleidingen, pagina 2.
OPMERKING: Richt de bolle kant van de plaat
aan de vloeistofzijde (11) naar het membraan (13).
OPMERKING: Ongeacht eventuele markeringen
op de membraanbacker (14) moet de
membraanbacker (14) altijd zo worden
gemonteerd dat de buitenste glasparelreservoirs
om de buitenste glasparel van het membraan (13)
heen (en niet er vanaf) loopt
OPMERKING: Breng draadborgmiddel aan op de
bevestiging (15) voor alle membraaneenheden.
AFB. 17: Standaardmembranen hermonteren
(hygiënisch model afgebeeld)
2. Monteer de gemonteerde membraaneenheden
in de as (1a) en draai de bevestigingen (15)
met de hand vast.
3. Gebruik een geschikte sleutel om één bevestiging
(15) stevig in positie te houden. Gebruik
tegelijkertijd een geschikte sleutel om de
tegenoverliggende bevestiging (15) aan te halen
tot 68 N-m (50 ft-lb). Zie AFB. 18.
AFB. 18: Standaardmembranen vastdraaien
4. Draai de as van de motor om deze in de motor
te centreren, zodat geen van beide membranen
uit de behuizing steekt, wat de installatie van
de vloeistofdeksels zou kunnen belemmeren.
OPMERKING: Als het niet mogelijk is beide
membranen in contact te brengen met de
behuizing, kies dan één membraan om eerst
te plaatsen. Zodra het eerste vloeistofdeksel
is bevestigd, drijft u de motor langzaam aan
zodat het andere membraan in contact komt
met de behuizing. Maak vervolgens het tweede
vloeistofdeksel vast.
5. Richt de vloeistofdeksels (3) naar de motor (1).
6. Monteer de klemmen (6a) om de vloeistofdeksels
(3) op hun plaats te houden.
OPMERKING: Voor de juiste afstand en uitlijning
van verdeelstukken moet u de klemmen (6a) los
genoeg monteren dat het vloeistofdeksel kan
bewegen voordat de deksels en klemmen
in positie worden bevestigd.
7. Monteer de terugslagventielen en verdeelstukken
weer zoals uitgelegd in Terugslagventielen
monteren, pagina 33.
LET OP
Na hermontage moet het draadborgmiddel
(vloeibare pakking) 12 uur uitharden, of volgens
instructies van de fabrikant, voordat de apparatuur
weer gebruikt mag worden. De apparatuur raakt
beschadigd als de bevestiging van de membraanas
losraakt.
1
2
Breng een middelsterke draadborgmiddel aan op de
aszijde van de bevestiging om het membraan op de
as te bevestigen.
Afgeronde zijde naar het membraan toe (13).
3
16
13
14
1
1a
1
2
15
11
6a
30
4
Draai aan tot 68 N•m (50 ft-lb).
3
1
15
13
4
6a
Reparatie
36 3A7195D
De overmolded membranen
repareren
Benodigd gereedschap:
• Momentsleutel
Steeksleutel van 25 mm
• Lubriplate® Synxtreme HD-2 vet (artikelnummer
18F990) of gelijkwaardig NLGI Grade 2
synthetisch vet op basis van calciumsulfonaat
Zie AFB. 19–AFB. 21.
OPMERKING: Smeer de motorrotor bij het vervangen
van membranen. Zie de betreffende handleiding van uw
motor. Zie Bijbehorende handleidingen, pagina 2.
De overmolded membranen demonteren
1. Voer De apparatuur voorbereiden op reparatie,
pagina 32, uit.
2. Voer Terugslagventielen demonteren,
pagina 33, uit.
3. Verwijder alle klemmen (7) uit de vloeistofdeksels
(3). Verwijder de vloeistofdeksels (3).
4. Pak de buitenrand van een membraan (13)
stevig vast om deze in positie te houden.
Pak tegelijkertijd de buitenrand van het
tegenoverliggende membraan (13) stevig vast
en draai tegen de klok in om los te maken.
Verwijder het membraan (13).
OPMERKING: Laat zo nodig één vloeistofdeksel
vastzitten. Gebruik beide handen om het
blootgelegde membraan los te maken.
OPMERKING: Verwijder de membraanas (1a)
niet van de motor (1).
5. Verwijder het resterende membraan (13).
Als het eerste losgemaakte membraan (13)
aan de kant van de as (1a) zit met de vlakke
kant van de sleutel:
a. Gebruik de juiste sleutel om de vlakke kant
van de as (1a) op zijn plaats te houden.
Pak tegelijkertijd de buitenrand van het
tegenoverliggende membraan (13) stevig vast
en draai tegen de klok in om los te maken.
Als het eerste losgemaakte membraan (13)
zich tegenover de vlakke kant van de sleutel
op de as (1a) bevindt:
a. Volg de procedure voor het smeren van de
rotor in de handleiding van uw motor om bij
het vlakke gedeelte van de as (1a) te komen.
Zie Bijbehorende handleidingen, pagina 2.
b. Nadat de vlakke kant van de as (1a)
toegankelijk is, gebruikt u een geschikte
sleutel om de vlakke kant van de as (1a)
stevig op zijn plaats te houden. Pak
tegelijkertijd de buitenrand van het
tegenoverliggende membraan (13) stevig vast
en draai tegen de klok in om los te maken.
6. Reinig de onderdelen en controleer ze op
beschadigingen. Vervang waar nodig onderdelen.
7. Smeer de rotor. Zie de betreffende handleiding
van uw motor. Zie Bijbehorende handleidingen,
pagina 2.
AFB. 19: Overmolded membranen
Voorkom ernstige brandwonden en raak de hete
vloeistof of de hete apparatuur niet aan.
LET OP
Verwijder de as (1a) niet uit de motor (1) om schade
aan de rotor of de apparatuur te voorkomen.
Als u de as verwijdert, komen de rotorkogels los
van de rotor en zal de rotor niet goed werken.
3
6a
13
1
1a
30
14
Reparatie
3A7195D 37
De overmolded membranen hermonteren
1. Aan de kant van de as (1a) tegenover de vlakke
kant van de sleutel installeert u de plaat aan
luchtzijde (30), de membraanbacker (14)
en de membraaneenheid (13, 15) in de as (1a).
Draai stevig vast.
OPMERKING: Ongeacht eventuele markeringen
op de membraanbacker (14) moet de
membraanbacker (14) altijd zo worden
gemonteerd dat de buitenste glasparelreservoirs
om de buitenste glasparel van het membraan (13)
heen (en niet er vanaf) loopt.
OPMERKING: Breng draadborgmiddel aan op de
bevestiging (15) voor alle membraaneenheden.
AFB. 20: Overmolded membranen hermonteren
2. Gebruik de juiste sleutel om de vlakke kant
van de as (1a) stevig op zijn plaats te houden.
Pak tegelijkertijd het membraan (13) stevig vast
rond de buitenrand en draai met de klok mee
om het stevig vast te zetten.
3. Draai de as (1a) totdat deze in de motor (1)
is gecentreerd.
OPMERKING: Als het niet mogelijk is beide
membranen in contact te brengen met de
behuizing, kies dan één membraan om eerst
te plaatsen. Zodra het eerste vloeistofdeksel
is bevestigd, drijft u de motor langzaam aan
zodat het andere membraan in contact komt
met de behuizing. Maak vervolgens het tweede
vloeistofdeksel vast.
4. Aan de kant van de apparatuur met het
geïnstalleerde membraan lijnt u het
vloeistofdeksel (3) uit met de motor (1).
5. Installeer de klem (6a) losjes om het
vloeistofdeksel (3) op zijn plaats te houden.
6. Aan de kant van de as (1a) met de vlakke kant van
de sleutel installeert u de plaat aan luchtzijde (30),
de membraanbacker (14) en de membraaneenheid
(13, 15) in de as (1a). Draai stevig vast.
7. Lijn het vloeistofdeksel (3) uit op de motor (1).
8. Installeer de klem (6a) losjes om het
vloeistofdeksel (3) op zijn plaats te houden.
OPMERKING: Voor de juiste afstand en uitlijning
van verdeelstukken (4, 5) moet u de klemmen (6a)
los genoeg monteren dat het vloeistofdeksel kan
bewegen voordat de deksels en klemmen (3)
in positie worden bevestigd.
9. Maak de klemmen (6a) stevig vast.
10. Monteer de terugslagventielen en verdeelstukken
weer zoals uitgelegd in Terugslagventielen
monteren, pagina 33.
AFB. 21: Overmolded membranen vastdraaien
LET OP
Na hermontage moet het draadborgmiddel
(vloeibare pakking) 12 uur uitharden, of volgens
instructies van de fabrikant, voordat de apparatuur
weer gebruikt mag worden. De apparatuur raakt
beschadigd als de bevestiging van de
membraanas losraakt.
Breng een middelsterke draadborgmiddel aan op
de aszijde van de bevestiging om het membraan
op de as te bevestigen.
1
3
6a
13
1
1a
1
15
30
14
3
6a
13
1
Recyclen en afdanken
38 3A7195D
Recyclen en afdanken
Eind van de levensduur
Als de apparatuur het einde van zijn levensduur heeft
bereikt, moet de apparatuur op de juiste manier
worden gedemonteerd en gerecycled.
Volg de Drukontlastingsprocedure, pagina 22.
Voer materialen af volgende de geldende regels
en voorschriften. Zie het veiligheidsinformatieblad
(VIB) van de fabrikant van het materiaal.
Verwijder motoren, accu’s, printplaten,
lcd’s (liquid crystal displays) en andere
elektronische componenten. Recycle volgens
de geldende voorschriften.
Elektronische componenten mogen niet bij het
gewone huisvuil of industrieel afval.
Lever de overige apparatuur in bij een
recyclinginstantie.
Prestatiegrafieken
3A7195D 39
Prestatiegrafieken
De prestaties kunnen variëren afhankelijk van de pompmaterialen, de zuigdruk, de persdruk en het vloeistoftype.
Prestatiegrafiek voor modellen h30 (QHC)
Druk (PSI (bar, MPa))
Debiet (gallon/m (l/m))
Prestatiegrafieken
40 3A7195D
Prestatiegrafiek voor modellen h80 (QHD)
Prestatiegrafiek voor modellen h120 (QHE)
Druk (PSI (bar, MPa))
Debiet (gallon/m (l/m))
Druk (PSI (bar, MPa))
Debiet (gallon/m (l/m))
Afmetingen
3A7195D 41
Afmetingen
Afmetingen voor modellen h30 (QHC)
AFB. 22: Afmetingen voor hygiënisch model h30 (QHC) (FG-model afgebeeld)
Afmetingen
42 3A7195D
AFB. 23: Afmetingen voor model h30 (QHC) (HS-model afgebeeld)
Afmetingen
3A7195D 43
Afmetingen voor model h30 (QHC)
Ref.
Materiaal van gedeelte in contact met vloeistof
FG HS, PH, 3A
inch cm inch cm
A16,30 41,40 14,70 37,34
B– – – – – – 7,35 18,67
C13,60 34,54 13,60 34,54
D4,65 11,81 9,10 23,11
E16,10 40,90 19,68 49,99
F15,12 38,40 18,68 47,45
G2,00 5,08 3,02 7,67
H4,24 10,77 6,75 17,15
J5,00 12,70 8,50 21,59
K7,35 18,67 3,75 9,53
Afmetingen
44 3A7195D
Afmetingen van model h80 (QHD)
AFB. 24: Afmetingen van model h80 (QHD) (FG-model afgebeeld)
Afmetingen
3A7195D 45
AFB. 25: Afmetingen van model h80 (QHD) (HS-model afgebeeld)
Afmetingen
46 3A7195D
Afmetingen van model h80 (QHD)
Ref.
Materiaal van gedeelte in contact met vloeistof
FG HS, PH, 3A
inch cm inch cm
A19,50 49,53 17,90 45,47
B– – – – – – 8,95 22,73
C14,17 36,00 22,70 57,66
D5,22 13,26 9,10 23,11
E20,54 52,17 32,68 83,00
F19,28 48,97 31,67 80,44
G2,44 6,20 9,67 24,56
H6,65 16,90 16,53 41,99
J6,00 15,24 11,70 29,72
K7,73 19,63 16,52 41,96
Afmetingen
3A7195D 47
Afmetingen van modellen h120 (QHE)
AFB. 26: Afmetingen van model h120 (QHE) (FG-model afgebeeld)
Afmetingen
48 3A7195D
AFB. 27: Afmetingen van model h120 (QHE) (HS-model afgebeeld)
Afmetingen
3A7195D 49
Afmetingen van model h120 (QHE)
Ref.
Materiaal van gedeelte in contact met vloeistof
FG HS, PH, 3A
inch cm inch cm
A22,03 55,96 20,75 52,71
B– – – – – – 10,37 26,34
C15,28 38,81 22,70 57,66
D6,33 16,08 9,10 23,11
E25,95 65,91 35,31 89,69
F24,40 61,98 34,05 86,49
G2,50 6,35 7,09 18,01
H9,82 24,94 16,53 41,99
J6,25 15,88 11,70 29,72
K8,16 20,73 16,52 41,96
Technische specificaties
50 3A7195D
Technische specificaties
Temperatuurbereik vloeistof
OPMERKING: De maximale vloeistoftemperatuur voor units voor gebruik op gevaarlijke locaties mag niet hoger
zijn dan 110 °C (230 °F) of de beperking op basis van de materialen van het bevochtigde gedeelte, wanneer
deze lager is.
LET OP
Temperatuurlimieten zijn enkel gebaseerd op mechanische spanning. Sommige chemicaliën kunnen het
vloeistoftemperatuurgebied verder beperken. Blijf binnen het temperatuurbereik van het meest beperkte,
bevochtigde onderdeel. De pomp laten werken bij een vloeistoftemperatuur die te hoog of te laag is voor
de onderdelen van de pomp, kan schade toebrengen aan het apparaat.
Materiaal van onderdelen
die in contact komen met
vloeistof (zitting,
terugslagventiel,
membraan)*
Bereik vloeistoftemperatuur per materiaal van vochtig gedeelte
Metaal (AL,CI, CP, FG, HS,
HT, PH, SS, 3A)* Kunststof (PV)* Kunststof (AC, CP, PP)*
Fahrenheit Celsius Fahrenheit Celsius Fahrenheit Celsius
AC -20 tot 180° -29 tot 8
10 tot 180° -12 tot 82°
32 tot 150° 0 tot 66°
AL -60 tot 275° -51 tot 135°
BN 10 tot 180° -12 tot 82°
CO 10 tot 180° -12 tot 82°
CR 10 tot 180° -12 tot 82°
CW 10 tot 180° -12 tot 82°
EO -40 tot 250° -40 tot 121°
EP -60 tot 275° -51 tot 135°
FK -40 tot 275° -40 tot 135°
FL -60 tot 275° -51 tot 135°
GE -40 tot 180° -40 tot 82°
HD -60 tot 275° -51 tot 135°
PO -40 tot 180° -40 tot 82°
PP 32 tot 175° 0 tot 79° 32 tot 175° 0 tot 79°
PS -40 tot 180° -40 tot 82°
10 tot 180° -12 tot 82°
PT -40 tot 220° -40 tot 104°
PU -40 tot 200° -40 tot 93°
PV 10 tot 225° -12 tot 107°
SA -40 tot 220° -40 tot 104°
SB -40 tot 275° -40 tot 135°
SC -40 tot 180° -40 tot 82°
SD -40 tot 220° -40 tot 104°
SO -40 tot 180° -40 tot 82°
SP -40 tot 180° -40 tot 82°
SS -60 tot 275° -51 tot 135°
TP -20 tot 150° -29 tot 66°
UD -60 tot 200° -51 tot 93°
* Zie Configuratietabel, vanaf pagina 7, voor uitgebreide beschrijvingen.
Technische specificaties
3A7195D 51
Technische specificaties voor modellen h30 (QHC)
Pompen QUANTM h30 (QHC)
VS Metrisch
Maximale materiaalwerkdruk 100 psi 6,89 bar, 0,69 MPa
Maximale vrije doorstroming 30 gpm 114 l/min
Maximumgrootte verpompbare vaste stoffen
Modellen met hoge zuivering 0,42 inch 10,7 mm
Alle andere modellen 0,125 inch 3,2 mm
Debiet* 0,08 gal/cyclus 0,30 l/cyclus
Omgevingstemperatuurbereik –4 tot 104 °F –20 tot 40 °C
Maximale werkhoogte 9842 ft 3000 m
IP-waarde, modellen voor gewone locaties IP66
Modellen met IP-classificatie, explosieve
omgevingen of gevaarlijke (of als zodanig
geclassificeerde) locaties
IP66
Elektrische waarden
Nominale
spanning Fase Hertz Stroom
Modellen h30 (QHC), FF1-motor 200–240 V 3 50/60 Hz 7,5 A
Modellen h30 (QHC), FF2-motor 200–240 V 1 50/60 Hz 10 A
Modellen h30 (QHC), FF3-motor 200–240 V 3 50/60 Hz 7,5 A
Modellen h30 (QHC), FF4-motor 200–240 V 1 50/60 Hz 10 A
Modellen h30 (QHC), FF5-motor 100–120 V 1 50/60 Hz 12 A
Modellen h30 (QHC), FF6-motor 100–120 V 1 50/60 Hz 12 A
Constructiematerialen
Zie Configuratietabel, vanaf pagina 7, voor de constructiematerialen voor uw model.
Maten van vloeistofinlaat/-uitlaat
Codes voor modellen met materialen voor het
gedeelte dat in contact met de vloeistof komt:
FG Sanitaire Tri-Clamp 1,5 inch of 40 mm DIN 11851
HS, PH, 3A Sanitaire Tri-Clamp 1,0 inch of RD52 x 1/6 DIN
Maximale aanzuighoogte*
Nat 29,0 ft 8,8 m
Droog 7,9 ft 2,4 m
Geluid (dB(A))
Maximale geluidsdruk 74 dBa bij maximaal vermogen en debiet
Geluidsdruk gemeten op 0,5 meter (1,6 feet) afstand van de apparatuur.
Geluidsdruk gemeten conform ISO-9614-2.
Gewicht
Codes voor modellen met materialen voor het
gedeelte dat in contact met de vloeistof komt:
FG 88 lb 39,9 kg
HS, PH, 3A 77 lb 34,9 kg
Opmerkingen
* Kan variëren op basis van pompmaterialen, zuigtoestand, ontlaadkop, druk en type vloeistof.
Alle handelsmerken of geregistreerde handelsmerken behoren toe aan hun houders.
Technische specificaties
52 3A7195D
Technische specificaties voor modellen h80 (QHD)
Pompen QUANTM h80 (QHD)
VS Metrisch
Maximale materiaalwerkdruk 100 psi 6,89 bar, 0,69 MPa
Maximale vrije doorstroming 80 g/min 300 l/min
Maximumgrootte verpompbare vaste stoffen
Modellen met hoge zuivering, kogelkeerkleppen 0,5 inch 12,7 mm
Modellen met hoge zuivering, scharnierkleppen 1,2 inch 30,5 mm
Alle andere modellen 0,19 inch 4,8 mm
Debiet* 0,42 gal/cyclus 1,59 l/cyclus
Omgevingstemperatuurbereik –4 tot 104 °F –20 tot 40 °C
Maximale werkhoogte 9842 ft 3000 m
IP-waarde, modellen voor gewone locaties IP66
Modellen met IP-classificatie, explosieve
omgevingen of gevaarlijke (of als zodanig
geclassificeerde) locaties
IP66
Elektrische waarden
Nominale
spanning Fase Hertz Stroom
Modellen h80 (QHD), FF1-motor 200–240 V 3 50/60 Hz 7,5 A
Modellen h80 (QHD), FF2-motor 200–240 V 1 50/60 Hz 15 A
Modellen h80 (QHD), FF3-motor 200–240 V 3 50/60 Hz 7,5 A
Modellen h80 (QHD), FF4-motor 200–240 V 1 50/60 Hz 15 A
Constructiematerialen
Zie Configuratietabel, vanaf pagina 7, voor de constructiematerialen voor uw model.
Maten van vloeistofinlaat/-uitlaat
Codes voor modellen met materialen voor het
gedeelte dat in contact met de vloeistof komt:
FG Sanitaire Tri-Clamp 2,0 inch of 50 mm DIN 11851
HS, PH, 3A Sanitaire Tri-Clamp 1,5 inch of 40 mm DIN 11851 mannelijke
schroefdraad
Maximale aanzuighoogte*
Nat 18,0 ft 5,48 m
Droog 19,3 ft 5,9 m
Geluid (dB(A))
Maximale geluidsdruk 72 dBa bij maximaal vermogen en maximaal debiet
Geluidsdruk gemeten op 0,5 meter (1,6 feet) afstand van de apparatuur.
Geluidsdruk gemeten conform ISO-9614-2.
Gewicht
Codes voor modellen met materialen voor het
gedeelte dat in contact met de vloeistof komt:
FG 120 lb 54,4 kg
HS, PH, 3A 98 lb 44,5 kg
Opmerkingen
* Kan variëren op basis van pompmaterialen, zuigtoestand, ontlaadkop, druk en type vloeistof.
Alle handelsmerken of geregistreerde handelsmerken behoren toe aan hun houders.
Technische specificaties
3A7195D 53
Technische specificaties voor modellen h120 (QHE)
California Proposition 65
Pompen QUANTM h120 (QHE)
VS Metrisch
Maximale vloeistofwerkdruk 60 psi 4,1 bar, 0,41 MPa
Maximale vrije doorstroming 120 g/min 454 l/min
Maximumgrootte verpompbare vaste stoffen
Modellen met hoge zuivering 0,5 inch 12,7 mm
Alle andere modellen 0,25 inch 6,35 mm
Debiet* 0,56 gal/cyclus 2,12 l/cyclus
Omgevingstemperatuurbereik –4 tot 104 °F –20 tot 40 °C
Maximale werkhoogte 9842 ft 3000 m
IP-waarde, modellen voor gewone locaties IP66
Modellen met IP-classificatie, explosieve
omgevingen of gevaarlijke (of als zodanig
geclassificeerde) locaties
IP66
Elektrische waarden
Nominale
spanning Fase Hertz Stroom
Modellen h120 (QHE), FF1-motor 200–240 V 3 50/60 Hz 7,5 A
Modellen h120 (QHE), FF2-motor 200–240 V 1 50/60 Hz 15 A
Modellen h120 (QHE), FF3-motor 200–240 V 3 50/60 Hz 7,5 A
Modellen h120 (QHE), FF4-motor 200–240 V 1 50/60 Hz 15 A
Constructiematerialen
Zie Configuratietabel, vanaf pagina 7, voor de constructiematerialen voor uw model.
Maten van vloeistofinlaat/-uitlaat
Codes voor modellen met materialen voor het
gedeelte dat in contact met de vloeistof komt:
HS, PH, 3A Sanitaire Tri-Clamp 2 inch of 50 mm DIN 11851 mannelijke
schroefdraad
FG Sanitaire Tri-Clamp 2,5 inch of 65 mm DIN 11851
Maximale aanzuighoogte*
Nat 18,0 ft 5,48 m
Droog 15,9 ft 4,8 m
Geluid (dB(A))
Maximale geluidsdruk 77 dBa bij maximaal vermogen en maximaal debiet
Geluidsdruk gemeten op 0,5 meter (1,6 feet) afstand van de apparatuur.
Geluidsdruk gemeten conform ISO-9614-2.
Gewicht
Codes voor modellen met materialen voor het
gedeelte dat in contact met de vloeistof komt:
FG 170 lb 77,1 kg
HS, PH, 3A 143 lb 64,9 kg
Opmerkingen
* Kan variëren op basis van pompmaterialen, zuigtoestand, ontlaadkop, druk en type vloeistof.
Alle handelsmerken of geregistreerde handelsmerken behoren toe aan hun houders.
INWONERS VAN CALIFORNIA
WAARSCHUWING: Kanker en vruchtbaarheidsproblemen – www.P65warnings.ca.gov.
Alle geschreven en afgebeelde gegevens in dit document geven de meest recente productinformatie weer zoals bekend op het tijdstip van
publicatie. Graco behoudt zich het recht voor om te allen tijde wijzigingen aan te brengen zonder voorafgaande kennisgeving.
Vertaling van de originele instructies. This manual contains Dutch. MM 3A9286
Hoofdkantoor Graco: Minneapolis
Kantoren in het buitenland: België, China, Japan, Korea
GRACO INC. AND SUBSIDIARIES • P.O. BOX 1441 • MINNEAPOLIS MN 55440-1441 • USA
Copyright 2022, Graco Inc. Alle productielocaties van Graco zijn ISO 9001 gecertificeerd.
www.graco.com
Revisie D, juni 2023
Standaard Graco-garantie
Graco garandeert dat alle in dit document genoemde en door Graco vervaardigde apparatuur waarop de naam Graco vermeld staat,
op de datum van verkoop voor gebruik door de oorspronkelijke koper vrij is van materiaal- en fabricagefouten. Met uitzondering van
speciale, uitgebreide of beperkte garantie zoals gepubliceerd door Graco, zal Graco gedurende een periode van twaalf maanden na de
verkoopdatum elk onderdeel van de apparatuur dat naar het oordeel van Graco gebreken vertoont, herstellen of vervangen. Deze garantie
is alleen van toepassing op voorwaarde dat de apparatuur conform de schriftelijke aanbevelingen van Graco werd geïnstalleerd,
bediend en onderhouden.
Normale slijtage en veroudering, of slecht functioneren, beschadiging of slijtage veroorzaakt door onjuiste installatie, verkeerde toepassing,
slijtend materiaal, corrosie, onvoldoende of onjuist uitgevoerd onderhoud, nalatigheid, ongeval, eigenmachtige wijzigingen aan
de apparatuur, of het vervangen van Graco-onderdelen door onderdelen van andere herkomst, vallen niet onder de garantie en Graco
is daarvoor niet aansprakelijk. Graco is ook niet aansprakelijk voor slecht functioneren, beschadiging of slijtage veroorzaakt door
de onverenigbaarheid van Graco-apparatuur met constructies, toebehoren, apparatuur of materialen die niet door Graco geleverd zijn,
en ook niet voor fouten in het ontwerp, bij de fabricage of het onderhoud van constructies, toebehoren, apparatuur of materialen die niet
door Graco geleverd zijn.
Deze garantie wordt verleend onder de voorwaarde dat de apparatuur waarvan de koper stelt dat die een defect vertoont gefrankeerd wordt
verzonden naar een erkende Graco dealer zodat de aanwezigheid van het beweerde defect kan worden geverifieerd. Wanneer het
beweerde defect inderdaad wordt vastgesteld, zal Graco de defecte onderdelen kosteloos herstellen of vervangen. De apparatuur zal
gefrankeerd worden teruggezonden naar de oorspronkelijke koper. Indien bij de inspectie geen materiaal- of fabricagefouten worden
geconstateerd, dan zullen de herstellingen worden uitgevoerd tegen een redelijke vergoeding, in welke vergoeding de kosten van
onderdelen, arbeid en vervoer inbegrepen kunnen zijn.
DEZE GARANTIE IS EXCLUSIEF, EN TREEDT IN DE PLAATS VAN ENIGE ANDERE GARANTIE, UITDRUKKELIJK OF IMPLICIET,
DAARONDER MEDEBEGREPEN MAAR NIET BEPERKT TOT GARANTIES BETREFFENDE VERKOOPBAARHEID OF GESCHIKTHEID
VOOR EEN BEPAALDE TOEPASSING.
De enige verplichting van Graco en het enige verhaal van de klant bij inbreuk op de garantie wordt vastgesteld zoals hierboven bepaald.
De koper gaat ermee akkoord dat er geen andere verhaalmogelijkheid (waaronder, maar niet beperkt tot vergoeding van incidentele schade
of van vervolgschade door winstderving, gemiste verkoopopbrengsten, letsel aan personen of materiële schade, of welke andere
incidentele verliezen of vervolgverliezen dan ook) bestaat. Elke klacht wegens inbreuk op de garantie moet binnen twee (2) jaar
na aankoopdatum kenbaar worden gemaakt.
GRACO GEEFT GEEN GARANTIE EN WIJST ELKE IMPLICIETE GARANTIE AF BETREFFENDE VERKOOPBAARHEID
OF GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALDE TOEPASSING, MET BETREKKING TOT TOEBEHOREN, APPARATUUR, MATERIALEN
OF COMPONENTEN DIE GRACO GELEVERD, MAAR NIET VERVAARDIGD HEEFT. Deze onderdelen die door Graco geleverd, maar niet
vervaardigd zijn (zoals elektrische motoren, schakelaars, slangen, etc.), zijn onderworpen aan de garantie, indien verleend, van de fabrikant
ervan. Graco zal aan de koper redelijke ondersteuning verlenen bij het aanspraak maken op die garantie.
In geen geval stelt Graco zich aansprakelijk voor indirecte, incidentele of speciale schade of voor vervolgschade, die het gevolg zijn van
de levering van apparatuur door Graco onder deze voorwaarden of van de uitrusting, de werking of het gebruik van verkochte producten
of goederen, ongeacht het feit of daarbij sprake is van contractbreuk, inbreuk op de garantie, nalatigheid van Graco of anderszins.
Graco-informatie
Voor de meest recente informatie over Graco-producten verwijzen we
u naar www.graco.com.
Kijk voor informatie over patenten op www.graco.com/patents.
OM EEN BESTELLING TE PLAATSEN, neem contact op met uw Graco-dealer of bel met de
dichtstbijzijnde verdeler.
Telefoon: +1-612-623-6921 of gratis in de VS: 1-800-328-0211, Fax: 612-378-3505
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54

Graco 3A7195D, QUANTM-pompen, Hygiënische modellen de handleiding

Type
de handleiding