14
ting kunnen er tot het reage-
ren van de overdrukbeveili-
ging in het veiligheids-/aftap-
ventiel drukken tot 3,5 bar
optreden (ook bij dompel-
pompen).
Voor de bevestiging van de
slangen aan wand of vloer
adviseren wij de slangclips
(art.-nr. 40710-00). Indien er
een gasverwarming is inge-
bouwd, kunnen de waterslan-
gen met de slangclips vorst-
vrij op de warmeluchtbuizen
worden aangebracht.
Attentie: Om een gehele le-
diging van de waterinhoud te
waarborgen, moet de ingeslo-
ten hoekaansluiting met de
verluchtingsklep (figuur C:
15) aan de warmwateraan-
sluiting worden toegepast!
Breng alle waterleidingen
vallend in richting veilig-
heids-/aftapventiel aan!
Geen garantieclaim voor
vorstschade!
De veiligheids-/
aftapkraan monteren
Figuur C: monteer de veilig-
heids-/aftapkraan (13) op een
goed bereikbare plaats in de
buurt van de boiler. Boor een
gat van Ø 18 mm en steek
hier de slang (14) van het af-
tapaansluitstuk doorheen. Zet
de veiligheids-/ aftapkraan
met 2 schroeven vast. Laat
het afgetapte water rechtst-
reeks naar buiten lopen.
De waterleidingen
leggen
1. Figuur C: Sluit de koud-
watertoevoer (30) aan het vei-
ligheids-/aftapventiel (13) aan.
De stroomrichting is hierbij
niet van belang.
2. Figuur D: Schroef de
hoekaansluiting met geïnte-
greerde verluchtingsklep (15)
aan de warmwateraansluit-
buis (bovenste buis) en de
hoekaansluiting zonder ver-
luchtingsklep (16) aan de
koudwateraansluitbuis (on-
derste buis) vast.
Schuif de moer (17), de span-
ring (18) en de O-ring (19)
open, verbindt de aansluit-
bout en de aansluitbuis en zet
ze met de moer (17) vast
Schuif de verluchtingsslang
buiten Ø 11 mm (20) op het
slangmondstuk van de ver-
luchtingsklep (21) en breng
het naar buiten aan. Hierbij
mag de radius in de boog niet
kleiner dan 40 mm worden
uitgevoerd.
Snijdt de verluchtingsslang
ca. 20 mm onder de bodem-
plaat 45° schuin in rijrichting af.
3. Figuur C: Breng de slang-
verbinding (32) voor de koud-
watertoevoer tussen het vei-
ligheids-/aftapventiel (onder-
ste buis) op de boiler tot
stand.
4. Breng de warmwaterlei-
ding (33) van de hoekaanslui-
ting met de geïntegreerde be-
luchtingsklep (15 – bovenste
buis) naar de verbruiksplek-
ken voor warmwater aan.
4
Het bedienings-
paneel plaatsen
Houd er bij de plaatskeuze re-
kening mee dat het bedie-
ningspaneel niet aan directe
warmtestraling mag worden
blootgesteld. Lengte van de
aansluitkabel: 2,5 m. Indien
nodig, is een verlengkabel
van 5 m leverbaar (art.nr.
70000-53500).
1. Boor een gat van Ø 22 mm
en steek hier de kabels door.
2. Bevestig het bedieningspa-
neel met 2 schroeven.
Truma levert voor „verzonken
montage“ als extra accessoi-
re een inbouwraam voor het
bedieningspaneel (art.nr.
39980-01).
5
Elektrische
aansluiting 12 V
Voordat begonnen wordt
met het werk aan elektri-
sche onderdelen, moet de
stroomtoevoer naar het ap-
paraat worden afgesloten.
Het volstaat niet om het
apparaat via het bedie-
ningspaneel uit te zetten!
Bij elektrisch laswerk aan de
carosserie moet het apparaat
van het boordnet losgekop-
peld worden.
Let op: als u de polen ver-
keerd aansluit, bestaat het
risico dat de kabels in
brand vliegen. Bovendien
vervalt hierdoor elke aan-
spraak op garantie of ver-
antwoordelijkheid.
Figuur E: schroef het deksel
(39) van het elektronische be-
dieningspaneel af. Schuif de
kabelstekker van het bedie-
ningspaneel (38) op de print-
plaat. De elektrische aanslui-
ting gebeurt op klem (40)
(rood = plus, blauw = min).
Druk hiertoe met een kleine
schroevendraaier van boven
op de klem en schuif de kabel
er van voren in. Sluit het be-
dieningspaneel met een kabel
van 2 x 1,5 mm
2
op het bevei-
ligde boordnet aan (centrale
zekering 5 - 10 A)
Sluit de minleiding op de cen-
trale massa aan. Bij een leng-
te van meer dan 6 m moet u
een kabel van 2 x 2,5 mm
2
gebruiken. Bij directe aanslui-
ting op de accu, moeten de
plus- en de minleiding met
zweefzekeringen worden be-
veiligd. Schroef het deksel
(39) weer vast.
Er mogen aan de toevoerka-
bel verder geen verbruikers
worden aangesloten!
De zekering van de boiler
(1,6 A traag, IEC 127/2-III)
bevindt zich op de print-
plaat (41).
Bij gebruik van omvormers
dient er rekening mee te wor-
den gehouden dat het appa-
raat alleen met veiligheids-
laagspanning conform EN
60742 mag worden gebruikt!
Opmerking: voor de aanslui-
ting van meerdere 12 V-appa-
raten raden wij de elektro-
nisch geregelde Truma-om-
vormer NT (art.nr. 39900-01)
aan. De Truma-omvormer
(continu 6 A) is ook geschikt
voor het laden van lood-ac-
cu's. Andere acculaders mo-
gen alleen met een autoaccu
van 12 V als buffer worden
gebruikt. Voedingen of om-
vormers moeten een gestabi-
liseerde 12 V-uitgang hebben
(wisselspanningsaandeel klei-
ner dan 1 V).
6
Gasaansluiting
Figuur A: De gastoevoerlei-
ding van 8 mm wordt met
een knelkoppeling op het
aansluitstuk (42) aangesloten.
Houd deze bij het aandraaien
goed tegen met een tweede
sleutel!
Zorg voor het aansluiten op
de boiler dat de gasleidingen
vrij zijn van vuil, houtresten
enzovoort!
De buizen moeten zodanig
worden geplaatst, dat het
toestel makkelijk kan worden
uitgebouwd voor onder-
houdswerkzaamheden.
Het aantal koppelingen in
gasleidingen die gelegd zijn in
door personen gebruikte
ruimtes moet tot het tech-
nisch onvermijdelijke mini-
mum worden beperkt.
De gasinstallatie moet vol-
doen aan de technische en
administratieve bepalingen
die gelden in het land waarin
het toestel zal worden ge-
bruikt (in Duitsland is dat bij-
voorbeeld DVGW-werkblad
G 607).
7
Speciale versie
BN 10/BN 14 met
aanvullende elektri-
sche verwarming
230 V, 450 W
Let op: de elektrische aan-
sluiting mag alleen door een
vakbekwaam monteur (in
Duitsland conform VDE 0100,
Deel 721) worden uitgevoerd.
De hier gegeven instructies
zijn niet bedoeld om de leek
aan te zetten de aansluiting
zelf te doen, maar dienen als
extra informatie voor de vak-
man die de aansluiting moet
uitvoeren!
De verbinding naar het net ge
schiedt door middel van een
kabel 3 x 1,5 mm
2
(b.v. slang-
leiding H05VV-F) aan een ver-
deeldoos (niet tot de levering
behorend).
Houd bij het aansluiten reke-
ning met de kleuren!
Voor onderhouds- en repara-
tiewerkzaamheden moet bij
de inbouw een scheidings-
voorziening met een contact-
afstand van minstens 3 mm
voor een totaal polige schei-
ding ten opzichte van het net
aanwezig zijn.
Figuur B: Het bedieningsele-
ment (43) zo monteren, dat
het niet aan directe warmte-
uitstraling van de boiler is
blootgesteld (kabellengte
2,5 m). Boor een gat Ø 8 mm
voor de kabeldoorvoer, voer
de kabels erdoor en bevestig
het bedieningselement met
de beide schroeven. Sluit het
kabel van het bedieningsele-
ment, de 230 V-kabels en de
kabels van het verwarmings-
element volgens het aansluit-
schema aan.
1 = Kabel van het
bedieningselement
2 = Aansluitkabel
3 x 1,5 mm
2
3 = Kabel van het
verwarmingselement
4 = bruin
5 = groen
6 = blauw
7 = geel
8 = wit
9 = geel/groen