Truma BN 10 Installation Instructions Manual

Type
Installation Instructions Manual

Deze handleiding is ook geschikt voor

Boiler
12
33
20
15
16
32
14
13
30
A
C 1
E
B
3
4
11
42
10
1
8
9
5
7
2
39
41
40
38
43
44
D
Fahrtrichtung
Direction of travel
Sens de conduite
Senso di marcia
Rijrichtung wijzen
Kørselsretning
Sentido de marcha
33
20
15
16
32
14
13
30
6
C 2
Truma-Boiler
B 10, B 14
Waterverwarmer op
vloeibaar gas
(speciale uitvoering
BN 10, BN 14 met
aanvullende elektrische
verwarming)
Inbouwhandleiding
13
Inbouw en reparatie van
het apparaat mogen alleen
door een vakbekwaam
monteur worden uitge-
voerd. Voor begin van de
werkzaamheden moet eerst
deze inbouwhandleiding
zorgvuldig worden doorgeno-
men. De inhoud ervan dient
strikt te worden nageleefd!
Gebruiksdoel
Deze boiler is gemaakt voor
inbouw in caravans, campers
en andere aanhangers. In-
bouw in boten is niet toege-
staan. Andere gebruiksdoel-
einden zijn alleen na overleg
met Truma mogelijk.
Opmerking in verband met
boten: voor de inbouw in bo-
ten biedt Truma de door de
DVGW gekeurde bootboiler
aan.
Toelating
Conformiteitsverklaring:
De Truma-Boiler is door de
DVGW typegekeurd en vol-
doet aan de EU-richtlijn voor
gastoestellen (90/396/EEG)
alsook aan de overige gelden-
de EU-richtlijnen. Voor de EU-
lidstaten is een product-iden-
tificatienummer beschikbaar:
CE-0085AP0038
Voorschriften
Elke verandering aan het toe-
stel (incl. de rookgasafvoer-
buis en de schoorsteen) of
het gebruik van niet-originele
Truma-reserveonderdelen of
accessoires die belangrijk zijn
voor het functioneren van het
toestel evenals het niet in
acht nemen van de instruc-
ties in de Inbouwhandleiding
en de Gebruiksaanwijzing
maken de garantie ongeldig
en hebben tot gevolg dat aan-
sprakelijkheidseisen komen te
vervallen. Bovendien vervalt
hierdoor de gebruikstoelating
voor het apparaat en in som-
mige landen ook voor het
voertuig.
De bedrijfsdruk voor de
gastoevoer, 30 mbar (resp.
28 mbar butaan/37 mbar
propaan) of 50 mbar moet
gelijk zijn aan de bedrijfs-
druk van het apparaat (zie
fabrieksplaatje).
Bij inbouw van het appa-
raat dienen de technische
en administratieve voor-
schriften van het land
waarin het voertuig voor
het eerst wordt toegelaten
te worden nageleefd!
In Duitsland bijvoorbeeld
moeten de gasapparaten, de
opstelling van de flessen, de
leidingen evenals de afname
en gasdichtheidscontrole vol-
doen aan de bepalingen in
DVGW-werkblad G 607 voor
vloeibaargasinstallaties in
voertuigen.
Meer informatie over de voor-
schriften in de verschillende
landen zijn verkrijgbaar bij on-
ze distributeurs in die landen
(zie Gebruiksaanwijzing).
1
Plaatskeuze
1. Het apparaat moet zo wor-
den geplaatst dat het altijd
goed toegankelijk is voor on-
derhoudswerkzaamheden en
makkelijk in- en uitgebouwd
kan worden.
2. Plaats de boiler zo dat de
schoorsteen op een zo recht
mogelijk en glad buitenopper-
vlak kan worden gemonteerd.
Dit buitenoppervlak moet aan
alle kanten vrij voor de wind
toegankelijk zijn. Vermijd in-
dien mogelijk het gebruik van
sierlijsten en camouflageele-
menten. Zet de boiler eventu-
eel op een verhoging.
Schoorstenen dienen zodanig
te zijn opgesteld dat binnen-
dringen van rookgassen in
het interieur niet te verwach-
ten is. Houd er daarom bij
keuze van een plaats rekening
mee dat direct erboven en
30 cm opzij geen te openen
vensters, luiken of ventilatieo-
peningen mogen zijn. Wan-
neer dit niet mogelijk is, dient
een aan de binnenzijde van
het venster (resp. van het
luik) aangebracht waarschu-
wingsbord te waarschuwen
dat het venster resp. luik tij-
dens het bedrijf gesloten
moet blijven. Ventilaties voor
koelkasten dienen dan geslo-
ten naar het interieur te wor-
den uitgevoerd.
2
Inbouw van de
boiler
1. Houd de sjabloon voor de
schoorsteenopening tegen de
binnenwand.
A = onderkant van boiler
B = zijkant van boiler
Boor 4 gaten (C) Ø 10 mm
door de wand. Boor een gat
(E) Ø 15 mm voor de con-
denswaterbuis (ook van bui-
ten mogelijk = F).
2. Houd de sjabloon tegen de
buitenwand. De markeringen
(C) moeten zich boven de
boorgaten bevinden. Zaag de
schoorsteenomtrek (D) 92 x
168 mm uit.
Als de afstand tussen buiten-
wand en boiler meer dan
35 mm bedraagt, is schoor-
steenverlengstuk VBO 2
(art.nr. 70131-00) met een ex-
tra lengte van 50 mm nodig.
Zaag op de stippellijn 100 x
176 mm uit.
Vul leemtes in de buurt van
de schoorsteenopening
(figuur A: 1) met hout op,
zodat de schroeven goed
vastgedraaid kunnen worden.
Snij sierlijsten e.d. op het
voertuig weg of plaats er iets
onder om te voorkomen dat
de schoorsteen schuin loopt.
Leg bij schuine wanden iets
onder de boiler. Zorg dat een
hellingshoek van 10º niet
wordt overschreden.
3. Figuur A: steek het
schoorsteendeel van de boiler
(3) door de schoorsteenope-
ning (1), en laat het ca. 5 mm
uit de buitenwand uitsteken.
Plaats de grondplaat (4) (is
door de aanwezige borgingen
slechts op één manier te
plaatsen!). Boor gaten voor
6 bevestigingsschroeven (5).
4. Verwijder de grondplaat (4)
en bestrijk deze aan de voer-
tuigzijde met plastisch carros-
seriedichtmiddel (geen silico-
nenkit!).
Let op: de grondplaat moet
aan de kopse delen en staan-
de delen van het schoor-
steengedeelte (3) en bij de
buitenwand goed afgedicht
zijn!
5. Bevestig de grondplaat (4)
met 4 zelftapparkers (7) aan
het schoorsteengedeelte.
6. Dicht de spleet tussen het
boorgat (2) en de condenswa-
terbuis (10) met plastisch
dichtmiddel (geen siliconen-
kit!).
7. Plaats het schoorsteen-
rooster (8). Druk het schoor-
steengeheel tegen de voer-
tuigwand en zet het met
6 schroeven (5) vast.
8. Boiler aan ten minste 2 lus-
sen (11) met de meegelever-
de schroeven B 5,5 x 25 op
geschikte ondergrond (multi-
plexplaat, gelamineerde hou-
ten lijsten of metalen bodem)
veilig aan de voertuigbodem
vastschroeven.
3
Wateraansluiting
Voor het bedrijf van de boiler
kunnen alle druk- en dompel-
pompen tot en met 2,8 bar
worden gebruikt, evenzo alle
mengkranen met of zonder
elektrische schakelaar.
Figuur C 1: Bij gebruik van
dompelpompen moet een te-
rugslagklep (12 – niet tot de
levering behorend) tussen
pomp en de eerste aftakken
worden gemonteerd (pijl wijst
in stromingsrichting).
Figuur C 2: Bij gebruik van
drukpompen met grote scha-
kelhysterese kan heetwater
via de koudwaterkraan terug-
stromen. Als terugstroomver-
hindering adviseren wij tus-
sen de afgang naar de warm-
waterkraan en het aftapklep
een terugslagklep (6 - niet tot
de levering behorend) te
monteren.
Ter aansluiting aan de boiler
en het veiligheids-/aftapven-
tiel moeten druk- en heetwa-
terbestendige slangen (b.v.
Truma-Boiler-Slang SBH le-
vensmiddelecht, drukvast tot
3,5 bar) met een binnendia-
meter van 10 mm worden ge-
bruikt.
Voor een vaste buisaanleg
(b.v. John Guest systeem)
biedt Truma als speciale toe-
behoren de wateraansluitin-
gen (15 + 16), het veiligheids-/
aftapventiel (13) alsook een
terugslagklep (12 + 6) met
rechte tapaansluiting Ø 10 mm
aan.
Bij aansluiting aan een centra-
le watervoorziening (land-
resp. cityaansluiting) of bij
sterkere pompen moet een
drukverlager worden ingezet,
die voorkomt, dat hogere
drukken dan 2,8 bar in de boi-
ler kunnen optreden.
Attentie: Breng de water-
slangen zo kort en knikvrij als
mogelijk aan. Alle slangver-
bindingen dienen met slang-
klemmen te worden beveiligd
(ook koudwater)! Door de ver-
warming van het water en de
daaruit voortvloeiende uitzet-
14
ting kunnen er tot het reage-
ren van de overdrukbeveili-
ging in het veiligheids-/aftap-
ventiel drukken tot 3,5 bar
optreden (ook bij dompel-
pompen).
Voor de bevestiging van de
slangen aan wand of vloer
adviseren wij de slangclips
(art.-nr. 40710-00). Indien er
een gasverwarming is inge-
bouwd, kunnen de waterslan-
gen met de slangclips vorst-
vrij op de warmeluchtbuizen
worden aangebracht.
Attentie: Om een gehele le-
diging van de waterinhoud te
waarborgen, moet de ingeslo-
ten hoekaansluiting met de
verluchtingsklep (figuur C:
15) aan de warmwateraan-
sluiting worden toegepast!
Breng alle waterleidingen
vallend in richting veilig-
heids-/aftapventiel aan!
Geen garantieclaim voor
vorstschade!
De veiligheids-/
aftapkraan monteren
Figuur C: monteer de veilig-
heids-/aftapkraan (13) op een
goed bereikbare plaats in de
buurt van de boiler. Boor een
gat van Ø 18 mm en steek
hier de slang (14) van het af-
tapaansluitstuk doorheen. Zet
de veiligheids-/ aftapkraan
met 2 schroeven vast. Laat
het afgetapte water rechtst-
reeks naar buiten lopen.
De waterleidingen
leggen
1. Figuur C: Sluit de koud-
watertoevoer (30) aan het vei-
ligheids-/aftapventiel (13) aan.
De stroomrichting is hierbij
niet van belang.
2. Figuur D: Schroef de
hoekaansluiting met geïnte-
greerde verluchtingsklep (15)
aan de warmwateraansluit-
buis (bovenste buis) en de
hoekaansluiting zonder ver-
luchtingsklep (16) aan de
koudwateraansluitbuis (on-
derste buis) vast.
Schuif de moer (17), de span-
ring (18) en de O-ring (19)
open, verbindt de aansluit-
bout en de aansluitbuis en zet
ze met de moer (17) vast
Schuif de verluchtingsslang
buiten Ø 11 mm (20) op het
slangmondstuk van de ver-
luchtingsklep (21) en breng
het naar buiten aan. Hierbij
mag de radius in de boog niet
kleiner dan 40 mm worden
uitgevoerd.
Snijdt de verluchtingsslang
ca. 20 mm onder de bodem-
plaat 45° schuin in rijrichting af.
3. Figuur C: Breng de slang-
verbinding (32) voor de koud-
watertoevoer tussen het vei-
ligheids-/aftapventiel (onder-
ste buis) op de boiler tot
stand.
4. Breng de warmwaterlei-
ding (33) van de hoekaanslui-
ting met de geïntegreerde be-
luchtingsklep (15 – bovenste
buis) naar de verbruiksplek-
ken voor warmwater aan.
4
Het bedienings-
paneel plaatsen
Houd er bij de plaatskeuze re-
kening mee dat het bedie-
ningspaneel niet aan directe
warmtestraling mag worden
blootgesteld. Lengte van de
aansluitkabel: 2,5 m. Indien
nodig, is een verlengkabel
van 5 m leverbaar (art.nr.
70000-53500).
1. Boor een gat van Ø 22 mm
en steek hier de kabels door.
2. Bevestig het bedieningspa-
neel met 2 schroeven.
Truma levert voor „verzonken
montage“ als extra accessoi-
re een inbouwraam voor het
bedieningspaneel (art.nr.
39980-01).
5
Elektrische
aansluiting 12 V
Voordat begonnen wordt
met het werk aan elektri-
sche onderdelen, moet de
stroomtoevoer naar het ap-
paraat worden afgesloten.
Het volstaat niet om het
apparaat via het bedie-
ningspaneel uit te zetten!
Bij elektrisch laswerk aan de
carosserie moet het apparaat
van het boordnet losgekop-
peld worden.
Let op: als u de polen ver-
keerd aansluit, bestaat het
risico dat de kabels in
brand vliegen. Bovendien
vervalt hierdoor elke aan-
spraak op garantie of ver-
antwoordelijkheid.
Figuur E: schroef het deksel
(39) van het elektronische be-
dieningspaneel af. Schuif de
kabelstekker van het bedie-
ningspaneel (38) op de print-
plaat. De elektrische aanslui-
ting gebeurt op klem (40)
(rood = plus, blauw = min).
Druk hiertoe met een kleine
schroevendraaier van boven
op de klem en schuif de kabel
er van voren in. Sluit het be-
dieningspaneel met een kabel
van 2 x 1,5 mm
2
op het bevei-
ligde boordnet aan (centrale
zekering 5 - 10 A)
Sluit de minleiding op de cen-
trale massa aan. Bij een leng-
te van meer dan 6 m moet u
een kabel van 2 x 2,5 mm
2
gebruiken. Bij directe aanslui-
ting op de accu, moeten de
plus- en de minleiding met
zweefzekeringen worden be-
veiligd. Schroef het deksel
(39) weer vast.
Er mogen aan de toevoerka-
bel verder geen verbruikers
worden aangesloten!
De zekering van de boiler
(1,6 A traag, IEC 127/2-III)
bevindt zich op de print-
plaat (41).
Bij gebruik van omvormers
dient er rekening mee te wor-
den gehouden dat het appa-
raat alleen met veiligheids-
laagspanning conform EN
60742 mag worden gebruikt!
Opmerking: voor de aanslui-
ting van meerdere 12 V-appa-
raten raden wij de elektro-
nisch geregelde Truma-om-
vormer NT (art.nr. 39900-01)
aan. De Truma-omvormer
(continu 6 A) is ook geschikt
voor het laden van lood-ac-
cu's. Andere acculaders mo-
gen alleen met een autoaccu
van 12 V als buffer worden
gebruikt. Voedingen of om-
vormers moeten een gestabi-
liseerde 12 V-uitgang hebben
(wisselspanningsaandeel klei-
ner dan 1 V).
6
Gasaansluiting
Figuur A: De gastoevoerlei-
ding van 8 mm wordt met
een knelkoppeling op het
aansluitstuk (42) aangesloten.
Houd deze bij het aandraaien
goed tegen met een tweede
sleutel!
Zorg voor het aansluiten op
de boiler dat de gasleidingen
vrij zijn van vuil, houtresten
enzovoort!
De buizen moeten zodanig
worden geplaatst, dat het
toestel makkelijk kan worden
uitgebouwd voor onder-
houdswerkzaamheden.
Het aantal koppelingen in
gasleidingen die gelegd zijn in
door personen gebruikte
ruimtes moet tot het tech-
nisch onvermijdelijke mini-
mum worden beperkt.
De gasinstallatie moet vol-
doen aan de technische en
administratieve bepalingen
die gelden in het land waarin
het toestel zal worden ge-
bruikt (in Duitsland is dat bij-
voorbeeld DVGW-werkblad
G 607).
7
Speciale versie
BN 10/BN 14 met
aanvullende elektri-
sche verwarming
230 V, 450 W
Let op: de elektrische aan-
sluiting mag alleen door een
vakbekwaam monteur (in
Duitsland conform VDE 0100,
Deel 721) worden uitgevoerd.
De hier gegeven instructies
zijn niet bedoeld om de leek
aan te zetten de aansluiting
zelf te doen, maar dienen als
extra informatie voor de vak-
man die de aansluiting moet
uitvoeren!
De verbinding naar het net ge
schiedt door middel van een
kabel 3 x 1,5 mm
2
(b.v. slang-
leiding H05VV-F) aan een ver-
deeldoos (niet tot de levering
behorend).
Houd bij het aansluiten reke-
ning met de kleuren!
Voor onderhouds- en repara-
tiewerkzaamheden moet bij
de inbouw een scheidings-
voorziening met een contact-
afstand van minstens 3 mm
voor een totaal polige schei-
ding ten opzichte van het net
aanwezig zijn.
Figuur B: Het bedieningsele-
ment (43) zo monteren, dat
het niet aan directe warmte-
uitstraling van de boiler is
blootgesteld (kabellengte
2,5 m). Boor een gat Ø 8 mm
voor de kabeldoorvoer, voer
de kabels erdoor en bevestig
het bedieningselement met
de beide schroeven. Sluit het
kabel van het bedieningsele-
ment, de 230 V-kabels en de
kabels van het verwarmings-
element volgens het aansluit-
schema aan.
1 = Kabel van het
bedieningselement
2 = Aansluitkabel
3 x 1,5 mm
2
3 = Kabel van het
verwarmingselement
4 = bruin
5 = groen
6 = blauw
7 = geel
8 = wit
9 = geel/groen
15
Breng de verdeelkast (44) in
de buurt van het toestel - op
de bodemplaat of aan de
wand - aan (kabellengte
150 cm).
Let op: Alle kabels moeten
met klemmen worden bevei-
ligd.
8
Controle van de
werking
Na de inbouw moet de gas-
dichtheid van de gastoevoer-
leiding met de drukverla-
gingsmethode worden ge-
controleerd. Aansluitend
moet de werking conform de
gebruiksaanwijzing van het
toestel worden getest, met
name het aftappen van de
boiler. Bij vorstschade is
geen aanspraak op garan-
tie mogelijk!
Gebruik de boiler nooit als
er geen water in zit. Het is
toegestaan het elektrisch
functioneren kort zonder wa-
ter te testen. Voor de inge-
bruikname van het toestel
dient eerst de gebruiksaanwij-
zing te worden doorgeno-
men!
9
Waarschuwingen
De bij het apparaat geleverde
gele sticker met waarschu-
wingen voor de gebruiker
moet door de inbouwer of de
eigenaar van het voertuig op
een voor elke gebruiker dui-
delijk zichtbare plaats in het
voertuig worden aangebracht
(bijv. op de deur van de kleu-
renkast). Als u deze sticker
niet hebt, moet u die bij
Truma aanvragen.

Documenttranscriptie

Boiler A 3 4 8 9 D 11 42 10 1 2 7 5 B E 43 39 44 Fahrtrichtung Direction of travel Sens de conduite Senso di marcia Rijrichtung wijzen Kørselsretning Sentido de marcha 41 38 C2 C1 15 20 15 20 33 33 12 13 30 16 32 13 14 14 16 32 6 30 40 Truma-Boiler B 10, B 14 Waterverwarmer op vloeibaar gas (speciale uitvoering BN 10, BN 14 met aanvullende elektrische verwarming) Inbouwhandleiding Inbouw en reparatie van het apparaat mogen alleen door een vakbekwaam monteur worden uitgevoerd. Voor begin van de werkzaamheden moet eerst deze inbouwhandleiding zorgvuldig worden doorgenomen. De inhoud ervan dient strikt te worden nageleefd! Gebruiksdoel Deze boiler is gemaakt voor inbouw in caravans, campers en andere aanhangers. Inbouw in boten is niet toegestaan. Andere gebruiksdoeleinden zijn alleen na overleg met Truma mogelijk. Opmerking in verband met boten: voor de inbouw in boten biedt Truma de door de DVGW gekeurde bootboiler aan. Toelating Conformiteitsverklaring: De Truma-Boiler is door de DVGW typegekeurd en voldoet aan de EU-richtlijn voor gastoestellen (90/396/EEG) alsook aan de overige geldende EU-richtlijnen. Voor de EUlidstaten is een product-identificatienummer beschikbaar: CE-0085AP0038 Voorschriften Elke verandering aan het toestel (incl. de rookgasafvoerbuis en de schoorsteen) of het gebruik van niet-originele Truma-reserveonderdelen of accessoires die belangrijk zijn voor het functioneren van het toestel evenals het niet in acht nemen van de instructies in de Inbouwhandleiding en de Gebruiksaanwijzing maken de garantie ongeldig en hebben tot gevolg dat aansprakelijkheidseisen komen te vervallen. Bovendien vervalt hierdoor de gebruikstoelating voor het apparaat en in sommige landen ook voor het voertuig. De bedrijfsdruk voor de gastoevoer, 30 mbar (resp. 28 mbar butaan/37 mbar propaan) of 50 mbar moet gelijk zijn aan de bedrijfsdruk van het apparaat (zie fabrieksplaatje). 2 Inbouw van de boiler Bij inbouw van het apparaat dienen de technische en administratieve voorschriften van het land waarin het voertuig voor het eerst wordt toegelaten te worden nageleefd! A = onderkant van boiler B = zijkant van boiler In Duitsland bijvoorbeeld moeten de gasapparaten, de opstelling van de flessen, de leidingen evenals de afname en gasdichtheidscontrole voldoen aan de bepalingen in DVGW-werkblad G 607 voor vloeibaargasinstallaties in voertuigen. Meer informatie over de voorschriften in de verschillende landen zijn verkrijgbaar bij onze distributeurs in die landen (zie Gebruiksaanwijzing). 1 Plaatskeuze 1. Het apparaat moet zo worden geplaatst dat het altijd goed toegankelijk is voor onderhoudswerkzaamheden en makkelijk in- en uitgebouwd kan worden. 2. Plaats de boiler zo dat de schoorsteen op een zo recht mogelijk en glad buitenoppervlak kan worden gemonteerd. Dit buitenoppervlak moet aan alle kanten vrij voor de wind toegankelijk zijn. Vermijd indien mogelijk het gebruik van sierlijsten en camouflageelementen. Zet de boiler eventueel op een verhoging. Schoorstenen dienen zodanig te zijn opgesteld dat binnendringen van rookgassen in het interieur niet te verwachten is. Houd er daarom bij keuze van een plaats rekening mee dat direct erboven en 30 cm opzij geen te openen vensters, luiken of ventilatieopeningen mogen zijn. Wanneer dit niet mogelijk is, dient een aan de binnenzijde van het venster (resp. van het luik) aangebracht waarschuwingsbord te waarschuwen dat het venster resp. luik tijdens het bedrijf gesloten moet blijven. Ventilaties voor koelkasten dienen dan gesloten naar het interieur te worden uitgevoerd. 1. Houd de sjabloon voor de schoorsteenopening tegen de binnenwand. Boor 4 gaten (C) Ø 10 mm door de wand. Boor een gat (E) Ø 15 mm voor de condenswaterbuis (ook van buiten mogelijk = F). 2. Houd de sjabloon tegen de buitenwand. De markeringen (C) moeten zich boven de boorgaten bevinden. Zaag de schoorsteenomtrek (D) 92 x 168 mm uit. Als de afstand tussen buitenwand en boiler meer dan 35 mm bedraagt, is schoorsteenverlengstuk VBO 2 (art.nr. 70131-00) met een extra lengte van 50 mm nodig. Zaag op de stippellijn 100 x 176 mm uit. Vul leemtes in de buurt van de schoorsteenopening (figuur A: 1) met hout op, zodat de schroeven goed vastgedraaid kunnen worden. Snij sierlijsten e.d. op het voertuig weg of plaats er iets onder om te voorkomen dat de schoorsteen schuin loopt. Leg bij schuine wanden iets onder de boiler. Zorg dat een hellingshoek van 10º niet wordt overschreden. 3. Figuur A: steek het schoorsteendeel van de boiler (3) door de schoorsteenopening (1), en laat het ca. 5 mm uit de buitenwand uitsteken. Plaats de grondplaat (4) (is door de aanwezige borgingen slechts op één manier te plaatsen!). Boor gaten voor 6 bevestigingsschroeven (5). 4. Verwijder de grondplaat (4) en bestrijk deze aan de voertuigzijde met plastisch carrosseriedichtmiddel (geen siliconenkit!). Let op: de grondplaat moet aan de kopse delen en staande delen van het schoorsteengedeelte (3) en bij de buitenwand goed afgedicht zijn! 5. Bevestig de grondplaat (4) met 4 zelftapparkers (7) aan het schoorsteengedeelte. 6. Dicht de spleet tussen het boorgat (2) en de condenswaterbuis (10) met plastisch dichtmiddel (geen siliconenkit!). 7. Plaats het schoorsteenrooster (8). Druk het schoorsteengeheel tegen de voertuigwand en zet het met 6 schroeven (5) vast. 8. Boiler aan ten minste 2 lussen (11) met de meegeleverde schroeven B 5,5 x 25 op geschikte ondergrond (multiplexplaat, gelamineerde houten lijsten of metalen bodem) veilig aan de voertuigbodem vastschroeven. 3 Wateraansluiting Voor het bedrijf van de boiler kunnen alle druk- en dompelpompen tot en met 2,8 bar worden gebruikt, evenzo alle mengkranen met of zonder elektrische schakelaar. Figuur C 1: Bij gebruik van dompelpompen moet een terugslagklep (12 – niet tot de levering behorend) tussen pomp en de eerste aftakken worden gemonteerd (pijl wijst in stromingsrichting). Figuur C 2: Bij gebruik van drukpompen met grote schakelhysterese kan heetwater via de koudwaterkraan terugstromen. Als terugstroomverhindering adviseren wij tussen de afgang naar de warmwaterkraan en het aftapklep een terugslagklep (6 - niet tot de levering behorend) te monteren. Ter aansluiting aan de boiler en het veiligheids-/aftapventiel moeten druk- en heetwaterbestendige slangen (b.v. Truma-Boiler-Slang SBH levensmiddelecht, drukvast tot 3,5 bar) met een binnendiameter van 10 mm worden gebruikt. Voor een vaste buisaanleg (b.v. John Guest systeem) biedt Truma als speciale toebehoren de wateraansluitingen (15 + 16), het veiligheids-/ aftapventiel (13) alsook een terugslagklep (12 + 6) met rechte tapaansluiting Ø 10 mm aan. Bij aansluiting aan een centrale watervoorziening (landresp. cityaansluiting) of bij sterkere pompen moet een drukverlager worden ingezet, die voorkomt, dat hogere drukken dan 2,8 bar in de boiler kunnen optreden. Attentie: Breng de waterslangen zo kort en knikvrij als mogelijk aan. Alle slangverbindingen dienen met slangklemmen te worden beveiligd (ook koudwater)! Door de verwarming van het water en de daaruit voortvloeiende uitzet13 ting kunnen er tot het reageren van de overdrukbeveiliging in het veiligheids-/aftapventiel drukken tot 3,5 bar optreden (ook bij dompelpompen). Voor de bevestiging van de slangen aan wand of vloer adviseren wij de slangclips (art.-nr. 40710-00). Indien er een gasverwarming is ingebouwd, kunnen de waterslangen met de slangclips vorstvrij op de warmeluchtbuizen worden aangebracht. Attentie: Om een gehele lediging van de waterinhoud te waarborgen, moet de ingesloten hoekaansluiting met de verluchtingsklep (figuur C: 15) aan de warmwateraansluiting worden toegepast! Breng alle waterleidingen vallend in richting veiligheids-/aftapventiel aan! Geen garantieclaim voor vorstschade! Snijdt de verluchtingsslang ca. 20 mm onder de bodemplaat 45° schuin in rijrichting af. van 2 x 1,5 mm2 op het beveiligde boordnet aan (centrale zekering 5 - 10 A) 3. Figuur C: Breng de slangverbinding (32) voor de koudwatertoevoer tussen het veiligheids-/aftapventiel (onderste buis) op de boiler tot stand. Sluit de minleiding op de centrale massa aan. Bij een lengte van meer dan 6 m moet u een kabel van 2 x 2,5 mm2 gebruiken. Bij directe aansluiting op de accu, moeten de plus- en de minleiding met zweefzekeringen worden beveiligd. Schroef het deksel (39) weer vast. 4. Breng de warmwaterleiding (33) van de hoekaansluiting met de geïntegreerde beluchtingsklep (15 – bovenste buis) naar de verbruiksplekken voor warmwater aan. 4 Het bedieningspaneel plaatsen Houd er bij de plaatskeuze rekening mee dat het bedieningspaneel niet aan directe warmtestraling mag worden blootgesteld. Lengte van de aansluitkabel: 2,5 m. Indien nodig, is een verlengkabel van 5 m leverbaar (art.nr. 70000-53500). De veiligheids-/ aftapkraan monteren 1. Boor een gat van Ø 22 mm en steek hier de kabels door. Figuur C: monteer de veiligheids-/aftapkraan (13) op een goed bereikbare plaats in de buurt van de boiler. Boor een gat van Ø 18 mm en steek hier de slang (14) van het aftapaansluitstuk doorheen. Zet de veiligheids-/ aftapkraan met 2 schroeven vast. Laat het afgetapte water rechtstreeks naar buiten lopen. 2. Bevestig het bedieningspaneel met 2 schroeven. De waterleidingen leggen Voordat begonnen wordt met het werk aan elektrische onderdelen, moet de stroomtoevoer naar het apparaat worden afgesloten. Het volstaat niet om het apparaat via het bedieningspaneel uit te zetten! 1. Figuur C: Sluit de koudwatertoevoer (30) aan het veiligheids-/aftapventiel (13) aan. De stroomrichting is hierbij niet van belang. 2. Figuur D: Schroef de hoekaansluiting met geïntegreerde verluchtingsklep (15) aan de warmwateraansluitbuis (bovenste buis) en de hoekaansluiting zonder verluchtingsklep (16) aan de koudwateraansluitbuis (onderste buis) vast. Schuif de moer (17), de spanring (18) en de O-ring (19) open, verbindt de aansluitbout en de aansluitbuis en zet ze met de moer (17) vast Schuif de verluchtingsslang buiten Ø 11 mm (20) op het slangmondstuk van de verluchtingsklep (21) en breng het naar buiten aan. Hierbij mag de radius in de boog niet kleiner dan 40 mm worden uitgevoerd. 14 Truma levert voor „verzonken montage“ als extra accessoire een inbouwraam voor het bedieningspaneel (art.nr. 39980-01). 5 Elektrische aansluiting 12 V Bij elektrisch laswerk aan de carosserie moet het apparaat van het boordnet losgekoppeld worden. Let op: als u de polen verkeerd aansluit, bestaat het risico dat de kabels in brand vliegen. Bovendien vervalt hierdoor elke aanspraak op garantie of verantwoordelijkheid. Figuur E: schroef het deksel (39) van het elektronische bedieningspaneel af. Schuif de kabelstekker van het bedieningspaneel (38) op de printplaat. De elektrische aansluiting gebeurt op klem (40) (rood = plus, blauw = min). Druk hiertoe met een kleine schroevendraaier van boven op de klem en schuif de kabel er van voren in. Sluit het bedieningspaneel met een kabel voorbeeld DVGW-werkblad G 607). 7 Speciale versie BN 10/BN 14 met aanvullende elektrische verwarming 230 V, 450 W De zekering van de boiler (1,6 A traag, IEC 127/2-III) bevindt zich op de printplaat (41). Let op: de elektrische aansluiting mag alleen door een vakbekwaam monteur (in Duitsland conform VDE 0100, Deel 721) worden uitgevoerd. De hier gegeven instructies zijn niet bedoeld om de leek aan te zetten de aansluiting zelf te doen, maar dienen als extra informatie voor de vakman die de aansluiting moet uitvoeren! Bij gebruik van omvormers dient er rekening mee te worden gehouden dat het apparaat alleen met veiligheidslaagspanning conform EN 60742 mag worden gebruikt! De verbinding naar het net ge schiedt door middel van een kabel 3 x 1,5 mm2 (b.v. slangleiding H05VV-F) aan een verdeeldoos (niet tot de levering behorend). Opmerking: voor de aansluiting van meerdere 12 V-apparaten raden wij de elektronisch geregelde Truma-omvormer NT (art.nr. 39900-01) aan. De Truma-omvormer (continu 6 A) is ook geschikt voor het laden van lood-accu's. Andere acculaders mogen alleen met een autoaccu van 12 V als buffer worden gebruikt. Voedingen of omvormers moeten een gestabiliseerde 12 V-uitgang hebben (wisselspanningsaandeel kleiner dan 1 V). Houd bij het aansluiten rekening met de kleuren! Er mogen aan de toevoerkabel verder geen verbruikers worden aangesloten! 6 Gasaansluiting Figuur A: De gastoevoerleiding van 8 mm wordt met een knelkoppeling op het aansluitstuk (42) aangesloten. Houd deze bij het aandraaien goed tegen met een tweede sleutel! Voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden moet bij de inbouw een scheidingsvoorziening met een contactafstand van minstens 3 mm voor een totaal polige scheiding ten opzichte van het net aanwezig zijn. Figuur B: Het bedieningselement (43) zo monteren, dat het niet aan directe warmteuitstraling van de boiler is blootgesteld (kabellengte 2,5 m). Boor een gat Ø 8 mm voor de kabeldoorvoer, voer de kabels erdoor en bevestig het bedieningselement met de beide schroeven. Sluit het kabel van het bedieningselement, de 230 V-kabels en de kabels van het verwarmingselement volgens het aansluitschema aan. Zorg voor het aansluiten op de boiler dat de gasleidingen vrij zijn van vuil, houtresten enzovoort! De buizen moeten zodanig worden geplaatst, dat het toestel makkelijk kan worden uitgebouwd voor onderhoudswerkzaamheden. Het aantal koppelingen in gasleidingen die gelegd zijn in door personen gebruikte ruimtes moet tot het technisch onvermijdelijke minimum worden beperkt. De gasinstallatie moet voldoen aan de technische en administratieve bepalingen die gelden in het land waarin het toestel zal worden gebruikt (in Duitsland is dat bij- 1 = Kabel van het bedieningselement 2 = Aansluitkabel 3 x 1,5 mm2 3 = Kabel van het verwarmingselement 4 = bruin 5 = groen 6 = blauw 7 = geel 8 = wit 9 = geel/groen Breng de verdeelkast (44) in de buurt van het toestel - op de bodemplaat of aan de wand - aan (kabellengte 150 cm). Let op: Alle kabels moeten met klemmen worden beveiligd. 8 Controle van de werking Na de inbouw moet de gasdichtheid van de gastoevoerleiding met de drukverlagingsmethode worden gecontroleerd. Aansluitend moet de werking conform de gebruiksaanwijzing van het toestel worden getest, met name het aftappen van de boiler. Bij vorstschade is geen aanspraak op garantie mogelijk! Gebruik de boiler nooit als er geen water in zit. Het is toegestaan het elektrisch functioneren kort zonder water te testen. Voor de ingebruikname van het toestel dient eerst de gebruiksaanwijzing te worden doorgenomen! 9 Waarschuwingen De bij het apparaat geleverde gele sticker met waarschuwingen voor de gebruiker moet door de inbouwer of de eigenaar van het voertuig op een voor elke gebruiker duidelijk zichtbare plaats in het voertuig worden aangebracht (bijv. op de deur van de kleurenkast). Als u deze sticker niet hebt, moet u die bij Truma aanvragen. 15
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23

Truma BN 10 Installation Instructions Manual

Type
Installation Instructions Manual
Deze handleiding is ook geschikt voor

in andere talen