Sokkia iM-100 Series Total Station Handleiding

Type
Handleiding
LANDMEETINSTRUMENTEN
Klasse 3R-laserproduct BEDIENINGSHANDLEIDING
1019174-01-A
iM-100-serie
Intelligent meetstation
i
LEESWIJZER VOOR DE HANDLEIDING
Bedankt dat u de iM-100-serie hebt gekozen.
Lees deze bedieningshandleiding zorgvuldig alvorens dit product te gebruiken.
De iM beschikt over een functie om gegevens over te dragen op een aangesloten hostcomputer. Ook kunnen
via de hostcomputer opdrachten worden uitgevoerd. Zie voor meer informatie de Communicatiehandleiding
of vraag uw lokale dealer om meer informatie.
De specificaties en het algemene uiterlijk van het instrument kunnen zonder voorafgaande kennisgeving en
verplichtingen door de TOPCON CORPORATION worden gewijzigd, deze kunnen verschillen van de
illustraties in deze handleiding.
De inhoud van deze handleiding kan zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Sommige diagrammen in deze handleiding kunnen voor alle duidelijkheid vereenvoudigd zijn.
Houd deze handleiding altijd bij de hand en sla hem na wanneer dit nodig is.
Deze handleiding is auteursrechtelijk beschermd en alle rechten zijn voorbehouden door TOPCON
CORPORATION.
Behalve voor zover dit in auteursrechtelijke wetgeving is toegestaan, mag deze handleiding niet worden
gekopieerd, noch mogen onderdelen van deze handleiding in welke vorm dan ook worden gereproduceerd.
Deze handleiding mag niet worden gewijzigd, aangepast of anderszins worden gebruikt om er afgeleide
werken van te maken.
Symbolen
De volgende conventies worden in deze handleiding gebruikt:
: Dit duidt op voorzorgsmaatregelen en belangrijke zaken die u vóór bediening moet
lezen.
: Dit geeft de titel van een hoofdstuk aan waarin u meer informatie kunt vinden.
: Hier vindt u nadere uitleg.
: Hier vindt u uitleg over een bepaalde term of bewerking.
[MEAS], enz. : Dit zijn bedieningspictogrammen op het display en knoppen op dialoogvensters.
{ESC}, enz. : Dit zijn toetsen op het bedieningspaneel.
<Screen title>, enz.: Dit zijn titels van schermen.
Opmerkingen over benamingen in de handleiding
Behalve waar anders wordt vermeld, betekent iM de iM-100-serie in deze handleiding.
Behalve waar anders wordt vermeld, is het instrument met displays aan beide zijden voor illustraties gebruikt.
De iM-serie is verkrijgbaar als standaardmodel en als lagetemperatuurmodel. Gebruikers met een
lagetemperatuurmodel moeten de extra voorzorgsmaatregelen lezen over het gebruik onder lage
temperaturen,
Lagetemperatuurmodel
Op lagetemperatuurmodellen is het aan de rechterzijde weergegeven
merkteken aangebracht.
Het merkteken van het lagetemperatuurmodel mag niet van het instrument
worden verwijderd. Onze monteurs herkennen lagetemperatuurmodellen
aan dit merkteken.
De geïllustreerde schermen in deze handleiding zijn gebaseerd op de instelling "Dist. reso: 1 mm". Wanneer
"Dist reso: 0.1 mm" wordt geselecteerd, wordt het aantal decimalen van ingevoerde waarden voor afstand en
atmosferische omstandigheden met één verhoogd.
"33. INSTELLINGEN WIJZIGEN"
Opmerking
Merkteken
lage temperatuur
ii
De plaats van bedieningspictogrammen op schermen die in procedures worden genoemd, zijn gebaseerd op
de fabrieksinstellingen. Het is mogelijk om de plaats van bedieningspictogrammen te wijzigen.
"33. INSTELLINGEN WIJZIGEN"
Behalve waar anders wordt vermeld, is het instrument met afstandbedieningsgreep voor illustraties gebruikt.
Instructies over de basisbediening vindt u in hoofdstuk "4. PRODUCTOVERZICHT" en
"5. BASISBEDIENING", neem deze door voordat u de meetprocedures leest. Zie hoofdstuk
"5.1 Basisbediening toetsen" voor het selecteren van opties en het invoeren van cijfers.
Meetprocedures zijn gebaseerd op continue meting. Soms vindt u onder informatie over procedures
wanneer andere meetopties zijn geselecteerd.
KODAK is een gedeponeerd handelsmerk van de Eastman Kodak Company.
Bluetooth® is een gedeponeerd handelsmerk van Bluetooth SIG, Inc.
Alle andere namen van bedrijven en producten die in deze handleiding worden genoemd, zijn de
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van elke respectieve organisatie.
Opmerking
Dit is het handelsmerk van de Japanse vakvereniging van meetinstrumentproducenten.
Li-ionLi-ion
BEVAT Li-ion-BATTERIJ.
MOET WORDEN GERECYCLED
OF WORDEN INGELEVERD.
iii
INHOUDSOPGAVE
1. VOORZORGSMAATREGELEN VOOR EEN VEILIGE BEDIENING.............................1
2. VOORZORGSMAATREGELEN.....................................................................................4
3. INFORMATIE OVER DE VEILIGHEID VAN LASERSTRALEN.....................................7
4. PRODUCTOVERZICHT.................................................................................................9
4.1 Onderdelen van het instrument.............................................................................9
4.2 Modusstructuur....................................................................................................12
4.3 Draadloze Bluetooth-technologie/draadloze LAN................................................13
5. BASISBEDIENING.......................................................................................................15
5.1 Basisbediening toetsen .......................................................................................15
5.2 Display-functies...................................................................................................18
5.3 Stertoetsmodus ...................................................................................................20
6. BATTERIJEN GEBRUIKEN .........................................................................................21
6.1 Batterij opladen....................................................................................................21
6.2 De batterij plaatsen/verwijderen..........................................................................22
7. HET INSTRUMENT OPSTELLEN................................................................................23
7.1 Centreren.............................................................................................................23
7.2 Waterpas zetten ..................................................................................................24
8. IN- EN UITSCHAKELEN..............................................................................................26
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT.............................................28
9.1 Draadloze communicatie via Bluetooth-technologie............................................28
9.2 Communicatie tussen de iM en het companion-apparaat...................................30
9.3 Verbinding via RS232C-kabel .............................................................................32
10. DOEL UITLIJNEN EN METEN....................................................................................33
10.1 Handmatig een doel in vizier brengen.................................................................33
11. HOEKMETINGEN .......................................................................................................34
11.1 De horizontale hoek meten tussen twee punten (horizontale hoek 0°)...............34
11.2 De horizontale hoek instellen op een vereiste waarde (vaste horizontale hoek)....35
11.3 Hoekmeting en gegevensoutput..........................................................................37
12. AFSTANDMETING......................................................................................................38
12.1 Controle teruggezonden signaal..........................................................................38
12.2 Afstand- en hoekmeting.......................................................................................39
12.3 De meetgegevens oproepen...............................................................................40
12.4 Hoekmeting en gegevens overdragen.................................................................40
12.5 Coördinaatmeting en gegevensoutput.................................................................41
12.6 REM-metingen.....................................................................................................42
13. COÖRDINATEN METEN ............................................................................................44
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de azimuthoek invoeren....................44
13.2 Stationcoördinaten van het instrument instellen m.b.v. insnijdingsmeting ..........49
14. COÖRDINATEN METEN ............................................................................................58
15. UITZETMETINGEN.....................................................................................................60
15.1 Uitzetmetingen coördinaten.................................................................................60
15.2 METINGEN UITZETTEN AFSTAND...................................................................62
15.3 REM-uitzetmetingen............................................................................................64
16. EEN LIJN UITZETTEN................................................................................................65
16.1 De baseline definiëren.........................................................................................65
16.2 Een lijnpunt uitzetten...........................................................................................68
16.3 Een lijn uitzetten voor een lijn..............................................................................70
17. EEN BOCHT UITZETTEN...........................................................................................72
17.1 Een bocht definiëren............................................................................................72
17.2 Een bocht uitzetten..............................................................................................77
18. PUNTPROJECTIE.......................................................................................................79
iv
18.1 De baseline definiëren.........................................................................................79
18.2 Puntprojectie........................................................................................................79
19. TOPOGRAFIE-OBSERVATIE.....................................................................................81
19.1 Observatie-instelling............................................................................................82
19.2 Observatie...........................................................................................................83
20. OFFSET METEN.........................................................................................................86
20.1 Eén offsetmeting voor afstand.............................................................................86
20.2 De offset meten van hoeken................................................................................87
20.3 Twee offsetmetingen voor afstand ......................................................................88
20.4 Offset van een vlak meten...................................................................................90
20.5 Een kolomoffset meten........................................................................................92
21. ONTBREKENDE LIJN METEN...................................................................................94
21.1 De afstand meten tussen 2 of meer punten ........................................................94
21.2 Het startpunt wijzigen..........................................................................................97
22. OPPERVLAKTEBEREKENING...................................................................................99
23. KRUISINGEN............................................................................................................102
23.1 Kruisingen (type A)............................................................................................102
23.2 Kruisingen (type B)............................................................................................110
24. MEETLIJNBIJSTELLING...........................................................................................113
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)............................................118
25.1 Instellingen instrumentstation............................................................................118
25.2 Een rechte lijn berekenen..................................................................................119
25.3 Een cirkelbocht berekenen................................................................................121
25.4 Spiraalbocht.......................................................................................................122
25.5 Parabool............................................................................................................127
25.6 3-punts berekening............................................................................................130
25.7 Kruising berekenen van hoek/azimuthoek.........................................................132
25.8 Routeberekening...............................................................................................134
26. DWARSDOORSNEDE OPMETEN...........................................................................145
27. METEN van een punt naar een lijn............................................................................149
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -..........................................................152
28.1 Gegevens voor het instrumentstation vastleggen .............................................152
28.2 Het achterwaartse meetpunt vastleggen...........................................................154
28.3 Gegevens van hoekmetingen vastleggen .........................................................155
28.4 Gegevens van afstandsmetingen vastleggen....................................................156
28.5 Coördinaatgegevens vastleggen.......................................................................157
28.6 Afstand- en coördinaatgegevens vastleggen ....................................................158
28.7 Notities vastleggen............................................................................................159
28.8 JOB-gegevens bekijken.....................................................................................159
28.9 Vastgelegde JOB-gegevens verwijderen ..........................................................161
29. EEN JOB SELECTEREN/VERWIJDEREN...............................................................162
29.1 Een JOB selecteren...........................................................................................162
29.2 Een JOB verwijderen.........................................................................................163
30. GEGEVENS REGISTREREN/VERWIJDEREN........................................................165
30.1 Bekende puntgegevens registreren/verwijderen...............................................165
30.2 Bekende puntgegevens bekijken.......................................................................168
30.3 Codes registreren/verwijderen...........................................................................168
30.4 Codes bekijken..................................................................................................170
31. JOB-GEGEVENS EXPORTEREN ............................................................................171
31.1 JOB-gegevens exporteren naar een hostcomputer...........................................171
32. Een USB-flashdrive gebruiken ..................................................................................173
32.1 Een USB-flashdrive plaatsen.............................................................................173
v
32.2 T- en S-typen selecteren...................................................................................174
32.3 JOB-gegevens opslaan op een USB-flashdrive................................................174
32.4 Gegevens op een USB-flashdrive laden in de iM..............................................176
32.5 Bestanden weergeven en bewerken.................................................................177
32.6 De geselecteerde externe geheugenmedia formatteren...................................178
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN ......................................................................................179
33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand...............................................179
33.2 Observatieomstandigheden - Dist.....................................................................180
33.3 Observatieomstandigheden - Reflector (doel)...................................................182
33.4 Observatieomstandigheden - Atmosfeer...........................................................183
33.5 Observatieomstandigheden - Overigen.............................................................184
33.6 Instrumentopties - Voeding................................................................................185
33.7 Instrumentopties - instrument............................................................................186
33.8 Instrumentopties - Unit ......................................................................................187
33.9 Instrumentopties - Wachtwoord.........................................................................188
33.10TSshield.............................................................................................................189
33.11Instrumentopties - Datum en tijd........................................................................189
33.12Een functie aan toetsen toewijzen.....................................................................190
33.13Standaardinstellingen herstellen .......................................................................192
34. WAARSCHUWINGEN EN FOUTMELDINGEN.........................................................194
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN..........................................................................198
35.1 Ronde waterpas ................................................................................................198
35.2 Kantelsensor......................................................................................................198
35.3 Collimatie...........................................................................................................201
35.4 Dradenkruis.......................................................................................................201
35.5 Optisch schietlood.............................................................................................202
35.6 Constante toegevoegde afstand........................................................................204
35.7 Laserstraal.........................................................................................................205
36. CLOUD OAF..............................................................................................................207
36.1 Offline Cloud OAF-update.................................................................................207
37. STROOMVOORZIENING..........................................................................................209
38. DOELSYSTEEM........................................................................................................210
39. ACCESSOIRES.........................................................................................................212
40. SPECIFICATIES........................................................................................................214
41. UITLEG .....................................................................................................................219
41.1 Handmatig de verticale cirkel indexeren met richting 1/2-metingen..................219
41.2 Correctie voor refractie en ronding van de aarde..............................................220
42. VOORSCHRIFTEN ...................................................................................................221
1
1. VOORZORGSMAATREGELEN VOOR EEN
VEILIGE BEDIENING
Om dit product veilig te kunnen gebruiken, te voorkomen dat operators en andere personen letsel oplopen en
om materiële schade te voorkomen, zijn zaken waarop gelet moet worden in deze handleiding aangegeven
met een uitroepteken binnen in een driehoek onder vermelding van de betreffende WAARSCHUWING of uitleg
waarmee VOORZICHTIG moet worden omgegaan.
Hierna volgen de definities van de symbolen. Zorg ervoor dat u weet wat ze betekenen, voordat u de hoofdtekst
in de handleiding leest.
Definitie van het symbool
Algemeen
WAARSCHUWING Een operator kan overlijden of ernstig letsel oplopen wanneer
deze melding wordt genegeerd en een bedieningsfout wordt
gemaakt.
VOORZICHTIG Een operator kan gering letsel oplopen of er kan materiële
schade ontstaan wanneer deze melding wordt genegeerd en een
bedieningsfout wordt gemaakt.
Dit symbool geeft aan waarop moet worden gelet (inclusief gevarenaanduidingen). De
bijzonderheden staan in of vlak bij het symbool.
Dit symbool geeft verboden aan. De bijzonderheden staan in of vlak bij het symbool.
Dit symbool geeft zaken aan die altijd uitgevoerd moeten worden. De bijzonderheden staan
in of vlak bij het symbool.
Waarschuwing
U mag de unit niet gebruiken in een omgeving met veel stof of as, in ruimten zonder voldoende
ventilatie of vlak bij ontvlambare materialen. Dit kan een ontploffing tot gevolg hebben.
U mag de unit niet demonteren of reviseren. Dit kan brand, elektrische schokken,
brandwonden of blootstelling aan gevaarlijke stralen tot gevolg hebben.
Kijk nooit naar de zon door de telescoop. Daardoor kunt u uw gezichtsvermogen verliezen.
Kijk niet naar zonlicht dat door het prisma wordt gereflecteerd of naar een ander
gereflecteerd voorwerp door de telescoop. Daardoor kunt u uw gezichtsvermogen verliezen.
Direct de zon inkijken tijdens observatie van de zon, heeft verlies van gezichtsvermogen tot
gevolg. Gebruik een zonnefilter (apart verkrijgbaar) voor zonobservaties.
Zorg ervoor dat alle vergrendelingen vastzitten wanneer u het instrument in de koffer
opbergt. Als u dit niet doet, kan het instrument uit de koffer vallen als u deze draagt,
waardoor u letsel kunt oplopen.
Voorzichtig
Gebruik de koffer niet als voetenbank. De koffer is glad en wankel, waardoor een persoon
kan slippen en vallen.
Plaats het instrument niet in een beschadigde koffer of in een koffer waarvan de draagriem
kapot is. De koffer of het instrument kan vallen en iemand verwonden.
U mag het loodje van het schietlood niet laten slingeren of ermee gooien. Wanneer het
iemand raakt, kan het deze persoon verwonden.
Zet de greep op de hoofdunit goed vast. Nalaten de greep goed vast te zetten, kan tot
gevolg hebben dat de unit valt terwijl u deze draagt, waardoor u letsel kunt oplopen.
Zet de klem van de precisieplaat goed vast. Nalaten de klem goed vast te zetten, kan tot
gevolg hebben dat de precisieplaat valt terwijl u deze draagt, waardoor u letsel kunt oplopen.
2
1. VOORZORGSMAATREGELEN VOOR EEN VEILIGE BEDIENING
Voeding
Driepoot
Waarschuwing
U mag de batterij of de oplader noch demonteren of reviseren noch blootstellen aan zware
schokken of trillingen. Dit kan vonken, brand, schokken of brandwonden tot gevolg hebben.
GEEN kortsluiting veroorzaken. Dit kan hitte of ontbranding tot gevolg hebben.
Plaats geen voorwerpen zoals kleding op de oplader terwijl batterijen worden opgeladen.
Daardoor kunnen vonken ontstaan die brand kunnen veroorzaken.
Gebruik geen andere spanning dan de aangegeven spanning. Dit wel doen, kan brand of
elektrische schokken tot gevolg hebben.
U mag geen andere batterijen dan de meegeleverde batterijen gebruiken. Dit wel doen, kan
een ontploffing of abnormale verhitting tot gevolg hebben waardoor brand kan ontstaan.
Gebruik geen beschadigde stroomkabels, stekkers of losse stopcontacten. Dit wel doen, kan
brand of elektrische schokken tot gevolg hebben.
U mag geen andere stroomkabels dan de meegeleverde stroomkabels gebruiken. Dit wel
doen, kan brand tot gevolg hebben.
Gebruik uitsluitend de gespecificeerde oplader om batterijen op te laden. Andere opladers
kunnen een andere nominale spanningswaarde of polariteit hebben, waardoor vonken
kunnen ontstaan die brand of brandwonden tot gevolg kunnen hebben.
Gebruik de batterijen niet in andere apparatuur of voor een ander doel. Dit kan brand of
brandwonden tot gevolg hebben ten gevolge van ontbranding.
Verhit de batterijen niet en gooi batterijen of opladers niet in vuur Dit kan een ontploffing tot
gevolg hebben waardoor u letsel kunt oplopen.
Om kortsluiting in opgeborgen batterijen te voorkomen, omwikkelt u het omhulsel van de
batterijen met isolatieband of soortgelijke tape. Als u dit niet doet, kan kortsluiting ontstaan
met als gevolg brand of brandwonden.
Gebruik de batterijen of oplader niet als de omhulsels of kast nat zijn. Dit heeft slecht contact
of kortsluiting tot gevolg waardoor brand of brandwonden kunnen ontstaan.
Steek de stekkers van de stroomkabels niet met natte handen in een stopcontact en trek ze
er niet met natte handen uit. U kunt een elektrische schok krijgen als u dit wel doet.
Voorzichtig
Raak uit batterijen lekkende vloeistoffen niet aan. De chemicaliën in de vloeistof kunnen
brandwonden en blaren veroorzaken.
Voorzichtig
Zorg ervoor dat u centreerschroef goed vastdraait wanneer u het instrument op de driepoot
monteert. Als u deze schroef niet stevig aandraait, kan dit tot gevolg hebben dat het
instrument van de driepoot valt en letsel veroorzaakt.
Draai de pootschroeven van de driepoot stevig aan waarop het instrument is gemonteerd.
Als u de schroeven niet stevig aandraait, kan de driepoot in elkaar klappen en letsel
veroorzaken.
Draag de driepoot niet met de punten van de poten naar andere personen wijzend. Wanneer
de poten iemand raken, kan het deze persoon verwonden.
Blijf met uw handen en voeten uit de buurt van de pootpunten van de driepoot wanneer u
deze in de grond drukt. De punten kunnen een steekwond toebrengen aan een hand of voet.
Draai de schroeven waarmee u de poten vastdraait stevig aan voordat u de driepoot draagt.
Als u de schroeven niet stevig aandraait, kunnen de poten van de driepoot uit elkaar
schuiven en letsel veroorzaken.
3
1. VOORZORGSMAATREGELEN VOOR EEN VEILIGE BEDIENING
Draadloze Bluetooth-technologie/draadloze LAN
Gebruik bij lage temperaturen (alleen voor het lagetemperatuurmodel)
Waarschuwing
Niet in de buurt van ziekenhuizen gebruiken. Dit kan tot gevolg hebben dat medische
apparatuur niet goed werkt.
Houd het instrument bij gebruik op ten minste 22 cm afstand van iemand met een
pacemaker. Als u dit niet doet, kunnen de elektromagnetische golven de werking van de
pacemaker aantasten met als resultaat dat de pacemaker niet meer normaal functioneert
Niet aan boord van een vliegtuig gebruiken. Het instrumentarium van het vliegtuig kan
daardoor verstoord raken.
Niet gebruiken in de buurt van automatische deuren, brandmelders en andere apparaten die
automatisch worden bediend. De elektromagnetische golven van het instrument kunnen de
werking beïnvloeden en een ongeluk veroorzaken.
Voorzichtig
Raak bij temperaturen rond de -35 °C de metalen onderdelen op de unit, de accessoires en
de koffer niet met blote handen aan. Uw huid kan aan de onderdelen blijven plakken
waardoor u brandwonden op kunt lopen of kunt ontvellen.
4
2. VOORZORGSMAATREGELEN
Batterij opladen
Zorg ervoor de batterijen op te laden binnen het temperatuurbereik voor opladen.
Temperatuurbereik voor opladen: 0 tot 40 °C
Gebruik uitsluitend de gespecificeerde batterij en oplader. Defecten ten gevolge van het gebruik van andere
batterijen of opladers worden niet door de garantie gedekt, inclusief de hoofdunit.
Garantiebeleid batterijen
Batterijen zijn verbruiksgoederen. De verminderde capaciteit van de batterij na herhaaldelijk de oplaad/
leegrakencyclus heeft doorlopen, valt buiten de garantie.
Draadloze Bluetooth-technologie/draadloze LAN
Het is mogelijk dat de Bluetooth- of draadloze LAN-functie niet is ingebouwd. Dit is afhankelijk van de
telecommunicatiewet- en regelgeving van het land of het gebied waar het instrument is gekocht. Neem
contact op met uw lokale dealer voor meer informatie.
Telescoop
De telescoop loopt interne schade op wanneer het instrument recht op de zon wordt gericht. Gebruik een
zonnefilter tijdens het observeren van de zon.
"39. ACCESSOIRES"
Klem en greep van de driepoot
Tijdens het transporteren van het instrument, wordt de driepootklem stevig
vastgezet met een borgschroef om te voorkomen dat het instrument van de
driepoot schuift. Draai deze borgschroef met een precisieschroevendraaier
los alvorens het instrument voor het eerst te gebruiken. Voordat het
instrument wordt getransporteerd, moet de borgschroef weer worden
aangebracht om de driepootklem vast te zetten om te voorkomen dat het
instrument van de driepoot schuift.
De greep van het instrument kan eraf worden gehaald. Als tijdens de
bediening van het instrument de greep aan het instrument vastzit, controleert u altijd of de greep stevig aan
de instrumentkast is bevestigd met de greepgrendels.
Voorzorgsmaatregelen in verband met bestendigheid tegen water en stof
Het instrument voldoet aan de IP66-specificaties voor bestendigheid tegen water en stof wanneer de
batterijdeksel, de connectordop en de toegangsklep van de externe interface gesloten zijn.
Zorg ervoor dat u de connectordoppen goed aanbrengt om het instrument te beschermen tegen vocht en stof
als de connector in gebruik is. De gespecificeerde waterdichtheid en stofbestendigheid wordt niet
gegarandeerd bij gebruik van een USB-connector.
Zorg ervoor dat er geen vocht of stof in aanraking komt met de aansluitpunten of connectors.
Bediening van het instrument met stof of water op de aansluitingen of connectoren kan schade aan het
instrument ten gevolge hebben.
Controleer of de binnenkant van de koffer en het instrument zelf droog zijn, voordat u de koffer sluit. Als de
binnenkant van de koffer vochtig is, kan het instrument gaan roesten.
Stop het gebruik van het instrument en vervang de rubberen afsluitringen als er scheurtjes in de ring rondom
het batterijdeksel of de toegangsklep van de externe interface zitten of als het rubber is vervormd.
Het is aanbevolen om de rubberen ringen om de twee jaar te vervangen om het instrument waterdicht te
houden. Neem contact op met uw lokale dealer over het vervangen van de rubberen ringen.
De lithiumbatterij
De lithiumbatterij voedt de kalender en de klok. Bij gebruik en opslag onder normale omstandigheden
(temperatuur = 20°, vochtigheidsgraad = ca. 50%) kan het vijf jaar lang back-ups maken van gegevens,
afhankelijk van de omstandigheden kan de levensduur echter korter zijn.
Verticale en horizontale klemmen
Maak de horizontale en verticale klemmen altijd helemaal los voordat u het instrument of de telescoop draait.
Draaien terwijl de klemmen nog gedeeltelijk vastzitten kan de nauwkeurigheid nadelig beïnvloeden.
Deze schroef houdt de klem van
de precisieplaat op zijn plaats
5
2. VOORZORGSMAATREGELEN
Driepoot
Gebruik altijd de meegeleverde driepoot. Tijdens meetlijnobservatie wordt aanbevolen om hetzelfde type
driepoot te gebruiken voor het doel en voor nauwkeurige observaties.
Gegevensback-ups maken
Er moet regelmatig een back-up (overgedragen naar een extern apparaat, enz.) van gegevens worden
gemaakt om te voorkomen dat gegevens verloren raken.
Gebruik bij lage temperaturen (alleen voor het lagetemperatuurmodel)
Zet geen kracht als u vorst van de lens of het display schraapt. Vorst schuurt en kan krassen maken op het
instrument.
Als er ijs of sneeuw op de unit terechtkomt, veegt u het eraf met een zachte doek, of u plaatst de unit in een
warme kamer tot het ijs smelt om vervolgens het smeltwater op te nemen. Door de unit te bedienen als er ijs
of sneeuw op ligt, kunnen bedieningsfouten optreden.
Veeg condensatie weg met een zachte doek voordat u het instrument gebruikt. Dit nalaten kan
bedieningsfouten tot gevolg hebben.
We raden aan om een externe batterij te gebruiken (apart verkrijgbare accessoire) wanneer u het instrument
gebruikt in temperaturen rond de -35 °C (-31 °F).
Bij lage temperaturen werkt de BDC70-batterij minder goed (een flink stuk korter bijvoorbeeld).
Als u het niet kunt vermijden om de BDC70-batterij te gebruiken om te meten in temperaturen van rond
de -35 °C (-31 °F), laad de batterij dan in een warme kamer op en berg hem op een warme plaats op,
bijvoorbeeld in uw zak, tot u de batterij gaat gebruiken.
De lensdop en zonnekap kunnen lastig te plaatsen zijn bij lage temperaturen. Houd ze in uw zak warm tot u
ze aanbrengt.
Bij het overbrengen van de unit naar een andere locatie waar de temperatuur enorm verschilt, beschermt u
het instrument tegen snelle temperatuurwisseling door hem in de koffer te plaatsen.
Gebruik standaard de meegeleverde driepoot. Als een andere driepoot wordt gebruikt, kan dot fouten in de
hoekmeting tot gevolg hebben.
Andere voorzorgsmaatregelen
Sluit de interfaceklep goed voordat u met meten begint. Als u dit niet doet, kan omgevingslicht via de
USB-poort doorkomen en nadelig effect hebben op hoekmetingen.
Als de iM vanuit een warm plaats naar een extreem koude plaats wordt gebracht, kunnen interne onderdelen
krimpen waardoor de toetsen lastig te bedienen kunnen zijn. Dit wordt veroorzaakt door koude lucht die
opgesloten zit in de hermetisch afgesloten behuizing. Als u de toetsen niet kunt indrukken, opent u de
batterijklep om verder te kunnen werken. Om te voorkomen dat de toetsen stijf worden, verwijdert u de
connectordoppen voordat u de iM naar een plaats brengt waar het koud is.
Plaats het instrument nooit direct op de grond. Zand of stof kan de schroefgaten of de centreerschroef op de
voetplaat beschadigen.
Richt de telescoop niet op de zon. Plaats de lensdop op de telescoop wanneer deze niet in gebruik is. Gebruik
het zonnefilter om schade binnenin het instrument te voorkomen bij het observeren van de zon.
"39. ACCESSOIRES"
Draai de telescoop niet verticaal bij gebruik van de lenskap, de diagonale lens of het zonnefilter. Deze
accessoires kunnen het instrument raken en schade veroorzaken.
Bescherm het instrument tegen heftige schokken of trillingen.
Laat het instrument nooit op de driepoot zitten als u naar een andere locatie gaat.
Schakel de stroom uit voordat u de batterij verwijdert.
Verwijder eerst de batterij als u de iM in de koffer plaatst, en plaats het instrument volgens de lay-out in
de koffer.
Controleer of het instrument en de voering in de koffer droog zijn, voordat u de koffer sluit. De koffer is
hermetisch gesloten en als er vocht in de koffer achterblijft, kan het instrument gaan roesten
Vraag bij uw dealer na of u het instrument veilig kunt gebruiken onder speciale omstandigheden zoals lange
tijd achtereen gebruiken of bij een hoge vochtigheidsgraad. In het algemeen vallen speciale omstandigheden
buiten het bestek van de garantie op het product.
6
2. VOORZORGSMAATREGELEN
Onderhoud
Verwijder alle vochtigheid als het instrument tijdens opmeetwerkzaamheden nat wordt.
Zorg dat u het instrument altijd reinigt voordat het in de koffer opbergt. De lens vereist speciale zorg. Ten
eerste borstelt u alle stof van de lens met de lensborstel. Daarna bevochtigt u de lens met uw adem en wrijft
het schoon met de siliconen doek.
Als het display vuil is, wrijft u deze voorzichtig schoon met een zachte, droge doek. Andere onderdelen van
het instrument of de koffer reinigt u met een zachte doek die in een mild sopje vochtig heeft gemaakt. Wring
overtollig water uit de doek tot deze iets vochtig is, en wrijf de oppervlakte van de unit daarmee voorzichtig
schoon. Gebruik geen basische of alcoholhoudende reinigingsmiddelen of een ander organisch oplosmiddel
op het display of het instrument.
Berg het instrument op in een droge ruimte met een redelijk constante temperatuur.
Controleer of de driepoot stevig gesloten is en of alle schroeven goed zijn aangedraaid.
Neem contact op met uw lokale dealer als u problemen ontdekt met de draaibare onderdelen, schroeven of
optische onderdelen (de lens, bijv.)
Als het instrument langere tijd niet wordt gebruikt, moet deze ten minste om de 3 maanden worden
nagekeken. "35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN"
Trek het instrument nooit met geweld uit de koffer. De lege koffer moet worden gesloten om het te
beschermen tegen vocht.
Controleer het instrument periodiek op juiste afstelling om het instrument nauwkeurig te houden.
Geldende exportbeperkingen in het kader van Amerikaanse wet- en regelgeving
Dit product is uitgerust met onderdelen/eenheden en bevat software/technologie waarop de EAR
(Amerikaanse wet- en regelgeving over exportbeperkingen) van toepassing is. U kunt een door de
Amerikaanse overheid verstrekte exportvergunning nodig hebben als u dit instrument naar bepaalde landen
wilt exporteren. Als dit het geval is, is het uw verantwoordelijkheid om een vergunning te verkrijgen. De landen
waarvoor sinds mei 2013 een exportvergunning vereist is, zijn hieronder vermeld. Aangezien de lijst met
landen waarvoor vergunning nodig is, kan wijzigen, dient u na te vragen of dit het geval is.
Noord-Korea
Iran
Syrië
Soedan
Cuba
URL voor informatie over Amerikaanse exportvergunningen: http://www.bis.doc.gov/
policiesandregulations/ear/index.htm
Geldende exportbeperkingen in het kader van telecommunicatiewet- en regelgeving
Het instrument is uitgerust met een module voor draadloze communicatie. Het gebruik van deze technologie
moet overeenkomstig de telecommunicatievoorschriften gebeuren van het land waar het instrument wordt
gebruikt. Zelfs voor het exporteren van de module voor draadloze communicatie kan het naleven van de
voorschriften een vereiste zijn. Neem vooraf contact op met uw lokale dealer.
Afwijzing van verantwoordelijkheid
Er wordt van de gebruiker van dit product verwacht dat hij alle bedieningsinstructies volgt en periodiek de
prestaties van dit product (alleen hardware) controleert.
De fabrikant of zijn vertegenwoordigers aanvaarden geen verantwoordelijkheid voor resultaten ten gevolge
van onbedoeld gebruik of misbruik, met inbegrip van directe of indirecte schade, vervolgschade of
winstderving.
De fabrikant of zijn vertegenwoordigers aanvaarden geen verantwoordelijkheid voor vervolgschade of
winstderving ten gevolge van natuurrampen (aardbevingen, stormwinden, overstromingen, enz.), brand,
ongevallen of een door een derde gepleegde handeling en/of gebruik onder ongebruikelijke omstandigheden.
De fabrikant of zijn vertegenwoordigers aanvaarden geen verantwoordelijkheid voor schade (gewijzigde
gegevens, verlies van gegevens, winstderving, onderbreking van werkzaamheden, enz.) ten gevolge van het
gebruik of het niet kunnen gebruiken van dit product.
De fabrikant of zijn vertegenwoordigers aanvaarden geen verantwoordelijkheid voor schade en winstderving
ten gevolge van een ander gebruik dan in de bedieningshandleiding is uitgelegd.
De fabrikant of zijn vertegenwoordigers aanvaarden geen verantwoordelijkheid voor schade ten gevolge van
onjuiste bediening of het aansluiten op andere producten.
7
3. INFORMATIE OVER DE VEILIGHEID VAN
LASERSTRALEN
Het instrument is geclassificeerd als de volgende klasse voor laserproducten volgens de
NEN-EN 60825-1: 2014/ en federale voorschriften van de Amerikaanse overheid, de FDA CDRH 21 CFR
Deel 1040.10 en 1040.11 (voldoet aan de FDA-prestatienormen voor laserproducten met uitzondering van
afwijkingen conform Laser Notice No.50, gedateerd June 24, 2007.)
*1: Afhankelijk van het land of het gebied waar het instrument wordt gekocht, is de laserstraal verkrijgbaar
als fabrieksoptie.
EAM-apparaat is geclassificeerd als een laserproduct van klasse 3 bij selectie van reflectorloos opmeten. De
output is gelijk aan klasse 1 wanneer doel (reflector) is ingesteld op prisma of reflecterend blad.
Waarschuwing
Een ander gebruik van mechanismen of instellingen of het uitvoeren van procedures dan die in deze
handleiding zijn vermeld, kan gevaarlijke blootstelling aan straling ten gevolge hebben.
Volg de veiligheidsinstructies die op de instrumentlabels en in deze handleiding zijn vermeld om veilig met dit
instrument te werken.
Richt nooit met opzet een laserstraal op een andere persoon. De laserstraal kan ogen en huid verwonden.
Bij het optreden van letsel aan de ogen door blootstelling aan een laserstraal, dient onmiddellijk de hulp van
een oogarts te worden ingeroepen.
Kijk nooit rechtstreeks in de laserstraalopening of hulpstraalopening. De ogen kunnen daardoor permanente
schade oplopen.
Staar niet in de laserstraal. De ogen kunnen daardoor permanente schade oplopen.
Kijk nooit naar de laserstraal door een telescoop, verrekijker of ander optische instrument. De ogen kunnen
daardoor permanente schade oplopen.
Mik zo op doelen dat de laserstraal er niet buiten valt.
Apparaat Laserklasse
EAM-apparaat in objectief
Lichtstraal gebruikt voor opmeten
(Wanneer doel (reflector) is ingesteld op N-prism.) Klasse 3R
Lichtstraal gebruikt voor opmeten
(De output is gelijk aan klasse 1 wanneer doel (reflector)
is ingesteld op prisma of reflecterend blad)
Klasse 1
Laseraanwijzer Klasse 3R
Laserstraal *1 Klasse 2
࣮ࣞࢨගࡢฟཱྀ
AVOID EXPOSURE-Laser radiation
is emitted from this aperture.
┠࡬ࡢ┤᥋⿕ࡤࡃࢆ㑊ࡅࡿࡇ࡜
ࢡࣛࢫ5࣮ࣞࢨ〇ရ
-,6&
LASER RADIATION
AVOID DIRECT EYE EXPOSURE
0$;P:/'QP
MAX 5mW LD 625-695nm
CLASS3R LASER PRODUCT
IEC 60825-1 Ed.3.0: 2014
࣮ࣞࢨග
Laserstraal
verzonden
vanaf hier*
Laserstraal
verzonden
vanaf hier*
LED-straal
verzonden
vanaf hier*
8
3. INFORMATIE OVER DE VEILIGHEID VAN LASERSTRALEN
Voorzichtig
De laserstraal moet onder normale omstandigheden periodiek en voordat u aan het werk gaat worden
gecontroleerd en bijgesteld.
Het instrument moet worden uitgeschakeld en de lensdop moet op plaats zijn aangebracht wanneer het
instrument niet in gebruik is.
Wanneer het instrument wordt afgevoerd, moet de batterijconnector worden vernietigd om ervoor te zorgen
dat geen laserstralen kunnen worden uitgezonden.
Wees voorzichtig bij de bediening van het instrument, zorg ervoor dat niemand letsel oploopt doordat de
laserstraal per ongeluk in de ogen van een persoon terechtkomt. Plaats het instrument niet op een hoogte
die tot gevolg kan hebben dat het pad van een laserstraal voetgangers of chauffeurs op ooghoogte kan raken.
Richt de laserstraal nooit op spiegels, ramen of oppervlakten met een groot weerspiegelingsvermogen. De
gereflecteerd laserstraal kan ernstig letsel ten gevolge hebben.
Dit product mag uitsluitend worden gebruikt door personen die naar behoren zijn getraind.
Sla deze handleiding na op de gebruiksprocedures voor het product.
Procedures voor veilig werken (lees dit hoofdstuk)
Verplichte beschermende kleding (lees dit hoofdstuk)
• Meldingsprocedures voor ongevallen (stel vooraf procedures op over het transporteren van gewonden en
met welke artsen contact opgenomen moet worden in geval van letsel door laserstralen).
Personen die binnen het bereik van de laserstraal werken wordt aangeraden om veiligheidsbrillen te dragen
die geschikt zijn bevonden voor de golflengte van de laserstraal en het instrument dat wordt gebruikt. (OD2)
Het terrein waarin de laser wordt gebruikt, moet worden voorzien van de standaardborden die waarschuwen
tegen laserstralen.
Zorg ervoor dat u bij gebruik van de laseraanwijzer de outputlaser UITschakelt nadat de afstandsmeting is
voltooid. Zelfs als de afstandsmeting is geannuleerd, is de laseraanwijzer nog steeds actief en blijft worden
uitgezonden.
9
4. PRODUCTOVERZICHT
Onderdelen en werking van het instrument
1Greep
2 Hoogtemarkering instrument
3 Batterijdeksel
4 Bedieningspaneel
5 Seriële connector
6 Ronde waterpas
7 Afstelschroeven ronde waterpas
8Voetplaat
9 Afstelschroeven op de poten
10 Instelring brandpunt optisch schietlood
11 Optisch schietlood
(10,11: Wordt niet meegeleverd bij
instrumenten met een laserstraal)
12 Display-unit
13 Hulpstraal
14 Objectief (inclusief laseraanwijzer)
15 Borgschroef greep
16 Tubevormige kompassleuf
17 Verticale klem
18 Richtingsveranderingsknop verticale verandering
19 Trigger-toets
20 Externe interface-opening (USB-poort/resetknop)
21 Richtingsveranderingsknop horizontale verandering
22 Horizontale klem
23 Driepootklem
24 Schroef telescooplens
25 Instelring brandpunt telescoop
26 Collimator
27 Middelpuntmarkering instrument
28 Waterpas
29 Afstelschroef waterpas
30 Combinatieconnector voor communicatie en
voedingsbron
4.1 Onderdelen van het instrument
2
16
19
17
18
21
20
22
24
23
25
26
27
30
Alleen voor lagetemperatuurmodellen (iM-102L/105L)*
28
29
* Het hangt af van het land of de streek waar het
instrument is gekocht of ze zijn opgenomen in het
standaardmodel.
10
4. PRODUCTOVERZICHT
Hoogtemarkering instrument
Dit zijn de hoogteafmetingen van het instrument:
192,5 mm (vanaf de bevestigingsplaat van de driepoot tot deze markering)
236 mm (vanaf de driepootplaat tot deze markering)
De instrumenthoogte wordt opgegeven bij het instellen van de gegevens voor het instrumentstation. Het
is de hoogte van het meetpunt (waar het instrument is opgesteld) tot deze markering.
Triggertoets
Druk op de trigger-toets wanneer de iM in de observatiemodus is of wanneer [MEAS]/[STOP] (meten/
stoppen) op de display-unit wordt weergegeven. U kunt de meting starten/stoppen.
In het scherm waarin [AUTO] wordt weergegeven, drukt u op de trigger-toets om het meten van de afstand
tot en met het vastleggen automatisch te laten uitvoeren.
Laseraanwijzer
Een doel kan in vizier worden gebracht met een rode laserstraal op donkere locaties zonder de telescoop
te hoeven gebruiken.
Collimator
Richt de iM met behulp van de collimator naar het meetpunt. Draai het instrument tot de driehoek in de
collimator op één lijn ligt met het doel.
Hulpstraal
Uitzetmetingen kunnen effectief worden uitgevoerd met behulp van de hulpstraal. De hulpstraal bestaat
uit een straal die is onderverdeeld in een rood en groen deel. Een assistent-landmeter kan de actuele
positie verifiëren door de hulpstraalkleur te controleren.
Hulpstraalstatus
Als de hulpstraal is ingeschakeld, wordt dit met een symbool weergegeven op het display.
"5.2 Display-functies"
Straalstatus Betekenis
Rood (Gezien vanuit de assistent-landmeter) Verplaats doel naar links
Groen (Gezien vanuit de assistent-landmeter) Verplaats doel naar rechts
Rood en groen Doel is op juiste horizontale positie
Red
Red
Green
Green
Green Red
Hulpstraal
Gezien vanaf het objectief
terwijl het instrument in richting 1 staat)
11
4. PRODUCTOVERZICHT
De greep losmaken/bevestigen
De greep kan van het instrument worden verwijderd als het prisma bij de zenit is gelegen, enz.
1. U kunt het verwijderen door de draaiknoppen van de greep los te draaien.
2. Om de greep weer te bevestigen, plaatst u de greep zoals geïllustreerd, en draait u de 2 draaiknoppen
stevig vast.
Het instrument van de driepoot verwijderen
1. Draai de driepootklem naar links om het los
te maken.
2. Til het instrument op om hem te verwijderen.
Het instrument op de driepoot bevestigen
1. Lijn (1) en (2) uit en laat het instrument op de
driepoot zakken.
2. Draai de driepootklem naar rechts om hem vast
te zetten.
3. Draai de borgschroef (3) van de driepoot naar
rechts om hem vast te draaien.
Draaiknoppen greep
Greep-
(1)
(2)
12
4. PRODUCTOVERZICHT
Het onderstaande diagram geeft de verschillende modi weer van het instrument en hoe u tussen de
verschillende hoofdbewerkingen navigeren kunt.
TSshield en Cloud OAF zijn niet op alle modellen geïnstalleerd. Het is mogelijk dat ze in bepaalde landen
waar het instrument is gekocht niet beschikbaar zijn.
4.2 Modusstructuur
('0
࣓ࢽ࣮ࣗ
ࢳࣝࢺ
௵ពゅ
ᑐᅇ
ᨺᑕ
ᮺᡴ
࢜ࣇࢭࢵࢺ
P. 1
P. 2
P. 1
P. 2
P. 3
Datummodus Configuratiemodus
P. 1 P. 2 P. 3
USB-modus1
P. 1
P. 2
{ESC}
{ESC}
[DATA][USB] [CNFG]
{ }
Statusscherm
P. 1
"MENU"
"TOPO"
P. 2
P. 3
{ESC}
[OBS]
[MENU]
[TOPO]
{ESC}
㊰⥺ィ⟬
Stertoetsmodus
Observatiemodus
OFFSET
TOPO
S-OMLM
Intersect.
Traverse
Road
Xsection
Quick format Data
JOB
Known data
Code
REM
Area calc.
S-O Line
P-Project
PT to line
S-O Arc
Dist+Coord
Note
View
Deletion
TILT
H-SET
EDMMENU
OBS PC 0
0ppm
SD
ZA
HA-R 89
059
00 50
00
SHVMEAS 0SET
COORD
iM-103
S/N XX123456
Date Jan/01/2017
Time 12:00:00
rec
49999
CNFGOBS USB DATA
iM-103
S/N XX123456
Internal Pt. :50000
Bluetooth
rec
49999
CNFGOBS USB DATA
iM-103
S/N XX123456
Ver. X.XXXX_XX
X.XXX
Job.JOB1
rec
49999
CNFGOBS USB DATA
USB
Save data
Load known PT
Save code
Load code
File status
TOPO JOB1
Occupy
BS data
Angle data
Dist data
Coord data
MENU
Coordinate
S-O
Topography
MLM
Offset
Config
Instr.config
Key function
Comms setup
Instr.const
Obs.condition
Laser plum :Off
Laser lev. :3
Illum.hold :Laser
L-pointer :Off
Off On
Tilt crn :Yes(H, V)
Contrast :10
Reticle lev :3
Reflector :Prism
Yes(H, V) Yes(V) No
Opmerking
13
4. PRODUCTOVERZICHT
Het is mogelijk dat de Bluetooth- of draadloze LAN-functie niet is ingebouwd. Dit is afhankelijk van de
telecommunicatiewet- en regelgeving van het land of het gebied waar het instrument is gekocht. Neem
contact op met uw lokale dealer voor meer informatie.
Het gebruik van deze technologie moet zijn toegestaan in de telecommunicatievoorschriften van het land
waar het instrument wordt gebruikt. Neem vooraf contact op met uw lokale dealer.
"42. VOORSCHRIFTEN"
TOPCON CORPORATION aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de content van transmissies of hieraan
gerelateerde content. Voer vooraf tests uit om zeker te weten dat de communicatie normaal verloopt, voordat
u belangrijke gegevens overdraagt.
Maak de content van overdrachten niet aan derden bekend.
Radio-interferentie tijdens het gebruik van Bluetooth-technologie/draadloze LAN
Bluetooth/draadloze LAN-communicatie verloopt voor de iM via de 2.4GHz frequentieband. De onderstaande
apparaten maken gebruik van dezelfde band.
Industriële, wetenschappelijke en medische apparatuur zoals magnetrons en pacemakers.
Portofoons (vergunning vereist) die bij productielijnen in fabrieken worden gebruikt.
Draagbare langegolfzenders (geen vergunning vereist)
• IEEE802.11b/IEEE802.11g/IEEE802.11n standaard draadloze LAN-apparaten (bij gebruik van de
Bluetooth-functie.
De eerder vermelde apparaten gebruiken dezelfde frequentieband als Bluetooth-communicatie. Daarom
kan de iM in de buurt van deze apparaten interferentie veroorzaken met als gevolg communicatiestoringen
en vertraging in overdrachtssnelheid.
Bluetooth-apparaten (als deze als draadloze LAN fungeert)
Hoewel geen vergunning voor een radiozender is vereist voor dit instrument, moet met de volgende punten
rekening worden gehouden bij het gebruik van Bluetooth-technologie voor communicatie.
Over portofoons en draagbare tranceivers:
Alvorens de overdracht te starten, controleert u of deze activiteit niet in de buurt van portofoons of
tranceivers plaatsvindt.
• In geval het instrument radio-interferentie veroorzaakt in de portofoons, dient u de verbinding onmiddellijk
te beëindigen om maatregelen te nemen om verdere interferentie te voorkomen (bijv. door een verbinding
via een interfacekabel tot stand te brengen).
In geval het instrument radio-interferentie veroorzaakt in draagbare tranceivers, neemt u contact op met
uw lokale dealer.
Bij gebruik van Bluetooth in de buurt van IEEE802.11b/IEEE802.11g/IEEE802.11n standaard
draadloze LAN-apparaten, dient u alle standaard, draadloze LAN-apparaten die niet in gebruik zijn,
uit te schakelen en omgekeerd.
Er kan interferentie optreden die de overdrachtsnelheid vertraagt of de verbinding zelfs helemaal
verbreekt. Schakel alle apparaten uit die niet in gebruik zijn.
Gebruik de iM niet in de buurt van magnetrons.
Magnetrons kunnen aanzienlijke interferentie veroorzaken met als gevolg dat de communicatie mislukt.
Voer de communicatie op 3 m of verder weg van magnetrons uit.
4.3 Draadloze Bluetooth-technologie/draadloze LAN
14
4. PRODUCTOVERZICHT
Gebruik de iM niet in de buurt van televisies of radio's.
• Televisies en radio's gebruiken een andere frequentieband dan Bluetooth/draadloze LAN-communicaties.
Zelfs als de iM in de buurt van de eerder vermelde apparatuur wordt gebruikt zonder de Bluetooth-/
draadloze LAN-communicatie te beïnvloeden, kan wanneer een met Bluetooth-/draadloze LAN
compatibel apparaat (inclusief de iM) dichter bij de vermelde apparatuur in de buurt komt, elektronische
ruis veroorzaken in geluid en afbeeldingen en televisies en radio's dus slechter werken.
Voorzorgsmaatregelen in verband met overdracht
Voor de beste resultaten
Het bruikbare bereik wordt korter wanneer obstakels de vizierlijn blokkeren of als apparaten zoals
PDA's of computers worden gebruikt. Hout, glas en plastic belemmeren de communicatie dan wel niet,
ze verkorten wel het bruikbare bereik. Bovendien kunnen hout, glas en plastic met metalen randen,
platen, folie en andere hittewerende elementen en coatings met metallic poeders de werking van de
Bluetooth-communicatie verslechteren en beton, gewapend beton en metaal kan communicatie helemaal
onmogelijk maken.
Gebruik vinyl of plastic om het instrument tegen regen en vocht te beschermen. Metallic materiaal mag
niet worden gebruikt.
De richting waarin de Bluetooth-antenne wijst, kan het bruikbare bereik inperken.
Minder groot bereik wegens atmosferische omstandigheden
De radiogolven die door de iM worden gebruikt, kunnen geabsorbeerd of verspreid worden door regen,
nevel en menselijk vocht, waardoor het bruikbare bereik wordt ingeperkt. Zo kan het bruikbare bereik ook
worden ingeperkt wanneer de communicatie in een lommerrijk gebied plaatsvindt. Omdat draadloze
apparaten laag bij de grond signaalsterkte verliezen, is het beter de communicatie op een zo hoog mogelijk
gelegen gebied te laten plaatsvinden.
TOPCON CORPORATION kan geen volledig compatibiliteit met alle Bluetooth/draadloze LAN-producten
garanderen die op de markt verkrijgbaar zijn.
15
5. BASISBEDIENING
Hier vindt u instructies over de basisbediening, neem deze door voordat u de meetprocedures leest.
In- en uitschakelen
"8. IN- EN UITSCHAKELEN"
Het dradenkruis/toetsen verlichten
Overschakelen op stertoetsmodus
"5.3 Stertoetsmodus"
Overschakelen op een ander doeltype
Er kan alleen op een ander doeltype worden overgeschakeld op het scherm waar het doelsymbool (bv. )
is weergegeven.
Doelsymbool is weergegeven: "5.2 Display-functies", van doeltype wisselen in de stertoetsmodus:
"5.3 Stertoetsmodus", van doeltype wisselen in de configuratiemodus :
"33.2 Observatieomstandigheden - Dist"
De laseraanwijzer/hulpstraal in- en uitschakelen
Functiewijziging van {}: "33.7 Instrumentopties - instrument"
Na inschakeling van de laseraanwijzer/hulpstraal, wordt de laserstraal 5 minuten verzonden en wordt
daarna automatisch uitgeschakeld. Maar in het statusscherm en wanneer het doelsymbool (bv. ) niet
weergegeven is in de observatiemodus, wordt de lasterstraal niet automatisch uitgeschakeld.
5.1 Basisbediening toetsen
{} Hiermee schakelt u de verlichting van het dradenkruis en de toetsen
aan en uit.
{}Hiermee schakelt u over op de stertoetsmodus/gaat u terug naar
het vorige scherm
{SHIFT} Om van doeltype te wisselen (prisma/blad/n-prisma (reflectorloos))
{} (Ingedrukt houden tot u
een piepgeluid hoort)
Hiermee schakelt u de laseraanwijzer/hulpstraal in en uit
Schermtoetsen
Display-unit
Stertoets
Aan/uit-toets
Toets voor
verlichting
selecteren
Opmerking
16
5. BASISBEDIENING
Schermtoetsbediening
Schermtoetsen worden op de regel onder in het scherm weergegeven.
Letters en nummers invoeren
Voorbeeld: JOB M invoeren in het naamveld
1. Druk op {SHIFT} om de modus voor het invoeren van letters te activeren
De modus voor het invoeren van letter wordt op het scherm weergegeven met een A.
2. Druk op {4}.
De letter J wordt weergegeven.
3. Druk drie maal op {5}.
De letter O wordt weergegeven.
4. Druk twee maal op {7}.
De letter B wordt weergegeven.
5. Druk twee maal op {}.
Hiermee voert u een spatie in.
6. Druk eenmaal op {5}.
De letter M wordt weergegeven. Druk op {ENT} om het invoeren te voltooien.
{F1} tot en met {F4} Selecteer de functie voor de schermtoetsen
{FUNC} Op andere schermpagina's van de OBS-modus overschakelen
(wanneer meer dan 4 schermtoetsen zijn toegewezen)
{SHIFT} Overschakelen van numerieke op alfabetische tekens.
{0} tot {9} Tijdens numerieke invoer, voert u het nummer van de toets in.
Tijdens alfabetische invoer, voert u het teken in dat boven de toets staat
in de volgorde waarin ze zijn vermeld.
{.}/{±}
Hiermee voert u een decimaal/plusminusteken in tijdens numerieke
invoer.
Tijdens alfabetische invoer, voert u het teken in dat boven de toets staat
in de volgorde waarin ze zijn vermeld.
{}/{}Hiermee beweegt u de cursor naar links of rechts
{B.S.} Om een teken links van de cursor te verwijderen
{ESC} Hiermee annuleert u de ingevoerde gegevens
{ENT} Hiermee selecteert/accepteert u een ingevoerd woord of een
ingevoerde waarde
JOB details
JOB name
JOB M
SCALE: 1.00000000
A
OK
17
5. BASISBEDIENING
Selectie-opties
Voorbeeld: Een reflectortype selecteren
1. Druk op [EDM] op pagina 2 van de OBS-modus.
2. Ga naar Reflector met de {}/{}.
3. Geef de gewenste optie weer met {}/{}.
Wisselt tussen prisma, blad en n-prisma.
4. Druk op {ENT} of {} om naar de volgende optie te gaan.
De selectie is ingesteld en u het volgende item instellen.
Overschakelen op een andere modus
"4.2 Modusstructuur"
Diversen
{}/{}Hiermee beweegt u de cursor omhoog of omlaag
{}/{}Hiermee beweegt u de cursor naar links of rechts of selecteert u het item
aan de linker- of rechterkant
{ENT} Hiermee accepteert u de optie
[ ] Van de OBS-modus (observatiemodus) naar de stertoetsmodus
[CNFG] Van de statusmodus naar de Config-modus (configuratiemodus)
[OBS] Van de statusmodus naar de OBS-modus (observatiemodus)
[USB] Van de statusmodus naar de USB-modus
[DATA] Van de statusmodus naar de gegevensmodus
{ESC} Hiermee gaat u vanaf elke modus terug naar de statusmodus.
{ESC} Hiermee gaat u terug naar het vorige scherm
Illum.hold: Laser
18
5. BASISBEDIENING
Statusscherm
Scherm OBS-modus
Meetscherm
Topmenu
5.2 Display-functies
iM-103
S/N XX123456
Ver. X.XXXX_XX
X.XXX
Job.JOB1
rec
49999
CNFGOBS USB DATA
Softwareversie
applicatie
Naam instrument
JOB
iM-103
S/N XX123456
Date Jan/01/2017
Time 12:00:00
rec
49999
CNFGOBS USB DATA
Datum
Tijd
iM-103
S/N XX123456
Internal Pt. :50000
Bluetooth
rec
49999
CNFGOBS USB DATA
Functies op
het instrument
SHVMEAS 0SET
COORD
OBS
SD
ZA
HA-R
Afstand *1
Verticale hoek *2
Horizontale hoek *3
Bluetooth-communicatiestatus *8
Laseraanwijzer/hulpstraal Aan *7
Waarde prismaconstante
Atmosferische correctiefactor
Resterende batterijcapaciteit *4
Schuinstandcompensatie *6
Paginanummer
Doel *5
Fine
Laser wordt verzonden *9
A
Vorige pagina
Volgende pagina
Invoermodus *10
OK
CD
19
5. BASISBEDIENING
TSshield en Cloud OAF zijn niet op alle modellen geïnstalleerd. Het is mogelijk dat ze in bepaalde landen
waar het instrument is gekocht niet beschikbaar zijn.
(1) Afstand
SD: Hellingsafstand
HD: Horizontale afstand
VD: Hoogteverschil
Overschakelen van de weergavestatus over de afstand: "33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/
schuinstand"
(2) Verticale hoek
ZA: zenithoek (Z=0)
VA: verticale hoek (H=0/H=±90)
Om over te schakelen naar de hoek/helling in procenten, drukt u op [ZA/%]
Overschakelen van de weergavestatus over de verticale hoek: "33.1 Observatieomstandigheden -
Hoek/schuinstand"
(3) Horizontale hoek
Druk op [R/L] om de weergavestatus te wisselen.
HA-R: horizontale hoek rechts
HA-L: horizontale hoek links
(1) (2) (3)
Om over te schakelen van de normale “SD, ZA, HA-R” weergave op “SD, HD, VD”, drukt u op [SHV].
(4) Resterende batterijcapaciteit (temperatuur=25°C, EDM aan)
"6.1 Batterij opladen"
(5) Doelweergave
Druk op [SHIFT] om het geselecteerde doel te verwijderen. Deze toetsfunctie kan alleen worden gebruikt
wanneer op een scherm het doelsymbool is weergegeven.
:prisma
:reflecterend blad
:reflectorloos
(6) Schuinstandcompensatie
Wanneer dit symbool wordt weergegeven, worden kleine schuinstandfouten in verticale en horizontale
hoeken automatisch gecompenseerd met behulp van de schuinstandsensor met dubbele as.
Instelling schuinstandcompensatie: "33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand"
BDC70 in
gebruik
Externe
batterij in
gebruik Batterijniveau
Niveau 3 - Vol
Niveau 2 - Ruim voldoende voeding
Niveau 1 - 50% of minder voeding
Niveau 0 - Bijna leeg
Laad de batterij op.
(Dit symbool wordt om de
3 seconden weergegeven)
De batterij is leeg.
Stop met meten en laad de batterij op.
Opmerking
20
5. BASISBEDIENING
(7) Laseraanwijzer/hulpstraaldisplay
De laseraanwizjer/hulpstraal selecteren: "33.7 Instrumentopties - instrument", De laseraanwijzer/
hulpstraal in- en uitschakelen: "5.1 Basisbediening toetsen"
:De laseraanwijzer is geselecteerd en ingeschakeld
:De hulpstraal is geselecteerd en ingeschakeld
(8) Bluetooth-communicatiestatus
: Verbinding tot stand gebracht
(knippert): Er wordt verbinding gemaakt
(knippert): In de wachtstand
(knippert): Wordt verbroken
:Het Bluetooth-apparaat is uitgeschakeld
(9) Wordt weergegeven wanneer de laserstraal wordt verzonden voor een afstandsmeting
(10) Invoermodus
: Voor het invoeren van hoofdletters en cijfers
: Voor het invoeren van kleine letters en cijfers
: Voor het invoeren van nummers.
Door op de stertoets te drukken, {} wordt het stertoetsmenu weergegeven.
In de stertoetsmodus kunt u de instellingen voor veelgebruikte metingen instellen.
U kunt de volgende bewerkingen en instellingen in de stertoetsmodus verzorgen.
1. De schuinstandcorrectie in- of uitschakelen
2. Het display contrast bijstellen (in stappen van 0-15)
3. Het verlichtingsniveau van het dradenkruis bijstellen (in stappen van 0-5)
4. Overschakelen op een ander doeltype
5. De laserstraal in- en uitschakelen (voor instrumenten met optisch schietlood)
6. Instelling voor het ingedrukt houden van de verlichtingstoets
7. De laseraanwijzer in- en uitschakelen
8. De hulpstraal in- en uitschakelen
*De stertoetsmodus kan alleen vanaf de OBS-modus worden opgeroepen.
5.3 Stertoetsmodus
A
a
1
Tilt crn :Yes(H, V)
Contrast :10
Reticle lev :3
Reflector :Prism
Yes(H, V) Yes(V) No
Laser plum :Off
Laser lev. :3
Illum.hold :Laser
L-pointer :Off
Off On
21
6. BATTERIJEN GEBRUIKEN
Zorg ervoor dat de batterij volledig is opgeladen voordat u deze voor het eerst gebruikt of nadat deze lange tijd
niet is gebruikt.
De oplader wordt tijdens gebruik vrij heet. Dit is normaal.
U mag geen andere batterijen dan de meegeleverde batterijen gebruiken.
De oplader mag alleen binnenshuis worden gebruikt. Gebruik hem niet buiten.
Batterijen kunnen niet worden opgeladen als de temperatuur buiten het temperatuurbereik voor opladen ligt.
Ook als het oplaadlampje knippert, wordt er niet opgeladen.
Laad geen batterijen op nadat ze net opgeladen zijn. Daardoor kan de batterij minder goed gaan werken.
Haal batterijen uit de oplader voordat u ze opbergt.
Haal de stekker uit het stopcontact als de oplader niet in gebruik is.
Berg de batterij op in een droge ruimte met een temperatuur die tussen de volgende waarden ligt. Wanneer
een batterij lange tijd wordt opgeslagen, moet deze ten minste om de zes maanden worden opgeladen.
Batterijen genereren stroom door middel van een chemische reactie en hebben daarom een beperkte
levensduur. Zelfs als ze zijn opgeborgen en langere tijd niet worden gebruikt, vermindert het vermogen van
de batterij in de loop van de tijd. Dit kan tot gevolg hebben dat de werkingstijd van de batterij korter wordt,
ondanks het feit dat deze correct is opgeladen. In dit geval is een nieuwe batterij nodig.
PROCEDURE
1. Sluit de stroomkabel aan op de oplader en steek de
stekker van de oplader in een stopcontact.
2. Plaats de batterij in de oplader door de sleuven in de
batterij over de geleiders op de oplader te schuiven.
3. Als het opladen start, gaan de lampjes knipperen.
4. Het lampje brandt ononderbroken wanneer de batterij is
opgeladen.
5. Verwijder de batterij en haal de stekker van de oplader uit
het stopcontact.
6.1 Batterij opladen
Tijd in opslag Temperatuurbereik
1 week of korter -20 tot 50°C
1 week tot 1 maand -20 tot 45°C
1 tot 6 maanden -20 tot 40°C
6 maanden tot een jaar -20 tot 35°C
Geleiders
Geleider 1
Geleider 2
Oplaadlampje
Sleuven
22
6. BATTERIJEN GEBRUIKEN
Geleiders 1 en 2:
De oplader begint eerst de geplaatste batterij te laden. Als u twee batterijen plaatst, wordt de batterij op
geleider 1 eerst opgeladen en daarna de batterij in geleider 2. ( stap 2)
• Oplaadlampje:
Het oplaadlampje is uit wanneer de temperatuur van de oplader buiten het temperatuurbereik ligt of wanneer
de batterij niet goed geplaatst is. Als het lampje nog steeds niet brandt als de temperatuur van de oplader
binnen het bereik ligt, neemt u contact op uw lokale dealer. (stap 2 en 3)
Oplaadtijd per batterij:
BDC70: ongeveer 5,5 uur (opladen kan langer duren dan de vermelde tijd als de temperatuur ofwel erg hoog
of erg laag is.)
De opgeladen batterij plaatsen.
Soort voedingsbron: "37. STROOMVOORZIENING"
Gebruik de geplaatste batterij (BDC70).
Schakel de stroom uit naar het instrument, voordat u de batterij verwijdert.
Open het batterijdeksel niet als de stroom nog aan is.
Bij het plaatsen/verwijderen van de batterij, dient u ervoor te zorgen dat er geen vocht of stof het instrument
binnendringt.
Dit instrument is niet waterdicht, tenzij het batterijdeksel en de externe interfaceklep gesloten zijn en de
connectorafsluitingen goed zijn aangebracht. Niet gebruiken als deze open of los zijn wanneer water of
andere vloeistoffen het instrument kunnen binnendringen. De gespecificeerde waterdichtheid en
stofbestendigheid wordt niet gegarandeerd bij gebruik van een USB-connector.
Haal batterijen uit het instrument of de oplader voordat u ze opbergt.
PROCEDURE De batterij plaatsen
1. Verschuif de vergrendeling van het batterijdeksel om deze
te openen.
2. Controleer de contactpunten van de batterij en plaats de
batterij zoals geïllustreerd.
Plaats de batterij niet scheef. Daardoor kunnen het
instrument of de batterij-aansluitpunten beschadigen.
3. Sluit het batterijdeksel. U hoort een klik als het deksel
goed dicht is.
6.2 De batterij plaatsen/verwijderen
Opmerking
Batterijdeksel
Batterij
23
7. HET INSTRUMENT OPSTELLEN
Plaats de batterij in het instrument voordat u dit doet. Het instrument komt namelijk iets schuin te staan als
de batterij wordt geplaatst nadat het instrument waterpas is gezet.
PROCEDURE Centreren met behulp van het optische schietlood
1. Controleer of de poten op gelijke afstand van
elkaar zijn geplaatst en of de kop bij benadering
waterpas is.
Plaats de driepoot zo dat de kop gepositioneerd is
boven het meetpunt.
Controleer of de pootpunten van de driepoot stevig
in de grond staan.
2. Zet het instrument op de kop van de driepoot
Houd het instrument met één hand op zijn plaats en
draai de centreerschroef onder op de unit vast om
het stevig op de driepoot vast te zetten.
3. Kijk door het optische schietlood, en draai het
schietlood om op het dradenkruis scherp te stellen.
Draai aan de scherpstelring van het optische
schietlood om op het meetpunt scherp te stellen.
4. Stel de afstelschroeven op de poten zo af dat het
middelpunt van het meetpunt in het midden staat
van het dradenkruis van de optische
schietloodlens.
5. Ga verder naar de procedure voor het waterpas
zetten.
"7.2 Waterpas zetten"
7.1 Centreren
Waterpas
Evenredige
afstanden
Stevig vast
Meetpunt
Centreerschroef
Focussen op het meetpunt
Focussen op
het dradenkruis
Afstelschroeven op de poten
24
7. HET INSTRUMENT OPSTELLEN
PROCEDURE Centreren met behulp van het optische schietlood*1
*1: Afhankelijk van het land of het gebied waar het instrument wordt gekocht, is de laserstraal verkrijgbaar
als fabrieksoptie.
1. Zet de driepoot op en zet het instrument vast op de kop
van de driepoot.
"7.1 Centreren"
2. Schakel het instrument in.
"8. IN- EN UITSCHAKELEN"
De elektrische ronde waterpas wordt weergegeven op
de <Tilt>.
3. Druk op [L-ON].
De laserstraal van het schietlood wordt vanaf de onderzijde
van het instrument verzonden.
• Stel de helderheid van de laser af met behulp van de {}/{}
op de tweede pagina.
4. Herpositioneer het instrument op de driepoot met behulp
van de afstelschroeven op de poten tot de laserstraal
uitgelijnd is met het middelpunt van het meetpunt.
5. Druk op [L-OFF] om de laserstraal uit te schakelen.
Of druk op {ESC} om terug te keren naar het vorige scherm.
De laserstraal wordt automatisch uitgeschakeld.
Het is mogelijk dat de laserspot in de volle zon minder goed zichtbaar is. In dat geval zorgt u dat het meetpunt
in de schaduw ligt.
PROCEDURE
1. Voer de centreerprocedure uit.
"7.1 Centreren"
7.2 Waterpas zetten
O K L-ON
L-OFF
L-lev.
O K
Opmerking
25
7. HET INSTRUMENT OPSTELLEN
2. Zorg dat de luchtbel in de ronde waterpas ongeveer in het
midden staat door de poot van de driepoot in te korten die
het dichtst bij het uit het lood liggende luchtbel staat of door
de poot die het verst af staat van de luchtbel te verlengen.
Blijf de poten afstellen tot de luchtbel in het midden staat.
3. Schakel het instrument in.
"8. IN- EN UITSCHAKELEN"
De elektrische ronde waterpas wordt weergegeven op de <Tilt>.
geeft de luchtbel in de ronde waterpas aan. Het bereik
van de binnenste cirkel is ±4 voet en het bereik van de
buitencirkel is ±6 voet.
Schuinstandwaarden X en Y worden ook op het scherm
weergegeven.
wordt niet weergegeven wanneer de schuinstand van
het instrument buiten het detectiebereik valt van de
schuinstandsensor. Zet het instrument waterpas door naar
de luchtbel in de ronde waterpas te blijven kijken tot op
het scherm wordt weergegeven.
Bij het uitvoeren van het meetprogramma wordt de ronde
waterpas op het scherm weergegeven als met meten wordt
begonnen en het instrument schuin staat.
4. Centreer in de ronde waterpas met behulp van de
afstelschroeven op de poten.
Draai het instrument tot de telescoop parallel ligt met een lijn
tussen de afstelschroeven A en B op de poten. Stel de
schuinstand in op 0° met behulp van afstelschroeven A en B
voor de X-as en afstelschroef C voor de Y-as.
Als de luchtbel al in het midden staat, gaat u naar stap 5
5. Draai de centreerschroef iets los.
Kijk door de optische schietloodlens en schuif het instrument
over de kop van de driepoot tot het meetpunt precies in het
midden van het dradenkruis ligt.
Draai de centreerschroef stevig vast.
Als het instrument waterpas is gezet met behulp van het
schietlood, zendt u de laserstraal nogmaals om het opnieuw
te controleren.
7.2 Waterpas zetten PROCEDURE Centreren met
behulp van het optische schietlood*1
6. Controleer nogmaals of de luchtbel in de elektrische, ronde
waterpas in het midden staat.
Als dit niet het geval is, herhaalt u de procedure vanaf stap 4.
7. Druk op {ESC} om terug te keren naar de observatiemodus.
Afstellen
poten
driepoot
OK
Opmerking
Schuif het instrument
over de driepootkop
Centreerschroef
26
8. IN- EN UITSCHAKELEN
Als het instrument niet ingeschakeld kan worden of alleen heel even aan is om direct daarna weer uit te
schakelen, terwijl de batterij is geplaatst, is het mogelijk dat de batterij bijna leeg is. Vervang de batterij door
een volle.
"34. WAARSCHUWINGEN EN FOUTMELDINGEN"
PROCEDURE Inschakelen
1. Houd de aan/uit-knop (ongeveer 1 seconde) ingedrukt op
het bedieningspaneel.
Tijdens het uitschakelen voert het instrument een controle
uit om te zien of alles normaal functioneert.
Voor instrumenten waarvoor een wachtwoord is ingesteld,
wordt het wachtwoordvenster aan de rechterzijde
weergegeven. Voer het wachtwoord in en druk op {ENT}.
Vervolgens wordt de elektrische ronde waterpas
weergegeven op het scherm. Nadat het instrument waterpas
is gezet, drukt u op [OK] om de OBS-modus te openen.
"7.2 Waterpas zetten"
Wanneer V manual op Yes is ingesteld, wordt nadat het
instrument waterpas is gezet het display aan de rechterzijde
weergegeven, daarna drukt u op [OK].
Handmatig de verticale cirkel indexeren met richting
1/2-metingen: "41. UITLEG"
Als op het scherm Out of range of het scbuinstandscherm
wordt weergegeven, zet u het instrument opnieuw waterpas.
Tilt crn. in <Obs. condition> moet worden ingesteld op No als de weergave onstabiel is wegens trillingen of
sterke wind.
"33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand"
Wanneer Resume in Instr. config is ingesteld op On, wordt het scherm weergegeven dat vóór uitschakeling
acties was (behalve wanneer een ontbrekende lijn werd gemeten).
"33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand"
Hervatten
Met behulp van Resume (hervatten) wordt het scherm weergegeven dat actief was voordat het instrument
werd uitgeschakeld als het instrument weer wordt ingeschakeld. Ook alle parameters zijn in dat geval
bewaard. Zelfs als de batterij helemaal leeg is, blijft deze functie nog 1 minuut actief, daarna wordt het
geannuleerd. Vervang een lege batterij zo spoedig mogelijk.
Password:
A
O K
OBS
SD
ZA
HA-R
SHVMEAS 0SET
COORD
0 Set
ZA
HA-R
Opmerking
27
8. IN- EN UITSCHAKELEN
PROCEDURE Uitschakelen
1. Houd de aan/uit-knop (ongeveer 1 seconde) ingedrukt op
het bedieningspaneel.
Als de batterij bijna leeg is, zal het batterijpictogram
beginnen te knipperen. Als dit gebeurt, stopt u met
opmeten, u schakelt het instrument uit en laad ofwel de
batterij op of u vervangt de lege batterij door een volle.
• Om energie te besparen, wordt het instrument automatisch
uitgeschakeld als het een vastgesteld periode niet wordt
bediend. Deze tijdsperiode kan worden ingesteld in het
veld Power off in <Instr.config>.
"33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand"
Resetknop
Als er problemen optreden met de software, drukt u de resetknop in om het programma geforceerd te
rebooten. Gebruik een van de meegeleverde inbussleutels (1,3 mm/1,5 mm) of een puntig voorwerp,
bijvoorbeeld een stift, om de resetknop in te drukken.
Door op de resetknop te drukken kunnen bestands- en mapgegevens verloren raken.
U mag geen scherp gebruiksvoorwerp zoals een naald gebruiken. Dit kan tot gevolg hebben dat het
instrument niet goed meer werkt.
Resetknop
28
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN
APPARAAT
Het instrument ondersteunt draadloze Bluetooth-technologie en RS232C voor communicatie met
gegevensverzamelaars. Het is mogelijk om gegevens te importeren en exporteren door een USB-flashdrive te
plaatsen of een USB-apparaat aan te sluiten. Lees deze handleiding samen met de bedieningshandleiding van
het betreffende externe apparaat.
Bij Bluetooth-communicatie, leest u "4.3 Draadloze Bluetooth-technologie/draadloze LAN".
De Bluetooth-module is onderdeel van het instrument en kan worden gebruikt voor communicatie met
Bluetooth-apparaten zoals gegevensverzamelaars.
Bluetooth-aansluitmodus
Voor communicatie tussen een tweetal Bluetooth-apparaten moet één apparaat worden ingesteld als de
master en de ander als slave. iM is altijd de slave en de gekoppelde gegevensverzamelaar is altijd de
master bij het uitvoeren van metingen en het vastleggen van gegevens tussen de twee apparaten.
Wanneer de oorspronkelijke instellingen worden hersteld, moeten de communicatie-instellingen voor
Bluetooth opnieuw worden geconfigureerd.
PROCEDURE Instellingen voor Bluetooth-communicatie
1. Selecteer Comms setup in de modus Config.
2. Selecteer Comms mode in <Communication Setup>.
3. Stel Comms mode in op Bluetooth.
4. Selecteer Comms type in <Communication Setup>.
9.1 Draadloze communicatie via Bluetooth-technologie
Config
Obs.condition
Instr.config
Key function
Comms setup
Instr.const
Comms setup
Comms mode
Comms type
RS232C
Bluetooth
Comms mode
: Bluetooth
Comms setup
Comms mode
Comms type
RS232C
Bluetooth
29
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT
5. Selecteer S-Type.
T-Type is voor een instrument dat gebruikmaakt van GTS-
opdrachten.
6. Communicatie-instellingen voor S-type.
Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling)
(1) Check sum : Yes/No*
Door de communicatie-instellingen te wijzigen
tijdens Bluetooth-communicatie, wordt de
verbinding geannuleerd.
Fabrieksinstellingen hoeven niet te worden gewijzigd zo lang er verbinding wordt gemaakt met een
aanbevolen programma of gegevensverzamelaar. Als er geen verbinding tot stand gebracht kan worden,
controleert u de communicatie-instellingen van de iM en de gegevensverzamelaar.
7. Selecteer Bluetooth in <Communication Setup>.
Registreer het Bluetooth-adres (BD_ADDR) dat hier
wordt weergegeven in het gekoppelde apparaat dat
is ingesteld als master.
8. Druk op {ENT} om het opgeven van instellingen af te
sluiten. Ga verder met de Bluetooth-communicatie.
"9.2 Communicatie tussen de iM en het companion-
apparaat"
Adres Bluetooth-apparaat
Dit is een nummer dat uniek is voor één bepaald Bluetooth-apparaat dat wordt gebruikt om apparaten
tijdens het communiceren te herkennen. Dit nummer bestaat uit 12 cijfers (de cijfers 0 - 9 en letters
van A - F).
Naar sommige apparaten kan met hun Bluetooth-apparaatadres worden verwezen.
De volgende communicatieformaten zijn compatibel met de iM.
Afhankelijk van het gebruikte communicatieformaat selecteert u T-type of S-type.
Wanneer T-type wordt geselecteerd in stap 3, worden de volgende items weergegeven.
Na selectie van het T-type in stap 3 worden de volgende items weergegeven.
Yes/No*
(2) ACK mode
Standard*/Omitted (standaard*/overgeslagen)
(3) ACK/NAK
Yes/No*
T-type GTS (Obs / Coord), SSS (Obs / Coord)
S-type SDR33, SDR2X
Comms setup
S type
T type
Opmerking
Check sum : No
Comms setup
Comms mode
Comms type
RS232C
Bluetooth
BD_ADDR
:ABCDEF012345
Opmerking
30
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT
CR, LF
Selecteer de optie Off of On voor regelterugloop en 'volgende regel' bij het verzamelen van meetgegevens
met een computer.
ACK mode
Wanneer met een extern apparaat wordt gecommuniceerd, kan in het handshakeprotocol de [ACK]
worden weggelaten van het externe apparaat, zodat gegevens niet nogmaals worden verzonden.
ACK/NAK
ACK/NAK is de instelling voor communicatie met het formaat GTS.
Bluetooth-communicatie vergt meer energie en zorgt ervoor dat de batterij sneller leegraakt dan bij de
normale werkzaamheden.
Controleer of het companion-apparaat (gegevensverzamelaar, computer of mobiele telefoon, enz.)
ingeschakeld is en of de relevante Bluetooth-instellingen compleet zijn.
Alle communicatie-instellingen worden teruggezet op de fabrieksinstellingen na een koude start. Daarom
moet de Comms-setup opnieuw worden uitgevoerd.
"9.1 Draadloze communicatie via Bluetooth-technologie"
Als de modus is ingesteld op Bluetooth in Comms setup van de modus Config, wordt []/[]
weergegeven in de OBS-modus.
Schermtoetsen (in OBS-modus)
• Audiotonen
(tijdens het verbinding/verbreken van de verbinding)
Wachten start: korte pieptoon
De verbinding is tot stand gebracht: lange pieptoon
De verbinding wordt verbroken: twee korte pieptonen
PROCEDURE
1. Vul de benodigde iM-instellingen in voor Bluetooth-
communicatie.
9.1 Draadloze communicatie via Bluetooth-technologie
PROCEDURE Instellingen voor Bluetooth-
communicatie
9.2 Communicatie tussen de iM en het companion-apparaat
Schermt
oets Actie
[]
Komt in de wachtstand
[]
Annuleert de verbinding/einde wachtstand
Opmerking
31
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT
2. Controleer of de iM in de wachtstand staat (Bluetooth
symbool is (knippert)) en start de communicatie door de
gegevensverzamelaar.
Handleiding van het programma dat op de
gegevensverzamelaar is geïnstalleerd
Het Bluetooth-pictogram: "5.2 Display-functies"
Als de iM niet in de wachtstand staat ( ), drukt u op
[] op de vierde pagina van het OBS-modusscherm.
Nadat er een verbinding tot stand is gebracht, ziet u het
volgende Bluetooth-symbool ( ).
3. Beëindig de verbinding op de gegevensverzamelaar.
4
SD
ZA
HA-R
OBS
4
SD
ZA
HA-R
OBS
32
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT
Het is mogelijk om via RS232C te communiceren door het instrument en een gegevensverzamelaar d.m.v. een
kabel op elkaar aan te sluiten.
PROCEDURE Basisinstellingen kabel
1. Schakel het instrument uit en sluit het instrument en een
gegevensverzamelaar op elkaar aan met een
interfacekabel.
Kabels: "39. ACCESSOIRES"
Steek de interfacekabel in de seriële/externe
voedingsbronconnector en draai hem vervolgens.
2. Selecteer Comms setup in de modus Config.
3. Selecteer Comms mode in <Communication Setup>.
4. Stel de Comms mode in op RS232C.
5. Selecteer RS232C in <Communication Setup>.
6. Geef de communicatie-instellingen voor RS232C op.
Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling)
(1) Baudrate : 1200/2400/4800/9600*/19200/38400
bps
(2) Databits : 7/8* bits
(3) Pariteit : Not set*/Odd/Even
(4) Stop bit : 1*/2 bits
7. Druk op {ENT} om de instellingen te voltooien.
9.3 Verbinding via RS232C-kabel
Config
Obs.condition
Instr.config
Key function
Comms setup
Instr.const
Comms setup
Comms mode
Comms type
RS232C
Bluetooth
Comms mode
: RS232C
Comms setup
Comms mode
Comms type
RS232C
Bluetooth
Baud rate
Data bits
Parity
Stop bit
: 9600bps
: 8bit
: None
: 1bit
33
10. DOEL UITLIJNEN EN METEN
Wanneer bij het in vizier brengen fel licht rechtstreeks in het objectief schijnt, kan dit tot gevolg hebben dat
het instrument defect raakt. Bescherm het objectief tegen direct zonlicht door een zonnekap te plaatsen.
Observeer hetzelfde punt op het dradenkruis wanneer de telescoopring wordt vervangen.
PROCEDURE
1. Scherpstellen op het dradenkruis
Kijk door de telescooplens naar een heldere, lege
achtergrond.
Draai de telescoopring telkens iets rechtsom, vervolgens
linksom tot het dradenkruis net scherp in beeld komt.
Met deze procedures hoeft niet regelmatig opnieuw
scherpgesteld te worden, omdat uw ogen op oneindig
zijn scherpgesteld.
2. Het doel in vizier brengen
Maak de verticale en horizontale klemmen los, en breng het
doel in gezichtsveld met behulp van de collimator. Zet beide
klemmen weer vast.
3. Scherpstellen op het doel
Draai aan de scherpstelring van de telescoop om het
doel scherp te stellen.
Draai aan de verticale en horizontale
richtingsveranderingsknoppen om het doel met het
draden uit te lijnen.
De laatste bijstelling voor elke richtingsveranderingsknop
moet een laatste slag rechtsom zijn.
4. Blijf scherpstellen tot de parallax is verdwenen.
Blijf de scherpstelring bijstellen tot er geen parallax meer
is tussen het doelbeeld en het dradenkruis.
Parallax elimineren
Dit is de relatieve verschuiving van het doelbeeld ten opzichte van het dradenkruis wanneer de observator
zijn hoofd iets beweegt.
Parallax introduceert leesfouten en moet worden verwijderd voordat observaties worden genomen.
Parallax kan worden verwijderd door het dradenkruis opnieuw scherp te stellen.
10.1 Handmatig een doel in vizier brengen
34
11. HOEKMETINGEN
In deze paragraaf leggen we de procedures uit voor basismetingen van hoeken in de observatiemodus.
Gebruik de 0SET-functie om de binnenhoek te meten tussen twee punten. De horizontale hoek kan in elke
richting op 0 worden ingesteld.
PROCEDURE
1. Breng zoals rechts getoond het eerste doel in vizier.
"10. DOEL UITLIJNEN EN METEN"
2. Druk op [0SET] op de eerste pagina van het OBS-
modusscherm.
[0SET] knippert, dus drukt u nogmaals op [0SET].
De horizontale hoek van het eerste doel wordt 0°.
3. Breng het tweede doel in vizier.
De weergegeven horizontale hoek (HA-R) is de binnenhoek
tussen de twee punten.
11.1 De horizontale hoek meten tussen twee punten (horizontale hoek 0°)
Instrumentstation
1e doel
OBS PC 0
0ppm
SD
ZA
HA-R 89
059
00 50
00
MEAS
SHV
0SET
COORD
2e doel
OBS PC
0
0
ppm
SD
ZA
HA-R 89
117 59
32 50
20
SHV 0SET
COORD
MEAS
35
11. HOEKMETINGEN
U kunt de horizontale hoek instellen op een vereiste waarde en deze waarde gebruiken om de horizontale hoek
van een nieuw doel te vinden.
PROCEDURE De horizontale hoek invoeren
1. Breng het eerste doel in vizier.
2. Druk op [H-SET] op de tweede pagina van de OBS-modus
en selecteer Angle.
3. Voer de gewenste hoek in, en druk op [OK].
De ingevoerde waarde voor de horizontale hoek
wordt weergegeven.
Druk op [REC] om de horizontale hoek in te stellen en
vast te leggen.
"28.2 Het achterwaartse meetpunt vastleggen"
4. Breng het tweede doel in vizier.
De horizontale hoek van het tweede doel voor de ingestelde
waarde als horizontale hoek wordt weergegeven.
Door op [HOLD] te drukken, wordt dezelfde functie als hierboven uitgevoerd.
Druk op [HOLD] om de weergegeven horizontale hoek in te stellen. Stel vervolgens de gewenste richting in
voor de wachtende hoek.
Toewijzing [HOLD]: "33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
PROCEDURE Coördinaten invoeren
1. Druk op [H-SET] op de tweede pagina van de OBS-modus
en selecteer Coord.
11.2 De horizontale hoek instellen op een vereiste waarde (vaste horizontale hoek)
Set H angle
Angle
Coord
Set H angle
Take BS
89 59 50
347 23 46
REC OK
125.3220
HA-R
HA-R
OBS PC
0
0
ppm
SD
ZA
HA-R 89
125 59
32 50
20
TILT
H-SET
EDM
P2
MENU
Opmerking
Set H angle
Angle
Coord
36
11. HOEKMETINGEN
2. Stel de coördinaat in van het bekende punt. Voer het
coördinaat in voor het eerste punt, en druk op [OK].
Druk op [YES] om de horizontale hoek in te stellen.
• Druk op [REC] om de horizontale hoek in te stellen en vast
te leggen.
"28.2 Het achterwaartse meetpunt vastleggen"
3. Breng het tweede doel in vizier.
De horizontale hoek van de ingestelde coördinaat
wordt weergegeven.
SET H angle/BS
NBS: 100.000
EBS: 100.000
ZBS: <Null>
OKLOAD
Set H angle
Take BS
ZA
HA-R
Azmth
89
125 59
32 50
20
YESNOREC
45 00 00
37
11. HOEKMETINGEN
In de volgende beschrijving leggen we hoekmeting uit en welke functies u gebruikt om de gegevens over te
brengen naar een computer of andere randapparatuur.
Bluetooth-communicatie: "10. DOEL UITLIJNEN EN METEN"
Communicatiekabels: "39. ACCESSOIRES"
Outputformaat en opdrachtbewerkingen: Communicatiehandleiding
PROCEDURE
1. Sluit de iM aan op een hostcomputer.
2. Wijs de schermtoets [HVOUT-T] of [HVOUT-S] toe aan
het OBS-modusscherm.
"33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
Door op de schermtoets te drukken, worden de gegevens
in het volgende formaat overgedragen:
[HVOUT-T]: GTS-formaat
[HVOUT-S]: SET-formaat
3. Breng het doel in vizier.
4. Druk op [HVOUT-T] of [HVOUT-S].
Draag de meetgegevens over aan een randapparaat.
11.3 Hoekmeting en gegevensoutput
Opmerking
38
12. AFSTANDMETING
Geef de volgende instellingen op om de afstandmeting voor te bereiden.
Modus voor afstandmetingen
• Doeltype
Correctiewaarde prismaconstante
Atmosferische correctiefactor
•EDM ALC
"33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand"/"33.2 Observatieomstandigheden - Dist"
Voorzichtig
Zorg ervoor dat u bij gebruik van de laseraanwijzer de outputlaser uitschakelt nadat de afstandmeting is
voltooid. Zelfs als de afstandmeting is geannuleerd, is de laseraanwijzer nog steeds actief en blijft worden
uitgezonden. Na inschakeling van de laseraanwijzer wordt de laserstraal 5 minuten verzonden en wordt
daarna automatisch uitgeschakeld. In het statusscherm en wanneer het doelsymbool (bv. ) niet wordt
weergegeven in de OBS-modus wordt de laserstraal echter niet automatisch uitgeschakeld.
Controleer of de doelinstelling op het instrument overeenkomt met het gebruikte doeltype. iM stelt
automatisch de intensiteit van de laserstraal bij en verwisselt het weergavebereik voor de afstandmeting
overeenkomstig het gebruikte doel. Als het doel niet klopt met de doelinstellingen, kunnen er geen goede
meetresultaten worden verkregen.
Er kunnen geen nauwkeurige meetresultaten worden verkregen als het objectief vuil is. Borstel eerst alle stof
van de lens met de lensborstel. Daarna bevochtigt u de lens met uw adem en wrijft het schoon met de
siliconendoek.
Als tijdens reflectorloos meten een object de lichtstraal verspert die wordt gebruikt voor de meting of een
object met een hoge reflectiefactor (metaal of wit oppervlak) vlak achter het doel ligt, is het mogelijk dat geen
nauwkeurige meetresultaten verkregen kunnen worden.
Schittering kan de nauwkeurigheid van de gemeten afstandresultaten aantasten. Als dit gebeurt, herhaalt u
de metingen meerdere malen en gebruikt u de gemiddelde waarde van de verkregen resultaten.
Controleer of er voldoende licht wordt teruggezonden door het reflecterende prisma dat in het vizier van de
telescoop ligt. Controleren van het teruggezonden signaal is vooral nuttig bij het uitvoeren van meting van
lange afstanden.
Voorzichtig
Er wordt een laserstraal verzonden tijdens de controle van het teruggezonden signaal.
Wanneer de lichtintensiteit ontoereikend is, zelfs als het middelpunt van het reflecterende prisma en het
dradenkruis niet helemaal goed uitgelijnd zijn (korte afstand, enz.) wordt in sommige gevallen '*'
weergegeven, terwijl eigenlijk nauwkeurig meten niet mogelijk is. Zorg er daarom voor dat het middelpunt van
het doel goed in vizier zijn gebracht.
PROCEDURE
1. Wijs de schermtoets [S-LEV] of toe aan het
OBS-modusscherm.
"33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
2. Breng het doel nauwkeurig in vizier.
12.1 Controle teruggezonden signaal
39
12. AFSTANDMETING
3. Druk op [S-LEV]:
<Aiming> wordt weergegeven.
De lichtintensiteit van het teruggezonden signaal wordt door
een meter weergegeven.
Hoe meer wordt weergegeven, des te groter de
hoeveelheid licht.
Bij weergave van '*' wordt onvoldoende licht
teruggezonden om te kunnen meten.
Als '*' niet wordt weergegeven, brengt u het doel opnieuw
in vizier.
• Druk op [BEEP] om een zoemer te laten klinken als meten
mogelijk is. Druk op [OFF] om de zoemer uit te schakelen.
Druk op [MEAS] om te beginnen met het meten van de
afstand.
4. Druk op {ESC} om de signaalcontrole te beëindigen en
terug te keren naar de OBS-modus.
Neem contact op met uw dealer wanneer continu wordt weergegeven.
Als twee minuten niet op toetsen wordt gedrukt, gaat de weergave automatisch terug naar het OBS-
modusscherm.
Hoeken en afstanden kunnen tegelijkertijd worden gemeten.
PROCEDURE
1. Breng het doel in vizier.
2. Op de eerste pagina van de OBS-modus, drukt u op
[MEAS] om de afstandmeting te starten.
Nadat het meten is gestart, wordt EDM-informatie
(afstandsmodus, correctiewaarde van de prismaconstante,
atmosferische correctiefactor) weergegeven door een
knipperend lampje.
Er klinkt een korte pieptoon, en de gemeten
afstandgegevens (SD), verticale hoek (ZA) en horizontale
hoek (HA-R) worden weergegeven.
12.2 Afstand- en hoekmeting
MEAS
Opmerking
SHVMEAS 0SET
COORD
OBS
SD
ZA
HA-R
Fine
OBS
SD
ZA
HA-R
STOP
40
12. AFSTANDMETING
3. Druk op [STOP] om het opmeten van de afstand te
beëindigen.
Telkens wanneer op [SHV] wordt gedrukt worden
achtereenvolgens SD (hellingsafstand), HD (horizontale
afstand) en VD (hoogteverschil) weergegeven.
Er zijn voor het doeltype, het prisma en andere items verschillende pieptonen.
Als de eenmalige meetmethode is geselecteerd, stopt het meten automatisch na eenmaal te hebben
gemeten.
Wanneer wordt gemeten om een gemiddelde te berekenen, worden de afstandgegevens weergegeven als
S-1, S-2, ... tot S-9. Nadat het betreffende aantal metingen voltooid is, wordt de gemiddelde waarde van de
afstand weergegeven op regel [S-A]
De afstand en de hoek die het laatst zijn gemeten, blijven in het geheugen opgeslagen tot de stroom wordt
uitgeschakeld, en kunnen altijd worden opgeroepen.
"12.3 De meetgegevens oproepen"
Als de traceringsmeting wordt uitgevoerd met doeltype reflectorless (reflectorloos) worden meetgegevens
voor afstanden verder dan 250 m niet weergegeven.
De afstand en de hoek die het laatst zijn gemeten, blijven in het geheugen opgeslagen tot de stroom wordt
uitgeschakeld, en kunnen altijd worden opgeroepen.
De waarde van de afstandsmeting, de verticale en horizontale hoek en de coördinaten worden weergegeven.
Ook kunnen de waarden van de afstandmetingen die zijn omgezet in horizontale afstand, hoogteverschil en de
hellingsafstand worden weergegeven.
PROCEDURE
1. Wijs de schermtoets [CALL] (oproepen) toe aan het OBS-
modusscherm.
"33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
2. Druk op [CALL].
De meest recent opgeslagen meetgegevens worden
weergegeven.
Als u daarvoor op [SHV] had gedrukt, worden de
afstandswaarden omgezet in de horizontale afstand, het
hoogteverschil en de hellingsafstand en opgeroepen.
3. Druk op {ESC} om terug te keren naar de OBS-modus.
In de volgende beschrijving leggen we afstandmeting uit en welke functies u gebruikt om de gegevens over te
brengen naar een computer of andere randapparatuur.
Instellingsprocedures: "9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT"
Communicatiekabels: "39. ACCESSOIRES"
Outputformaat en opdrachtbewerkingen: Communicatiehandleiding
12.3 De meetgegevens oproepen
12.4 Hoekmeting en gegevens overdragen
OBS
SD
HD
VD
SHVMEAS 0SET
COORD
Opmerking
SD
HD
VD
41
12. AFSTANDMETING
PROCEDURE
1. Sluit de iM aan op een hostcomputer.
2. Wijs de schermtoetsen [HVOUT-T] of [HVOUT-S] toe aan
het scherm voor de observatiemodus.
"33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
Door op de schermtoets te drukken, worden de gegevens
in het volgende formaat overgedragen:
[HVDOUT-T]: GTS-formaat
[HVDOUT-S]: SET-formaat
3. Breng het doel in vizier.
4. Druk op [HVDOUT-T] of [HVDOUT-S] om de afstand te
meten en de gegevens over te dragen naar randapparatuur.
5. Druk op [STOP] om de gegevensoverdracht te stoppen en
terug te keren naar observatiemodus.
In de volgende beschrijving leggen we coördinaatmeting uit en welke functies u gebruikt om de gegevens over
te brengen naar een computer of randapparatuur.
Instellingsprocedures: "9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT"
Communicatiekabels: "39. ACCESSOIRES"
Outputformaat en opdrachtbewerkingen: Communicatiehandleiding
PROCEDURE
1. Sluit de iM aan op een hostcomputer.
2. Wijs schermtoets [NEZOUT-T] of [NEZOUT-S] toe aan het
OBS-modusscherm.
"33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
Door op de schermtoets te drukken, worden de gegevens
in het volgende formaat overgedragen:
[NEZOUT-T]: GTS-formaat
[NEZOUT-S]: SET-formaat
3. Breng het doel in vizier.
4. Druk op [NEZOUT-T] of [NEZOUT-S] om de afstand te
meten en de gegevens over te dragen naar randapparatuur.
Wanneer de afstandsmeetmodus is ingesteld op Tracking in
de EDM Settings, kunnen de gegevens niet worden
geëxporteerd door op [NEZOUT-T] te drukken.
12.5 Coördinaatmeting en gegevensoutput
Opmerking
Opmerking
42
12. AFSTANDMETING
5. Druk op [STOP] om de gegevensoverdracht te stoppen en
terug te keren naar observatiemodus.
Een REM-meting is een functie die wordt gebruikt om de hoogte te meten van een punt waarop een doel niet
kan worden geplaatst, bijvoorbeeld hoogspanningskabels, bovengrondse kabels en bruggen, enz.
De hoogte van het doel wordt berekend met behulp van de volgende formule.
Ht = h1 + h2
h2 = S sin θ z1 x cot θ z2 - S cos θ z1
De items die worden weergegeven als <Null> in de coördinaatgegevens worden niet meegenomen in de
berekening (null is anders dan 0).
PROCEDURE
1. Plaats het doel direct onder of boven het object en meet de
doelhoogte met een meetlint.
2. Breng het doel nauwkeurig in vizier nadat de doelhoogte is
ingevoerd.
“”
Druk op [MEAS] (meten) op pagina 1 van de OBS-modus om de meting uit te voeren.
De opgemeten afstand (SD), verticale hoek (ZA) en
horizontale hoek (HA-R) worden weergegeven.
Druk op [STOP] om het meten te stoppen.
3. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u REM.
12.6 REM-metingen
Object
Hoogte object boven de grond
Hoogte doel
Zenithoek van object
Zenithoek van prisma
Object
Doel
Hoogte doel
Opmerking
REM
Area calc.
S-O Line
S-O Arc
PT to line
P-Project
43
12. AFSTANDMETING
4. Open het REM-menu. Selecteer REM
5. Breng het doel in vizier.
Door op [REM] te drukken, wordt de REM-meting gestart.
In Ht. wordt de hoogte vanaf de grond tot het object
weergegeven.
6. Druk op [STOP] om het meten te stoppen.
Om het doel opnieuw te observeren, brengt u het doel in
vizier, en drukt u op [MEAS].
Druk op [HT] om de instrumenthoogte (HI) en de
doelhoogte (HR) in te voeren.
Door op [REC] te drukken, worden de REM-gegevens
opgeslagen.
"28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -"
Druk op [HT/Z] op de tweede pagina van de REM-meting
om de Z-coördinaat weer te geven voor de hoogte vanaf de
grond tot aan het doel. Door nogmaals op [HT/Z] te
drukken, keert u terug naar de hoogtedisplay.
7. Druk op {ESC} om de meting te voltooien en terug te keren
naar het OBS-modusscherm.
U kunt een REM-meting ook uitvoeren door op [REM] te drukken wanneer deze is toegewezen aan het OBS-
modusscherm.
"33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
De instrumenthoogte en doelhoogte invoeren: Druk op [HT] om de instrumenthoogte en de doelhoogte in te
voeren. U kunt het ook instellen in Occ. Richting van coördinaatmeting.
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de azimuthoek invoeren"
REM
Occ.Orien.
REM
REM
Ht.
SD
ZA
HA-R
Object
Doel
REC
REM
Ht.
SD
ZA
HA-R
H T MEAS
Height
HI
HR
0.000m
0.000m
OK
Opmerking
44
13. COÖRDINATEN METEN
Het is mogelijk om met instrumentstationgegevens via een serie procedures de hoek van het achterwaartse
meetpunt in te stellen.
Zorg er bij het uitvoeren van een meting waarbij gereduceerde gegevens worden uitgevoerd voor dat de
instrumentstationgegevens worden vastgelegd voordat u begint te meten. Als correcte
instrumentstationgegevens niet worden vastgelegd, kan het onbedoelde meetresultaten uitvoeren.
Gereduceerde gegevens : "31.1 JOB-gegevens exporteren naar een hostcomputer"
Voer het volgende in vóór de coördinaatmeting: de coördinaten van het instrumentstation, de
instrumenthoogte, doelhoogte en azimuthoek.
PROCEDURE
1. Meet eerst de doelhoogte en instrumenthoogte met een
meetlint, enz.
2. Selecteer het berekeningsprogramma in het
observatiemenu. (De onderstaande uitleg is een voorbeeld
van wanneer coördinaatmeting wordt geselecteerd.)
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de azimuthoek invoeren
Belangrijkste invoer
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de azimuthoek invoeren" stap 3
De geregistreerde coördinaat lezen
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de azimuthoek invoeren"
PROCEDURE Geregistreerde coördinaatgegevens lezen
Gegevens berekenen door insnijdingsmeting
"13.2 Stationcoördinaten van het instrument instellen m.b.v. insnijdingsmeting"
De hoe voor het achterwaartse meetpunt instellen
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de azimuthoek invoeren" stap 3
Berekening van de coördinaat van het achterwaartse meetpunt
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de azimuthoek invoeren" stap 3
De richtingshoek berekenen door het bekende punt (eerste punt) aan te nemen als het
achterwaartse meetpunt bij de insnijdingsmeting.
"13.2 Stationcoördinaten van het instrument instellen m.b.v. insnijdingsmeting"
stap 9
Gegevens voor het instrumentstation invoeren
De hoek instellen voor het achterwaartse meetpunt
45
13. COÖRDINATEN METEN
3. Selecteer “Occ.orien.”.
Voer de volgende gegevensitems in.
(1) De coördinaten van het instrumentstation
(coördinaten startmeetpunt)
(2) Puntnaam (PT)
(3) Hoogtemarkering instrument
(4) Code (CD)
(5) Operator
(6) Datum
(7) Tijd
(8) Het weer
(9) Wind
(10) Temperatuur
(11) Luchtdruk
(12) Vochtigheidsgraad
(13) Atmosferische correctiefactor
Als u de geregistreerde coördinaatgegevens wilt lezen,
drukt u op [LOAD].
“PROCEDURE Geregistreerde coördinaatgegevens
lezen”
Druk op [RESEC] (insnijden) om de coördinaten van het
instrumentstation te meten met behulp van de
insnijdingsmethode.
"13.2 Stationcoördinaten van het instrument instellen
m.b.v. insnijdingsmeting"
4. Druk op [BS AZ] op het scherm van stap 3 om verder te
gaan met het invoeren van de azimuthoek.
Druk op [BS NEZ] om de azimuthoek te berekenen met
behulp van de coördinaten van het achterwaartse
meetpunt.
13.1.1 De azimuthoek instellen met de coördinaten van
het achterwaartse meetpunt
5. Voer de azimuthoek in en druk op [OK] om de
invoerwaarden in te stellen. Er wordt opnieuw <Coord>
weergegeven.
Druk op [REC] om nieuwe gegevens op te nemen.
De gegevens van het instrumentstation, de gegevens van
RED (Reduced), de gegevens van het achterwaartse
meetpunt en de gegevens van de hoekmeting
Druk op [OK] om de invoerwaarden in te stellen en terug te
keren naar <Coord>.
Maximale lengte puntnaam: 14 alfanumerieke tekens
Invoerbereik -999.9999 instrumenthoogte 999.9999 m -9999,999 tot 9999,999 m
Maximale lengte code/operatornaam: 16 alfanumerieke tekens
Weerselectie: Fine (goed), Cloudy (bewolkt), Light rain (motregen), Rain (regen), Snow (sneeuw)
Windselectie: Calm (kalm), Gentle (bries), Light (licht), Strong (hevig), Very strong (zeer hevig)
Temperatuurbereik -35 tot 60,0°C (in stappen van 1°C)/ - -22,0 tot 140,0°F (in stappen van 1°F)
Luchtdrukbereik: 500 tot 1400 (hPa) (in stappen van 1 hPa )/375 tot 1050 (mmHg) (in stappen van 1 mmHg)/
14,8 tot 41,3 (inch Hg) (in stappen van 1 inchHg)
Coord.
Occ. Orien.
Observation
EDM
N0:
E0:
Z0:
PT
HI 1.200m
AUTO100000
0.000
0.000
<Null>
BS AZLOAD
BS NEZ
RESEC
ZA
HA-R
HA-R
40
40 23
42 13
15
REC OK
Backsight
Take BS
Opmerking
46
13. COÖRDINATEN METEN
Atmosferische correctiefactor (ppm) = -499 tot 499
Vochtheidsgraadbereik (%): 0 tot 100
Humid. (vochtigheidsgraad) wordt alleen weergegeven als Humid.inp op Yes is ingesteld.
De hierboven beschreven invoerbereiken gelden wanneer 1 mm is geselecteerd in Dist.reso. Wanneer 0,1
mm wordt geselecteerd in Dist.reso, kunnen waarden tot op 1 cijfer achter de komma worden ingevoerd.
PROCEDURE Geregistreerde coördinaatgegevens lezen
Gegevens bekend punt, coördinaatgegevens en instrumentstationgegevens in de huidige JOB en Coordinate
Search JOB kunnen worden gelezen.
Bevestig dat de juiste JOB met de coördinaten die u wilt lezen al is geselecteerd in Coordinate Search JOB
(coördinaten zoeken in JOB) in Data Mode (gegevensmodus).
"29.1 Een JOB selecteren", "30.1 Bekende puntgegevens registreren/verwijderen"
1. Druk op [LOAD] bij het instellen van het instrumentstation.
De lijst met geregistreerde coördinaten wordt weergegeven.
PT : Opgeslagen gegevens van het bekende punt in
de huidige JOB of in de Coordinate Search
JOB.
Crd./ Occ : Opgeslagen coördinaatgegevens in de huidige
JOB of in de Coordinate Search JOB.
2. Plaats de cursor op de gewenste puntnaam en druk
op {ENT}.
De gelezen puntnaam en de coördinaten ervan worden
weergegeven.
[] = Ga met behulp van de {}/{} van pagina
naar pagina.
[...P] = Gebruik {}/{} om individuele punten te
selecteren.
Druk op [FIRST] (eerste) om naar de eerste puntnaam te
gaan op de eerste pagina.
Druk op [LAST] (laatste) om naar de laatste puntnaam te
gaan op de laatste pagina.
Druk op [SRCH] (zoeken) om naar het scherm Coordinate
Data Search gaan.
" 13.1.1 De azimuthoek instellen met de coördinaten van
het achterwaartse meetpunt"
U kunt de coördinaatgegevens bewerken die zijn
ingelezen. Bewerkingen hebben geen invloed op de
oorspronkelijke coördinaatgegevens. Na bewerking wordt
de puntnaam niet meer weergegeven.
De ingelezen puntnaam wordt weergegeven tot de huidige JOB wordt gewijzigd.
Wanneer op [SRCH] wordt gedrukt, zoekt de iM eerst naar gegevens in de huidige JOB, en daarna in de
Coordinate Search JOB.
Als er meer dan twee punten voor hetzelfde punt bestaan in de huidige JOB, ziet iM alleen de nieuwere
gegevens.
PROCEDURE Coördinaatgegevens zoeken (100% overeenkomst)
1. Druk op [Search] (zoeken) op het scherm met de lijst van
coördinaatgegevens.
0.000
LAST SRCHFIRST
PT
PT
Crd.
Occ
Occ
N0:
E0:
Z0:
PT
HI 1.200m
AUTO100000
0.000
0.000
<Null>
BS AZLOAD
BS NEZ
RESEC
...P
Opmerking
47
13. COÖRDINATEN METEN
2. Zoekcriteria opgeven.
Voer de volgende items in.
(1) Puntnaam coördinaat
(2) Resultaatvoorwaarden (100% overeenkomst)
(3) Richting zoeken
3. Druk op [OK] om de details van de opgezochte gegevens
weer te geven.
De puntnaam van het coördinaat zoeken
Gegevens worden op vastleggingsdatum opgeslagen. Wanneer er meer dan één coördinaatpuntnaam
aan de zoekopdracht voldoet, wordt het punt geselecteerd dat het dichtst bij de huidige geselecteerde
gegevens ligt. Zie de onderstaande opmerking voor de opties van zoekmethodes.
Opties voor de instellingsitems zijn als volgt: (* is de instelling wanneer de stroomvoorziening is
ingeschakeld.)
* Zoekmethode: (zoekt terug vanaf de huidige puntnaam) */
(zoekt vooruit vanaf de huidige puntnaam)
PROCEDURE Coördinaatgegevens zoeken (gedeeltelijke overeenkomst)
1. Druk op [Search] (zoeken) op het scherm met de lijst van
coördinaatgegevens.
Alle coördinaatgegevens met tekens en nummers die in
stap 2 zijn ingevoerd, worden weergegeven.
2. Zoekcriteria opgeven.
Voer de volgende items in.
(1) Gedeeltelijke puntnaam coördinaat
(2) Resultaatvoorwaarden (gedeeltelijke overeenkomst)
3. Druk op [OK] om gegevens weer te geven die
overeenkomen met de zoekgegevens.
4. Selecteer de geselecteerd en druk op {ENT} om de details
weer te geven.
13.1.1 De azimuthoek instellen met de coördinaten van het achterwaartse meetpunt
De azimuthoek van het achterwaartse meetpunt berekenen met behulp van de coördinaten.
PT 100
Criteria: Complete
Direct.:
OK
Opmerking
PT 100
Criteria: Partiale
OK
Station voor
achterwaartse
meting
InstrumentstationAzimut hoek
48
13. COÖRDINATEN METEN
PROCEDURE
1. Voer de gegevens van het instrumentstation in.
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren"
2. Druk op [BS NEZ] nadat u de gegevens voor het
instrumentstation heeft ingevoerd om een coördinaat in te
voeren voor het achterwaartse meetpunt.
Als u de geregistreerde coördinaatgegevens wilt lezen,
drukt u op [LOAD].
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren" PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
3. Voer de coördinaten van het achterwaartse meetpunt in en
druk op [OK].
4. De hoek van het achterwaartse meetpunt worden
weergegeven in Azmth. Druk op [YES] om de azimuthoek
in te stellen en terug te keren naar <Coord>.
Door op [NO] te drukken, keert u terug naar het scherm
van stap 2.
Door op [MEAS] te drukken na collimatie van het
achterwaartse meetpunt wordt het meten gestart. Nadat
het meten is voltooid, wordt het controlescherm voor de
afstand van het achterwaartse meetpunt weergegeven.
Het verschil tussen de berekende waarde en de gemeten
waarde van de hoogteafstand wordt weergegeven.
Na bevestiging drukt u op [OK].
• Druk op [HT] om de instrumenthoogte en de doelhoogte in
te voeren.
Druk op [REC] om de controlegegevens op te slaan in de
huidige JOB
Druk op [REC] om de volgende gegevens vast te leggen.
Gegevens instrumentstation, gegevens achterwaartse
meetpunt, gegevens bekend punt en de gegevens van de
hoekmeting (gegevens van de afstandsmeting wanneer op
[MEAS] is gedrukt)
Om de azimuthoek op te slaan in de huidige JOB, drukt u
op [REC].
"28.2 Het achterwaartse meetpunt vastleggen",
NBS:
Backsight
EBS:
ZBS:
100.000
100.000
<Null>
LOAD OK
Backsight
Take BS
Azmth
ZA
HA-R 89
117 59
32 55
20
45 00 00
MEASREC NO YES
BS Hdist check
calc HD
obs HD
dHD
HTREC OK
15.000m
13.000m
2.000m
49
13. COÖRDINATEN METEN
Insnijdingsmeting wordt gebruikt om de coördinaten van een instrumentstation te bepalen door meerdere
metingen uit te voeren van punten waarvan de coördinaten bekend zijn. Geregistreerde coördinaatgegevens
kunnen worden opgeroepen om te worden ingesteld als bekende puntgegevens. Desgewenst kan de rest van
elk punt worden gecontroleerd.
Alle N, E, Z of alleen Z-gegevens van een instrumentstation worden berekend door bekende punten te meten.
Coördinaatinsnijdingsmetingen overschrijven de N-, E- en Z-gegevens van het instrumentstation, maar
hoogtemetingen overschrijven niet N en E. Voer insnijdingsmetingen altijd uit in de volgorde die is beschreven
is in “13.2.2 Coördinaten insnijdingsmeting” en “13.2.4 Insnijdingshoogte meten”.
Ingevoerde bekende coördinaatgegevens en berekende instrumentstationgegevens kunnen worden
vastgelegd in de huidige JOB.
"29. EEN JOB SELECTEREN/VERWIJDEREN"
13.2.1 Observatie-instelling
Voer de observatie-instelling voorafgaand aan de insnijdingsmeting uit.
1. Selecteer Occ. Orien..
2. Druk op [RESEC].
13.2 Stationcoördinaten van het instrument instellen m.b.v. insnijdingsmeting
Invoer Output
Coördinaten van bekend punt : (Xi, Yi, Zi) Coördinaten stationpunt : (X0,Y0, Z0)
Geobserveerde horizontale hoek : Hi
Geobserveerde verticale hoek : Vi
Geobserveerde afstand : Di
Stationspunt
Coord.
Occ.Orien.
Observation
EDM
N0:
E0:
Z0:
PT
HI 1.200m
PNT-001
0.000
0.000
<Null>
BS AZLOAD
BS NEZ
RESEC
50
13. COÖRDINATEN METEN
3. Selecteer Setting.
4. Instellen voor insnijdingsmeting.
Stel de volgende items in.
(1) RL-observatie (F1/F2 Obs):
Observeer elk punt in richting 1 en 2 in insnijding.
" 13.2.3 RL observatie bij insnijdingsmetingen"
Stel F1/F2 Obs in op Yes bij het uitvoeren van de RL-
observatie.
(2) Geef σZ (Z) weer
Stel Z in op ON om de standaardafwijking σZ op het
coördinaatberekeningsscherm van het
instrumentstation en het scherm met het resultaat
(standaardafwijking) van de coördinaatinsnijding weer
te geven.
Druk op [σNEZ] om de standaardafwijking weer te geven
die de nauwkeurigheid van de meting aangeeft. Druk op
[NEZ] terug te keren naar het coördinaatscherm van het
instrumentstation.
σZ kan worden weergegeven door op {} te drukken op het
resultatenscherm waarop is weergegeven.
U hebt de volgende instellingsopties (*is de
standaardinstelling):
RL-observatie Yes / No *
•Display σZ: On* / Off
Resection.
NEZ
Elevation
Setting
Setting
F1/F2 Obs
Z
: No
: On
9.999
RESULT NEZ
OK
0.0022m
0.0007m
0.0014m
RESULT NEZ
OK
1st
2nd
3rd
-0.001 0.001
-0.001 0.001
0.005 0.010
RE_CALC
OMIT
RE_MEAS
ADD
1st
2nd
3rd
-0.001
-0.003
0.005
RE_CALC
OMIT
RE_MEAS
ADD
Z
Opmerking
51
13. COÖRDINATEN METEN
13.2.2 Coördinaten insnijdingsmeting
Observeer bestaande punten met bekende coördinaatgegevens om de coördinaatwaarde te berekenen voor
het instrumentstation.
Er kunnen tussen 2 en 10 bekende punten worden gemeten met behulp van afstandmeting, en tussen 3 en
10 bekende punten met behulp van hoekmeting.
PROCEDURE
1. Selecteer Occ.orien. in het coördinaatmetingsmenu.
2. Druk op [RESEC].
3. Selecteer NEZ
4. Breng het eerste bekende punt in vizier en druk op [MEAS]
om te beginnen met meten.
De meetresultaten worden op het scherm weergegeven.
Wanneer [BS AZ] is geselecteerd, kan de afstand niet
worden weergegeven.
5. Druk op [YES] om de meetresultaten van het eerste
bekende punt te gebruiken.
U kunt hier ook de doelhoogte invoeren.
6. Na de coördinaten te hebben ingesteld voor het eerste
bekende punt, drukt u op [NEXT] om naar het tweede punt
te gaan.
Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
Druk op {ESC} om terug te keren naar het vorige
bekende punt.
Coord.
Occ.Orien.
Observation
EDM
N0:
E0:
Z0:
PT
HI 1.200m
PNT-001
0.000
0.000
<Null>
BS AZLOAD
BS NEZ
RESEC
Resection.
NEZ
Elevation
Setting
Resection 1st PT
SD
ZA
HA-R 80
120 30
10 10
00
MEAS
ANGLE
Resection 1st PT
HR
525.450m
SD
ZA
HA-R 80
120 30
10 10
00
YESNO
1.400m
20.000
1st PT
30.000
40.000
10.000mHR
RECLOAD NEXT
52
13. COÖRDINATEN METEN
7. Herhaal procedure 4 en 6 op dezelfde manier voor het
tweede punt.
Wanneer u het minimumaantal observatiegegevens hebt dat
voor berekening nodig is, wordt [CALC] weergegeven.
8. Druk op [CALC] om de berekening automatisch te laten
starten nadat observatie van alle bekende punten
voltooid is.
Coördinaten van instrumentstations en standaardafwijking,
die de meting accuraat beschrijven, worden weergegeven.
9. Druk op [RESULT] om het resultaat te controleren.
Druk op {ESC} om terug te keren naar het vorige scherm.
Druk op [ADD] als er een bekend punt is dat nog niet is
gemeten of als een nieuw bekend punt wordt toegevoegd.
10.Als er problemen zijn met de resultaten van een punt,
plaatst u de cursor op dat punt en drukt u op [OMIT]
(weglaten). Aan de linkerzijde van het punt wordt *
weergegeven. Herhalen voor alle punten waarmee
problemen zijn.
11.Druk op [RE_CALC] om een nieuwe berekening uit te
voeren zonder het punt dat in stap 10 is genoemd. Het
resultaat wordt weergegeven.
Als er geen problemen zijn met het resultaat, gaat u
verder naar stap 12.
Als er opnieuw problemen zijn met het resultaat, voert u
de insnijdingsmeting uit van stap 4.
Druk op [RE_MEAS] om het punt te meten dat in stap
10 is genoemd.
Als er geen punten in stap 10 zijn genoemd, kunnen
alle punten of alleen het laatste punt opnieuw worden
geobserveerd.
12.Druk op [OK] in het scherm van stap 9 om de
insnijdingsmeting te voltooien. De coördinaat van het
instrumentstation wordt ingesteld.
Druk op [YES] als u de azimuthoek wilt instellen van het
eerste bekende punt als het achterwaartse meetpunt (met
uitzondering van punten die niet zijn meegenomen). Het
keert terug naar het instellingsscherm voor het
instrumentstation.
20.000
3rd PT
30.000
40.000
10.000m
HR
REC NEXTLOAD CALC
1st
2nd
3rd
-0.001 0.001
-0.001 0.001
0.005 0.010
4th
-0.003 -0.002
*
RE_CALC
OMIT
RE_MEAS
ADD
4
RESULT
OK
1st
2nd
3rd
-0.001 0.001
-0.001 0.001
0.005 0.010
4th
-0.003 -0.002
*
RE_CALC
OMIT
RE_MEAS
ADD
Resection
Start point
Last point
Resection
Set azimuth
NO YES
53
13. COÖRDINATEN METEN
Door op [OK] te drukken, worden de richtingshoek en de
instrumentstationgegevens ingesteld, en keert u vervolgens
terug naar <Coord.>.
•Door op [REC] te drukken, geeft u het scherm weer waarop
de punten van het achterwaartse meetpunt worden
vastgelegd. Druk op [OK] bij de volgende gegevens.
Gegevens instrumentstation, gegevens achterwaartse
meetpunt, gegevens bekend punt en de gegevens van de
hoekmeting (gegevens van de afstandsmeting wanneer op
[MEAS] is gedrukt)
Door op [NO] te drukken, keert u terug naar het
instellingsscherm voor het instrumentstation zonder de
richtingshoek in te stellen. Vanaf hier stelt u het
achterwaartse meetpunt weer in.
Afhankelijk van de geselecteerde voeteenheid wordt de standaardafwijking weergegeven in feet of US feet,
zelfs als inch is geselecteerd in de Config-modus.
13.2.3 RL observatie bij insnijdingsmetingen
1. Stel F1/F2 Obs in op Yes in observatie-instelling.
" 13.2.1 Observatie-instelling"
2. Druk op [RESEC].
3. Selecteer NEZ
4. Meet het eerste bekende punt in richting 1.
De letter R wordt in de schermtitel weergegeven.
Druk op [MEAS] om te beginnen met meten. De
meetresultaten worden op het scherm weergegeven.
N0:
E0:
Z0:
PT
HI 1.200m
PNT-001
100.001
100.009
9.999
RECLOAD OK
HR
CD
ZA
HA-R 80
120 30
10 10
00
1.400m
OK
N0:
E0:
Z0:
100.001
100.009
9.999
BS AZLOAD
BS NEZ
RESEC
PT
HI 1.200m
PNT-001
Opmerking
Setting
F1/F2 Obs
Z
: Yes
: On
N0:
E0:
Z0:
PT
HI 1.200m
PNT-001
0.000
0.000
<Null>
BS AZLOAD
BS NEZ
RESEC
Resection.
NEZ
Elevation
Setting
Resection 1st R
SD
ZA
HA-R 80
120 30
10 10
00
MEAS
ANGLE
54
13. COÖRDINATEN METEN
5. Druk op [YES] om de meetresultaten van het eerste
bekende punt in richting 1 te gebruiken.
U kunt hier de doelhoogte invoeren.
6. Meet het eerste bekende punt in richting 2.
De letter L wordt in de schermtitel weergegeven.
Druk op [MEAS] om te beginnen met meten. De
meetresultaten worden op het scherm weergegeven.
7. Druk op [YES] om de meetresultaten van het eerste
bekende punt in richting 2 te gebruiken.
8. Na de coördinaten te hebben ingesteld voor het eerste
bekende punt, drukt u op [NEXT] om naar het tweede punt
te gaan.
Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
Druk op {ESC} om terug te keren naar het vorige
bekende punt.
9. Herhaal procedure 4 en 8 op dezelfde manier voor het
tweede punt.
Wanneer u het minimumaantal observatiegegevens hebt dat
voor berekening nodig is, wordt [CALC] weergegeven.
Volg de volgende procedure uit door " 13.2.2 Coördinaten
insnijdingsmeting" stap 8 tot en met 12 uit te voeren.
De volgorde van de RL-observatie bij insnijdingsmetingen is als volgt:
(1) 1e punt (R1 L1 coördinateninvoer)
(2) 2e punt (L2 R2 coördinateninvoer)
(3) 1e punt (R3 L3 coördinateninvoer)
.
.
Voor het opnieuw observeren van het 1e punt is de volgorde als volgt:
(1) 1e punt (R1 L1 druk op {ESC} om het resultaat te annuleren)
(2) 1e punt (L1 R1 coördinateninvoer)
Resection 1st R
HR
525.450m
SD
ZA
HA-R 80
120 30
10 10
00
YESNO
1.400m
Resection 1st L
SD
ZA
HA-R 80
120 30
10 10
00
MEAS
ANGLE
Resection 1st L
HR
525.450m
SD
ZA
HA-R 80
120 30
10 10
00
YESNO
1.400m
20.000
1st PT
30.000
40.000
10.000mHR
RECLOAD NEXT
Resection 2nd L
SD
ZA
HA-R 80
120 30
10 10
00
MEAS
ANGLE
60.000
3rd PT
20.000
50.000
10.000mHR
RECLOAD NEXT CALC
Opmerking
55
13. COÖRDINATEN METEN
13.2.4 Insnijdingshoogte meten
Alleen Z (hoogte) van een instrumentstation wordt door de meting bepaald.
Bekende punten moeten alleen met afstandmeting worden opgemeten.
Er kunnen tussen de 1 en 10 bekende punten worden gemeten.
PROCEDURE
1. Selecteer Occ.orien. in het coördinaatmetingsmenu.
2. Druk op [RESEC] in Occ.orien.
3. Selecteer Elevation
Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer het
instrument niet waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
4. Breng het eerste bekende punt in vizier en druk op [MEAS]
om te beginnen met meten. Druk op [STOP].
De meetresultaten worden op het scherm weergegeven.
5. Druk op [YES] om de meetresultaten van het eerste
bekende punt te gebruiken.
6. Voer het bekende punt in. Na de hoogte te hebben
ingesteld voor het eerste bekende punt, drukt u op [NEXT]
om naar het tweede punt te gaan.
7. Bij het meten van twee of meer bekende punten, herhaalt
u procedure 4 tot en met 6 vanaf het tweede punt.
Druk op {ESC} om naar het vorige bekende punt terug
te keren.
8. Druk op [CALC] om de berekening automatisch te laten
starten nadat observatie van alle bekende punten voltooid
is. De hoogte van het instrumentstation en de
standaardafwijking, die de meting nauwkeurig beschrijven,
worden weergegeven.
9. Druk op [RESULT] om het resultaat te controleren.
Als er geen problemen zijn met het resultaat, drukt u op
{ESC} en gaat u naar stap 10.
Resection.
NEZ
Setting
Elevation
Resection 1st PT
SD
ZA
HA-R 80
140 42
49 15
15
MEAS
1st PT
Zp:
HR 0.100m
11.891
RECLOAD NEXT CALC
Z
Z
10.000
0.0022m
RESULT
OK
56
13. COÖRDINATEN METEN
10.Als er problemen zijn met de resultaten van een punt,
plaatst u de cursor op dat punt en drukt u op [OMIT]
(weglaten). Aan de linkerzijde van het punt wordt *
weergegeven.
11.Druk op [RE_CALC] om een nieuwe berekening uit te
voeren zonder het punt dat in stap 10 is genoemd. Het
resultaat wordt weergegeven.
Als er geen problemen zijn met het resultaat, gaat u verder
naar stap 12.
Als er opnieuw problemen zijn met het resultaat, voert u de
insnijdingsmeting uit van stap 4.
12.Druk op [OK] om de insnijdingsmeting te voltooien. Alleen Z
(hoogte) van de coördinaten van het instrumentstation
worden ingesteld. De noord- en oostwaarden worden niet
overschreven.
Berekeningsproces voor insnijding
De noord- en oostcoördinaten worden gevonden met behulp van hoek- en
afstandobservatievergelijkingen, en de coördinaten van het instrumentstation worden gevonden met
behulp van de kleinste-kwadratenmethode. De Z-coördinaat wordt gevonden door de gemiddelde waarde
als de coördinaten van het instrumentstation te behandelen.
1st
2nd
3rd
0.000
-0.003
-0.003
4th
0.002
Z
RE_CALC
OMIT
RE_MEAS
ADD
Start berekening
Hypothetische coördinaten worden gevonden
De observatievergelijking voor de hoek
wordt voorbereid
De observatievergelijking voor de afstand
wordt voorbereid
De normale vergelijking wordt voorbereid
Coördinaten voor instrumentstation
worden berekend
Verschil met de hypothetische
coördinaten minder dan 05 mm
Berekening van de Z-coördinaat
Einde berekening
Berekende coördinaten voor het
instrumentstation ingesteld als
hypothetische coördinaten
Wordt 3 maal herhaald
Nee
Ja
57
13. COÖRDINATEN METEN
Voorzorgsmaatregel bij het uitvoeren van een insnijding
Het is mogelijk dat het instrumentstation niet wordt berekend wanneer de binnenhoeken tussen de
bekende punten en het stationspunt te krap zijn. Vooral als het instrumentstation en het bekende punt
ver weg zijn, is het lastig om te ontdekken of de binnenhoeken tussen de bekende punten krap zijn.
Bij het uitvoeren van een insnijding door middel van een hoekmeting alleen en een onbekend punt
(instrumentstation) en drie of meer bekende punten gearrangeerd op de rand van één cirkel, kan het zijn
dat de coördinaten van het onbekende punt niet worden berekend.
De afgebeelde opstelling hieronder is gewenst.
Soms is het onmogelijk om een correcte berekening uit te voeren, bijvoorbeeld in de onderstaande gevallen.
Wanneer ze op de rand van één cirkel liggen, neemt u een van de volgende maatregelen.
(1) Plaats het instrumentstation zo dicht mogelijk bij het middelpunt van de driehoek.
(2) Observeer een of meerdere bekende punten die niet op de cirkel liggen.
(3) Voer een afstandmeting uit voor ten minste een van de drie punten.
: Onbekend punt
(instrumentstation)
: Bekend punt
58
14. COÖRDINATEN METEN
Door coördinaatmetingen uit te voeren, is het mogelijk om de 3-dimensionale coördinaten van het doel te
vinden op basis van de coördinaten van het stationpunt, instrumenthoogte, doelhoogte en azimuthoeken van
het station voor de achterwaartse meting die vooraf opgegeven zijn.
Instelling van EDM kan in het coördinaatmetingsmenu worden gedaan.
Items instellen: "33.2 Observatieomstandigheden - Dist"
PROCEDURE Driedimensionale coördinaatmetingen
De coördinaatwaarden van het doel kunnen worden gevonden door het doel te meten op basis van de
instellingen van het instrumentstation en het station voor achterwaartse meting.
De coördinaatwaarden van het doel worden berekend met behulp van de volgende formules.
N1 Coordinate = N0 + S x sinZ x cosAz
E1 Coordinate = E0 + S x sinZ x sinAz
Z1 Coordinate = Z0 + S x cosZ + ih - th
N0: Coördinaat station punt N S: Hellingsafstand ih: Instrumenthoogte
E0: Coördinaat station punt E Z: Zenithoek th: Hoogte doel
Z0: Coördinaat station punt Z Az: Richtingshoek
Z (zenithoek) wordt berekend als 360° -Z wanneer de telescoop in richting 1 is gedraaid.
Er wordt Null weergegeven als het niet wordt gemeten of als de ruimte leeg wordt gelaten.
Als de Z-coördinaat van het stationpunt op Null wordt ingesteld, wordt automatisch het resultaat voor de Z-
coördinaat op Null ingesteld.
PROCEDURE
1. Breng het doel op het doelpunt in vizier.
Hoogte doel
Doelpunt
Instrumenthoogte
Instrumentstation
N
1
N
N
0
Z
1
Z
0
E
0
E
1
E
Hellingsafstand
Zenithoek
Instrumenthoogte
Azimuthoek
Hoogte doel
Doel (N1, O1, Z1)
Instrumentstation (N0, O0, Z0)
Horizontale afstand
59
14. COÖRDINATEN METEN
2. Op de derde pagina van het OBS-modusscherm drukt u op
[MENU], en vervolgens selecteert u Coordinate.
3. Selecteer Occ.orien. om de instrumentstationgegevens
en de azimuthoek van het achterwaartse meetpunt in
te stellen.
4. Selecteer Observation In <Coord>. Door op [MEAS] te
drukken, start het meten, en de coördinaatwaarde van
het doel wordt weergegeven.
Druk op [STOP] om het meten te stoppen.
Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer het
instrument niet waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
Voer desgewenst een doelhoogte, puntnaam en code in.
[REC]: legt de meetresultaten vast
[AUTO]: start het meten en legt automatisch de gegevens
vast nadat op [STOP] is gedrukt.
Vastleggingsmethode: "28. GEGEVENS
VASTLEGGEN - TOPO MENU -"
5. Breng het volgende doel in vizier en druk op [MEAS] of
[AUTO] om met meten te beginnen. Blijf dit doen tot alle
doelen zijn gemeten.
Wanneer de coördinaatmetingen voltooid zijn, drukt u op
{ESC} om terug te keren naar <Coord>.
In het scherm waarin [AUTO] wordt weergegeven, drukt u op de trigger-toets om het meten van de afstand
tot en met het vastleggen automatisch te laten uitvoeren.
Coord.
Occ.Orien.
Observation
EDM
Coord.
Occ.Orien.
Observation
EDM
C
REC
OFFSET
AUTO MEAS
HR m
PT
0.
000
P01
Opmerking
60
15. UITZETMETINGEN
Uitzetmetingen worden gebruikt om het gewenste punt uit te zetten.
Het verschil met de vorige gegevens die het instrument zijn ingevoerd (de uitzetgegevens) en de gemeten
waarde, kan worden weergegeven door de horizontale hoek en de afstand of coördinaten van het punt in het
vizier te meten.
De horizontale hoek en de afstand worden berekend met behulp van de volgende formules.
Uitzetgegevens kunnen worden ingevoerd in diverse modi: coördinaten, horizontale afstand, hellingsafstand,
hoogteverschil en REM-meting.
In de modi voor de hellingsafstand, de horizontale afstand, het hoogteverschil en de coördinaatmodus
kunnen geregistreerde coördinaten worden opgeroepen en gebruikt als uitzetcoördinaten. In de modi voor de
hellingsafstand, de horizontale afstand, het hoogteverschil worden de S/H/V-afstanden berekend met behulp
van de ingelezen uitzetcoördinaten, de instrumentstationgegevens, de instrumenthoogte en de doelhoogte.
Uitzetmetingen kunnen effectief worden uitgevoerd met behulp van de hulpstraal.
"4.1 Onderdelen van het instrument" en "5.1 Basisbediening toetsen"
U kunt de EDM-instellingen invoeren in het menu voor uitzetmetingen.
Er wordt Null weergegeven als het niet wordt gemeten of als de ruimte leeg wordt gelaten.
Als de afstand of hoek van uitzetgegevens op Null wordt ingesteld, wordt het afstandsverschil automatisch
op Null ingesteld.
Als de S-O-gegevens op het scherm anders dan op <S-O Coord> zijn ingesteld, worden de ingevoerde
gegevens verwijderd wanneer het display terugkeert naar <S-O Coord>.
Na de coördinaten voor het uit te zetten punt te hebben ingesteld, berekent de iM de horizontale uitzethoek en
de horizontale afstand. Door de horizontale hoek te selecteren en vervolgens de functies voor het uitzetten van
de horizontale afstand, kunnen de gewenste coördinaatlocaties worden uitgezet.
Om de Z-coördinaat te vinden, bevestigt u het doel aan een paal, enz. met dezelfde doelhoogte.
Verschil horizontale hoek
dHA = Horizontale hoek van uitzetgegevens - gemeten horizontale hoek
Afstandverschil
Afstand Weergegeven item
Sdist: S-O S = meet de hellingsafstand - hellingsafstand van uitzetgegevens
Hdist: S-O H = meet horizontale afstand - horizontale afstand van uitzetgegevens
Vdist: S-O V = meet hoogteverschil - hoogteverschil van uitzetgegevens
15.1 Uitzetmetingen coördinaten
Uit te zetten punt
Afstand
Hoek
Instrumentstation
Actuele
doelpositie
Station voor
achterwaartse
meting
61
15. UITZETMETINGEN
PROCEDURE
1. Druk op [S-O] op de derde pagina van het OBS-
modusscherm om <S-O> weer te geven.
2. Selecteer Occ.orien. om de instrumentstationgegevens en
de azimuthoek van het achterwaartse meetpunt in te stellen.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
3. Selecteer S-O data. <S-O Coord> wordt weergegeven.
4. Voer de coördinaten in van het uitzetpunt.
Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken als
uitzetcoördinaten.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
• Door op [DISP] te drukken, schakelt u over op andere modi
voor afstandsinvoer.
5. Druk op [OK] om de uitzetgegevens vast te leggen.
Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer het
instrument niet waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
6. Het verschil in de afstand en hoek die met het ingestelde
instrumentstation is berekend en het doelpunt wordt
weergegeven.
Draai het bovenste deel van het instrument tot “dHA” 0° is
en plaats het doel op de vizierlijn.
7. Druk op [MEAS] om de uitzetmeting te beginnen.
Het doel en de afstand tot het uit te zetten punt wordt
weergegeven (S-OΔ HD).
S-O
Occ.Orien
Observation
EDM
S-O data
HR
LOAD DISP OK
S-O Coord
H
H
OK
40.0000
LOAD DISP
S-O HD
C
S-O HD
dHA
HD
ZA
HA-R
MEAS
DISP
REC
C
S-O HD
dHA
HD
ZA
HA-R
62
15. UITZETMETINGEN
8. Beweeg het prisma naar voren en naar achteren tot de
uitzetafstand 0 m is. Als S-OΔHD positief (+) is brengt u het
prisma naar u toe, en als het negatief (-) is beweegt u het
prisma van u af.
• Door op [ ] te drukken, geeft een pijl naar rechts of links
de richting aan waarin het doel moet worden verplaatst.
:Beweeg het prisma naar links.
:Beweeg het prisma naar rechts.
:Beweeg het prisma naar voren.
:Beweeg het prisma van u af.
: Beweeg het prisma naar boven.
: Beweeg het prisma naar beneden.
Wanneer het doel binnen het meetbereik is, worden alle vier
de pijlen weergegeven.
9. Druk op {ESC} om terug te keren naar stap 4.
Wanneer [LOAD] werd gebruikt in stap 4, wordt de lijst met
geregistreerde coördinaten hersteld. Ga verder met de
uitzetmetingen.
[REC]: legt de meetresultaten vast
Vastleggingsmethode: "28. GEGEVENS
VASTLEGGEN - TOPO MENU -"
Het punt kan worden gevonden op basis van de horizontale hoek van de referentierichting en de afstand van
het instrumentstation.
PROCEDURE
1. Druk op [S-O] op de derde pagina van het OBS-
modusscherm om <S-O> weer te geven.
2. Selecteer Occ.orien. om de instrumentstationgegevens en
de azimuthoek van het achterwaartse meetpunt in te stellen.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
15.2 METINGEN UITZETTEN AFSTAND
MEAS
DISP
REC
ZA
HA-R
Cut
R
Back
HD
ZA
HA-R
MEAS
REC MEAS
DISP
REC
Referentierichting
afstand Uit te zetten positie
Uit te zetten afstand
Doelpositie
aanwezig
Instrumentstation
63
15. UITZETMETINGEN
3. Selecteer S-O data.
4. Druk op [DISP] om de invoermodus voor afstanden te
wijzigen in <S-O H>.
Weergave telkens wanneer op [DISP] wordt gedrukt:
S-O Coord (coördinaten), S-O HD horizontale afstand),
S-O SD (hellingsafstand), S-O VD (hoogteverschil),
S-O Ht. (REM-meting).
15.1 Uitzetmetingen coördinaten, 15.3 REM-
uitzetmetingen
Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken. Afstand
en hoek worden berekend met behulp van de
coördinaatwaarde.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
5. Stel de volgende items in.
(1) Sdist/Hdist/Vdist: afstand van het instrumentstation naar
de uit te zetten plaats.
(2) H ang: binnenhoek tussen de referentierichting en het uit
te zetten punt.
•Door op [COORD] te drukken op de tweede pagina, kunt u
de uit te zetten coördinaten van het uit te zetten punt
invoeren.
6. Druk op [OK] om de opgegeven waarden vast te leggen.
wordt weergegeven wanneer het instrument niet waterpas
staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
7. Draai het bovenste deel van het instrument tot “dHA” 0° is
en plaats het doel op de vizierlijn.
8. Druk op [MEAS] om te beginnen met meten. Het doel en de
afstand tot het uit te zetten punt wordt weergegeven (S-
OΔHD).
9. Beweeg het prisma om het uit te zetten punt te vinden.
Hdist:
H ang:
0.000m
OK
LOAD DISP
S-O HD
H
H
40.0000
OK
LOAD DISP
S-O HD
H
H
S-O HD
HR
REC OK
S-O HD
S-O HD
dHA
HD
ZA
HA-R
MEAS
DISP
REC
64
15. UITZETMETINGEN
10.Druk op {ESC} om terug te keren naar <Network check>.
Wanneer [LOAD] werd gebruikt in stap 4, wordt de lijst met
geregistreerde coördinaten hersteld. Ga verder met de
uitzetmetingen.
[REC]: legt de meetresultaten vast
Vastleggingsmethode: "28. GEGEVENS
VASTLEGGEN - TOPO MENU -"
Om een punt te vinden waar een doel niet rechtstreeks geplaatst kan worden, voert u een REM-uitzetmeting uit.
"12.6 REM-metingen"
PROCEDURE
1. Plaats een doel direct onder of direct boven het te vinden
punt, en meet vervolgens met een meetlint de doelhoogte
(de hoogte van het meetpunt naar het doel).
2. Druk op [S-O] op het scherm in de OBS-modus om <S-O>
weer te geven.
3. Voer de gegevens van het instrumentstation in.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren
4. Selecteer “S-O data” en druk op [DISP] tot <S-O Ht.> wordt
weergegeven.
5. Voer de hoogte in van het meetpunt tot de uit te zetten
positie in SO.Height.
6. Na de hoek bevestigd te hebben, drukt u op [TURN].
wordt weergegeven wanneer het instrument niet
waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
7. Druk op [REM] om alle uitzetpunten te verwijderen.
Beweeg de telescoop om het uit te zetten punt te vinden.
"15.2 METINGEN UITZETTEN AFSTAND" stap 9 en 10
: Richt de telescoop op de zenit
: Richt de telescoop op de zenit
8. Na voltooiing van de meting drukt u op[STOP]. Druk op
[ESC] om terug te keren naar het scherm in stap 5.
15.3 REM-uitzetmetingen
3.300m
Ht.
Height:
1.000m
HR
OK
DISP
SD
ZA
HA-R
MEAS DISP REM
Cutl
65
16. EEN LIJN UITZETTEN
Een lijn uitzetten wordt gebruikt voor het uitzetten van een vereist punt op een vastgestelde afstand van de
baseline en voor het vinden van de afstand van de baseline naar een gemeten punt.
Om de uitzetmeting te kunnen uitvoeren, moet eerst de baseline worden gedefinieerd. U kunt de baseline
definiëren door de coördinaten in te voeren of door twee punten te observeren. De schaalfactorwaarde is het
verschil tussen de ingevoerde coördinaten en de geobserveerde coördinaten.
De schaalfactor wordt ingesteld op 1 als het eerste en tweede punt niet worden geobserveerd.
De gedefinieerde baseline kan zowel voor lijnuitzetmetingen als puntprojectie worden gebruikt.
PROCEDURE Definiëren door coördinaten in te voeren
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u S-O line.
2. Voer de gegevens van het instrumentstation in.
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren"
3. Selecteer “Define baseline” in <Set-out line>.
16.1 De baseline definiëren
Weergave X,Y,Z Hdist’ (horizontale afstand die met behulp van de meetwaarden is berekend)
Hdist (horizontale afstand die is berekend met behulp van de ingevoerde coördinaten)
2e punt
Afgraven
Opvullen
Helling
Z
E
Baseline
Offset
Lengte
Azimut
N
1e punt
REM
Area calc.
S-O Line
S-O Arc
PT to line
P-Project
Occ.Orien.
Define baseline
Set-out line
Set-out line
66
16. EEN LIJN UITZETTEN
4. Voer de gegevens van het eerste punt in en druk op [OK].
Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
5. Voer de gegevens in van het tweede punt.
6. Druk op {FUNC}.
[OBS] wordt weergegeven.
Als het eerste en tweede punt niet worden geobserveerd,
gaat u naar stap 11.
7. Druk op [OBS] op het scherm van stap 6 om naar
observatie van het eerste punt te gaan.
8. Breng het eerste punt in vizier en druk op [MEAS].
De meetresultaten worden op het scherm weergegeven.
Druk op [STOP] om het meten te stoppen.
U kunt hier de doelhoogte invoeren.
Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer het
instrument niet waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
9. Druk op [YES] om de meetresultaten van het eerste punt te
gebruiken.
Druk op [NO] om het eerste punt opnieuw te observeren.
10.Breng het tweede punt in vizier en druk op [MEAS].
11.Druk op [YES] om de meetresultaten van het tweede punt
te gebruiken.
De afstand tussen de twee gemeten punten, de afstand die
is berekend op basis van de ingevoerde coördinaten van de
twee punten en de schaalfactoren worden weergegeven.
Define 1st PT
Np:
Ep:
Zp: 12.122
113.464
91.088 C
RECLOAD MEAS OK
Define 2nd PT
Np:
Ep:
Zp: 11.775
112.706
104.069
P1
RECLOAD MEAS OK
Define 2nd PT
Np:
Ep:
Zp: 11.775
112.706
104.069
P2
OBS
C
Measure 1st PT
12.122
113.464
91.088
Np:
Ep:
Zp:
MEAS
Measure 1st PT
NO YES
HR 1.400m
SD
ZA
HA-R
Grade
1: %OK
%-2.669
Azmth
Hcalc
Hmeas
ScaleX
Sy=1 Sy=Sx OK
1.000091
13.003m
17.294m
ScaleY 1.000091
93 20 31
67
16. EEN LIJN UITZETTEN
12.Druk op [OK] in het scherm van stap 11 om de baseline te
definiëren. <Set-out line> weergegeven. Ga naar het
scherm om lijnuitzettingen te meten.
"16.2 Een lijnpunt uitzetten"/"16.3 Een lijn uitzetten voor
een lijn"
Druk op [Sy=1] om schaalfactor y in te stellen op 1.
Druk op [1 : **] om het aanduidingspercentage op 1 in te
stellen: * * = hoogte: horizontale afstand”.
U kunt een uitzetlijnmeting ook uitvoeren door op [S-O LINE] te drukken wanneer deze is toegewezen aan
het OBS-modusscherm.
Toewijzing [S-O LINE]: "33.12 Een functie aan toetsen toewijzen".
PROCEDURE Definiëren door middel van observatie
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u S-O line.
2. Voer de gegevens van het instrumentstation in.
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren"
3. Selecteer “Define baseline” in <Set-out line>.
4. Breng het eerste punt in vizier en druk op [MEAS].
Druk op [STOP] om het meten te stoppen.
Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer
het instrument niet waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
5. Druk op [OK] om de meetresultaten van het eerste punt
te gebruiken.
Druk op [MEAS] om het eerste punt opnieuw te
observeren.
• Druk op [HT] om de instrumenthoogte en de doelhoogte in
te voeren.
6. Breng het tweede punt in vizier en druk op [MEAS].
7. Druk op [OK] om de meetresultaten van het tweede punt te
gebruiken.
Druk op [MEAS] om het tweede punt opnieuw te
observeren.
• Druk op [HT] om de instrumenthoogte en de doelhoogte in
te voeren.
Set-out line
Point
Line
Opmerking
Define 1st PT
Np:
Ep:
Zp: 0.000
0.000
0.000
RECLOAD MEAS OK
HT
12.122
113.464
91.088 C
Np:
Ep:
Zp:
REC
ZA
HA-R
90
120
00
10
00
00
REC HT MEAS OK
Define 2nd PT
Np:
Ep:
Zp:
REC
0.000
0.000
0.000
RECLOAD MEAS OK
13.212
113.464
145.874 C
Np:
Ep:
Zp:
ZA
HA-R
90
120
00
10
00
00
REC HT MEAS OK
68
16. EEN LIJN UITZETTEN
Schaalfactorinstellingen kunnen worden ingevoerd op het
scherm dat aan de rechterzijde wordt getoond.
8. Druk op [OK] op het derde scherm van stap 7 om de
baseline te definiëren. <Set-out line> weergegeven. Ga
naar het scherm om lijnuitzettingen te meten.
"16.2 Een lijnpunt uitzetten"/"16.3 Een lijn uitzetten voor
een lijn"
Druk op [Sy=1] om schaalfactor y in te stellen op 1.
Druk op [1 : **] om het aanduidingspercentage op 1 in te
stellen: * * = hoogte : horizontale afstand”.
U kunt een uitzetlijnmeting ook uitvoeren door op [S-O LINE] te drukken wanneer deze is toegewezen aan
het OBS-modusscherm.
Toewijzing [S-O LINE]: "33.12 Een functie aan toetsen toewijzen".
Puntmeting van de uitzetlijn kan worden gebruikt om het vereiste puntcoördinaat te vinden door de lengte en
offset in te voeren op basis van de baseline.
De baseline moet worden gedefinieerd voordat het uitzetlijnpunt kan worden uitgevoerd.
PROCEDURE
1. Selecteer Point in <Set-out line>
16.2 Een lijnpunt uitzetten
Grade
1: %OK
%-2.669
Azmth
Hcalc
Hmeas
ScaleX
Sy=1 Sy=Sx OK
1.000091
13.003m
17.294m
ScaleY 1.000091
93 20 31
Set-out line
Point
Line
Opmerking
Baseline
1e punt
Lengte
X-richting
Y-richting
Offset
Vereiste punt
2e punt
Set-out line
Point
Line
69
16. EEN LIJN UITZETTEN
2. Stel de volgende items in.
(1) Incr: de toe- of afname van de lijnlengte en offset
wanneer de schermtoetspijlen worden gebruikt.
(2) Line: de afstand langs de baseline vanaf het eerste
punt naar de positie waar een verlengde lijn
vanuit het vereiste punt kruist met de baseline in
rechte hoeken (X-richting)
(3) Offset: de afstand vanuit het vereiste punt naar de
positie waar een verlengde lijn vanaf het
gewenste punt kruist met de baseline in rechte
hoeken (Y-richting)
[]/[]: Drukken om de waarde te laten stijgen/afnemen
met de hoeveelheid die in Incr is ingesteld.
3. Druk op [OK] op het scherm van stap 2. De
coördinaatwaarde van het vereiste punt wordt berekend en
weergegeven.
[REC]: legt de coördinaat als een bekend punt vast.
Vastleggingsmethode: "30.1 Bekende puntgegevens
registreren/verwijderen"
Druk op [S-O] om naar de uitzetmeting van het vereiste
punt te gaan.
"15. UITZETMETINGEN"
4. Druk op [ESC]. Ga verder met meten (herhaal de stappen
vanaf stap 2).
PROCEDURE Offset van de baseline
De offset van de baseline kan in drie dimensies gebeuren met behulp van vier methoden: lengte-offset, laterale
offset, hoogte-offset en de offset van de draaihoek.
1. Selecteer Point in <Set-out line>
Set-out line
Line
Offset
0.000m
OK
Incr 1.000m
0.000m
OFFSET
Set-out line
12.024
94.675
N
E
Z
111.796
REC S-O
N
E
N
E
N
E
N
E
N
E
30
N
E
Lengte-offset
Laterale offset
Offset
draaihoek
Hoogte-
offset
Set-out line
Point
Line
70
16. EEN LIJN UITZETTEN
2. Druk op [OFFSET] om <Baseline offset> weer te geven.
3. Stel de volgende items in.
(1) Incr: de toe- of afname van de offsets wanneer de
schermtoetspijlen worden gebruikt.
(2) Lengte lengte-offset
(3) Lateral: laterale offset
(4) Height: hoogte-offset
(5) Rt.ang: offset draaihoek
[]/[]: Drukken om de waarde te laten stijgen/afnemen
met de hoeveelheid die in Incr is ingesteld.
4. Druk op [OK] om terug te keren naar het scherm in stap 2.
[MOVE]: Verplaatst de baselinecoördinaten permanent
met de hoeveelheid die in <Baseline offset> is ingesteld.
5. Druk op [OK] op het scherm van stap 2. De
coördinaatwaarde van het vereiste punt wordt berekend,
waarbij rekening wordt gehouden met de verplaatsing van
de baseline, en wordt weergegeven.
Lijnmeting van de uitzetlijn geeft aan hoe ver het meetpunt horizontaal gezien af ligt van de baseline en hoe
het meetpunt verticaal gezien af ligt van de verbindingslijn. Het offsetten van de baseline kan desgewenst in
horizontale richting gebeuren.
De baseline moet worden gedefinieerd voordat de lijn-lijnuitzetting kan worden uitgevoerd.
16.3 Een lijn uitzetten voor een lijn
Set-out line
Line
Offset
0.000m
OK
Incr 1.000m
0.000m
OFFSET
Baseline offset
Length
Lateral
0.000m
Incr 1.000m
0.000m
Height 0.000m
MOVE OK
Rt.ang 0.0000
MOVE OK
Set-out line
9.662
102.482
N
E
Z
185.675
REC S-O
Baseline
Gemeten punt
Offset (horizontale richting)
Offline (--)
Lengte
1e punt
2e punt
Gemeten punt
Afgraven
Profielweergave
71
16. EEN LIJN UITZETTEN
PROCEDURE
1. Selecteer Line in <Set-out line>.
2. Voer de offsetwaarde in.
Offset: hoe ver de baseline verplaatst moet worden.
Een positieve waarde geeft aan dat de baseline naar rechts
verplaatst moet worden, en een negatieve waarde geeft
aan dat het naar links moet.
Als de offsetwaarden niet worden ingesteld, gaat u
naar stap 3.
3. Breng het doel in vizier en druk op [MEAS] in het scherm
van stap 2.
De meetresultaten worden op het scherm weergegeven.
Druk op [STOP] om het meten te stoppen.
Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer het
instrument niet waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
4. Druk op [YES] om de meetresultaten te gebruiken.
Geeft het verschil weer tussen het gemeten punt en
de baseline.
• Offline: Een positieve waarde geeft aan dat het punt rechts
van de baseline ligt, en een negatieve waarde geeft aan dat
het er links van ligt.
Cut geeft aan dat het punt onder de baseline ligt.
Fill geeft aan dat het punt boven de baseline ligt.
• Lengte: de afstand langs de baseline vanaf het eerste punt
naar het gemeten punt.
Druk op [NO] om het doel opnieuw te observeren.
5. Breng het volgende doel in vizier en druk op [MEAS] om
verder te meten.
Druk op [REC]: legt de meetresultaten vast
Vastleggingsmethode: "28. GEGEVENS
VASTLEGGEN - TOPO MENU -"
Set-out line
Point
Line
Set-out line
Offset 0.000m
MEAS
Set-out line
NO YES
HR 1.400m
SD
ZA
HA-R
Set-out line
0.006m
-0.004m
Offline
Cut
12.917m
Length
MEASREC
72
17. EEN BOCHT UITZETTEN
In deze modus kan de operator een bocht definiëren met behulp van diverse bochtparameters, zoals From Pt.
coordinates (van puntcoördinaten), en zowel deze bocht als punten (offsets) erlangs uitzetten.
Een bocht kan worden gedefinieerd door bochtparameters in te voeren zoals de straal van de bocht, hoek,
coördinaten voor het From-punt (startpunt), middelpunt, To-punt (naar punt), enz. Een bocht kan ook worden
gedefinieerd door observatie van het From-punt, middelpunt en To-punt.
PROCEDURE Definiëren door coördinaten in te voeren
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u S-O arc.
2. Voer de gegevens van het instrumentstation in.
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren"
3. Selecteer Define arc in <Set-out line>.
Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
17.1 Een bocht definiëren
Naar punt
Offset
Lengte raaklijn
Van punt
Straal
Kruisingspunt
Achterraaklijn
Hoek
Richting
Middelpunt
REM
Area calc.
S-O Line
S-O Arc
PT to line
P-Project
From Pt.
C
RECLOAD MEAS OK
Set-out arc
Set-out arc
Stn.Orien.
Define arc
73
17. EEN BOCHT UITZETTEN
4. Voer de gegevens voor het From-punt van de bocht in en
druk op [OK].
5. Druk op {}/{} om coördinaten te selecteren en druk op
[OK].
To : voer het Naar-punt in.
To/Center : voer het naar- en middelpunt in.
To/Intersect : voer het naar- en kruispunt in van de bocht.
(kruising van de tangens)
Center : voer het middelpunt in van de bocht.
Intersect : voer het kruispunt in van de bocht.
Center/Intersect: voer het middelpunt en kruispunt in van de
bocht. (kruising van de tangens)
6. Voer de coördinaten in die gespecificeerd zijn in stap 5.
7. Druk op [OK] om door te gaan naar het invoeren van de
bochtparameters.
Bij het invoeren van meerdere coördinaten wordt [NEXT]
weergegeven in plaats van [OK]. Druk op [NEXT] om
gegevens in te voeren voor het volgende punt.
8. Voer de andere bochtparameters in.
(1) Direction (waar de bocht naar links/rechts afbuigt vanaf
het From-punt)
(2) Radius (straal van de bocht)
(3) Angle (ingesloten hoek)
(4) Arc (afstand langs de bocht)
(5) Chord (koorde - de afstand van de rechte lijn tussen het
start- en eindpunt)
(6) Tan ln (tangenslengte)
(7) Bk tan (tangenslengte terug)
Parameters die ingevoerd kunnen worden, kunnen
afhankelijk van de gespecificeerde coördinaten in stap 5
beperkt zijn.
 Coördinaten en bochtparameters specificeren
9. Voer de bochtparameters in en druk vervolgens op {ENT}.
Andere parameters zullen worden berekend.
[TO]: berekende coördinaten voor het naar-punt kunnen
worden vastgelegd.
[CENTER]: berekende coördinaten voor het middelpunt
kunnen worden vastgelegd.
[INTSCT]: berekende coördinaten voor het kruispunt
kunnen worden vastgelegd.
10.Druk op [OK] op het scherm van stap 9 om de bocht te
definiëren. <Set-out arc> wordt weergegeven. Ga naar de
bochtuitzetmeting.
"17.2 Een bocht uitzetten" stap 2
Select Pt.
OK
T o
To Pt.
RECLOAD MEAS OK
Direction:Left
Radius: <Null>
: <Null>
: <Null>
: 141.421m
Angle
Arc
Chord
OK
Tan In:
Bk tan: <Null>
OK
<Null>
Direction:Right
Radius
Angle
Arc : 157.080m
Chord : 141.421m
OK
: 100.000m
: 90 00’00"
INTSCT
CENTER
74
17. EEN BOCHT UITZETTEN
U kunt een bochtuitzetmeting ook uitvoeren door op [S-O ARC] te drukken wanneer het aan het
OBS-modusscherm is toegewezen.
Toewijzen [S-O ARC]: "33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
PROCEDURE Definiëren door middel van observatie
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Set-out arc.
2. Voer de gegevens van het instrumentstation in.
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren"
3. Selecteer Define arc in <Set-out line>.
4. Breng de startpositie in vizier en druk op [MEAS].
Druk op [STOP] om het meten te stoppen.
Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer
het instrument niet waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
5. Druk op [OK] om de meetresultaten van het From-punt
te gebruiken.
Druk op [MEAS] om het eerste punt opnieuw te
observeren.
Druk op [HT] om de instrumenthoogte en de doelhoogte
in te voeren.
6. Druk op {}/{} om coördinaten te selecteren en druk
op [OK].
7. Breng de startpositie, het middelpunt en het kruispunt in
vizier en druk op [MEAS].
8. Druk op [OK] om de meetresultaten van de startpositie, het
middelpunt en het kruispunt te gebruiken.
Druk op [MEAS] om het tweede punt opnieuw te
observeren.
• Druk op [HT] om de instrumenthoogte en de doelhoogte in
te voeren.
Bij het invoeren van meerdere punten wordt [NEXT]
weergegeven in plaats van [OK]. Druk op [NEXT] om het
volgende punt te observeren.
Opmerking
From Pt.
C
RECLOAD MEAS OK
HT
12.122
113.464
91.088 C
Np:
Ep:
Zp:
REC
ZA
HA-R
90
120
00
10
00
00
REC HT MEAS OK
Select Pt.
OK
T o
To Pt.
RECLOAD MEAS OK
HT
12.122
113.464
91.088 C
Np:
Ep:
Zp:
REC
ZA
HA-R
90
120
00
10
00
00
REC HT MEAS OK
75
17. EEN BOCHT UITZETTEN
9. Voer de andere bochtparameters in.
(1) Direction (waar de bocht naar links/rechts afbuigt
vanaf het From-punt)
(2) Radius (straal van de bocht)
(3) Angle (ingesloten hoek)
(4) Arc (afstand langs de bocht)
(5) Chord (koorde - de afstand van de rechte lijn tussen
het start- en eindpunt)
(6) Tan ln (tangenslengte)
(7) Bk tan (tangenshoek terug)
Parameters die ingevoerd kunnen worden, kunnen
afhankelijk van de gespecificeerde coördinaten in stap 5
beperkt zijn.
 Coördinaten en bochtparameters specificeren
10.Voer de bochtparameters in en druk vervolgens op {ENT}.
Andere parameters zullen worden berekend.
[TO]: observatiegegevens voor het naar-punt kunnen
worden vastgelegd.
[CENTER]: observatiegegevens voor het middelpunt
kunnen worden vastgelegd.
[INTSCT]: observatiegegevens voor het kruispunt kunnen
worden vastgelegd.
11.Druk op [OK] op het scherm van stap 10 om de bocht te
definiëren. <Set-out arc> wordt weergegeven. Ga naar de
bochtuitzetmeting.
"17.2 Een bocht uitzetten" stap 2
U kunt een bochtuitzetmeting ook uitvoeren door op [S-O ARC] te drukken wanneer het aan het OBS-
modusscherm is toegewezen.
Toewijzen [S-O ARC]: "33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
Direction:Left
Radius: <Null>
: <Null>
: <Null>
: 141.421m
Angle
Arc
Chord
OK
Tan In:
Bk tan: <Null>
OK
<Null>
Direction:Right
Radius
Angle
Arc : 157.080m
Chord : 141.421m
OK
: 100.000m
: 90 00’00"
INTSCT
CENTER
Opmerking
76
17. EEN BOCHT UITZETTEN
Punt- en bochtparameters specificeren
Parameters die ingevoerd kunnen worden, kunnen afhankelijk van de gespecificeerde punten in stap 5/6
beperkt zijn. Bij parameters die ingevoerd kunnen worden, staat een cirkel ( ). Bij parameters die niet
ingevoerd kunnen worden, staat een kruisje (×).
Voorzorgsmaatregel bij het uitvoeren van een bochtuitzetting
In de volgende gevallen kunnen parameters niet worden berekend.
wanneer de straal<
wanneer de bocht<koorde
Wanneer de Tan In ×2<koorde
Wanneer de binnenhoek tussen de terugtangens en de azimuthoek tussen de startpositie en de eindpositie 0°
is of groter is dan 180°
Parameters
Ingestelde
coörd.
Straal Hoek Bocht Koorde Tan in Bk tan Richting
Naar punt
Middelpunt × ××××× ○
Naar punt
Kruispunt × ××××× ○
Middelpunt
Kruispunt × ××××× ○
Naar punt ○ ○○×○○ ○
Middelpunt × ○○○○× ○
Kruispunt ○ ○×○×× ○
Chord
2
-----------------
77
17. EEN BOCHT UITZETTEN
Een bochtuitzetmeting kan worden gebruikt om de coördinaten van vereiste punten langs de bocht door de
lengte van de bocht (of koorde) en offset in te voeren op basis van de bocht.
De bocht moet worden gedefinieerd voordat de bochtuitzetting kan worden uitgevoerd.
PROCEDURE
1. Selecteer Set-out arc in <Set-out arc>.
2. Stel de volgende items in.
(1) Incr: de toe- of afname van de waarde wanneer de
schermtoetspijlen worden gebruikt.
(2) Arc: de afstand langs de gedefinieerde bocht vanaf
de startpositie naar het vereiste punt.
(2)’Chord: de afstand langs de koorde van de
gedefinieerde bocht vanaf de startpositie
naar het vereiste punt.
(3) Offset: afstand van het vereiste punt naar de positie op
een bocht parallel aan de oorspronkelijk
gedefinieerde bocht. Een positieve waarde geeft
aan dat een offset bocht naar rechts, en een
negatieve waarde wil zeggen een bocht naar links.
•Druk op [CHORD] om over te schakelen op Chord--invoer.
[]/[]: Drukken om de waarde te laten stijgen/afnemen
met de hoeveelheid die in Incr is ingesteld.
3. Druk op [OK] op het scherm van stap 2. De
coördinaatwaarde van het vereiste punt wordt berekend
en weergegeven.
[REC]: legt de coördinaat als een bekend punt vast.
Vastleggingsmethode: "30.1 Bekende puntgegevens
registreren/verwijderen"
Druk op [S-O] om naar de uitzetmeting van het vereiste
punt te gaan.
"15. UITZETMETINGEN"
4. Druk op [ESC]. Ga verder met meten (herhaal de stappen
vanaf stap 2).
17.2 Een bocht uitzetten
Steunbalk Boog
Offset
Set-out arc
Set-out arc
Stn.Orien.
Define arc
: 1.000m
Set-out arc
Arc
Offset : 5.000m
OK
CHORD
Incr
P1
Set-out arc
Chord
Offset : 0.000m
: 0.000m
OKARC
P1
: 1.000m
Incr
Set-out arc
E
N
Z
118.874
106.894
12.546
REC S-O
78
17. EEN BOCHT UITZETTEN
PROCEDURE Offset van de bochtlijn
De offset van de bochtlijn kan in drie dimensies gebeuren met behulp van vier methoden: laterale offset,
draaihoek, lengte-offset en hoogte-offset.
1. Selecteer Set-out arc in <Set-out arc>.
2. Druk op {FUNC}, en druk vervolgens op [OFFSET] om
<Arcline offset> weer te geven.
3. Stel de volgende items in.
(1) Incr: de toe- of afname van de offsets wanneer de
schermtoetspijlen worden gebruikt.
(2) Lengte lengte-offset
(3) Lateral: Lateral offset
(4) Height: Offset hoogte
(5) Rt.ang: offset draaihoek
[]/[]: Drukken om de waarde te laten stijgen/afnemen
met de hoeveelheid die in Incr is ingesteld.
4. Druk op [OK] om terug te keren naar het scherm in stap 2.
[MOVE]: Verplaatst de baselinecoördinaten permanent
met de hoeveelheid die in <Arcline offset> is ingesteld.
5. Druk op [OK] op het scherm van stap 2. De
coördinaatwaarde van het vereiste punt wordt berekend,
waarbij rekening wordt gehouden met de verplaatsing van
de bochtlijn, en wordt weergegeven.
N
E
N
E
N
E
N
E
N
E
N
E
30
N
E
N
E
Lengte-
offset
Lateral offset Draaihoek
hoekoffset
Hoogte
offset
: 1.000m
Set-out arc
Arc
Offset : 5.000m
Incr
P2
OFFSET
Arcline offset
Length
Lateral
0.000m
OK
Incr 1.000m
0.000m
MOVE
Height 0.000m
Rt.ang 0.0000
MOVE OK
Set-out arc
E
N
Z
118.874
106.894
12.546
REC S-O
79
18. PUNTPROJECTIE
Puntprojectie wordt gebruikt voor het projecteren van een punt op de baseline. Het te projecteren punt kan
ofwel worden gemeten of worden ingevoerd. Geeft de afstanden weer van het eerste punt en het te projecteren
punt naar de positie waarop een verlengde lijn vanuit het te projecteren punt kruist met de baseline in
rechte hoeken.
De gedefinieerde baseline kan zowel voor lijnuitzetmetingen als puntprojectie worden gebruikt.
PROCEDURE
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u P-Project.
2. Voer de instrumentstationgegevens in en definieer
vervolgens de baseline.
"16.1 De baseline definiëren" stap 2 tot en met 12
3. Druk op [OK] om de baseline te definiëren. <Point
projection> wordt weergegeven. Ga naar
puntprojectiemeting.
"18.2 Puntprojectie"
U kunt een puntprojectiemeting ook uitvoeren door op [P-PROJ] te drukken wanneer deze is toegewezen
aan het OBS-modusscherm.
De functietoets toewijzen: "33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
De baseline moet worden gedefinieerd voordat de puntprojectie kan worden uitgevoerd.
PROCEDURE
1. Definieer de baseline.
"18.1 De baseline definiëren"
18.1 De baseline definiëren
18.2 Puntprojectie
Y-richting
X-richting
1e punt
Lengte Offset
Punt naar project
Baseline 2e punt
REM
Area calc.
S-O Line
S-O Arc
PT to line
P-Project
Point projection
Np:
Ep:
Zp: 12.152
103.514
101.423
RECLOAD MEAS OK
Opmerking
80
18. PUNTPROJECTIE
2. Selecteer Point Projection in <Point Projection>.
3. Voer de coördinaten van het punt in.
Druk op [MEAS] om het te projecteren punt te observeren.
Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer het
instrument niet waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
Druk op [REC] om de gegevens vast te leggen als een
bekend punt.
Vastleggingsmethode: "30.1 Bekende puntgegevens
registreren/verwijderen"
4. Druk op [OK] op het scherm van stap 3.
De volgende items worden berekend en weergegeven.
• Lengte: de afstand langs de baseline vanaf het eerste punt
naar het geprojecteerde punt (X-richting).
Offset: de afstand van het geprojecteerde punt naar de
positie waarop een verlengde lijn vanuit het te projecteren
punt kruist met de baseline in rechte hoeken. (Y-richting)
d.Elev: hoogte tussen de baseline en het geprojecteerde
punt.
Druk op [XYZ] om over te schakelen naar het scherm
waarop de coördinaatwaarden worden weergegeven.
Druk op [OFFSET] om over te schakelen op het scherm
waarop de afstandswaarden worden weergegeven.
Druk op [REC]: let de coördinaatwaarde als een bekend
punt vast.
Vastleggingsmethode: "30.1 Bekende puntgegevens
registreren/verwijderen"
Druk op [S-O] om naar de uitzetmeting van het
geprojecteerde punt te gaan.
"15. UITZETMETINGEN"
5. Druk op [ESC]. Ga verder met meten (herhaal de stappen
vanaf stap 3).
Stn. Orien.
Define baseline
Point projection
Point projection
Point projection
Np:
Ep:
Zp: 12.152
103.514
101.423
C
RECLOAD MEAS OK
Point projection
Length
Offset
d.Elev 0.321m
10.879m
9.340m
REC XYZ S-O
81
19. TOPOGRAFIE-OBSERVATIE
Bij topografie-observaties observeert het instrument elk punt eenmaal, en gaat daarbij rechtsom vanaf het
achterwaartse meetpunt, de geobserveerde gegevens worden vastgelegd. Het is ook mogelijk om een
topografie-observatie van rechts naar links uit te voeren om het doelpunt eenmaal vanaf elke van de posities
rechts en links van de scope te observeren.
Het verloop van topografische observaties is als volgt:
Observatie-instelling Voor het instellen van een meetpatroon en Yes of No foor
topografische RL-observatie en collimatiepuntregistratie.
Instellen
instrumentstation
Instellen achterwaartse
meetpunt Voor het instellen van een coördinaat voor het achterwaartse
meetpunt wanneer Backsight distance check op Yes wordt
ingesteld in de observatie-instelling.
Registratie
collimatiepunt Voor het registreren van een collimatiepunt wanneer Pre-entered
point registration (vooraf ingestelde puntregistratie) op Yes is
ingesteld
Observatie
Einde observatie
Topografie-observatie
Observatievolgorde
(1) R1
(2) R2
(3) R3
RL TOPOGRAFIE-OBSERVATIE
Observatievolgorde
(1) R1
(2) L1
(3) R2
(4) L2
(5) R3
(6) L3
Doelpunt
T1 (in de richting van het achterwaartse meetpunt)
Doelpunt
T1 (in de richting van het achterwaartse meetpunt)
Instrument
station S
Instrument
station S
T2
T3
(1)R1 (2)R2
(3)R3
(1)R1
(2)L1 (3)L2
(4)R2
(5)R3
(4)L3
T2
T3
82
19. TOPOGRAFIE-OBSERVATIE
Voer de observatie-instelling voorafgaand aan de topografie-observatie uit.
Er kunnen maximaal 40 collimatiepunten worden geregistreerd.
Er kunnen maximaal 8 combinatiepatronen voor het aantal afstandseries, het aantal afstandsaflezingen, Yes
of No voor RL-observatie, vooraf geregistreerde puntregistratie, afstandsmetingen voor het achterwaartse
meetpunt en afstandscontrole voor het achterwaartse meetpunt worden geregistreerd.
PROCEDURE
1. Open het topografie-observatiemenu.
Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u op
[Menu], en vervolgens selecteert u Topography.
2. Instellen voor topografie-observatie.
Stel de volgende items in.
(1) Het aantal afstandseries (No. of SETs)
(2) Het aantal afstandsaflezingen (No. of Obs)
(3) RL-observatie (F1/F2 Obs):
(4) Vooraf ingevoerde puntregistratie (PreenterPt)
(5) Afstandsmeting achterwaartse meetpunt (BS Obs-Dist)
(6) Afstandscontrole achterwaartse meetpunt (BS
DistCheck)
Druk op [PTTRN] om de instellingscombinatie te
registreren als patroon of om de geregistreerde patronen in
te lezen.
Plaats de cursor en druk op [REC] om het momenteel
ingestelde patroon te registreren.
3. Druk op [OK] om de instelling te bevestigen.
4. Voer de gegevens van het instrumentstation in.
Druk op [OK] om de ingevoerde gegevens te bevestigen.
"28.1 Gegevens voor het instrumentstation vastleggen"
Door op [RESEC] te drukken, kunt u alleen het
instrumentstation instellen op insnijdingsmeting.
"13.2 Stationcoördinaten van het instrument instellen
m.b.v. insnijdingsmeting"
19.1 Observatie-instelling
MENU
Coordinate
S-O
Topography
MLM
Offset
PTTRN: HOU2
No of SETs
No of Obs
F1/F2 Obs
PreenterPt
:1
:1
:No
:Yes
OK
PTTRN
BS Obs-Dist
BS HDistChec
:Yes
:Yes
OK
PTTRN
Select Obs pattern
01: HOU2
02: RL1
03:
04:
OKREC
N0:
E0:
Z0:
PT
HI
0.000
0.000
0.000
0.000m
OKLOAD
RESEC
T2
83
19. TOPOGRAFIE-OBSERVATIE
5. Voer de coördinaten van het achterwaartse meetpunt in.
Voer de coördinaten in voor het achterwaartse meetpunt, en
druk op [OK].
Als No is ingesteld voor (5) Afstandsmeting achterwaartse
meetpunt (BS Obs-Dist) of (6) Afstandscontrole
achterwaartse meetpunt (BS DistCheck) in de observatie-
instelling, dan wordt dit scherm niet weergegeven.
6. Registreer het collimatiepunt.
Geef vooraf de naam van het collimatiepunt op. Druk op
[ADD], voer de puntnaam in en druk op [OK] om te
registreren.
Nadat het gemeten punt is geregistreerd, drukt u op [OK] om
naar de meting te gaan.
"19.2 Observatie"
Als No is ingesteld voor (4) Vooraf ingevoerde
puntregistratie (PreenterPt) in de observatie-instelling, dan
wordt dit scherm niet weergegeven.
Druk op [DEL] om het geselecteerde punt te verwijderen.
Door op [EDIT] te drukken, kunt u de naam van het
geselecteerde punt wijzigen.
•Op [TOPO II] drukken in de OBS-modus activeert eveneens dezelfde procedure.
Toewijzen [TOPO II]: "33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
Het aantal tekens, het bereik en de keuzes van de instelling zijn als volgt (*is de standaardinstelling):
Aantal afstandseries: 1 * /2
Aantal afstandaflezingen: 1 * (vast)
RL-observatie Yes / No *
Vooraf ingevoerde puntregistratie Yes / No *
Afstandsmeting achterwaartse meetpunt (BS Obs-Dist): Yes (Ja, de afstand moet worden gemeten in de
richting van het achterwaartse meetpunt) / No (Nee, alleen de hoek wordt gemeten in de richting van het
achterwaartse meetpunt) *
Afstandscontrole achterwaartse meetpunt (BS DistCheck) Yes (Ja, vergelijkt de coördinaat van het
achterwaartse meetpunt en de gemeten waarde voor het achterwaartse meetpunt) / No *
Als No wordt ingesteld voor RL observation wordt het aantal afstandseries vast ingesteld op 1.
Als Yes wordt ingesteld voor RL observation wordt het aantal afstandseries ingesteld op 1* / 2.
BS DistCheck wordt alleen ingesteld wanneer Yes wordt ingesteld voor BS Obs-Dist.
Start de topografie-observatie volgens de instelling die in "19.1 Observatie-instelling" is gespecificeerd.
PROCEDURE Topografie-observatie
1. Voer stap 1 tot en met 6 in de "19.1 Observatie-instelling"
uit om de observatie-instelling uit te voeren.
19.2 Observatie
Topography
BS coord
NBS:
EBS:
PT AUTO1000
0.000
0.000
OKLOAD
PreenterPt
01: T-1
02: T-3
03:
04:
ADD DEL EDIT OK
PreenterPt
PT T-4
Opmerking
84
19. TOPOGRAFIE-OBSERVATIE
2. Meet de eerste richting.
Collimeer het eerste doel . Druk op [ANGLE] of [MEAS] om
het meten te starten. In D= wordt de instellingswaarde voor
het aantal afstandaflezingen (No. of Obs) weergegeven.
Doelhoogte, puntnaam en code kunnen vóór de meting
worden ingevoerd.
Als No wordt geselecteerd voor (5) Afstandsmeting
achterwaartse meetpunt (BS Obs-Dist), wordt [MEAS] niet
weergegeven op het topografiescherm.
Als Yes wordt geselecteerd voor (6) Afstandscontrole
achterwaartse meetpunt (BS DistCheck), dan wordt het
verschil van de horizontale afstand tussen de berekende
waarde en de gemeten waarde weergegeven na het meten
van het eerste punt dat is voltooid.
Door op {ESC} te drukken, annuleert u de topografie-
observatie nadat de controle is voltooid.
3. Meetgegevens vastleggen
Als een doelhoogte en code niet werden ingesteld, voert u
hier de gegevens in.
Druk op [OK] om de gegevens op te slaan. Het scherm voor
stap 2 wordt weergegeven om het volgende punt te meten.
Tijdens het meten van het tweede en volgende punten geldt
het volgende: als (1) aantal afstandseries (No. of SETs) is
ingesteld op 1; (2) aantal afstandaflezingen (No. of Obs) is
ingesteld op 1 en (3) RL-observatie (F1/F2 Obs) is ingesteld
op No; dan wordt [OFFSET] weergegeven. Door op
[OFFSET] te drukken kunt u de offset meten van het
doelpunt.
"20. OFFSET METEN"
4. Einde topografie-observatiemeting.
Na voltooiing van de observatie, drukt u op {ESC} om het
bevestigingsbericht voor de voltooiing weer te geven. Druk
op [YES] om de topografie-observatie vast te leggen.
Wanneer het collimatiepunt wordt geregistreerd, wordt dit
bericht niet weergegeven.
PROCEDURE RL-topografie-observatie
1. Voer stap 1 tot en met 6 in de "19.1 Observatie-instelling"
uit om de observatie-instelling uit te voeren.
Stel RL observation in de observatie-instelling in op YES.
Topography D=1
ZA
HA-R
HR
PT 0.000m
AUTO0011
89
059
10 59
00
EDM MEAS
ANGLE
Topography
BS HDistCheck
calc HD
Obs HD
dHD
15.000m
13.000m
2.000m
O K
Topography
PT AUTO0011
HR
CD
:
0.000 m
OK
Topography
123.456m D=1
OK
SD
ZA
HA-R 89
059
10 59
00
Topography D=1
ZA
HA-R
HR
PT 0.000m
AUTO0011
89
059
10 59
00
EDM MEAS
ANGLE
OFFSET
End Topography?
YESNO
85
19. TOPOGRAFIE-OBSERVATIE
2. Meet het doelpunt in de R-richting.
Er wordt een R weergegeven bij Topography observation
(Topography).
“PROCEDURE Topografie-observatie” stap 2
3. Leg de meetgegevens vast
“PROCEDURE Topografie-observatie” stap 3
4. Meet het doelpunt in de L-richting.
Er wordt een L weergegeven bij Topography observation
(Topography). Leg de meetgegevens vast nadat de
observatie is voltooid.
Stap 2 en 3
5. Einde topografie-observatie
“PROCEDURE Topografie-observatie” stap 4
Op het scherm waarop [MEAS] wordt weergegeven, werkt het drukken op {ENT} of de triggertoets op
dezelfde manier als het drukken op [MEAS]. Door tijdens een opeenvolgende meting op de triggertoets te
drukke, wordt de meting gestopt. Op het scherm voor het vastleggen van meetgegevens, werkt het drukken
op de triggertoets hetzelfde als drukken op [OK].
Wanneer No is ingesteld voor Vooraf ingevoerde puntregistratie (PreenterPt), moet de puntnaam worden
ingevoerd op het scherm voor het vastleggen van meetgegevens.
Op het scherm waarin meetgegevens worden vastgelegd, worden items weergegeven die bij een bepaalde
observatie-instelling behoren.
Topography D=2R
ZA
HA-R
HR
PT 0.000m
AUTO0011
89
059
10 59
00
EDM MEAS
ANGLE
Topography D=2L
ZA
HA-R
HR
PT 0.000m
AUTO0011
270
180 00
10 00
00
EDM MEAS
ANGLE
Opmerking
86
20. OFFSET METEN
Compensatiemetingen worden uitgevoerd om een punt te vinden waar niet rechtstreeks een doel geplaatst kan
worden of om de afstand en hoek te vinden naar een punt dat niet zichtbaar is.
U kunt de afstand en hoek vinden voor een punt dat u wilt meten (doelpunt) door het doel op een locatie te
plaatsen (ordinaatpunt) dat op een kleine afstand van het doelpunt ligt en de afstand en hoek te meten van
het meetpunt naar het ordinaatpunt.
U kunt het doelpunt op de vijf manieren vinden die hieronder zijn uitgelegd.
Vinden door de horizontale afstand van het doelpunt tot het ordinaatpunt in te voeren.
Wanneer het ordinaatpunt links of rechts van het doelpunt ligt, moet u ervoor zorgen dat de hoek die door de
lijnen wordt gevormd op het punt waar het ordinaatpunt en doelpunt elkaar kruisen en het instrumentstation
bijna 90° is.
Wanneer het ordinaatpunt vóór of achter het doelpunt ligt, plaatst u het ordinaatpunt op een lijn die het
instrumentstation verbindt met het doelpunt.
PROCEDURE
1. Plaats het ordinaatpunt dicht bij het doelpunt en meet de
afstand tussen deze twee punten. Vervolgens stelt u een
prisma op het ordinaatpunt op.
2. Voer de gegevens van het instrumentstation in.
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren"
3. Druk op [OFFSET] op pagina drie van de OBS-modus om
de <Offset> weer te geven.
4. Selecteer Offset/Dis.
Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer het
instrument niet waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
5. Breng het offsetpunt in vizier en druk op [MEAS] op de
eerste pagina van het OBS-modusscherm om te beginnen
met meten.
De meetresultaten worden weergegeven. Druk op [STOP]
om het meten te stoppen.
20.1 Eén offsetmeting voor afstand
Doelpunt
Ordinaatpunt
(doel)
Instrumentstation
Occ.Orien.
OffsetDist
OffsetAng.
Offset2D
Offset
Offset Plan
2.000
MEAS OK
SD
ZA
HA-R
87
20. OFFSET METEN
6. Voer de volgende items in.
(1)Horizontale afstand van het doelpunt tot het offsetpunt.
(2)Richting van het offsetpunt.
Richting van het ordinaatpunt
Druk op [MEAS] om het offsetpunt opnieuw te observeren.
7. Druk op [OK] op het scherm in stap 5 om de afstand en de
hoek van het doelpunt te berekenen.
8. Druk op [YES] om terug te keren naar <Offset>.
Druk op [XYZ] om het afstandscherm te verwisselen voor
het coördinaatwaardenscherm. Druk op [HVD] om terug te
keren naar afstandswaarden.
Druk op [NO] om terug te keren naar de vorige afstand
en hoek.
Om het resultaat van de berekening vast te leggen, drukt
u op [REC].
"28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -"
De richting van het doelpunt in vizier brengen vanaf de binnenhoek.
Plaats offsetpunten voor het doelpunt aan de rechter- en linkerzijde en zo dicht mogelijk bij het doelpunt, en
meet de afstand tussen de offsetpunten en de horizontale hoek van het doelpunt.
Tijdens collimatie van het gemeten punt A0 kan de verticale hoek worden vastgezet op de prismapositie of
erop worden ingesteld dat het meebeweegt met het omhoog/omlaag gaan van de telescoop.
Als de verticale hoek erop wordt ingesteld om mee te bewegen met het omhoog/omlaag gaan van de
telescoop, zijn de hellingsafstand (SD), de verticale richting (VD) en de Z-coördinaat (Z) afhankelijk van de
collimatiehoogte en variëren.
: Links van het doelpunt.
: Rechts van het doelpunt.
: Dichterbij dan het doelpunt.
: Voorbij het doelpunt.
20.2 De offset meten van hoeken
SD
ZA
HA-R
XYZREC NO YES
A0
A1
Hoogte doel
Ordinaatpunt
(doel)
Doelpunt
Instrumentstation
88
20. OFFSET METEN
PROCEDURE
1. Plaats de offsetpunten dicht bij het doelpunt (zorg er daarbij
voor dat de afstand van het instrumentstation naar het
doelpunt en de hoogte van de offsetpunten en het
doelpunt gelijk is), en gebruik vervolgens de offsetpunten
als het doel.
2. Voer de gegevens van het instrumentstation in.
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren"
Bij het direct berekenen A1, de coördinaat op grondniveau
van de gemeten positie A0:
stelt u de instrumenthoogte en collimatiehoogten in.
Bij het direct berekenen de coördinaat van de gemeten
positie A0:
stelt u alleen de hoogte van het instrument in. (Laat de
collimatiehoogte op 0 staan.)
3. Druk op [OFFSET] op pagina drie van de OBS-modus om
de <Offset> weer te geven.
4. Selecteer “OffsetAng.” in <Offset>.
Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer het
instrument niet waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
5. Breng het offsetpunt in vizier en druk op [MEAS] op de
eerste pagina van het OBS-modusscherm om te beginnen
met meten.
De meetresultaten worden weergegeven. Druk op [STOP]
om het meten te stoppen.
6. Breng nauwkeurig de richting van het doelpunt in vizier en
druk op [OK].
De afstand en de hoek van het doelpunt worden
weergegeven.
7. Na voltooiing van de meting drukt u op [YES] om terug te
keren naar <Offset>.
Door de afstanden te meten tussen het doelpunt en de twee ordinaatpunten.
Plaats twee ordinaatpunten (1e doel en 2e doel) in een rechte lijn vanaf het doelpunt, observeer het 1e en 2e
doel, voer vervolgens de afstand in tussen het 2e doel en het doelpunt om het doelpunt te vinden.
20.3 Twee offsetmetingen voor afstand
Occ.Orien.
OffsetDist
OffsetAng.
Offset2D
Offset
Offset Plan
XYZ MEAS OK
SD
ZA
HA-R
2nd meas. OK ?
SD
ZA
HA-R
REC XYZ NO YES
89
20. OFFSET METEN
Deze meting kan gemakkelijk worden gedaan met behulp van apart verkrijgbare apparatuur: het 2-point
target (2RT500-K). Controleer of de prismaconstante op 0 is ingesteld bij gebruik van dit 2-puntsdoel.
"7.2 Waterpas zetten"
Gebruik van de 2-point target (2RT500-K)
Plaats de 2-point target met de top naar het doelpunt.
Richt de doelen met de voorzijde naar het instrument.
Meet de afstand van het doelpunt tot het 2e doel.
Stel het reflectortype in op sheet (blad).
PROCEDURE
1. Plaats twee ordinaatpunten (1e doel, 2e doel) in een
rechte lijn vanaf het doelpunt en gebruik de ordinaatpunten
als het doel.
2. Druk op [OFFSET] op pagina drie van de OBS-modus
om de <Offset> weer te geven.
3. Voer de gegevens van het instrumentstation in.
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren"
4. Selecteer Offset/2D in <Offset>.
Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer het
instrument niet waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
5. Breng het eerste doel in vizier en druk op [MEAS].
Observatie wordt gestart en de meetresultaten worden
weergegeven.
Druk op [YES]. Het scherm 2nd Target Observation
Screen (2e doelobservatie) wordt weergegeven.
Doelpunt
Offsetpunt (doel)
Offsetpunt (doel)
Instrumentstation
Offsetpunten
1e doel 2e doel
Doelpunten (C)
Occ.Orien.
OffsetDist
OffsetAng.
Offset2D
Offset
Offset Plan
C
ZA
HA-R
MEAS
Measure 1st pt
90
20. OFFSET METEN
6. Breng het 2e doel in vizier en druk op [MEAS].
De meetresultaten worden weergegeven. Druk op [YES].
7. Voer de afstand van het 2e doel naar het doelpunt in en
druk op {ENT}. De coördinaten van het doelpunt worden
weergegeven.
8. Druk op [YES]. <Offset> wordt hersteld.
Wanneer op [HVD] wordt gedrukt, wordt de displaymodus
overgeschakeld van coördinaten naar SD, ZA, HA-R.
Voor het vinden van afstand en de coördinaat van een oppervlaktegrens waar direct meten niet mogelijk is.
Meet drie willekeurige prismapunten om het vlak te definiëren en breng het doelpunt (P0) in vizier om de
afstand en de coördinaat te berekenen van het kruispunt tussen de telescoop-as en het gedefinieerde vlak.
Doelhoogte van P1 tot en met P3 wordt automatisch op 0 ingesteld.
PROCEDURE
1. Voer de gegevens van het instrumentstation in.
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren"
20.4 Offset van een vlak meten
Confirm?
NO YES
000
NO YESREC HVD
91
20. OFFSET METEN
2. Druk op [OFFSET] op pagina drie van de OBS-modus om
de <Offset> weer te geven.
3. Selecteer Offset Plan in <Offset>.
4. Breng het eerste punt (P1) in vizier en druk op [MEAS] om
met meten te beginnen.
De meetresultaten worden weergegeven. Druk op [YES].
5. Breng het tweede punt (P2) en het derde punt (P3) op het
oppervlak in vizier en druk op [MEAS].
De meetresultaten worden weergegeven. Druk op [YES] om
het oppervlak te definiëren.
6. Breng de richting van het doelpunt nauwkeurig in vizier.
De afstand en de hoek van het doelpunt worden
weergegeven.
Wanneer op [HVD] wordt gedrukt, wordt de displaymodus
overgeschakeld van coördinaten naar SD, ZA, HA-R.
• Om het resultaat van de berekening vast te leggen, drukt u
op [REC].
"28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -"
Breng het volgende doel in vizier.
7. Als het meten gereed is, drukt u op [OK] op het scherm van
stap 6 om terug te keren naar <Offset>.
Occ.Orien.
OffsetDist
OffsetAng.
Offset2D
Offset
Offset Plan
C
ZA
HA-R
MEAS
Measure 1st pt
Confirm?
NO YES
C
ZA
HA-R
MEAS
Measure 3rd pt
OKREC HVD
Offset Plane
4th meas. OK ?
92
20. OFFSET METEN
De afstand en coördinaten vinden van het middelpunt van een kolom
Als omtrekpunt (P1) en twee omtrekpunten (P2, P3) van een kolom direct gemeten kunnen worden, worden de
afstand naar het middelpunt van de kolom (P0), de coördinaten en de azimuthoek berekend en weergegeven.
De azimuthoek van het middelpunt van de kolom is de helft van de totale azimuthoek van omtrekpunt
(P2) en (P3).
PROCEDURE
1. Voer de gegevens van het instrumentstation in.
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren"
2. Druk op [OFFSET] op pagina drie van de OBS-modus om
de <Offset> weer te geven.
3. Selecteer Offset Clum (offsetkolom) in <Offset>.
4. Breng omtrekpunt (P1) in vizier en druk op [MEAS] om te
beginnen met meten.
De meetresultaten worden weergegeven. Druk op [YES].
Wanneer op [HVD] wordt gedrukt, wordt de displaymodus
overgeschakeld van coördinaten naar SD, ZA, HA-R.
5. Breng het linkeromtrekpunt (P2) in vizier en druk op [OK].
20.5 Een kolomoffset meten
Offset Clum
MEASHVD
Measure 1st Pt.
C
Confirm?
NO YES
HVD
C
ZA
HA-R
OK
Meas. Left Pt.OK?
93
20. OFFSET METEN
6. Breng het rechteromtrekpunt (P3) in vizier en druk op [OK].
7. De coördinaten van het doelpunt (P0 - het middelpunt van
de kolom) worden weergegeven. Druk op [REC] om de
resultaten van de berekening vast te leggen.
Druk op [OK] op het scherm voor het vastleggen van
gegevens om terug te keren naar <Offset>.
Druk op [YES] om terug te keren naar <Offset> zonder de
resultaten van de berekening vast te leggen.
Druk op [NO] om terug te keren naar stap 3.
C
ZA
HA-R
OK
Meas. Right Pt. OK?
YESREC HVD
Offset Clum
NO
94
21. ONTBREKENDE LIJN METEN
Het meten van een ontbrekende lijn wordt gebruikt om de hellingsafstand, horizontale afstand en horizontale
hoek te meten naar een doel vanaf het doel dat als referentie fungeert (startpunt) zonder het instrument te
hoeven verplaatsen.
Het laatste gemeten punt tot de volgende startpositie kan worden veranderd.
Meetresultaten kunnen worden weergegeven als de hellingshoek tussen twee punten.
De afstand tussen twee of meer punten kunnen ofwel worden gemeten door de betreffende doelen te
observeren of ze kunnen worden berekend uit ingevoerde coördinaten. Een combinatie van deze twee
methoden (bijv. het eerste doel observeren en invoeren van coördinaten voor het tweede doel) is ook mogelijk.
PROCEDURE Meten door middel van observatie
1. Op de derde pagina van het OBS-modusscherm drukt u op
[MLM], en vervolgens selecteert u MLM.
2. Breng het eerste doel in vizier en druk op [MEAS].
Als de gegevens van de afstandmeting bewaard blijven,
worden de laatst gemeten afstandsgegevens ingesteld als
het startpunt, en wordt het scherm in stap 3 weergegeven.
Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer het
instrument niet waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
3. Breng het twee doel in vizier en druk op [MLM] om de
observatie te starten.
[REC]: legt de meetresultaten van het 1e doel vast.
21.1 De afstand meten tussen 2 of meer punten
Doel (P3)
Doel (P2)
Startpositie (P1)
Instrumentstation
MLM
Occ.Orien.
MLM
MLM
Set PT1
SD
ZA
HA-R 80
140 42
42 15
15
MOVE MLMMEAS
MLM
Set PT2
0.123m
SD
ZA
HA-R 80
140 42
42 15
15
REC
MOVE
MEAS MLM
95
21. ONTBREKENDE LIJN METEN
De volgende waarden worden weergegeven:
SD: hellingsafstand van de startpositie en het 2e doel.
HD: horizontale afstand van de startpositie en de 2e positie.
VD: hoogteverschil tussen de startpositie en het 2e doel.
Het hoogteverschil tussen de startpositie en het 2e doel
kan worden ingevoerd.
Druk op [Tgt.h] op de tweede pagina.
Voer de doelhoogten in en druk op [OK].
Druk op [COORD] om de coördinaten in te voeren.
PROCEDURE Uit ingevoerde coördinaten berekenen
Door op [REC] te drukken, wordt het scherm aan de
rechterzijde weergegeven. Door op [OK] te drukken,
worden de meetresultaten voor het tweede punt
vastgelegd.
Druk op [OK] om de resultaten van de meting van de
ontbrekende lijn vast te leggen en terug te keren naar het
resultatenscherm.
Druk op {ESC} om door te gaan met meten zonder de
meetresultaten van het 2e doel of de ontbrekende lijn op te
slaan.
Meetresultaten voor ontbrekende lijnen kunnen niet
worden vastgelegd wanneer de puntnamen voor het 1e en/
of 2e doel null zijn. Voer altijd puntnamen in voor beide
doelen.
4. Breng het volgende doel in vizier en druk op [MLM] om met
observeren te beginnen. Op deze manier kan de
hellingsafstand, horizontale afstand en hoogteverschillen
tussen meerdere punten en de startpositie worden
gemeten.
Wanneer op [S/%] wordt gedrukt, wordt de afstand tussen
twee punten (S) weergegeven als de hellingshoek tussen
twee punten.
• Druk op [MEAS] om de startpositie opnieuw te observeren.
Breng de startpositie in vizier en druk op [MEAS].
MLM
SD
HD
VD
20.757m
27.345m
1.012m
RECMOVE MEAS MLM
MLM
Tgt.h
S/%
COORD
SD
HD
VD
20.757m
27.345m
1.012m
P2
Target height
PT2
OK
1.500m
PT1
1.500m
N
E
10.000
20.000
30.000
1.500 m
Z
HR
PT
OK
1010
HD
VD
27.345m
1.012m 2
3
PT1
PT2
CD
OK
1010
LISTADD SRCH
MLM
SD
HD
VD
20.757m
27.345m
1.012m P1
RECMOVE MEAS MLM
96
21. ONTBREKENDE LIJN METEN
Bij het drukken op [MOVE], wordt het laatst gemeten punt
de nieuwe startpositie voor het uitvoeren van een meting
van een ontbrekende lijn van het volgende doel.
"21.2 Het startpunt wijzigen"
5. Druk op {ESC} om het meten van de ontbrekende lijn te
stoppen.
PROCEDURE Uit ingevoerde coördinaten berekenen
1. Op de derde pagina van het OBS-modusscherm drukt u op
[MLM], en vervolgens selecteert u MLM.
2. Druk op [COORD] op de tweede pagina.
3. Voer de coördinaten in voor het 1e doel en druk op [OK].
Als u de geregistreerde coördinaatgegevens wilt inlezen en
coördinaatgegevens uit het geheugen wilt instellen, drukt u
op [LOAD].
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
4. Selecteer PT2 en druk op {ENT} om het 2e doel in te
voeren.
5. Voer de coördinaten in voor het 2e doel en druk op [OK].
De volgende waarden worden weergegeven:
SD: hellingsafstand van de startpositie en het 2e doel.
HD: horizontale afstand van de startpositie en de 2e positie.
VD: hoogteverschil tussen de startpositie en het 2e doel.
Het hoogteverschil tussen de startpositie en het 2e doel
kan worden ingevoerd.
Druk op [Tgt.h] op de tweede pagina.
Voer de doelhoogten in en druk op [OK].
Druk op [COORD] om de coördinaten voor de 1e of 2e
doelen opnieuw in te voeren.
Door op [REC] te drukken, wordt het scherm met de
vastgelegde resultaten van het meten van de ontbrekende
lijn weergegeven. Door op [OK] te drukken, worden de
meetresultaten vastgelegd.
MLM
Occ.Orien.
MLM
MLM Set PT1
SD
ZA
HA-R 80
140 42
42 15
15 P2
COORD
S/% T
g
t.h
N
E
20.000
30.000
40.000
Z
OK
PT1
RECLOAD
Input Coord
PT1
PT2
MLM
SD
HD
VD
20.757m
27.345m
1.012m
RECMOVE MEAS MLM
Target height
PT2
OK
1.500m
PT1
1.500m
97
21. ONTBREKENDE LIJN METEN
Wanneer op [S/%] wordt gedrukt, wordt de afstand tussen
twee punten (S) weergegeven als de hellingshoek tussen
twee punten.
Druk op [MEAS] om de startpositie te observeren.
PROCEDURE Meten door middel van observatie
Bij het drukken op [MOVE], wordt het laatst gemeten punt
de nieuwe startpositie voor het uitvoeren van een meting
van een ontbrekende lijn van het volgende doel.
"21.2 Het startpunt wijzigen"
6. Druk op {ESC} om het meten van een ontbrekende lijn te
beëindigen.
Meetresultaten voor ontbrekende lijnen kunnen niet worden vastgelegd wanneer de puntnamen voor het 1e
en/of 2e doel null zijn. Voer altijd puntnamen in voor beide doelen.
Het laatste gemeten punt tot de volgende startpositie kan worden veranderd.
PROCEDURE
1. Observeer de startpositie en het doel.
"21.1 De afstand meten tussen 2 of meer punten"
2. Na de doelen te hebben gemeten, drukt u op [MOVE].
Druk op [YES].
Druk op [NO] om het meten te annuleren.
21.2 Het startpunt wijzigen
Doel (P3)
Doel (P2)
Instrumentstation
Startpositie Nieuwe startpositie
MLM
SD
HD
VD
20.757m
27.345m
1.012m
RECMOVE MEAS MLM
Move 1st meas ?
MLM
SD
ZA
HA-R
NO YES
98
21. ONTBREKENDE LIJN METEN
3. Het laatste gemeten doel wordt de nieuwe startpositie.
Meet de ontbrekende lijn.
"21.1 De afstand meten tussen 2 of meer punten".
99
22. OPPERVLAKTEBEREKENING
U kunt de landoppervlakte (hellingsgebied en horizontale gebied) meten dat wordt omsloten door drie of meer
bekende punten op een lijn door de coördinaten van de punten in te voeren.
Aantal gespecificeerde coördinaatpunten: 3 of meer, 50 of minder
Oppervlakte wordt berekend door de punten op een lijn te observeren die in volgorde een ruimte omsluiten
of door eerder geregistreerde coördinaten in volgorde in te lezen.
Als twee of minder punten worden gebruikt om een ruimte te meten, treedt een fout op.
Vergeet niet dat de punten van een omsloten gebied altijd in volgorde rechtsom of linksom geobserveerd (of
opgeroepen) moeten worden. Het gebied dat bijvoorbeeld wordt gespecificeerd door de puntnamen 1, 2, 3,
4, 5 of 5, 4, 3, 2, 1 in te voeren (of op te roepen) heeft dezelfde vorm. Als de punten niet in numerieke volgorde
worden ingevoerd, kan de oppervlakte niet goed worden berekend.
Hellingsgebied
De eerste drie gespecificeerde (gemeten/opgeroepen) punten worden gebruikt om de oppervlakte van het
hellingsgebied te creëren. Vervolgpunten worden verticaal geprojecteerd op deze oppervlakte, en het
hellingsgebied wordt berekend.
PROCEDURE Oppervlakteberekening door punten te observeren
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Area calc.
2. Voer de gegevens van het instrumentstation in.
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren"
3. Selecteer Area calculation (oppervlakte berekenen) in
<Area calculation>.
Input Output
Coördinaten : P1 (N1, E1, Z1) Oppervlakte: S (hellingsgebied en horizontale gebied)
...
P5 (N5, E5, Z5)
REM
Area calc.
S-O Line
P-Project
PT to Line
S-O Arc
Area calculation
Area calculation
Occ.Orien.
100
22. OPPERVLAKTEBEREKENING
4. Breng het eerste punt op de omtrek van de oppervlakte in
vizier, en druk op [OBS].
Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer het
instrument niet waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
5. Druk op [MEAS] om met observeren te beginnen.
De gemeten waarden worden weergegeven:
6. Druk op [OK] om de waarde van het eerste punt in 01 in
te voeren.
Druk op [REC] op het tweede scherm van stap 5 om
de code, doelhoogte en puntnaam vast te leggen. De
puntnaam die hier wordt vastgelegd, wordt weergegeven
in 01.
7. Herhaal stap 4 en 6 tot alle punten zijn gemeten. Punten in
een omsloten gebied worden op volgorde rechtsom of
linksom geobserveerd.
Het gebied dat wordt gespecificeerd door de namen 1, 2, 3,
4, 5 of 5, 4, 3, 2, 1 heeft bijvoorbeeld dezelfde vorm.
Nadat alle bekende punten zijn geobserveerd die nodig zijn
om de oppervlakte te berekenen, wordt [CALC]
weergegeven.
8. Druk op [CALC] om de berekende oppervlakte weer
te geven.
PT : aantal ingestelde punten
SArea : hellingsgebied
HArea : horizontaal gebied
9. Druk op [REC] op het scherm van stap 8 om de resultaten
vast te leggen en terug te keren naar <Menu>.
Druk op [OK] om terug te keren naar <Menu> zonder de
resultaten vast te leggen.
PROCEDURE Oppervlakteberekening door de coördinaten van de punten in te lezen
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Area calc.
2. Voer de gegevens van het instrumentstation in.
3. Selecteer Area calculation (oppervlakte berekenen) in
<Area calculation>.
OBSLOAD
N
E
Z
12.345
137.186
1.234
0
ZA
HA-R 90
109 01
32 25
00
REC MEAS OK
OBS
Pt_01
OBSCALC
Pt_01
Pt_02
Pt_03
Pt_04
Pt_05
PT 5
SArea 468.064m
2
0.0468ha
431.055m
2
0.0431ha
HArea
REC OK
101
22. OPPERVLAKTEBEREKENING
4. Druk op [LOAD] om de lijst met coördinaatgegevens weer
te geven.
PT :Opgeslagen gegevens van het bekende punt in
de huidige JOB of in de Coordinate Search JOB.
Crd./ Occ.:Opgeslagen coördinaatgegevens in de huidige
JOB of in de Coordinate Search JOB.
5. Selecteer het eerste punt op de lijst en druk op {ENT}.
De coördinaten van het eerste punt worden ingesteld als
Pt.001.
6. Herhaal stap 4 en 5 tot alle punten zijn ingelezen.
Punten in een omsloten gebied worden op volgorde
rechtsom of linksom ingelezen.
Nadat alle bekende punten zijn geobserveerd die nodig zijn
om de oppervlakte te berekenen, wordt [CALC]
weergegeven.
7. Druk op [CALC] om de berekende oppervlakte weer te
geven.
8. Druk op [REC] op het scherm van stap 7 om de resultaten
vast te leggen en terug te keren naar <Menu>.
Druk op [OK] om terug te keren naar <Menu> zonder
de resultaten vast te leggen.
U kunt een oppervlakteberekening ook uitvoeren door op [AREA] te drukken wanneer deze is toegewezen
aan het OBS-modusscherm.
Toewijzing [AREA]: "33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
OBSLOAD
Pt_01
Pt.001
Pt.002
Pt.004
Pt.101
Pt.102
Pt.
Pt.
Pt.
Pt.
Pt.
FIRST LAST SRCH
LOAD
Pt.004
PT 3
SArea 468.064m
2
0.0468ha
431.055m2
0.0431ha
HArea
REC OK
Opmerking
102
23. KRUISINGEN
De volgende twee soorten berekeningen zijn beschikbaar voor kruisingen.
Selecteer vooraf een geschikt kruisingstype.
Een kruisingstype selecteren: "33.5 Observatieomstandigheden - Overigen"
Type A
De volgende berekeningen kunnen worden geselecteerd:
Type B
U kunt een kruispunt vinden tussen 2 referentiepunten door de lengte of azimuthoek van een van beide
punten te specificeren.
Met deze functie kunt u diverse kruispuntoplossingen berekenen: 1 pt, Azimuth; 2 pt, Angle; 4-point
intersection; 2 Circles; Extend; Divide; Pitch.
Indien nodig stelt u het instrumentstation en het achterwaartse meetpunt in.
Het instrumentstation/achterwaartse meetpunt instellen:"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en
de azimuthoek invoeren"
Instelling van EDM kan in het menu voor het opmeten van kruisingen worden gedaan.
Items instellen: "33.2 Observatieomstandigheden - Dist"
Door op {FUNC} op een van de schermen te drukken (met uitzondering van invoerschermen) worden de
geselecteerde kruisingstypen in een diagram weergegeven.
Dit diagram is alleen voor referentiedoeleinden en reflecteert geen invoerwaarden.
1 pt, Azimuth (1 punt, azimut)
"23.1.1 1 punt, azimut" Extend (verlengen)
"23.1.5 Extend"
2 pt, Angle (2 punten, hoek)
"23.1.2 2 pt, Angle" Divide (delen)
"23.1.6 Divide"
4-Point Intersection (4-puntskruising)
"23.1.3 4-puntskruising" Pitch (hoogtegraad)
"23.1.7 Pitch"
2 Circles (2 cirkels)
"23.1.4 2 Circles"
23.1 Kruisingen (type A)
Kruisingspunt 1
Kruisingspunt 2
2e punt
Azimut 1
1e punt
Horizontale afstand 2
Kruisingspunt 1
2e punt
1e punt
Horizontale afstand 2
Kruisingspunt 2
Horizontale
afstand 1
1 punt, Azimut
P2
103
23. KRUISINGEN
De schermen voor het opmeten van kruisingen bevatten de schermtoetsen [REC] en [S-O].
Druk op [REC] om de meetresultaten vast te leggen als een bekend punt in de JOB
Druk op [S-O] om het uitzetten uit te voeren met de berekende kruisingsgegevens.
"15. UITZETMETINGEN"
23.1.1 1 punt, azimut
Deze functie bepaalt de coördinaten van een punt met behulp van de azimuthoek en afstand van een
gespecificeerd punt.
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Intersect.
2. Selecteer 1pt. Azimu.
3. Voer coördinaten van een bekend punt in en druk op [OK].
Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren
Druk op [MEAS] om te beginnen met meten.
1pt, Azimuth
N 345.678
E -876.543
OK
REC
P1
S-O
N
E
Z
<Null>
rec3000
345.678
876.543
PT 1
A
OK
Kruising
1: Coördinaten
2: Azimut
3: Afstand
1pt, Azimu
Intersections
Occ.Orien.
2pt, Angle
4pt
2Circle
1:Coord.
E1: 0.000
0.000
OK
P1
N1:
MEAS
LOAD
104
23. KRUISINGEN
4. Voer de azimuthoek en afstand van het bekende punt in, en
druk vervolgens op [OK]. De coördinaten van het doelpunt
worden weergegeven.
5. Druk op [OK] om terug te keren naar het scherm in stap 3
om de meting zo nodig voort te zetten.
• Om de meting af te sluiten, drukt u op {ESC} op het scherm
van stap 3.
Invoerbereik azimuthoek: 0°00’00" tot 359°59’59"
Invoerbereik afstand: 0,000 tot 999999,999 (m)
23.1.2 2 pt, Angle
Voor deze functie zijn een instrumentstation en een achterwaarts meetpunt nodig. De horizontale binnenhoek
van het achterwaartse meetpunt en de afstand van het instrument worden gebruikt om coördinaten van een
doelpunt te bepalen.
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Intersect.
2. Selecteer 2pt, Angle.
3. Voer de coördinaten van het achterwaartse meetpunt in en
druk op [OK].
Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren
Druk op [MEAS] om te beginnen met meten.
4. Voer de coördinaten van het instrumentstation in en
druk op [OK].
stap 3
2:Azimuth
3:Dist 0.000m
0.0000
OK
P1
1pt, Azimuth
N 345.678
E -876.543
OK
REC
P1
S-O
Opmerking
1: Achterwaartse meting
3: Hoek
4: Afstand
2: Instrumentstation
Kruising
1pt, Azimu
Intersections
Occ.Orien.
2pt, Angle
4pt
2Circle
N1: 0.000
1:BS
E1: 0.000
OK
LOAD MEAS
P1
105
23. KRUISINGEN
5. Voer de horizontale hoek en afstand van het
instrumentstation in, en druk vervolgens op [OK]. De
coördinaten van het doelpunt worden weergegeven.
6. Druk op [OK] om terug te keren naar het scherm in stap 3
om zo nodig verder te meten.
• Om de meting af te sluiten, drukt u op {ESC} op het scherm
van stap 3.
Invoerbereik azimuthoek: 0°00’00" tot 359°59’59"
Invoerbereik afstand: 0,001 tot 999999,999 (m)
23.1.3 4-puntskruising
Deze functie berekent de kruising van twee gecreëerde rechte lijnen door 4 punten te specificeren.
De 2 rechte lijnen worden gecreëerd door de volgende punten te specificeren: Line A-1 en Line A-2 en Line
B-1 en Line B-2. De gecreëerde lijnen A en B moeten zo worden ingesteld dat ze convergeren. Berekening
is niet mogelijk wanneer lijn A en B parallel lopen.
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Intersect.
2. Selecteer 4pt.
3. Voer de coördinaten in voor het eerste punt Line A-1, en
druk op [OK].
Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren
Druk op [MEAS] om te beginnen met meten.
3:Angle
4:Dist 0.000m
0.0000
OK
P1
S-O
2pt, Angle
N 345.678
E -876.543
OK
REC
P1
Opmerking
1: Lijn A-1
2: Lijn A-2
3: Lijn B-1
4: Lijn B-2
Kruising
1: Lijn A-1
2: Lijn A-2
3: Lijn B-1
4: Lijn B-2
Kruising
1pt, Azimu
Intersections
Occ.Orien.
2pt, Angle
4pt
2Circle
1: LineA-1
N1: 0.000
E1: 0.000
OK
LOAD MEAS
P1
106
23. KRUISINGEN
4. Voer de coördinaten in voor het tweede, derde en vierde
punt (Line A-2, Line B-1 en Line B-2).
stap 3
5. Druk op [OK] om terug te keren naar het scherm in stap 3
om de meting zo nodig voort te zetten.
• Om de meting af te sluiten, drukt u op {ESC} op het scherm
van stap 3.
23.1.4 2 Circles
Deze functie berekent de kruising van de omtrekken van 2 cirkels die worden gecreëerd door de diameters van
2 punten te specificeren.
De 2 cirkels worden gecreëerd door de middelpunten Center1 en Center2 en de diameters en stralen
Radius1 en Radius2 te specificeren. De gecreëerde cirkels moeten zo worden ingesteld dat ze convergeren.
Er is geen berekening mogelijk als de cirkels niet convergeren.
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Intersect.
2. Selecteer 2Circles.
3. Voer de coördinaten in voor het eerste middelpunt Center1
in, en druk op [OK].
Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren
Druk op [MEAS] om te beginnen met meten.
4pt
N 345.678
E -876.543
OK
REC
P1
S-O
1: Midden 1 3: Midden 2
2: Straal 1
4: Straal 2
Kruising
Kruising
1pt, Azimu
Intersections
Occ.Orien.
2pt, Angle
4pt
2Circle
1: Center1
E1: 0.000
OK
LOAD MEAS
P1
N1: 0.000
107
23. KRUISINGEN
4. Voer de coördinaten in voor de eerste cirkel R1 en
druk op [OK].
5. Voer coördinaten in voor het tweede middelpunt en de
straal voor de tweede cirkel (Center2 en R2).
stap 3 en 4
6. 2 convergerende cirkels kunnen 2 kruisingen produceren.
Door op {}/{} te drukken kunt u van resultaatscherm
wisselen.
Druk op [OK] om terug te keren naar het scherm in stap 3
om de meting zo nodig voort te zetten.
• Om de meting af te sluiten, drukt u op {ESC} op het scherm
van stap 3.
Invoerbereik straal: 0,000 tot 999999,999 (m)
23.1.5 Extend
Deze functie berekent de coördinaten van een punt dat wordt verlengd langs een gedefinieerde rechte lijn die
verder loopt dan het gedefinieerde eindpunt.
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Intersect.
2. Selecteer Extend.
3. Voer de coördinaten in voor het eerste punt, en druk op
[OK].
Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren
Druk op [MEAS] om te beginnen met meten.
2: R1
100.000m
OK
P1
2Circle
N 345.678
E -876.543
OK
REC
P1
1/2
S-O
Opmerking
1: Coördinaten punt 1
2: Coördinaten punt 2
3: Afstand
Kruising
(verlengde punt)
Pitch
Extend
Divide
EDM
1: Pt.1
N1: 0.000
E1: 0.000
OK
LOAD MEAS
P1
108
23. KRUISINGEN
4. Voer de coördinaten voor het tweede punt in.
stap 3
5. Voer de afstand van het eerste doel naar het doelpunt in en
druk op [OK].
6. Druk op [OK] om terug te keren naar het scherm in stap 3
om zo nodig verder te meten.
7. Om de meting af te sluiten, drukt u op {ESC} op het scherm
van stap 3.
Invoerbereik afstand: -999999,999 tot 999999,999 (m)
23.1.6 Divide
Deze functie deelt een rechte lijn die is gecreëerd door twee punten te specificeren in een door de gebruiker
opgegeven aantal segmenten en berekent coördinaten voor elk punt dat deze segmenten deelt.
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt
uop [MENU], en vervolgens selecteert u Intersect.
2. Selecteer Divide.
3. Voer de coördinaten in voor het eerste punt, en druk
op [OK].
Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren
Druk op [MEAS] om te beginnen met meten.
4. Voer de coördinaten voor het tweede punt in.
stap 3
3: Dist
280.000m
OK
P1
Extend
N 345.678
E -876.543
OK
REC
P1
S-O
Opmerking
1: Coördinaten voor punt 1
2: Coördinaten voor punt 2
Gesegmenteerde lijn bij
"3: Delen ingesteld op 5
Extend
Pitch
Divide
EDM
N1: 0.000
1: Pt.1
E1: 0.000
OK
LOAD MEAS
P1
109
23. KRUISINGEN
5. Voer het aantal segmenten in waarin u de afstand wilt
verdelen en druk op [OK].
6. Coördinaten voor elk verdeelpunt worden weergegeven op
opeenvolgende schermen. Door op {}/{} te drukken kunt
u van resultaatscherm wisselen.
Druk op [OK] om terug te keren naar het scherm in stap 3
om de meting zo nodig voort te zetten.
7. Om de meting af te sluiten, drukt u op {ESC} op het scherm
van stap 3.
Invoerbereik segmenten: 2 tot 100
23.1.7 Pitch
Deze functie berekent coördinaten voor punten met een door de gebruiker bepaalde onderlinge afstand in
hoogte langs een rechte lijn die gecreëerd wordt door twee punten te specificeren.
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Intersect.
2. Selecteer Pitch.
3. Voer de coördinaten in voor het eerste punt, en
druk op [OK].
Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren
Druk op [MEAS] om te beginnen met meten.
4. Voer de coördinaten voor het tweede punt in.
stap 3
3: Divide
OK
P1
6
Divide
N 345.678
E -876.543
OK
REC
P1
2/5
S-O
Opmerking
1: Coördinaten
voor punt 1
2: Coördinaten
voor punt 2
3: Hoogtegraad
1e
2e
3e
4e
Extend
Pitch
Divide
EDM
N1: 0.000
1: Pt.1
E1: 0.000
OK
LOAD MEAS
P1
110
23. KRUISINGEN
5. Voer de hoogtegraad in en druk op [OK].
6. Coördinaten voor elk berekend punt worden weergegeven
op opeenvolgende schermen. Door op {}/{} te drukken
kunt u van resultaatscherm wisselen.
Druk op [OK] om terug te keren naar het scherm in stap 3
om de meting zo nodig voort te zetten.
• Om de meting af te sluiten, drukt u op {ESC} op het scherm
van stap 3.
Invoerbereik hoogtegraad: 0,001 tot 999999,999 (m)
U kunt een kruispunt vinden tussen 2 referentiepunten door de lengte of azimuthoek van een van beide punten
te specificeren.
23.2 Kruisingen (type B)
OK
P1
3: Pitch
30.000m
Pitch
N 345.678
E -876.543
OK
REC
P1
2/5
S-O
Opmerking
Kruisingspunt 1
Kruisingspunt 2
2e punt
Azimut 1
1e punt
Horizontale afstand 2
Kruisingspunt 1
2e punt
nt
Horizontale afstand 2
2
ontale
nd 1
111
23. KRUISINGEN
PROCEDURE
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Intersect.
2. Voer de gegevens van het 1e punt in en druk op [NEXT].
Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
[REC]: legt de coördinaat als een bekend punt vast.
• Druk op [MEAS] om het geselecteerde punt te observeren.
Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer het
instrument niet waterpas staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
3. Voer de gegevens van het 2e punt in en druk op [OK].
• Druk op [MEAS] om het geselecteerde punt te observeren.
4. Voer de azimuthoek (of horizontale afstand) in van het 1e
en 2e punt.
• De azimuthoek en de horizontale afstand van het 1e (of 2e)
punt kan niet worden ingevoerd.
Wanneer de cursor op Azmth1 of Azmth2 staat, wordt
[COORD] weergegeven. Druk op [COORD] om de
azimuthoek voor elk punt in te stellen door coördinaten in
te voeren.
• Druk op [MEAS] om het geselecteerde punt te observeren.
Intersect.
Traverse
Road
Xsection
Define 1st PT
Ep:
Np:
Zp:
113.464
12.122
91.088 C
RECLOAD MEAS NEXT
PT
OK
Define 2nd PT
Ep:
Np:
Zp:
112.706
104.069
11.775
RECLOAD MEAS OK
: 50.000m
Azmth1
H.dist1
Azmth2
H.dist2
: <Null>
:
: 45 00’00"
COORD
OK
1st PT
Ep:
Np:
Zp:
0.000
0.000
<Null>
RECLOAD MEAS NEXT
112
23. KRUISINGEN
5. Druk op [OK]. De coördinaatwaarde van de kruising wordt
berekend en weergegeven.
Wanneer er 2 kruisingen zijn, wordt [OTHER]
weergegeven.
2 Intersections
Druk op [S-O] om naar de uitzetmeting van het vereiste
punt te gaan.
"15. UITZETMETINGEN"
6. Druk op [ESC]. Ga verder met meten (herhaal de stappen
vanaf stap 2).
U kunt een kruisingsmeting ook uitvoeren door op [INTSCT] te drukken wanneer deze is toegewezen aan
het OBS-modusscherm.
Toewijzing [INTSCT]: "33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
2 kruisingen
2 kruisingen worden zoals hieronder getoond gedefinieerd volgens het 1e en 2e punt.
Kruisingen gecreëerd door Azmth 1 en H.dist 2 (of H.dist 1 en Azmth 2):
Er is al een azimuthoek ingesteld voor een punt. Het verste punt van dit punt wordt ingesteld als kruising
Pt. 1 en het dichtstbijzijnde punt wordt ingesteld als kruising Pt. 2
Kruisingen gecreëerd door H.dist 1 en H.dist 2:
Een kruising rechts van de rechte lijn tussen het 1e en 2e punt wordt ingesteld als kruising Pt. 1 en het
punt aan de linkerzijde wordt ingesteld als kruising Pt. 2.
Voorzorgsmaatregel bij het uitvoeren van een kruisingsmeting
In de volgende gevallen kunnen de coördinaten van kruisingspunten niet worden berekend.
Als Azimuth 1 = Azimuth 2.
Als Azimuth 1 – Azimuth 2 = ±180°.
Als H.dist 1 = 0, or H.dist 2 = 0.
Als de coördinaten voor het 1e en 2e punt hetzelfde zijn .
Azmth1
H.dist1
Azmth2
H.dist2
OK
: <Null>
: <Null>
: 50.000m
: 45 00’00"
Intersection1
E
N
Z
176.458
176.458
<Null>
REC
OTHER
S-O
Opmerking
113
24. MEETLIJNBIJSTELLING
Het meten van een meetlijn begint met het observeren van het achterwaartse meetpunt en het voorwaartse
meetpunt. Het instrumentstation wordt verplaatst naar het voorwaartse meetpunt en het eerdere
instrumentstation wordt het achterwaartse meetpunt. Er wordt opnieuw een observatie uitgevoerd op de
nieuwe positie. Dit proces wordt herhaald langs de gehele route.
De bijstellingsfunctie wordt gebruikt om de coördinaten te berekenen van de volgorde van opeenvolgend
geobserveerde punten (meetlijnpunten en punten geobserveerd vanaf meetlijnen (zie hieronder P3-1 tot
P3-3)). Wanneer de berekening voltooid is, geeft de iM de meetlijn nauwkeurig weer en kunnen er desgewenst
bijstellingen worden uitgevoerd.
Zie Soorten meetlijnen voor de soorten meetlijnen die met de iM berekend kunnen worden.
PROCEDURE
1. Observeer de volgorde van de meetlijnpunten en leg de
resultaten vast, voordat u de meetlijnberekening maakt.
"28.4 Gegevens van afstandsmetingen vastleggen"/
"28.6 Afstand- en coördinaatgegevens vastleggen"
2. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Traverse.
3. Voer de gegevens van startpuntnaam in en druk op {ENT}.
Wanneer op [LIST] wordt gedrukt, wordt een lijst met
instrumentstation weergegeven die in de huidige JOB zijn
opgeslagen. Een punt op deze lijst kan worden
opgeroepen en gebruikt.
Zie 13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen over het gebruik van de
schermtoetsen op dit scherm.
Voer waarden handmatig in als er geen coördinaten zijn
opgeslagen voor het gespecificeerde instrumentstation.
Druk op [OK] om verder te gaan naar stap 4.
P7
P5
P4
P3
P2
P1
Startpunt
P6
Station voor
achterwaartse
meting
Azimuthoek Eindpunt
P3-1
P3-2
P3-3
Intersect.
Traverse
Road
Xsection
Traverse start pt.
Bs :
Occ:
Azmth: <Null>
LIST OK
Occ T-0001
Occ T-0002
Occ T-0003
Occ T-0004
Occ T-0005
...P FIRST LAST SRCH
Occ:
<Null>
PT T-0001
RECLOAD OK
114
24. MEETLIJNBIJSTELLING
4. Voer de puntnaam van het achterwaartse meetpunt voor
het startpunt in en druk op {ENT}.
Als er wel opgeslagen coördinaten voor het achterwaartse
meetpunt zijn, wordt de berekende azimuthoek
weergegeven.
Voer waarden handmatig in als er geen coördinaten zijn
opgeslagen voor het gespecificeerde achterwaartse
meetpunt.
Druk op [OK] om de berekende azimuthoek weer te geven.
• Om de azimuthoek in te voeren zonder de coördinaten van
het achterwaartse meetpunt in te voeren, drukt u op {}
om de cursor omlaag te brengen naar Azmth om
vervolgens een hoekwaarde in te voeren.
5. Wanneer op [OK] wordt gedrukt op het scherm in stap 4,
zoekt de iM naar een meetlijnroute. De punten uit stap 1
worden weergegeven in de volgorde waarin ze zijn
geobserveerd.
U kunt dit zoeken stoppen door op {ESC} te drukken. Als
op {ESC} wordt gedrukt, kan een route worden berekend
op basis van alleen de punten die tijdens het zoeken zijn
gevonden, voordat de zoekopdracht werd gestopt.
Als een meetlijnpunt met vastgelegde 'bekend punt'
coördinaten wordt gevonden, of als er meerdere
voorwaartse meetpunt voor een punt zijn, dan wordt het
automatisch zoeken naar een route gestopt. Druk op
[LIST] en selecteer welk voorwaarts meetpunt voor het
volgende punt gebruikt moet worden.  Automatisch
zoeken naar een route
6. Druk op [OK] om de meetlijn te bevestigen.
7. Voer de puntnaam van het achterwaartse meetpunt
voor het eindpunt in en druk op {ENT}.
De berekende azimuthoek wordt weergegeven.
Voer de azimuthoek in wanneer er geen vastgelegde
coördinaten zijn voor het eindpunt van het achterwaartse
meetpunt.
Traverse start pt.
Bs :
Occ: T-0001
Azmth: <Null>
BS
LIST OK
Traverse start pt.
Bs :T-000Z
Occ:T-0001
Azmth:
OK
357 27’46"
001:T-0001
Searching
Exit Searching
confirm?
YES
NO
006:T-0006
007:T-0007
008:T-0001
009:
OK
LIST
Traverse end pt.
Fs :T-0002
Occ:T-0001
Azmth:
OK
335 27’46"
LIST
115
24. MEETLIJNBIJSTELLING
8. Wanneer op [OK] wordt gedrukt op het scherm in stap 7,
geeft de iM de precisie van de meetlijn weer.
d.Ang: Fout in hoekafsluiting
d.Dist: Horizontale afsluitingsafstand
Precision: Precisie van de meetlijn als een verhouding van
de totale horizontaal afgelegde afstand naar de
afsluitingsafstand
d.North: Afsluitingafstand in noordwaardecoördinaten
d.East: Afsluitingsafstand in oostwaardecoördinaten
d.Elev: Afsluitingsafstand in hoogte
Druk op [OPTION] om de methode te wijzigen waarop de
meetlijnbijstellingen worden verspreid.
(*Fabrieksinstelling)
Method (coordinaatbijstelling): Compass*, Transit
Angular: Weighted* (gewogen),
Linear (lineair) , None (geen)
Elev (hoogte): Weighted* (gewogen),
Linear (lineair) , None (geen)
Zie voor alle opties Bijstellingsmethoden
9. Hoekbijstellingen worden als eerste uitgevoerd. Druk op
[ADJUST] (aanpassen) om de bijstelling te starten met
behulp van de geselecteerde methode in (2) Angular in
stap 8.
• Wanneer None wordt geselecteerd in (2) Angular in stap 8,
worden alleen coördinaat- en hoogtebijstellingen
uitgevoerd.
10.Na de resultaten te hebben bevestigd, drukt u opnieuw op
[ADJUST] om de bijstelling van de coördinaten en hoogte
te starten met respectievelijk de geselecteerde methoden in
(1) Method en (3) Elev. Alle bijgestelde instrumentgegevens
worden opgeslagen in de JOB die op dat moment is
geselecteerd en de meetlijnbijstelling wordt voltooid.
U kunt een meetlijnbijstelling ook uitvoeren door op [TRAV] te drukken wanneer deze is toegewezen aan het
OBS-modusscherm.
Toewijzing [TRAV]: "33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
Precision
Traverse precision
d.Ang
d.Dist
ADJUSTOPTION
Traverse precision
d.North
d.East
d.Elev
ADJUSTOPTION
: 0.013
: 0.000
: -0.002
Adjustment options
Method
Angular
Elev
:Compass
:Weighted
:Weighted
After angle adjust
d.Ang
d.Dist
precision
ADJUSTOPTION
0 00’00"
Traverse adjustment
Recording... 7
Opmerking
116
24. MEETLIJNBIJSTELLING
Resultaten van de meetlijnbijstelling van meetlijnpunten, geobserveerde punten van meetlijnpunten en
gegevens van de meetlijnbijstelling worden als gegevens in de notities opgeslagen in de JOB die op dat
moment is geselecteerd. Ook de gegevens met de gedistribueerde afsluitingsfout wordt als gewone
coördinaatgegevens opgeslagen in de JOB die op dat moment is geselecteerd.
Meetlijnrecord (3): 1. puntnamen van start- en eindpunten
2. achterwaartse meetpuntstationsnaamen azimut naar
het betreffende achterwaartse meetpunt
3. naam van het voorwaartse meetpunten azimut naar het
betreffende voorwaartse meetpunt
Record van de bijstelling (1): De geselecteerde methode voor distributieafsluitingfout
Record van de afsluitingsfout (2x2): 1. precisie- en afsluitingsfout voor hoek/afstand
2. fout coördinaatafsluiting
Record coördinaatbijstelling
(Aantal meegenomen punten tussen start- en eindpunten): Coördinaten
Soorten meetlijnen
De iM kan geslotenlusmeetlijnen en afgesloten meetlijnen berekenen. In beide gevallen moet de azimut
voor het startpunt (en voor het eindpunt in geval van een afgesloten meetlijn) worden ingesteld.
Automatisch zoeken naar een route
Deze functie zoekt naar opeenvolgend geobserveerde meetlijnpunten die al op de iM zijn opgeslagen en
presenteert ze als potentiële meetlijnroutes.
Deze functie wordt geactiveerd wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan. Wanneer een punt
meermaals is geobserveerd, worden de meest recente gegevens gebruikt bij het zoeken.
Ten minste één achterwaarts meetpunt en één voorwaarts meetpunt worden geobserveerd vanaf een
instrumentstation.
Het voorwaartse meetpunt wordt het instrumentstation voor de erop volgende meting.
Het instrumentstation wordt het achterwaartse meetpunt voor de erop volgende meting.
Wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan, wordt het automatisch zoeken beëindigd.
Dezelfde zoekopdracht kan worden hervat door de naam van het volgende punt op de route te
specificeren.
Er zijn meer voorwaartse meetpunten mogelijk voor een instrumentstation. (Het zoeken van een route
wordt beëindigd als een aansluitingspunt op de route wordt bereikt.)
Het voorwaartse meetpunt voor de vorige meting was het startpunt. (Het zoeken naar de route wordt
gestopt, omdat het geacht het einde van een geslotenlusmeetlijn te hebben bereikt.)
Het meest recent gemeten punt heeft dezelfde puntnaam als een vastgelegd bekend punt. (Het zoeken
naar de route wordt op dit punt beëindigd, omdat het als eindpunt wordt beschouwd.)
geslotenlusmeetlijn
afgesloten meetlijn
117
24. MEETLIJNBIJSTELLING
De functie voor het automatisch zoeken naar een route kan in de volgende gevallen niet worden gebruikt.
Het laatste meting is naar een ander punt op de meetlijn dan het startpunt.
Bijstellingsmethoden
Bijstelling wordt toegepast op de resultaten voor meetlijnpunten en punten die vanaf meetlijnpunten zijn
geobserveerd.
In stap 8 geselecteerde bijstellingsmethoden worden hieronder beschreven.
Methode
Compass: de Compass-methode distribueert de coördinaatfout naar ratio van de lengte van de meetlijnen.
Bijstelling noordwaarde = afsluitingsnoorden
Bijstelling oostwaarde = afsluitingsoosten
Waar: L = lengte van de meetlijn naar het punt
TL = de som van de lengte van de meetlijnen
Transit: de Transit-methode distribueert de coördinaatfout naar ratio van de coördinaten van elke meetlijn.
Bijstelling noordwaarde = | afsluitingsnoorden
Bijstelling oostwaarde = afsluitingsoosten
Waar: ΔN = wijziging in de noordwaarde voor de meetlijn
ΔN = wijziging in de noordwaarde voor de meetlijn
Σ|ΔN| = de som van de absolute waarde van alle wijzigingen in de noordwaarden
van alle meetlijnen
Σ|ΔN| = de som van de absolute waarde van alle wijzigingen in de oostwaarden
van alle meetlijnen
Hoekbijstelling
Gewogen: Eventuele hoekafsluitingen worden gedistribueerd over de hoeken van de meetlijntroute op
basis van de som van de omkeringen van de voorwaartse en achterwaartse meetlijnlengten bij elke hoek.
De achterwaartse en voorwaartse lijn worden beschouwd als oneindige lengte omwille van deze gewogen
berekening.
Lineair: Eventuele hoekafsluitingen worden evenredig gedistribueerd over de hoeken van de
meetlijnroute.
Geen: Er wordt geen hoekbijstelling uitgevoerd.
Hoogtebijstelling
Gewogen: Eventuele hoogteafsluitingen worden gedistribueerd naar ratio van de lengte van de meetlijn
die naar het punt leidt (zoals de Compass-methode voor coördinaatbijstelling).
Lineair: Eventuele hoogteafsluitingen worden evenredig gedistribueerd in elke tak van de meetlijnroute.
Geen: Er wordt geen hoogtebijstelling uitgevoerd.
L
TL
-------×
L
TL
-------×
ΔN
ΣΔN
---------------×
ΔE
ΣΔE
-------------- ×
adjustment
1
todist
----------------1
fromdist
-----------------------+


Σ1
todist
----------------1
fromdist
-----------------------+


--------------------------------------------------------closure×=
118
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN
EEN ROUTE)
In deze modus heeft u diverse opties om een route op te meten die veel worden gebruikt in weg- en waterbouw.
Elk menu geeft de operator de mogelijkheid een serie opeenvolgende bewerkingen uit te voeren in de
configuratie, berekeningen, het vastleggen van gegevens en het uitzetten.
Desgewenst kan de richting van het instrumentstation en het achterwaartse meetpunt worden ingesteld.
Zie"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de azimuthoek invoeren" voor de instellingen van het
achterwaartse meetpunt.
U kunt de EDM-instellingen invoeren in het menu voor het opmeten van een route.
"33.2 Observatieomstandigheden - Dist"
De puntnamen en codes die waren ingesteld toen de meetresultaten werden vastgelegd, kunnen alleen in
het menu Route Surveying worden gebruikt.
De coördinaatwaarde van de Z-as in alle werkzaamheden bij het opmeten van de route is altijd null (null is
niet hetzelfde als 0).
Gebruikte symbolen en begrippen bij het opmeten van een route
BP-punt: oorsprong van de route EP-punt: eindpunt van de route
KA-punt: oorsprong clothoïde bocht KE-punt: clothoïde-eindpunt
BC-punt: oorsprong cirkelbocht EC-punt: eindepunt cirkelbocht
IP-punt: kruispunt SP-punt: middelpunt cirkel bocht
Offset: referentiepunt follow-upafstand Follow-up-afstand: doelpunt follow-upafstand
Indien nodig, wordt het instrumentstation vastgelegd dat moet worden gebruikt als referentiepunt voordat
begonnen wordt met opmeten.
Zie voor de instellingen van het instrumentstation"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren"
25.1 Instellingen instrumentstation
BC
KA1
KE1 KA2
KE2
EC
EP
BP
Curve 1
Curve 2
IP
SP
119
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
De coördinaten van de middenpin en breedtepinnen voor een rechte lijn kunnen worden gevonden vanuit de
coördinaten van het referentiepunt en het IP-punt.
Het is dan mogelijk om verder te gaan met het uitzetten van de middenpin en breedtepinnen.
PROCEDURE
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt
uop [MENU], en vervolgens selecteert u Road.
2. Selecteer Line om het menu Straight Line (rechte lijn)
te openen.
3. Voer de coördinaten in van het referentiepunt, en druk
op [OK].
Druk op [LOAD] om de al geregistreerde
coördinaatgegevens in te lezen en de coördinaten in
te stellen als referentiepunt.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
De coördinaten van het referentiepunt kunnen worden
opgeslagen als de coördinaten voor een bekend punt in de
huidige job door op [REC] te drukken.
"30.1 Bekende puntgegevens registreren/
verwijderen"
25.2 Een rechte lijn berekenen
P2
P1
Offset
DL
Route beginpunt
Q
QL
QR
BL
AZ
BL
Referentiepunt (P1)
IP-punt (P2)
Follow-upafstand
Routebreedte (BL)
Doelpunt (Q)
Breedtepin (QR, QL)
Occ.Orien.
Road
Line
Circ.Curve
Spiral
Parabola
Np:
Ep:
Line/BP
100.000
OK
100.000
LOAD REC
120
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
4. Voer de coördinaten in van het IP-punt in, en druk op [OK].
De azimuthoek van het IP-punt kan worden ingesteld door
op [AZMTH] te drukken op de tweede pagina. Druk op
[COORD] om terug te keren naar het invoeren van
coördinaten.
5. Voer de follow-upafstand in van het referentiepunt in St. ofs.
Voer de follow-upafstand in van het doelpunt in St. ofs.
6. Druk op [OK] in het in stap 5 getoonde scherm om de
coördinaten van de middenpin te berekenen. De
coördinaten en azimuthoek worden vervolgens op het
scherm weergegeven.
7. Druk twee maal op {ESC} om de berekening van de rechte
lijn te voltooien en terug te keren naar <Road>.
Druk op [WIDTH] (breedte) om naar het instellingsscherm
voor de breedtepin te gaan. De coördinaten van de
breedtepin kunnen worden gevonden door de routebreedte
in te voeren en op [OK] te drukken.
De middenpin kan worden opgeslagen als een bekend
punt in de huidige job door op [REC] te drukken.
"30.1 Bekende puntgegevens registreren/verwijderen"
De middenpin kan worden uitgezet door op [S-O] te
drukken.
"15. UITZETMETINGEN"
Druk op [CENTER] om naar het instellingsscherm voor de
middenpin te gaan.
Wanneer de azimuthoek wordt ingesteld nadat de coördinaten zijn ingesteld in stap 4, wordt prioriteit gegeven
aan de azimuthoek wanneer de coördinaten zijn verwijderd.
Offset/invoerbereik follow-upafstand: 0,000 tot 99999,999 (m)
Invoerbereik routebreedte: -999,999 tot 999,999 (m)
Np:
Ep: 200.000
Line/IP
200.000
P2
AZMTH
Line/IP
Azmth
45.0005
COORD
OK
Line/CL peg
St. ofs
Sta..ing
0.000m
25.000m
OK
N
E45 00' 00"
117.678
Line/CL peg
117.678
Azmth
WIDTH
CENTER
REC S-O
Line/WidthPeg
CL ofs
Sta..ing
5.000m
25.000m
OK
N
E114.142
Line/WidthPeg
121.213
WIDTH
CENTER
REC S-O
Opmerking
121
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
De coördinaten van de middenpin en breedtepinnen op een cirkelbocht kunnen worden gevonden vanuit de
coördinaten van het BC-punt en het IP-punt.
Het is dan mogelijk om verder te gaan met het uitzetten van de middenpin en breedtepinnen.
PROCEDURE
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Road.
2. Selecteer Circ.Curve (cirkel bocht) om het menu Circular
Curve te openen.
3. Voer de coördinaten in van het BC-punt (referentiepunt), en
druk op [OK].
4. Voer de coördinaten van het IP-punt in en druk op [OK].
De azimuthoek van het IP-punt kan worden ingesteld door
op [AZMTH] te drukken op de tweede pagina. Druk op
[COORD] om terug te keren naar coördinateninvoer.
5. Voer het volgende in: bochtrichting, bochtstraal, offset en
follow-upafstand.
6. Druk op [OK] in het in stap 5 getoonde scherm om de
coördinaten van de middenpin te berekenen. De
coördinaten en azimuthoek worden vervolgens op het
scherm weergegeven.
25.3 Een cirkelbocht berekenen
BL-
BL
Q
QL
QR
AZ
P2
R
DL
Offset
Route beginpunt
P1
DLӍ
Offset
BC-punt (P1)
IP-punt (P2)
Straal cirkel bocht (R)
Follow-upafstand
Routebreedte (BL)
Doelpunt (Q)
Breedtepin (QR, QL)
Road
Occ.Orien.
Line
Circ.Curve
Spiral
Parabola
Circ.Curve/CL peg
St. ofs
Sta..ing
0.000m
90.000m
Direct. Right
Radius 85.000m
OK
N
E65.779
Circ.Curve/CL peg
178.739
Azmth 00 00' 00"
WIDTH
CENTER
REC S-O
122
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
7. Druk twee maal op {ESC} om de berekening van de
cirkelbocht te voltooien en terug te keren naar <Road>.
Druk op [WIDTH] (breedte) om naar het instellingsscherm
voor de breedtepin te gaan.
"25.2 Een rechte lijn berekenen"
De middenpin kan worden uitgezet door op [S-O] te
drukken.
"15. UITZETMETINGEN"
Bochtrichting: rechts/links
Invoerbereik straal: 0,000 tot 9999,999 m
De coördinaten van de middenpin en breedtepinnen op een spiraalbocht (clothoïde bocht) kunnen worden
gevonden vanuit de coördinaten van het referentiepunt en de bochteigenschappen.
Het is dan mogelijk om verder te gaan met het uitzetten van de middenpin en breedtepinnen.
Selecteer het juiste berekeningsmenu voor de sectie van de te berekenen spiraal.
De clothoïde bocht wordt berekend volgens de volgende formule.
A2=RL
Berekening met behulp van het KA-punt als referentie: Berekening KAKE
Berekening met behulp van een willekeurig punt tussen KA1 en KE1 als referentie:
25.4 Spiraalbocht
Opmerking
Offset
Denkbeeldige
lijn station
KA
IP
Q
BP
AZ
KA-punt (P1)
IP-punt (P2)
Clothoïdeparameter A
Follow-upafstand
Routebreedte (BL)
123
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
Berekening KAKE
Berekening met behulp van het KE2-punt als referentie: Berekening KAKE
Wanneer niet aan de volgende voorwaarden is voldaan, kan de coördinaatberekening niet worden
uitgevoerd.
Berekening 1 KAKE. 0 bochtlengte 2A
Berekening 2 KAKE. 0 KA - referentiepunt bochtlengte 3A
0KA - doelpunt bochtlengte 2A
Berekening KEKA. 0 bochtlengte KA - KE 3A
0KA - doelpunt bochtlengte 2A
PROCEDURE Berekening met behulp van het KA-punt als referentie
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Road.
Offset
KA - Lengte P-curve
Lengte Q-curve
Q
KA
P
AZ
Referentiepunt (P1)
Punt op lijntangentieel naar P1 (P2)
Clothoïdeparameter A
Bochtlengte (L) van KA naar P1
P1 naar doelpunt (QR, QL)
Bochtlengte (DL1, DL2)
Routebreedte (BL)
KE - Lengte
KA-curve
Q denkbeeldige lijn station
Denkbeeldige lijn station
KA
Q
KE
BP
AZ
KE--punt (P1)
KE-tangentieelhoek (AZ)
Clothoïdeparameter A
Bochtlengte (L) van KE naar KA
KE-follow-upafstand (DL1)
Doelpunt follow-upafstand (DL2)
Routebreedte (BL)
124
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
2. Selecteer Spiral om het spriaalmenu te openen, en
selecteer vervolgens KA-KE 1.
3. Voer de coördinaten in van het KA-punt (referentiepunt).
Druk op [OK] om de opgegeven waarden vast te leggen.
4. Voer de coördinaten in van het IP-punt in, en druk op [OK].
De azimuthoek van het IP-punt kan worden ingesteld door
op [AZMTH] te drukken op de tweede pagina. Druk op
[COORD] om terug te keren naar coördinateninvoer.
5. Voer het volgende in: bochtrichting, parameter A, offset en
follow-upafstand.
6. Druk op [OK] in het in stap 5 getoonde scherm om de
coördinaten van de middenpin te berekenen. De
coördinaten en de azimut worden vervolgens op dit scherm
weergegeven.
7. Druk drie maal op {ESC} om de berekening van de spiraal
te voltooien en terug te keren naar <Road>.
Druk op [WIDTH] (breedte) om naar het instellingsscherm
voor de breedtepin te gaan.
"25.2 Een rechte lijn berekenen"
De middenpin kan worden uitgezet door op [S-O] te
drukken.
"15. UITZETMETINGEN"
Bochtrichting: rechts/links
Invoerbereik parameter A: 0,000 tot 9999,999 m
Invoer bereik stationoffset /horizontale afstand tussen stations:0.000 tot 99999.999 (m)
Road
Occ.Orien.
Line
Circ.Curve
Spiral
Parabola
KA-KE 1
Spiral
KA-KE 2
KE-KA
Np:
Ep:
Spiral/IP
100.000
100.000
RECLOAD OK
Spiral/CL peg
St. ofs
Sta..ing
0.000m
25.000m
Direct.
Para A 80.000m
Right
OK
N
E120.859
Spiral/CL peg
113.755
Azmth 00 00’ 00"
WIDTH
CENTER
REC S-O
Opmerking
125
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
PROCEDURE Berekening met behulp van een willekeurig punt tussen KA1 en KE1 als referentie
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Road.
2. Selecteer Spiral om het spriaalmenu te openen, en
selecteer vervolgens KA-KE 2.
3. Voer de coördinaten in van het p-punt (referentiepunt). Druk
op [OK] om de opgegeven waarden vast te leggen.
4. Voer de coördinaten in van het willekeurige punt op de
lijntangentieel naar het P-punt, en druk vervolgens op [OK].
De azimuthoek van het P-punt kan worden ingesteld door
op [AZMTH] te drukken op de tweede pagina. Druk op
[COORD] om terug te keren naar coördinateninvoer.
5. Voer het volgende in: bochtrichting, parameter A,
bochtlengte KA-P (lengte van de bocht van KA naar het
P-punt), offset en bochtlengte van het P-doel-target
(bochtlengte van het P-punt naar het doelpunt).
6. Druk op [OK] in het in stap 5 getoonde scherm om de
coördinaten van de middenpin te berekenen. De
coördinaten worden vervolgens op dit scherm
weergegeven.
7. Druk drie maal op {ESC} om de berekening van de spiraal
te voltooien en terug te keren naar <Road>.
Invoerbereik bochtlengte KA-P/ bochtlengte P-doelpunt: 0,000 tot 99999,999 (m)
PROCEDURE Berekening met behulp van het KE2-punt als referentie
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Road.
KA-KE 1
Spiral
KA-KE 2
KE-KA
Np:
Ep:
Spiral/Ref.PT P
100.000
OK
100.000
RECLOAD
Spiral/CL peg
KA-P length
50.000m
Direct.
Para A 80.000m
Right
OK
St. ofs
P-SetOutPTlength
0.000m
25.000m
OK
N
E119.371
Spiral/CL peg
115.706
Azmth 58 59’ 18"
WIDTH
CENTER
REC S-O
Opmerking
126
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
2. Selecteer Spiral om het spriaalmenu te openen, en
selecteer vervolgens KE-KA.
3. Voer de coördinaten in van het KE-punt (referentiepunt).
Druk op [OK] om de opgegeven waarden vast te leggen.
4. Voer de azimuthoek in van het willekeurige punt op
de lijntangentieel naar het KE-punt, en druk vervolgens
op [OK].
Door op [COORD] te drukken, wordt de coördinaat
ingesteld naar de tangentieelrichting. Door op [AZMTH]
te drukken op de tweede pagina, keert u terug naar het
scherm voor het invoeren van de azimuthoek.
5. Voer het volgende in: de bochtrichting, parameter A
(clothoïdeparameter), bochtlengte KE-KA (bochtlengte van
KE naar KA), KE-follow-upafstand en follow-upafstand van
het doelpunt.
6. Druk op [OK] op het scherm van stap 5 om de coördinaten
van de middenpin te berekenen. De coördinaten worden
vervolgens op dit scherm weergegeven.
7. Druk drie maal op {ESC} om de berekening van de spiraal
te voltooien en terug te keren naar <Road>.
Invoerbereik van de KE-KA bochtlengte ( bochtlengte van KE naar KA), de follow-upafstand KE en de follow-
upafstand van het doelpunt: 0.000 tot 99999.999 (m))
KE-KA
KA-KE 1
Spiral
KA-KE 2
Np:
Ep:
Spiral/KE
225.457
167.731
REC OKLOAD
Spiral/CL peg
KA-
KE
length
41.667m
Direct.
Para A 50.000m
Right
OK
KE Sta..ing
SetOutpt. sta
153.718m
160.000m
OK
N
E164.837
Spiral/CL peg
231.004
Azmth 125 32’ 48"
WIDTH
CENTER
REC S-O
Opmerking
127
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
De coördinaten van de middenpin en breedtepinnen op een parabool kunnen worden gevonden vanuit de
coördinaten van het referentiepunt en de bochteigenschappen.
Het is dan mogelijk om verder te gaan met het uitzetten van de middenpin en breedtepinnen.
Selecteer het juiste berekeningsmenu voor de sectie van de te berekenen parabool.
De parabool wordt berekend volgens de volgende formule.
Gebruikte afkortingen in paraboolberekeningen
BTC: Beginning of transition curve (begin van overgangs bocht)
BCC: Beginning of circular curve (begin van cirkel bocht)
ETC: End of transition curve (einde overgangs bocht)
ECC: End of circular curve (einde cirkel bocht)
Berekening met behulp van het BTC-punt als referentie:
Berekening 1 BTCBCC
Berekening met behulp van BCC als referentie: Berekening ECCETC
25.5 Parabool
yx3
6RX
------------=
BTC
IP
Q
BP
Offset
Denkbeeldige
lijn station
AZ
ECC-ETC
Q denkbeeldige lijn station
Denkbeeldige lijn station
ETC
Q
ECC
BP
AZ
Lengte curve
128
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
PROCEDURE Berekening met behulp van het BTC-punt als referentie
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Road.
2. Selecteer Parabola om het paraboolmenu te openen, en
selecteer vervolgens BTCBCC Calc.
3. Voer de coördinaten in van het BTC-punt (referentiepunt).
Druk op [OK] om de opgegeven waarden vast te leggen.
4. Voer de coördinaten in van het IP-punt in, en druk op [OK].
De azimuthoek van het IP-punt kan worden ingesteld door
op [AZMTH] te drukken op de tweede pagina. Druk op
[COORD] om terug te keren naar coördinateninvoer.
5. Voer het volgende in: bochtrichting, parameter X, straal,
offset en horizontale afstand tussen stations.
6. Druk op [OK] in het in stap 5 getoonde scherm om de
coördinaten van de middenpin te berekenen. De
coördinaten worden vervolgens op dit scherm
weergegeven.
Road
Occ.Orien.
Line
Circ.Curve
Spiral
Parabola
Parabola
BTC
ECC ETC Calc.
BCC Calc.
Np : 472345.621
Parabola/BTC PT
Ep : 203647.972
RECLOAD OK
Direct.
Parabola/CL peg
Radius
Para X
St. ofs
Right
0.000 m
800.000m
133.000m
OK
OK
Sta..ing 20.000m
N
Parabola/CL peg
E203648.215
472365.620
Azmth 0 46’03"
WIDTH
CENTER
REC S-O
129
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
7. Druk drie maal op {ESC} om de berekening van de
parabool te voltooien en terug te keren naar <Road>.
Druk op [WIDTH] (breedte) om naar het instellingsscherm
voor de breedtepin te gaan.
"25.2 Een rechte lijn berekenen"
De middenpin kan worden uitgezet door op [CENTER] te
drukken.
"15. UITZETMETINGEN"
Bochtrichting: rechts/links
Invoerbereik parameter X / straal: 0.000 tot 9999.999 (m)
Invoer bereik stationoffset /horizontale afstand tussen stations:0.000 tot 99999.999 (m)
PROCEDURE Berekening met behulp van het ECC-punt als referentie
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Road.
2. Selecteer Parabola om het paraboolmenu te openen, en
selecteer vervolgens ECCETC Calc.
3. Voer de coördinaten in van het ECC-punt (referentiepunt).
Druk op [OK] om de opgegeven waarden vast te leggen.
4. Voer de azimuthoek in van het willekeurige punt op de
lijntangentieel naar het KE-punt, en druk vervolgens
op [OK].
Door op [COORD] te drukken, wordt de coördinaat
ingesteld naar de tangentieelrichting. Door op [AZMTH]
te drukken op de tweede pagina, keert u terug naar het
scherm voor het invoeren van de azimuthoek.
5. Voer het volgende in: bochtrichting, parameter X,
bochtlengte ECC-ETC, horizontale afstand tussen
stations ECC en horizontale afstand tussen stations Q
Set out pt. sta).
Opmerking
Parabola
BTC
ECC ETC Calc.
BCC Calc.
Np : 475073.398
Parabola/ECC PT
Ep :
203897.770
RECLOAD OK
Parabola/2nd tan pt
Azmth 20.0000
COORD
OK
Direction.
Parabola/CL peg
OK
ECC-ETC Length
Para X
Right
140.000m
133.000m
OK
Set out pt sta
20.000m
ECC Sta..ing
0.000 m
130
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
6. Druk op [OK] in het in stap 5 getoonde scherm om de
coördinaten van de middenpin te berekenen. De
coördinaten worden vervolgens op dit scherm
weergegeven.
7. Druk drie maal op {ESC} om de berekening van de
parabool te voltooien en terug te keren naar <Road>.
Invoerbereik bochtlengte ECC-ETC, horizontale afstand tussen stations ECC, horizontale afstand tussen
stations Q (Set out pt. sta): 0.000 tot 99999.999 (m)
De coördinaten van de hoofdwindstreken, een willekeurige middellijnpin en breedtepinnen kunnen worden
gevonden vanuit de coördinaten van 3 IP-punten en bochteigenschappen.
Het is dan mogelijk om verder te gaan met het uitzetten van de hoofdwindstreken, de willekeurige middelpin
en breedtepinnen.
Wanneer parameter A1, parameter A2 en straal R allemaal zijn ingevoerd, wordt een clothoïde gecreëerd en
kunnen de punten KA1, KE1, KE2 en KA2 worden gevonden.
Wanneer parameter A1 en parameter A2 allebei zijn ingevoerd en straal R null is, wordt een clothoïde
gecreëerd zonder overgangs bocht, en kunnen de punten KA1, KE1, KE2 en KA2 worden gevonden.
Wanneer parameter A1 en parameter A2 allebei null zijn en alleen straal R is ingevoerd, kan een cirkel bocht
worden gecreëerd, en kunnen het BC-punt en het EC-punt worden gevonden.
PROCEDURE
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Road.
2. Selecteer 3PT Curve om het menu te openen voor 3-
puntsberekeningen.
25.6 3-punts berekening
N
Parabola/CL peg
E203905.186
475090.311
Azmth 26 58’26"
WIDTH
CENTER
REC S-O
Opmerking
KA1
KE1
KA2
KE2
P2
P1
P3
A2
A1 R
DL
BL
Offset
Q
BP-punt (P1)
IP-punt (P2)
EP-punt (P3)
Clothoïdeparameter A1
Clothoïdeparameter A2
Straal van de bocht (R)
Routebreedte (BL)
Routebreedte (BL)
Invoer parameters:
Plaatsing ten opzichte van CL-pin (DL)
Kruisingshoek
Bochtrichting
Lengte BP-IP
Lengte IP-EP
3PT Curve
IP&Tan
Alignment
EDM
131
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
3. Voer de coördinaten in van het BP-punt (referentiepunt).
Druk op [OK] om de opgegeven waarden vast te leggen.
4. Voer de coördinaten van het IP-punt in en druk op [OK].
5. Voer de coördinaten in van het EP-punt in, en druk op [OK].
6. De IA ang (kruisingshoek), richting (van de bocht), de
lengte van BP-IP en de lengte van IP-EP worden berekend
uit de coördinaten van de drie ingevoerde punten. De
resultaten worden vervolgens op het scherm weergegeven.
Controleer de gegevens, en druk vervolgens op [OK].
Druk op {ESC} om terug te keren naar het vorige scherm
om deze gegevens te wijzigen.
7. Invoer bochteigenschappen: parameter A1, parameter A2,
straal van de bocht en St. ofs (offset BP-punt).
8. Druk op [OK] op het in stap 7 getoonde scherm om de
coördinaten en de follow-upafstand van de punten KA1,
KE1, KE2 en KA2 te berekenen. De resultaten worden
vervolgens op het hier getoonde scherm weergegeven.
Druk op {}/{} om over te schakelen op
<3PT Curve/KA1>/<3PT Curve/KE1>/<3PT Curve/KE2>/
<3PT Curve/KA2>.
Np:
LOAD REC
Ep:
3PT Curve/BP
100.000
OK
100.000
Np:
LOAD REC
Ep:
3PT Curve/EP
300.000
OK
100.000
OK
3PT Curve
BP-IP
IP-EP 141.421m
IA
Direct. Right
141.421m
90 00’00"
OK
3PT Curve
St. ofs
Radius 60.000m
0.000m
Para A1 50.000m
Para A2 50.000m
N
WIDTH
REC S-O
E142.052
3PT Curve/KA1
142.052
CENTER
Sta..ing 59.471m
N
E142.052
3PT Curve/KA2
257.948
Sta..ing 195.386m
WIDTH
REC S-O
CENTER
132
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
9. Op de schermen voor het KA1-punt, KE1-punt, KE2-punt
en KA-punt die zijn gevonden, drukt u op [CENTER] om
verder te gaan naar de instellingen voor de middellijnpin.
Voer Sta..ing (positionering ten opzichte van de CL-pin) in en
druk op [OK] om de coördinaten te berekenen van de
willekeurige middellijnpin. De resultaten worden vervolgens
op het scherm weergegeven.
10.Druk meermaals op {ESC} om de 3-puntsberekening te
voltooien en terug te keren naar <Road>.
Druk op [WIDTH] (breedte) om naar het instellingsscherm
voor de breedtepin te gaan.
"25.2 Een rechte lijn berekenen"
De middellijnpin kan worden uitgezet door op [S-O] te
drukken.
"15. UITZETMETINGEN"
Voor een clothoïde zonder overgangs bocht geldt dat het KA1-punt, KE1-punt en KA2-punt gevonden kunnen
worden in stap 8.
Voor een cirkel bocht geldt dat het BCC -punt en ECC-punt gevonden kunnen worden in stap 8.
De coördinaten van een hoofdwindstreekpunt, een willekeurige middellijnpin en breedtepinnen kunnen
gevonden worden vanuit een kruisingshoek, bochteigenschappen en ofwel de coördinaten van 1 IP-punt
of een kruising of azimuthoek van het BP-punt naar het IP-punt.
Het is dan mogelijk om verder te gaan met het uitzetten van de hoofdwindstreken, de middellijnpin en
breedtepinnen.
PROCEDURE
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Road.
25.7 Kruising berekenen van hoek/azimuthoek
OK
3PT Curve/CL peg
Sta..ing 195.386m
N
E167.289
3PT Curve/CL peg
137.517
Sta..ing 100.000m
WIDTH
REC S-O
CENTER
Opmerking
KA1 KE1
KA2
KE2
P2
P1 Follow-upafstand
Offset
P3
IA
A2
A1 R
AZ
DIST1 DIST2
BP-punt (P1)
IP-punt (P2)
Kruisingshoek (IA)
Afstand van BP naar IP (DIST1)
Afstand van IP naar BP (DIST2)
Clothoïdeparameter A1
Clothoïdeparameter A2
Straal van de bocht (R)
133
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
2. Selecteer IP&Tan om het berekeningsmenu voor de
kruisingshoek/azimuthoek te openen.
3. Voer de coördinaten in van het BP-punt (referentiepunt).
Druk op [OK] om de opgegeven waarden vast te leggen.
4. Voer de coördinaten van het IP-punt in en druk op [OK].
De azimuthoek kan worden ingesteld door op [AZMTH] te
drukken op de tweede pagina.
5. Voer de bochteigenschappen in: richting (van de bocht), IA
(kruisingshoek), BP-IP (afstand tussen het BP-punt en het
IP-punt), IP-EP (afstand tussen het IP-punt en het EP-punt),
Para A1 (parameter A1), Para A2 (parameter A2), straal
(van de bocht) en St. ofs (offset van het BP-punt).
6. Druk op [OK] op het in stap 5 getoonde scherm om de
coördinaten en de follow-upafstand van de punten KA1,
KE1, KE2 en KA2 te berekenen. De resultaten worden
vervolgens op het hier getoonde scherm weergegeven.
Druk op {}/{} om over te schakelen tussen <IA&Tangent/
KA1>/<IA&Tangent/KE1>/<IA&Tangent/KE2>/
<IA&Tangent/KA2>.
3PT Curve
IP&Tan
Alignment
EDM
Np:
LOAD REC
Ep:
IA&Tangent/BP
100.000
OK
100.000
Right
OK
IP&Tan
BP-IP
IP-EP 141.421m
IA
Direc.
141.421m
90 00’00"
OK
St.ofs
Radius 60.000m
0.000m
Para A1 50.000m
Para A2 50.000m
N
E142.052
IA&Tangent/KA1
142.052
Sta..ing 59.471m
WIDTH
REC S-O
CENTER
N
E142.052
IA&Tangent/KA2
257.948
Sta..ing 195.386m
WIDTH
REC S-O
CENTER
.
.
.
134
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
7. Op de schermen voor het KA1-punt, KE1-punt, KE2-punt
en KA2-punt die zijn gevonden, drukt u op [CENTER] om
verder te gaan naar de instellingen voor de middellijnpin.
Voer Sta..ing (positionering ten opzichte van de CL-pin) in en
druk op [OK] om de coördinaten te berekenen van de
willekeurige middellijnpin. De resultaten worden vervolgens
op dit scherm weergegeven.
8. Druk meermaals op {ESC} om de berekening te voltooien
en terug te keren naar <Road>.
Druk op [WIDTH] (breedte) om naar het instellingsscherm
voor de breedtepin te gaan.
"25.2 Een rechte lijn berekenen"
De middellijnpin kan worden uitgezet door op [S-O] te
drukken.
"15. UITZETMETINGEN"
Voor een clothoïde zonder overgangs bocht geldt dat het KA1-punt, KE1-punt en KA2-punt gevonden kunnen
worden in stap 6.
Voor een cirkelbocht geldt dat het BC -punt en EC-punt gevonden kunnen worden in stap 6.
Invoerbereik kruisingshoek: 0° < IA < 180°
Routeberekening wordt gebruikt om de middenpinnen en breedtepinnen te vinden van een route met een serie
bochten. Het is dan mogelijk om verder te gaan met uitzetten. (De onderstaande illustratie is een voorbeeld
van een clothoïdeberekening)
Een routeberekening bestaat uit het volgende:
Invoer van bochteigenschappen, weergave van bochteigenschappen, automatische berekening van
hoofdwindstreken, berekening van het willekeurige punt en inversieberekening van de breedtepin.
U kunt in het menu Route Calculation één route per JOB instellen, waarbij elke route maximaal 16 bochten
kan bevatten.
Er kunnen maximaal 600 punten, inclusief alle midden- en breedtepinnen, worden berekend met behulp van
de automatische berekening van de hoofdwindstreken.
De routegegevens blijven bewaard, zelfs als het instrument wordt uitgeschakeld. De routegegevens worden
wel gewist als de JOB wordt verwijderd of geheugengegevens worden geïnitialiseerd.
25.8 Routeberekening
OK
IA&Tangent/CL peg
Sta..ing 195.386m
N
E167.289
IA&Tangent/CL peg
173.517
Sta..ing 100.000m
WIDTH
REC S-O
CENTER
Opmerking
BC2
KA1-1
KE1-1 KA1-2
KE1-2
EC2
Curve 1
Curve 2
Nr.1
Nr.2
Nr.3 Nr.4
Nr.5
Nr.6 Nr.7
Nr.8
Nr.9
SP2
BP
EP
Follow-upafstand
Offset
IP-punt 1
IP-punt 2
135
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
Een JOB verwijderen: "29.2 Een JOB verwijderen"
Initialiseren van het geheugen: "33.13 Standaardinstellingen herstellen" PROCEDURE Het herstellen van
de oorspronkelijke instellingen bij het inschakelen van het instrument
Er worden geen bochtgegevens ingesteld wanneer alle bochteigenschappen (parameter A1, parameter A2,
straal R) op null zijn ingesteld.
De afronding van foutwaarden in bochtberekeningen kan afwijkingen (mm) in coördinaten of pinnummer
creëren.
25.8.1 IP's (kruisingspunten) invoeren
PROCEDURE
1. Open het menu Route Calculation.
Druk op [MENU] op de derde pagina van de OBS-modus om
het menu Route Calculation te openen.
2. Open het menu Alignment Calculation (uitlijnberekening).
Selecteer Alignment.
3. Open het menu Curve Element Setting (instelling
bochtelement).
Selecteer Define elements (elementen definiëren).
4. Open het menu voor het invoeren van de IP.
Selecteer Input IP.
5. Stel het basispunt (BP) in.
Voer de coördinaat in voor BP, en druk op [NEXT].
6. Stel IP 1 in.
Voer de coördinaat in voor IP 1, en druk op [NEXT].
7. Stel de volgende IP's in op dezelfde manier als in stap 6.
Stel de volgende IP's in. Om de ingevoerde IP in te stellen
als eindpunt (EP), drukt u op [EP].
Alignment
IP&Tan
EDM
3Pt.Curve
Define elements
Alignment
Auto calc.
Calc coord
Road topo
Setting
Input IP
Input element
Review element
Clear
Define elements
Np:
Ep:
BP
100.000
100.000
RECLOAD NEXT
Np:
Ep:
IP 1
200.000
200.000
RECLOAD NEXT
Np:
Ep:
IP 3
400.000
200.000
RECLOAD NEXT EP
136
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
8. Controleer de EP.
Controleer de coördinaat in voor EP, en druk op [OK].
9. Stop met invoeren van de IP's.
Druk op [OK] op het scherm dat in stap 8 wordt getoond.
Het scherm keert terug naar <Curve Element Setting>.
25.8.2 Bochtelementen invoeren
BP automatisch instellen (stap 3): U vooraf kunt het basispunt BP voor de volgende bocht instellen als IP of
EP voor de vorige bocht (KA-2 or het EC-punt).
Wanneer meerdere bochten overlappen bij het berekenen van de volgende bocht op basis van de ingevoerde
bochtelementen (als op [OK] wordt gedrukt), dan wordt het onderstaande scherm weergegeven.
Als het element startpunt is dat vóór BP ligt, wordt de afstand tussen die twee punten weergegeven met een
minusteken (-).
Als het element eindpunt is dat verder dan BP ligt, wordt de afstand tussen die twee punten weergegeven
met een plusteken (+).
Door op [YES] te drukken, wordt de berekening voortgezet, waarbij het overlappen van de bogen wordt
genegeerd.
Door op [NO] te drukken, wordt de berekening gestopt en teruggekeerd naar het scherm Input Element
(element invoeren).
1. Voer de IP's in.
25.8.1 IP's (kruisingspunten) invoeren
2. Open het scherm Input Element.
Selecteer Input element.
Np:
Ep:
EP
400.000
<Curve number:2>
200.000
OK
1mm
Curve overlap
Continue?
Element 2
-
Element3
YES NO
-10mm
Curve overlap
Continue?
BP
-
Element1
YES NO
10mm
Curve overlap
Continue?
Element n
-
ED
YES NO
Input IP
Input element
Review element
Clear
Define elements
137
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
3. Voer de elementen in voor bocht 1.
Voer parameter A1, parameter A2, straal R en de offset
(extra afstand voor BP: als BP vóór het startpunt van de
route ligt, staat er minus (-) bij) en druk op [OK].
• Bij het instellen van een scherpe bocht, moeten parameter
A1 en A2 null zijn en de straal 0.
Na op [IP] te hebben gedrukt, wordt de kruisingshoek,
draairichting, de lengten van de bochten tussen BP-IP1 en
IP1-IP2 berekend vanuit BP, de IP's en de bochtelementen,
en worden de resultaten weergegeven. Na de resultaten
gecontroleerd te hebben, drukt u op [OK].
4. Voer de elementen in voor de volgende bocht.
Voer parameter A1, parameter A2 en straal R in voor de
volgende bocht. De offset wordt automatisch ingesteld.
De offset wordt niet weergegevens als Next BP is
weergegeven, en zoals beschreven in 25.8.8 Parameters
instellen is ingesteld op IP.
Na op [IP] te hebben gedrukt, wordt de kruisingshoek,
draairichting, de lengten van de bochten tussen IP1-IP2 en
IP2-IP3 berekend vanuit BP, de IP's en de bochtelementen,
en worden de resultaten weergegeven. Na de resultaten
gecontroleerd te hebben, drukt u op [OK].
5. Ga door met het invoeren van de elementen voor de
volgende bochten.
Voer de elementen in voor de volgende bochten op dezelfde
manier als in stap 3 en 4 is getoond.
6. Stop met invoeren van de bochtelementen.
Nadat het invoeren van de elementen voor alle bochten
voltooid is, drukt u op [OK]. Het scherm keert terug naar
<Curve Element Setting>.
25.8.3 Bochteigenschappen weergeven
De bochteigenschappen die in “25.8.2 Bochtelementen invoeren” zijn ingesteld, kunnen worden gecontroleerd.
Om wijzigingen aan te brengen, volgt u de procedure die in “25.8.2 Bochtelementen invoeren” is beschreven.
De gegevens van de bochteigenschappen worden weergegeven in oplopende volgorde van bochtnummer.
PROCEDURE
1. Voer de IP's in.
“25.8.1 IP's (kruisingspunten) invoeren
2. Voer de elementen in voor de bocht.
25.8.2 Bochtelementen invoeren
Element1
Para A1
Para A2 50.000m
Radius 60.000m
St. ofs 0.000m
50.000m
OKI P
Element1
IA
Direct. : Right
BP-IP1: 141.421m
IP1-IP2: 141.421m
OK
90 00 00
Element2
Para A1
Para A2
<Null>
<Null>
Radius
St. ofs 195.386m
50.000m
OKI P
138
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
3. Plaats de cursor op Review elements (elementen bekijken)
en druk op {ENT}.
Loop met de {}/{} in de volgende volgorde door de
eigenschapschermen BP-punt -> IP-punt -> EP-punt ->
bochteigenschappen -> BP-punt van de volgende bocht.
4. Druk op [OK] om terug te keren naar <Define elements>.
25.8.4 Gegevens wissen
U kunt de routegegevens wissen die in de procedures in 25.8.1 IP's (kruisingspunten) invoeren en 25.8.2
Bochtelementen invoeren zijn ingesteld.
PROCEDURE
1. Open het menu Route Calculation.
Druk op [MENU] op de derde pagina van de OBS-modus om
het menu Route Calculation te openen.
2. Open het menu Alignment Calculation (uitlijnberekening).
Selecteer Alignment.
3. Open het menu Curve Element Setting (instelling
bochtelement).
Selecteer Define elements (elementen definiëren).
4. Open het menu Clearing (wissen).
Selecteer Clear.
5. Wis de routegegevens.
Druk op [YES] om alle routegegevens te wissen.
Door op [NO] te drukken, keert u terug naar het scherm
<Curve Element Setting>.
Input IP
Define elements
Input element
Review elements
Clear
Np:
Ep: 100.000
Element1/BP
100.000
OK
St.ofs
Radius 60.000m
0.000m
Para A1 50.000m
Para A2 50.000m
Element1
OK
Input IP
Define elements
Input element
Review elements
Clear
Clear Alldeletions
Confirm ?
YESNO
139
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
25.8.5 Automatische berekening van de hoofdwindstreken
U kunt automatisch hoofdwindstreken berekenen op basis van de bochteigenschappen die zijn ingesteld in
“25.8.2 Bochtelementen invoeren”. Middenpinnen (pinnummer) en breedtepinnen die op een bepaalde afstand
van elkaar zijn opgesteld, kunnen direct berekend worden.
Er kunnen maximaal 600 punten, inclusief alle midden- en breedtepinnen, worden berekend met behulp van
de automatische berekening van de hoofdwindstreken.
De te berekenen hoofdwindstreek hangt af van het betreffende type bocht.
Clothoïde: KA-1-punt, KE-1-punt, KE-2-punt, KA-2-punt
Clothoïde zonder overgangsbocht: KA-punt, KE-punt, KA-2-punt
Cirkelbocht: BC-punt, SP-punt, EC-punt
De breedtepinnen kunnen aan beide zijden van de route opgezet worden om de breedte aan de linker- en
rechterzijde apart te berekenen.
Er wordt automatische een puntnaam toegewezen aan het pinnummer dat kan worden berekend. Het eerste
deel van de puntnaam kan vooraf worden ingesteld.
De coördinaten van de berekende pinnen worden automatisch opgeslagen in de huidige JOB. Wanneer een
puntnaam al bestaat in de huidige JOB kan worden geselecteerd of deze al dan niet moet worden
overschreven. U kunt vooraf instellen welke procedure gebruikt moet worden in deze situatie.
PROCEDURE
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Road.
2. Selecteer Alignment om het menu Route Calculation te
openen.
3. Selecteer Auto calc. om de hoofdwindstreken automatisch
te berekenen.
4. Stel het volgende in: Sta incr (plaatsingstoename),
middelste Pitch P, CL ofs1 (middellijnoffset 1), CL ofs2
(middellijnoffset 2), Existing (procedure die wordt gebruikt
als dezelfde puntnaam al bestaat in de huidige JOB) en
Autoname (automatische toewijzing van het voorvoegsel
van de puntnaam).
Define elements
Alignment
Auto calc.
Calc coord
Road topo
Setting
Alignment
CL ofs1
CL ofs2 -5.000m
Sta incr
5.000m
midpitch 90.000m
100.000m
OK
ExistingPt
Autoname No.
Add
OK
140
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
5. Druk op [OK] op het scherm dat in stap 4 wordt getoond,
om de coördinaten te berekenen van de hoofdwindstreek,
breedtepinnen en pinnummer. De coördinaten worden
vervolgens weergegeven op het scherm dat hier is getoond.
Verwissel met de {}/{} van scherm. (De schermen aan
de rechterzijde zijn voorbeelden van de berekening van een
clothoïdebocht).
Wanneer Existing pt (bestaand punt) in stap 4 is ingesteld
op Skip (overslaan), dan wordt een punt dat al bestaat in de
huidige JOB niet automatisch opgeslagen. Deze punten
worden gemarkeerd met een asterisk (*). In dit stadium van
het proces kunt u zulke punten onder een nieuwe
puntnaam opslaan.
6. Het scherm aan de rechterzijde wordt getoond wanneer het
aantal opgestelde pinnen 600 punten overschrijdt. Druk op
[YES] om door te gaan met de eerste 600 punten.
Druk op [NO] om terug te keren naar het scherm van stap 4.
7. Druk op [OK] om terug te keren naar <Alignment>.
De middenpin kan worden uitgezet door op [S-O]
te drukken.
"15. UITZETMETINGEN"
Invoerbereik hoogtegraad pinnummer: 0.000 tot 9999.999 (100.000*) (m)
Invoerbereik middelste hoogtegraad: 0.000 tot 9999.999 (0.000*) (m)
Invoerbereik routebreedte: -999.999 tot 999.999 (Null*) (m)
Procedure voor een dubbele puntnaam: Toevoegen (vastleggen als apart punt met dezelfde puntnaam)*/
Overslaan (niet overschrijven)
Maximale lengte puntnaam: 8 tekens (peg No.*)
De instellingen van de hoofdwindstreken blijven bewaard, zelfs als het instrument wordt uitgeschakeld. De
instellingen zijn echter gewist wanneer RAM cleared wordt weergegeven.
Regels over het toewijzen van puntnamen aan automatisch berekende pinnen.
Hoofdwindstreken clothoïdebocht: het bochtnummer wordt toegevoegd aan het einde. Het KA1-punt van
bochtnummer 1 wordt bijvoorbeeld geschreven als KA1-1, en het KA1-punt van bochtnummer 2 wordt
geschreven als KA2-1.
Hoofdwindstreken cirkelbocht: het bochtnummer wordt toegevoegd aan het einde. Het BC-punt van
bochtnummer 1 wordt bijvoorbeeld geschreven als BC1, en het BC-punt van bochtnummer 2 wordt
geschreven als BC2.
N
E100.000
Results
100.000
PT BP
OKS-O
N
E
96.465
103.536
PT BPR
Results
OKS-O
N107.071
PT No.1
107.071
Results
OKS-O
N
E400.000
PT EP
200.000
Results
OKS-OREC
Continue?
Memory over
NOYES
Opmerking
141
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
Breedtepin: Aan het einde van de puntnaam van de middenpin wordt R of L toegevoegd. R wordt
toegevoegd voor positieve (+) routebreedtes (de routebreedte van de middenpin naar de RECHTER
breedtepin) en L word toegevoegd voor negatieve (-) routebreedtes (route van de middenpin naar de
LINKER breedtepin). Wanneer beide routebreedtes worden ingevoerd als positief (+), dan wordt R en
R2 gebruikt. Wanneer beide routebreedtes worden ingevoerd als negatief (-), dan wordt L en L2 gebruikt.
Een spatie aan het begin of einde van een puntnaam wordt genegeerd.
Als de lengte van de puntnaam langer is dan 16 tekens, dan wordt 1 teken aan het begin gewist voor elk
nieuw teken dat aan het eind van de puntnaam wordt toegevoegd.
25.8.6 Berekening willekeurige punt
De coördinaten van willekeurige punten op elke berekende bocht kunnen worden gevonden met behulp van
de berekening voor willekeurige punten.
PROCEDURE
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Road.
2. Selecteer Alignment om het menu Route Calculation te
openen.
3. Selecteer Calc coord om het berekeningsmenu voor
willekeurige punten te openen.
4. Voer de follow-upafstand in van het willekeurige punt in.
5. Druk op [OK] op het scherm dat in stap 4 wordt getoond om
de coördinaten en de puntnaam van het willekeurige punt
weer te geven.
De middelpunt kan worden opgeslagen als een bekend
punt in de huidige job door op [REC] te drukken.
6. Druk op {ESC} om terug te keren naar <Alignment>.
Druk op [OFF] om naar het instellingsscherm voor de
breedtepin te gaan.
"25.2 Een rechte lijn berekenen"
De middenpin kan worden ingesteld door op [CENTER] te
drukken.
"15. UITZETMETINGEN"
Define elements
Alignment
Auto calc.
Calc coord
Road topo
Setting
Alignment/CL peg
Sta..ing 123.456m
POINT
OK
N
E167.289
Alignment/CL peg
173.517
Sta..ing 100.000m
No. 12+3.456
WIDTH
CENTER
REC S-O
142
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
Regels over het toewijzen van puntnamen aan automatisch berekende willekeurige punten.
Willekeurig punt: De afstand naar het willekeurige punt wordt gegeven in termen van het dichtstbijzijnde
pinnummer vanaf de voorzijde van de bocht. De afstand van het pinnummer wordt aan het einde
toegevoegd.
Als de lengte van de puntnaam langer is dan 16 tekens, dan wordt 1 teken aan het begin gewist voor elk
nieuw teken dat aan het eind van de puntnaam wordt toegevoegd.
25.8.7 Omgekeerde breedtepin
De routebreedte en coördinaten voor middenpinnen op elke berekende bocht kunnen worden gevonden met
behulp van de inversieberekening voor de breedtepin.
Er zijn twee methoden om de coördinaten van de willekeurige breedtepin te specificeren: invoeren met
toetsen en observatie.
PROCEDURE De willekeurige breedtepinnen specificeren door ze in te toetsen
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Road.
2. Selecteer Alignment om het menu Route Calculation te
openen.
3. Selecteer Road topo om dit menu te openen.
4. Voer de coördinaten van de willekeurige breedtepinnen in.
5. Druk op [OK] op het scherm dat in stap 4 wordt getoond om
de coördinaten en de puntnaam van middenpin weer te
geven.
6. Druk op [OK] op het scherm dat in stap 5 wordt getoond om
de routebreedte en puntnaam van de breedtepin weer te
geven.
7. Vervolgens kan de volgende breedtepin worden uitgezet
door op [OK] te drukken.
De middenpin kan worden uitgezet door op [S-O] te
drukken.
"15. UITZETMETINGEN"
Define elements
Alignment
Auto calc.
Calc coord
Road topo
Setting
Np:
Ep:
Alignment/Road topo
0.000
0.000
LOAD MEAS OK
N
E173.318
Road topo/CL peg
196.031
Sta..ing 123.456m
No. 12+3.456
REC OKS-O
N
E173.318
Road topo/WidthPeg
196.031
CL ofs 5.000m
No. 12+3.456R
REC OKS-O
143
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
PROCEDURE De willekeurige breedtepinnen specificeren door middel van observatie
1. Open het menu Road topo zoals eerder beschreven.
“PROCEDURE De willekeurige breedtepinnen
specificeren door ze in te toetsen” stap 1 en 3
2. Breng de breedtepin in vizier en druk op [MEAS] om te
beginnen met meten. De coördinaten en gemeten afstand
van de breedtepin, de verticale hoek en de horizontale hoek
worden weergegeven.
Druk op [STOP] om het meten te stoppen.
3. De coördinaten en de puntnaam worden weergegeven op
dit scherm en worden gebruikt om de resultaten weer te
geven voor de middenpin.
4. Druk op [YES] op het scherm dat in stap 3 wordt getoond
om de routebreedte en puntnaam van de breedtepin weer
te geven.
5. Vervolgens kan de volgende breedtepin worden uitgezet
door op [OK] te drukken.
De regels over het toewijzen van puntnamen aan breedte- en middenpinnen zijn hetzelfde als die voor het
berekenen van breedtepinnen wanneer de hoofdwindstreken automatisch worden berekend.
25.8.5 Automatische berekening van de hoofdwindstreken Regels over het toewijzen van puntnamen
aan automatisch berekende pinnen
De regels over het toewijzen van puntnamen aan middenpinnen zijn hetzelfde als die voor het berekenen van
willekeurige punten.
25.8.6 Berekening willekeurige punt Regels over het toewijzen van puntnamen aan automatisch
berekende willekeurige punten
25.8.8 Parameters instellen
Bij het configureren van bochteigenschappen in 25.8.2 Bochtelementen invoeren kunt u vooraf instellen welke
bocht (clothoïde of parabool) berekend moet worden en welk punt gebruikt moet worden als het BP-punt van
de volgende bocht: het IP-punt van de vorige bocht of het eindpunt (KA-2 of EC-punt) van de vorige bocht.
Np:
Ep:
Alignment/Road topo
0.000
0.000
LOAD MEAS OK
N
E168.329
199.361
3.780m
78 43’26"
21 47’16"
STOP
SD
ZA
HA-R
Np:
Ep:
Alignment/Road topo
168.329
Confirm?
199.361
YESNO
N
E173.318
Road topo/CL peg
196.031
Sta..ing 123.456m
No.2
OKREC S-O
Opmerking
144
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)
PROCEDURE
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Road.
2. Selecteer Alignment om het menu Route Calculation te
openen.
3. Selecteer Setting om het menu Setting Parameters te
openen.
4. Selecteer met {}/{} de automatische instellingsmethode
voor het BP-punt van de volgende bocht en het soort bocht.
• Als de bochteigenschappen al zijn ingevoerd, kan het soort
bocht niet worden gewijzigd. Daarvoor moeten eerst alle
routegegevens worden verwijderd.
"25.8.2 Bochtelementen invoeren"
De automatische instellingsmethode kan als volgt worden geselecteerd:
(*: fabrieksinstelling)
Vanuit het BP-punt van de volgende bocht: IP (IP-punt van de vorige bocht)*/EC/KA2 (eindpunt van de vorige
bocht (KA-2 of EC-punt)).
Bocht: Clothoid* / Parabola
Define elements
Alignment
Auto calc.
Calc coord
Road topo
Setting
Curve :Clothoid
Alignment/Setting
Next BP : IP
Alignment/Setting
Next BP : IP
Existing curve
Curve : Clothoid
Opmerking
145
26. DWARSDOORSNEDE OPMETEN
Het doel van deze functie is om punten te meten en uit te zetten langs een dwarsdoorsnede van de weg of een
lineaire lijn die al is opgemeten met de functie voor het opmeten van de route. Afhankelijk van de eisen kunnen
dwarsdoorsnedes op diverse manieren worden opgemeten.
Voor vaktermen: "25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE)"
Instelling van EDM kan in het menu voor het opmeten van dwarsdoorsneden worden gedaan.
Items instellen: "33.2 Observatieomstandigheden - Dist"
PROCEDURE
1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u
op [MENU], en vervolgens selecteert u Xsection Survey
(dwarsdoorsnede opmeten).
2. Selecteer Occ.orien in <Xsection Survey> en voer de
geselecteerd van het instrumentstation in
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren"
3. Selecteer Xsection Survey in <Xsection Survey>
Dwarsdoorsnede
Middellijn Wijziging van
observatierichting
BP
EP
Sta.hoogtegraad
Sta..ing
Geobserveerde
dwarsdoorsnede
Doelpunt
Xsection Survey
Occ.Orien.
Xsection Survey
EDM
Xsection Survey
Occ.Orien.
Xsection Survey
EDM
146
26. DWARSDOORSNEDE OPMETEN
4. Voer het volgende in: de naam van de weg waarvan de
dwarsdoorsnede moet worden opgemeten, stationshoogte,
stationstoename en de horizontale afstand tussen stations.
En selecteer de richting. Druk vervolgens op [OK].
• Druk op [STA-]/[STA+] om de ingestelde hoogte in Sta incr
van of naar Stationing chainage te verlagen of verhogen.
De horizontale afstand tussen stations wordt weergegeven
als xx+xx.xx.
In het geval dat de horizontale afstand tussen stations
hetzelfde is als in eerdere observaties, dan wordt
aangenomen dat het opmeten van de dwarsdoorsnede
gereed is en wordt een dialoogvenster met een
bevestigingsbericht weergegeven. Druk op [YES] om
verder te gaan naar stap 5. Druk op [NO] om opnieuw de
stationshoogte, de afstand tussen de stations en de richting
in te stellen.
5. Breng het laatste punt op de dwarsdoorsnede in vizier, en
druk op [MEAS].
 Richting
• Druk op [HT] om de instrumenthoogte en de doelhoogte in
te voeren.
Druk op [OFFSET] op de tweede pagina om de
offsetmeting uit te voeren voor het laatste punt.
Als het middelpunt eerst wordt geobserveerd, moet het
middelpunt worden ingesteld.
stap 8
6. Druk op [REC]. Voer een doelhoogte, puntnaam en code in,
en druk vervolgens op [OK].
7. Herhaal stap 5 en 6 voor alle punten op de dwarsdoorsnede
in de ingestelde observatierichting tot de middellijn is bereikt
8. Observeer het middelpunt. Druk vervolgens op [OK].
Xsection Survey
Road name:
Sta pitch:
OK
100.000m
Road3
Sta incr:
Sta..ing:
Direc.:
STA- STA+ OK
10.000m
55.200m
Left Right
Same Sta...ing
NO YES
N
E
Z
HT
P1
MEAS OK
ZA
HA-R
N
E
Z12.152
103.514
101.423
P1
REC HT MEAS OK
ZA
HA-R
PT OK
HR
P01
N
E
Z80.150
150.514
220.423
P1
REC HT MEAS OK
147
26. DWARSDOORSNEDE OPMETEN
Voer de naam van het middelpunt in. Druk vervolgens
op [OK].
Als het middelpunt is ingesteld als instrumentstation, drukt
u op [LOAD] om al geregistreerde coördinaatgegevens in
te stellen als de coördinaten van het instrumentstation.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
9. Herhaal stap 5 en 6 voor alle punten op de dwarsdoorsnede
na de middellijn.
10.Na het laatste wisselpunt te hebben geobserveerd,
controleert u of Finished section is ingesteld op Yes, en
vervolgens drukt u op [OK].
• U kunt de observatie stoppen door op {ESC} te drukken. In
dit geval wordt een dialoogvenster met een
bevestigingsbericht weergegeven. Druk op [YES] om de
meetgegevens te negeren die tot op dat punt zijn
geobserveerd en de observatie af te sluiten. Druk op [NO]
om door te gaan met observeren.
11.Ga verder met het observeren van de volgende
dwarsdoorsnede.
Naam van de weg: tot 16 tekens
Sta incr (stationstoename): -999999.999 tot 999999.999 (m)
Sta..ing (stationsplaatsing): -99999.99999 tot 99999.99999 (m)
Sta pitch (stationshoogte): 0.000 tot 999999.999 (m)
Richting: Left->Right/Right->Left/Left/Right
Richting
Afhankelijk van de instelling die voor Direction (richting) is geselecteerd, kunnen dwarsdoorsnedes in de
volgende richtingen worden gemeten.
Wanneer Left of Left -> Right is geselecteerd
Patroon 1 Van het punt aan de verre linkerkant tot het punt aan de verre rechterkant
Patroon 2 Het middelpunt wordt eerst geobserveerd. Daarna het punt onmiddellijk links van het
middelpunt. Vervolgens kunnen de resterende punten in elke willekeurige volgorde worden
gemeten.
Patroon 3 Methode 2 met behulp van 2 prisma's. Het middelpunt wordt eerst geobserveerd, gevolgd door
het punt onmiddellijk links ervan. Volgende observaties kunnen in elke willekeurige volgorde
worden gedaan die het meest efficiënt is bij het werken met 2 prisma's. Op de onderstaande
illustratie worden de punten die het dichtst bij het middelpunt liggen eerst geobserveerd,
gevolgd door de punten die het verst weg liggen (eerst links, dan rechts).
3+3.200
Center:
No.3+3.200
Finished section:
No
LOAD OK
3+3.200
Center:
No.3+3.200
Finished section:
Yes
LOAD OK
Stop observing
Delete RPOS data?
NO YES
Opmerking
148
26. DWARSDOORSNEDE OPMETEN
Wanneer Left of Left -> Right is geselecteerd
Patroon 1 Van het punt aan de verre rechterkant tot het punt aan de verre linkerkant
Patroon 2 Het middelpunt wordt eerst geobserveerd. Daarna het punt onmiddellijk rechts van het
middelpunt. Vervolgens kunnen de resterende punten in elke willekeurige volgorde worden
gemeten.
Patroon 3 Methode 2 met behulp van 2 prisma's. Het middelpunt wordt eerst geobserveerd, gevolgd door
het punt onmiddellijk rechts ervan. Volgende observaties kunnen in elke willekeurige volgorde
worden gedaan die het meest efficiënt is bij het werken met 2 prisma's.
Wanneer Left -> Right of Right -> Left wordt geselecteerd,
kan de observatie van een dwarsdoorsnede erna
automatisch worden overgeschakeld naar de
tegenovergestelde richting nadat de eerdere observatie
van de dwarsdoorsnede is voltooid. Deze methode
beperkt de te lopen afstand naar het volgende startpunt tot
een minimum wanneer meerdere dwarsdoorsneden
gemeten moeten worden.
Gegevens bekijken van een opgemeten
dwarsdoorsnede
In een JOB vastgelegde gegevens van een
dwarsdoorsnede worden zoals hier rechts getoond
weergegeven. Offset is de afstand die is berekend met de
coördinaten van het middelpunt en de coördinaten van het
gemeten punt.
JOB-gegevens weergeven: "28.8 JOB-gegevens
bekijken"
Richting van route
Patroon 1
Patroon 2
Patroon 3
ձղ ճ մյ
ճղ ձ մյ
մղ ձ ճյ
Rechterkant geobserveerd
met een tweede prisma
Linkerkant geobserveerd
met één prisma
Routerichting
Wanneer de richting is ingesteld op Left -> Right
Dwarsdoorsnede ղ
Dwarsdoorsnede ձ
Dwarsdoorsnede ճ
3+3.200
Sta..ing
NEXT PREV
-12.820m
Offset
HR
PT 2.000m
XSECT03
-320.500
N
NEXT PREV
100.200
Z
E
6.200
CD
:
149
27. METEN VAN EEN PUNT NAAR EEN LIJN
Met Point to line kan een operator de coördinaten van een doelpunt definiëren wanneer een lijn het
basispunten A (0, 0, 0) verbindt en punt B is ingesteld als de X-as. De coördinaten en hoek van het
instrumentstation voor een onbekend punt C wordt ingesteld door punt A en punt B te observeren.
PROCEDURE De baseline instellen
1. Druk op [Menu] op de tweede pagina van de OBS-modus
en selecteer Pt to line.
2. Selecteer Define baseline.
3. Voer de instrumenthoogte in en druk op [OK].
4. Collimeer het eerste doel en druk op [MEAS].
Na de meetresultaten bevestigd te hebben, drukt u op [OK].
P(n, e, z)
n
A(0, 0, 0) N
e
z
Hoogte doel
O
B
Instrumenten
hoogte Instrumentpunten (onbekend punt)
Lijn
Prisma P1 Prisma P2
Z
C
REM
Area calc.
S-O Line
P-Project
PT to Line
S-O Arc
Point to line
Define baseline
Point to line
Height
HI 1.500 m
OK
1003
Measure 1st PT
ZA
HA-R
HR
PT
0
000
00 00
00
MEAS
1.000m
1003
HR
PT
34
123 56
45 12
26
MEAS OKREC
1.000m
5.123m
SD
ZA
HA-R
150
27. METEN van een punt naar een lijn
5. Meet het tweede doelpunt op dezelfde manier als de eerste.
Collimeer de meetresultaten, en druk op [OK].
6. Bevestig de meetresultaten van de baseline die door middel
van de lijn tussen het eerste en tweede doelpunt is
gedefinieerd.
Door op [OK] te drukken, worden de coördinaten en hoek
van het instrumentpunt ingesteld.
Ga door met meten van Point to Line.
• Door op [S.CO] te drukken, worden de coördinaten van het
instrumentpunt weergegeven die op basis van de
meetresultaten van het eerste en tweede doelpunt zijn
gedefinieerd.
Druk op [OK] om de Point to Line-meting uit te voeren.
• Door op [REC] te drukken, worden de coördinaten voor het
instrumentpunt vastgelegd als gegevens van een bekend
punt in de huidige JOB. De stationscoördinaten van het
instrument en de hoogte kunnen op dat moment niet
worden gewijzigd.
PROCEDURE Meten van een punt naar een lijn
1. Druk op Point to line op de tweede pagina van de OBS-
modus.
2. Selecteer Point to line.
3. Collimeer het doelpunt en druk op [MEAS]. Het
meetresultaat wordt weergegeven.
1004
Measure 2nd PT
ZA
HA-R
HR
PT
45
178 12
56 34
31
MEAS
2.000m
1004
HR
PT
45
178 12
56 34
31
MEAS OKREC
2.000m
5.123m
SD
ZA
HA-R
HD
OKS.CO
0.123m
VD -0.003m
SD 0.156m
Baseline pt1-pt2
OKREC
20.000
30.000
40.000
N0:
E0:
Z0:
2.000m
HI
Point to line
Define baseline
Point to line
MEASS.CO
N
E
Z
HR
PT
2.500
m
1001
151
27. METEN van een punt naar een lijn
• Door op [REC] te drukken, worden de coördinaten voor het
instrumentpunt vastgelegd als gegevens van een bekend
punt in de huidige JOB.
• Door op [S.CO] te drukken, worden de coördinaten van het
instrumentstation weergegeven.
4. Breng het volgende doel in vizier en druk op [MEAS] om
te beginnen met meten. Er kunnen meerdere punten
achtereenvolgens worden gemeten.
5. Druk op {ESC} om terug te keren naar het scherm
<Point to Line>.
MEASS.COREC
N
E
Z
HR
PT
2.500m
20.000
30.000
40.000
1001
152
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -
In het menu Record (vastleggen) kunt u het volgende opslaan: de meetgegevens (afstand, hoek, coördinaten),
gegevens van het stationspunt, gegevens van het achterwaartse meetpunt en notities over de huidige JOB.
"29. EEN JOB SELECTEREN/VERWIJDEREN"
Er kunnen in totaal 50.000 gegevens worden opgeslagen in het instrument. Het vastleggen van gegevens
over het instrumentstation en het achterwaartse station is een uitzondering.
Het volgende scherm wordt weergegeven als dezelfde puntnaam wordt ingevoerd.
Druk op [ADD] om het punt vast te leggen als een ander record met dezelfde naam.
Druk op [NO] als u een andere naam wilt invoeren.
Druk op [YES] om het bestaande punt te overschrijven.
Gegevens van het instrumentstation kunnen in de huidige JOB worden opgeslagen.
De items die opgeslagen kunnen worden zijn: de coördinaten van het instrumentstation, de puntnaam,
instrumenthoogte, codes, operator, datum en tijd, wind, temperatuur, luchtdruk en atmosferische
correctiefactor.
Als de gegevens van het instrumentstation niet worden opgeslagen voor de huidige JOB, worden de
instellingen van de vorige instrumentgegevens gebruikt.
PROCEDURE
1. Druk op [TOPO] op pagina drie van de OBS-modus om
<TOPO> weer te geven.
De huidige JOB wordt weergegeven.
2. Selecteer Occupy (startmeetpunt).
28.1 Gegevens voor het instrumentstation vastleggen
Opmerking
ADD
TOPO JOB1
Occupy
Angle data
Dist data
Coord data
BS data
153
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -
3. Stel de volgende gegevensitems in.
(1) Coördinaten van het Instrumentstation
(2) Puntnaam
(3) Instrumenthoogte
(4) Code
(5) Operator
(6) Datum (alleen display)
(7) Tijd (alleen display)
(8) Het weer
(9) Wind
(10) Temperatuur
(11) Luchtdruk
(12) Atmosferische correctiefactor
Selecteer [LOAD] om de geregistreerde coördinaten op te
roepen en te gebruiken.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen.
Bij het invoeren van codes worden [ADD], [LIST] en
[SRCH] weergegeven.
Druk op [ADD] om de ingevoerde codes in het geheugen
op te slaan.
Druk op [LIST] om opgeslagen codes in omgekeerde
chronologische volgorde weer te geven.
Druk op [SRCH] om naar een opgeslagen code te zoeken.
Voor informatie over het bekijken en opslaan van codes
in de modus Data gaat u naar "30.3 Codes registreren/
verwijderen" end "30.4 Codes bekijken"
• Om de atmosferische correctiefactor op 0 ppm in te stellen,
drukt u op [0ppm]. De temperatuur en de luchtdruk worden
ingesteld op de standaardinstelling.
4. Controleer de ingevoerde gegevens, en druk vervolgens op
[OK].
5. Druk op {ESC} om <TOPO> te herstellen.
Maximale lengte puntnaam: 14 alfanumerieke tekens
Invoerbereik -999.9999 instrumenthoogte 999.9999 m -9999.999 tot 9999.999 (m)
Maximale lengte code/operatornaam: 16 alfanumerieke tekens
Weerselectie: Fine (goed), Cloudy (bewolkt), Light rain (motregen), Rain (regen), Snow (sneeuw)
Windselectie: Calm (kalm), Gentle (bries), Light (licht), Strong (hevig), Very strong (zeer hevig)
Temperatuurbereik -35 tot 60,0°C (in stappen van 1°C)/ - -22,0 tot 140,0°F (in stappen van 1°F)
Luchtdrukbereik: 500 tot 1400 (hPa) (in stappen van 1hPa step)/375 tot 1050 (mmHg)
(in stappen van 1mmHg)/14.8 to 41.3 (inchHg) (in stappen van 0.1inchHg)
Atmosferische correctiefactor (ppm): -499 tot 499
OKLOAD
HI
PT
ADD LIST SRCH
CD
Jan/01/2017
C
17:02:33
P
Opmerking
154
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -
De gegevens van het achterwaartse meetpunt kunnen in de huidige JOB worden opgeslagen. De
instellingsmethode van de azimuthoek kan worden geselecteerd in inputting azimuth angle (de azimuthoek
invoeren) of calculating coordinates (coördinaten berekenen).
PROCEDURE De azimuthoek invoeren
1. Druk op [TOPO] op de derde pagina van de OBS-modus
om <TOPO> weer te geven.
2. Selecteer BS data.
3. Selecteer Angle.
De meetwaarden van de hoek worden in realtime
weergegeven.
4. Voer de azimuthoek in.
5. Breng het achterwaartse meetpunt in vizier, en druk op
[REC] op het scherm van stap 4, en selecteer de
volgende items.
(1) Doelhoogte
(2) Puntnaam
(3) Code
6. Druk op [OK] om gegevens vast te leggen van het
achterwaartse meetpunt. RED-gegevens (gereduceerde
gegevens) en de meetgegevens van de hoek worden
tegelijkertijd vastgelegd. <TOPO> wordt hersteld.
PROCEDURE De azimuthoek berekenen met behulp van coördinaten
1. Druk op [TOPO] op de derde pagina van de OBS-modus
om <TOPO> weer te geven.
2. Selecteer BS data.
3. Selecteer Coord.
28.2 Het achterwaartse meetpunt vastleggen
TOPO JOB1
Occupy
Angle data
Dist data
Coord data
BS data
TOPO / Backsight
Angle
Coord
2
TOPO / Backsight
Take BS
90 3
2
13
HA-R
HA-R:
12
PT
934
0.000
HR
HA-R
OFFSET
REC MEAS
AUTO
CD
:
SRCH
ADD LIST
TOPO / Backsight
Angle
Coord
155
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -
4. Geef de coördinaten op van het station voor de
achterwaartse meting.
Als u de geregistreerde coördinaatgegevens wilt inlezen,
drukt u op [LOAD].
"13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren" PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
5. Druk op [OK] om terug te keren naar het scherm van
stap 4.
De meetwaarden van de hoek worden in realtime
weergegeven. Ook de berekende azimuthoek wordt
weergegeven.
6. Breng het achterwaartse meetpunt in vizier, en druk op
[REC] op het scherm van stap 4, en selecteer de
volgende items.
(1) Doelhoogte
(2) Puntnaam
(3) Code
7. Druk op [OK] om gegevens vast te leggen van het
achterwaartse meetpunt. De gegevens van het bekende
punt en de meetgegevens van de hoek worden tegelijkertijd
vastgelegd. <TOPO> wordt hersteld.
De meetgegevens van de hoek kunnen in de huidige JOB worden opgeslagen.
PROCEDURE
1. Druk op [TOPO] op pagina drie van de OBS-modus om
<TOPO> weer te geven.
2. Selecteer Angle data en breng het vast te leggen punt in
vizier.
De meetwaarden van de hoek worden in realtime
weergegeven.
28.3 Gegevens van hoekmetingen vastleggen
NBS : 1.000
TOPO / Backsight
LOAD OK
ZBS :
EBS : 1.000
<Null>
2
TOPO / Backsight
Take BS
90 3
2
1
3
21
45 00 00
Azmth
HA-R
ZA
12
PT
HR
0.000
934
45
HA-R
OK
CD
:
SRCH
ADD LIST
TOPO JOB1
Occupy
Angle data
Dist data
Coord data
BS data
0
ZA
HR
PT
HA-R
60 40
5
145
1103
H-SET
TILTREC 0SET
0.000m
156
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -
3. Stel de volgende items in.
(1) Doelhoogte
(2) Puntnaam
(3) Code
4. Controleer de ingevoerde gegevens, en druk vervolgens op
[REC].
5. Druk op {ESC} om het meten te stoppen en <TOPO> te
herstellen.
De meetgegevens van de afstand kunnen in de huidige JOB worden opgeslagen.
PROCEDURE
1. Druk op [MEAS] op de eerste pagina van de OBS-modus
om de afstandsmeting uit te voeren.
"12.2 Afstand- en hoekmeting"
2. Druk op [TOPO] op pagina 3 van de OBS-modus. <TOPO>
wordt weergegeven.
Selecteer Dist data (afstandsgegevens) om de
meetresultaten weer te geven.
3. Stel de volgende items in.
(1) Doelhoogte
(2) Puntnaam
(3) Code
4. Controleer de ingevoerde gegevens, en druk vervolgens
op [REC].
28.4 Gegevens van afstandsmetingen vastleggen
PT
HR 1010
HA-R
H-SET
TILTREC
0SET
CD
:
SRCH
LIST
ADD
TOPO JOB1
Occupy
Angle data
Dist data
Coord data
BS data
OFFSET
REC
MEAS
AUTO
ZA
HA-R
HR
PT
SD
CD
:
H-SET
TILTREC
0SET
157
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -
5. Om verder te gaan met meten, brengt u het volgende punt
in vizier, drukt op [MEAS], en voert vervolgens stap 3 en 4
hierboven uit.
• Druk op [AUTO] om de afstandsmeting uit te voeren en de
resultaten automatisch vast te leggen. [AUTO] is handig
voor het vastleggen van meetgegevens wanneer
doelhoogte, code en puntnaam niet zijn ingesteld.
Druk op [OFFSET] om de offset te meten in TOPO-modus.
6. Druk op {ESC} om met meten te stoppen en <TOPO> te
herstellen.
In het scherm waarin [AUTO] wordt weergegeven, drukt u op de trigger-toets om het meten van de afstand
tot en met het vastleggen automatisch te laten uitvoeren.
De coördinaatgegevens kunnen in de huidige JOB worden opgeslagen
PROCEDURE
1. Voer de coördinaatmeting uit op het OBS-modusscherm.
"14. COÖRDINATEN METEN"
2. Druk op [TOPO] op pagina drie van de OBS-modus om
<TOPO> weer te geven.
Selecteer Coord data (coördinaatgegevens) om de
meetresultaten weer te geven.
3. Stel de volgende items in.
(1) Doelhoogte
(2) Puntnaam
(3) Code
28.5 Coördinaatgegevens vastleggen
OFFSET
MEAS
AUTO
ZA
HA-R
HR
PT
SD
ZA
HA-R
SD
Recorded
Opmerking
TOPO JOB1
Occupy
Angle data
Dist data
Coord data
BS data
OFFSET
REC MEAS
AUTO
N
E
Z
HR
PT
158
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -
4. Controleer de ingevoerde gegevens, en druk vervolgens
op [REC].
5. Om verder te gaan met meten, brengt u het volgende punt
in vizier, drukt op [MEAS], en voert vervolgens stap 3 en
4 hierboven uit.
Druk op [AUTO] om het meten te starten en de
meetresultaten automatisch vast te leggen. Het is handig
om meetgegevens vast te leggen zonder de
collimatiehoogte, code en puntnaam in te stellen.
Druk op [OFFSET] om te beginnen met het meten van de offset.
6. Druk op {ESC} om met meten te stoppen en <TOPO> te
herstellen.
Gegevens van de afstandsmeting en coördinaatgegevens kunnen tegelijkertijd worden opgeslagen in de
huidige JOB.
Zowel de gegevens van de afstandsmeting als de coördinaatgegevens worden vastgelegd onder dezelfde
puntnaam.
De gegevens van de afstandsmeting worden eerst vastgelegd, en vervolgens worden de
coördinaatgegevens vastgelegd.
PROCEDURE
1. Druk op [TOPO] op pagina drie van de OBS-modus om
<TOPO> weer te geven.
Selecteer Dist + Coord om de meetresultaten weer te geven.
2. Breng het punt in vizier, en druk op [MEAS] om met meten
te beginnen.
De meetresultaten worden weergegeven.
3. Stel de volgende items in.
(1) Doelhoogte
(2) Puntnaam
(3) Code
4. Controleer de ingevoerde gegevens, en druk vervolgens op
[REC].
5. Druk op {ESC} om met meten te stoppen en <TOPO> te
herstellen.
28.6 Afstand- en coördinaatgegevens vastleggen
Dist + Coord
Note
View
Deletion
OFFSET
REC
AUTO
MEAS
N
E
Z
HR
PT
0.051
-0.004
1.486
0.000m
159
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -
In deze procedure maakt u notities en legt ze in de huidige JOB vast.
PROCEDURE
1. Druk op [TOPO] op pagina drie van de OBS-modus om
<TOPO> weer te geven.
Selecteer Note (notitie).
2. Typ de notitie.
3. Nadat u de notitie hebt getypt, drukt u op [OK] om terug te
keren naar <TOPO>.
Maximale lengte notitie: 60 tekens (alfanumeriek)
U kunt de gegevens van een geselecteerde JOB bekijken.
U kunt naar gegevens zoeken binnen een JOB en ze op puntnaam weergeven. Er kan niet op tekst in notities
worden gezocht.
Gegevens van bekende punten die vanuit een externe instrument zijn ingevoerd, kunnen niet worden bekeken.
PROCEDURE JOB-gegevens bekijken
1. Druk op [TOPO] op pagina drie van de OBS-modus om
<TOPO> weer te geven.
Selecteer View om de lijst met vastgelegde punten weer
te geven.
28.7 Notities vastleggen
28.8 JOB-gegevens bekijken
Dist + Coord
Note
View
Deletion
Tree 01 Left
TOPO / Note
Opmerking
2
2
2
3
FIRST LAST SRCH
Occ
RED
Bkb
Ang.
Dist
Dist + Coord
Note
View
Deletion
160
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -
2. Selecteer de puntnaam die u in detail wilt bekijken, en
druk op [ENT].
De gegevens worden gedetailleerd weergegeven. Dit
scherm bevat de gegevens van de afstandsmeting.
Om gegevens van een vorig item weer te geven, drukt u
op [PREV].
Om volgende gegevens weer te geven, drukt u op [NEXT].
Druk op [EDIT] om de code/doelhoogte/puntnaam van de
geselecteerd puntnaam te bewerken. Het hangt van het
soort geselecteerde gegevens af welke items bewerkt
kunnen worden.
Druk op [OK] om de wijzigingen te bevestigen en terug te
keren naar het vorige scherm.
[] = Ga met behulp van de {}/{} van pagina naar
pagina.
[...P] = Gebruik {}/{} om individuele punten te
selecteren.
Druk op [FIRST] om de eerste gegevens weer te geven.
Druk op [LAST] om de laatste gegevens weer te geven.
Druk op [SRCH] om naar een puntnaam te zoeken. Voer
de puntnaam in achter PT.
Als er veel gegevens zijn geregistreerd, kan het zoeken even duren.
Druk op [RED] om het scherm met gereduceerde
gegevens weer te geven dat hier recht is getoond.
Druk op [OBS] om terug te keren naar het vorige scherm.
3. Druk op {ESC} om de weergave van details af te sluiten en
de lijst met punten te herstellen.
Druk opnieuw op {ESC} om <TOPO> te herstellen.
Als er meer dan twee punten voor hetzelfde punt bestaan in de huidige JOB, ziet iM alleen de nieuwere
gegevens.
NEXT PREV
EDIT RED
SD
ZA
HA-R
123.456m
20 31 21
117
PT 1010
32 21
HR 123.456m
...P
NEXT PREV
EDIT OBS
1234.456m
-321.123m
1010
HD
VD
Azmth
PT
HR 123.45m
12 34 56
Opmerking
161
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -
Er kunnen gegevens worden verwijderd uit de geselecteerde JOB.
Het verwijderen van gegevens maakt geen ruimte in het geheugen vrij. Wanneer een JOB wordt verwijderd,
maakt dit de ruimte in het geheugen vrij die deze JOB in beslag nam.
"29.2 Een JOB verwijderen"
PROCEDURE Vastgelegde JOB-gegevens verwijderen
1. Druk op [TOPO] op pagina drie van de OBS-modus om
<TOPO> weer te geven.
Selecteer Deletion om de lijst met vastgelegde punten weer
te geven.
2. Selecteer het in detail weer te geven gegevensitem, en druk
op [ENT].
De gegevens worden gedetailleerd weergegeven.
• Om gegevens van een vorig item weer te geven, drukt u op
[PREV].
Om volgende gegevens weer te geven, drukt u op [NEXT].
[] = Ga met behulp van de {}/{} van pagina naar
pagina.
[...P] = Gebruik {}/{} om individuele punten te
selecteren.
Druk op [FIRST] om de eerste gegevens weer te geven.
Druk op [LAST] om de laatste gegevens weer te geven.
Druk op [SRCH] om naar een puntnaam te zoeken. Voer
de puntnaam in achter PT.
Als er veel gegevens zijn geregistreerd, kan het zoeken even duren.
3. Druk op [DEL]. De geselecteerd meetgegevens worden
verwijderd.
4. Druk op {ESC} om <TOPO> te herstellen.
Controleer de gegevensitems voordat u ze verwijdert om te voorkomen dat er geen belangrijke gegevens
verloren gaan.
Het verwijderen van een belangrijk gegevensitem, zoals de coördinaten van het instrumentstation, kan tot
gevolg hebben dat een softwarebewerking die deze gegevens nodig heeft na export naar een extern
apparaat niet met succes kan worden voltooid.
28.9 Vastgelegde JOB-gegevens verwijderen
2
2
2
3
FIRST LAST SRCH
Occ
RED
Bkb
Ang.
Dist
Dist + Coord
Note
View
Deletion
NEXT PREV
DEL
SD
ZA
HA-R
PT
HR
123.456m
20 31 21
117
1010
32 21
5.000m
...P
162
29. EEN JOB SELECTEREN/VERWIJDEREN
Selecteer de huidige JOB en Coordinate Search JOB.
Er zijn in totaal 99 JOBS voorbereid en JOB1 is geselecteerd toen de iM door de fabriek werd verzonden.
De namen van de JOBs zijn JOB1 tot JOB99 genoemd. U kunt ze echter elke gewenste naam geven.
De schaalfactor kan voor elke JOB worden ingesteld. Alleen de schaalfactor voor de huidige JOB kan worden
bewerkt.
Huidige JOB
Meetresultaten, gegevens over het instrumentstation, gegevens van het bekende punt en
coördinaatgegevens worden vastgelegd in de huidige JOB.
Gegevens over een bekend punt registreren: "30.1 Bekende puntgegevens registreren/verwijderen".
Coordinate Search JOB (zoeken naar coördinaten in de JOB)
De geregistreerde coördinaatgegevens in de geselecteerde JOB kunnen worden ingelezen in de
coördinaatmeting, insnijdingsmeting, uitzetmetingen, enz.
Schaalcorrectie
iM berekent de horizontale afstand en coördinaten van een punt met behulp van de gemeten
hellingsafstand. Bij het instellen van de schaalfactor wordt schaalcorrectie uitgevoerd tijdens de berekening.
Gecorrigeerde horizontale afstand(en) = horizontale afstand (S) x schaalfactor (S.F.)
De horizontale afstand wordt niet gecorrigeerd wanneer de schaalfactor is ingesteld op 1.00000000.
Horizontale afstand: "33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand" Observatievoorwaarde
Horizontale afstand (H Dist)
PROCEDURE JOB-selectie en de schaalfactor instellen
1. Selecteer JOB in de modus Data.
2. Selecteer JOB selection.
<JOB selection> wordt weergegeven.
3. Druk op [LIST].
• Een JOB kan ook worden geselecteerd door op {}/{} te
drukken.
De nummers aan de rechterzijde geven het aantal
gegevensitems aan in elke JOB.
De asterisk (*) betekent dat de JOB nog niet geëxporteerd
is naar een extern apparaat.
29.1 Een JOB selecteren
Data
JOB
Known data
Code
JOB
JOB selection
JOB details
JOB deletion
Comms output
Comms setup
JOB selection
JOB1
LIST
:
Coord search JOB
: JOB1
163
29. EEN JOB SELECTEREN/VERWIJDEREN
4. Plaats de cursor op de gewenste JOB om deze als huidige
JOB te selecteren, en druk op {ENT}.
De JOB is geselecteerd.
5. Druk op {ENT}.
<JOB selection> is hersteld.
6. Plaats de cursor op Coord search JOB, en druk op [LIST].
<Coord search JOB> wordt weergegeven.
7. Plaats de cursor op de gewenste JOB om deze als JOB te
selecteren voor het zoeken naar coördinaten, en druk op
{ENT}.
De JOB is geselecteerd, en <JOB> wordt hersteld.
De lijst met JOB-namen is maximaal 2 pagina's lang.
PROCEDURE Een JOB-naam invoeren
1. Selecteer JOB in de modus Data.
2. Selecteer eerst de te wijzigen JOB-naam.
“PROCEDURE JOB-selectie en de schaalfactor
instellen”
3. Selecteer JOB details in <JOB>. Na de gegevens te
hebben ingevoerd voor de JOB, drukt u op [OK].
<JOB> wordt hersteld.
Voer de schaalfactor in voor de huidige JOB.
Maximale aantal tekens voor de JOB-naam: 12 alfanumerieke
tekens
Invoerbereik schaalfactor: 0.50000000 tot 2.00000000
(*1.00000000)
*: Fabrieksinstelling
U kunt de gegevens van een geselecteerde JOB wissen. Nadat de gegevens zijn gewist, krijgt de JOB de naam
weer die het had toen de iM werd verzonden.
Een JOB die niet geëxporteerd is naar randapparatuur (aangegeven met een asterisk (*) kan niet worden
verwijderd.
29.2 Een JOB verwijderen
Opmerking
JOB details
JOB name
SCALE:1.00000000
OK
JOB
JOB selection
JOB details
JOB deletion
Comms output
Comms setup
Opmerking
Opmerking
164
29. EEN JOB SELECTEREN/VERWIJDEREN
PROCEDURE
1. Selecteer JOB in de modus Data.
2. Selecteer JOB deletion.
<JOB deletion> wordt weergegeven.
De nummers aan de rechterzijde geven het aantal
gegevensitems aan in elke JOB.
3. Plaats de cursor op de gewenste JOB en druk op {ENT}.
4. Druk op [YES]. De gegevens van de geselecteerde JOB
worden verwijderd en <JOB deletion> wordt hersteld.
JOB
JOB selection
JOB details
JOB deletion
Comms output
Comms setup
165
30. GEGEVENS REGISTREREN/VERWIJDEREN
Ce coördinaatgegevens van bekende punten in de huidige JOB kunnen worden geregistreerd of verwijderd.
Geregistreerde coördinaatgegevens kunnen tijdens het instellen worden geëxporteerd om te worden gebruikt
als coördinaatgegevens voor het instrumentstation, achterwaarts meetpunt, bekend punt en uitzetpunt.
Er kunnen in totaal 50.000 items met coördinaatgegevens worden geregistreerd, inclusief de gegevens
binnen de JOBS.
Er zijn twee registratiemethoden: intoetsen en invoer via een extern instrument.
Communicatiekabels: "39. ACCESSOIRES"
Outputformaat en opdrachtbewerkingen: Communicatiehandleiding
Bij het invoeren van de gegevens van een bekend punt via een extern apparaat, controleert de iM niet of de
puntnaam al voorkomt.
Communicatiesetup kan eveneens in Known data worden uitgevoerd. Selecteer Comms Setup in
<Known data>.
Wanneer inch is geselecteerd als eenheid voor afstand, moet de waarde worden ingevoerd in feet of US feet.
Het verwijderen van gegevens maakt geen ruimte in het geheugen vrij. Wanneer een JOB wordt verwijderd,
maakt dit de ruimte in het geheugen vrij die deze JOB in beslag nam.
"29.2 Een JOB verwijderen"
PROCEDURE De coördinaatgegevens van bekende punten registreren door ze in te toetsen
1. Selecteer Known data in Data Mode.
De huidige JOB wordt weergegeven.
2. Selecteer Key in coord en voer de coördinaten van het
bekende punt en de puntnaam in.
3. Na de gegevens ingesteld te hebben, drukt u op {ENT}.
De coördinaatgegevens worden vastgelegd in de huidige
JOB, en het scherm van stap 2 wordt hersteld.
4. Ga verder met het invoeren van coördinaatgegevens van
bekende punten.
5. Na registratie van alle coördinaatgegevens. drukt u op
{ESC} om <Known data> te herstellen.
30.1 Bekende puntgegevens registreren/verwijderen
Data
JOB
Known data
Code
PT
Known data
Job.JOB1
Key in coord
Deletion
Comms input
View
PT
166
30. GEGEVENS REGISTREREN/VERWIJDEREN
PROCEDURE De coördinaatgegevens van bekende punten registreren via een extern instrument
1. Sluit de iM aan op een hostcomputer.
2. Selecteer Known data in Data Mode.
3. Selecteer Comms input om <Comms input> weer te geven.
Selecteer het invoerformaat en druk op [ENT].
Selecteer het passende type voor de gebruikte
communicatieformaat, dat wil zeggen ofwel het T type of
het S type.
"33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand"
Communicatiesetup
De invoer van coördinaatgegevens via een extern
instrument start. Het aantal ontvangen items wordt op het
scherm weergegeven. Nadat alle gegevens zijn ontvangen,
wordt <Known data> weergegeven.
Druk op {ESC} om gegevensontvangst te stoppen terwijl
ze worden overgebracht.
4. Ontvang de coördinaatgegevens voor het volgende
bekende punt. Ontvang vervolgens de coördinaatgegevens
voor andere bekende punten.
5. Voltooi het invoeren van de bekende punten. Nadat
registratie is voltooid, drukt u op [ESC]. Er wordt
teruggekeerd naar <Known Point>.
Instelbare invoerformaten
T-type: GTS (Coord)/SSS (Coord)
S-type: SDR33
PROCEDURE Vastgelegde coördinaatgegevens verwijderen
1. Selecteer Known data in Data Mode.
Known data
Job.JOB1
Key in coord
Deletion
Comms input
View
Comms input
T type
S type
Als T type is geselecteerd
Comms input
GTS(Coord)
SSS(Coord)
Opmerking
Comms input
Format GTS(Coord)
Receiving 12
Opmerking
167
30. GEGEVENS REGISTREREN/VERWIJDEREN
2. Selecteer Deletion om de lijst met gegevens van bekende
punten weer te geven.
3. Selecteer de puntnaam die u wilt verwijderen, en druk op
{ENT}.
[] = Ga met behulp van de {}/{} van pagina
naar pagina.
[...P] = Gebruik {}/{} om individuele punten te
selecteren.
Druk op [FIRST] om de puntnaamlijst van boven af aan
weer te geven.
Druk op [LAST] om de puntnaamlijst van onder af aan
weer te geven.
• [SRCH]
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de azimuthoek invoeren PROCEDURE
Coördinaatgegevens zoeken (100% overeenkomst) / PROCEDURE Coördinaatgegevens zoeken
(gedeeltelijke overeenkomst)
4. Druk op [DEL] om de geselecteerde puntnaam te
verwijderen.
Druk op [PREV] om de vorige gegevens weer te geven.
Druk op [NEXT] om de volgende gegevens weer te geven.
5. Druk op {ESC} om de puntnaamlijst af te sluiten en terug te
keren naar <Known data>.
PROCEDURE Alle coördinaatgegevens tegelijkertijd wissen (initialiseren)
1. Selecteer Known data in Data Mode.
2. Selecteer Clear (wissen) en druk op {ENT}.
3. Druk op [YES].
<Known data> wordt hersteld.
PT
PT
PT
PT
PT
012
013
POINT01
ABCDEF
123456789
FIRST LAST SRCH
Known data
Job.JOB1
Key in coord
Deletion
Comms input
View
PT
...P
Clear
Comms setup
168
30. GEGEVENS REGISTREREN/VERWIJDEREN
U kunt alle coördinaatgegevens van een geselecteerde JOB weergeven.
PROCEDURE
1. Selecteer Known data in Data Mode.
De huidige JOB wordt weergegeven.
2. Selecteer View
De puntnaamlijst wordt weergegeven.
3. Selecteer de puntnaam die u wilt weergeven, en druk
op {ENT}.
De coördinaten van de geselecteerde puntnaam
worden weergegeven.
4. Druk op [ESC] om de puntnaamlijst te herstellen.
Druk opnieuw op {ESC} om <Known data> te herstellen.
Codes kunnen in het geheugen worden opgeslagen. Ook kunt u in het geheugen geregistreerde codes inlezen
bij het vastleggen van gegevens van het instrumentstation of het vastleggen van observatiegegevens.
PROCEDURE Codes invoeren
1. Selecteer Code in de modus Data.
30.2 Bekende puntgegevens bekijken
30.3 Codes registreren/verwijderen
Known data
Job.JOB1
Key in coord
Deletion
Comms input
View
PT
PT
PT
PT
PT
012
013
POINT01
ABCDEF
123456789
FIRST LAST SRCH
PT
Data
JOB
Known data
Code
169
30. GEGEVENS REGISTREREN/VERWIJDEREN
2. Selecteer Key in code.
Voer de code in en druk op {ENT}. De code is geregistreerd
en <Code> wordt hersteld.
Maximale lengte code: 16 alfanumerieke tekens
Maximala aantal te registreren codes: 60
PROCEDURE Codes invoeren via een extern instrument
Er kunnen alleen codes worden ingevoerd voor communicatieformaten die compatibel zijn met het T-type.
Bij het registreren van de code moet T-type worden geselecteerd bij de communicatie-instelling.
"33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand" Communicatiesetup
1. Sluit eerst de iM aan op een hostcomputer.
2. Selecteer Code in de modus Data.
3. Selecteer Comms input en druk op [ENT].
De codecommunicatie start, en het aantal overgedragen
gegevens wordt weergegeven. Nadat de overdracht gereed
is, keert het scherm terug naar <Code>.
Door op {ESC} te drukken, stopt de gegevensoverdracht.
PROCEDURE Codes verwijderen
1. Selecteer Code in de modus Data.
2. Selecteer Deletion. De lijst met geregistreerde codes wordt
weergegeven.
Code
Key in code
Comms input
Comms output
Deletion
Code view
Opmerking
Opmerking
Data
JOB
Known data
Code
Code
Key in code
Comms input
Comms output
Deletion
Code view
Code
Format CODE
Receiving 15
Code
Key in coord
Comms input
Comms output
Deletion
Code view
170
30. GEGEVENS REGISTREREN/VERWIJDEREN
3. Plaats de cursor op de gewenste code en druk op [DEL].
De betreffende code is verwijderd.
4. Druk op {ESC} om <Code> te herstellen.
Als u Clear list (lijst wissen) selecteert in stap 2, en vervolgens op [YES] drukt, worden alle geregistreerde
codes verwijderd.
PROCEDURE
1. Selecteer Code in de modus Data.
2. Selecteer Code view.
De lijst met geregistreerde codes wordt weergegeven.
3. Druk op {ESC} om <Code> te herstellen.
30.4 Codes bekijken
FIRST
Opmerking
FIRST
Code
Key in coord
Deletion
Comms input
Comms output
Code view
171
31. JOB-GEGEVENS EXPORTEREN
U kunt JOB-gegevens exporteren naar een hostcomputer.
Communicatiekabels: "39. ACCESSOIRES"
Outputformaat en opdrachtbewerkingen: Communicatiehandleiding
Meetresultaten, gegevens over het instrumentstation, gegevens van het bekende punt, notities en
coördinaatgegevens in de JOB worden geëxporteerd.
Gegevens van bekende punten die vanuit een externe instrument zijn ingevoerd, kunnen niet worden
geëxporteerd.
Communicatiesetup kan eveneens in het JOB-menu worden uitgevoerd. Selecteer Comms Setup in <JOB>.
Afhankelijk van de geselecteerde voeteenheid worden gegevens geëxporteerd in feet of US feet wanneer
inch is geselecteerd als meeteenheid voor afstand.
PROCEDURE
1. Sluit de iM aan op een hostcomputer.
2. Selecteer JOB in de modus Data.
3. Selecteer Comms output om de JOB-lijst weer te geven.
4. Selecteer T type of S type.
Druk op [ENT] nadat u een selectie hebt gemaakt.
Selecteer het passende type voor de gebruikte
communicatieformaat, dat wil zeggen ofwel het T type of
het S type.
"33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand"
Communicatiesetup
5. Selecteer de JOB die u wilt exporteren, en druk op {ENT}.
Aan de rechterzijde van de geselecteerde JOB wordt Out
weergegeven. U kunt zo veel JOBS selecteren als u wilt.
De asterisk (*) betekent dat de JOB nog niet geëxporteerd
is naar een extern apparaat.
6. Druk op [OK].
31.1 JOB-gegevens exporteren naar een hostcomputer
Data
JOB
Known data
Code
JOB
JOB selection
JOB details
JOB deletion
Comms output
Comms setup
Comms output
T type
S type
Opmerking
172
31. JOB-GEGEVENS EXPORTEREN
7. Selecteer het exportformaatformaat en druk op {ENT}.
Als GTS (Obs) of SSS (Obs) is geselecteerd, selecteert u
het exportformat van afstandsgegevens.
Door Obs data te selecteren, wordt de hellingsafstand
geëxporteerd. Door Reduced data te selecteren, worden
de gegevens van de horizontale afstand geëxporteerd
waarin de hellingsafstand is omgezet. (Als het SSS-
formaat is geselecteerd, wordt ook het hoogteverschil
geëxporteerd.)
Als de gegevens van het instrumentstation niet vastgelegd zijn
tijdens het meten, kan het selecteren van Reduced data tot
gevolg hebben dat een onbedoeld meetresultaat wordt
geëxporteerd.
8. Druk op {ENT} om te starten met het exporteren van de
gegevens in de huidige JOB. Nadat het exporteren voltooid
is, keert het scherm terug naar de lijst met JOBS, waar u
gegevens in andere JOBS kunt exporteren.
Druk op {ESC} om gegevensontvangst te stoppen terwijl
het in voortgang is.
PROCEDURE Codes exporteren naar een hostcomputer
Er kunnen alleen codes worden geëxporteerd voor communicatieformaten die compatibel zijn met het T-type.
Bij het exporteren van de code moet T-type worden geselecteerd bij de communicatie-instelling.
"33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand" Communicatiesetup
1. Sluit eerst de iM aan op een hostcomputer.
2. Selecteer Code in de modus Data.
3. Selecteer Comms output en druk op {ENT}. Het exporteren
van code begint. Nadat het exporteren van code voltooid is,
keert het scherm terug naar het Code-menu.
SDR2X
Als S type is geselecteerd
Als het T type is geselecteerd
GTS(Obs)
GTS(Coord)
SSS(Obs)
SSS(Coord)
Obs data
Reduced data
Opmerking
Data
JOB
Known data
Code
Code
Key in code
Comms input
Comms output
Dletion
Code view
173
32. EEN USB-FLASHDRIVE GEBRUIKEN
Het instrument kan de in- en uitvoergegevens van een USB-flashdrive lezen.
Bij gebruik van een USB-flashdrive worden de gegevens opgeslagen in de hoofdmap. U kunt geen gegevens
lezen/schrijven van/naar onderliggende mappen.
Er kan bij gebruik van de iM een tekstbestand worden gebruikt dat compatibel is met MS-DOS voor in- en uitvoer.
Als S type is geselecteerd, kunnen alleen bestanden met de extensie SDR worden geïmporteerd/
geëxporteerd. De iM kan geen andere bestanden lezen dan die met de extensie SDR zijn opgeslagen op
een USB-flashdrive. Ook geldt dat een gegevensbestand met geëxporteerde codes alleen weergegeven
kan worden als het T-type is geselecteerd. (Hetzelfde geldt voor het opslaan van een code terwijl S-type
is geselecteerd.)
U kunt geen bestand opslaan onder dezelfde naam als een alleen-lezen bestand en de naam van een alleen-lezen
bestand niet wijzigen of verwijderen. (Dit is echter afhankelijk van het model of de software die u gebruikt.)
Vraag bij uw lokale dealer om de communicatiehandleiding waarin details zijn beschreven over de
communicatieformaten die voor het in- en uitvoeren van gegevens naar of van een USB-flashdrive worden
gebruikt.
Bij gebruik van de iM kunt u een USB-flashdrive gebruiken met een maximale capaciteit van 8 GB.
Verwijder de USB-flashdrive nooit gedurende het lezen of schrijven van gegevens. Daardoor kunnen de
gegevens die zijn opgeslagen op de USB-flashdrive of de iM verloren raken.
Verwijder de batterij nooit en schakel het instrument nooit uit gedurende het lezen of schrijven van gegevens.
Daardoor kunnen de gegevens die zijn opgeslagen op de USB-flashdrive of de iM verloren raken.
Dit instrument is niet waterdicht, tenzij het batterijdeksel en de externe interfaceklep gesloten zijn en de
connectorafsluitingen goed zijn aangebracht. Niet gebruiken als deze open of los zijn wanneer water of
andere vloeistoffen het instrument kunnen binnendringen.
De gespecificeerde waterdichtheid en stofbestendigheid wordt niet gegarandeerd bij gebruik van een
USB-connector.
PROCEDURE
1. Open de externe interfaceklep.
2. Plaats de USB-flashdrive in de betreffende sleuf.
32.1 Een USB-flashdrive plaatsen
Externe
interface-
klep
174
32. Een USB-flashdrive gebruiken
Wanneer u een USB-geheugen gebruikt met 4 aansluitpunten op het oppervlak, plaatst u deze met de
aansluitpunten naar achteren gericht om te voorkomen dat u de USB-poort beschadigt.
3. Sluit het deksel.
Het deksel is goed gesloten als u een klik hoort.
1. Druk op [USB] op het statusscherm.
2. Selecteer T type of S type.
Druk op [ENT] nadat u een selectie hebt gemaakt.
Selecteer het passende type voor de gebruikte
communicatieformaat, dat wil zeggen ofwel het T type of
het S type.
"33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand"
Communicatiesetup
De volgende gegevens kunnen op een USB-flashdrive worden opgeslagen: meetgegevens (afstand, hoek,
coördinaat), op de iM ingevoerde gegevens van bekende punten, stationspuntgegevens en notities die in een
JOB op de iM opgeslagen zijn. Als meerdere JOBS worden geselecteerd, kunnen ze in één bestand worden
opgeslagen.
Als het S-type wordt geselecteerd, worden gegevens opgeslagen als een bestand met een extensie die bij
het communicatieformaat voor exporteren behoort.
Als het T-type wordt geselecteerd, wordt automatisch een bestandsextensie ingesteld die behoort bij het
communicatieformaat voor exporteren. Deze kan echter worden verwijderd of gewijzigd in een andere
extensie.
PROCEDURE Gegevens opslaan
1. Selecteer Save data in USB-modus.
2. In de lijst met JOBS selecteert u de vast te leggen JOB, en
drukt u op {ENT}. Aan de rechterzijde van het punt wordt
Out weergegeven . Er kunnen meerdere JOBS worden
geselecteerd.
3. Na een of meerdere JOBS geselecteerd te hebben, drukt u
op [OK].
32.2 T- en S-typen selecteren
32.3 JOB-gegevens opslaan op een USB-flashdrive
USB
T type
S type
Opmerking
USB
Save data
Load known PT
Save code
Load code
File status
175
32. Een USB-flashdrive gebruiken
4. Selecteer het exportformaat.
(Als T type is geselecteerd)
5. Voer een bestandsnaam in. Druk op {ENT} om de
gegevens in te stellen.
Als het T-type is geselecteerd, kan de bestandsextensie
worden ingevoerd. Na een bestandsnaam te hebben
ingevoerd, drukt u op {ENT}/{} om de cursor op de
extensie te plaatsen.
6. Selecteer het exportformaat.
(Als S type is geselecteerd)
Plaats de cursor op Format om het exportformaat te
selecteren.
Door Yes te selecteren bij Send RED data (gereduceerde
gegevens verzenden) op de tweede pagina van de
horizontale afstandgegevens waarin de hellingsafstand is
omgezet.
7. Druk op [OK] om de JOB op te slaan op het externe
geheugenmedium. Nadat een JOB is opgeslagen, keert het
scherm terug naar de JOB-lijst.
Het vastleggen van gegevens wordt geannuleerd als op
{ESC} wordt gedrukt terwijl de gegevens worden
vastgelegd.
Maximale lengte van bestandsnamen: 8 tekens (alfanumeriek), exclusief de bestandsextensie.
Tekens die gebruikt kunnen worden om een bestandsnaam te creëren: Alfabet (alleen hoofdletters), speciale
tekens (-)
• Exportformaat
T type: GTS (Obs), GTS (Coord), SSS (Obs), SSS (Coord)
S-type: SDR33, SDR2x
Maximale lengte van extensie: 3 tekens (alleen wanneer het T-type is geselecteerd)
Als een bestand wordt overschreven, wordt het overschreven bestand verwijderd.
Save data
GTS(Obs)
GTS(Coord)
SSS(Obs)
SSS(Coord)
Save data
Obs data
Reduced data
Format:GTS(Obs)
Time
JOB01. raw
Date : Jan/01/2017
: 08:00
123.4MB / 3.8GB
Resterend geheugen/totale geheugen
Format:SDR33
Time
JOB01. SDR
Date : Jan/01/2017
: 08:00
123.4MB / 3.8GB
Send RED data : Yes
Opmerking
176
32. Een USB-flashdrive gebruiken
PROCEDURE Codes opslaan
Bij het opslaan van de code moet T-type worden geselecteerd bij de communicatie-instelling.
"33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand" Communicatiesetup
1. Selecteer Save code op de eerste pagina van de
USB-modus.
2. Geef een bestandsnaam op en druk op {ENT}.
extensies invoeren: PROCEDURE Gegevens
opslaan stap 5
3. Door op [OK] te drukken, wordt de code opgeslagen. Nadat
het bestand is opgeslagen, keert het scherm terug naar de
JOB-lijst.
Door op {ESC} te drukken, stopt het opslaan.
De gegevens van bekende punten of codes die eerder zijn opgeslagen op een USB-flashdrive, kunnen worden
geladen onder de huidige JOB.
Alleen coördinaatrecords met een bestandsformaat dat compatibel is met de iM, kunnen op de iM worden
geladen.
Outputformaat en opdrachtbewerkingen: Communicatiehandleiding
PROCEDURE Bekende puntgegevens registreren/verwijderen
1. Selecteer Load known Pt. in de modus Data.
2. Controleer de weergegeven naam van de huidige JOB-
naam, en druk op [OK]
3. Selecteer het invoerformaat.
(Als T type is geselecteerd)
32.4 Gegevens op een USB-flashdrive laden in de iM
Opmerking
USB
Save data
Load known PT
Save code
Load code
File status
Format:CODE
Time
COD01. TXT
Date : Jan/01/2017
: 08:00
123.4MB / 3.8GB
Resterend geheugen/totale geheugen
USB
Save data
Load known PT
Save code
Load code
File status
OK
Load known PT
Job.JOB1
OK
Load known PT
GTS(Coord)
SSS(Coord)
177
32. Een USB-flashdrive gebruiken
4. In de lijst met bestanden selecteert u het in te lezen
bestand, en drukt u op {ENT}.
5. Druk op [YES] om het bestand in te lezen op de iM.
<Media> wordt hersteld.
Om het inlezen te annuleren, drukt u op {ESC}.
PROCEDURE Codes laden
1. Selecteer Load code op de eerste pagina van de USB-
modus.
2. Selecteer een bestand met codegegevens die u wilt laden,
en druk op {ENT}.
3. Door op [YES] te drukken, wordt het bestand geladen.
Nadat het laden gereed is, keert het scherm terug naar
<USB>.
Door File status te selecteren, kunt u bestandsinformatie weergeven, bestandsnamen bewerken en bestanden
verwijderen.
Als u alle bestanden tegelijkertijd wilt wissen, formatteert u het externe geheugenmedium.
"32.6 De geselecteerde externe geheugenmedia formatteren"
PROCEDURE Bestandsinformatie weergeven
1. Selecteer File status in USB-modus.
32.5 Bestanden weergeven en bewerken
ABCDE
FGHI
JKLMNOPQ
ZZZ
XYZ
TXT
PNT
SDR
YES
NO
ABCDE
5354byte
Format :GTS(Coord)
Confirm ?
XYZ
Jan/01/2017 17:02
USB
Save data
Load known PT
Save code
Load code
File status
CODE001 TXT
CODE002 TXT
12345 XYZ
ABCDEFG
CODE003 TXT
CODE004 TXT
YES
NO
CODE001.
535byte
Format :CODE
Confirm ?
TXT
Sep/01/2017 17:02
USB
Save data
Load known PT
Save code
Load code
File status
178
32. Een USB-flashdrive gebruiken
2. Selecteer een bestand dat u wilt weergeven in de
bestandenlijst die op het externe geheugenmedium is
opgeslagen, en druk op {ENT}. De details van het bestand
worden weergegeven.
3. Druk op {ESC} om terug te keren naar de bestandenlijst.
PROCEDURE Een bestand verwijderen
1. Volg stap 1 ten 2 in “PROCEDURE Bestandsinformatie
weergeven” tot het scherm wordt weergegeven dat hier
rechts wordt getoond.
2. Druk op [DEL]. Druk op [YES]. Het bestand is verwijderd en
het scherm keert terug naar de bestandenlijst.
Door Quick format (snel formatteren) te selecteren, kunt u de USB-flashdrive formatteren.
Alle gegevens op de USB-flashdrive worden verwijderd, inclusief verborgen bestanden.
Om dit met een pc te initialiseren, selecteert u FAT of FAT 32 in het bestandssysteem.
PROCEDURE
1. Selecteer Quick format in de USB-modus.
2. Druk op [YES] om te formatteren. Nadat het formatteren
gereed is, wordt <Media> hersteld.
32.6 De geselecteerde externe geheugenmedia formatteren
ABCDE
FGHI
JKLMNOPQ
ZZZ
SDR
TXT
XYZ
GT6
DEL
ABCDE
5354byte
Format :SDR33
3.4GB / 3.8GB
SDR
Jan/01/2017 17:02
Resterend geheugen/totale geheugen
DEL
ABCDE
5354byte
Format :SDR33
3.4GB / 3.8GB
SDR
Jan/01/2017 17:02
Quick format
YES
NO
Format USB
Confirm ?
179
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
In deze paragraaf wordt uitgelegd wat parameters instellen inhoudt, hoe u de instellingen kunt wijzigen en hoe
u initialisering kunt uitvoeren. Elk item kan aan uw meetvereisten worden aangepast.
De volgende items van de configuratiemodus worden in andere hoofdstukken uitgelegd.
Communicatie-instellingen "9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT"
Instrumentconfiguraties "35.2 Kantelsensor", "35.3 Collimatie"
Selecteer Obs.condition in de modus <Config> en selecteer Angle/Tilt.
Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling)
Tilt crn (compensatie schuinstandhoek) : Yes(H,V)*, Yes(V), No
coll. crn (collimatiecorrectie) : Yes*, No
V.obs (weergavemethode Verticale hoek) : Zenith*, Horiz, Horiz 90° (horizontaal ±90°)
Ofs V ang : Hold* (behouden), Free (vrijgeven)
Ang.reso.hoekresolutie) : iM-101: 0,5 inch, 1 inch*
iM-102/103/105: 1", 5"*
Mechanisme voor automatische schuinstandcompensatie
Kleine schuinstandfouten in verticale en horizontale hoeken worden automatisch gecompenseerd met
behulp van de schuinstandsensor met dubbele as.
U kunt de automatisch gecompenseerde hoeken aflezen nadat het display is gestabiliseerd.
Een fout in een horizontale hoek (fout op verticale as) fluctueert overeenkomstig de verticale as. Stel dat
het instrument niet helemaal waterpas staat, dan kan door de telescoop te draaien de verticale hoek
worden gewijzigd waardoor de waarde voor de horizontale hoek verandert.
Gecompenseerde horizontale hoek = gemeten horizontale hoek + schuinstand in hoek/tan (verticale hoek)
Wanneer de telescoop op de dichtstbijzijnde zenit- of nadirhoek is gericht, wordt de
schuinstandcompensatie niet op de horizontale hoek toegepast.
Collimatiecorrectie
De iM is uitgerust met een functie voor collimatiecorrectie die automatisch de fouten in horizontale hoeken
corrigeert die worden veroorzaakt door fouten in de horizontale as en de waterpas-as. De normale
instelling voor dit item is Yes.
33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand
Config
Obs.condition
Instr.config
Key function
Comms setup
Instr.const
Obs.condition
Angle/Tilt
Dist
Reflector
Atoms
Other
Tilt crn
Ang.reso.
:Yes(H,V)
:1”
coll.crn
V.obs :Yes
:Zenith
Ofs V ang :Hold
180
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
V obs. (weergavemethode Verticale hoek)
Ofs V ang
Selecteer of de verticale hoek vaststaat in de offsetmeting van de hoek.
Selecteer Obs.condition in de modus Config en selecteer Dist.
Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling)
Mode (modus voor afstandmeting) : Fine r*, Fine AVG (instelling: 1 tot 9 keer, Fine s, Rapid r,
Rapid s, Tracking, Road
Dist mode : Sdist*, Hdist, Vdist
H Dist (weergavemethode Horizontale afstand) : Ground*, Grid
C&R crn. (Correctie kromming van de aarde en brekingshoek):
No, K=0.142, K=0.20*
Sea level crn (correctie zeeniveau) : Yes, No*
Coord. : N-E-Z*, E-N-Z
Dist.reso (afstandresolutie) : 0.1 mm*, 1 mm
Track.reso : 1 mm, 10 mm*
EDM ALC : Hold (behouden), Free* (vrijgeven)
• Voer het aantal keer voor de afstandmeetmodus Fine AVG
in met {F1} ()of {F2} ().
33.2 Observatieomstandigheden - Dist
Zenit Horiz Horiz 90°
Obs.condition
Angle/Tilt
Dist
Reflector
Atoms
Other
Dist mode
C&R crn.
Sea level crn
:Sdist
Mode :Fine”r”
:K=0.20
:No
H Dist :Ground
Coord. :N-E-Z
Dist.reso :0.1mm
Track.reso :10mm
EDM ALC :Free
Dist mode
C&R crn.
Sea level crn
:Sdist
Mode :FineAVG 1
:K=0.20
:No
H Dist :Ground
181
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
Road in Mode (modus voor afstandmeting) wordt alleen weergegeven wanneer N-Prism is geselecteerd
in <Reflector>.
"33.3 Observatieomstandigheden - Reflector (doel)"
Road
Road is de afstandmodus voor het opmeten van wegen, in deze modus wordt de doorsnede in vizier
gebracht en er worden ruwe meetwaarden verkregen. Road kan alleen worden geselecteerd wanneer
Reflector is ingesteld op N-Prism. Zelfs als Road is geselecteerd, verandert Distance mode automatisch
in Tracking wanneer Reflector op iets anders is ingesteld dan N-Prism.
Horizontale afstand (H Dist)
De iM berekent de horizontale afstand met behulp van de hellingsafstand.
Met de twee volgende manieren kunt u de gegevens van de horizontale afstand weergeven.
Ground:
de afstand die nog de correctiefactor voor zeeniveau noch de schaalfactor reflecteert.
Grid:
de afstand in het coördinatensysteem van het driehoeksoppervlak dat de correctie voor zeeniveau en de
schaalfactoren reflecteert (of de afstand in het coördinatensysteem van het driehoeksoppervlak dat alleen
de schaalfactor reflecteert als No is ingesteld voor Sea level crn.)
De gegevens van de horizontale afstand die in dit instrument is vastgelegd, is alleen de grondafstand, en de
weergegeven waarde wijzigt navenant met de instellingen voor de horizontale afstand. Wanneer de
observatiegegevens worden bekeken in het TOPO-menu, stelt u de horizontale afstand en de schaalfactor
zo in dat de beoogde waarde wordt weergegeven.
Als de horizontale afstand wordt gevraagd bij de selectie van T type of door de GTS-opdracht, wordt een
onjuiste grondafstand gegeven, ongeacht de instelling van zeeniveaucorrectie of schaalfactor.
Zeeniveaucorrectie
De iM berekent de horizontale afstand met behulp van de waarden van de hellingsafstand. Omdat deze
horizontale afstand geen rekening houdt met de hoogte boven zeeniveau, wordt aanbevolen om sferische
correctie te gebruiken bij metingen op grote hoogten. Sferische afstand wordt als volgt berekend.
Waar:
R = straal van de sferoïde (6371000.000 m)
H = gemiddelde hoogte van het instrumentpunt en doelpunt
HDg = sferische afstand
HD = horizontale afstand
*1 De gemiddelde hoogte wordt automatisch berekend met behulp van de hoogte van het instrumentpunt
en de hoogte van het collimatiepunt.
Gemiddelde zeeniveau
Coördinatensysteem
rechthoekig vlak
Projectieafstand
Aarde
Raster
Hellingsafstand
HDg() R
RH+()
--------------------HD×=
182
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
Dist.reso. (afstandresolutie)
Selecteert de afstandresolutie van fijne metingen. Afstandresolutie van snelle en traceringsmetingen
worden op deze instelling overgezet.
Tracking reso. (traceringsresolutie)
Selecteert afstandresolutie van traceringsmetingen en wegenmetingen (alleen N-prism). Deze instelling
gebruikt u voor bepaalde meetdoeleinden zoals het meten van een bewegend doel.
EDM ALC
Stelt de lichtontvangststatus in van de EAM. Stel dit item in overeenkomstig de meetomstandigheden bij het
uitvoeren van continue metingen.
Wanneer EDM ALC is ingesteld op Free, wordt de ALC van het instrument automatisch aangepast als
er een fout optreedt ten gevolge van de hoeveelheid ontvangen licht. Instellen op Free wanneer het doel
beweegt tijdens het meten of als verschillende doelen worden gebruikt.
Wanneer Hold is ingesteld, wordt de hoeveelheid licht niet aangepast tot de eerste bijstelling is
uitgevoerd en de continue meting is voltooid.
Probeer het op Hold in te stellen voor een stabiele lichtstraal die voor meting wordt gebruikt maar wel
regelmatig door obstakels, zoals mensen, auto's of takken, wordt onderbroken waardoor de meting niet
kan worden uitgevoerd.
Wanneer de modus voor afstandmeting is ingesteld op Tracking (doel beweegt tijdens het opmeten van
de afstand), dan wordt de afstand gemeten in de status Free, ongeacht de instelling van EDM ALC.
Selecteer Obs.condition in de modus Config en selecteer Reflector.
Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling)
Reflector : Prism*, Sheet, N-prism (reflectorloos)
Bladmodus : On*, Off
PC (Prismaconstante) : -99 tot 99 mm (Prism is geselecteerd: 0*, Sheet is geselecteerd: 0*)
• De hierboven beschreven invoerbereiken gelden wanneer 1 mm is geselecteerd in Dist.reso. Wanneer 0,1
mm wordt geselecteerd in Dist.reso, kunnen waarden tot op 1 cijfer achter de komma worden ingevoerd.
Bladmodus (doelselectie)
Het doel kan worden gewijzigd door een optie in Reflector te selecteren in de Obs. condition of door op
{SHIFT} te drukken in het scherm waar het doelsymbool wordt weergegeven. De selectie-items kunnen
vooraf worden ingesteld op Prism/Sheet/N-prism (reflectorloos) of Prism/N-prism (reflectorloos)
Correctiewaarde prismaconstante
Reflecterende prisma's hebben ieder hun eigen prismaconstante.
Stel de correctiewaarde voor de prismaconstante in op het reflecterende prisma dat u gebruikt. Bij selectie
van N-prism (reflectorloos) in Reflector, wordt de correctiewaarde voor de prismaconstante ingesteld op 0.
33.3 Observatieomstandigheden - Reflector (doel)
Opmerking
Obs.condition
Angle/Tilt
Dist
Reflector
Atoms
Other
Reflector
PC
: Prism
: 0
Sheet mode : On
Opmerking
183
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
Druk op [EDM] in de modus Observation om <EDM> weer te geven en de instellingen van het doel en de
atmosferische omstandigheden op te geven.
Selecteer Obs.condition in de modus Config en selecteer Atmos.
[0ppm]: De atmosferische correctiefactor wordt weer op 0 ingesteld en de temperatuur en luchtdruk worden
op de fabrieksinstellingen ingesteld.
De atmosferische correctiefactor wordt berekend en ingesteld waarbij de ingevoerde waarden voor de
temperatuur en luchtdruk worden gebruikt. De atmosferische correctiefactor kan ook rechtstreeks ingevoerd
worden.
Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling)
Temp. (Temperatuur) : -35 tot 60°C (15*)
Luchtdruk : 500 tot 1400 hPa (1013*)/375 tot 1050 mmHg (760*)
Humid.imp (invoer vochtigheidsgraad) : No (50%), Yes
Vochtigheidsgraad: (Humidity) : 0 tot 100% (50*)
ppm (atmosferische correctiefactor) -499 tot 499 (0*)
Humid wordt alleen weergegeven als Humid.inp op Yes is
ingesteld.
De hierboven beschreven invoerbereiken gelden wanneer
1 mm is geselecteerd in Dist.reso. Wanneer 0,1 mm wordt
geselecteerd in Dist.reso, kunnen waarden tot op 1 cijfer
achter de komma worden ingevoerd.
Atmosferische correctiefactor
De snelheid van de gebruikte lichtstraal voor de meting varieert afhankelijk van atmosferische
omstandigheden zoals temperatuur en luchtdruk. Stel de atmosferische correctiefactor in als u bij het
meten rekening wilt houden met deze invloeden.
Het instrument is zo ontworpen dat de correctiefactor 0 ppm is bij een luchtdruk van 1013.25 hPa, een
temperatuur van 15°C en een luchtdruk van 50%.
Als er waarden worden opgegeven voor de temperatuur, luchtdruk en vochtigheidsgraad, wordt de
atmosferische correctiefactor berekent met behulp van de volgende formule die in het geheugen wordt
vastgelegd.
33.4 Observatieomstandigheden - Atmosfeer
Opmerking
Illum.hold: Laser
Obs.condition
Angle/Tilt
Dist
Reflector
Atoms
Other
Temp . :
15
Pres.
0ppm
:1013hPa
ppm : 0.0
Humid.inp:No(50%)
Opmerking
Temp . : 15.0
Pres.
0ppm
:1013.3hPa
ppm : 0.0
Humid. : 45.0%
Humid.inp:Yes
282,324 0,294280 p×
1 0,003661 t×+
------------------------------------------
0,04126 e×
1 0,003661 t×+
------------------------------------------
+
Atmosferische correctiefactor (ppm) =
184
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
t: Luchttemperatuur (°C)
p: druk (hPa)
e: dampdruk (hPa)
h: relatieve vochtigheidsgraad (%)
E : verzadigingsdruk
e (dampdruk) kan worden berekend met behulp van de volgende formule.
Het instrument meet de afstand met een lichtstraal, maar de snelheid van dit licht varieert afhankelijk
van de refractie-index van het licht in de atmosfeer. Deze refractie-index varieert afhankelijk van de
temperatuur en druk. Nagenoeg normale temperatuur en druk:
Met een constante druk, een temperatuursverandering van 1°C: een indexverandering van 1 ppm.
Met een constante temperatuur, een verandering in druk van 3,6 hPa: een indexverandering van 1 ppm.
Om zeer nauwkeurig te kunnen meten, moet de atmosferische correctiefactor worden uit temperatuur- en
drukmetingen die nog nauwkeuriger zijn, en moet een atmosferische correctie worden uitgevoerd.
Het wordt aanbevolen dat uiterst nauwkeurige instrumenten worden gebruikt om de temperatuur en de
druk van de lucht te monitoren.
Voer de gemiddelde temperatuur, luchtdruk en vochtigheidsgraad in samen met de route van de
meetstraal in Temperature, Pressure en Humidity.
Vlak terrein: Gebruik de temperatuur, druk en vochtigheidsgraad van het middelpunt van de lijn.
Bergachtig terrein: Gebruik de temperatuur, druk en vochtigheidsgraad van het de middenlijn.
Als het niet mogelijk is om de temperatuur, druk en vochtigheidsgraad te meten op het middelpunt, neemt
u deze metingen bij instrumentstation (A) en het doelstation (B) en berekent vervolgens de gemiddelde
waarde.
Gemiddelde temperatuur : (t1 + t2)/2
Gemiddelde luchtdruk : (p1 + p2)/2
Gemiddelde vochtigheidsgraad : (h1 + h2)/2
Als er geen correcties voor weersomstandigheden nodig zijn, stelt u de ppm-waarde n op 0.
Selecteer Obs.condition in de modus Config en selecteer Other.
33.5 Observatieomstandigheden - Overigen
E6,1110
7,5 t×()
t 237,3+()
----------------------------
×=
ehE
100
----------
×=
Instrumentstation A
Temperatuur t1
Druk p1
Vochtigheidsgraad h1 Doelstation (B)
Middelpunt (c)
Gemiddelde zeeniveau
Temperatuur t2
Druk p2
Vochtigheisgraad h2
Obs.condition
Angle/Tilt
Dist
Reflector
Atoms
Other
Input order :
Stn.ID Incr. : 100
Intersection :Type B
PT CODE
185
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling)
Invoervolgorde : PT CODE*/CODE PT
Stn.ID Incr. (toename station ID) : 0 tot 99999 (100*)
Intersection : Type A/Type B*
Invoervolgorde
U kunt de invoervolgorde van de puntnaam en code in schermen selecteren.
Kruising
Selecteer vooraf een geschikt kruisingstype.
"23. KRUISINGEN"
Selecteer Inst. Config in de modus Config en selecteer Power supply.
Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling)
Uitschakelen : 5 min, 10 min, 15 min, 30 min*, No
Hervatten : On*, Off
(EDM.eco-modus : On, Off*
Automatische afsluiting energiebesparing
Om energie te besparen, wordt de iM automatisch uitgeschakeld als het een ingestelde periode niet wordt
bediend.
Hervatten
Als de Resume-functie op On wordt ingesteld en het instrument uit en weer in wordt geschakeld, wordt
het scherm weergegeven dat actief was voordat het instrument werd uitgeschakeld of er wordt een eerder
scherm weergegeven.
Als de Resume-functie op Off is ingesteld, gaan ingevoerde waarden verloren als het instrument wordt
uitgeschakeld.
EDM eco modus
Het instrument blijft langer werken als het energieverbruik van het EDM-apparaat wordt beheerd.
Het duurt langer dan gewoonlijk om een afstandmeting te starten wanneer de EDM-eco modus is
ingeschakeld.
33.6 Instrumentopties - Voeding
Instr.config
Power supply
Instrument
Unit
Password
Date and time
:30min
Resume
Power off :On
EDM eco mode :Off
186
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
Selecteer Inst. Config in de modus Config en selecteer Instrument.
Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling)
Contrast : 0 tot 15 niveaus (10*)
Illum. hold : Laser (in vizier brengen met een laserstraal)*, Guide
(hulpstraal)
Guide light (helderheidsniveau van de hulpstraal) : 1 tot 3 (3*)
Hulpstraalpatroon : 1 (de rode en groene lampjes knipperen tegelijkertijd)*/2
(de rode en groene lampjes knipperen om de beurt)
V manual : Yes, No*
Reticle lev : 0 tot 5 niveaus (3*)
Volume : 0 tot 5 (3*, de zoemer is uitgeschakeld wanneer 0 wordt
geselecteerd)
V manual instellen op Yes:"41.1 Handmatig de verticale cirkel indexeren met richting 1/2-metingen"
33.7 Instrumentopties - instrument
Instr.config
Power supply
Instrument
Unit
Password
Date and time
:10
Illum.hold
Contrast :Laser
Guide light :3
Guide pattern :1
V manual :No
Reticle lev :3
:3
Volume
187
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
Selecteer Inst. Config in de modus Config en selecteer Unit.
Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling)
Temp. (Temperatuur) : °C*, °F
Press (druk) : hPa*, mmHg, inchHg
Angle (hoek) : graden*, gon, mil
Dist (afstand) : meter*, feet, inch
Feet (wordt alleen weergegeven wanneer hierboven feet of inch is geselecteerd):
Int. feet* (1 m = 3,280839895)
US feet (1 m = 3,280833333)
Inch (fractie van een inch)
Fraction of an inch is de meeteenheid die in de Verenigde Staten wordt gebruikt, ze worden zoals in het
volgende voorbeeld uitgedrukt.
Zelfs als Inch is geselecteerd in deze instelling, worden alle gegevens, inclusief het resultaat van de
oppervlakteberekening, weergegeven in Amerikaanse voet en moeten alle waarden worden ingevoerd in
voet. Ook wordt iets in voet weergegeven als de weergave in inch het bereik overstijgt.
Internationale feet en US survey feet
De iM kan waarden in voet weergeven in Internationale feet en US survey feet.
Internationale feet, de standaard voeteenheden, worden overal in deze handleiding feet of voet genoemd.
US survey feet zijn eenheden die in de landmeetkunde door de US Coast en in de US voor geodetische
metingen worden gebruikt. Het wordt in deze handleiding onvertaald gelaten.
Wanneer feet of inch is geselecteerd in Dist, wordt het Feet-item volgens de onderstaande illustratie
weergegeven. Wanneer meter is geselecteerd, wordt het item niet weergegeven.
Resultaten weergegeven in feet verschillen afhankelijk van de geselecteerde eenheid in dit item.
33.8 Instrumentopties - Unit
Instr.config
Power supply
Instrument
Unit
Password
Date and time
10,875 feet
,
Feet Int. feet
feet
188
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
Wanneer een wachtwoord is ingesteld, wordt het wachtwoordscherm weergegeven na inschakeling van
het instrument.
Door een wachtwoord in te stellen, kunt u belangrijke informatie, zoals meetgegevens, beschermen.
Bij verzending van het instrument is geen wachtwoord ingesteld. Bij de eerste keer dat u een wachtwoord
instelt, laat u het veld Old password blanco.
Selecteer Inst. Config in <Configuration> en selecteer Password.
PROCEDURE Het wachtwoord wijzigen
1. Selecteer Change Password in Config mode.
2. Voer het oude wachtwoord in en druk op {ENT}.
3. Voer het nieuwe wachtwoord in en druk op {ENT}. Het
wachtwoord is gewijzigd en <Config> wordt hersteld.
Als u geen wachtwoord instelde als nieuw wachtwoord, en
u drukte op {ENT} dan heeft het instrument geen
wachtwoord.
Het wachtwoord kan uit 3 - 8 tekens bestaan. Ingevoerde tekens worden als asterisken weergegeven.
Om de wachtwoordfunctie te deactiveren, voert u de procedure voor het invoeren van een nieuw wachtwoord
uit, alleen voert u een spatie in het vak New password in in plaats van een nieuw wachtwoord.
33.9 Instrumentopties - Wachtwoord
Instr.config
Power supply
Instrument
Unit
Password
Date and time
Change password
Old password
Change password
Old password
Change password
New password
New password again


189
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
Selecteer Inst. Config in de modus Config en selecteer Date and time.
Ingestelde items
Datum: Invoervoorbeeld: 20 juli 2017 07202017 (MMDDJJJJ)
Tijd: Invoervoorbeeld: 2:35:17 p.m. 143517 (UUMMSS)
Date and Time
Het instrument heeft een klok/kalender.
Hier kunt u TSshield instellen
TSshield
TSshield is een cloudservice voor informatiebeheer. Het verzamelt diverse informatie van het instrument
en biedt u diverse ondersteuning die ervoor zorgt dat u het instrument veilig kunt gebruiken.
We kunnen u via TSshield updates sturen als de software in het instrument verouderd is, en u kunt allerlei
informatie zien over het gekochte instrument via de website die alleen voor u is bestemd.
Voor informatie en instellingen van TSshield, zie de: TSshield-instructiehandleiding
TSshield is niet op alle modellen geïnstalleerd en kan in bepaalde landen waar het instrument is gekocht niet
beschikbaar zijn. Neem contact op met uw lokale dealer voor meer informatie.
33.10 Instrumentopties - Datum en tijd
33.11 TSshield
Date and time
Date: Jan / 01 / 2017
Time: 16:44:38
Instr.config
Power supply
Instrument
Unit
Password
Date and time
TSshield
190
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
In de OBS-modus kunnen schermtoetsen worden toegewezen die afgestemd zijn op meetomstandigheden.
Het is mogelijk om de iM efficiënt te bedienen, omdat vooraf unieke schermtoetsen toegewezen kunnen
worden die op diverse applicaties en de persoonlijke bedieningsstijl van operators zijn afgestemd.
De huidig toegewezen schermtoetsen blijven behouden tot ze opnieuw worden gewijzigd, zelfs als het
instrument wordt uitgeschakeld.
Er kunnen twee series schermtoetsen worden toegewezen: user setting 1 (instellingen gebruiker 1) en user
setting 2 (instellingen gebruiker 2).
Desgewenst kunnen de schermtoetstoewijzingen voor gebruiker 1 en gebruiker 2 worden opgeroepen.
Bij het vastleggen en registreren van toegewezen schermtoetsen worden eerder vastgelegde
toetsinstellingen gewist. Wanneer een schermtoetsserie wordt opgeroepen, vervangt de opgeroepen serie
de eerdere schermtoetsserie. Houd dit goed in gedachten.
Dit is de schermtoetstoewijzing bij verzending van de iM.
Pagina 1 [MEAS] [SHV] [0SET] [COORD]
Pagina 2 [MENU] [TILT] [H-SET] [EDM]
Pagina 3 [MLM] [OFFSET] [TOPO] [S-O]
U kunt de volgende functies toewijzen aan schermtoetsen.
[MEAS] : Afstandmeting
[SHV] : Voor het wisselen tussen hoekweergave en afstandweergave
[0SET] : Stelt de horizontale hoek in op 0
[COORD] : Coördinaten meten
[REP] : Om de meting te herhalen
[MLM] : Ontbrekende lijn meten
[S-O] : Uitzetmetingen
[OFFSET] : Offset meten
[TOPO] : Om naar het TOPO-menu te gaan
[EDM] : Stelt EDM in
[H-SET] : Stelt de vereiste horizontale hoek in
[TILT] : Schuinstandhoek weergeven
[MENU] : Om naar de modus Menu te gaan (coördinaten meten, uitzetmetingen, offsetmetingen,
metingen herhalen, ontbrekende lijnen meten, REM-metingen, insnijdingsmetingen,
oppervlakmetingen, uitzetlijn, uitzetbocht, puntprojectie, kruisingen, meetlijnen)
[REM] : REM-metingen
[RESEC] : Insnijdingsmeting (De coördinaat van het instrumentstation kan worden vastgelegd op
het meetresultatenscherm.)
[R/L] : De horizontale hoek van rechts naar links selecteren
[ZA / %] : Overschakelen van zenithoek/helling in %
[HOLD] : Horizontale hoek vasthouden/vrijgeven
[CALL] : Definitieve meetgegevens weergeven
[S-LEV] : Teruggezonden signaal
[AREA] : Oppervlakteberekening
[F/M] : Overschakelen tussen meter/feet
[HT] : Om de hoogte van het instrumentstation en het doel in te stellen
[S-O LINE] : Om een uitzetlijn te meten
[S-O ARC] : Om een uitzetbocht te meten
[P-PROJ] : Om een Puntprojectie te meten
[PTL] : Punt naar een lijn
[INTSCT] : Om kruisingen te meten
[TRAV] : Om een meetlijn bij te stellen
33.12 Een functie aan toetsen toewijzen
191
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
[ROAD] : Voor het opmeten van een route
[X SECT] : Om een dwarsdoorsnede op te meten
[TOPOII] : Topografie-observatie
[L-PLUM] : Voor het instellen van de helderheid van de laserstraal
[HVDOUT-T] / [HVDOUT-S]
: Voor het exporteren van de afstand- en hoekmeetresultaten naar een extern apparaat
[HVOUT-T] / [HVOUT-S]
: Voor het exporteren van de resultaten van hoekmetingen naar een extern instrument
[NEZOUT-T] / [NEZOUT-S]
: Voor het exporteren van de coördinaatresultaten naar een extern instrument
[---] : Geen functies ingesteld
Voorbeelden van schermtoetstoewijzing
U kunt dezelfde toets aan elke pagina toewijzen (voorbeeld 1) Dezelfde functie kan worden toegewezen aan
meerdere toetsen op dezelfde pagina (voorbeeld 2). Ook is het mogelijk om een functie aan slechts één toets
toe te wijzen.
Toewijzingsvoorbeeld 1:
P1 [MEAS] [SHV] [H-SET] [EDM]
P2 [MEAS] [SHV] [H-SET] [EDM]
Toewijzingsvoorbeeld 2:
P1 [MEAS] [MEAS] [SHV] [SHV]
Toewijzingsvoorbeeld 3:
P1 [MEAS] [SHV] [– – –] [– – –]
PROCEDURE Functies toewijzen
1. Selecteer Key function in de modus Config.
Selecteer Define. De momenteel toegewezen
schermtoetsen worden weergegeven in <Key function>.
2. Plaats de cursor op de schermtoetsen die u wilt wijzigen
met behulp van {}/{}.
De cursor van de geselecteerde schermtoets knippert.
3. Wijzig de functie van de schermtoets met behulp van
{}/{}.
Stel de schermtoetsfunctie en de toewijzing ervan in door op
{}/{} te drukken. De ingestelde schermtoets stopt met
knipperen en de cursor knippert op de volgende
schermtoets.
4. Herhaal stap 2 en 3 zo vaak als nodig.
Config
Obs.condition
Instr.config
Key function
Comms setup
Instr.const
Key function
DIST SHV 0SET
COORD
MENU TILT H-SET EDM
MLM
OFFSET
TOPO S-O
OK
Key function
DIST SHV MLM
COORD
MENU TILT H-SET EDM
MLM
OFFSET
TOPO S-O
OK
192
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
5. Druk op [OK] om de toewijzingen vast te leggen en terug
te keren naar <Key function>.
De functies met hun nieuwe toewijzingen worden
weergegeven in de OBS-modus.
PROCEDURE Een toewijzing registreren
1. Wijs functies toe aan de schermtoetsen.
“PROCEDURE Functies toewijzen”
2. Selecteer Key function in de modus Config.
3. Selecteer Registration.
Selecteer User 1 of User 2 (gebruiker 1 of gebruiker 2)
waaronder de schermtoetsserie geregistreerd moet worden.
4. Druk op {ENT}. De schermtoetsserie is geregistreerd onder
User 1 of User 2 en <Key function> wordt hersteld.
PROCEDURE Een toewijzing oproepen
1. Selecteer Key function in de modus Config.
2. Selecteer Recall (oproepen) Selecteer ofwel de
schermtoetsserie van User 1, User 2 of Default
(schermtoetsinstelling bij verzending van de iM), en druk
op {ENT}.
<Key function> wordt hersteld. Dit geeft de functies weer
in de opgeroepen serie in de OBS-modus.
Hieronder vindt u de uitleg over de twee methoden om standaardinstellingen te herstellen.
De oorspronkelijke instellingen voor ingestelde items herstellen bij het inschakelen van het instrument.
Gegevens initialiseren bij het inschakelen van het instrument.
U kunt voor de volgende items de oorspronkelijke instelling herstellen zoals deze bij verzending van de iM
was.
EDM-instelling, instellingen van de modus Config (inclusief schermtoetsseries)
Over de oorspronkelijke instellingen bij verzending van de iM:: "33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/
schuinstand", "33.12 Een functie aan toetsen toewijzen"
Gegevens initialiseren De volgende gegevens worden geïnitialiseerd.
Gegevens binnen alle jobs
Gegevens van bekende punten in het geheugen
Codegegevens in het geheugen
33.13 Standaardinstellingen herstellen
193
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN
PROCEDURE Het herstellen van de oorspronkelijke instellingen bij het inschakelen van het
instrument
1. Schakel het instrument uit.
2. Terwijl u {F4} en {B.S.} ingedrukt houdt, drukt u op de
aan/uit-knop.
3. De iM wordt ingeschakeld, op het scherm wordt Default set
weergegeven en voor alle items wordt hun oorspronkelijke
instelling hersteld.
PROCEDURE Gegevens initialiseren bij het inschakelen van het instrument
1. Schakel het instrument uit.
2. Terwijl u {F1}, {F3} en {B.S.} ingedrukt houdt, drukt u op de
aan/uit-toets.
3. De iM wordt ingeschakeld, op het scherm wordt Clearing
memory... (geheugen wordt gewist) weergegeven en voor
alle items wordt hun oorspronkelijke instelling hersteld.
194
34. WAARSCHUWINGEN EN FOUTMELDINGEN
Dit is een lijst met foutmeldingen die het instrument weergeeft met de betekenis van elke melding. Het
instrument is defect als dezelfde melding wordt herhaald, of als er een melding wordt weergegeven die niet in
deze lijst voorkomt. Neem contact op met uw lokale dealer.
BadCondition (slechte omstandigheden)
Er is veel schittering in de lucht, de omstandigheden voor meetwerkzaamheden zijn slecht.
Het middelpunt van het doel kan niet in vizier worden gekregen.
Breng het doel opnieuw in vizier.
Ongeschikte omstandigheden voor afstandmeting voor reflectorloos meten. Wanneer reflectorloos meten
is ingesteld, kan de afstand niet worden gemeten, omdat de laserstraal tegelijkertijd ten minste twee
oppervlakken raakt.
Kies één oppervlaktedoel voor het meten van de afstand.
Bad file name (onjuiste bestandsnaam)
Bij het opslaan op de USB-flashdrive is er geen naam voor het bestand ingevoerd.
Calculation error (berekeningsfout)
De coördinaten van het bekende punt zijn identiek aan de coördinaten die tijdens de insnijding zijn
geobserveerd. Stel een ander bekend punt in, zodat de coördinaten van het bekend punt niet samenvallen.
Er is een fout opgetreden tijdens de berekening.
Checksum error (controlesomfout)
Er is een fout opgetreden tussen de iM en externe apparatuur bij het verzenden/herhalen.
Verzend/ontvang de gegevens opnieuw.
Clock error (klokfout)
Klokfouten treden op wanneer de spanning van de lithiumbatterij minder wordt of wanneer de batterij leeg
is. Neem contact op met uw lokale dealer over hoe u de batterij kunt vervangen.
Communication error (communicatiefout)
Er is een fout opgetreden tijdens het ontvangen van de coördinaatgegevens van een extern instrument.
Controleer de instellingen van parameters voor communicatievoorwaarden.
Flash write error! (schrijffout flash!)
Er kunnen geen gegevens worden gelezen.
Neem contact op met uw lokale dealer.
Incorrect password
Het ingevoerde wachtwoord komt niet overeen met het ingestelde wachtwoord. Geef het juiste wachtwoord
op.
Insert USB (plaats USB)
Er is geen USB-flashdrive geplaatst.
Invalid USB (ongeldige USB)
Er is een verkeerde USB-flashdrive geplaatst.
Invalid baseline (ongeldige baseline)
De baseline is niet juist gedefinieerd bij het meten van de uitzetlijn of de puntprojectie.
195
34. WAARSCHUWINGEN EN FOUTMELDINGEN
Memory is full (geheugen is vol)
Er is geen geheugenruimte meer om gegevens op te nemen.
Leg de gegevens opnieuw vast na gegevens te hebben verwijderd uit de JOB of coördinaatgegevens te
hebben verwijderd uit het geheugen die niet meer nodig zijn.
Need 1st obs (eerste observatie nodig)
De observatie van de startpositie was niet helemaal normaal tijdens de meting van de ontbrekende lijn.
Breng de startpositie in vizier en druk op [OBS] om de meting opnieuw uit te voeren.
Need 2nd obs (tweede observatie nodig)
De observatie van het doel was niet helemaal normaal tijdens de meting van de ontbrekende lijn.
Breng het doel goed in vizier en druk op [MLM] om de meting opnieuw uit te voeren.
Need offset pt. (offsetpunt nodig)
Observatie van het offsetpunt bij de offsetmeting was niet helemaal normaal.
Breng de offset in vizier en druk op [OBS] om de meting opnieuw uit te voeren.
Need prism obs (prismaobservatie nodig)
De observatie van het doel was niet helemaal normaal tijdens de REM-meting.
Breng het doel in vizier en druk op [OBS] om de meting opnieuw uit te voeren.
New password Diff. (nieuw wachtwoord verschilt)
Bij het instellen van een nieuw wachtwoord komen de ingevoerde wachtwoorden niet overeen.
Voer twee maal hetzelfde wachtwoord in.
No data (geen gegevens)
Bij het zoeken naar of inlezen van coördinaatgegevens of het zoeken naar codegegevens werd de
zoekopdracht gestopt ofwel omdat het betreffende item niet bestaat of omdat het gegevensvolume groot is.
No file (geen bestand)
Er is geen bestand met te laden gegevens over bekende punten of er zijn geen weer te geven gegevens
op de USB-flashdrive die momenteel is geselecteerd.
No solution (geen oplossing)
De berekening van de coördinaten van het instrumentstation tijdens insnijding convergeert niet.
Open de resultaten en voer de observaties opnieuw uit als dit nodig is.
Het kruispunt kan niet worden berekend. De benodigde gegevensitems zijn niet ingevoerd of het kruispunt
bestaat niet.
North/East is null, Read error (noord/oost is null, leesfout)
De coördinaat in het veld Northing (noordwaarde) of Easting (oostwaarde) is ingesteld op null.
Voer de coördinaat in.
Out of range (buiten bereik)
De schuinstand van het instrument valt buiten het bereik tijdens het meten.
Zet het instrument opnieuw waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
Er is sprake van een richting zonder kruising met het basisoppervlak tijdens het meten van de
oppervlakoffset.
Out of value (buiten de waarde)
Bij de weergave van het hellingspercentage is het weergavebereik (onder de ± 1000%) overschreden.
Tijdens REM-metingen heeft ofwel de verticale hoek de horizontale ±89° overschreden of de gemeten
afstand is groter dan 9999,999 m.
196
34. WAARSCHUWINGEN EN FOUTMELDINGEN
Plaats het instrumentstation ver weg van het doel.
De berekende coördinaten van het instrumentstation tijdens het insnijden zijn te hoog.
Voer de observatie opnieuw uit.
Tijdens het meten van een uitzetlijn, ligt de schaalfactor onder de 0.100000 of boven de 9.999999.
Tijdens de oppervlakteberekening overschrijden de resultaten het weergavebereik.
Pt already on route (punt ligt al op de route)
Poging om de meetlijn af te sluiten op een ander meetlijnpunt dan het startpunt tijden het automatisch
zoeken van een route. Druk op een willekeurige toets om terug te keren naar het laatst gevonden punt
tijdens het automatisch zoeken van een route. Selecteer ofwel het volgende meetlijnpunt om door te gaan
met de huidige zoekopdracht of specificeer het startpunt dat de geslotenlusmeetlijn.
Gebruik hiervoor de stertoets in de OBS-modus.
Kan alleen in de observatiemodus worden gebruikt.
Pt1-Pt2 too near (punt 1 en punt 2 liggen te dicht bij elkaar)
Bij het instellen van de baseline voor Point to Line liggen twee referentiepunten te dicht bij elkaar.
Er moet ten minste 1 meter of meer afstand tussen de twee referentiepunten liggen.
Read only file (alleen-lezen bestand)
Een alleen-lezen bestand op de USB-flashdrive kan niet worden gewijzigd en de bestandsinhoud van niet
worden bewerkt of verwijderd.
Same coordinates (dezelfde coördinaten)
Voor punt 1 en punt 2 zijn dezelfde waarden ingevoerd voor het meten van de uitzetlijn: iM kan de baseline
niet definiëren.
SDR format err (fout in SDR-formaat)
Het ingelezen bestand is niet in SDR-formaat. Controleer het bestand.
Send first (eerst verzenden)
Het exporteren van de JOB-gegevens (overdracht naar de hostcomputer) is niet voltooid tot de JOB is
gewist.
Draag de te wissen JOB eerst over naar de hostcomputer.
Signal off
De meetomstandigheden zijn matig, en er is geen reflectief licht om afstanden te kunnen meten.
Breng het doel opnieuw in vizier. Bij gebruik van reflecterende prisma's wordt de efficiëntie beter als er meer
prisma's worden gebruikt.
Station coord is Null (stationscoördinaat is null)
Het kan niet worden berekend. De coördinaat van het stationspunt is op null ingesteld.
Voer de coördinaat in.
Temp Rnge OUT (buiten temperatuurbereik)
De iM is kouder of warmer dan het temperatuurbereik en er kunnen geen nauwkeurige metingen worden
uitgevoerd. Herhaal de meting wanneer de temperatuur van het instrument binnen het bereik ligt. Als de iM
in direct zonlicht wordt gebruikt, plaatst u een paraplu over het instrument om het tegen de hitte van de zon
te beschermen.
197
34. WAARSCHUWINGEN EN FOUTMELDINGEN
Time out (during measurement) (time-out tijdens meten)
De meetomstandigheden zijn slecht, en het meten kan niet binnen de gespecificeerde tijd worden
uitgevoerd, omdat er onvoldoende reflecterend licht is.
Breng het doel opnieuw in vizier. Bij gebruik van reflecterende prisma's wordt de efficiëntie beter als er meer
prisma's worden gebruikt.
Too short (te kort)
Het ingevoerde wachtwoord bestaat uit minder dan 3 tekens. Wachtwoorden moeten minimaal 3 tekens
bevatten en mogen maximaal uit 8 tekens bestaan.
USB error (USB-fout)
Er is een fout opgetreden tijdens het laden of opslaan van gegevens op de USB-flashdrive.
USB full ! (USB vol)
Er is geen geheugenruimte meer om gegevens op de USB-flashdrive op te slaan.
USB not found (kan geen USB vinden)
De USB-flashdrive werd verwijderd tijdens de bewerking in USB-modus.
********
Het berekende resultaat is te groot om in zijn totaliteit op het scherm te worden weergegeven.
198
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN
Een iM is een precisie-instrument dat nauwkeurig afgesteld moet worden. Het moet worden geïnspecteerd en
bijgesteld voordat het wordt gebruikt, zodat het altijd nauwkeurige metingen uitvoert.
Voer de controles en bijstellingen altijd in de juiste volgorde uit van "35.1 Ronde waterpas" tot en met
"35.7 Laserstraal *1".
Daarnaast moet het instrument zorgvuldig worden geïnspecteerd nadat het lange tijd niet is gebruikt, is
getransporteerd of wanneer het door een sterke schok beschadigd kan zijn geraakt.
Controleer of het instrument goed en stabiel is opgesteld voordat u de controles en bijstellingen uitvoert.
PROCEDURE Controles en bijstellingen
1. Waterpas zetten met behulp van het display
"7.2 Waterpas zetten"
Als de schuinstandsensor niet goed uitgelijnd is, is de
ronde waterpas niet goed bijgesteld.
2. Controleer de plaats van de luchtbel in de ronde waterpas.
Als de luchtbel precies in het midden staat, hoeft niets te
worden bijgesteld.
Als de luchtbel niet precies in het midden staat, voert u de
volgende wijzigingen uit.
3. Kijk eerst naar welke kant de luchtbel afwijkt.
Draai met de inbussleutel (2,5 mm) de afstelschroeven van
de ronde waterpas los aan de tegenovergestelde kant
waarin de luchtbel afwijkt van het midden.
4. Stel de afstelschroeven bij tot de spanning op de drie
schroeven even groot is om de luchtbel in het midden van
de cirkel te krijgen.
Zorg ervoor dat de aandraaispanning gelijk is voor alle bijstelschroeven.
Ook mogen de bijstelschroeven niet te strak worden aangedraaid, omdat dit de ronde waterpas kan
beschadigen.
Als de getoonde schuinstand op de display wegschuift van schuinstand 0° (nulpunt), is het instrument niet goed
waterpas gezet. Dit heeft een negatief effect op hoekmetingen.
Voer de volgende procedure uit om de nulpuntfout voor de schuinstand op te heffen.
35.1 Ronde waterpas
35.2 Kantelsensor
O K
Afstelschroeven
ronde waterpas
199
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN
PROCEDURE Controleren
1. Zet het instrument uiterst nauwkeurig waterpas. Controleer
de plaats van de luchtbel en stel deze bij en herhaal zo
nodig de procedures indien nodig.
2. Stel de horizontale hoek in op 0°.
Druk twee maal op [0SET] top de eerste pagina van het
OBS-modusscherm om de horizontale hoek in te stellen
op 0°.
3. Selecteer Instr. const op het modusscherm Config om de
huidige correctieconstante weer te geven in de X-richting
(vizierrichting) en de Y-richting (horizontale as).
Selecteer Tilt X Y en druk op {ENT} om de schuinstandhoek
in de X-richting (vizierrichting) en Y-richting (horizontale as)
weer te geven..
4. Wacht een paar seconden tot het display gestabiliseerd is,
en lees vervolgens de automatisch gecompenseerde
hoeken X1 en Y1 af.
5. Draai de horizontale klem los en draai het instrument 18
waarbij kijkt naar de horizontale hoek op het scherm,
vervolgens draait u de klem weer vast.
6. Wacht een paar seconden tot het display gestabiliseerd is,
en lees vervolgens de automatisch gecompenseerde
hoeken X2 en Y2 af.
7. Bereken in deze toestand de volgende offsetwaarden
(schuinstandfout nulpunt)
Xoffset = (X1+X2)/2
Yoffset = (Y1+Y2)/2
Als een van de offsetwaarden (Xoffset, Yoffset) groter is dan
±20" dan stelt u de waarde bij met behulp van de volgende
procedure.
Als de offsetwaarde binnen het bereik van ±20" valt, is er
geen bijstelling nodig.
Druk op {ESC} om terug te keren naar <Instr. const>.
Instr.const
Tilt: X -10 Y 7
Colllimation
Config
Obs.condition
Instr.config
Key function
Comms setup
Instr.const
HA-R
8
HA-R
200
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN
PROCEDURE Bijstellen
8. Sla de waarden X2 en Y2 op.
Druk op [OK]. Take F2 wordt weergegeven.
9. Draai de bovenhelft van het instrument 180° tot de
weergegeven hoek 180° ±1’ is, en [OK] wordt
weergegeven.
10.Wacht een paar seconden tot het display gestabiliseerd is,
en sla vervolgens de automatisch gecompenseerde hoeken
X1 en Y1 op.
Druk op [YES] om de schuinstandhoeken X1 en Y1 op te
slaan. De nieuwe correctieconstante wordt weergegeven.
11.Bevestig dat de waarden in het bijstellingsbereik liggen.
Als beide correctieconstanten binnen het bereik van ±180’
liggen, selecteert u [YES] om de correctiehoek te
vernieuwen. <Instr. const> wordt hersteld. Ga verder naar
stap 12.
Als de waarden buiten het bijstellingsbereik liggen,
selecteert u [NO] om het bijstellen te annuleren en <Instr.
const> te herstellen. Neem contact op met uw lokale dealer
om de bijstelling uit te voeren.
PROCEDURE Opnieuw controleren
12.Druk op {ENT} op het scherm <Instr. const>.
13.Wacht een paar seconden tot het display gestabiliseerd is,
en lees vervolgens de automatisch gecompenseerde
hoeken X3 en Y3 af.
14.Draai de bovenste helft van het instrument tot 180°.
15.Wacht een paar seconden tot het display gestabiliseerd is,
en lees vervolgens de automatisch gecompenseerde
hoeken X4 en Y4 af.
16.In deze toestand worden de volgende offsetwaarden
(schuinstandfout nulpunt) berekend.
Xoffset = (X3+X4)/2
Yoffset = (Y3+Y4)/2
Als beide de offsetwaarde binnen het bereik van ±20" valt, is
de bijstelling voltooid.
Druk op {ESC} om terug te keren naar <Instr. const>.
Als een van de offsetwaarden (Xoffset, Yoffset) groter is dan
±20" dan herhaalt u de controle- en bijstellingsprocedures
vanaf het begin. Als het verschil ±20" blijft overschrijden na
de controle 2 of 3 keer te hebben herhaald, laat u uw lokale
dealer de bijstelling uitvoeren.
7
-10
4 -11
201
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN
Met deze optie kunt u de collimatiefout berekenen in het instrument, zodat het instrument verdere observaties
in één richting kan corrigeren. Om de fout te meten, voert u hoekobservaties uit in beide richtingen.
Voer deze controle uit in bleek zonlicht en een lucht zonder schittering.
PROCEDURE Afstellen
1. Zet het instrument uiterst nauwkeurig waterpas.
2. Plaats een doel op ongeveer 100 m afstand in horizontale
richting van het instrument.
3. Selecteer Instr.const op het scherm Config. mode en
selecteer Collimation.
4. Met de telescoop op richting 1 gericht, brengt u het
middelpunt van het doel goed in vizier en drukt u op [OK].
5. Wacht tot er een pieptoon klinkt en draai het instrument
180°. Breng het middelpunt van het doel goed in vizier in
richting 2 en druk op [OK].
6. Druk op [YES] om de constante in te stellen.
Druk op [NO] om de gegevens te verwijderen en terug te
keren naar het scherm in stap 4.
PROCEDURE Controle 1: Controleren of het dradenkruis loodrecht op de horizontale as staat
1. Zet het instrument uiterst nauwkeurig waterpas.
2. Lijn een duidelijk zichtbaar doel (de nok van een dak
bijvoorbeeld) uit met punt A van de dradenkruislijn.
3. Lijn het doel uit met punt B op een verticale lijn met behulp
van de richtingsveranderingsknoppen op de telescoop.
Als het doel parallel aan de verticale lijn loopt, is geen
aanpassing nodig. Als het doel niet parallel aan de verticale
lijn loopt, vraagt u een medewerker van de dealer dit aan te
passen.
35.3 Collimatie
35.4 Dradenkruis
34 56 12
123 45 26
HA-R
ZA
202
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN
PROCEDURE Controle 2: Positie van de verticale en horizontale dradenkruislijnen
Voer deze controle uit in bleek zonlicht en een lucht zonder schittering.
Tilt crn moet worden ingesteld op Yes (H,V) en Coll.crn op Yes in <Obs. condition> wanneer de controles
worden uitgevoerd.
1. Zet het instrument uiterst nauwkeurig waterpas.
2. Plaats een doel op ongeveer 100 m afstand in horizontale
richting van het instrument.
3. Met het observatiemodusscherm weergegeven en de
telescoop gericht op richting 1, brengt u het doel goed in
vizier en leest u de horizontale hoek A1 en de verticale
hoek B1 af.
Voorbeelden:Horizontale hoek A1 =18° 34' 00"
Verticale hoek B1 =90° 30' 20"
4. Met de telescoop gericht op richting 2, brengt u het doel
goed in vizier en leest u de horizontale hoek A2 en de
verticale hoek B2 af.
Voorbeelden:Horizontale hoek A2 =198° 34' 20"
Verticale hoek B2 =269° 30' 00"
5. Voer de berekening uit:
A2-A1 en B2+B1
Als A2-A1 binnen 180°±20" en B2 -B1 binnen 360°±40", ligt,
hoeft u niets aan te passen.
Voorbeeld:A2-A1 (horizontale hoek) =198° 34' 20"- 18° 34' 00"
=180° 00' 20"
B2-B1 (verticale hoek) =269° 30' 00" + 90° 30' 20"
=360° 00' 20"
Als het verschil zelfs groot is na 2 tot 3 keer herhalen,
controleert u of de controle en het bijstellen van
"35.2 Kantelsensor" en "35.3 Collimatie" voltooid zijn.
Als de resultaten hetzelfde blijven, vraagt u een van onze
medewerkers de aanpassing uit te voeren.
Zorg ervoor dat de aandraaispanning gelijk is voor alle bijstelschroeven.
Ook mogen de bijstelschroeven niet te strak worden aangedraaid, omdat dit de ronde waterpas kan
beschadigen.
PROCEDURE Controleren
1. Zet het instrument voorzichtig waterpas en
centreer een meetpunt precies in het dradenkruis
van het optische schietlood.
35.5 Optisch schietlood
203
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN
2. Draai het bovenste deel 180° en controleer de
positie van het meetpunt in het dradenkruis.
Als het meetpunt nog steeds gecentreerd is, hoeft
er niets te worden bijgesteld.
Als het meetpunt niet meer midden in het optische
schietlood ligt, voert u de volgende afstellingen uit.
PROCEDURE Afstellen
3. Corrigeer de helft van de afwijking met behulp van
de afstelschroeven op de poten van de driepoot.
4. Verwijder de kap van het optische
schietlooddradenkruis.
5. Stel met behulp van de 4 afstelschroeven van het
optische schietlood de resterende helft van de
afwijking bij zoals hieronder is geïllustreerd.
Wanneer het meetpunt op het onderste (bovenste)
deel van de illustratie ligt:
Draai de bovenste (onderste) afstelschroef iets
los, en draai de onderste (bovenste) afstelschroef
evenveel vast om het meetpunt te verplaatsen
naar een punt dat direct onder het middelpunt van
het optische schietlood ligt.
(Het beweegt naar de lijn in het figuur aan de
rechterzijde.)
Als het meetpunt op de ononderbroken lijn
(streepjeslijn) ligt:
Draai de rechter (linker) afstelschroef iets los, en
draai de linker (rechter) afstelschroef evenveel
vast om het meetpunt te verplaatsen naar een punt
dat direct op het middelpunt van het optische
schietlood ligt.
6. Controleer of het meetpunt in het middelpunt van
het dradenkruis blijft liggen als het bovenste deel
van het instrument wordt gedraaid.
Indien nodig voert u de bijstellingen opnieuw uit.
Kap Afstelschroef
204
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN
7. Plaats de kap weer op het optische schietlood
door de groeven in de kap in de groeven van het
optische schietlood te schuiven.
De constante voor de toegevoegde afstand K van de iM wordt vóór aflevering op 0 gesteld. Hoewel het bijna
nooit afwijkt, gebruikt u een nulmeting met een bekende afstandsprecisie om te controleren of de constante
van de toegevoegde afstand nagenoeg 0 is. U doet dit diverse keren per jaar en wanneer de waarden die het
instrument meet, met een vaste hoeveelheid begint af te wijken. Voer deze controles als volgt uit.
Fouten in het opstellen van het instrument en het reflecterende prisma of in het in vizier brengen van het doel,
hebben effect op de constante van de toegevoegde waarde. Ga uiterst voorzichtig te werk om zulke fouten
te voorkomen bij het uitvoeren van deze procedures.
Zorg dat de instrumenthoogte en de doelhoogte gelijk zijn in de opstelling. Als er geen vlak oppervlak
beschikbaar is, gebruikt u een automatische waterpas om te verzekeren dat de hoogten gelijk zijn.
PROCEDURE Controleren
1. Zoek een vlak stuk grond op waar twee punten 100 m apart
geselecteerd kunnen worden.
Stel het instrument op punt A op en het reflecterende prisma
op punt B. Bepaal punt C in het midden tussen punt A en
punt B.
2. Meet nauwkeurig de afstand tussen punt A en punt B 10
keer en bereken de gemiddelde waarde.
3. Plaats de iM op punt C precies in het midden tussen punt A
en punt B en stel het reflecterende prisma op punt A op.
4. Meet nauwkeurig de horizontale afstanden CA en CB elk
10 keer en bereken de gemiddelde waarde van elke
afstand.
5. Bereken de constante van de toegevoegde afstand K
als volgt.
K = AB - (CA+CB)
6. Herhaal stap 1 tot en met 5 twee tot drie keer.
Als de constante voor de toegevoegde afstand K ook maar
één enkele keer binnen ±3 mm ligt, hoeft er niet opnieuw te
worden afgesteld.
Als het altijd buiten dit bereik ligt, moet een van onze
medewerkers het instrument opnieuw afstellen.
35.6 Constante toegevoegde afstand
Groef
205
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN
Controles en bijstellingen worden uitgevoerd met behulp van een afsteldoel. Maak een grotere of kleinere kopie
van het onderstaande figuur.
*1: Afhankelijk van het land of het gebied waar het instrument wordt gekocht, is de laserstraal verkrijgbaar
als fabrieksoptie.
PROCEDURE Controleren
1. Zet het instrument waterpas en verzend de laserstraal van
het schietlood.
"7.2 Waterpas zetten"
2. Draai het bovenste gedeelte horizontaal en plaats een doel
zo dat deze is uitgelijnd met het midden van de cirkel die
door de draaiende laserstraal van het schietlood wordt
gecreëerd.
Laserstraal blijft midden op het middelpunt van het doel -
Geen bijstelling nodig.
Laserstraal loopt uit midden op het middelpunt van het doel -
Bijstelling nodig.
Laserstraal tekent een cirkel buiten de doelcirkel - Neem
contact op met een lokale dealer.
PROCEDURE Afstellen
1. Draai de afstelkap van het laserschietlood linksom en haal
hem eraf.
2. Zend de laserstraal van het schietlood.
3. Noteer de huidige positie (x) van de laserstraal.
4. Draai het bovenste gedeelte van het instrument horizontaal
180° en noteer de nieuwe positie (y) van de laserstraal.
Bijstelling brengt de laserstraal naar een punt in het midden
van een getrokken lijn tussen deze twee posities.
5. Controleer de positie van de gewenste definitieve positie.
Plaats een doel zo dat het midden is uitgelijnd met de
gewenste definitieve positie.
De resterende afwijking wordt bijgesteld met behulp van de
4 schroeven voor fijnafstelling.
Let er goed op dat alle schroeven voor de fijnafstelling
evenveel worden aangedraaid zodat geen van de
schroeven te strak is aangedraaid.
Draai de schroeven rechtsom om ze vast te draaien.
35.7 Laserstraal *1
5 mm
xy
Gewenste definitieve positie
Doel
Schroeven fijnafstelling
206
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN
6. Wanneer de laserstraal op het bovenste (onderste) deel
van Fig. A valt, wordt het bijstellen omhoog/omlaag als
volgt gedaan:
(1) Plaats de inbussleutel op de bovenste en onderste
schroeven.
(2) Draai de bovenste (onderste) schroef iets lost en draai de
onderste (bovenste) schroef iets vaster. Controleer of de
aandraaispanning op beide schroeven gelijk is. Blijf
bijstellen tot de laserstraal op de horizontale lijn van het
doel ligt.
7. Wanneer de laserstraal op het rechter (linker) gedeelte van
Fig. B valt, wordt het bijstellen naar links/naar rechts als
volgt gedaan:
(1) Plaats de inbussleutel op de linker- en rechterschroeven.
(2) Draai de rechterschroef (linkerschroef) iets lost en draai
de linkerschroef (rechterschroef) iets vaster. Controleer
of de aandraaispanning op beide schroeven gelijk is.
Blijf bijstellen tot de laserstraal op één lijn ligt met het
middelpunt van het doel.
8. Draai het bovenste gedeelte van het instrument horizontaal
en controleer of de laserstraal nu op één lijn ligt met het
middelpunt van het doel.
9. Draai de afstelkap van het laserschietlood er weer op.
Door de schroeven voor fijnafstelling vaster te draaien, wordt de laserstraal in de aangegeven richtingen
verplaatst.
Fig. A
Gewenste definitieve
positie
Fig. B
Opmerking
Omhoog
Rechts
Links
Omlaag
'Omhoog' schroef aandraaien
'Naar rechts' schroef aandraaien schroef
'Omlaag' schroef aandraaien
'Naar links' schroef
aandraaien schroef
Schroeven fijnafstelling Afstelkap laserstraal
is naar de gebruiker gericht
207
36. CLOUD OAF
De iM beschikt over een functie waarmee het OAF-bestand (Option Authorization File) bijgewerkt kan worden
met behulp van het Cloud OAF-systeem. U kunt met behulp van het systeem het instrument aanpassen en
configureren aan het doel waarvoor u deze gebruikt. Om de Cloud OAF bij te werken, moet u vooraf een
bepaald, apart verkrijgbaar pakket kopen. Neem contact op met uw lokale dealer voor de bijzonderheden over
de beschikbare opties en het aankoopproces.
Plaats een volledig opgeladen batterij in het totaalstation of gebruik de externe batterij (apart verkrijgbare
accessoire) bij het updaten van de firmware.
In deze paragraaf leggen we de procedures uit voor het offline bijwerken van de Cloud OAF. Sla het
updatebestand dat is gedownload van de TSshield-website op een USB-flashdrive op en plaats deze in het
instrument.
Gebruik een lege USB-flashdrive voor updaten.
Afhankelijk van de gebruikte browser of de instellingen van de pc wordt in stap 3 een waarschuwingsbericht
weergegeven, dit betekent niet dat er daadwerkelijk een probleem is met het gedownloade bestand.
Referentie: Op Internet Explorer
Klik op de [x] om het bericht af te sluiten.
PROCEDURE
1. Ga naar de TSshield-website op een pc.
Druk op [More info] om voor het instrument op het
Dashboard <Instrument page> weer te geven.
2. Druk op [Download] onder General Information.
3. Sla het updatebestand (xx_xxxxxx.oaf) op in een
directorymap van een USB-flashdrive.
Het gedownloade bestand wordt opgeslagen in
de Download-map als de bestemmingsmap voor
het opslaan van het bestand niet wordt gewijzigd,
36.1 Offline Cloud OAF-update
Opmerking
208
36. CLOUD OAF
4. Plaats de USB-flashdrive in een van de USB-
poorten van het instrument.
5. Na gecontroleerd te hebben of de batterij over
voldoende voeding beschikt, drukt u op de aan/
uit-toets terwijl u {SHIFT } en {} ingedrukt
houdt.
Het updaten start automatisch.
6. Nadat de update is voltooid, drukt u op [OK] om
het instrument te herstarten.
7. Ga naar het scherm waarin de versie wordt
weergegeven en controleer of de
instrumentfuncties zijn veranderd. (Het
rechterscherm is een voorbeeld)
"5.2 Display-functies"
Option Update
Updating Option...
Bluetooth: ON
Complete
OK
iM-103
S/N XX123456
Internal Pt. :50000
Bluetooth
rec
49999
CNFGOBS USB DATA
Functies op
het instrument
209
37. STROOMVOORZIENING
U kunt het instrument bedienen met de volgende stroomvoorzieningscombinaties.
Sla de betreffende handleidingen na voor meer informatie over batterijen en opladers.
Gebruik nooit andere combinaties dan die hieronder zijn vermeld. Het instrument kan schade oplopen als u
dit toch doet.
Accessoires met een * zijn standaardaccessoires. Anderen zijn apart verkrijgbare accessoires voor
lagetemperatuurmodellen.
Er zijn voor de verschillende landen of gebieden waar het instrument wordt gebruikt aparte stroomkabels.
Neem contact op met uw lokale dealer voor meer informatie.
Met behulp van de Y-kabel (EDC211) kan het instrument RS232C-communicatie (D-sub 9-pin) uitvoeren en
tegelijkertijd verbonden zijn met een externe voedingsbron.
Externe stroomvoorzieningen
Gebruik een externe batterij (BDC60A/61A) samen met een opgeladen standaardbatterij (BDC70) om over
voldoende bedieningstijd te kunnen beschikken en het instrument in balans te houden.
Bij het gebruik van een kabel die op een sigarettenaansteker in een auto is aangesloten, moet de motor van
de auto blijven lopen. Gebruik de 12 VDC batterij met de negatieve zijde geaard.
Bij het gebruik van de stroomkabel (EDC213) moet de automotor uit zijn voordat de kabel wordt gebruikt.
Plaats de rode klem op de positieve zijde van de 12 VDC batterij en de zwarte op de negatieve zijde.
%'&$
9'&$K
%'&$
9'&$K
BDC70 CDC68A
('&
WR9$&
&'&
('&
('&
9'&
EDC113A/C
(110 to 240 VAC)
EDC113B
(110 to 125 VAC)
etc.
Interfacekabel
('&
('&
<NDEHO
('&
('&
WR9$&
('&
<NDEHO
Stroomkabel
('&
Stroomkabel
Interfacekabel Omvormer AC/DC
Auto-accu
OpladerExterne batterij
Voor sigarettenaansteker auto
AC/DC converter
Batterij* Oplader* Stroomkabel*
Opmerking
210
38. DOELSYSTEEM
Selecteer een prisma of een doel die geschikt is voor wat u wilt meten. Dit zijn allemaal speciale accessoires
(apart verkrijgbaar).
Bij het gebruik van een reflecterend prisma die is uitgerust met een doel voor afstand- en hoekmetingen, moet
u ervoor zorgen dat het reflecterende prisma goed gericht is en dat het middelpunt van het prisma goed in
vizier is gebracht.
Elk reflecterend prisma heeft zijn eigen prismaconstante. Bij het verwisselen van prisma's moet de
correctiewaarde voor de prismaconstante worden gewijzigd.
Reflecterend prismasysteem (AP-serie)
Gebruik een systeem dat voor de iM geschikt is.
Het figuur aan de rechterzijde is een voorbeeld.
Omdat alle reflecterende prisma's zijn uitgerust met
gestandaardiseerde schroeven, kunnen deze prisma's. accessoires,
enz. naar wens worden gecombineerd.
Correctiewaarde prismaconstante: -40 mm (zelfstandig gebruikt)
Diafragma : 58 mm
Pinpaalprisma (OR1PA)
Correctiewaarde prismaconstante: -30 mm (zelfstandig gebruikt)
Diafragma : 25 mm
Reflecterend doelblad (RS-serie)
Correctiewaarde prismaconstante: 0 mm
Diafragma : Grootte doel
2-point target (2RT500-K)
Dit doel wordt gebruikt voor twee-afstandscompensatiemeting.
Correctiewaarde prismaconstante: 0 mm
Diafragma : 50 mm
Hoogte-adapter instrument (AP41)
Dit apparaat wordt gebruikt om de hoogte van het doel te wijzigen.
Controleer of instrumenthoogte 239 (mm) is weergegeven in het
venster voor het wijzigen van de instrumenthoogte.
1. Bevestig de driepoot aan de hoogte-adapter van het instrument.
2. Zet het instrument waterpas en controleer de plaats van de luchtbel
in de plaatwaterpas.
Scherm voor
hoogteaanpassing
211
38. DOELSYSTEEM
3. Draai het bovenste gedeelte 180° en controleer de plaats van de
luchtbel opnieuw.
Als de luchtbel nog steeds gecentreerd is, hoeft er niets te worden
bijgesteld.
Als de luchtbel niet precies in het midden staat, stelt u het
volgende bij.
4. Corrigeer de helft van de luchtbelafwijking met afstelschroef C op de
poten van de driepoot.
5. Corrigeer de resterende luchtbelafwijking door met de afstelpin door
de afstelschroeven van de waterpas te draaien.
Wanneer de afstelschroeven van de waterpas linksom worden
gedraaid, beweegt de luchtbel in dezelfde richting.
6. Draai het bovenste gedeelte van het instrument en blijf bijstellen tot
de luchtbel in het midden blijft op elke positie van het bovenste
gedeelte.
Als de luchtbel zelfs als de bijstelling herhaald is, niet naar het midden
schuift, neemt u contact op met uw lokale dealer om het daar te laten
bijstellen.
• Stel het optische schietlood (AP41) bij van de AP41-hoogte-adapter
van het instrument na controle en afstelling van het optische
schietlood.
"35.5 Optisch schietlood"
Voetplaat (TR-101/102/103R series)
De ronde waterpas op de voetplaat voor prisma moet op dezelfde
wijze worden bijgesteld als de ronde waterpas op de hoofdkast.
"35.1 Ronde waterpas"
Midden
212
39. ACCESSOIRES
Hieronder vindt u beschreven hoe u de standaardaccessoires (niet allemaal) en apart verkrijgbare accessoires
kunt gebruiken.
De volgende items worden in andere hoofdstukken uitgelegd.
Apart verkrijgbare accessoires voor voeding en doel: "37. STROOMVOORZIENING",
"38. DOELSYSTEEM".
Schietloodje (apart verkrijgbare accessoire)
Het schietloodje kan worden gebruikt om het instrument
op te stellen en te centreren op windstille dagen. Om het
schietloodje te kunnen gebruiken, wikkelt u het koord lost,
steekt het zoals op de figuur getoond door het koordoog
om de lengte van het koord aan te passen, en laat het
vervolgens aan de haak hangen die is bevestigd aan de
centreerschroef.
Buisvormige kompas (CP7) (apart verkrijgbaar)
Schuif het buisvormige kompas in de buisvormige
kompassleuf, maak de klemschroef los, draai vervolgens
het bovenste gedeelte van het instrument tot de naald van
het kompas afwijkt van de indexlijnen. Richting 1 van de
telescoop in deze positie geeft het magnetische noorden
aan. Na gebruik zet u de klem weer vast en haalt u het
kompas uit de sleuf.
Het buisvormige kompas is gevoelig voor de invloed van
magneten en metaal dat zich in de buurt bevindt. Het is
mogelijk dat het kompas dan niet het juiste magnetische
noorden aanwijst. Gebruik het magnetische noorden dat
deze kompas aanwijst niet als nulmeting voor
meetwerkzaamheden.
Telescooplens (EL7) (apart verkrijgbaar)
Uitvergroting : 40X
Gezichtsveld : 1° 20'
Diagonale lens (DE27) (apart verkrijgbaar)
De diagonale lens is handig voor observaties vlak bij
de nadir en in enge ruimten.
Uitvergroting: 30X
Na het handvat van de iM te hebben verwijderd, maakt
u de bevestigingsschroef los om de telescooplens te
verwijderen. Schroef vervolgens de diagonale lens op
zijn plaats.
Voor het verwijderen van het handvat:
"4.1 Onderdelen van het instrument"
Buisvormige
kompassleuf
DE27
213
39. ACCESSOIRES
Zonnefilter (OF3A) (apart verkrijgbaar)
Bij zonne-observaties, plaatst u dit op het objectief van de
iM om de binnenkant van het instrument en de ogen van
de operator te beschermen. Het filter kan opgeklapt
worden en hoeft niet te worden verwijderd.
Stroomkabel/interfacekabel (apart verkrijgbaar)
Sluit het instrument aan op een hostcomputer met behulp van de volgende kabels.
Met behulp van de Y-kabel kan het instrument RS232C-communicatie (D-sub 9-pin) uitvoeren en
tegelijkertijd verbonden zijn met een externe voedingsbron.
Kabel Opmerkingen
DOC210 Pinnummer en signaalniveau : RS232C-compatibel
EDC211 (Y-kabel) D-Sub-connector : 9-pins (vrouwelijk)
EDC212 (Y-kabel)
Opmerking
214
40. SPECIFICATIES
Behalve waar anders is vermeld, gelden de volgende specificaties voor de gehele iM-serie.
Telescoop
Lengte 171 mm
Diafragma 45 mm (EDM:48 mm)
Uitvergroting 30X
Beeld Rechtop
Oplossend vermogen 2.5"
Gezichtsveld 1°30'
Minimumbrandpunt 1,3 m
Afstelschroef brandpunt 1 snelheid
Dradenkruisverlichting 5 helderheidsniveaus
Hoekmetingen
Horizontaal en verticaal cirkelvormig Roterende absoluut encoder
Detectie 2 zijden
IACS (Independent Angle Calibration System; onafhankelijke systeem voor hoekkalibratie)
Ja
Meeteenheden hoeken graden/gon/mil (instelbaar)
Minimumweergave
iM-101: 1" (0,0002 gon/0,005 mil)/0,5" (0,0001 gon/0,002 mil) (instelbaar)
iM-102/103/105: 1" (0,0002 gon/0,005 mil)/5" (0,0010 gon/0,02 mil) (instelbaar)
Nauwkeurigheid
iM-101: 1" (0,0003 gon/0,005 mil)
iM-102: 2" (0,0006 gon/0,010 mil)
iM-103: 3" (0,0010 gon/0,015 mil)
iM-105: 5" (0,0015 gon/0,025 mil)
(ISO 17123-3 : 2001)
Meettijd 0,5 sec of minder
Collimatiecompensatie Aan/uit (instelbaar)
Meetmodus
Horizontale hoek: Rechts/links (instelbaar)
Verticale hoek: Zenit/horizontaal/horizontaal ±90° /% (instelbaar)
Schuinstandcompensatie
Type vloeistofsensor voor schuinstand met 2 assen
Minimumweergave 1"
Compensatiebereik ±6' (±0,1111 gon)
Automatische compensator AAN (V & H/V)/UIT (instelbaar)
Compensatieconstante kan worden gewijzigd
Afstandmeting
Meetmethode Coaxiaal fasecontrast meetsysteem
Signaalbron Rode laserdiode (690 nm) Klasse 3R
(IEC60825-1 Ed.3.0: 2014/FDA CDRH 21 CFR Deel 1040.10 en
1040.11 (voldoet aan de FDA-prestatienormen voor laserproducten met
uitzondering van afwijkingen conform Laser Notice No.50, gedateerd
June 24, 2007.))
(Als het prisma of reflecterend blad wordt geselecteerd in de
configuratiemodus als doel, is de output gelijk aan klasse 1).
Meetbereik (met het volgende reflecterend prisma/reflecterend doelblad tijdens
normale atmosferische omstandigheden*1 / *2 is goede atmosferische
omstandigheden.
215
40. SPECIFICATIES
Prisma minipaal OR1PA*3: 1,3 tot 500 m (1.640 voet)
Compactprisma CP01*3: 1,3 tot 2.500 m (8.200 ft)
Standaardprisma AP01AR X 1*3: 1,3 tot 5.000 m (16.400 ft)
1,3 tot 6.000 m (19,680 ft)*2
Reflecterend blad RS90N-K*4 1,3 tot 500 m (1.640 voet)
1,3 tot 300 m (980 ft)*5, *6
Reflecterend blad RS50N-K*4 1,3 tot 300 m (980 ft)
1,3 tot 180 m (590 ft)*5, *6
Reflecterend blad RS10N-K*4 1,3 tot 100 m (320 ft)
1,3 tot 60 m (190 ft)*5, *6
Reflectorloos (wit) : 0,3 tot 800 m (2,620 ft)*7
0,3 tot 1.000 m (3.280 voet)*2, *8, *9
Prisma (traceren)*3: 1,3 tot 1.000 m (3,280 voet)
Reflecterend doelblad (traceren)*4: 1,3 tot 350 m (1.140 ft)
1,3 tot 210 m (680 ft)*5, *6
Reflectorloos (wit) (traceren, wegen):
0,3 tot 300 m (980 voet)*7
Minimumweergave
Nauwkeurig/snel meten: 0,0001 m (0,001 ft / 1/16 inch) / 0,001 m (0,005 ft / 8 inch) (instelbaar)
Meten van tracering/wegen 0,001 m (0,005 ft / 1/8 inch) / 0,01 m (0,1 ft / 2 inch) (instelbaar)
Weergave maximale hellingsafstand (behalve voor traceren)
9600.000 m (31.490 voet) (met prisma of reflecterend doelblad)
1.200.000 m (3.930 ft) (reflectorloos)
Meeteenheid voor afstand m/feet/inch (instelbaar)
Nauwkeurigheid (A: gemeten afstand; meeteenheid: mm) (onder normale atmosferische omstandigheden*1)
(Met prisma)*3
Tot op grote nauwkeurigheid meten:
(1,5 + 2 ppm X D) mm*10 *12 *13
Snel meten: (5 + 2 ppm X D) mm*12
(met reflecterend doelblad)*4
Tot op grote nauwkeurigheid meten:
(2 + 2 ppm X A) mm
Snel meten: (5 + 2 ppm X A) mm
(Reflectorloos (wit))*7
Tot op grote nauwkeurigheid meten:
(2 + 2 ppm X D) mm (0,3 tot 200 m)*11 *12
(5 + 10 ppm X D) mm (meer dan 200 tot 350 m)
(10 + 10 ppm X D) mm (meer dan 350 tot 1.000 m)
Snel meten: (6 + 2 ppm X D) mm (0,3 tot 200 m)*11 *12
(8 + 10 ppm X D) mm (meer dan 200 tot 350 m)
(15 + 10 ppm X D) mm (meer dan 350 tot 1.000 m)
Meetmodus Tot op grote nauwkeurigheid (eenmaal/meermaals/gemiddeld)/Snel
meten (eenmaal/meermaals)/Traceren/Road (reflectorloos (instelbaar)
Meettijd*14: (snelste tijd onder goede atmosferische omstandigheden*2, geen
compensatie, EDM ALC juist ingesteld, hellingsafstand)
Tot op grote nauwkeurigheid meten: minder dan 1,5 sec + elke 0,9 sec of minder
Snel meten: minder dan 1,3 sec + elke 0,6 sec of minder
Traceermetingen: minder dan 1,3 sec + elke 0,4 sec of minder
Atmosferische correctie:
Invoerbereik temperatuur: -35,0 tot 60,0°C (in stappen van 0,1 °C)/ - -31,0 tot 140,0°F
(in stappen van 0,1 °F)
216
40. SPECIFICATIES
Invoerbereik druk: 500,0 tot 1.400 0hPa (in stappen van 0,1 0hPa)
375,0 tot 1.050 mmHg (in stappen van 0,1 mmHg)
14,80 tot 41,30 inchHg (in stappen van 0,01 inchHg)
Invoerbereik vochtigheidsgraad: 0,0 tot 100,0% ((in stappen van 0,1%)
Invoerbereik ppm: -499,9 tot 499,9 ppm (in stappen van 0,1 ppm)
Constante correctie prisma 99,9 tot 99,9 mm (in stappen van 0,1 mm)
altijd 0 mm voor reflectorloos meten
Correctie kromming van de aarde en brekingshoek
Nee/Ja K=0,142/Ja K=0,20 (instelbaar)
Instelling schaalfactor 0,5 tot 2,0
Zeeniveaucorrectie Nee/Ja (instelbaar)
*1: Wat nevel, een zichtbaarheid van ca. 20 km, zonnige perioden, zwakke schittering.
*2: Geen nevel, een zichtbaarheid van ca. 40 km, bewolking en geen schittering.
*3: Houd het prisma tijdens het meten op een afstand van maximaal 10 m gericht op het instrument.
*4: Cijfers voor wanneer de laserstraal het reflecterende doelblad binnen 30° raakt.
*5: Meten bij temperaturen van -30 tot -20°C (-22 tot -4°F) (laagtemperatuurmodel)/50 tot 60°C (122 tot
140°F) (standaardmodel)
*6: De temperatuur is lager dan de ondergrens van -30 °C (-22 °F) bij gebruik van reflecterend bladdoel..
(Lagetemperatuurmodel)
*7: Cijfers voor wanneer de witte zijde van de grijze Kodak-kaart (reflectiefactor 90%) wordt gebruikt en het
helderheidsniveau minder is dan 5.000 lux en de laserstraal orthogonaal over de witte zijde strijkt.
*8: Cijfers voor wanneer de witte zijde van de grijze Kodak-kaart (reflectiefactor 90%) wordt gebruikt en het
helderheidsniveau minder is dan 500 lux en de laserstraal orthogonaal over de witte zijde strijkt. (800 m
of meer)
*7,*8:Bij het uitvoeren van reflectorloze metingen veranderen het mogelijke meetbereik en de precisie
afhankelijk van de doelreflectiefactor, weersomstandigheden en omstandigheden op de locatie.
*9 Cijfers kunnen per land of gebied verschillen.
*10:Nauwkeurigheid is (2 + 2 ppm X A) mm voor afstandsbereik 1,3 tot 2 m.
*11: Nauwkeurigheid is (5 + 2 ppm X A) mm voor afstandsbereik 0,3 tot 0,66 m of minder.
*12:Cijfers zijn 4 ppm in plaats van 2 ppm bij -35 tot -30 °C (-31 tot -22 °F).
*13:ISO 17123-4: 2012
*14:Cijfers zijn als volgt wanneer de EDM eco-modus is geselecteerd. Nauwkeurig meten: minder dan 2,0
sec + om de 0,9 sec of minder, snel meten minder dan 1,8 sec + om de 0,6 sec of minder, traceren
minder dan 1,8 sec + om de 0,4 sec of minder
Hulpstraal 10
Lichtbron led (rood 626 nm/groen 524 nm)
Zichtbaar tot op 1,3 tot 150 m*1
Zichtbaar bereik hoek Rechts en links/Omhoog en omlaag: ± 4° (7 m/100 m)
Oplossend vermogen middelpunt (breedte)
4’ (ca. 0.12 m/100 m)
Helderheid 3 standen (helder/normaal/gedimd)
Intern geheugen
Capaciteit ca. 50.000 punten
Extern geheugen
USB-flashgeheugen (tot 32 GB)
Gegevensoverdracht
Input/output gegevens asynchroon serieel, compatibel met RS232C
USB USB Revision 2.0 (hoge snelheid), Host (Type A), alleen een USB-
flashdrive is compatibel.
217
40. SPECIFICATIES
Draadloze Bluetooth-technologie (apart verkrijgbaar)
Overdrachtsmethode FHSS
Modulatie GFSK (gaussiaans gefilterde frequentieverschuiving)
Frequentieband 2.402 tot 2.48 GHz
Bluetooth-profiel SPP, DUN
Vermogensklasse klasse 1,5
Werkingsbereik tot 10 m (tijdens communicatie met SHC500)*16 *17
*15: Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie niet is ingebouwd. Dit is afhankelijk van de telecommunicatiewet-
en regelgeving van het land of het gebied waar het instrument is gekocht. Neem contact op met uw
lokale dealer voor meer informatie.
*16:Geen obstakels, weinig voertuigen of radiobronnen/interferentie in de buurt van het instrument, geen
regen.
*17: Werkingsbereik kan korter zijn afhankelijk van de communicatiespecificaties van het Bluetooth-apparaat.
Draadloze LAN-communicatie*20
Communicatieafstand 10 m (binnenshuis)*18, *19
Transmissiespecificaties IEEE802.11g/IEEE802.11b/IEEE802.11n
Toegangsmethode infrastructuurmodus, ad-hocmodus
Frequentiebereik 2,412 tot 2,472MHz (1 tot 11 kan)
*18:Geen obstakels, weinig voertuigen of radiobronnen/interferentie in de buurt van het instrument,
geen regen.
*19: Werkingsbereik kan wijzigen afhankelijk van communicatie-omstandigheden.
Telematicasysteem*20
Cellulair 3G/2G
GPS*21 L1 (voor positiemonitoring)
*20:Het is van het model afhankelijk of de draadloze LAN-communicatie/telematicasysteem ingebouwd is.
*21:Het is mogelijk dat de instrumentpositie niet wordt gedetecteerd wanneer bergen, gebouwen,
hoogspanningsleidingen, boomtakken, enz. ontvangst van de satellietsignalen blokkeert
Voeding
Voedingsbron oplaadbare Li-ion-batterij BDC70
Gebruiksduur bij 20 °C
Afstand- en hoekmeting (Eenmaal nauwkeurig meten = om de 30 sec.) :
BDC70 Circa 21 uur
BDC60A (externe batterij, apart verkrijgbare accessoire)
Circa 26 uur
BDC61A (externe batterij, apart verkrijgbare accessoire)
Circa 52 uur
(EDM.eco-modus)
BDC70 Circa 28 uur
BDC60A (externe batterij, apart verkrijgbare accessoire)
Circa 34 uur
BDC61A (externe batterij, apart verkrijgbare accessoire)
Circa 68 uur
Resterende voeding in batterij 4 niveaus
Automatisch uitschakelen 5 keuzes (5/10/15/30 min/Not set )niet ingesteld) (instelbaar)
Externe voedingsbron 6,7 tot 12 V
Batterij (BDC70)
Nominale spanning: 7,2 V
Capaciteit: 5,240 mAh
Afmetingen: 40 (b) x 70 (h) x 40 (d) mm
Gewicht: ca. 197 g
218
40. SPECIFICATIES
Oplader (CDC68A)
Ingangsspanning: 100 tot 240 VAC
Oplaadtijd per batterij (bij 25°C):
BDC70: ongeveer 5,5 uur (opladen kan langer duren dan de vermelde tijd als de
temperatuur ofwel erg hoog of erg laag is.)
Temperatuurbereik voor opladen: 0 tot 40°C
Temperatuurbereik opbergruimte: -20 tot 65°C
Grootte: 94 (b) x 102 (d) x 36 (h) mm
Gewicht: ca. 170 g
Algemeen
Displayeenheid lcd-display, 192 dots X 80 dots
Achtergrondverlichting: Aan/uit (instelbaar)
Bedieningspaneel (toetsenbord) 28 toetsen (schermtoetsen, bedieningen, in- uitschakelen, licht) met
achtergrondverlichting
Triggertoets Ja (rechterzijde)
Gevoeligheid waterpassen
Ronde waterpas: 10 voet/2 mm
Elektronische ronde waterpassen: Grafisch weergavebereik: 6 feet (binnencirkel)
Digitale weergavebereik: ±6 ft 30 inch
Optisch schietlood
Beeld: Rechtop
Uitvergroting: 3X
Minimumbrandpunt: 0,5 m
Laserstraal *22
Signaalbron: Rode laserdiode 635 ±10 nm (klasse 2 IEC60825-1 Ed. 3.0:2014/FDA
CDRH 21CFR Part 1040.10 en 1040.11 (voldoet aan de FDA-
prestatienormen voor laserproducten met uitzondering van afwijkingen
conform Laser Notice No.50, gedateerd June 24, 2007.))
Straalnauwkeurigheid: 1 mm of minder (met de kop van de driepoot op 1,3 m hoogte).
Spotdiameter: ø3 mm of minder
Helderheidscontrole: 5 niveaus
Automatisch uitschakelen: Voorzien (stroom wordt na 5 minuten onderbroken)
Kalender/klok Ja
Laseraanwijzer AAN/UIT (instelbaar)
Werkingstemperatuur (geen condensatie)
Standaardmodellen: -20 tot 60 °C (-4 tot 140 °F) *23
Lagetemperatuurmodel -35 tot 50 °C (-31 tot 122 °F)*6
Temperatuurbereik opbergruimte (geen condensatie)
Standaardmodellen: -30 tot 70 °C (-22 tot 158 °F)
Lagetemperatuurmodel -35 tot 70 °C (-31 tot 158 °F)
Stof- en waterbestendig IP66 (IEC 60529: 2001)
Instrumenthoogte 192,5 mm vanaf de bevestigingsplaat op de driepoot
236 mm +5/-3 mm vanaf de voet van de driepoot
Omvang (met greep)
Display aan beide zijden: 183 (b) x 181 (d) x 348 (h) mm
Display aan één zijde: 183 (b) x 174 (d) x 348 (h) mm
Gewicht (met handvat en batterij) 5,3 kg (11,7 lb)
*22:Afhankelijk van het land of het gebied waar het instrument wordt gekocht, is de laserstraal verkrijgbaar
als fabrieksoptie.
*23:Geen direct zonlicht bij temperaturen van 50 tot 60 °C (122 tot 140 °F).
219
41. UITLEG
De 0-index van de verticale cirkel van het instrument is nagenoeg 100% accuraat, als het nodig is om uiterst
precies verticale hoeken te meten, kunt u de inaccuratie van de 0-index als volgt elimineren.
De indexering van de verticale cirkel werkt niet als de voeding uitgeschakeld is. Voer het telkens uit als de
voeding wordt ingeschakeld.
Als het nodig is om de geregistreerde compensatieconstante voor collimatie in het instrument te vernieuwen,
voert u de collimatiecontrole en -bijstelling uit.
"35.3 Collimatie"
PROCEDURE
1. Selecteer “Obs. condition” in Config-modus. Stel V manual
(methode voor indexering van de verticale cirkel) in op Yes.
2. Druk op [OBS] op het statusscherm.
De elektrische ronde waterpas wordt weergegeven op het
scherm.
3. Zet het instrument zorgvuldig waterpas en druk op [OK].
De verticale hoek V1 wordt weergegeven onder Take F1.
4. Breng een duidelijk zichtbaar doel dat op een afstand van
ongeveer 30 m in horizontale richting staat met de
telescoop in richting 1 nauwkeurig in vizier.
Druk op [OK]. De verticale hoek V2 wordt weergegeven
onder Take F2.
5. Draai het bovenste gedeelte 180° en zet het vast. Richt de
telescoop vervolgens in de 'richting 2' positie en breng
hetzelfde doel nogmaals nauwkeurig in vizier.
Druk op [OK].
De verticale en horizontale hoeken worden weergegeven.
Dit sluit de procedure af voor het indexeren van de
verticale cirkel.
41.1 Handmatig de verticale cirkel indexeren met richting 1/2-metingen
O K
S
et
220
41. UITLEG
Het instrument meet afstand en houdt daarbij rekening met correctie voor refractie en de ronding van de aarde.
Formule voor afstandberekening
Formule voor afstandberekening; er wordt rekening gehouden met correctie voor refractie en ronding van de
aarde. Volg de onderstaande formule voor het omzetten van horizontale en verticale afstanden.
Horizontale afstand D = AC(α)
Verticale afstand Z = BC(α)
D = L{cosα - (2θ - γ) sinα}
Z = L{sinα + (θ - γ) cosα}
θ = L cosα/2R : Correctie-item ronding van de aarde
g = K Lcosα/2R : Correctie-item atmosferische refractie
K = 0.142 or 0.2 : Refractiecoëfficiënt (Ref.index)
R = 6371km : Straal van de aarde
a : Hoogtehoek
L : Hellingsafstand
De refractiecoëfficiëntwaarde K wijzigen: "33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand"
41.2 Correctie voor refractie en ronding van de aarde
Straal van de aarde
R=6371km
221
42. VOORSCHRIFTEN
Regio/
land Richtlijnen/
voorschriften Beschrijving
VS FCC-klasse B FCC-conformiteit
WAARSCHUWING:
Wijzigingen of aanpassingen aan deze apparatuur die niet uitdrukkelijk zijn
goedgekeurd door de partij die verantwoordelijk is voor de naleving van de
voorschriften, kunnen het recht van de gebruiker om deze apparatuur te
bedienen ongeldig maken.
OPMERKING:
Deze apparatuur is getest en in overeenstemming bevonden met de
limieten van een digitaal apparaat uit klasse B, conform deel 15 van de FCC-
voorschriften. Deze beperkingen zijn opgesteld om een redelijke
bescherming te bieden tegen schadelijke storingen in woongebieden. Deze
apparatuur genereert en maakt gebruik van radiofrequente straling en kan
deze afgeven. Indien deze apparatuur niet volgens de instructies wordt
geïnstalleerd en gebruikt, kan deze schadelijke storing van
radiocommunicatie veroorzaken.
Er wordt echter niet gegarandeerd dat er geen storing zal optreden in een
bepaalde installatie. Als deze apparatuur schadelijke storing in radio- of
televisieontvangst veroorzaakt, wat kan worden vastgesteld door de
apparatuur in en uit te schakelen, kan de gebruiker proberen deze storing
op één of meer van de volgende manieren op te heffen:
- De ontvangstantenne verplaatsen of anders richten.
- Vergroot de afstand tussen de apparatuur en de ontvanger.
- Sluit de apparatuur aan op een ander stopcontact in een ander circuit dan
dat waarop de ontvanger is aangesloten.
- Vraag uw dealer of een ervaren radio/televisiemonteur om hulp.
Conformiteitswijzen
Dit apparaat voldoet aan deel 15 van de FCC-voorschriften, bediening mag
geschieden op voorwaarde dat aan de volgende twee voorwaarden wordt
voldaan: (1) Dit apparaat mag geen schadelijke interferentie veroorzaken, en
(2) dit apparaat moet eventuele binnenkomende interferentie verdragen,
inclusief interferentie die kan leiden tot ongewenst functioneren.
Deze zender mag niet samen met een andere antenne of zender op dezelfde
locatie worden geplaatst of worden bediend.
Deze apparatuur voldoet aan de FCC-blootstellingslimieten voor straling die
zijn beschreven voor een ongecontroleerde omgeving en voldoet aan de FCC-
richtlijnen voor blootstelling aan radiofrequentie. Deze apparatuur straalt zeer
kleine hoeveelheden RF-energie uit waarvan zonder inventarisatie en
evaluatie wordt uitgegaan dat deze aan de blootstellingslimieten voldoen. Toch
is het wenselijk om de apparatuur ten minste 20 cm of verder van het lichaam
van een persoon te plaatsen of te bedienen.
Californië,
VS Proposition 65
Californië,
VS Perchloraten
(CR
lithiumbatterij)
WAARSCHUWING: Door het hanteren van het snoer van dit product of
snoeren van accessoires die voor dit product worden verkocht, komt u in
aanraking met lood. Dit is een chemische stof die in de staat Californië
bekend staat als stof die geboorteafwijkingen of andere reproductieve
schade veroorzaakt. Was uw handen nadat u met dit product hebt gewerkt.
Dit product bevat een CR-lithium-batterij waarin perchloraten zijn verwerkt.
E kunnen speciale hanteringseisen van toepassing zijn.
http://www.dtsc.ca.gov/hazardouswaste/perchlorate/
Opmerking: Dit geldt uitsluitend voor de staat Californië in de VS
222
42. VOORSCHRIFTEN
Californië
en NY, VS Recyclen
batterijen
Canada ICES-klasse B Dit digitale klasse B-apparaat voldoet aan alle voorschriften van de
Canadese wet- en regelgeving over interferentie veroorzakende apparatuur.
Cet appareil numérique de la class B respecte toutes les exigences du
Réglement sur le matérique brouilleur du Canada.
Dit digitale klasse B-apparaat voldoet aan de Canadese ICES-003.
Cet appareil numerique de la Class B est conforme a la norme NMB-003
du Canada.
De werking moet voldoen aan de volgende twee voorwaarden: (1) dit
apparaat mag geen schadelijke interferentie veroorzaken, en (2) dit
apparaat moet eventuele binnenkomende interferentie verdragen, inclusief
interferentie die kan leiden tot ongewenst functioneren.
Deze apparatuur voldoet aan de blootstellingslimieten voor IC-straling die
zijn beschreven voor een ongecontroleerde omgeving, en voldoet aan de
RSS-102-richtlijnen voor blootstelling aan IC-radiofrequentie (RF). Deze
apparatuur straalt zeer kleine hoeveelheden RF-energie uit waarvan zonder
inventarisatie en evaluatie wordt uitgegaan dat deze aan de
blootstellingslimieten voldoen. Toch is het wenselijk om de apparatuur
ten minste 20 cm of verder van het lichaam van een persoon te plaatsen
of te bedienen.
Regio/
land Richtlijnen/
voorschriften Beschrijving
GOOI OPLAADBARE BATTERIJEN NIET WEG. RECYCLE ZE.
Topcon Positioning Systems Inc. heeft in de Verenigde Staten
procedures ingesteld voor het inzamelen van gebruikte batterijen,
waaronder nikkel-metaalhydride- en nikkel-cadmiumbatterijen
plus kleine, lekvrije loodaccu's en lithium-ion-batterijen. Batterijen
Topcon Positioning Systems Inc., heeft in de Verenigde Staten een procedure
ingesteld voor het inzamelen van nikkel-metaalhybridebatterijen (Ni-MH), nikkel-
cadmiumbatterijen (Ni-Cd), kleine en lekvrije loodaccu's (Pb) en lithium-ion-
batterijen (Li-ion) waarvan Topcon-klanten gebruik kunnen maken om batterijen
naar behoren te recyclen en af te voeren. Er worden in dit proces uitsluitend
Topcon-batterijen geaccepteerd.
Voor een goede verzending mogen de batterijen of accu's geen gebreken en
geen tekenen van lekkage vertonen. De metalen behuizing van afzonderlijke
batterijen moeten met tape worden omwikkeld om kortsluiting en hittevorming
te voorkomen, of alle batterijen kunnen ieder in hun eigen plastic zak worden
geplaatst. Accu's mogen niet worden gedemonteerd voorafgaand aan retourzending.
Topcon-klanten zijn verantwoordelijk voor het naleven van alle federale, staats-
en lokale voorschriften over verpakken, etiketteren en verzenden van batterijen.
Pakketten moeten zijn voorzien van een volledig retouradres, vooraf zijn betaald
door de verzender en over de weg worden vervoerd. Gebruikte/te recyclen
batterijen mogen in geen enkel geval via luchtvervoer worden verzonden.
Nalaten te voldoen aan de eerder vermelde eisen, heeft tot gevolg dat het
pakket zal worden geweigerd waarna het op kosten van de verzender zal
tworden teruggestuurd.
Adresseer pakketten als volgt:
Topcon Positioning Systems, Inc.
C/O Battery Return Dept. 150
7400 National Dr.
Livermore, CA 94551
GOOI OPLAADBARE BATTERIJEN NIET WEG. RECYCLE ZE.
223
42. VOORSCHRIFTEN
EU EMC-klasse B
RE EMC-VERKLARING
Op industriële locaties of in de buurt van elektrische installaties kan
elektromagnetische ruis de werking van dit instrument beïnvloeden. Test het
instrument voordat u deze gebruikt onder zulke omstandigheden.
Dit product is getest en goed bevonden voor industriële locaties met
elektromagnetische velden.
TOPCON CORPORATION verklaart hierbij dat de radioapparatuur van dit
product voldoet aan richtlijn 2014/53/EU.
De conformiteitsverklaring is op verzoek verkrijgbaar. Neem contact op met
uw lokale dealer.
Producent:
Naam : TOPCON CORPORATION
Adres : 75-1, Hasunuma-cho, Itabashi-ku, Tokyo, 174-8580 JAPAN
Vertegenwoordiger en importeur voor Europa
Naam : Topcon Europe Positioning B.V.
Adres : Essebaan 11, 2908 LJ Capelle a/d IJssel, Nederland
EU AEEA-
richtlijn
EU Europese bat-
terijenrichtlijn
Regio/
land Richtlijnen/
voorschriften Beschrijving
This syDit symbool is uitsluitend bestemd voor lidstaten
van de EU.
De volgende informatie is uitsluitend bestemd voor lidstaten van de
Europese Unie:
Het gebruik van het symbool geeft aan dat dit product niet mag worden
behandeld als huishoudelijk afval. Door ervoor te zorgen dat het product
op de juiste wijze wordt afgevoerd, helpt u eventuele negatieve gevolgen
voor het milieu en de menselijke gezondheid voorkomen die bij onjuist
afvoeren van dit product wel zouden kunnen optreden. Voor meer
informatie over het inleveren en recyclen van dit product kunt u contact
opnemen met de leverancier waar u het product heeft gekocht of die
u om advies heeft gevraagd.
AEEA-richtlijn
Als er een chemisch symbool onder het bovenstaande symbool is
afgedrukt, betekent dit chemische symbool dat de batterij of elektrische
batterij in een bepaalde concentratie een zwaar metaal bevat. Dit wordt
als volgt aangegeven:
Hg: kwik (0.0005%), Cd: cadmium (0.002%), Pb: lood (0.004%)
Deze stoffen kunnen groot gevaar opleveren voor mensen
en het milieu in het algemeen.
Dit symbool is uitsluitend bestemd voor lidstaten van de EU.
Batterijen mogen niet bij het normale afval worden gedaan, voer ze naar
behoren af.
Europese batterijenrichtlijn
Dit product bevat een knoopbatterij.
U kunt batterijen niet zelf vervangen. Neem contact op met uw plaatselijk
dealer als de batterijen moeten worden vervangen of weggegooid.
http://www.topcon.co.jp
ALGEMENE GATEWAY http://global.topcon.com/
Zie de bijgevoegde adreslijst of de volgende website voor contactadressen.
(producent)
©2017 TOPCON CORPORATION
ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230

Sokkia iM-100 Series Total Station Handleiding

Type
Handleiding