Facom 714 de handleiding

Type
de handleiding
34
NL
Veiligheid
- Gebruik deze multimeter nooit in een gelijkstroom- of
wisselstroomnetwerk van meer dan 600 V ten opzichte van de aarde.
- Deze multimeter is beveiligd met een dubbele isolatie of een verstevigde isolatie. Een
aardaansluiting om de elektrische veiligheid te garanderen, is niet noodzakelijk.
- Deze multimeter werd ontworpen voor gebruik binnen, op een hoogte van < 2000 m en
in een omgeving met verontreinigingsgraad 2 (volgens EN 61010-1).
- Deze multimeter kan worden gebruikt voor metingen op installaties van meetcategorie II
tot 600 V en III tot 300 V.
- Meetcategorie II: stemt overeen met metingen uitgevoerd op circuits die rechtstreeks op
een zwakstroominstallatie zijn aangesloten.
- Meetcategorie III: stemt overeen met metingen uitgevoerd in de installatie van het
gebouw.
- Open nooit het kastje van deze multimeter vooraleer u elke stroomtoevoer hebt
afgesloten.
- Voer nooit metingen van de weerstand uit op een circuit onder spanning.
- Voor elke meting moet u nagaan of de snoeren en schakelaars in de juiste positie staan.
- Sluit de multimeter nooit aan op het te meten circuit als het kastje niet gesloten is.
De beveiliging die het toestel biedt, kan in het gedrang komen als het
wordt gebruikt op een manier die hier niet is beschreven.
Technische kenmerken
Afmetingen: 174 x 66 x 43 mm zonder hoes - 182 x 74 x 61 mm met hoes
Gewicht: 250 g zonder hoes - 320 g met hoes
2 batterijen: 1,5 volt (
type LR6)
Autonomie: 300 uur
18000 metingen van 1 minuut.
Automatisch uitschakeling als 10 minuten lang geen opdracht of functie werd ingevoerd.
NB: toestel weer aan de gang brengen door de schakelaar te bedienen of door op een
toets te drukken. Weergave van de toestand van de batterijen. NB: de precisie van het
toestel is niet langer gegarandeerd als het symbool dat wijst op bijna lege batterijen,
zichtbaar is.
Gebruikstemperatuur: - 10°C tot + 55°C
Opslagtemperatuur: -20° tot + 70°C
Relatieve vochtigheid bij gebruik: < 80% HR
Relatieve vochtigheid bij opslag: < 90% HR
(tot 45°C)
Ondoordringbaarheid: IP 40
(volgens EN 60529).
Zelfdovendheid: V1 et V2
(volgens UL94).
Vrije val: 1 m
(volgens CEI 68-2-32).
Trillingen: 0,75 mm
(volgens CEI 68.2.6).
Schokken: 0,5 Joule
(volgens CEI 68.2.27).
Elektromagnetische compatibiliteit: conform norm EN 61326-1 voor toestellen in een
industriële omgeving.
LCD-scherm, 3999 meetpunten
Bargraph met 37 segmenten en een resolutie van 33 mV per streepje voor de schaal
van 0 - 1,2 V.
Buzzer Onafgebroken biepgeluid voor de continuïteitstest.
Onderbroken biepgeluid bij elke handeling op de toetsen en om een
overschrijding aan te geven.
Geleverd met een rode rubberen bescherming, een set van 2 snoeren met meetstift, een
gebruiksaanwijzing en 2 niet-aangebrachte LR6-batterijen.
Aandacht, mogelijk gevaar, zie gebruiksaanwijzing.
Toestel volledig beveiligd met dubbele isolatie of verstevigde isolatie.
De volgende symbolen worden gebruikt:
35
Weergave van de eenheden
ms :
Gaat branden voor de positie <<% ms>> van de draaischakelaar en druk op de gele toets.
% : Gaat branden voor de positie <<% ms>> van de draaischakelaar.
k : Gaat branden voor de positie <<Ohm>> van de draaischakelaar en eerste druk op de
gele toets als de gemeten waarde hoger ligt dan 3999
: Gaat branden voor de positie <<Ohm-continuïteit>> van de draaischakelaar met of
zonder eerste druk op de gele toets.
V : Gaat branden voor de positie <<V>> en <<λ>> van de draaischakelaar.
A : Gaat branden voor de positie << >> van de draaischakelaar.
°F : Gaat branden voor de positie <<T°>> van de draaischakelaar als de eenheid “graden
Fahrenheit” is geselecteerd.
°C : Gaat branden voor de positie van de draaischakelaar als de eenheid “graden Celsius”
is geselecteerd (gele toets).
Functieschakelaar
Symbolische weergave
λ:λ:
λ:λ:
λ: gaat branden voor de positie “λ” van de draaischakelaar.
HOLD: gaat branden als de HOLD-functie actief is.
Niet alleen kan in HOLD, MIN en MIN MAX de weergave lager liggen dan de
reële meting, maar de aanwezige spanning bij de ingangen kan ook GEVAARLIJK zijn.
MIN: als dit symbool zichtbaar is, wijst dat op de weergave van een minimale waarde in
MIN/MAX-modus.
MAX: als dit symbool zichtbaar is, wijst dat op de weergave van een maximale waarde in
MIN/MAX-modus.
MINI MAX
: als deze symbolen zichtbaar zijn, wijst dat op een relatieve waarde in
MIN/MAX-modus voor de functie spanning.
het symbool is zichtbaar voor de positie “continuïteit” van de schakelaar.
: symbool zichtbaar:
- knipperend als de geraamde autonomie van de klem nog slechts ongeveer 1 uur bedraagt.
- onafgebroken als de werking of de precisie van het toestel niet langer gegarandeerd
is, wat een vervanging van de batterijen inhoudt, of als men de autonomie bekijkt.
De autonomie van de batterijen is zichtbaar in alle posities (behalve OFF) van de
draaischakelaar en door langere tijd op de groene toets te drukken.
: symbool onafgebroken zichtbaar voor de positie van de draaischakelaar als
(uitsluitend) klem 714P.200 is aangesloten.
PEAK: symbool zichtbaar als men de “PEAK”-waarde van de stroom bekijkt.
T°INT: symbool zichtbaar voor de positie “T°” van de draaischakelaar als de aansluitklemmen
van het toestel niet zijn aangesloten of als het thermokoppel dat op de
aansluitklemmen is aangesloten, onderbroken is.
(Het toestel meet dan de binnentemperatuur van het toestel, gelijk aan de
omgevingstemperatuur na thermische stabilisatie).
T°EXT: symbool zichtbaar voor de positie “T°” van de draaischakelaar als het thermokoppel is
aangesloten (het toestel meet dan de temperatuur van het thermokoppel).
AC: symbool zichtbaar voor de posities “V” en van de draaischakelaar:
- knipperend als de selectie AC/DC automatisch gebeurt,
- onafgebroken als de selectie AC/DC door de gebruiker wordt gemaakt.
DC: symbool zichtbaar voor de posities “V” en an de draaischakelaar:
- knipperend als de selectie AC/DC automatisch gebeurt,
- onafgebroken als de selectie AC/DC door de gebruiker wordt uitgevoerd.
T+:
symbool onafgebroken zichtbaar voor de positie “%-ms” van de draaischakelaar als men
heeft gekozen voor uitschakeling bij een positieve drempelwaarde. Symbool knipperend
zichtbaar als het uitschakelniveau niet overeenstemt met het gemeten signaal.
T-:
symbool onafgebroken zichtbaar voor de positie “%-ms” van de draaischakelaar als men
heeft gekozen voor uitschakeling bij een negatieve drempelwaarde. Symbool knipperend
zichtbaar als het uitschakelniveau niet overeenstemt met het gemeten signaal.
P:
symbool zichtbaar als men het automatisch uitschakelen van het toestel heeft verhinderd.
Om het automatisch uitschakelen op te heffen moet men, terwijl men de gele toets ingedrukt houdt,
de draaischakelaar op de positie <<T°>> zetten vertrekkende van de positie OFF. Deze
configuratie wordt bij het uitschakelen van het toestel niet in het geheugen opgeslagen.
FUNCTIONELE KENMERKEN. REFERENTIEOMSTANDIGHEDEN
De functionele eigenschappen zijn gegarandeerd in onderstaande domeinen:
- Temperatuur: + 23 °C ± 5 K
- Vochtgehalte:
45 % tot 55 % relatieve vochtigheid
-
Voedingsspanning:
2,8 V ± 0,2 V
- Frequentiedomein van het toegepaste alternatieve signaal: 45 tot 65 Hz
-
Piekfactor van het toegepaste alternatieve signaal:
2
36
GEBRUIK
Meting van de spanning
• Sluit de meetsnoeren aan op de aansluitklemmen van het toestel; houd daarbij rekening
met de aangegeven polariteit: het rode snoer op de “+”-aansluitklem en het zwarte snoer op
de “COM”-aansluitklem.
• Zet de draaischakelaar op de positie “V”.
• Selecteer eventueel de aard van de te meten spanning aan de hand van de gele toets,
namelijk: DC of AC.
Indien deze selectie niet wordt gemaakt, gebeurt ze automatisch bij het aansluiten van het
toestel op de bron van de te meten spanning.
• Sluit het geheel aan op de bron van de te meten spanning en zorg er indien mogelijk van
tevoren voor dat deze bron de maximaal toegestane limieten niet overschrijdt.
Het meten van de spanning gebeurt voor 3 meetgebieden: 40 V, 400 V, 4000 V (beperkt
tot 600 V).
Bij een spanning van meer dan 600 V geeft het display OL weer en weerklinkt er een
herhaalde bieptoon.
Indien bij AC het gemeten signaal < 150 mV (15 pt weergave) bedraagt, blijft de weergave
op nul staan, maar het toestel blijft meten en selecteert eventueel de aard van de gemeten
spanning.
Indien bij DC het gemeten signaal < 20 mV (2 pt weergave) bedraagt, blijft de weergave
op nul staan, maar het toestel blijft meten en selecteert eventueel de aard van de gemeten
spanning.
Men kan de minimum en maximum waarde van de lopende registratie opvragen door
enkele malen op de MIN/MAX-toets te drukken.
Weergavebereik 40 V 400 V 4000 V
(opmerking)
Gespecificeerd meetgebied
0,02 - 39,99 V DC 40,0 - 399,9 V DC 400 - 600 V DC
0,15 - 39,99 V AC
Resolutie 10 mV 0,1 V 1 V
Intrinsieke fout 1%L +2 pt
Werkingsgebied 10 tot 5000 Hz
frequentie
Ingangsimpedantie 300 k
Opmerking: Bij DC is “+OL” weergegeven voor een waarde van meer dan + 600 V en
“-OL” voor meer dan - 600 V.
Bij AC is “OL” weergegeven voor een waarde van meer dan 600 Vrms. De
tekens “-“ en “+” zijn niet beheerd.
Bij 600 V DC of 600 Vrms wijst het herhaald biepen van de buzzer erop dat de
gemeten spanning hoger ligt dan de veiligheidsspanning waarvoor het toestel
gegarandeerd is.
KENMERKEN VAN DE METING VAN DE SPANNING
37
Meting van de stroomsterkte
Meting van de stroomsterkte met klem 714P.200
• Sluit de klem voor het meten van de stroomsterkte aan op het daarvoor voorziene
contact.
• Zet de draaischakelaar op positie .
• Selecteer eventueel door middel van de gele toets de aard van de te meten
stroomsterkte, namelijk: DC of AC.
Indien deze selectie niet wordt gemaakt, gebeurt ze automatisch als de geleider
waarvan men de stroomsterkte wil meten, wordt omkneld en als deze stroom hoger
licht dan 150 mA AC of 20 mA DC.
• Als de klem niet is aangesloten, gaat het symbool op het display niet aan.
• Als de klem is aangesloten, gaat het symbool op het display aan en geeft het
display “DC Zéro” knipperend weer, in afwisseling met de gemeten waarde.
De weergave “DC Zéro” verschijnt in 2 gevallen:
telkens als men in deze functie gaat en als de gemeten waarde hoger ligt
dan 20 mA.
na elke meting van een hoge stroomsterkte.
Opmerking: de weergave gaat automatisch op nul: telkens als de toets “DC Zéro”
(lange of korte tijd) wordt ingedrukt.
telkens als men de functie verlaat.
telkens als de klem wordt losgemaakt.
• Verbeter eventueel de weergave door de toets “DC Zéro” ingedrukt te houden tot op
het scherm een nul verschijnt; zorg er eerst voor dat de klem geen enkele kabel
omklemt.
Deze verrichting wordt aanbevolen voor elke meting van DC- of AC-stroom teneinde de
fouten weg te werken die het gevolg zijn van de remanentie van het magnetische
circuit of van de thermische drift van de magnetische detector.
Druk kort op de toets “DC Zéro” als u geen nulcorrectie wilt uitvoeren.
• Omklem de geleider waarvan u de stroomsterkte wilt meten.
De meting van de stroomsterkte gebeurt voor 2 meetgebieden: 40 A, 400 A.
Het toestel voert automatisch de selectie van het meetgebied uit.
Het laatste meetgebied is beperkt tot 200 A. Bij een hogere waarde verschijnt OL op
het schermt en weerklinkt er een herhaalde bieptoon.
Indien bij kaliber 40 A wisselstroom het gemeten signaal < 150 mA (15 pt weergave)
bedraagt, blijft de weergave op nul staan, maar het toestel blijft meten en selecteert
eventueel de aard van de gemeten stroomsterkte.
Indien bij kaliber 40 gelijkstroom het gemeten signaal < 20 mA (2 pt weergave)
bedraagt, blijft de weergave op nul staan, maar het toestel blijft meten en selecteert
eventueel de aard van de gemeten stroomsterkte.
Men kan de minimum en maximum waarde van de lopende registratie opvragen door
enkele malen op de MIN/MAX-toets te drukken.
Bijzonder geval, nl. het meten van aanloopstroom:
Om deze meting uit te voeren moet u op het toestel met de gepaste toets eerst de
PEAK-functie selecteren, vervolgens omklemt u de kabel waarvan u de stroomsterkte
wilt meten, en dan start u de motor.
Door kort op de toets “DC Zéro” te drukken kunt u de geregistreerde extremen
reïnitialiseren. Zo kunt u verschillende metingen van aanloopstroom (PEAK-waarde) na
elkaar uitvoeren zonder dat u uit en dan weer in registratiemodus hoeft te gaan.
Indien de aanloopstroom hoger ligt dan 200 A, moet u een andere klem gebruiken.
38
Weergavebereik 40,00 A 400,0 A
Gespecificeerd meetgebied 0,02-39,99 A DC 40,00-170,0 A 170,0-200,0 A
0,15-39,99 A AC piek of DC piek of DC
Resolutie 10 mA 100 mA
Intrinsieke fout (bij nulcorrectie) 2% L + 2 pt 5% L
Werkingsgebied 10 tot 5000 Hz
frequentie
Nulcorrectie bij DC Tot ± 6 A
Bij meer dan 200 A DC verschijnt op het display “-OL” of “+OL” afhankelijk van de
polariteit van de gemeten stroom.
Bij meer dan 200 A piek (AC) verschijnt op het display “OL”.
Specifieke eigenschappen in MIN/MAX-modus:
Invangtijd van de extremen: ongeveer 100 ms, weergegeven om de 400 ms.
Specifieke eigenschappen in PEAK-modus:
Intrinsieke fout: 10% L + 5 pt.
Invangtijd van de PEAK-waarde: 1 à 4 ms afhankelijk van de PEAK-waarde.
Eigenschappen met om het even welke klem van 1mV/A
Onderstaande tabel geeft alleen de precisie van het toestel weer, ervan uitgaande dat de
op het toestel aangesloten klem een overdrachtsverhouding heeft van 1mV/A voor een
directe aflezing.
Om de gecombineerde fout van de meting te bekomen moet men de fout van de gebruikte
klem optellen bij die van het toestel.
Meting van de stroomsterkte met om het even welke klem van 1mV/A
De werkwijze is identiek met de werkwijze die werd beschreven voor meting met klem
714P.200, behalve dat de aanwezigheid van de klem niet wordt aangegeven.
KENMERKEN VAN DE METING VAN DE STROOMSTERKTE
Eigenschappen met klem 714P.200
Weergavebereik 400,0 A 4000 A
Gespecificeerd meetgebied 0,2 - 399,9 A DC 400 - 1400 A
0,5 - 399,9 A AC piek of DC
Resolutie 100 mA 1 A
Intrinsieke fout (met nulcorrectie) 1%L +2 pt
(alleen het toestel)
Ingangsimpedantie 300 k
Werkingsgebied 10 tot 1000 Hz
frequentie
Nulcorrectie bij DC Tot ± 30 A
39
Bij een waarde van meer dan 1400 A DC verschijnt op het display “-OL” of “+OL” afhankelijk
van de polariteit van de gemeten stroom.
Bij een waarde van meer dan 1400 A piek (AC) verschijnt op het display “OL”.
Specifieke eigenschappen in MIN/MAX-modus:
Invangtijd van de extremen: ongeveer 100 ms, weergegeven om de 400 ms.
Specifieke eigenschappen in PEAK-modus:
ntrinsieke fout: 10% L +5 pt .
Invangtijd van de PEAK-waarde: 1 à 4 ms afhankelijk van de PEAK-waarde.
Meting van de continuïteit
• Sluit de meetsnoeren aan op de aansluitklemmen van het toestel.
• Zet de draaischakelaar op positie “continuïteit ”.
Sluit het toestel aan op de te meten weerstand. Zodra het contact is gemaakt (gesloten circuit), is de buzzer
permanent actief als de waarde van de gemeten weerstand lager ligt dan 40 (waarde programmeerbaar tussen
1 en 40 ).
Deze meting wordt uitsluitend voor het meetgebied 400 uitgevoerd. Er is geen manuele of automatische
wijziging van meetgebied. Bij een weerstand van meer dan 400 verschijnt “OL” op het display.
Er is geen compensatie van de weerstand van de meetsnoeren (meting van
zwakke weerstand).
Men kan de minimum en maximum waarden van de lopende registratie opvragen door enkele malen op
de MIN/MAX-toets te drukken.
Instelling van de continuïteitsdrempel: terwijl u de gele toets ingedrukt houdt, zet u de schakelaar op
positie vertrekkende van OFF. Wijzig daarna de waarde door op de gele toets te drukken.
Meting van de weerstand
• Sluit de meetsnoeren aan op de aansluitklemmen van het toestel.
• Zet de draaischakelaar op positie “”.
• Druk heel kort op de gele toets om de functie “ “ te selecteren.
• Sluit het toestel aan op de te meten weerstand.
De meting van de weerstand gebeurt in 4 meetgebieden: 400 , 4000 , 40 k en 400 k,
maar de buzzer wordt niet geactiveerd voor meetgebied 400 , in tegenstelling tot de meting
van de continuïteit. Het toestel selecteert automatisch het meetgebied.
Bij een weerstand van meer dan 400 k, verschijnt OL op het scherm.
Er is geen compensatie van de weerstand van de meetsnoeren (meting van
zwakke weerstand).
Men kan de minimum en maximum waarden van de lopende registratie opvragen door enkele
malen op de MIN/MAX-toets te drukken.
KENMERKEN VAN DE METING VAN DE WEERSTAND EN DE CONTINUÏTEIT
Bij een waarde die hoger ligt dan de maximum waarde van het grootste weergavebereik
verschijnt “OL” op het display.
Specifieke eigenschappen in MIN/MAX-modus:
• Invangtijd van de extremen:ongeveer 100 ms, weergegeven om de 400 ms.
Weergavebereik 400 4000 40 k 400 k
Gespecificeerd meetgebied 0,0-399,9 400-3999
4,00-39,99 k 40,0-399,9 k
Resolutie 0,1 1 10 100
Intrinsieke fout bij de meetsnoeren die
1%L ± 7 pt 1%L ± 2pt
met het toestel worden meegeleverd
Spanning bij open circuit 3,2 V
Meetstroom 240 µA 30 µA 30 µA 3,75 µA
Buzzer continuïteit Ja Nee Nee Nee
Drempel voor de uitschakeling 1 tot 40
van de buzzer
40
Meting van de temperatuur
• Binnentemperatuur:
- Sluit niets aan op de ingangsklemmen.
- Zet de draaischakelaar op “T °”.
- Kies desgevallend met de gele toets de eenheid °C of °F.
Op het display verschijnt dan de binnentemperatuur in het kastje (symbolen T °en INT zichtbaar).
Opmerking: aangezien de temperatuursonde in het kastje zit, stemt de uitgevoerde meting
slechts met de omgevingstemperatuur overeen na de thermische stabilisatie, waarbij de
opwarming van het toestel zelf verwaarloosbaar is.
Men kan de minimum en maximum waarden van de lopende registratie opvragen door
enkele malen op de MIN/MAX-toets te drukken.
• Buitentemperatuur:
- Sluit de temperatuursonde (in het onderhavige geval, koppel K) aan op het
aanpassingsstuk dat met de ingangsklemmen is verbonden (712.01)
- Zet de draaischakelaar op “T °”.
- Kies desgevallend met de gele toets eenheid °C of °F.
Op het display verschijnt dan de door deze sonde gemeten temperatuur (symbolen T° en EXT zichtbaar).
In geval van afbreking of bij een temperatuur hoger dan 3999 °C verschijnt op het display
de binnentemperatuur van het toestel (symbool INT in plaats van EXT zichtbaar).
Men kan de minimum en maximum waarden van de lopende registratie opvragen door
enkele malen op de MIN/MAX-toets te drukken.
Opmerking 1: de precisie waarvan sprake bij de meting
van de buitentemperatuur houdt geen rekening met de
precisie van het koppel K.
Opmerking 2: exploitatie van de thermische tijdsconstante:
bij een bruuske temperatuurschommeling van het toestel van
bijvoorbeeld 10°C, situeert het toestel zich op 95% (of
99%) van de eindtemperatuur, hetzij 0,5°C (of 1°C) van
deze waarde, na 3 (of 5) tijdsconstantes, hetzij 0,7x3
(5)x10 =21 (of 35) min.
Functie
Binnentemperatuur
Buitentemperatuur
Sensortype
Geïntegreerde schakeling
Koppel K
Weergavebereik
400 °C of 400 °F 400 °C of 400 °F 4000 °C of 4000 °F
Gelinealiseerd meetgebied
-10,0 °C tot +50,0 °C -50,0 °C tot +399,9 °C +400 °C tot +1200 °C
+15 °F tot +120 °F -50,0 °F tot +399,9 °F +400 °F tot +2192 °F
Werkingsgebied
NEE
-50 °C tot +1000 °C
-58 °F tot +1832 °F
Gespecificeerd meetgebied
-10 °C tot +50 °C -50,0 °C tot +399,9 °C +400 °C tot +1000 °C
+15 °F tot +120 °F -50,0 °f tot +399,9 °F +400 °f tot +1832 °f
Intrinsieke fout
± 1,5 °C 1%L ± 1,5 °C 1%L ± 1,5 °C
± 2,7 °F 1%L ± 2,7 °F 1%L ± 2,7 °F
Resolutie
0,1 °C 0,1 °C 1 °C
0,2 °F 0,2 °F 1 °F
Detectie van de afbreking van de sensor
NEE
Symbool INT zichtbaar in plaats van EXTde EXT
Thermische tijdsconstante
0,7 min./°C
Afhankelijk van het model van de sensor
Meting van de bedrijfscyclus
• Sluit de meetsnoeren van de ingangsklemmen aan, waarbij het referentiepotentiaal op de
“COM”-klem is aangesloten.
• Zet de draaischakelaar op “%”.
• Het symbool voor de eenheid “%” wordt zichtbaar en op het digitale display verschijnt de
waarde van de bedrijfscyclus, als de polariteit van het signaal overeenstemt met het gekozen
uitschakelniveau (weergave van “T+” als systeemgekozen waarde).
• In het omgekeerde geval blijft de waarde van de bedrijfscyclus onbepaald (weergave:
) en het symbool “T+” knippert.
• Indien dit het geval is, moet u het teken van het uitschakelniveau wijzigen (weergave “T-”)
door op de overeenstemmende toets te drukken.
• Als op het display nog steeds staat, ongeacht de polariteit, dan betekent dit dat de
signaalfrequentie buiten het meetgebied van het toestel valt.
41
Opmerking: het zou kunnen dat, rekening houdende met de verstoring van het signaal,
een bedrijfscyclus van zowel T+ als T- is weergegeven. In dat geval geeft het toestel bij T+
de rechtstreekse verhouding, weer en bij T- geeft het de omgekeerde verhouding
weer.
Men kan de minimum en maximum waarden van de lopende registratie opvragen door
enkele malen op de MIN/MAX-toets te drukken.
T1
T1+T2
T2
T1+T2
KENMERKEN VAN DE METING VAN DE BEDRIJFSCYCLUS
Opmerking 1: indien de frequentie niet
binnen het meetbereik ligt, wordt op het
display een ongeldige meting weergegeven,
namelijk “ ”.
Opmerking 2: indien de spanning niet
binnen het meetbereik ligt, verschijnt op het
display “OL”.
Meting van de (injectie)tijdMeting van de (injectie)tijd
Meting van de (injectie)tijdMeting van de (injectie)tijd
Meting van de (injectie)tijd
• Sluit de snoeren van de ingangsklemmen aan, waarbij het referentiepotentiaal op de
“COM”-klem is aangesloten.
• Zet de draaischakelaar op “%” en druk op de gele toets.
• Het symbool voor de eenheid “ms ” verschijnt op het display, evenals de waarde van de
injectietijd als de polariteit van het signaal overeenstemt met het gekozen uitschakelniveau
(weergave van “T+” als systeemgekozen waarde).
• In het omgekeerde geval blijft de waarde van de bedrijfscyclus onbepaald (weergave:
) en het symbool “T+” knippert.
• I
ndien dit het geval is, moet u het teken van het uitschakelniveau wijzigen (weergave “T-”)
door op de overeenstemmende toets te drukken.
Als op het display nog steeds staat, dan ligt de signaalfrequentie buiten het
meetgebied van het toestel.
Men kan de minimum en maximum waarden van de lopende registratie opvragen door
enkele malen op de MIN/MAX-toets te drukken.
Meting met lambdasondeMeting met lambdasonde
Meting met lambdasondeMeting met lambdasonde
Meting met lambdasonde
• Sluit de sonde aan op het toestel en houd daarbij rekening met de polariteit.
• Zet de draaischakelaar op positie “λ”: het symbool “λ” verschijnt op het display.
• Het digitale display geeft dan de lopende waarde weer in volt.
• Druk op de MIN/MAX-toets.
• De symbolen “MIN” en “MAX” worden zichtbaar, alsmede de schaal van de bargraph:
tegenover deze schaal verschuift de strook met streepjes in functie van de variatie van de
lopende waarde tussen de MIN- en MAX-waarde van elke cyclus van variaties, symbolisch
voorgesteld door de overeenstemmende MIN- en MAX-streepjes.
• Het digitale display geeft steeds de gemiddelde lopende waarde voor 1 seconde weer.
Door nogmaals op de toets te drukken begint een nieuwe meetcyclus. Als men langere tijd
op de MIN/MAX-toets drukt, verlaat men de MIN/MAX-functie en verdwijnt de bargraph.
• Als de sonde wordt vervangen, moet men de bargraph reïnitialiseren door kort op de
toets te drukken.
3 V
80 V
10 Hz
1000 Hz
100
0 - 100%
5 - 95%
1% +1 pt
1%
Min. ingangsspanning
Max. ingangsspanning
Min. frequentie
Max. frequentie
Weergavebereik
Werkingsgebied
Gespecificeerd meetgebied
Intrinsieke fout
Resolutie
42
KENMERKEN VAN DE METING MET DE LAMBDASONDE
Functie
Digitaal weergavebereik
Werkingsgebied (opmerking 2)
Intrinsieke fout (opmerking 1)
Digitale resolutie
Aantal segmenten van de bargraph
Werkingsgebied van de bargraph
Precisie van de bargraph
Resolutie van de bargraph
Werkingsfrequentie van de bargraph
Lambdasonde
4 V
0,000 - 3,500 V
1%+2 pt
1 mV
37
0 -1,2 V
± 1 segment
33 mV
0,5 tot 2 Hz
Opmerking 1: de opgegeven precisie houdt geen rekening met de precisie van de lambdasonde.
Opmerking 2: voor een gemiddelde waarde van meer dan 3,5 V verschijnt “+OL” op het display.
Voor een negatieve gemiddelde spanning verschijnt op het display.
12
3
4
0,2 V 0,8 V = OK
0,00 V 0,39 V
Bij nullast, d.w.z. ongeveer 1000 tpm,
moet de spanning hoger liggen dan 0,4 V.
Men stelt vast dat de bargraph zweeft
tussen 0,2 V en 0,8 V.
Meting van de dioden Meting van de dioden
Meting van de dioden Meting van de dioden
Meting van de dioden «
»
• Sluit de meetsnoeren aan op de aansluitklemmen van het toestel.
• Zet de draaischakelaar op positie “”.
• Druk tweemaal kort op de gele toets om de functie te selecteren.
• Sluit het toestel aan op het te meten aansluitingspunt.
Hoewel deze test verband houdt met de meting van de weerstand, is dit een meting van de
spanningsdaling binnen één enkel meetgebied, nl. van 4 V.
In het geval van een kortsluiting (weergave lager dan 50 punten, hetzij 50 mV) wordt de buzzer
geactiveerd, wat erop wijst dat het geteste aansluitingspunt defect is.
In geval van afbreking van het aansluitingspunt of van een spanningsdaling van meer dan 3,5 V
verschijnt OL op het display.
De meetstroom circuleert van de “+”-klem naar de “COM”-klem. De meting op een diode in
doorlaatrichting brengt een weergave van ongeveer 0,6 V mee voor een aansluitingspunt met silicium
of 0,25 V voor een aansluitingspunt met germanium. In sperrichting verschijnt OL op het display.
Aangezien de meting tot 3,5 V mogelijk is, kan men de assemblages van aansluitingspunten testen,
bijvoorbeeld de schakelgelijkrichters of hoogspanningsdioden of een aantal lichtgevende dioden.
Onderhoud
Voor om het even welke onderhoudsinterventie mag er geen enkel element op het toestel zijn aangesloten.
Controle van het kastje
Maak het toestel schoon met een lichtjes met zeepwater bevochtigde doek en spoel met een in
helder water bevochtigde doek. Laat nooit water over het toestel stromen.
Droog af met een droge doek of hete lucht (max. temperatuur + 70°C ).
Controle van de kalibrering
Jaarlijkse controle van de meeteigenschappen door een erkend organisme.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
43
Reserveonderdelen
Om de batterijen te vervangen moet u de 3 schroeven
in de achterste helft van het kastje verwijderen.
714
1 711.15 Beschermhoes
2 711.19 Set van 2 snoeren met meetstift
3
LR6-batterij
Batterij van 1,5 volt (2)
OPTIES
712.01
711P.500
2
1
3
DX.12-06
DX.12-08
DX.12-11
DX.12-17
DX.12-15
DX.12R
714P.200

Documenttranscriptie

NL Veiligheid - Gebruik deze multimeter nooit in een gelijkstroom- of wisselstroomnetwerk van meer dan 600 V ten opzichte van de aarde. - Deze multimeter is beveiligd met een dubbele isolatie of een verstevigde isolatie. Een aardaansluiting om de elektrische veiligheid te garanderen, is niet noodzakelijk. - Deze multimeter werd ontworpen voor gebruik binnen, op een hoogte van < 2000 m en in een omgeving met verontreinigingsgraad 2 (volgens EN 61010-1). - Deze multimeter kan worden gebruikt voor metingen op installaties van meetcategorie II tot 600 V en III tot 300 V. - Meetcategorie II: stemt overeen met metingen uitgevoerd op circuits die rechtstreeks op een zwakstroominstallatie zijn aangesloten. - Meetcategorie III: stemt overeen met metingen uitgevoerd in de installatie van het gebouw. - Open nooit het kastje van deze multimeter vooraleer u elke stroomtoevoer hebt afgesloten. - Voer nooit metingen van de weerstand uit op een circuit onder spanning. - Voor elke meting moet u nagaan of de snoeren en schakelaars in de juiste positie staan. - Sluit de multimeter nooit aan op het te meten circuit als het kastje niet gesloten is. De beveiliging die het toestel biedt, kan in het gedrang komen als het wordt gebruikt op een manier die hier niet is beschreven. De volgende symbolen worden gebruikt: Aandacht, mogelijk gevaar, zie gebruiksaanwijzing. Toestel volledig beveiligd met dubbele isolatie of verstevigde isolatie. Technische kenmerken Afmetingen: 174 x 66 x 43 mm zonder hoes - 182 x 74 x 61 mm met hoes Gewicht: 250 g zonder hoes - 320 g met hoes 2 batterijen: 1,5 volt (type LR6) Autonomie: 300 uur 18000 metingen van 1 minuut. Automatisch uitschakeling als 10 minuten lang geen opdracht of functie werd ingevoerd. NB: toestel weer aan de gang brengen door de schakelaar te bedienen of door op een toets te drukken. Weergave van de toestand van de batterijen. NB: de precisie van het toestel is niet langer gegarandeerd als het symbool dat wijst op bijna lege batterijen, zichtbaar is. Gebruikstemperatuur: - 10°C tot + 55°C Opslagtemperatuur: -20° tot + 70°C Relatieve vochtigheid bij gebruik: < 80% HR Relatieve vochtigheid bij opslag: < 90% HR (tot 45°C) Ondoordringbaarheid: IP 40 (volgens EN 60529). Zelfdovendheid: V1 et V2 (volgens UL94). Vrije val: 1 m (volgens CEI 68-2-32). Trillingen: 0,75 mm (volgens CEI 68.2.6). Schokken: 0,5 Joule (volgens CEI 68.2.27). Elektromagnetische compatibiliteit: conform norm EN 61326-1 voor toestellen in een industriële omgeving. LCD-scherm, 3999 meetpunten Bargraph met 37 segmenten en een resolutie van 33 mV per streepje voor de schaal van 0 - 1,2 V. Buzzer • Onafgebroken biepgeluid voor de continuïteitstest. Onderbroken biepgeluid bij elke handeling op de toetsen en om een overschrijding aan te geven. Geleverd met een rode rubberen bescherming, een set van 2 snoeren met meetstift, een gebruiksaanwijzing en 2 niet-aangebrachte LR6-batterijen. 34 Functieschakelaar Weergave van de eenheden Gaat branden voor de positie <<% ms>> van de draaischakelaar en druk op de gele toets. ms : %: Gaat branden voor de positie <<% ms>> van de draaischakelaar. k: Gaat branden voor de positie <<Ohm>> van de draaischakelaar en eerste druk op de gele toets als de gemeten waarde hoger ligt dan 3999 Ω Ω: Gaat branden voor de positie <<Ohm-continuïteit>> van de draaischakelaar met of zonder eerste druk op de gele toets. V: Gaat branden voor de positie <<V>> en <<λ>> van de draaischakelaar. A: Gaat branden voor de positie << >> van de draaischakelaar. °F : Gaat branden voor de positie <<T°>> van de draaischakelaar als de eenheid “graden Fahrenheit” is geselecteerd. °C : Gaat branden voor de positie van de draaischakelaar als de eenheid “graden Celsius” is geselecteerd (gele toets). Symbolische weergave gaat branden voor de positie “λ” van de draaischakelaar. λ: HOLD: gaat branden als de HOLD-functie actief is. Niet alleen kan in HOLD, MIN en MIN MAX de weergave lager liggen dan de reële meting, maar de aanwezige spanning bij de ingangen kan ook GEVAARLIJK zijn. MIN: als dit symbool zichtbaar is, wijst dat op de weergave van een minimale waarde in MIN/MAX-modus. MAX: als dit symbool zichtbaar is, wijst dat op de weergave van een maximale waarde in MIN/MAX-modus. MINI MAX: als deze symbolen zichtbaar zijn, wijst dat op een relatieve waarde in MIN/MAX-modus voor de functie spanning. het symbool is zichtbaar voor de positie “continuïteit” van de schakelaar. : symbool zichtbaar: - knipperend als de geraamde autonomie van de klem nog slechts ongeveer 1 uur bedraagt. - onafgebroken als de werking of de precisie van het toestel niet langer gegarandeerd is, wat een vervanging van de batterijen inhoudt, of als men de autonomie bekijkt. ☛De autonomie van de batterijen is zichtbaar in alle posities (behalve OFF) van de draaischakelaar en door langere tijd op de groene toets te drukken. : symbool onafgebroken zichtbaar voor de positie van de draaischakelaar als (uitsluitend) klem 714P.200 is aangesloten. PEAK: symbool zichtbaar als men de “PEAK”-waarde van de stroom bekijkt. T°INT: symbool zichtbaar voor de positie “T°” van de draaischakelaar als de aansluitklemmen van het toestel niet zijn aangesloten of als het thermokoppel dat op de aansluitklemmen is aangesloten, onderbroken is. (Het toestel meet dan de binnentemperatuur van het toestel, gelijk aan de omgevingstemperatuur na thermische stabilisatie). T°EXT: symbool zichtbaar voor de positie “T°” van de draaischakelaar als het thermokoppel is aangesloten (het toestel meet dan de temperatuur van het thermokoppel). AC: symbool zichtbaar voor de posities “V” en van de draaischakelaar: - knipperend als de selectie AC/DC automatisch gebeurt, - onafgebroken als de selectie AC/DC door de gebruiker wordt gemaakt. DC: symbool zichtbaar voor de posities “V” en an de draaischakelaar: - knipperend als de selectie AC/DC automatisch gebeurt, - onafgebroken als de selectie AC/DC door de gebruiker wordt uitgevoerd. symbool onafgebroken zichtbaar voor de positie “%-ms” van de draaischakelaar als men T+: heeft gekozen voor uitschakeling bij een positieve drempelwaarde. Symbool knipperend zichtbaar als het uitschakelniveau niet overeenstemt met het gemeten signaal. T-: symbool onafgebroken zichtbaar voor de positie “%-ms” van de draaischakelaar als men heeft gekozen voor uitschakeling bij een negatieve drempelwaarde. Symbool knipperend zichtbaar als het uitschakelniveau niet overeenstemt met het gemeten signaal. P: symbool zichtbaar als men het automatisch uitschakelen van het toestel heeft verhinderd. Om het automatisch uitschakelen op te heffen moet men, terwijl men de gele toets ingedrukt houdt, de draaischakelaar op de positie <<T°>> zetten vertrekkende van de positie OFF. Deze configuratie wordt bij het uitschakelen van het toestel niet in het geheugen opgeslagen. FUNCTIONELE KENMERKEN. REFERENTIEOMSTANDIGHEDEN De functionele eigenschappen zijn gegarandeerd in onderstaande domeinen: - Temperatuur: + 23 °C ± 5 K 45 % tot 55 % relatieve vochtigheid - Vochtgehalte: - Voedingsspanning: 2,8 V ± 0,2 V - Frequentiedomein van het toegepaste alternatieve signaal: 45 tot 65 Hz - Piekfactor van het toegepaste alternatieve signaal: √2 35 GEBRUIK Meting van de spanning • Sluit de meetsnoeren aan op de aansluitklemmen van het toestel; houd daarbij rekening met de aangegeven polariteit: het rode snoer op de “+”-aansluitklem en het zwarte snoer op de “COM”-aansluitklem. • Zet de draaischakelaar op de positie “V”. • Selecteer eventueel de aard van de te meten spanning aan de hand van de gele toets, namelijk: DC of AC. Indien deze selectie niet wordt gemaakt, gebeurt ze automatisch bij het aansluiten van het toestel op de bron van de te meten spanning. • Sluit het geheel aan op de bron van de te meten spanning en zorg er indien mogelijk van tevoren voor dat deze bron de maximaal toegestane limieten niet overschrijdt. Het meten van de spanning gebeurt voor 3 meetgebieden: 40 V, 400 V, 4000 V (beperkt tot 600 V). Bij een spanning van meer dan 600 V geeft het display OL weer en weerklinkt er een herhaalde bieptoon. Indien bij AC het gemeten signaal < 150 mV (15 pt weergave) bedraagt, blijft de weergave op nul staan, maar het toestel blijft meten en selecteert eventueel de aard van de gemeten spanning. Indien bij DC het gemeten signaal < 20 mV (2 pt weergave) bedraagt, blijft de weergave op nul staan, maar het toestel blijft meten en selecteert eventueel de aard van de gemeten spanning. Men kan de minimum en maximum waarde van de lopende registratie opvragen door enkele malen op de MIN/MAX-toets te drukken. KENMERKEN VAN DE METING VAN DE SPANNING Weergavebereik Gespecificeerd meetgebied Resolutie Intrinsieke fout Werkingsgebied frequentie Ingangsimpedantie 40 V 400 V 0,02 - 39,99 V DC 40,0 - 399,9 V DC 0,15 - 39,99 V AC 10 mV 0,1 V 1%L +2 pt 10 tot 5000 Hz 4000 V (opmerking) 400 - 600 V DC 1V 300 kΩ Opmerking: Bij DC is “+OL” weergegeven voor een waarde van meer dan + 600 V en “-OL” voor meer dan - 600 V. Bij AC is “OL” weergegeven voor een waarde van meer dan 600 Vrms. De tekens “-“ en “+” zijn niet beheerd. Bij 600 V DC of 600 Vrms wijst het herhaald biepen van de buzzer erop dat de gemeten spanning hoger ligt dan de veiligheidsspanning waarvoor het toestel gegarandeerd is. 36 Meting van de stroomsterkte Meting van de stroomsterkte met klem 714P.200 • Sluit de klem voor het meten van de stroomsterkte aan op het daarvoor voorziene contact. • Zet de draaischakelaar op positie . • Selecteer eventueel door middel van de gele toets de aard van de te meten stroomsterkte, namelijk: DC of AC. Indien deze selectie niet wordt gemaakt, gebeurt ze automatisch als de geleider waarvan men de stroomsterkte wil meten, wordt omkneld en als deze stroom hoger licht dan 150 mA AC of 20 mA DC. • Als de klem niet is aangesloten, gaat het symbool op het display niet aan. • Als de klem is aangesloten, gaat het symbool op het display aan en geeft het display “DC Zéro” knipperend weer, in afwisseling met de gemeten waarde. De weergave “DC Zéro” verschijnt in 2 gevallen: ☛ telkens als men in deze functie gaat en als de gemeten waarde hoger ligt dan 20 mA. ☛ na elke meting van een hoge stroomsterkte. Opmerking: de weergave gaat automatisch op nul:➠ telkens als de toets “DC Zéro” (lange of korte tijd) wordt ingedrukt. ➠ telkens als men de functie verlaat. ➠ telkens als de klem wordt losgemaakt. • Verbeter eventueel de weergave door de toets “DC Zéro” ingedrukt te houden tot op het scherm een nul verschijnt; zorg er eerst voor dat de klem geen enkele kabel omklemt. Deze verrichting wordt aanbevolen voor elke meting van DC- of AC-stroom teneinde de fouten weg te werken die het gevolg zijn van de remanentie van het magnetische circuit of van de thermische drift van de magnetische detector. Druk kort op de toets “DC Zéro” als u geen nulcorrectie wilt uitvoeren. • Omklem de geleider waarvan u de stroomsterkte wilt meten. De meting van de stroomsterkte gebeurt voor 2 meetgebieden: 40 A, 400 A. Het toestel voert automatisch de selectie van het meetgebied uit. Het laatste meetgebied is beperkt tot 200 A. Bij een hogere waarde verschijnt OL op het schermt en weerklinkt er een herhaalde bieptoon. Indien bij kaliber 40 A wisselstroom het gemeten signaal < 150 mA (15 pt weergave) bedraagt, blijft de weergave op nul staan, maar het toestel blijft meten en selecteert eventueel de aard van de gemeten stroomsterkte. Indien bij kaliber 40 gelijkstroom het gemeten signaal < 20 mA (2 pt weergave) bedraagt, blijft de weergave op nul staan, maar het toestel blijft meten en selecteert eventueel de aard van de gemeten stroomsterkte. Men kan de minimum en maximum waarde van de lopende registratie opvragen door enkele malen op de MIN/MAX-toets te drukken. Bijzonder geval, nl. het meten van aanloopstroom: Om deze meting uit te voeren moet u op het toestel met de gepaste toets eerst de PEAK-functie selecteren, vervolgens omklemt u de kabel waarvan u de stroomsterkte wilt meten, en dan start u de motor. Door kort op de toets “DC Zéro” te drukken kunt u de geregistreerde extremen reïnitialiseren. Zo kunt u verschillende metingen van aanloopstroom (PEAK-waarde) na elkaar uitvoeren zonder dat u uit en dan weer in registratiemodus hoeft te gaan. Indien de aanloopstroom hoger ligt dan 200 A, moet u een andere klem gebruiken. 37 KENMERKEN VAN DE METING VAN DE STROOMSTERKTE Eigenschappen met klem 714P.200 Weergavebereik Gespecificeerd meetgebied Resolutie Intrinsieke fout (bij nulcorrectie) Werkingsgebied frequentie Nulcorrectie bij DC 40,00 A 400,0 A 0,02-39,99 A DC 40,00-170,0 A 170,0-200,0 A 0,15-39,99 A AC piek of DC piek of DC 10 mA 100 mA 2% L + 2 pt 5% L 10 tot 5000 Hz Tot ± 6 A Bij meer dan 200 A DC verschijnt op het display “-OL” of “+OL” afhankelijk van de polariteit van de gemeten stroom. Bij meer dan 200 A piek (AC) verschijnt op het display “OL”. ➠ Specifieke eigenschappen in MIN/MAX-modus: Invangtijd van de extremen: ongeveer 100 ms, weergegeven om de 400 ms. ➠ Specifieke eigenschappen in PEAK-modus: Intrinsieke fout: 10% L + 5 pt. Invangtijd van de PEAK-waarde: 1 à 4 ms afhankelijk van de PEAK-waarde. Meting van de stroomsterkte met om het even welke klem van 1mV/A De werkwijze is identiek met de werkwijze die werd beschreven voor meting met klem 714P.200, behalve dat de aanwezigheid van de klem niet wordt aangegeven. Eigenschappen met om het even welke klem van 1mV/A Onderstaande tabel geeft alleen de precisie van het toestel weer, ervan uitgaande dat de op het toestel aangesloten klem een overdrachtsverhouding heeft van 1mV/A voor een directe aflezing. Om de gecombineerde fout van de meting te bekomen moet men de fout van de gebruikte klem optellen bij die van het toestel. Weergavebereik Gespecificeerd meetgebied Resolutie Intrinsieke fout (met nulcorrectie) (alleen het toestel) Ingangsimpedantie Werkingsgebied frequentie Nulcorrectie bij DC 38 400,0 A 4000 A 0,2 - 399,9 A DC 400 - 1400 A 0,5 - 399,9 A AC piek of DC 100 mA 1A 1%L +2 pt 300 kΩ 10 tot 1000 Hz Tot ± 30 A Bij een waarde van meer dan 1400 A DC verschijnt op het display “-OL” of “+OL” afhankelijk van de polariteit van de gemeten stroom. Bij een waarde van meer dan 1400 A piek (AC) verschijnt op het display “OL”. ➠ Specifieke eigenschappen in MIN/MAX-modus: Invangtijd van de extremen: ongeveer 100 ms, weergegeven om de 400 ms. ➠ Specifieke eigenschappen in PEAK-modus: ntrinsieke fout: 10% L +5 pt . Invangtijd van de PEAK-waarde: 1 à 4 ms afhankelijk van de PEAK-waarde. Meting van de continuïteit • Sluit de meetsnoeren aan op de aansluitklemmen van het toestel. • Zet de draaischakelaar op positie “continuïteit Ω”. • Sluit het toestel aan op de te meten weerstand. Zodra het contact is gemaakt (gesloten circuit), is de buzzer permanent actief als de waarde van de gemeten weerstand lager ligt dan 40 Ω (waarde programmeerbaar tussen 1 en 40 Ω). Deze meting wordt uitsluitend voor het meetgebied 400 Ω uitgevoerd. Er is geen manuele of automatische wijziging van meetgebied. Bij een weerstand van meer dan 400 Ω verschijnt “OL” op het display. Er is geen compensatie van de weerstand van de meetsnoeren (meting van zwakke weerstand). Men kan de minimum en maximum waarden van de lopende registratie opvragen door enkele malen op de MIN/MAX-toets te drukken. Instelling van de continuïteitsdrempel: terwijl u de gele toets ingedrukt houdt, zet u de schakelaar op positie Ω vertrekkende van OFF. Wijzig daarna de waarde door op de gele toets te drukken. Meting van de weerstand • Sluit de meetsnoeren aan op de aansluitklemmen van het toestel. • Zet de draaischakelaar op positie “Ω”. • Druk heel kort op de gele toets om de functie “Ω “ te selecteren. • Sluit het toestel aan op de te meten weerstand. De meting van de weerstand gebeurt in 4 meetgebieden: 400 Ω, 4000 Ω, 40 kΩ en 400 kΩ, maar de buzzer wordt niet geactiveerd voor meetgebied 400 Ω, in tegenstelling tot de meting van de continuïteit. Het toestel selecteert automatisch het meetgebied. Bij een weerstand van meer dan 400 kΩ, verschijnt OL op het scherm. Er is geen compensatie van de weerstand van de meetsnoeren (meting van zwakke weerstand). Men kan de minimum en maximum waarden van de lopende registratie opvragen door enkele malen op de MIN/MAX-toets te drukken. KENMERKEN VAN DE METING VAN DE WEERSTAND EN DE CONTINUÏTEIT Weergavebereik 400 Ω 4000 Ω 40 kΩ 400 kΩ Gespecificeerd meetgebied 0,0-399,9 Ω 400-3999 Ω 4,00-39,99 kΩ 40,0-399,9 kΩ Resolutie 0,1 Ω 1Ω 10 Ω 100 Ω Intrinsieke fout bij de meetsnoeren die 1%L ± 7 pt 1%L ± 2pt met het toestel worden meegeleverd Spanning bij open circuit ≤3,2 V Meetstroom 240 µA 30 µA 30 µA 3,75 µA Buzzer continuïteit Ja Nee Nee Nee Drempel voor de uitschakeling 1 tot 40 Ω van de buzzer Bij een waarde die hoger ligt dan de maximum waarde van het grootste weergavebereik verschijnt “OL” op het display. ➠ Specifieke eigenschappen in MIN/MAX-modus: • Invangtijd van de extremen:ongeveer 100 ms, weergegeven om de 400 ms. 39 Meting van de temperatuur • Binnentemperatuur: - Sluit niets aan op de ingangsklemmen. - Zet de draaischakelaar op “T °”. - Kies desgevallend met de gele toets de eenheid °C of °F. Op het display verschijnt dan de binnentemperatuur in het kastje (symbolen T °en INT zichtbaar). Opmerking: aangezien de temperatuursonde in het kastje zit, stemt de uitgevoerde meting slechts met de omgevingstemperatuur overeen na de thermische stabilisatie, waarbij de opwarming van het toestel zelf verwaarloosbaar is. Men kan de minimum en maximum waarden van de lopende registratie opvragen door enkele malen op de MIN/MAX-toets te drukken. • Buitentemperatuur: - Sluit de temperatuursonde (in het onderhavige geval, koppel K) aan op het aanpassingsstuk dat met de ingangsklemmen is verbonden (712.01) - Zet de draaischakelaar op “T °”. - Kies desgevallend met de gele toets eenheid °C of °F. Op het display verschijnt dan de door deze sonde gemeten temperatuur (symbolen T° en EXT zichtbaar). In geval van afbreking of bij een temperatuur hoger dan 3999 °C verschijnt op het display de binnentemperatuur van het toestel (symbool INT in plaats van EXT zichtbaar). Men kan de minimum en maximum waarden van de lopende registratie opvragen door enkele malen op de MIN/MAX-toets te drukken. Functie Sensortype Weergavebereik Gelinealiseerd meetgebied Binnentemperatuur Buitentemperatuur Geïntegreerde schakeling Koppel K 400 °C of 400 °F 400 °C of 400 °F 4000 °C of 4000 °F -10,0 °C tot +50,0 °C -50,0 °C tot +399,9 °C +400 °C tot +1200 °C +15 °F tot +120 °F -50,0 °F tot +399,9 °F +400 °F tot +2192 °F Werkingsgebied NEE -50 °C tot +1000 °C -58 °F tot +1832 °F Gespecificeerd meetgebied -10 °C tot +50 °C -50,0 °C tot +399,9 °C +400 °C tot +1000 °C +15 °F tot +120 °F -50,0 °f tot +399,9 °F +400 °f tot +1832 °f Intrinsieke fout ± 1,5 °C 1%L ± 1,5 °C 1%L ± 1,5 °C ± 2,7 °F 1%L ± 2,7 °F 1%L ± 2,7 °F Resolutie 0,1 °C 0,1 °C 1 °C 0,2 °F 0,2 °F 1 °F Detectie van de afbreking van de sensor NEE Symbool INT zichtbaar in plaats van EXTde EXT Thermische tijdsconstante 0,7 min./°C Afhankelijk van het model van de sensor Opmerking 1: de precisie waarvan sprake bij de meting van de buitentemperatuur houdt geen rekening met de precisie van het koppel K. Opmerking 2: exploitatie van de thermische tijdsconstante: bij een bruuske temperatuurschommeling van het toestel van bijvoorbeeld 10°C, situeert het toestel zich op 95% (of 99%) van de eindtemperatuur, hetzij 0,5°C (of 1°C) van deze waarde, na 3 (of 5) tijdsconstantes, hetzij 0,7x3 (5)x10 =21 (of 35) min. Meting van de bedrijfscyclus • Sluit de meetsnoeren van de ingangsklemmen aan, waarbij het referentiepotentiaal op de “COM”-klem is aangesloten. • Zet de draaischakelaar op “%”. • Het symbool voor de eenheid “%” wordt zichtbaar en op het digitale display verschijnt de waarde van de bedrijfscyclus, als de polariteit van het signaal overeenstemt met het gekozen uitschakelniveau (weergave van “T+” als systeemgekozen waarde). • In het omgekeerde geval blijft de waarde van de bedrijfscyclus onbepaald (weergave: ) en het symbool “T+” knippert. • Indien dit het geval is, moet u het teken van het uitschakelniveau wijzigen (weergave “T-”) door op de overeenstemmende toets te drukken. • Als op het display nog steeds staat, ongeacht de polariteit, dan betekent dit dat de signaalfrequentie buiten het meetgebied van het toestel valt. 40 Opmerking: het zou kunnen dat, rekening houdende met de verstoring van het signaal, een bedrijfscyclus van zowel T+ als T- is weergegeven. In dat geval geeft het toestel bij T+ de rechtstreekse verhouding, T1 weer en bij T- geeft het de omgekeerde verhouding T1+T2 T2 weer. T1+T2 Men kan de minimum en maximum waarden van de lopende registratie opvragen door enkele malen op de MIN/MAX-toets te drukken. KENMERKEN VAN DE METING VAN DE BEDRIJFSCYCLUS Min. ingangsspanning Max. ingangsspanning Min. frequentie Max. frequentie Weergavebereik Werkingsgebied Gespecificeerd meetgebied Intrinsieke fout Resolutie 3V 80 V 10 Hz 1000 Hz 100 0 - 100% 5 - 95% 1% +1 pt 1% Opmerking 1: indien de frequentie niet binnen het meetbereik ligt, wordt op het display een ongeldige meting weergegeven, namelijk “ ”. Opmerking 2: indien de spanning niet binnen het meetbereik ligt, verschijnt op het display “OL”. Meting van de (injectie)tijd • Sluit de snoeren van de ingangsklemmen aan, waarbij het referentiepotentiaal op de “COM”-klem is aangesloten. • Zet de draaischakelaar op “%” en druk op de gele toets. • Het symbool voor de eenheid “ms ” verschijnt op het display, evenals de waarde van de injectietijd als de polariteit van het signaal overeenstemt met het gekozen uitschakelniveau (weergave van “T+” als systeemgekozen waarde). • In het omgekeerde geval blijft de waarde van de bedrijfscyclus onbepaald (weergave: ) en het symbool “T+” knippert. • Indien dit het geval is, moet u het teken van het uitschakelniveau wijzigen (weergave “T-”) door op de overeenstemmende toets te drukken. Als op het display nog steeds staat, dan ligt de signaalfrequentie buiten het meetgebied van het toestel. Men kan de minimum en maximum waarden van de lopende registratie opvragen door enkele malen op de MIN/MAX-toets te drukken. Meting met lambdasonde • Sluit de sonde aan op het toestel en houd daarbij rekening met de polariteit. • Zet de draaischakelaar op positie “λ”: het symbool “λ” verschijnt op het display. • Het digitale display geeft dan de lopende waarde weer in volt. • Druk op de MIN/MAX-toets. • De symbolen “MIN” en “MAX” worden zichtbaar, alsmede de schaal van de bargraph: tegenover deze schaal verschuift de strook met streepjes in functie van de variatie van de lopende waarde tussen de MIN- en MAX-waarde van elke cyclus van variaties, symbolisch voorgesteld door de overeenstemmende MIN- en MAX-streepjes. • Het digitale display geeft steeds de gemiddelde lopende waarde voor 1 seconde weer. Door nogmaals op de toets te drukken begint een nieuwe meetcyclus. Als men langere tijd op de MIN/MAX-toets drukt, verlaat men de MIN/MAX-functie en verdwijnt de bargraph. • Als de sonde wordt vervangen, moet men de bargraph reïnitialiseren door kort op de toets te drukken. 41 KENMERKEN VAN DE METING MET DE LAMBDASONDE Functie Digitaal weergavebereik Werkingsgebied (opmerking 2) Intrinsieke fout (opmerking 1) Digitale resolutie Aantal segmenten van de bargraph Werkingsgebied van de bargraph Precisie van de bargraph Resolutie van de bargraph Werkingsfrequentie van de bargraph Lambdasonde 4V 0,000 - 3,500 V 1%+2 pt 1 mV 37 0 -1,2 V ± 1 segment 33 mV 0,5 tot 2 Hz I II IIII IIII IIIIII II I Opmerking 1: de opgegeven precisie houdt geen rekening met de precisie van de lambdasonde. Opmerking 2: voor een gemiddelde waarde van meer dan 3,5 V verschijnt “+OL” op het display. Voor een negatieve gemiddelde spanning verschijnt op het display. Bij nullast, d.w.z. ongeveer 1000 tpm, moet de spanning hoger liggen dan 0,4 V. Men stelt vast dat de bargraph zweeft tussen 0,2 V en 0,8 V. 1 2 3 4 0,2 V ➡ 0,8 V = OK 0,00 V ➡ 0,39 V Meting van de dioden « » • Sluit de meetsnoeren aan op de aansluitklemmen van het toestel. • Zet de draaischakelaar op positie “Ω”. • Druk tweemaal kort op de gele toets om de functie te selecteren. • Sluit het toestel aan op het te meten aansluitingspunt. Hoewel deze test verband houdt met de meting van de weerstand, is dit een meting van de spanningsdaling binnen één enkel meetgebied, nl. van 4 V. In het geval van een kortsluiting (weergave lager dan 50 punten, hetzij 50 mV) wordt de buzzer geactiveerd, wat erop wijst dat het geteste aansluitingspunt defect is. In geval van afbreking van het aansluitingspunt of van een spanningsdaling van meer dan 3,5 V verschijnt OL op het display. De meetstroom circuleert van de “+”-klem naar de “COM”-klem. De meting op een diode in doorlaatrichting brengt een weergave van ongeveer 0,6 V mee voor een aansluitingspunt met silicium of 0,25 V voor een aansluitingspunt met germanium. In sperrichting verschijnt OL op het display. Aangezien de meting tot 3,5 V mogelijk is, kan men de assemblages van aansluitingspunten testen, bijvoorbeeld de schakelgelijkrichters of hoogspanningsdioden of een aantal lichtgevende dioden. Onderhoud Voor om het even welke onderhoudsinterventie mag er geen enkel element op het toestel zijn aangesloten. Controle van het kastje Maak het toestel schoon met een lichtjes met zeepwater bevochtigde doek en spoel met een in helder water bevochtigde doek. Laat nooit water over het toestel stromen. Droog af met een droge doek of hete lucht (max. temperatuur + 70°C ). Controle van de kalibrering Jaarlijkse controle van de meeteigenschappen door een erkend organisme. 42 Reserveonderdelen 2 Om de batterijen te vervangen moet u de 3 schroeven in de achterste helft van het kastje verwijderen. 1 3 1 2 3 714 711.15 711.19 LR6-batterij Beschermhoes Set van 2 snoeren met meetstift Batterij van 1,5 volt (2) OPTIES DX.12-06 DX.12R 714P.200 711P.500 DX.12-11 712.01 DX.12-08 DX.12-15 DX.12-17 43
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105

Facom 714 de handleiding

Type
de handleiding