51
TORCH TYPE Type van toorts dat kan worden gebruikt met
dit apparaat om een veilig systeem te vormen.
U
0
. Secundaire openboogspanning.
X. Inschakelduurpercentage.
De inschakelduur drukt het percentage van
10 minuten uit gedurende dewelke het
lasappa raat met een bepaalde stroom I
2
en
spanning U
2
kan worden gebruikt zonder te
oververhitten.
I
2
. Snijstroom.
Art. 355: 60A @ 208/220/230/400/440V
Art. 357: a) 100A @ 400/440V
b) 80A @ 208/220/230V
U
2
Secundaire traploos regelbare spanning met
lasstroom I
2
Deze spanning hangt af van de
afstand tussen de contacttip en het werkstuk.
Als deze afstand toeneemt, stijgt de snij
spanning eveneens en kan de inschakel
duur X% verminderen.
U
1
. Nominale voedingsspanning voor
208/220/230V - 400/440V met automatische
spanningswijziging.
3~ 50/60Hz Driefasige voeding van 50 of 60 Hz
I
1
Max Max. opgenomen stroom bij overeenkomstige
stroom I
2
en spanning U
2
.
I
1
eff Dit is de maximale waarde van de eigenlijke
opgenomen stroom, rekening houdend met de
inschakelduur.
Deze waarde komt gewoonlijk overeen met de
capaciteit van de zekering (trage type) die moet
worden gebruikt als beveiliging van het appa-
raat.
IP23 C. Beschermingsklasse van de behuizing.
Klasse 3 als tweede cijfer wil zeggen dat dit
apparaat geschikt is om buiten in de regen te
worden gebruikt.
De bijkomende letter C betekent dat het appa-
raat beveiligd is tegen de aanraking van onder
spanning staande onderdelen van het voe
dingscircuit met een stuk gereedschap (dia-
meter van 2,5 mm ).
. Geschikt voor werkzaamheden in omgevingen
met verhoogd risico.
OPMERKINGEN: Het apparaat is ook ontworpen voor
gebruik in omgevingen met verontreinigingsgraad 3. (Zie
IEC 664).
2.5 INBEDRIJFSSTELLING
Het apparaat moet worden geïnstalleerd door gekwalifi-
ceerd personeel. Alle verbindingen moeten tot stand
worden gebracht overeenkomstig de geldende normen
en met volledige inachtneming van de wet op de onge-
vallenpreventie (zie CEI 26-26 / IEC - TS 62081).
Sluit de luchttoevoer aan op verbinding B.
In het geval de luchttoevoer afkomstig is van een drukrege-
laarvan een compressor of een centrale installatie, moet de
drukregelaar worden ingesteld op een uitgangsdruk van niet
meer dan 8 bar (0,8 MPa). Als de luchttoevoer afkom-
stige is van een fles, moet deze zijn voorzien van een
reduceerventiel; sluit nooit een persluchtfles recht-
streeks aan op de drukregelaar van het apparaat! De
druk zou de capaciteit van de verminderaar drukrege-
S
laar te boven kunnen gaan, die daardoor zou kunnen
ontploffen!
Sluit de voedingskabel A aan: de geel-groene draad van de
kabel moet worden aangesloten op een deugdelijke aarding
van de installatie, de overige draden moeten op de fase dra-
den worden aangesloten via een schakelaar die zo mogelijk
dichtbij de snijzone is geplaatst, om in geval van nood een
snelle uitschakeling toe te staan.
Het vermogen van de thermische schakelaar of van de zeke-
ringen in serie met de schakelaar moet gelijk zijn aan de door
het apparaat verbruikte stroom I
1
eff.
De verbruikte stroom I
1
eff. wordt afgeleid uit de technische
gegevens die op het apparaat worden vermeld onder de
beschikbare voedingsspanning U
1
.
Eventuele verlengkabels moeten een diameter hebben die
voldoende groot is voor de verbruikte stroom I
1
max.
3 GEBRUIK
Verzeker u ervan dat de startknop niet is ingedrukt.
Schakel het apparaat in met de schakelaar C. Hierdoor gaat
het lampje V branden.
Door even op de toortsschakelaarte drukken, wordt de per-
sluchtstroom geopend. In deze toestand stelt u de druk die
wordt aangegeven door drukmeter F af op 4,7 bar (0,47
MPa) voor Art. 355 en op 5 bar (0,5 MPa) voor Art. 357 met
de drukverminderingsknop E. Vergrendel de knop daarna
door hem in te drukken.
Het snijcircuit mag niet opzettelijk direct of indirect in contact
worden gebracht met deaardingsdraad, behalve op het
werkstuk dat gesneden moet worden.
Als het te snijden werkstuk opzettelijk met de aarde wordt
verbonden via de aardingsdraad, moet de verbinding zo
rechtstreeks mogelijk zijn en worden uitgevoerd met een
draad met een doorsnede die minstens gelijk is aan de mas-
sakabel van de snijstroom, en op hetzelfde punt zijn aange-
sloten op het te behandelen werkstuk als de massakabel,
met behulp van de klem van de massakabel of met behulp
van een tweede massaklem die in de onmiddelijke nabijheid
is geplaatst. Alle mogelijke voorzorgsmaatregelen moeten
worden genomen om zwerfstromen te vermijden.
Kies de snijstroom door middel van de knop M.
Art. 355:
Gebruik een snijhuls met diam. 1 tot 45 A en diam. 1,2 van
45 tot 60 A.
Met een snijhuls met diam. 1 kan een contactsnede worden
gemaakt; zorg ervoor dat de aanbevolen spanning niet
wordt overschreden, om beschadiging van de snijhulsaan-
sluiting te voorkomen. Dit zou een zeer slecht snijresultaat
tot gevolg hebben.
Gebruik voor de snijhuls met diam. 1,2 en een stroom van 45
tot 60 A de afstandhouder Art. 1404.
Art 357:
Gebruik een snijhuls met diam. 1,1 tot 45 A en diam. 1,3 van
20 tot 100 A.
Met de snijhuls met diam. 1,1 kan een contactsnede worden
gemaakt; zorg ervoor dat de aanbevolen spanning niet
wordt overschreden, om beschadiging van de snijhulsaan-
sluiting te voorkomen. Dit zou een zeer slecht snijresultaat
tot gevolg hebben.
Gebruik voor de snijhuls met diam. 1,3 en een stroom van 45
tot 100 A de afstandhouder Art. 1408 of veer Art.1386.
Verzeker u ervan dat de massaklem en het werkstuk een