Cebora 952 Plasma Prof 162 Handleiding

Type
Handleiding
46
BELANGRIJK: LEES VOORDAT U MET DEZE MACHINE
BEGINT TE WERKEN DE GEBRUIKSAANWIJZING AAN-
DACHTIG DOOR EN BEWAAR ZE GEDURENDE DE VOL-
LEDIGE LEVENSDUUR VAN DE MACHINE OP EEN
PLAATS DIE DOOR ALLE GEBRUIKERS IS GEKEND. DEZE
UITRUSTING MAG UITSLUITEND WORDEN GEBRUIKT
VOOR LASWERKZAAMHEDEN.
1 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
LASSEN EN VLAMBOOGSNIJDEN KAN SCHADELIJK ZIJN
VOOR UZELF EN VOOR ANDEREN. Daarom moet de
gebruiker worden gewezen op de gevaren, hierna opge-
somd, die met laswerkzaamheden gepaard gaan. Voor meer
gedetailleerde informatie, bestel het handboek met code
3.300.758
ELEKTRISCHE SCHOK - Kan dodelijk zijn.
· Installeer en aard de lasmachine volgens de gel-
dende voorschriften.
· Raak elektrische onderdelen of elektroden onder span-
ning niet aan met de blote huid, handschoenen of natte kledij.
· Zorg dat u zowel van de aarde als van het werkstuk geïsoleerd bent.
· Zorg voor een veilige werkpositie.
DAMPEN EN GASSEN - Kunnen schadelijk zijn voor uw
gezondheid.
· Houd uw hoofd uit de buurt van dampen.
· Werk in aanwezigheid van een goede ventilatie en
gebruik ventilatoren rondom de boog om gasvorming in de
werkzone te vermijden.
BOOGSTRALEN - Kunnen oogletsels en brandwonden
veroorzaken.
· Bescherm uw ogen met een lasmasker met gefilterd glas
en bescherm uw lichaam met aangepaste veiligheidskledij.
· Bescherm anderen door de installatie van geschikte scher-
men of gordijnen.
GEVAAR VOOR BRAND EN BRANDWONDEN
· Vonken (spatten) kunnen brand en brandwonden
veroorzaken; daarom dient u zich ervan te vergewis-
sen dat er geen brandbaar materiaal in de buurt is en
aangepaste beschermkledij te dragen.
GELUID
Deze machine produceert geen rechtstreeks geluid
van meer dan 80 dB. Het plasmasnij/lasprocédé kan
evenwel geluidsniveaus veroorzaken die deze limiet
overschrijden; daarom dienen gebruikers alle wettelijk ver-
plichte voorzorgsmaatregelen te treffen.
ELEKTROMAGNETISCHE VELDEN – Kunnen schadelijk
zijn .
• De elektrische stroom die door een wille-
keurige conductor stroomt produceert elek-
tromagnetische velden (EMF). De las- of
snijstroom produceert elektromagnetische
velden rondom de kabels en de generatoren.
• De magnetische velden geproduceerd door hoge stroom
kunnen de functionering van pacemakers beïnvloeden. De
dragers van vitale elektronische apparatuur (pacemakers)
moeten zich tot hun arts wenden voordat ze booglas-, snij-
, afbrand- of puntlaswerkzaamheden benaderen.
De blootstelling aan elektromagnetische velden, geprodu-
ceerd tijdens het lassen of snijden, kunnen de gezondheid
op onbekende manier beïnvloeden.
Elke operator moet zich aan de volgende procedure hou-
den om de gevaren geproduceerd door elektromagneti-
sche velden te beperken:
- Zorg ervoor dat de aardekabel en de kabel van de
elektrodeklem of de lastoorts naast elkaar blijven
liggen. Maak ze, indien mogelijk, met tape aan elkaar
vast.
- Voorkom dat u de aardekabel en de kabel van de
elektrodeklem of de lastoorts om uw lichaam wikkelt.
- Voorkom dat u tussen de aardekabel en de kabel van
de elektrodeklep of de lastoorts komt te staan. Als de
aardekabel zich rechts van de operator bevindt, moet
de kabel van de elektrodeklem of de lastoorts zich
tevens aan deze zijde bevinden.
- Sluit de aardeklem zo dicht mogelijk in de nabijheid
van het las- of snijpunt aan op het te bewerken stuk.
- Voorkom dat u in de nabijheid van de generator werk-
zaamheden verricht.
ONTPLOFFINGEN
· Las niet in de nabijheid van houders onder druk
of in de aanwezigheid van explosief stof, gassen of
dampen. · Alle cilinders en drukregelaars die bij
laswerkzaamheden worden gebruik dienen met zorg te
worden behandeld.
ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT
DDeze machine is vervaardigd in overeenstemming met
de voorschriften zoals bepaald in de geharmoniseerde
norm IEC 60974-10 (Cl. A) en mag uitsluitend worden
gebruikt voor professionele doeleinden in een indus-
triële omgeving. Het garanderen van elektromagneti-
sche compatibiliteit kan problematisch zijn in niet-
industriële omgevingen.
VERWIJDERING VAN ELEKTRISCHE EN ELEK-
TRONISCHE UITRUSTING
Behandel elektrische apparatuur niet als gewoon
afval!
Overeenkomstig de Europese richtlijn 2002/96/EC
betreffende de verwerking van elektrisch en elektronisch
afval en de toepassing van deze richtlijn conform de
nationale wetgeving, moet elektrische apparatuur die het
einde van zijn levensduur heeft bereikt gescheiden wor-
den ingezameld en ingeleverd bij een recyclingbedrijf
dat zich houdt aan de milieuvoorschriften. Als eigenaar
van de apparatuur dient u zich bij onze lokale vertegen-
woordiger te informeren over goedgekeurde inzame-
lingsmethoden. Door het toepassen van deze Europese
richtlijn draagt u bij aan een schoner milieu en een bete-
re volksgezondheid!
ROEP IN GEVAL VAN STORINGEN DE HULP IN VAN
BEKWAAM PERSONEEL.
2 ALGEMENE BESCHRIJVING
Deze constante gelijkstroomgenerator is ontworpen voor
het snijden van elektrisch geleidende materialen (metalen
GEBRUIKSAANWIJZING VOOR PLASMASNIJMACHINE
47
I) Aansluitpunt gas (inwendige schroefdraad 1/4"
voor gas).
J) Condensopvangreservoir.
K) Voedingskabel.
L) Interfaceconnector (optioneel).
N) Aansluiting 230 V voor voeding koeleenheid.
O) Zekering (5 A-250 V-T).
P) Connector koeleenheid.
Q) Bevestigingspunten van de koeleenheid.
R) Maximumafstand tussen stroombron en snijpunt.
S) Gasvoedingsdruk.
T) Led. Geven aan welk toortstype is aangesloten.
U) Led. Geeft aan dat de aansluiting, artikel 1194 of
1194.10, en de HV-16-eenheid, artikel 482, en de
CP200-toorts, artikel 1235, zijn aangesloten.
V) Led. Geeft aan dat aansluiting N onder spanning
staat.
W) LED. Geeft aan dat de koeleenheid is uitge-
schakeld, de druk in het watercircuit te laag is of
de connector P niet goed is aangesloten.
X) Display. Geeft de snijstroomsterkte of de foutco-
des aan. (zie par. 6).
Y) Display. Geeft de aanbevolen diameter van de
mondstukboring aan (geldt niet voor mondstuk
voor schoonbranden ø 3).
Z) Regelknop snijstroomsterkte.
AA) Led. Geeft aan dat de gasdruk onvoldoende is.
AB) Led. Geeft aan dat de thermostaat in werking is
getreden.
AC) Led. Geeft aan dat de machine om veiligheidsre
denen is uitgeschakeld.
AD) Led. Geeft aan dat de elektrode is verbruikt.
2.3 VERKLARING VAN TECHNISCHE GEGEVENS
OP HET TYPEPLAATJE
Nr. Serienummer dat bij vragen met betrekking t
ot de machine moet worden genoemd.
Slope-down.
Geschikt voor plasmasnijden.
en legeringen) met behulp van een plasma-lichtboog. Als
plasmagas kan lucht of stikstof worden gebruikt.
2.1 UITPAKKEN EN MONTEREN
Open de bovenzijde van de verpakking. Schroef de twee
aanhaakringen met de twee schotelveren op de machine.
Til de machine met een hefsysteem uit de verpakking.
Monteer de twee draaiwieltjes aan de voorzijde en de
twee vaste wieltjes aan de achterzijde. Bevestig de hand-
greep volgens de aanwijzingen in figuur 1. Deze hand-
greep is niet bedoeld voor het optillen van de machine.
2.2 BESCHRIJVING VAN HET APPARAAT (FIG. 2)
A) Functieschakelaar 0-1.
B) Netvoedingslampje.
C) Vaste toortsaansluiting.
D) Toortsaansluitingsafscherming.
E) Aansluitpunt werkstukkabel.
F) Beweegbare aansluiting.
G) Manometer.
H) Regelknop gasdruk.
fig. 2
fig. 1
48
b) Bij een stekkeraansluiting moet gebruik worden
gemaakt van een stekker die wat betreft capaciteit over-
eenkomt met de gegevens op het plaatje. Gebruik de
stekker in dit geval om het apparaat volledig van het voe-
dingsnet te ontkoppelen. Plaats schakelaar A echter altijd
eerst in stand "O" (fig. 2).
De geelgroene draad van de voedingskabel moet op de
aardingsklem worden aangesloten.
Eventuele verlengkabels moeten over een doorsnede
beschikken die geschikt is voor het stroomverbruik I1 dat
op het plaatje met technische gegevens is vermeld.
3.3 BESCHRIJVING VAN BEVEILIGINGEN
Thermisch:
Deze beveiliging voorkomt overbelasting en is aangebracht
op de transformatorwikkelingen. Wanneer de beveiliging in
werking treedt, gaat led AB branden (zie fig. 2).
Toortsherkenning:
Stelt de stroombron in voor een werking met parameters
die geschikt zijn voor het aangesloten toortstype.
Pneumatisch:
Deze beveiliging voorkomt dat de machine bij een te lage
gasdruk functioneert en is aangebracht op de toortsvoe-
ding. Wanneer de beveiliging in werking treedt, gaat led
AA branden (zie fig. 2). Als de led 60' knippert, is er gedu-
rende een korte periode onvoldoende druk geweest.
Hydraulisch (alleen voor CP200-toorts):
Deze beveiliging blokkeert de werking van het apparaat
wanneer de druk van de koelvloeistof niet goed is.
Elektrisch:
1) Deze beveiliging is op de snijtoortskop geplaatst en
voorkomt dat gevaarlijke spanningswaarden ontstaan bij
het vervangen van het mondstuk, de elektrode, de diffus-
or en de mondstukhouder.
2) Deze beveiliging blokkeert de werking van het apparaat
wanneer de elektrode dermate versleten is dat die moet
worden vervangen. Wanneer de beveiliging in werking
treedt, gaat led AD branden (zie fig. 2).
3) Deze beveiliging blokkeert de werking van het apparaat
wanneer zich een gevaarlijke situatie voordoet. Wanneer
de beveiliging in werking treedt, gaat led AC branden
Als volgt kan een efficiënte werking van deze beveiligin-
gen worden gehandhaafd:
TORCH TYPE Toortstype dat bij deze machine kan worden
gebruikt.
U0. Secundaire nullastspanning (piekwaarde)
X. Inschakelduurpercentage.
Drukt een percentage van 10 minuten uit dat
overeenkomt met een tijdsduur waarbinnen
het apparaat bij een bepaalde stroomsterkte
kan werken zonder oververhit te raken.
I2. Snijstroomsterkte.
U2. Secundaire spanning bij snijstroomsterkte I2.
U1. Nominale voedingsspanning.
3~ 50/60HZ Driefasige voeding 50 of 60 Hz.
I1. Stroomverbruik bij de bijbehorende snij-
stroomsterkte I2.
IP21. Beschermingsklasse van de behuizing.
De 1 als tweede cijfer geeft aan dat de
machine niet in regen kan worden gebruikt.
Geschikt voor werkzaamheden in een omge-
ving met een verhoogd risico.
OPMERKING: Het apparaat is bovendien geschikt voor
omgevingen met vervuilingsgraad 3 (zie IEC 664).
3 INSTALLATIE
3.1 MONTEREN VAN DE TOORTS
Deze installatie wordt geleverd zonder toorts en is uit-
sluitend geschikt voor gebruik met toortsen van het
type CEBORA CP90, CP160 en CP200, zowel handbe-
diend als automatisch (recht).
Steek de beweegbare aansluiting F in de afscherming D
en vervolgens in de vaste aansluiting C. Draai de moer
van aansluiting F helemaal vast om een slechte werking
ten gevolge van ontsnappende lucht te voorkomen.
Deuk de contactpen niet en buig de pennetjes van de
beweegbare aansluiting F niet.
Draai afscherming D op het paneel vast.
3.2 INWERKINGSTELLING
De installatie dient door gekwalificeerd personeel te
worden uitgevoerd. Alle aansluitingen moeten vol-
doen aan de geldende normen en wetgeving op het
gebied van veiligheid.
Sluit het gas aan op aansluitpunt I en zorg ervoor dat de
installatie voldoende doorvoer en druk kan leveren voor
de gebruikte toorts.
Als de luchttoevoer plaatsvindt vanaf een persluchtcilin-
der, dan moet deze zijn uitgerust met een drukregelaar.
Sluit een persluchtcilinder nooit rechtstreeks op het
reduceerventiel van het apparaat aan. De druk kan de
capaciteit van het reduceerventiel overschrijden,
waardoor deze kan exploderen.
Overtuig u ervan dat de voedingsspanning overeenkomt
met de spanning op het plaatje dat aan de voedingskabel
is bevestigd. Mocht dat niet het geval zijn, gebruik dan de
spanningsveranderingsklem AE in het apparaat (fig. 3).
De apparaten zijn voorzien van een functieschakelaar. Dit
betekent het volgende:
a) Bij een permanente aansluiting op het voedingsnet
(zonder stekker), moet gebruik worden gemaakt van een
hoofdschakelaar die wat betreft capaciteit overeenkomt
met de gegevens op het plaatje.
S
fig. 3
49
• Verwijder of kortsluit de beveiligingen niet.
• Gebruik uitsluitend originele vervangingsonderdelen.
• Vervang eventuele beschadigde onderdelen van het
apparaat of de toorts altijd door originele materialen.
• Gebruik uitsluitend CEBORA-toortsen van het type
CP90, CP160 en CP200.
4 GEBRUIK
Lees voor gebruik aandachtig de normen CEI 26/9 - CEN-
ELEC HD 407 en CEI 26.11 - CENELEC HD 433 door en
controleer of de kabelisolatie intact is.
4.1 SNIJDEN
Schakel het apparaat in met knop A. Controlelampje B zal
nu gaan branden. Als een CP200-toorts is aangesloten,
gaat led V 15 seconden knipperen. Gedurende deze
periode functioneert het apparaat niet, maar circuleert de
koelvloeistof in de leidingen.
Druk kort de toortsdrukknop in om de gastoevoer te ope-
nen.
Controleer nu of de op manometer G aangegeven druk
overeenkomt met de op het controlepaneel aangegeven
waarden. Mocht dat niet het geval zijn, stel de druk dan
bij met behulp van knop H van de drukregelaar.
Vergrendel deze knop vervolgens door hem in te drukken.
Bevestig de klem van de werkstukkabel aan het te snijden
werkstuk. De klem en het werkstuk moeten goed elek-
trisch contact maken. Controleer dit met name bij platen
die geverfd, verroest of met een isolerende laag bekleed
zijn.
Sluit de klem niet aan op het deel dat moet worden weg-
gesneden.
Kies met behulp van knop Z de snijstroomsterkte op
basis van de te snijden dikte. Volg daarbij de volgende
aanwijzingen.
Aluminium: 3 ÷ 4 mm 40 ÷ 50 A
8 ÷ 10 mm 80 ÷ 90 A
15 ÷ 18 mm 110 ÷ 120 A
22 ÷ 25 mm 160 A
Zacht/roestvrij staal:
tot 5 mm 40 ÷ 50 A
tot 20 mm 80 ÷ 90 A
tot 30 mm 110 ÷ 120 A
tot 40 mm 160 A
Het apparaat is uitgerust met een constante snijstroom-
regeling, waardoor de gebruiker de voor de snij-omstan-
digheden gewenste waarde kan zoeken.
Bij waarden die hoger liggen dan wordt aangegeven, zal
de werking van het apparaat of de toorts niet nadelig wor-
den beïnvloed. Soms wordt het snijresultaat hierdoor
zelfs verbeterd omdat er minder slak aan de randen van
het werkstuk ontstaat.
Het mondstuk kan direct op het te snijden materiaal wor-
den geplaatst indien gebruik wordt gemaakt van
snijstroomsterkten tussen 20 en 50 A en een mondstuk
met een diameter van 1 of 1,1 mm.
In alle andere gevallen moet gebruik worden gemaakt van
een tweepuntsafstandstuk of afstandstuk met veer om te
voorkomen dat het mondstuk in contact komt met het te
snijden werkstuk.
Neem bij een toorts voor automatisch gebruik een
afstand van circa 4 à 5 mm in acht tussen mondstuk en
werkstuk.
Druk op de knop van de toorts om de boog te ontsteken.
Als binnen 2 seconden niet met snijden wordt begonnen,
gaat de boog uit. Om de boog opnieuw te ontsteken,
moet de knop weer worden ingedrukt.
Houd de toorts tijdens het snijden verticaal.
Als het snijden is voltooid en de knop is losgelaten, blijft
lucht uit de toorts stromen om deze te koelen.
Het is raadzaam het apparaat niet uit te schakelen voor-
dat de koelfase is voltooid.
Bij het snijden van gaten of wanneer vanaf het midden van
het werkstuk moet worden gesneden, moet de toorts eerst
schuin worden gehouden en later geleidelijk rechtop. Zo
wordt voorkomen dat het gesmolten metaal op de toorts
spat (zie fig. 4). Deze werkwijze moet worden gevolgd bij het
snijden van gaten in werkstukken die dikker zijn dan 3 mm.
Wanneer de toorts automatisch wordt gebruikt (zie fig. 5),
houd het mondstuk dan 7 à 8 mm van het werkstuk ver-
wijderd. Nadat het gat is gesneden moet deze afstand,
indien mogelijk, ten opzichte van het werkstuk worden
teruggebracht tot 4 à 5 mm. Snij nooit gaten in werkstuk-
ken die dikker zijn dan 10 à 12 mm. Bij dikkere stukken
moet het materiaal voor het snijden worden doorboord.
Het is raadzaam om bij het rondsnijden gebruik te maken
van de optioneel leverbare passer. Denk eraan dat bij het
gebruik van de passer mogelijk de voornoemde start-
techniek moet worden toegepast.
Houd de boog niet onnodig lang ingeschakeld om het
verbruik van de elektrode, de diffusor en het mondstuk te
beperken.
Schakel het apparaat na afloop van de werkzaamhe-
den uit.
4.2 SCHOONBRANDEN
Deze werkwijze maakt het mogelijk foute lassen te verwij-
deren, gelaste stukken te scheiden, randen voor te
bewerken enz.
Gebruik hiervoor het mondstuk met ø 3 mm.
De vereiste stroomsterkte ligt tussen 70 en 120 A, afhan-
kelijk van de dikte van het materiaal en de hoeveelheid
die u wilt weghalen. Houd de toorts bij deze werkzaam-
heden schuin (fig. 6) en werk naar het gesmolten materi-
aal toe, zodat dit door het gas dat uit de toorts stroomt
wordt verwijderd.
fig. 4
fig. 5
De mate waarin de toorts schuin moet worden gehouden,
is afhankelijk van de gewenste penetratie. Omdat de tij-
dens de bewerking gesmolten slak zich aan de mond-
stukhouder en het mondstuk hecht, is het raadzaam deze
twee onderdelen regelmatig te reinigen. Zo voorkomt u
ongewenste verschijnselen (dubbele boog) die het mond-
stuk binnen een paar seconden kunnen vernielen.
Met het oog op de hoge stralingsemissie (infrarood en
ultraviolet) bij deze bewerking, wordt het aanbevolen de
operator en de personen in de nabijheid van de werkplek
zeer goed te beschermen.
Schakel het apparaat na afloop van de werkzaamhe-
den uit.
5 SNIJPROBLEMEN
5.1 SLECHTE PENETRATIE
Dit kan worden veroorzaakt door de volgende factoren:
• De snelheid is te hoog.
Zorg ervoor dat de boog volledig in het te snijden werk-
stuk doordringt en in de bewegingsrichting hooguit een
schuine stand van 10 tot 15° aanneemt. Zo wordt voor-
komen dat het mondstuk verkeerd wordt gebruikt en dat
op de mondstukhouder brandplekken ontstaan.
• Het werkstuk is te dik (raadpleeg het schema over snij-
snelheid en dikten).
• De klem van de werkstukkabel maakt niet goed contact
met het werkstuk.
• Het mondstuk en de elektrode zijn verbruikt.
• De mondstukboring is te groot ten opzichte van de met
knop F ingestelde waarde.
• De snijstroomsterkte is te laag.
N.B. Als de boog niet goed doordringt, kan metaalslak de
opening van het mondstuk beschadigen.
5.2 DE BOOG GAAT UIT
Dit kan worden veroorzaakt door de volgende factoren:
• Het mondstuk, de elektrode of de diffusor is verbruikt.
• De luchtdruk is te hoog.
• De voedingsspanning is te laag.
• De voortbewegingssnelheid is te laag.
• De snijstroomsterkte is te hoog voor de dikte van het te
snijden werkstuk.
50
fig. 6
5.3 SCHUINE INSNIJDING
Mocht er sprake zijn van een schuine insnijding, schakel
het apparaat dan uit en vervang het mondstuk.
Voorkom dat het mondstuk elektrisch in aanraking
komt met het te snijden werkstuk (of met metaalslak).
De mondstukboring kan anders snel of onmiddellijk wor-
den vernield, met een slecht snijresultaat als gevolg.
5.4 OVERMATIGE SLIJTAGE VAN VERBRUIKSON-
DERDELEN
Dit kan worden veroorzaakt door de volgende factoren:
- De gasdruk ligt veel lager dan de aanbevolen waarde.
- Het gastoevoersysteem is beschadigd.
6 FOUTCODES
Bij storingen verschijnt op display X de letter E. Deze let-
ter wordt gevolgd door een nummer, dat de volgende
betekenissen kan hebben:
code STORING OPLOSSING
1 De apparatuur Neem contact op met
blokkeert. de servicedienst.
2 De apparatuur Neem contact op met
blokkeert. de servicedienst.
12 De verplaatsings- Vervang het defecte
sensor is gesloten onderdeel.
tijdens de ontsteking.
13 Er is sprake van een Schakel het apparaat uit
gevaarlijke spanning en weer in. Blijft het
op de toorts. probleem bestaan,
neem dan contact op
met de servicedienst.
51 De toorts wordt niet Controleer het toortsty-
herkend. pe. Gebruik uitsluitend
originele toortsen.
52 De startknop is tijdens Schakel de startknop
de ontsteking ingedrukt.om, en schakel het
apparaat uit en weer in.
53 De startknop is inge- Schakel de startknop
drukt tijdens het reset- om, en schakel het
ten van de drukschake- apparaat uit en weer in.
laar die een te lage
druk aangeeft of tijdens
het resetten van de
thermische beveiliging.
54 De elektrode en het Schakel het apparaat uit
mondstuk maken kort- en controleer de elektro
sluiting. de en het mondstuk.
55 De elektrode is Schakel het apparaat uit
verbruikt. en vervang de elektrode
en het mondstuk.
51
7 PRAKTISCHE WENKEN
• Mocht de lucht in de installatie teveel vocht en olie
bevatten, gebruik dan een droogfilter teneinde te voorko-
men dat er een overmatige oxidatie en slijtage van ver-
bruiksonderdelen plaatsvindt, dat de toorts wordt
beschadigd en dat de snijsnelheid en snijkwaliteit minder
worden.
• Verontreinigingen in de lucht kunnen bovendien de
boogontsteking bemoeilijken. Reinig bij een controle hier-
op het eindgedeelte van de elektrode en het binnenge-
deelte van het mondstuk met zeer fijn schuurpapier.
8 ACCESSOIRES
8.1 KOELEENHEID
Tezamen met de watergekoelde CP200-toorts moet
gebruik worden gemaakt van de koeleenheid, artikel
1339, in combinatie met de kit, artikel 138.
8.2 INTERFACE ART.197
Dit circuit maakt de volgende functies mogelijk bij de 14-
polige connector L:
A - Starten.
B - Overgedragen boogsignaal.
C - Signaal evenredig aan de snijspanning.
D - Regeling van de snijstroomsterkte.
8.3 HV-16-EENHEID ART. 482
Indien moet worden gesneden op een afstand van meer
dan 9 m van de stroombron, gebruik dan de HV-16-een-
heid in combinatie met de aansluiting, artikel 1194 (12 m) of
artikel 1194.10 (18 m), en de toorts, artikel 1235 (4 m).

Documenttranscriptie

GEBRUIKSAANWIJZING VOOR PLASMASNIJMACHINE BELANGRIJK: LEES VOORDAT U MET DEZE MACHINE BEGINT TE WERKEN DE GEBRUIKSAANWIJZING AANDACHTIG DOOR EN BEWAAR ZE GEDURENDE DE VOLLEDIGE LEVENSDUUR VAN DE MACHINE OP EEN PLAATS DIE DOOR ALLE GEBRUIKERS IS GEKEND. DEZE UITRUSTING MAG UITSLUITEND WORDEN GEBRUIKT VOOR LASWERKZAAMHEDEN. 1 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN LASSEN EN VLAMBOOGSNIJDEN KAN SCHADELIJK ZIJN VOOR UZELF EN VOOR ANDEREN. Daarom moet de gebruiker worden gewezen op de gevaren, hierna opgesomd, die met laswerkzaamheden gepaard gaan. Voor meer gedetailleerde informatie, bestel het handboek met code 3.300.758 ELEKTRISCHE SCHOK - Kan dodelijk zijn. · Installeer en aard de lasmachine volgens de geldende voorschriften. · Raak elektrische onderdelen of elektroden onder spanning niet aan met de blote huid, handschoenen of natte kledij. · Zorg dat u zowel van de aarde als van het werkstuk geïsoleerd bent. · Zorg voor een veilige werkpositie. DAMPEN EN GASSEN - Kunnen schadelijk zijn voor uw gezondheid. · Houd uw hoofd uit de buurt van dampen. · Werk in aanwezigheid van een goede ventilatie en gebruik ventilatoren rondom de boog om gasvorming in de werkzone te vermijden. BOOGSTRALEN - Kunnen oogletsels en brandwonden veroorzaken. · Bescherm uw ogen met een lasmasker met gefilterd glas en bescherm uw lichaam met aangepaste veiligheidskledij. · Bescherm anderen door de installatie van geschikte schermen of gordijnen. GEVAAR VOOR BRAND EN BRANDWONDEN · Vonken (spatten) kunnen brand en brandwonden veroorzaken; daarom dient u zich ervan te vergewissen dat er geen brandbaar materiaal in de buurt is en aangepaste beschermkledij te dragen. GELUID Deze machine produceert geen rechtstreeks geluid van meer dan 80 dB. Het plasmasnij/lasprocédé kan evenwel geluidsniveaus veroorzaken die deze limiet overschrijden; daarom dienen gebruikers alle wettelijk verplichte voorzorgsmaatregelen te treffen. ELEKTROMAGNETISCHE VELDEN – Kunnen schadelijk zijn . • De elektrische stroom die door een willekeurige conductor stroomt produceert elektromagnetische velden (EMF). De las- of snijstroom produceert elektromagnetische velden rondom de kabels en de generatoren. • De magnetische velden geproduceerd door hoge stroom kunnen de functionering van pacemakers beïnvloeden. De dragers van vitale elektronische apparatuur (pacemakers) moeten zich tot hun arts wenden voordat ze booglas-, snij46 , afbrand- of puntlaswerkzaamheden benaderen. De blootstelling aan elektromagnetische velden, geproduceerd tijdens het lassen of snijden, kunnen de gezondheid op onbekende manier beïnvloeden. Elke operator moet zich aan de volgende procedure houden om de gevaren geproduceerd door elektromagnetische velden te beperken: - Zorg ervoor dat de aardekabel en de kabel van de elektrodeklem of de lastoorts naast elkaar blijven liggen. Maak ze, indien mogelijk, met tape aan elkaar vast. - Voorkom dat u de aardekabel en de kabel van de elektrodeklem of de lastoorts om uw lichaam wikkelt. - Voorkom dat u tussen de aardekabel en de kabel van de elektrodeklep of de lastoorts komt te staan. Als de aardekabel zich rechts van de operator bevindt, moet de kabel van de elektrodeklem of de lastoorts zich tevens aan deze zijde bevinden. - Sluit de aardeklem zo dicht mogelijk in de nabijheid van het las- of snijpunt aan op het te bewerken stuk. - Voorkom dat u in de nabijheid van de generator werkzaamheden verricht. ONTPLOFFINGEN · Las niet in de nabijheid van houders onder druk of in de aanwezigheid van explosief stof, gassen of dampen. · Alle cilinders en drukregelaars die bij laswerkzaamheden worden gebruik dienen met zorg te worden behandeld. ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT DDeze machine is vervaardigd in overeenstemming met de voorschriften zoals bepaald in de geharmoniseerde norm IEC 60974-10 (Cl. A) en mag uitsluitend worden gebruikt voor professionele doeleinden in een industriële omgeving. Het garanderen van elektromagnetische compatibiliteit kan problematisch zijn in nietindustriële omgevingen. VERWIJDERING VAN ELEKTRISCHE EN ELEKTRONISCHE UITRUSTING Behandel elektrische apparatuur niet als gewoon afval! Overeenkomstig de Europese richtlijn 2002/96/EC betreffende de verwerking van elektrisch en elektronisch afval en de toepassing van deze richtlijn conform de nationale wetgeving, moet elektrische apparatuur die het einde van zijn levensduur heeft bereikt gescheiden worden ingezameld en ingeleverd bij een recyclingbedrijf dat zich houdt aan de milieuvoorschriften. Als eigenaar van de apparatuur dient u zich bij onze lokale vertegenwoordiger te informeren over goedgekeurde inzamelingsmethoden. Door het toepassen van deze Europese richtlijn draagt u bij aan een schoner milieu en een betere volksgezondheid! ROEP IN GEVAL VAN STORINGEN DE HULP IN VAN BEKWAAM PERSONEEL. 2 ALGEMENE BESCHRIJVING Deze constante gelijkstroomgenerator is ontworpen voor het snijden van elektrisch geleidende materialen (metalen en legeringen) met behulp van een plasma-lichtboog. Als plasmagas kan lucht of stikstof worden gebruikt. 2.1 UITPAKKEN EN MONTEREN Open de bovenzijde van de verpakking. Schroef de twee aanhaakringen met de twee schotelveren op de machine. Til de machine met een hefsysteem uit de verpakking. Monteer de twee draaiwieltjes aan de voorzijde en de twee vaste wieltjes aan de achterzijde. Bevestig de handgreep volgens de aanwijzingen in figuur 1. Deze handgreep is niet bedoeld voor het optillen van de machine. I) J) K) L) N) O) P) Q) R) S) T) U) V) W) X) Y) Z) AA) AB) fig. 1 AC) 2.2 BESCHRIJVING VAN HET APPARAAT (FIG. 2) AD) A) B) C) D) E) F) G) H) Functieschakelaar 0-1. Netvoedingslampje. Vaste toortsaansluiting. Toortsaansluitingsafscherming. Aansluitpunt werkstukkabel. Beweegbare aansluiting. Manometer. Regelknop gasdruk. 2.3 Aansluitpunt gas (inwendige schroefdraad 1/4" voor gas). Condensopvangreservoir. Voedingskabel. Interfaceconnector (optioneel). Aansluiting 230 V voor voeding koeleenheid. Zekering (5 A-250 V-T). Connector koeleenheid. Bevestigingspunten van de koeleenheid. Maximumafstand tussen stroombron en snijpunt. Gasvoedingsdruk. Led. Geven aan welk toortstype is aangesloten. Led. Geeft aan dat de aansluiting, artikel 1194 of 1194.10, en de HV-16-eenheid, artikel 482, en de CP200-toorts, artikel 1235, zijn aangesloten. Led. Geeft aan dat aansluiting N onder spanning staat. LED. Geeft aan dat de koeleenheid is uitgeschakeld, de druk in het watercircuit te laag is of de connector P niet goed is aangesloten. Display. Geeft de snijstroomsterkte of de foutcodes aan. (zie par. 6). Display. Geeft de aanbevolen diameter van de mondstukboring aan (geldt niet voor mondstuk voor schoonbranden ø 3). Regelknop snijstroomsterkte. Led. Geeft aan dat de gasdruk onvoldoende is. Led. Geeft aan dat de thermostaat in werking is getreden. Led. Geeft aan dat de machine om veiligheidsre denen is uitgeschakeld. Led. Geeft aan dat de elektrode is verbruikt. VERKLARING VAN TECHNISCHE GEGEVENS OP HET TYPEPLAATJE Nr. Serienummer dat bij vragen met betrekking t ot de machine moet worden genoemd. Slope-down. Geschikt voor plasmasnijden. fig. 2 47 Toortstype dat bij deze machine kan worden gebruikt. U0. Secundaire nullastspanning (piekwaarde) X. Inschakelduurpercentage. Drukt een percentage van 10 minuten uit dat overeenkomt met een tijdsduur waarbinnen het apparaat bij een bepaalde stroomsterkte kan werken zonder oververhit te raken. I2. Snijstroomsterkte. U2. Secundaire spanning bij snijstroomsterkte I2. U1. Nominale voedingsspanning. 3~ 50/60HZ Driefasige voeding 50 of 60 Hz. I1. Stroomverbruik bij de bijbehorende snijstroomsterkte I2. IP21. Beschermingsklasse van de behuizing. De 1 als tweede cijfer geeft aan dat de machine niet in regen kan worden gebruikt. S Geschikt voor werkzaamheden in een omgeving met een verhoogd risico. OPMERKING: Het apparaat is bovendien geschikt voor omgevingen met vervuilingsgraad 3 (zie IEC 664). TORCH TYPE 3 INSTALLATIE 3.1 MONTEREN VAN DE TOORTS Deze installatie wordt geleverd zonder toorts en is uitsluitend geschikt voor gebruik met toortsen van het type CEBORA CP90, CP160 en CP200, zowel handbediend als automatisch (recht). Steek de beweegbare aansluiting F in de afscherming D en vervolgens in de vaste aansluiting C. Draai de moer van aansluiting F helemaal vast om een slechte werking ten gevolge van ontsnappende lucht te voorkomen. Deuk de contactpen niet en buig de pennetjes van de beweegbare aansluiting F niet. Draai afscherming D op het paneel vast. 3.2 INWERKINGSTELLING De installatie dient door gekwalificeerd personeel te worden uitgevoerd. Alle aansluitingen moeten voldoen aan de geldende normen en wetgeving op het gebied van veiligheid. Sluit het gas aan op aansluitpunt I en zorg ervoor dat de installatie voldoende doorvoer en druk kan leveren voor de gebruikte toorts. Als de luchttoevoer plaatsvindt vanaf een persluchtcilinder, dan moet deze zijn uitgerust met een drukregelaar. Sluit een persluchtcilinder nooit rechtstreeks op het reduceerventiel van het apparaat aan. De druk kan de capaciteit van het reduceerventiel overschrijden, waardoor deze kan exploderen. Overtuig u ervan dat de voedingsspanning overeenkomt met de spanning op het plaatje dat aan de voedingskabel is bevestigd. Mocht dat niet het geval zijn, gebruik dan de spanningsveranderingsklem AE in het apparaat (fig. 3). De apparaten zijn voorzien van een functieschakelaar. Dit betekent het volgende: a) Bij een permanente aansluiting op het voedingsnet (zonder stekker), moet gebruik worden gemaakt van een hoofdschakelaar die wat betreft capaciteit overeenkomt met de gegevens op het plaatje. 48 fig. 3 b) Bij een stekkeraansluiting moet gebruik worden gemaakt van een stekker die wat betreft capaciteit overeenkomt met de gegevens op het plaatje. Gebruik de stekker in dit geval om het apparaat volledig van het voedingsnet te ontkoppelen. Plaats schakelaar A echter altijd eerst in stand "O" (fig. 2). De geelgroene draad van de voedingskabel moet op de aardingsklem worden aangesloten. Eventuele verlengkabels moeten over een doorsnede beschikken die geschikt is voor het stroomverbruik I1 dat op het plaatje met technische gegevens is vermeld. 3.3 BESCHRIJVING VAN BEVEILIGINGEN Thermisch: Deze beveiliging voorkomt overbelasting en is aangebracht op de transformatorwikkelingen. Wanneer de beveiliging in werking treedt, gaat led AB branden (zie fig. 2). Toortsherkenning: Stelt de stroombron in voor een werking met parameters die geschikt zijn voor het aangesloten toortstype. Pneumatisch: Deze beveiliging voorkomt dat de machine bij een te lage gasdruk functioneert en is aangebracht op de toortsvoeding. Wanneer de beveiliging in werking treedt, gaat led AA branden (zie fig. 2). Als de led 60' knippert, is er gedurende een korte periode onvoldoende druk geweest. Hydraulisch (alleen voor CP200-toorts): Deze beveiliging blokkeert de werking van het apparaat wanneer de druk van de koelvloeistof niet goed is. Elektrisch: 1) Deze beveiliging is op de snijtoortskop geplaatst en voorkomt dat gevaarlijke spanningswaarden ontstaan bij het vervangen van het mondstuk, de elektrode, de diffusor en de mondstukhouder. 2) Deze beveiliging blokkeert de werking van het apparaat wanneer de elektrode dermate versleten is dat die moet worden vervangen. Wanneer de beveiliging in werking treedt, gaat led AD branden (zie fig. 2). 3) Deze beveiliging blokkeert de werking van het apparaat wanneer zich een gevaarlijke situatie voordoet. Wanneer de beveiliging in werking treedt, gaat led AC branden Als volgt kan een efficiënte werking van deze beveiligingen worden gehandhaafd: • Verwijder of kortsluit de beveiligingen niet. • Gebruik uitsluitend originele vervangingsonderdelen. • Vervang eventuele beschadigde onderdelen van het apparaat of de toorts altijd door originele materialen. • Gebruik uitsluitend CEBORA-toortsen van het type CP90, CP160 en CP200. 4 GEBRUIK Lees voor gebruik aandachtig de normen CEI 26/9 - CENELEC HD 407 en CEI 26.11 - CENELEC HD 433 door en controleer of de kabelisolatie intact is. 4.1 SNIJDEN Schakel het apparaat in met knop A. Controlelampje B zal nu gaan branden. Als een CP200-toorts is aangesloten, gaat led V 15 seconden knipperen. Gedurende deze periode functioneert het apparaat niet, maar circuleert de koelvloeistof in de leidingen. Druk kort de toortsdrukknop in om de gastoevoer te openen. Controleer nu of de op manometer G aangegeven druk overeenkomt met de op het controlepaneel aangegeven waarden. Mocht dat niet het geval zijn, stel de druk dan bij met behulp van knop H van de drukregelaar. Vergrendel deze knop vervolgens door hem in te drukken. Bevestig de klem van de werkstukkabel aan het te snijden werkstuk. De klem en het werkstuk moeten goed elektrisch contact maken. Controleer dit met name bij platen die geverfd, verroest of met een isolerende laag bekleed zijn. Sluit de klem niet aan op het deel dat moet worden weggesneden. Kies met behulp van knop Z de snijstroomsterkte op basis van de te snijden dikte. Volg daarbij de volgende aanwijzingen. Aluminium: 3 ÷ 4 mm 40 ÷ 50 A 8 ÷ 10 mm 80 ÷ 90 A 15 ÷ 18 mm 110 ÷ 120 A 22 ÷ 25 mm 160 A Zacht/roestvrij staal: tot 5 mm 40 ÷ 50 A tot 20 mm 80 ÷ 90 A tot 30 mm 110 ÷ 120 A tot 40 mm 160 A Het apparaat is uitgerust met een constante snijstroomregeling, waardoor de gebruiker de voor de snij-omstandigheden gewenste waarde kan zoeken. Bij waarden die hoger liggen dan wordt aangegeven, zal de werking van het apparaat of de toorts niet nadelig worden beïnvloed. Soms wordt het snijresultaat hierdoor zelfs verbeterd omdat er minder slak aan de randen van het werkstuk ontstaat. Het mondstuk kan direct op het te snijden materiaal worden geplaatst indien gebruik wordt gemaakt van snijstroomsterkten tussen 20 en 50 A en een mondstuk met een diameter van 1 of 1,1 mm. In alle andere gevallen moet gebruik worden gemaakt van een tweepuntsafstandstuk of afstandstuk met veer om te voorkomen dat het mondstuk in contact komt met het te snijden werkstuk. Neem bij een toorts voor automatisch gebruik een afstand van circa 4 à 5 mm in acht tussen mondstuk en werkstuk. Druk op de knop van de toorts om de boog te ontsteken. Als binnen 2 seconden niet met snijden wordt begonnen, gaat de boog uit. Om de boog opnieuw te ontsteken, moet de knop weer worden ingedrukt. Houd de toorts tijdens het snijden verticaal. Als het snijden is voltooid en de knop is losgelaten, blijft lucht uit de toorts stromen om deze te koelen. Het is raadzaam het apparaat niet uit te schakelen voordat de koelfase is voltooid. Bij het snijden van gaten of wanneer vanaf het midden van het werkstuk moet worden gesneden, moet de toorts eerst schuin worden gehouden en later geleidelijk rechtop. Zo wordt voorkomen dat het gesmolten metaal op de toorts spat (zie fig. 4). Deze werkwijze moet worden gevolgd bij het snijden van gaten in werkstukken die dikker zijn dan 3 mm. Wanneer de toorts automatisch wordt gebruikt (zie fig. 5), fig. 4 fig. 5 houd het mondstuk dan 7 à 8 mm van het werkstuk verwijderd. Nadat het gat is gesneden moet deze afstand, indien mogelijk, ten opzichte van het werkstuk worden teruggebracht tot 4 à 5 mm. Snij nooit gaten in werkstukken die dikker zijn dan 10 à 12 mm. Bij dikkere stukken moet het materiaal voor het snijden worden doorboord. Het is raadzaam om bij het rondsnijden gebruik te maken van de optioneel leverbare passer. Denk eraan dat bij het gebruik van de passer mogelijk de voornoemde starttechniek moet worden toegepast. Houd de boog niet onnodig lang ingeschakeld om het verbruik van de elektrode, de diffusor en het mondstuk te beperken. Schakel het apparaat na afloop van de werkzaamheden uit. 4.2 SCHOONBRANDEN Deze werkwijze maakt het mogelijk foute lassen te verwijderen, gelaste stukken te scheiden, randen voor te bewerken enz. Gebruik hiervoor het mondstuk met ø 3 mm. De vereiste stroomsterkte ligt tussen 70 en 120 A, afhankelijk van de dikte van het materiaal en de hoeveelheid die u wilt weghalen. Houd de toorts bij deze werkzaamheden schuin (fig. 6) en werk naar het gesmolten materiaal toe, zodat dit door het gas dat uit de toorts stroomt wordt verwijderd. 49 5.3 SCHUINE INSNIJDING fig. 6 Mocht er sprake zijn van een schuine insnijding, schakel het apparaat dan uit en vervang het mondstuk. Voorkom dat het mondstuk elektrisch in aanraking komt met het te snijden werkstuk (of met metaalslak). De mondstukboring kan anders snel of onmiddellijk worden vernield, met een slecht snijresultaat als gevolg. 5.4 OVERMATIGE SLIJTAGE VAN VERBRUIKSONDERDELEN Dit kan worden veroorzaakt door de volgende factoren: - De gasdruk ligt veel lager dan de aanbevolen waarde. - Het gastoevoersysteem is beschadigd. 6 FOUTCODES De mate waarin de toorts schuin moet worden gehouden, is afhankelijk van de gewenste penetratie. Omdat de tijdens de bewerking gesmolten slak zich aan de mondstukhouder en het mondstuk hecht, is het raadzaam deze twee onderdelen regelmatig te reinigen. Zo voorkomt u ongewenste verschijnselen (dubbele boog) die het mondstuk binnen een paar seconden kunnen vernielen. Met het oog op de hoge stralingsemissie (infrarood en ultraviolet) bij deze bewerking, wordt het aanbevolen de operator en de personen in de nabijheid van de werkplek zeer goed te beschermen. Schakel het apparaat na afloop van de werkzaamheden uit. Bij storingen verschijnt op display X de letter E. Deze letter wordt gevolgd door een nummer, dat de volgende betekenissen kan hebben: code STORING OPLOSSING 1 De apparatuur blokkeert. Neem contact op met de servicedienst. 2 De apparatuur blokkeert. Neem contact op met de servicedienst. 12 De verplaatsingssensor is gesloten tijdens de ontsteking. Vervang het defecte onderdeel. 13 Er is sprake van een gevaarlijke spanning op de toorts. Schakel het apparaat uit en weer in. Blijft het probleem bestaan, neem dan contact op met de servicedienst. 51 De toorts wordt niet herkend. Controleer het toortstype. Gebruik uitsluitend originele toortsen. 52 De startknop is tijdens Schakel de startknop de ontsteking ingedrukt.om, en schakel het apparaat uit en weer in. 53 De startknop is inge- Schakel de startknop drukt tijdens het reset- om, en schakel het ten van de drukschake- apparaat uit en weer in. laar die een te lage druk aangeeft of tijdens het resetten van de thermische beveiliging. 54 De elektrode en het Schakel het apparaat uit mondstuk maken kort- en controleer de elektro sluiting. de en het mondstuk. 55 De elektrode is verbruikt. 5 SNIJPROBLEMEN 5.1 SLECHTE PENETRATIE Dit kan worden veroorzaakt door de volgende factoren: • De snelheid is te hoog. Zorg ervoor dat de boog volledig in het te snijden werkstuk doordringt en in de bewegingsrichting hooguit een schuine stand van 10 tot 15° aanneemt. Zo wordt voorkomen dat het mondstuk verkeerd wordt gebruikt en dat op de mondstukhouder brandplekken ontstaan. • Het werkstuk is te dik (raadpleeg het schema over snijsnelheid en dikten). • De klem van de werkstukkabel maakt niet goed contact met het werkstuk. • Het mondstuk en de elektrode zijn verbruikt. • De mondstukboring is te groot ten opzichte van de met knop F ingestelde waarde. • De snijstroomsterkte is te laag. N.B. Als de boog niet goed doordringt, kan metaalslak de opening van het mondstuk beschadigen. 5.2 DE BOOG GAAT UIT Dit kan worden veroorzaakt door de volgende factoren: • Het mondstuk, de elektrode of de diffusor is verbruikt. • De luchtdruk is te hoog. • De voedingsspanning is te laag. • De voortbewegingssnelheid is te laag. • De snijstroomsterkte is te hoog voor de dikte van het te snijden werkstuk. 50 Schakel het apparaat uit en vervang de elektrode en het mondstuk. 7 PRAKTISCHE WENKEN • Mocht de lucht in de installatie teveel vocht en olie bevatten, gebruik dan een droogfilter teneinde te voorkomen dat er een overmatige oxidatie en slijtage van verbruiksonderdelen plaatsvindt, dat de toorts wordt beschadigd en dat de snijsnelheid en snijkwaliteit minder worden. • Verontreinigingen in de lucht kunnen bovendien de boogontsteking bemoeilijken. Reinig bij een controle hierop het eindgedeelte van de elektrode en het binnengedeelte van het mondstuk met zeer fijn schuurpapier. 8 ACCESSOIRES 8.1 KOELEENHEID Tezamen met de watergekoelde CP200-toorts moet gebruik worden gemaakt van de koeleenheid, artikel 1339, in combinatie met de kit, artikel 138. 8.2 INTERFACE ART.197 Dit circuit maakt de volgende functies mogelijk bij de 14polige connector L: A - Starten. B - Overgedragen boogsignaal. C - Signaal evenredig aan de snijspanning. D - Regeling van de snijstroomsterkte. 8.3 HV-16-EENHEID ART. 482 Indien moet worden gesneden op een afstand van meer dan 9 m van de stroombron, gebruik dan de HV-16-eenheid in combinatie met de aansluiting, artikel 1194 (12 m) of artikel 1194.10 (18 m), en de toorts, artikel 1235 (4 m). 51
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68

Cebora 952 Plasma Prof 162 Handleiding

Type
Handleiding