12
Volgorde van de stappen van de
ijsproductie
EERSTE START OF START NA AUTOMATISCHE
UITSCHAKELING
1. Waterdoorspuiting
Voor de compressor start, worden de waterpomp en het
waterstortventiel gedurende 45 seconden geactiveerd, om oud
water uit de machine te verwijderen. Dit verzekert dat de
cyclus met vers water begint.
VRIESSEQUENTIE
2. Voorkoeling
IJsmachine: Het ventiel van de vloeistofleiding wordt na de
doorspuiting van 45 seconden geactiveerd en blijft tijdens de
volledige Vries- en Afgiftesequenties open. De solenoïde van
de vloeistoflijn wordt 30 seconden voor het vloeien van het
water geactiveerd. Dit start het koelsysteem en zorgt voor de
voorkoeling van de verdamper.
Het watervulventiel wordt samen met het ventiel van de
vloeistofleiding geactiveerd.
CVD-condensoreenheid: Wanneer de druk van de
koelvloeistof voldoende hoog is om de lagedrukregelaar te
sluiten, wordt de contactspoel geactiveerd en starten de
compressor en de ventilatormotor van de condensor. Ze zijn
gedurende de volledige Vries- en Afgiftesequenties actief. De
ventilatormotor is bedraad via een drukregelaar voor de
ventilatorcyclus en kan dus aan en uit worden geschakeld.
3. Vriezen
De waterpomp start opnieuw na de 30 seconden voorkoeling.
Het water vloeit gelijkmatig over de verdamper en in de
blokjesvakken, waar het bevriest.
Wanneer voldoende ijs gevormd is, maakt het water (niet het
ijs) contact met de voeler voor de ijsdikte. Na ongeveer 7
seconden doorlopend contact, wordt de Afgiftesequentie
gestart. De ijsmachine kan geen Afgiftesequentie starten voor
het einde van een vriesperiode van 6 minuten.
AFGIFTESEQUENTIE
4. Waterdoorspuiting
De waterpomp blijft werken en het waterstortventiel wordt
gedurende 45 seconden geactiveerd, om het water uit de
vergaarbak te verwijderen. Na de doorspuitcyclus van 45
seconden, worden het watervulventiel, de waterpomp en het
stortventiel uitgeschakeld.
De twee koeldampsolenoïden worden tijdens het begin van de
waterdoorspuiting eveneens geopend, om koelgas naar de
verdamper af te leiden.
5. Afgifte
De koeldampsolenoïde blijft open en het koelgas verwarmt de
verdampers, zodat de ijsblokjes als een blad van de verdamper
naar de bewaarbak glijden. Het glijdende blad blokjes duwt
het watergordijn naar buiten en opent de overeenkomstige
bakschakelaar.
Het tijdelijke openen en weer sluiten van de bakschakelaar
schakelt relais 2 (rechts) of 3 (links) uit. Het openen van relais
2 of 3 schakelt de overeenkomstige koeldampsolenoïde
gedurende het restant van de Afgiftesequentie uit. Het
tijdelijke openen en weer sluiten van beide bakschakelaars
beëindigt de Afgiftesequentie en brengt de ijsmachine terug
naar de Vriessequentie (stappen 2 - 3).
AUTOMATISCHE UITSCHAKELING
6. Automatische uitschakeling
IJsmachine: Wanneer de verzamelbak vol is, op het einde van
de Afgiftesequentie, raakt het blad ijsblokjes één of beide
watergordijnen. Wanneer één of beide watergordijnen 7
seconden geopend blijven, openen alle 5 relais en schakelt de
machine zichzelf uit.
CVD-condensoreenheid: Wanneer de druk van de
koelvloeistof laag genoeg is om de lagedrukregelaar van de
ventilator te openen, wordt de contactspoel uitgeschakeld en
stoppen de compressor en de ventilatormotor van de
condensor.
De ijsmachine blijft uitgeschakeld tot voldoende ijs uit de
bewaarbak is verwijderd opdat het ijs het watergordijn niet
zou raken. Wanneer het watergordijn terugkeert naar de
werkpositie, sluit de schakelaar van de bak en start de
ijsmachine opnieuw (stappen 1-2).