Documenttranscriptie
The contents of this Manual is not binding and Moto Guzzi reserves the right to make alterations, if and when
required, of components, accessories, tooling, etc. which are deemed expendient for the purpose of
improvement or, for any technical-commercial requirement, or in order to comply with law provision in the
different countries, without however undertaking to promptly up-date this Manual
Der Inhalt dieses Handbuchs ist unverbindlich. Moto Guzzi behält sich daher das Recht vor, Änderungen
an Teilen, Zubehörteilen, Ausrüstungen usw. anzubringen, falls sich diese als notwendig erweisen sollten,
um Verbesserungen auszuführen, technischen bzw. verkaufstechnischen Ansprüchen nachzukommen
order um die Kriterien der Gesetzgebungen der einzelnen Länder zu erfüllen, ohne daß das Handbuch
umgehend überarbeitet werden muß.
De inhoud van dit handboek is niet bindend en de firma GUZZI behoudt zich dan ook het recht voor, indien
dit nodig mocht zijn, om door haar wenselijk geachte wijzigingen aan onderdelen, accessoires, hulpstukken
e.d. aan te brengen teneinde naar verbetering van de producten te streven of naar aanleiding van welke
noodzaak van technische of commerciële aard dan ook of met het oog op aanpassing aan de wettelijke eisen
van de verschillende landen zonder echter verplicht te zijn dit handboek tijdig te updaten.
MOTO GUZZI S.p.A.
TECHNICAL PUBBLICATIONS / TECHNISCHE VERÖFFENTLICHUNGEN / TECHNISCHE UITGAVEN
Cod. 37 92 01 05
Printed in Italy - D.E.Ca. - Ravenna 1000 K - 05/95
INTRODUCTION
Purpose of this manual is to give the necessary instructions for overhauling and carrying out repairs in a rational way.
All data herein contained are meant to give a general knowledge of the main checking operations to be done when overhauling
the different component groups.
To this end, the manual contains many illustrations, drawings, diagrams, and tables to assist you in the stripping, checking,
and assembling operations.
This manual will also be a guidance for anybody who wishes to familiarize with the manufacturing characteristics of the various
component parts of this model.
The knowledge of these will be an essential factor for performing a good job.
EINFÜHRUNG
Dieses Handbuch soll die notwendigen Anlagen zur Durchführung von Überholungen und Reparaturen vermitteln.
Die im Handbuch enthaltenen Daten geben auch einen allgemeinen Überblick darüber, welche Kontrollen beim Überholen
der einzelnen Baugruppen durchzuführen sind.
Bilder, Zeichnungen und Diagramme; die für den Abbau, Kontrolle und Montage erforderlich sind, vervollstuandigen die
Angaben.
Dieses Handbuch ist ebenso ein Leitfaden für den Kunden, die die Herstellungsdaten und Toleranzen der einzelnen Teile
wissen möchte.
Für das Werkstattpersonal ist die Kenntnis dieser Daten eine Voraußetzung zur Durchfuuhrung sauberer Arbeiten.
VOORWOORD
Het doel van dit handboek is de nodige aanwijzingen te verstrekken om revisies en reparaties op rationele wijze uit te kunnen voeren.
De opgenomen gegevens dienen om een algemeen inzicht te krijgen in de belangrijkste controles die tijdens de revisie van
de diverse onderdelen verricht moeten worden.
Om de diverse onderdelen makkelijker te kunnen demonteren, controleren en monteren zijn de nodige afbeeldingen,
tekeningen en schema’s in dit handboek opgenomen.
Dit handboek dient ook als leidraad voor diegenen die de constructieonderdelen van de motorfiets die in dit handboek aan
de orde komt willen leren kennen: kennis van deze onderdelen door het personeel dat met de reparaties belast is, is een
essentiële factor voor de juiste uitvoering van de reparatiewerkzaamheden.
IMPORTANT
The text is supplemented with schematic illustrations for quick reference and better understanding of the subjects concerned.
This manual contains some special remarks:
Accident prevention rules for the mechanic and for the personnel working nearby.
Possibility of damaging the motorcycle and/or its components.
Additional information concerning the job being carried out.
WICHTIG
Zum schnelleren Verständnis wurden die verschiedenen Paragraphen durch Abbildungen vervollständigt, die das behandelte Argument in der Vordergrund stellen. Dieses Handbuch enthält Informationen von besonderer Bedeutung:
Unfallverhütungsnormen für die am Motorrad arbeitende und die in der Nähe arbeitenden Personen.
Es besteht die Möglichkeit das Motorrad und/oder seine Bestandteile zu beschädigen.
Weitere Informationen für den laufenden Arbeitsvorgang.
BELANGRIJK
Om een snel begrip van de tekst te krijgen staan er schematische illustraties bij de diverse paragrafen die het onderwerp dat
daarin behandeld wordt laten zien. In dit handboek zijn ter informatie opmerkingen opgenomen die een bijzondere betekenis
hebben.
Veiligheidsvoorschriften voor degene die aan de motor werkt of die daar in de buurt van werkt.
De mogelijkheid bestaat dat de motorfiets en/of de onderdelen ervan beschadigd worden.
Nadere informatie over de handeling die op dat moment beschreven wordt.
NOTE
The terms “right” and “left” in the text are to be considered as seen by the rider astride the machine.
ANM.
In der Beschreibung erwähntes “Links” oder “Rechts” bedeuten immer in Fahrtrichtung gesehen.
OPMERKING
Met “rechts” of “links” wordt de kant bedoeld vanaf de berijdersplaats gezien.
1
IDENTIFICATIEGEGEVENS
(Afb. 01-01/01-02/01-03)
Elke motorfiets wordt onderscheiden door een
identificatienummer dat in de framebuis en in het
motoronderstel is gegraveerd.
Het nummer dat in de framebuis is gegraveerd staat
op het kentekenbewijs en dient om de motorfiets met
het oog op de wettelijke bepalingen te herkennen.
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
V10 CENTAURO
01-02
01-01
01-03
1.1
RESERVEONDERDELEN
Indien er onderdelen aan vervanging toe zijn moet u verlangen en erop toe zien dat er uitsluitend «Originele
Reserveonderdelen van Moto Guzzi» worden gebruikt.
Door het gebruik van niet-originele reserveonderdelen komt het recht op garantie te vervallen.
346
2
ALGEMENE GEGEVENS
MOTOR (SPORT 1100 l)
Viertakt-tweecilindermotor
Opstelling cilinders ....................................................................................... in een “V” onder een hoek van 90°
Boring .......................................................................................................................................................92 mm
Slag ..........................................................................................................................................................80 mm
Totale cilinderinhoud .............................................................................................................................. 1064 cc
Compressieverhouding .............................................................................................................................10,5:1
Maximum koppel .............................................................................................. 97 Nm (9,9 kgm) bij 6000 t.p.m.
Maximum vermogen ............................................................................................. 66 kW (90 PK) bij 7800 t.p.m.
MOTOR (V10 CENTAURO EN DAYTONA RS)
N.B.: De tussen haakjes [ ] vermelde gegevens gelden specifiek voor het model DAYTONA RS.
Viertakt-tweecilindermotor
Opstelling cilinders ....................................................................................... in een “V” onder een hoek van 90°
Boring .......................................................................................................................................................90 mm
Slag ..........................................................................................................................................................78 mm
Totale cilinderinhoud ................................................................................................................................ 992 cc
Compressieverhouding .............................................................................................................................10,5:1
Maximum koppel ................................................................................... 88 Nm (9,0 kgm) bij 5800 [7800] t.p.m.
Maximum vermogen ..................................... 70 kW (95 PK) bij 8200 t.p.m. - [75 kW (102 PK) bij 8400 t.p.m.]
OVERBRENGING (DISTRIBUTIE) (SPORT 1100 l)
Met stangen en tuimelaars en 2 kleppen per cilinder. Een nokkenas in het onderstel aangedreven door een duplex
ketting met automatische kettingspanning. De gegevens met betrekking tot de distributie (ten aanzien van de
controlespeling van 1,5 mm tussen de tuimelaars en de kleppen) zijn als volgt:
Inlaat:
opent 22° voor het BDP
sluit 54° na het ODP
Uitlaat:
opent 52° voor het ODP
sluit 24° na het BDP
Werkingsspeling bij een koude motor:
inlaatkleppen 0,10 mm
uitlaatkleppen 0,15 mm
OVERBRENGING (DISTRIBUTIE) (V10 CENTAURO EN MODEL DAYTONA RS met specificaties voor de
VS - ZWITSERLAND en SINGAPORE)
Met nokkenas in de kop en 4 kleppen per cilinder. Tandwielaandrijving met rechte tanden in lichte legering en
tandriem. De gegevens van de distributie (met betrekking tot de lichthoogte van 1 mm van de stoters) zijn als volgt:
Inlaat:
opent 22° 30’ voor het BDP
sluit 57° 30’ na het ODP
Uitlaat:
opent 49° 30’ voor het ODP
sluit 12° 30’ na het BDP
Werkingsspeling bij een koude motor:
inlaatkleppen 0,10 mm
uitlaatkleppen 0,15 mm
OVERBRENGING (DISTRIBUTIE) (DAYTONA RS - met uitzondering van het model met specificaties voor
de VS - ZWITSERLAND en SINGAPORE)
Met nokkenas in de kop en 4 kleppen per cilinder. Tandwielaandrijving met rechte tanden in lichte legering en
tandriem. De gegevens van de distributie (met betrekking tot de lichthoogte van 1 mm van de stoters) zijn als volgt:
Inlaat:
opent 22° 30’ voor het BDP
sluit 69° 30’ na het ODP
Uitlaat:
opent 63° 30’ voor het ODP
sluit 28° 30’ na het BDP
Werkingsspeling bij een koude motor:
inlaatkleppen 0,10 mm
uitlaatkleppen 0,15 mm
347
SMERING
N.B.: De tussen haakjes [ ] vermelde gegevens gelden specifiek voor het model DAYTONA RS en V10 CENTAURO
Geforceerd met tandwielpomp.
Oliefilters: met net ondergebracht in de carterpan en met patroon dat van buitenaf vervangen kan worden.
Normale smeerdruk 3,8 ÷ 4,2 [5] kg/cm2 (geregeld door een speciale klep), thermostaatklep en radiateur.
Elektrische zender op het onderstel voor het signaleren van onvoldoende druk.
GENERATOR WISSELSTROOMDYNAMO
Gemonteerd op de voorkant van de krukas (14V - 25A).
ONTSTEKING
Elektronisch digitaal met inductieve ontlading “WEBER MARELLI” met bobines met een hoog rendement.
Bougies:
SPORT 1100 l: NGK BRP 6 ES
DAYTONA RS
NGK DR 9 EA
V10 CENTAURO
}
STARTSYSTEEM
Elektrisch door middel van een startmotor (12V-1,2 kW) voorzien van een elektromagnetisch bediende
inschakeling. Tandkrans bevestigd aan het motorvliegwiel.
Knopbediening (START) « » aan de rechterkant van het stuur.
TRANSMISSIES
Koppeling
Droog met twee gedreven schijven. Is op het motorvliegwiel geplaatst. Bediening door middel van hendel op het
stuur (aan de linkerkant).
Primaire transmissie
Met tandwielen, verhouding 1.1,3529 (Z=17/23).
Met tandwielen, verhouding 1:1,235 (Z=17/21). (ZWITSERLAND uitvoering alleen voor het model V10 CENTAURO).
VERSNELLINGSBAK
Met vijf versnellingen met continu aangrijpende tandwielen met frontale inkoppeling. Met ingebouwde flexibele
koppeling.
Bediening met pedaal aan de linkerkant van de motorfiets.
N.B.: Bij het model SPORT 1100 I en DAYTONA RS zijn er tot de versnellingsbakken nr. CF011499
en CL011199 tandwielen met rechte tanden gemonteerd; vanaf de versnellingsbakken nr. CF 011500 en
CL011200 zijn er tandwielen met schroeflijnvormige tanden toegepast.
Op het model V10 CENTAURO is uitsluitend een versnellingsbak gemonteerd die voorzien is van
tandwielen met schroeflijnvormige tanden.
Versnellingsbakverhoudingen (DAYTONA RS en SPORT 1100 I):
1e versnelling = 1:1,8125 (Z=16/29)
2e versnelling = 1:1,2500 (Z=20/25)
3e versnelling = 1:1
(Z=23/23)
4e versnelling = 1:0,8333 (Z=24/20)
5e versnelling = 1:0,7308 (Z=26/29)
Versnellingsbakverhoudingen (V10 CENTAURO):
1e versnelling = 1:2
(16/29)
2e versnelling = 1:1,3158 (19/25)
3e versnelling = 1:1
(23/23)
4e versnelling = 1:0,8462 (26/22)
5e versnelling = 1:0,7692 (26/20)
Versnellingsbakverhoudingen (V10 CENTAURO
- ZWITSERLAND uitvoering):
1e versnelling = 1:2
(14/28)
2e versnelling = 1:1,3889 (18/25)
3e versnelling = 1:1,0476 (21/22)
4e versnelling = 1:0,8696 (23/20)
5e versnelling = 1:0,7500 (28/21)
Secundaire transmissie
Met as met cardankoppeling en tandwielen.
Verhouding: 1:4,125 (Z=8/33)
Totale verhoudingen (motor-wiel) (DAYTONA RS en SPORT 1100 l):
1e versnelling = 1:10,1153
2e versnelling = 1:6,9761
3e versnelling = 1:5,5809
4e versnelling = 1:4,6507
5e versnelling = 1:4,0783
348
Totale verhoudingen (motor-wiel) (V10 CENTAURO):
1e versnelling = 1:11,1618
2e versnelling = 1:7,3433
3e versnelling = 1:5,5809
4e versnelling = 1:4,7223
5e versnelling = 1:4,2930
Totale verhoudingen (motor-wiel) (V10 CENTAURO)
ZWITSERLAND uitvoering:
1e versnelling = 1:10,1912
2e versnelling = 1:7,0772
3e versnelling = 1:5,3382
4e versnelling = 1:4,4309
5e versnelling = 1:3,8217
FRAME
Enkele balk van staal met NiCrMo met rechthoekige doorsnede.
Halfdragend motoronderstel.
VERING
Voor: hydraulische telescoopvork met White Power omgekeerde stangen afzonderlijk verstelbaar tijdens de
uittrekking en de indrukking.
Achter: schommelarm van staal met NiCrMo met rechthoekige doorsnede. Enkele White Power schokdemper
met afzonderlijke regeling van de voorspanning van de veer en van de hydraulische remkracht tijdens de
uittrekking en de indrukking.
WIELEN
Gegoten in lichte legering met 3 holle spaken (achterwiel met ingebouwde flexibele koppeling) met velgen in de
maten:
- voor: 3,50x17 MT H2
- achter: 4,50x17 MT H2
BANDEN
N.B.: De tussen haakjes [ ] vermelde gegevens gelden specifiek voor het model DAYTONA RS en V10
CENTAURO.
- voor: 120/70 ZR 17
- achter: 160/70 ZR 17 [160/60 ZR 17]
Soort: Tubeless
REMMEN
Voor: twee geperforeerde halfzwevende Brembo schijven van roestvrij staal bij de SPORT 1100 I en de V10
CENTAURO; [twee geperforeerde zwevende Brembo schijven type Racing bij de DAYTONA RS] met vaste
klauwen met 4 afzonderlijke zuigertjes. Bediening d.m.v. verstelbare handbediende hendel aan de rechterkant
van het stuur;
- Ø schijf 320 mm;
- Ø remcilinder 34/30 mm;
- Ø pomp 16 mm.
Achter: met vaste schijf met vaste klauw en dubbele remcilinder. Bediening d.m.v. pedaalbediende hendel in het
midden aan de rechterkant van de motorfiets;
- Ø schijf 282 mm;
- Ø remcilinder 32 mm;
- Ø pomp 11 mm.
GLOBALE AFMETINGEN EN GEWICHT (SPORT 1100 I EN DAYTONA RS)
N.B.: De tussen haakjes [ ] vermelde gegevens gelden specifiek voor het model DAYTONA RS.
Wielbasis (belast) ....................................... 1,475 m
Maximum lengte ......................................... 2,125 m
Maximum breedte ...................................... 0,720 m
Maximum hoogte ........................................ 1,125 m
Maximum hoogte vanaf de grond ... 0,160 [0,150] m
Gewicht (droog) ................................... 221 [223] kg
GLOBALE AFMETINGEN EN GEWICHT (V10 CENTAURO)
Wielbasis (belast) ....................................... 1,475 m
Maximum lengte ......................................... 2,180 m
Maximum breedte ...................................... 0,780 m
Maximum hoogte ........................................ 1,094 m
Maximum hoogte vanaf de grond ............... 0,154 m
Gewicht (droog) ............................................ 232 kg
349
PRESTATIES
Maximum snelheid met alleen de berijder erop gezeten: 230 km km/h bij de SPORT 1100 I (240 km/h bij de
DAYTONA RS en 218 km/h bij de V10 CENTAURO).
Brandstofverbruik: 4,5 liter op 100 km (CUNA normen).
VULHOEVEELHEDEN (DAYTONA RS EN SPORT 1100 I)
Te vullen onderdelen
Liter
Te gebruiken producten
Brandstoftank
(reserve circa 3 l)
circa 19
Super benzine (97 NO-RM/min.)
Loodvrije benzine (95 NO-RM/min.)
Motorcarter
circa 3,500
Olie «Agip 4T Super Racing SAE 20W50»
Versnellingsbak
0,750
Olie «Agip Rotra MP SAE 80 W/90»
Aandrijfkast
(smering conisch koppel)
0,250 waarvan
0,230
Olie «Agip Rotra MP SAE 80 W/90»
0,020
Olie «Agip Rocol ASO/R» of «Molykote type A»
Telescoopvork (per poot)
circa 0,400
Olie voor patronen «WP suspension-REZ 71
(SAE 5)»
Remsysteem voor en achter
___
Vloeistof «Agip Brake Fluid - DOT 4»
Te vullen onderdelen
Liter
Te gebruiken producten
Brandstoftank
(reserve circa 5 l)
circa 18
Super benzine (97 NO-RM/min.)
Loodvrije benzine (95 NO-RM/min.)
Motorcarter
circa 3,500
Olie «Agip 4T Super Racing SAE 20W50»
Versnellingsbak
0,750
Olie «Agip Rotra MP SAE 80 W/90»
Aandrijfkast
(smering conisch koppel)
0,250 waarvan
0,230
Olie «Agip Rotra MP SAE 80 W/90»
0,020
Olie «Agip Rocol ASO/R» of «Molykote type A»
Telescoopvork (per poot)
circa 0,400
Olie voor patronen «WP suspension-REZ 71
(SAE 5)»
Remsysteem voor en achter
___
Vloeistof «Agip Brake Fluid - DOT 4»
VULHOEVEELHEDEN (V10 CENTAURO)
350
3
BEDIENINGS- EN CONTROLE-INSTRUMENTEN
3.1
DASHBOARD (Afb. 03-01)
1 Contactslot om de verbruikers en het stuurslot in te schakelen.
Stand OFF « » motorfiets stil. De sleutel kan eruit gehaald worden (geen contact).
Stand ON « » motorfiets klaar om gestart te worden. Alle verbruikers zijn ingeschakeld. De sleutel kan er niet
uit gehaald worden.
Stand LOCK « » het stuurslot is ingeschakeld. De motor is uit, er is geen contact, de sleutel kan eruit gehaald
worden.
Stand P « » het stuurslot is ingeschakeld. De motor is uit; door de schakelaar «A» zie Afb. 03-01 op de stand
« » te zetten gaat het parkeerlicht aan. De sleutel kan eruit gehaald worden.
4
5 6
8
7
9
9
8
4
7
10
5
3
1
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
2
2
10
03-01
6
3
1
03-01
V10 CENTAURO
Om het stuurslot in werking te stellen moet u als volgt te werk gaan:
■ Draai het stuur naar links.
■ Druk de sleutel omlaag en laat de sleutel los, draai de sleutel daarna tegen de wijzers van de klok in (naar links)
tot op de stand LOCK « » of P « ».
LET OP: draai de sleutel nooit tijdens het rijden op de stand LOCK « » of P «
2
3
4
5
6
7
8
9
10
».
Kilometerteller.
Toerenteller.
Controlelampje (groen) «Neutral». Gaat branden als de versnelling in de neutraalstand (in zijn vrij) staat.
Controlelampje (rood) van het verstrekken van stroom door de wisselstroomdynamo. Dit lampje moet uitgaan
zodra de motor een bepaald toerental heeft bereikt.
Controlelampje (oranje) brandstofreserve.
Controlelampje (groen) richtingaanwijzers.
Controlelampje (rood) oliedruk. Dit lampje gaat uit als de druk voldoende is om de smering van de motor te
waarborgen.
Controlelampje (blauw) groot licht.
Nulsteller voor de dagteller.
351
3.2
VERLICHTINGSSCHAKELAARS (Afb. 03-02 / 03-03)
Zijn aan weerskanten van het stuur gemonteerd.
Schakelaar «A»
■ Stand « » lichten uit.
■ Stand « » parkeerlichten aan.
■ Stand « » dubbellichtslamp aan.
Schakelaar «B»
Als de schakelaar «A» op de stand « » staat
■ Stand « » dimlicht.
■ Stand « » groot licht.
3.2.1 KNIPPERLICHTSCHAKELAAR («H» ZIE Afb. 03-02) (DAYTONA RS / SPORT 1100 I)
Is aan de linkerkant van de stroomlijn gemonteerd; hiermee kunt u de knipperlichten gelijktijdig laten branden.
F
H
1
1
F
2
2
C
C
B
B
G
A
G
D
D
A
E
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
03-02
E
03-02
V10 CENTAURO
D
B
A
B
D
C
C
A
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
03-03
V10 CENTAURO
03-03
3.3
KNOP VOOR CLAXON, PASSING EN KNIPPERLICHTSCHAKELAAR (Afb. 03-02)
Zijn aan de linkerkant van het stuur gemonteerd:
Knop «E» « » bediening van de claxon.
Knop «C» « » bediening van de lichten met tussenpozen.
Knop «D» turn.
■ Stand « » bediening van de rechterknipperlichten.
■ Stand « » bediening van de linkerknipperlichten.
■ Druk op de schakelaar om de knipperlichten weer uit te schakelen.
3.4
BEDIENINGSHENDEL VAN DE «CHOKE» («F» OP Afb. 03-02)
De bedieningshendel van het startsysteem bij een koude motor (CHOKE) bevindt zich aan de linkerkant van het
stuur:
■ «1» startstand.
■ «2» rijstand.
352
3.5
BEDIENINGSHENDEL VAN DE KOPPELING («G» op Afb. 03-02)
Bevindt zich aan de linkerkant van het stuur; mag alleen tijdens het wegrijden en tijdens het gebruik van de
versnellingsbak worden gebruikt.
3.6
STARTKNOP EN MOTORSTOPSCHAKELAAR (Afb. 03-03)
Zijn aan de rechterkant van het stuur gemonteerd.
Als de sleutel «1» op Afb. 03-01 op de stand «ON» « » staat is de motorfiets klaar om gestart te worden.
Om de motor te starten moet u het volgende doen:
■ ga na dat de schakelaar «B» op de stand run staat;
■ trek de koppelingshendel helemaal aan;
■ als de motor koud is zet de «CHOKE» hendel «F» dan op de startstand «1» zie Afb. 03-02;
■ druk op de startknop «A» « » (start).
Om de motor in geval van nood te stoppen moet u:
■ de schakelaar «B» op de stand off zetten.
Als u de motor afgezet heeft moet u de contactsleutel Afb. 03-01 op de stand «OFF» « » draaien en de sleutel
uit het contactslot nemen.
N.B.: Denk er altijd aan dat u alvorens te starten de schakelaar «B» eerst weer op de stand RUN zet.
3.7
GASBEDIENINGSKNOP («C» op Afb. 03-03)
De gasbedieningsknop bevindt zich aan de rechterkant van het stuur; als u de knop naar u toedraait draait u de
gastoevoer open; als u de knop in de tegenovergestelde richting draait draait u de gastoevoer dicht.
3.8
BEDIENINGSHENDEL VAN DE VOORREM («D» Afb. 03-03)
Bevindt zich aan de rechterkant van het stuur; bedient de pomp van de hydraulische voorrem.
3.9
BEDIENINGSPEDAAL VAN DE ACHTERREM («A» Afb. 03-04)
Bevindt zich in het midden aan de rechterkant van de motorfiets en is door middel van een trekstang met de
pompeenheid verbonden.
3.10 BEDIENINGSPEDAAL VAN DE VERSNELLINGSBAK (Afb. 03-05)
Bevindt zich in het midden aan de linkerkant van de motorfiets; standen van de verschillende versnellingen:
■ 1e versnelling hendel naar beneden (naar de grond toe);
■ 2e, 3e, 4e, 5e versnelling: hendel naar boven;
■ neutraalstand: tussen de 1e en de 2e versnelling.
N.B.: Alvorens de versnellingshendel te bedienen moet u eerst de koppelingshendel helemaal aantrekken.
A
A
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
03-04
V10 CENTAURO
03-04
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
03-05
V10 CENTAURO
03-05
353
3.11 BRANDSTOFTANKDOP (Afb. 03-06)
Om de tankdop open te doen moet u de sleutel met de wijzers van de klok mee draaien (naar rechts).
N.B.: Eventueel gemorste brandstof tijdens het tanken moet onmiddellijk verwijderd worden om
permanente beschadiging van de tanklak te voorkomen.
03-06
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
03-06
V10 CENTAURO
3.12 BRANDSTOFKRAAN (DAYTONA RS / SPORT 1100 I) (Afb. 03-07)
De motorfiets is uitgerust met een elektrische pomp die de brandstoftoevoer vanuit de tank naar de motor regelt.
Indien het nodig mocht zijn om de brandstoftank te demonteren moet voordat de leidingen losgemaakt worden
eerst de kraan «A» die zich onder de tank aan de achterkant links bevindt goed aangedraaid worden.
Om de circa 10.000 km moet het netfilter dat op de kraan zit gereinigd worden.
3.13 ELEKTRISCHE BRANDSTOFKRAAN (V10 CENTAURO) (Afb. 03-08)
De motorfiets is uitgerust met een elektrische brandstofkraan «A» die aan de linkerkant onder de tank is
gemonteerd en die automatisch werkt door de brandstoftoevoer naar het smoorkleplichaam te onderbreken op
het moment dat de motor niet draait.
Deze kraan treedt in werking als de sleutel van het contactslot «1» zie Afb. 03-01 op de stand ON « » staat.
Indien de kraan niet goed functioneert moet allereerst de staat van de zekering «3» op Afb. 03-09 gecontroleerd
worden.
A
A
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
354
03-07
V10 CENTAURO
03-08
3.14 KLEMMENSTROOK MET ZEKERINGEN («A» op Afb. 03-09)
Deze klemmenstrook bevindt zich aan de achterkant rechts van de motorfiets; om hier bij te kunnen komen moet
het passagierszadel eraf gehaald worden (zie hfdst. 3.20).
Bij het model V10 CENTAURO bevindt de klemmenstrook zich aan de achterkant links van de motorfiets; om hier
bij te kunnen komen moet het berijderszadel eraf gehaald worden.
In het kastje zijn 6 zekeringen van «15 A» gemonteerd; de opschriften op het deksel geven de functie van elk
van deze zekeringen aan.
Alvorens een zekering of zekeringen te vervangen moet de storing verholpen worden waardoor de betreffende
zekering of zekeringen is of zijn doorgebrand.
Zekering «1»: brandstofpomp, bobines, elektrische verstuivers.
Zekering «2»: elektronische regeleenheid (computer).
Zekering «3»: alarmknipperlichten [elektrische brandstofkraan bij het model V10 CENTAURO].
Zekering «4»: groot licht, dimlicht, passing, claxons, remlicht voorrem (hendel), remlicht achterrem (pedaal), startmotor.
Zekering «5»: koplampen, dashboardlampjes, verlichting instrumenten.
Zekering «6»: intermittentie richtingaanwijzers.
A
1
2
4
3
5
6
03-09
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
A
1
2
4
3
V10 CENTAURO
5
6
03-09
3.15 STUURDEMPER (Afb. 03-10)
Deze stuurdemper is aan de voorkant van de motorfiets tussen het frame en de onderkant van de stuurinrichting
gemonteerd.
Om de remkracht te vermeerderen of te verminderen moet u de knop «A» respectievelijk strakker of losser
aandraaien.
A
A
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
03-10
V10 CENTAURO
03-10
355
3.16 OPBERGVAK VOOR PAPIEREN EN GEREEDSCHAP («A» op Afb. 03-11)
Dit opbergvak bevindt zich aan de achterkant van de motorfiets; om hier bij te kunnen komen moet het
passagierszadel eraf gehaald worden door het slot «B» met dezelfde sleutel als de contactsleutel open te doen.
Bij het model V10 CENTAURO moet u om hier bij te kunnen komen het berijderszadel eraf halen (zie «Het zadel
verwijderen» in hfdst. 3.20).
A
B
A
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
03-11
03-11
V10 CENTAURO
3.17 HELMOPBERGSYSTEEM (Afb. 03-12)
U kunt uw helm op uw motorfiets laten zitten door gebruik te maken van het speciale opbergsysteem met
slot «A».
GEVAAR: Laat uw helm hier nooit tijdens het rijden aan hangen om te voorkomen dat de helm een
belemmering vormt voor de onderdelen die in beweging zijn.
B
C
A
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
A
03-12
V10 CENTAURO
03-12
3.18
ZIJSTANDAARD («A» op Afb. 03-13)
(GELDT VOOR ALLE MODELLEN DIE TOT
12/12/1997 ZIJN GEMAAKT)
De motorfiets is uitgerust met een standaard die als
zijwaartse ondersteuning fungeert als u de motorfiets
ergens parkeert; als u de motorfiets weer recht zet
gaat deze zijstandaard vanzelf weer in de ruststand
staan.
A
03-13
356
3.18.1 ZIJSTANDAARD MET
VEILIGHEIDSSCHAKELAAR
(GELDT VOOR ALLE MODELLEN DIE
VANAF 01/01/1998 ZIJN GEMAAKT)
De motorfiets is uitgerust met een standaard die als
zijwaartse ondersteuning fungeert als u de motorfiets
ergens parkeert («A» Afb. 03-14).
Als de standaard in de parkeerstand staat (d.w.z.
helemaal uitgeklapt) dan stelt een microschakelaar
(«B» op Afb. 03-14) een afstandsschakelaar in
werking die de stroomtoevoer naar de startmotor
onderbreekt; onder die omstandigheden is het niet
mogelijk om de motor te starten.
A
B
03-14
3.19 HET BERIJDERSZADEL VERWIJDEREN (DAYTONA RS EN SPORT 1100 I - Afb. 03-15)
Om het zadel van het frame af te halen moet u de stiftschroeven «A» waar u via de gaten «B» in de zijkant van
de staart bij kunt komen met een inbussleutel van 6 mm aan weerskanten losdraaien.
N.B.: het is niet nodig om de schroeven helemaal los te draaien maar net zover als nodig is zodat
het zadel los komt te zitten.
B
A
03-15
3.20 HET ZADEL VERWIJDEREN (V10 CENTAURO - Afb. 03-16)
Om het zadel van het frame af te halen moet u het zadel door middel van de sleutel «A» losmaken.
Om het zadel weer vast te maken moet u het zadel weer op zijn plaats op de brandstoftank doen en er aan de
achterkant op drukken.
A
03-16
357
3.21
VASTHOUDBAND VOOR PASSAGIER
(V10 CENTAURO)
(Afb. 03-17)
De motorfiets is uitgerust met een band waar een
passagier zich aan vast kan houden die
oorspronkelijk onder het zadel is aangebracht.
Om deze band te kunnen gebruiken moet u het
volgende doen:
■ maak het zadel los van het frame (zie Afb. 03-16);
■ haal de zadelafdekkap (indien gemonteerd) eraf;
■ doe de band omhoog en doe het zadel tussen
deze band en het frame;
■ maak het zadel weer vast.
A
03-17
358
4
SMERING
4.1
SMERING VAN DE MOTOR (Afb. 04-01)
Het oliepeil controleren
Om de 500 km moet het oliepeil in het motoronderstel worden gecontroleerd: de olie moet ter hoogte van de max.
inkeping op de peilstok van de dop «A» zitten.
Als de olie onder het vastgestelde peil is gezakt moet er olie aan toegevoegd worden waarbij u de voorgeschreven
oliesoort en gradatie moet gebruiken.
Dit moet gecontroleerd worden nadat de motor enkele minuten heeft gedraaid: de dop «A» met de
peilstok moet volledig aangedraaid zijn.
Olie verversen
Na de eerste 500-1500 km en daarna na elke 5000 km moet u de olie verversen. Dit moet u doen als de motor
warmgedraaid is.
Alvorens nieuwe olie erin te gieten moet u de carterpan goed aftappen.
«A» op Afb. 04-01 olievuldop met oliepeilstok.
«B» op Afb. 04-02 olieaftapdop.
Benodigde hoeveelheid: circa 3,5 liter olie «Agip 4T Super Racing SAE 20W/50».
A
A
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
04-01
04-01
V10 CENTAURO
4.2
HET PATROONFILTER VERVANGEN EN HET NETFILTER REINIGEN (Afb. 04-02)
Na de eerste 500-1500 km (eerste keer olie verversen) en daarna na elke 10.000 km (2 keer olie verversen) moet
het filterpatroon vervangen worden door als volgt te werk te gaan:
■ draai de olieaftapdop «B» los en laat de olie goed uit de carterpan weglopen;
■ draai met het speciale hulpstuk (art. nr. 01929100) het kapje «A» los;
■ draai met hetzelfde hulpstuk het filterpatroon «C» los en vervang het filterpatroon door een origineel patroon.
Als u het kapje «A» weer monteert moet u de O-ring «D» die in deze kap is aangebracht controleren en eventueel
vervangen.
B
C
D
A
B
A
04-02
359
Het netfilter reinigen (Afb. 04-03)
Het is verstandig om na de eerste 500-1500 km
(eerste keer olie verversen en eerste keer filterpatroon
vervangen) en daarna na elke 30.000 km de carterpan
van het onderstel af te halen, het netfilter «E» eruit te
halen en alles in een benzinebad af te wassen; blaas
het filter vervolgens met een straal perslucht schoon.
Als u de carterpan weer op het onderstel monteert
moet u eraan denken dat u de pakking tussen het
onderstel en de carterpan vervangt.
E
04-03
4.3
SMERING VAN DE VERSNELLINGSBAK
(AFB. 04-04)
Het oliepeil controleren
Na elke 5000 km moet u controleren of de olie zich ter
hoogte van de peildop «B» bevindt.
Als de olie onder het voorgeschreven peil is gezakt
moet er olie aan toegevoegd worden waarbij u de
voorgeschreven oliesoort en gradatie moet gebruiken.
Olie verversen
Na elke 10.000 km circa moet de olie in de
versnellingsbak ververst worden. Dit moet gedaan
worden als het blok warmgedraaid is omdat de olie
onder die omstandigheden vloeibaar is en dus
makkelijk afgetapt kan worden.
Denk eraan dat u voordat u er nieuwe olie in giet de
versnellingsbak goed aftapt.
«A» Vuldop.
«B» Peildop.
«C» Aftapdop.
Benodigde hoeveelheid: 0,750 liter olie «Agip Rotra
MP SAE 80W/90».
A
B
C
04-04
4.4
SMERING VAN DE ACHTERAANDRIJFKAST
(AFB. 04-05)
Het oliepeil controleren
Na elke 5000 km moet u controleren of de olie zich ter
hoogte van het gat van de peildop «A» bevindt; als de
olie onder het voorgeschreven peil is gezakt moet er
olie aan toegevoegd worden waarbij u de
voorgeschreven oliesoort en gradatie moet gebruiken.
Olie verversen
Na elke 10.000 km circa moet de olie in de aandrijfkast
ververst worden. Dit moet gedaan worden als het
blok warmgedraaid is omdat de olie onder die
omstandigheden vloeibaar is en dus makkelijk
afgetapt kan worden.
Denk eraan dat u voordat u er nieuwe olie in giet de
aandrijfkast goed aftapt.
«A» Peildop.
«B» Vuldop.
«C» Aftapdop.
Benodigde hoeveelheid: 0,250 liter olie waarvan:
0,230 liter olie «Agip Rotra MP SAE 80W/90»;
0,020 liter olie «Agip Rocol ASO/R» of «Molykote type A».
360
B
A
C
04-05
4.5
SMERING VAN DE AANDRIJFAS (Afb. 04-06)
De motorfiets is uitgerust met een aandrijfas met vetnippels. Het smeren met vet van de 3 op de afbeelding
aangegeven punten moet na elke 2.500 km gebeuren (na elke 1000 km indien de motorfiets continu op hoge
snelheid wordt gebruikt) of minimaal één keer per jaar indien er kleinere kilometrages zijn afgelegd.
Het is verstandig om de motorfiets ook telkens na elke wasbeurt met vet te smeren.
TE GEBRUIKEN SOORTEN VET
■
■
■
■
■
■
AGIP GREASE 30
AGIP GR LP2
ESSO LADEX 2
MOBIL PLEX 48
SHELL RHODINA GRIS 2
SHELL SUPERGRIS EP 2
04-06
4.6
DE OLIE VAN DE VOORVORK VERVERSEN
Na elke 15.000 km circa of minimaal één keer per jaar moet de olie van de voorvork ververst worden.
De benodigde hoeveelheid per poot bedraagt circa 0,400 liter olie voor patronen «WP Suspension - REZ 71 (SAE 5)».
N.B.: Voor nadere informatie over de olieverversprocedure moet u hfdst. 17 waarin de voorvork aan
de orde komt lezen.
4.7
DIVERSE SMEERPROCEDURES
Voor het smeren van:
■ de stuurlagers;
■ de schommelarmlagers;
■ de scharnierpunten van de bedieningstransmissies;
■ de scharnierpunten van de standaard;
■ de scharnierpunten en het rollager van de achteraandrijfkast
Moet u de volgende vetsoort gebruiken: Agip Grease 30».
361
5
ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
5.1
DE KOPPELINGSHENDEL AFSTELLEN (Afb. 05-01)
Stel de speling tussen de hendel en de bevestiging op het stuur af; als deze speling groter of kleiner is dan 34 mm moet u net zolang aan de wartel «A» draaien totdat de speling overeenstemt met de voorgeschreven
speling.
Dit kan ook afgesteld worden door middel van de draadspanner «B» nadat u de contramoer «C» die aan de
rechterkant van de versnellingsbak zit heeft losgedraaid.
De afstand van de hendel ten opzichte van de knop kan afgesteld worden door aan de wartel «D» te draaien die
vier stelstanden heeft.
A
D
C
B
05-01
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
C
B
A
D
05-01
V10 CENTAURO
5.2
DE HENDEL VAN DE VOORREM AFSTELLEN (Afb. 05-02)
De afstand van de hendel ten opzichte van de knop kan afgesteld worden door aan de wartel «A» te draaien die
4 stelstanden heeft.
A
A
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
362
05-02
V10 CENTAURO
05-02
5.3
HET BEDIENINGSPEDAAL VAN DE ACHTERREM AFSTELLEN (Afb. 05-03)
Controleer of het bedieningspedaal «A» een onbelaste slag heeft van circa 5-10 mm voordat het uiteinde van
het stangetje «B» op de vlotter van de rempomp inwerkt; als dit niet het geval is moet u de lengte van het stangetje
«B» naar behoren veranderen door eerst de contramoer «C» los te draaien en daarna het stangetje strakker of
losser te draaien.
Indien u de stand van het pedaal «A» wilt veranderen moet u de schroef «D» losdraaien en de excentriek «E»
bewegen om tegelijkertijd de lengte van het stangetje «B» te veranderen en de voorgeschreven speling te krijgen.
B
E
E
C
B
D
C
D
A
A
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
05-03
05-03
V10 CENTAURO
5.4
DE STUURINRICHTING AFSTELLEN (Afb. 05-04)
Met het oog op de rijveiligheid moet de stuurinrichting zodanig afgesteld worden dat het stuur vrij maar zonder
speling kan bewegen. Om dit te doen moet u als volgt te werk gaan:
■ draai de borgschroef van het balhoofd «A» los;
■ draai de borgmoer van het balhoofd «B» los;
■ draai de stelmoer «C» net zolang strakker of losser totdat de speling juist is.
Nadat u dit afgesteld heeft moet u de moer «B» en de borgschroef van het balhoofd weer aandraaien «B».
B
B
C
A
C
A
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
05-04
V10 CENTAURO
05-04
363
5.5 DE VERSTELBARE TELESCOOPVORK AFSTELLEN (Afb. 05-05)
De motorfiets is uitgerust met een hydraulische telescoopvork met een aparte afstelling van de remkracht van
de schokdempers tijdens de uittrekking en de indrukking.
De hydraulische remkracht kan afgesteld worden door met een schroevendraaier aan de stelschroeven «A» en
«B» te draaien.
De stelschroef aan de linkerkant «A» bepaalt de afstelling van de hydraulische remkracht tijdens de uittrekking;
de stelschroef aan de rechterkant «B» bepaalt de afstelling van de hydraulische remkracht tijdens de intrekking.
Beide stelschroeven hebben meerdere stelstanden (klikken); door met de wijzers van de klok mee te draaien
(naar rechts) (+) neemt de remkracht toe, door daarentegen tegen de wijzers van de klok in te draaien (naar links)
(-) neemt de remkracht af.
N.B.: Forceer de stelschroeven niet in de standen van het einde van hun slag.
B
A
B
A
05-05
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
05-05
V10 CENTAURO
5.6
DE ACHTERVERING AFSTELLEN (AFB. 05-06 / 05-07 / 05-08 / 05-09)
N.B.: De varianten die betrekking hebben op het model V10 CENTAURO zijn tussen haakjes [ ] vermeld.
De motorfiets is uitgerust met een enkele schokdemper van het type “WHITE POWER” die een afzonderlijke
afstelling van de voorspanning van de veer en van de hydraulische remkracht tijdens de uittrekking en de
indrukking heeft.
De schokdemper wordt in de fabriek ingesteld op de volgende standaardwaarden:
UITTREKKING:
stand 5 [1] (wartel A)
INDRUKKING:
stand 4 [1] (knop B)
VOORSPANNING VAN DE VEER: 14 mm [11 mm]
Om de hydraulische remkracht tijdens de uittrekking af te stellen moet u aan de stelwartel «A» - Afb. 05-07
draaien waar u bij kunt komen door het berijderszadel eraf te halen (zie hfdst. 3.19 «Het berijderszadel
verwijderen») en de elektronische regeleenheid (computer) «1» - Afb. 05-06 eraf te halen.
3
2
2
1
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
364
A
05-06
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
05-07
Bij het model V10 CENTAURO moet u om bij de
stelwartel «A» - Afb. 05-07 te kunnen komen het
zadel eraf halen (zie hfdst. 3.20 «Het zadel
verwijderen») en de accu verplaatsen.
Al naar gelang de behoefte en de belasting van de
motorfiets kan de schokdemper van de stand “1” =
erg zacht tot de stand “11” = erg hard worden afgesteld.
De hydraulische remkracht tijdens de intrekking kan
afgesteld worden door aan de stelknop «B» - Afb. 0508 te draaien die 7 stelstanden heeft; van stand “1” =
minimum hydraulische remkracht tot stand “7” =
maximum hydraulische remkracht.
A
Om de voorspanning van de veer af te stellen moet
u de wartel «C» met de speciale sleutel losdraaien en
05-07
V10 CENTAURO
de wartel «D» strakker of losser draaien; als u de
wartel strakker aan draait dan neemt de voorspanning
van de veer toe (zie Afb. 05-09).
De voorspanning van de veer, uitgaande van een volledig ongespannen toestand van de veer, varieert van 10
mm [8 mm] tot 18 mm [14 mm].
De lengte van de ongespannen veer bedraagt 165 mm.
N.B.: Om te voorkomen dat de schroefdraad tussen het schokdemperlichaam en de wartel «D»
wordt beschadigd moet u dit met «SVITOL» olie of vet smeren.
LET OP:
Bij het model DAYTONA RS en het model SPORT 1100 I moet u niet vergeten om als u de elektronische
regeleenheid (computer) weer monteert de uiteinden van de massadraden «2» weer onder de
bevestigingsschroef «3» van de regeleenheid (computer) aan te sluiten (zie Afb. 05-06 en 05-07).
B
B
05-08
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
C
V10 CENTAURO
05-08
D
A
B
05-09
365
5.7
HET LUCHTFILTER VERVANGEN (DAYTONA RS EN SPORT 1100 I - Afb. 05-10)
Na elke 5000 km moet u de staat van het luchtfilter
controleren en het filter eventueel met perslucht
reinigen; na elke 10.000 km wordt de vervanging
ervan voorgeschreven.
Dit filter is in een speciaal huis aangebracht dat zich
boven het motorblok bevindt; om hier bij te kunnen
komen moet u het berijderszadel, de zijkanten en de
brandstoftank eraf halen (zie SPECIFIEKE
AANWIJZINGEN par. 9.2).
05-10
05-11
366
5.7.1 HET LUCHTFILTER VERVANGEN (V10 CENTAURO (Afb. 05-12)
Na elke 5000 km moet u de staat van het luchtfilter
controleren en het filter eventueel met perslucht
reinigen; na elke 10.000 km wordt de vervanging
ervan voorgeschreven.
Dit filter is in een speciaal huis aangebracht dat zich
boven het motorblok bevindt; om hier bij te kunnen
komen moet u het berijderszadel, de zijkanten en de
brandstoftank eraf halen (zie SPECIFIEKE
AANWIJZINGEN par. 9.1).
05-12
05-13
367
5.8
DE SPELING VAN DE STOTERS CONTROLEREN (Afb. 05-14)
Na de eerste 500-1500 km en daarna na elke 5000 km of als de distributie erg lawaaierig is moet de speling tussen
de kleppen en de tuimelaars gecontroleerd worden.
Dit moet afgesteld worden als de motor koud is en terwijl de zuiger tijdens de compressieslag op het bovenste
dode punt «BDP» staat (kleppen gesloten).
Haal eerst de kap van de koppen af en ga daarna als volgt te werk:
1 Draai de moer «A» los;
2 draai de stelschroef «B» strakker of losser totdat u de volgende speling krijgt:
■ inlaatklep: 0,10 mm;
■ uitlaatklep: 0,15 mm.
Dit moet met een speciale diktemeter «C» gemeten worden.
Houd er rekening mee dat als de speling groter is dan de voorgeschreven speling de stoters lawaaierig zijn en
dat de kleppen in het tegenovergestelde geval niet goed sluiten en de volgende storingen in de hand kunnen
werken zoals:
■ drukverlies;
■ oververhitting van de motor;
■ doorbranden van de kleppen enz.
5.8.1 TANDRIEMEN (DAYTONA RS EN V10 CENTAURO)
Na elke 30.000 km moeten de distributietandriemen vervangen worden.
B
B
A
B
C
C
SPORT 1100 I
05-14
A
V10 CENTAURO / DAYTONA RS
05-14
5.9
DE LICHTBUNDEL VAN DE KOPLAMP AFSTELLEN (Afb. 05.15)
De koplamp moet altijd op de juiste hoogte staan, dit met het oog op de rijveiligheid en om tegenliggers niet te
hinderen.
Om de koplamp verticaal te richten moet u net zolang aan de schroef «A» draaien totdat de voorgeschreven
hoogte wordt bereikt.
Bij het model V10 CENTAURO moet u om de koplamp verticaal te richten de beide schroeven «C» waarmee de
lamp vastzit losdraaien en de lamp met de hand naar boven of naar beneden schuiven totdat de lamp op de
voorgeschreven hoogte staat.
A
C
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
368
05-15
V10 CENTAURO
C
05-15
5.10 VOORSCHRIFTEN VOOR DE REINIGING VAN DE VOORRUIT
De voorruit moet gereinigd worden door gebruik te maken van het overgrote deel van de zeepsoorten,
reinigingsmiddelen, was en polijstmiddelen die voor andere kunststof materialen en glas worden gebruikt.
Afgezien daarvan moeten de volgende voorzorgsmaatregelen getroffen worden:
■ was en reinig de voorruit niet als de luchttemperatuur erg hoog is en als het zonlicht te sterk is;
■ onder geen enkel beding mogen er oplosmiddelen, loog of soortgelijke producten gebruikt worden;
■ gebruik geen schuurmiddelen, puimsteen, schuurpapier, krabbers enz.;
■ er mogen uitsluitend polijstmiddelen worden gebruikt nadat u eerst het stof en het vuil grondig afgespoeld
heeft. Kleine oppervlakkige krassen kunnen met een zacht polijstmiddel verwijderd worden;
■ natte verf en kit kunnen makkelijk verwijderd worden voordat ze opdrogen door voorzichtig met oplosstookolie,
isopropylalcohol of cellosolvebutyl te wrijven (gebruik geen methylalcohol).
5.11 VOORSCHRIFTEN VOOR HET WASSEN VAN DE MOTORFIETS
Voorbereiding voor het wassen
Alvorens de motorfiets te wassen is het verstandig om de volgende onderdelen met nylon af te dekken: het
uiteinde van de uitlaatdempers, de koppelings- en de remhendels, de gashendel, het lichtbedieningselement aan
de linkerkant, het startelement aan de rechterkant, het startslot, de as met de distributieverbindingen en de
elektronische regeleenheid (computer).
N.B.: De elektronische regeleenheid (computer) bevindt zich onder het zadel.
Bij het model DAYTONA RS en het model SPORT 1100 I bevindt de elektronische regeleenheid
(computer) zich onder het berijderszadel.
Tijdens het wassen
Spuit geen water onder hoge druk op de instrumenten, de achter- en de voornaaf.
LET OP: Was de verbindingen niet met water onder hoge druk of oplosmiddelen.
Na het wassen
Haal alle afschermingen eraf.
Maak de hele motorfiets goed droog.
Test de remmen eerst alvorens de motorfiets in gebruik te nemen.
Het is verstandig om de as met de distributieverbindingen met vet te smeren (zie Afb. 04-06).
LET OP: Om de gelakte delen van het aandrijfblok (motor, versnellingsbak, aandrijfkast enz.)
schoon te maken moet u de volgende producten gebruiken: stookolie, dieselolie, petroleum of een sopje
met water en neutrale wasmiddelen voor auto’s.
In ieder geval moet u deze producten onmiddellijk met schoon water afspoelen, waarbij u het gebruik van
water met een hoge temperatuur en op hoge druk absoluut moet vermijden.
369
370
A
A
A
A
A
A
A
R
R
A
A
A
Carburatie
Aanhalen van de bouten
Brandstoftank, kraanfilter,
leidingen
Olie versnellingsbak
Olie achteraandrijving
As met distributieverbindingen ●
Wiel- en stuurlagers
Olie voorvork
Startmotor en dynamo
Remvloeistof
Remblokjes
A
A
R
R
A
A
A
A
R
A
R
A
A
A R❋
A
A
A
A
C
A
A
A
R
R
R
A
A
A
A
A
R
A
R
R
R
R
A
A
A
A
A
A
A
A
A
C
R
R
A
R
R
R
A R❋
A
A
A
R
R
A
R
R
C
R
R
A
A
A
A
A
A
A
A
A
C
R
A
A
A
R
R
R
A
A
A
A
A
R
A
R
R
R
R
R
A
R
A
A
A R❋
A
A
A
A
C
R
A
A
R
R
A
A
A
A
A
R
A
R
R
R
R
50000Km
A = Onderhoud plegen - Controleren - Afstellen - Eventueel vervangen/verversen. / C = Reinigen. / R = Vervangen/verversen.
Van tijd tot tijd moeten de scharnierpunten van de achtervering van de bedieningselementen en de flexibele kabels gesmeerd worden; na elke 500 km moet het motoroliepeil
gecontroleerd worden.
In ieder geval moet de motorolie, de olie van de voorvork en de remvloeistof minimaal één keer per jaar ververst worden.
● Smeer deze onderdelen na elke 2500 km met vet (na elke 1000 km indien de motorfiets continu op hoge snelheid wordt gebruikt) of minimaal één keer per jaar indien er kleinere
kilometrages zijn afgelegd.
❋ Indien de motorfiets overwegend voor sportieve doeleinden wordt gebruikt of als u gewend bent om op hoge snelheid rijden dan moeten deze onderdelen na elke 15.000 km
vervangen worden.
A
A
A
R
A
R
R
C
A
A
R
R
R
R
5000 Km 10000 Km 15000 Km 20000 Km 25000 Km 30000 Km 35000 Km 40000 Km 45000 Km
A
A
A
A
R
R
C
1500 Km
Motorolie
Oliefilter met patroon
Oliefilter met net
Luchtfilter
Brandstoffilter
Afstelling van de ontsteking
Bougies
Klepspeling
Distributietandriemen
(DAYTONA RS en V10 CENTAURO)
KILOMETRAGE
ONDERHOUDSPROGRAMMA
WERKZAAMHEDEN
6
7
7.1
AANHAALKOPPELS
SPORT 1100 I
BENAMING
kgm
Moer en pen voor de trekstangen van de kop en de cilinder (Ø10x1,5) ................
4÷4,2
Bevestigingsschroeven van de tuimelaarpennen ..................................................
0,6÷0,8
Bougies ..................................................................................................................
2÷3
Holle schroeven voor de bevestiging van de olietoevoerleidingen naar
de koppen (Ø 8 x1,25) ...........................................................................................
1,5÷1,8
Bevestigingsmoer van het tandwiel aan de nokkenas ...........................................
15
Bevestigingsschroeven van de inlaatpijpen ...........................................................
2
Bevestigingsschroeven van de drijfstangkappen (Ø10x1) .....................................
6,1÷6,6
Bevestigingsschroeven van de drijfstangkappen van de CARRILLO drijfstang ....
8,5±9,3
Bevestigingsschroeven van het vliegwiel aan de krukas (Ø8x1,25) met borgmiddel Loctite medium .............................................................................
4÷4,2
Bevestigingsschroeven van de vliegwielkrans (Ø6x1) ...........................................
1,5÷1,7
Borgmoer van het krukastandwiel (Ø25x1,5) .........................................................
11÷12
Borgmoer van de dynamo (Ø16x1,5) .....................................................................
8
Borgmoer van de secundaire as ............................................................................
5,5÷6
Olievuldop van de versnellingsbak en de aandrijfkast ...........................................
3
Veiligheidsmoer van de secundaire as ..................................................................
7÷8
Borgmoer van het lager op het conische tandwiel .................................................
18÷20
Bevestigingsschroeven van de krans aan de geperforeerde pen ..........................
4÷4,2
Bevestigingsschroef van de steunplaat van de zijstandaard .................................
7÷7,5
Voorwielpen ...........................................................................................................
9÷10
Schroef voor de achterwielpen (kastzijde) .............................................................
12
Bevestigingsschroeven van de remschijven van de voor- en de achterrem
(Ø8x1,25) - met Loctite 270 ...................................................................................
2,8÷3
Standaard waarden
Schroeven en moeren Ø 4 mm ..............................................................................
0,3÷0,35
Schroeven en moeren Ø 5x0,8 mm .......................................................................
0,6÷0,7
Schroeven en moeren Ø 6x1 mm ..........................................................................
0,8÷1,2
Schroeven en moeren Ø 8x1,25 mm .....................................................................
2,5÷3
Schroeven en moeren Ø 10x1,5 mm .....................................................................
4,5÷5
Nadere aanhaalkoppels staan vermeld op de overzichtstekeningen van de vering en het voor- en achterwiel.
371
7.2
DAYTONA RS EN V10 CENTAURO
BENAMING
kgm
Moer voor de trekstangen van de kop en de cilinder (Ø10x1,5) ............................
4,2÷4,5
Moer voor het tapeind voor de bevestiging van de standaard (Ø8x1,25) ..............
2,2÷2,3
Bougies ..................................................................................................................
1,5÷2
Holle schroeven voor de bevestiging van de olietoevoerleidingen naar
de koppen (Ø10x1,5) .............................................................................................
2÷2,5
Houder koptemperatuursensor (met Loctite 601) ..................................................
1÷1,2
Koptemperatuursensor...........................................................................................
1÷1,2
Bevestigingsschroeven van de luchttemperatuursensor .......................................
0,1
Bevestigingsschroeven van de drijfstangkappen van de CARRILLO drijfstang ....
8,5±9,3
Bevestigingsschroeven van het vliegwiel aan de krukas (Ø8x1,25) ......................
4÷4,2
Bevestigingsschroeven van de vliegwielkrans van het vliegwiel (Ø6x1) ...............
1,5÷1,7
Borgmoer van het tandwiel van de krukas (Ø25x1,5) ............................................
11÷12
Borgmoer van de dynamo (Ø12x1,25) - met Loctite 242 - .....................................
8
Bevestigingsmoer van de poelies van de hulpas (Ø16x1,5) ..................................
10÷12
Bevestigingsmoer van de poelies van de distributieassen (Ø14x1,5) ...................
6÷7
Bevestigingsmoer van het oliepomptandwiel (Ø8x1) - met Loctite 601 .................
2÷2,2
Drukregelklep (Ø14x1,5) - met Loctite 601 - ..........................................................
6÷7
Borgmoer van de secundaire as ............................................................................
5,5÷6
Olievuldop van de versnellingsbak en de aandrijfkast ...........................................
3
Oliepeil- en aftapdop van de versnellingsbak en de aandrijfkast ...........................
2,5
Veiligheidsmoer van de secundaire as ..................................................................
7÷8
Borgmoer van het lager op het conische tandwiel .................................................
18÷20
Bevestigingsschroeven van de krans aan de geperforeerde pen ..........................
4÷4,2
Bevestigingsschroef van de steunplaat van de zijstandaard .................................
7÷7,5
Schroef voor de achterwielpen (kastzijde) .............................................................
12
Voorwielpen ...........................................................................................................
9÷10
Bevestigingsschroeven van de remschijven van de voor- en de achterrem
(Ø 8x1,25) - met Loctite 270 ..................................................................................
2,8÷3
Standaard waarden
Schroeven en moeren Ø 4 mm ..............................................................................
0,3÷0,35
Schroeven en moeren Ø 5x0,8 mm .......................................................................
0,6÷0,7
Schroeven en moeren Ø 6x1 mm ..........................................................................
0,8÷1,2
Schroeven en moeren Ø 8x1,25 mm .....................................................................
2,5÷3
Schroeven en moeren Ø 10x1,5 mm .....................................................................
4,5÷5
Nadere aanhaalkoppels staan vermeld op de overzichtstekeningen van de vering en het voor- en achterwiel.
372
REF.
ART. NR.
BENAMING
1
01 92 91 00
Sleutel om het kapje op de carterpan en het filter te demonteren
2
14 92 96 00
Steun voor de versnellingsbak
3
19 92 96 00
Schijf met schaalverdeling om de fase-afstelling van de distributie en de ontsteking
te controleren
4
17 94 75 60
Pijlvormig profiel om de fase-afstelling van de distributie en de ontsteking te
controleren
5
12 91 36 00
Hulpstuk om de flens aan de vliegwielzijde te demonteren
6
12 91 18 01
Hulpstuk om het vliegwiel en de startkrans tegen te houden
7
10 90 72 00
Hulpstuk om de kleppen te demonteren en te monteren
8
30 91 28 10
Hulpstuk om het binnenlichaam van de koppeling tegen te houden
9
30 90 65 10
Hulpstuk om de koppeling te monteren
10
12 90 59 00
Hulpstuk om de koppelingsas in al zijn onderdelen te demonteren
11
14 92 71 00
Hulpstuk om de borgring op de flens aan de vliegwielzijde te monteren
12
12 91 20 00
Hulpstuk om de flens aan de vliegwielzijde compleet met borgring op de krukas te
monteren
13
14 92 72 00
Hulpstuk om de borgring op de distributiekap te monteren
14
12 90 71 00
Hulpstuk om de secundaire as tegen te houden
15
14 92 87 00
Hulpstuk om de voorkeuzeschakelaar in werking te stellen
16
14 90 54 00
Hulpstuk voor de borgmoer van de secundaire as
17
14 91 26 03
Klauwsleutel voor de bevestigingswartel van het binnenlichaam van de koppeling op de as
18
14 91 31 00
Trekker voor het rollager voor de primaire as op de kast en voor de koppelingsas op de kap
19
14 92 85 00
Hulpstuk om de binnenbaan van het lager van de koppelingsas eruit te trekken
20
17 94 92 60
Trekker voor het lager van de koppelingas op de kast en voor de secundaire as op de kap
21
17 94 50 60
Trekker voor de buitenbaan van het rollager voor de secundaire as op de kast en
buitenbanen van de lagers op de behuizing
22
14 90 70 00
Trekker voor het kogellager voor de primaire as op de kap
23
12 90 69 00
Trekker voor de ring van het rollager van de aandrijfkast
24
17 94 83 60
Trekker voor de binnenbaan van het rollager op de geperforeerde pen op de kast
25
17 94 84 60
Hulpstuk om de binnenbaan van het rollager op de geperforeerde pen op de
aandrijfkast te duwen
26
17 94 88 60
Drevel voor de buitenbaan van het lager van de borgring van de aandrijfkast
27
17 94 54 60
Hulpstuk om de binnenring van de lagers op de primaire as en de koppelingsas te doen
28
14 92 86 00
Hulpstuk om de binnenring van het lager op de secundaire as te doen
29
14 92 89 00
Drevel om het lager voor de koppelingsas op de kast te doen, voor de secundaire as
op de kap en voor de voorste borgring van de aandrijfkast
30
14 92 9100
Drevel om de buitenring van het rollager voor de secundaire as op de kast te duwen
31
14 92 88 00
Drevel om het rollager voor de primaire as op de kast en voor de koppelingsas op
de kap te duwen
32
14 92 90 00
Drevel om het kogellager voor de primaire as op de kap te drukken
33
14 92 94 00
Drevel om de borgwartel op de versnellingsbak voor de koppelingsas te duwen
34
14 92 94 00
Drevel om de borgring op de kap voor de secundaire as te duwen
35
17 94 51 60
Drevel om de buitenbanen van de lagers op de behuizing te duwen
36
14 92 93 00
Hulpstuk om de bedieningsvorkjes van de glijdende moffen te plaatsen
37
01 92 93 00
Sleutel voor de borgring van de voorwielpen
38
00 95 00 55
Sleutel voor de bevestigingsmoer van het tandwiel van de nokkenas
39*
19 92 71 00
Hulpstuk om de borgring op de flens aan de vliegwielzijde te monteren
40*
14 92 73 00
Hulpstuk om het tandwiel van de nokkenas tegen te houden
41*
65 92 84 00
Naaf voor de schijf met schaalverdeling
N.B.: De onderdelen waar een sterretje (*) achter staat gelden specifiek voor het model SPORT 1100 I.
375
REF.
ART. NR.
BENAMING
1
30 92 72 00
Hulpstuk om de nokkenas te draaien
2
30 92 73 00
Hulpstuk om de poelie van de nokkenas tegen te houden met daarin een
inbussleutel van 22 mm om de moer van de poelie tegen te houden
3
30 92 76 00
Hulpstuk om de hulpaspoelie en het oliepomptandwiel tegen te houden
4
30 94 86 00
Hulpstuk om de distributieriem te spannen
5
69 90 78 50
Steun van de meetklok
6
30 94 82 00
Steun van de meetklok op de kop
7
30 94 83 00
Trekhulpstuk voor het bedieningstandwiel van de oliepomp, de hulpaspoelie en het
binnenste tandwiel van de nokkenaspoelie
8
30 94 96 00
Naaf voor schijf met schaalverdeling
9
61 90 19 00
Pijpsleutel voor bougie
10
30 90 84 00
Stift voor pijpsleutel
377
9
DE AANDRIJFEENHEID VAN HET FRAME DEMONTEREN
9.1
V10 CENTAURO
Om de aandrijfeenheid te demonteren moet u als
volgt te werk gaan:
• Haal het zadel van het frame af door het zadel met
de sleutel «A» - Afb. 09-01 los te maken.
A
09-01
• Haal de zijkanten eraf door de schroeven «B» Afb. 09-02 aan beide kanten van de motorfiets los
te draaien.
• Haal de staart eraf door de 6 bevestigingsschroeven
«C» - Afb. 09-02 los te draaien.
C
B
• Maak de brandstofleiding «D» - Afb. 09-03 van de
drukregelaar los en maak de brandstofleiding «E»
- Afb. 09-04 van de elektrische kraan aan de
linkerkant los.
• Draai de bevestigingsschroef aan de achterkant
van de tank «1» - Afb. 09-04 los.
• Maak de stekker van het signaleringslampje van
het benzinepeil «F» - Afb. 09-05 en de stekker
«G» - Afb. 09-05 van de elektrische kraan los,
maak daarna het ontluchtingsbuisje «H» - Afb. 0905 los en haal de tank eraf.
09-02
D
09-03
F
H
1
G
E
09-04
378
09-05
• Haal het filterhuis eraf door de verbindingsbuis van
de absolute druksensor «I» - Afb. 09-06 los te
maken, maak daarna de kabel van de kilometerteller
«L» - Afb. 09-06 los, draai vervolgens de schroeven
«M» - Afb. 09-06 waarmee de moffen aan de
smoorkleplichamen vastzitten aan beide kanten van
de motorfiets los en haal daarna het filterhuis eruit.
• Haal de uitlaatinstallatie eraf.
• Maak alle elektrische stekkers van de diverse verbruikers
die op het motorblok zijn aangesloten los.
• Koppel de bougiekabels los.
• Maak de verbindingskabels tussen de startmotor
en de accu los.
• Haal de beide olieterugstroomleidingen «N» - Afb.
09-06 van het frame af.
I
N
L
M
09-06
• Haal de leiding waarmee het smoorkleplichaam
op het benzinefilter is aangesloten «O» - Afb. 0907 eraf.
• Maak de distributiekabel van de bediening van de
koppeling van de hendel op het deksel van de
versnellingsbak los.
• Maak de trekstang van de versnellingshendel van
de betreffende keuzeschakelaar los.
• Zet een passende standaard onder het motorblok.
O
09-07
• Draai de bevestigingsschroeven «P» - Afb. 09-08
van het voorste framegedeelte aan beide kanten
van de motorfiets los.
• Draai de schroeven «Q» - Afb. 09-08 waarmee het
voorste framegedeelte aan het frame bevestigd is
los en draai het daarna naar voren.
• Draai de schroeven « R» - Afb. 09-08/A waarmee
de koppelingskap aan het frame bevestigd is los.
• Draai de moeren «S» - Afb. 09-08 waarmee de
verbindingspen van de zijplaten is geborgd los en
trek de pen er daarna uit.
• Draai de schroef «T» - Afb. 09-08 waarmee de
versnellingsbak aan de bovenkant bevestigd is los
en haal vervolgens het motorblok/versnellingsbak
eruit.
T
Q
P
S
09-08
R
09-08/A
379
9.2
SPORT 1100 I EN DAYTONA RS
N.B.: De volgorde en de handelingen voor
het demonteren zijn hetzelfde bij beide modellen.
Om de diverse onderdelen te demonteren moet u als
volgt te werk gaan:
• Haal het passagierszadel eraf door het slot «A» Afb. 09-09 met dezelfde sleutel als van het
contactslot open te doen.
A
09-09
• Haal het berijderszadel eraf door een inbussleutel van 6 mm te gebruiken en draai aan beide kanten de
stiftschroeven «B» - Afb. 09-10 los waar u via de gaten «C» - Afb. 09-10/A in de zijkant van de staart bij kunt
komen.
C
B
09-10
• Draai de schroeven «D» - Afb. 09-11 aan beide
kanten van de motorfiets los en haal vervolgens de
staart eraf.
• Draai de schroeven «E» - Afb. 09-11 waarmee de
stroomlijn aan de bovenkant van het frame vastzit los.
09-10/A
F
E
D
F
N.B.: Door de hierboven genoemde
schroeven los te draaien komen de spiegels ook
los te zitten, die er dan ook afgehaald moeten
worden.
• Draai de schroeven «F» - Afb. 09-11 waarmee de
stroomlijn aan de zijkant vastzit aan beide kanten
los en haal hem eraf.
09-11
• Draai de brandstofkraan «G» - Afb. 09-12 los.
• Maak de elektrische aansluiting van het
brandstofreservesignaleringselement «H» - Afb.
09-12 los.
• Maak de brandstofleidingen van de kraan «G» Afb. 09-12 en van de drukregelaar «I» - Afb. 0913 los.
• Draai de schroef «L» - Afb. 09-12 los, maak het
ontluchtingsbuisje los en haal de tank eraf.
L
H
G
09-12
380
• Maak de verbindingsbuis van de absolute druksensor «M» - Afb. 09-14 los, maak daarna de kabel van de
kilometerteller «N» - Afb. 09-14 los en draai vervolgens de schroeven «O» - Afb. 09-14 waarmee de moffen
aan de smoorkleplichamen vastzitten aan beide kanten van de motorfiets los.
• Draai de bevestigingsschroeven aan de achterkant «P» - Afb. 09-14 los en haal daarna het filterhuis eruit.
• Haal de uitlaatinstallatie eraf.
• Maak alle elektrische stekkers van de diverse verbruikers die op het motorblok zijn aangesloten los.
• Maak de bougiekabels los.
• Maak de verbindingskabels tussen de startmotor en de accu los.
• Maak de beide olieterugstroomleidingen «Q» - Afb. 09-14 los van het frame.
M
N
P
Q
I
O
09-13
09-14
• Maak de leiding waarmee het kleplichaam op het
benzinefilter «R» - Afb. 09-15 is aangesloten van
het kleplichaam los.
• Maak de distributiekabel van de bediening van de
koppeling los van de hendel op de kap van de
versnellingsbak.
• Maak de trekstang van de versnellingshendel van
de betreffende keuzeschakelaar los.
• Zet een passende standaard onder het motorblok.
R
09-15
• Draai de bevestigingsschroeven «S» - Afb. 09-16 van het voorste framegedeelte aan beide kanten van de
motorfiets los.
• Draai de schroeven «T» - Afb. 09-16 waarmee het voorste framegedeelte aan het frame bevestigd is los en
draai het daarna naar voren.
• Draai de schroeven «U» - Afb. 09-16/A waarmee de koppelingskap aan het frame bevestigd is los.
• Draai de moeren «V» - Afb. 09-16 waarmee de verbindingspen van de zijplaten is geborgd los en trek de pen
er daarna uit.
• Draai de schroef «Z» - Afb. 09-16 waarmee de versnellingsbak aan de bovenkant bevestigd is los en haal
vervolgens het motorblok/versnellingsbak eruit.
Z
T
S
U
V
09-16
09-16/A
381
10
10.1
MOTORBLOK (SPORT 1100 I)
HET MOTORBLOK DEMONTEREN
(SPORT 1100 I)
N.B.: Op bladzijde 408 en 409 zijn
explosietekeningen van de meest belangrijkste
onderdelen van de motor opgenomen.
A
Om het motorblok te demonteren moet u als volgt te
werk gaan:
- Draai de borgschroeven «A» op Afb. 10-01 in de
kap van de kop los en haal de kap eraf.
10-01
- Draai de krukas tijdens de explosiefase (kleppen gesloten) van de linkercilinder in de BDP stand en controleer
de stand die aan de hand van de betreffende inkeping zoals aangegeven op Afb. 10-02 wordt weergegeven.
N.B.: Het is ook mogelijk om dit te doen als de versnellingsbak aan het motorblok is geassembleerd
aangezien de door de inkeping aangegeven stand ook via het betreffende inspectiegaatje zoals
aangegeven op Afb. 10-03 gecontroleerd kan worden.
10-02
382
10-03
- Draai de 2 schroeven «A» eruit en haal de
tuimelaarpennen «B» eruit, gebruik daarbij een
schroevendraaier omdat ze er op die manier
makkelijker uitgaan (Afb. 10-04 en 10-05).
- Maak de leiding «A» - Afb. 10-06 van de olietoevoer
naar de koppen los; draai de dop met schroefdraad
«B» - Afb. 10-06 los en draai de moer met
verlenging en de 5 moeren «C» - Afb. 10-06 los;
haal de tuimelaarsteun «D» - Afb. 10-06 eraf.
- Schuif de kop een beetje van de cilinder af, haal de
4 O-ringen «A» eruit en trek de kop eraf (Afb. 1007).
- Haal de pakking «B» tussen de kop en de cilinder
eraf en haal de cilinder eruit (Afb. 10-08 / 10-09 en
10-10).
A
B
A
10-04
B
C
B
D
A
10-05
10-06
C
A
B
10-07
10-08
10-09
10-10
383
- Maak de pallen van de stift los, haal de stift eruit en
haal de zuiger eraf.
Indien nodig moet u om de stift eruit te halen het
speciale hulpstuk gebruiken dat gewoon in de
handel verkrijgbaar is.
- Doe hetzelfde om ook de rechtercilinder te
demonteren (Afb. 10-11).
- Draai de 4 borgschroeven los en haal de voorste
kap «A» van de wisselstroomdynamo af (Afb. 10-11).
A
10-11
- Breng het speciale klemhulpstuk «B» - Afb. 10-12
(art. nr. 12 91 18 01) op het motorvliegwiel aan.
B
10-12
- Draai de middelste moer «C» waarmee de rotor is
geborgd los (Afb. 10-13).
- Draai de 3 schroeven «D» waarmee de stator van
de dynamo is geborgd los en haal hem eruit (Afb.
10-13).
D
C
10-13
- Haal de onderlegring «E» eraf en haal de rotor «F»
eruit (Afb. 10-14).
N.B.: Om ontmagnetisering van de rotor te
voorkomen moet u de rotor weer in de stator doen
die u er daarvoor afgehaald heeft.
F
E
10-14
384
- Maak de radiateur van de bevestigingen op het
motorblok los door de beide schroeven «A» aan
beide kanten los te draaien (Afb. 10-15).
A
10-15
- Maak de beide olieleidingen met een ringsleutel
los (Afb. 10-16).
- Haal de radiateur compleet met steunen en
leidingen eraf.
LET OP
Op het moment dat u de radiateur weer monteert
moet u de aluminium pakkingen vervangen.
10-16
- Draai de 14 borgschroeven van de kap van de
distributie «A» (Afb. 10-17) los en haal de kap er
daarna af.
A
10-17
- Op Afb. 10-18 zijn de markeringen aangegeven
van de fase-afstelling van de distributie die weer in
de oorspronkelijke toestand gebracht moeten
worden als u de diverse onderdelen weer monteert.
10-18
385
- Gebruik het speciale hulpstuk om het
distributietandwiel «A» - Afb. 10-19 (art. nr. 14 92
73 00) tegen te houden en draai de middelste moer
«B» - Afb. 10-19 waarmee het tandwiel op de
nokkenas is geborgd los.
- Breng het speciale hulpstuk «C» - Afb. 10-20 (art.
nr. 12 91 18 01) om het motorvliegwiel tegen te
houden op het vliegwiel aan en draai de middelste
moer «D» - Afb. 10-21 waarmee het
distributietandwiel «E» - Afb. 10-21 op de krukas
is geborgd los.
A
B
- Haal de spie eruit en haal het vulstuk eraf (Afb. 10-22).
- Draai de moer waarmee het oliepomptandwiel is
gemonteerd los en haal daarna de drie tandwielen
tezamen met de ketting eraf (Afb. 10-23).
10-19
- Haal de kettingspanner van de distributieketting
«A» en de oliepomp «B» (Afb. 10-24) eraf.
- Haal het toonwiel «C» - Afb. 10-24 eraf.
BELANGRIJK
Op het moment dat u e.e.a. weer monteert moet u
het toonwiel met de gefreesde vertanding «D» Afb. 10-24/A aan de tegenovergestelde kant van
de fasesensor «E» - Afb. 10-24/A plaatsen;
controleer bovendien met een diktemeter de
tussenruimte tussen het uiteinde van de
fasesensor en het oppervlak van de tanden van het
toonwiel die tussen de 0,6 en de 1,2 mm moet zijn.
C
10-20
E
D
10-21
10-22
0,6 - 1,2 mm
E
C
A
10-23
386
B
10-24
D
10-24/A
- Draai de 3 schroeven «C» van de flens «D»
waarmee de nokkenas «E» is geborgd los en haal
de nokkenas eruit nadat u de betreffende stoters
«F» van hun plaats gehaald heeft (Afb. 10-25).
- Breng het klemhulpstuk «A» (art. nr. 12 91 18 01)
en het hulpstuk «B» (art. nr. 30 90 65 10) voor de
indrukking van de koppelingsveer (Afb. 10-26) op
het motorvliegwiel aan.
- Draai de acht borgringen «C» van de krans die op
het motorvliegwiel is gemonteerd los (Afb. 10-26).
- Haal de tandkrans «D» - Afb. 10-27 eraf en denk
eraan dat als u de krans weer monteert de
referentietekens die aan de hand van de pijl «E»
(Afb. 10-27) aangegeven worden weer in de
oorspronkelijke toestand gebracht moeten worden.
- Haal via de binnenkant van het motorvliegwiel de
koppelingsplaten en de betreffende veren eraf
(Afb. 10-28 en 10-29).
F
F
C
D
E
10-25
N.B.: Plaats het klemhulpstuk «A» (art. nr. 12
91 18 01) op de op Afb. 10-30 aangegeven manier.
- Draai de zes schroeven «B» waarmee het vliegwiel
aan de krukas vastzit los en haal het vliegwiel eraf
(Afb. 10-30).
Deze schroeven moeten, gezien de hoge belasting
en de spanningen waaraan zij onderhevig zijn,
tijdens het opnieuw monteren door nieuwe
schroeven vervangen worden (breng het
schroefdraadborgmiddel Loctite van het type
medium aan en draai ze met een aanhaalkoppel
van 4÷4,2 kgm aan).
C
B
A
10-26
D
E
E
10-27
10-28
B
10-29
A
10-30
387
Alvorens de carterpan van het onderstel van de
motor af te halen is het mogelijk om het oliefilter er
eerst af te halen, door als volgt te werk te gaan:
- Draai met het hulpstuk (art. nr. 0192910099) het
sluitkapje aan de buitenkant «A» - Afb. 10-31 eraf.
A
- Gebruik weer hetzelfde hulpstuk maar breng het
nu in de tegenovergestelde richting aan en haal
het filter «B» - Afb. 10-31/A eruit.
LET OP
Als u het sluitkapje aan de buitenkant «A» - Afb.
10-31 er weer op doet moet u uiterst voorzichtig
zijn met het aanbrengen van de O-ring. Mocht
deze ring beschadigd zijn dan moet u hem
vervangen.
10-31
B
- Draai de 14 schroeven «A» rondom de carterpan
waarmee de carterpan aan het onderstel is geborgd
(Afb. 10-31/A) los en haal de carterpan er daarna
af.
A
10-31/A
- Haal de oliefiltersteun «C» - Afb. 10-32 en Afb. 1033 eraf door de borgschroeven «D» - Afb. 10-32
los te draaien en maak de oliedoorvoerbuizen «E»
- Afb. 10-32 en Afb. 10-33 los.
E
C
D
F
G
- Draai de borgschroef «F» - Afb. 10-32 los en haal
de flens «G» - Afb. 10-32 en Afb. 10-33 eraf.
N.B.: Bij de eerste serie van het model SPORT
1100 I vormde de flens «G» één geheel met de
oliefiltersteun zoals afgebeeld op tek. 1 op blz. 408.
D
10-32
G
E
C
388
10-33
- Draai de verbindingsschroeven van de drijfstangen
via de binnenkant van het onderstel los en haal de
drijfstangen eruit (Afb. 10-34).
10-34
- Draai de acht schroeven «A» waarmee de achterste
flens «B» die ter ondersteuning van de krukas
dient mee vastzit los (Afb. 10-35).
Als u een en ander weer monteert moet u om
olielekkages te voorkomen teflontape tussen de
beide met de pijl aangegeven schroeven doen
(Afb. 10-35).
A
B
10-35
- Breng zoals aangegeven op Afb. 10-35A het
hulpstuk «C» (art. nr. 12 91 36 00) aan om de
achterste flens «B» eraf te halen.
Haal de flens eraf en haal de krukas er aan de
achterkant uit.
C
B
10-35A
389
10.1.1 DE MOTOR WEER MONTEREN
Alvorens de motor weer te monteren moet u de onderdelen aan een grondige controle onderwerpen volgens
hetgeen in hfdst. 10.1.2 “CONTROLES” staat vermeld.
- Om de motor opnieuw te monteren moet u in de omgekeerde volgorde als bij het demonteren te werk gaan
waarbij u rekening moet houden met het volgende:
- Om olielekkages uit de beide 2 onderste schroeven «A» van de bevestiging van de achterste flens «B» die
ter ondersteuning van de krukas dient te voorkomen moet u er teflontape op aanbrengen (Afb. 10-36).
Bij het monteren van de flenzen «B» en «C» op het onderstel moet u de montagestand van de gaten «D» en
«E» (Afb. 10-37) aanhouden.
B
A
A
B
10-36
D
E
C
B
D
E
10-37
Controleer de montagespeling tussen dedruklagers
met zijloopvlakken van de drijfstangen en de
aanslagvlakken van de krukas (voorziene speling :
0,30-0,50 mm).
Monteer de krukas in het onderstel, draai de
verbindingsschroeven van de kappen met een
aanhaalkoppel van 6,1÷6,6 kgm vast.
LET OP
Gezien de hoge belasting en de spanningen
waaraan de schroeven onderhevig zijn moeten zij
door nieuwe schroeven vervangen worden.
N.B.: Als er CARRILLO drijfstangen zijn
gemonteerd bedraagt het aanhaalkoppel 8,5 ÷9,3.
Breng het smeermiddel CARRILLO “FEL-PRO”
op de schroefdraad van de schroeven en op de
steunvlakken aan.
390
10-38
- Tijdens het opnieuw monteren van het vliegwiel op de krukas moeten de referentietekens van de stand zoals
aangegeven op Afb. 10-39 aangehouden worden (de pijl «A» die in het motorvliegwiel is gegraveerd moet op
één lijn zitten met het teken «B» op de krukas).
Draai de schroeven waarmee het motorvliegwiel aan de krukas bevestigd is met een aanhaalkoppel van 4÷4,2
kgm aan (breng het borgmiddel Loctite medium aan).
B
A
10-39
BELANGRIJK
Op het moment dat u e.e.a. weer monteert moet u het toonwiel met de gefreesde vertanding «D» - Afb.
10-40 aan de tegenovergestelde kant van de fasesensor «E» - Afb. 10-40 plaatsen; controleer bovendien
met een diktemeter de tussenruimte tussen het uiteinde van de fasesensor en het oppervlak van de
tanden van het toonwiel die tussen de 0,6 en de 1,2 mm moet zijn.
- Om de tussenruimte te meten terwijl de motor is gemonteerd moet u als volgt te werk gaan :
1) meet met een schuifmaat de afstand tussen de aanslag op het onderstel «A» en het oppervlak van de
vertanding op het vliegwiel «B» - Afb. 10-41;
B
m
6
0,
-
2
1,
m
A
D
E
10-40
2) neem de maat tussen het uiteinde «C» van de
sensor en het aanslagplaatje «D» van de sensor
op (Afb. 10-41/A).
Het verschil tussen deze beide opgenomen maten
levert de werkelijke tussenruimte op. Indien nodig
kunt u dit veranderen door een vulstuk tussen de
aanslag van de sensor te doen.
10-41
D
C
10-41/A
391
- Tijdens het opnieuw monteren van de
koppelingsgroep moet u erop letten dat het
referentieteken dat in een tand van de veerduwplaat
is gegraveerd op één lijn zit met de referentietekens
die in het vliegwiel zijn gegraveerd (Afb. 10-42).
10-42
- Om de koppelingsplaten te centreren moet u het
speciale hulpstuk «A» (art. nr. 30 90 65 10)
gebruiken; draai de schroeven waarmee de
startkrans aan het vliegwiel is bevestigd met een
aanhaalkoppel van 1,5-1,7 kgm aan.
Bij het monteren van de startkrans op het vliegwiel
moet u de markeringen «B» die op Afb. 10-43
staan aangegeven aanhouden.
B
A
10-43
- De richting waarin de zuiger gemonteerd moet
worden blijkt uit de pijl die erin is gegraveerd (de pijl
moet naar voren gedraaid zijn zie Afb. 10-44).
10-44
- Het cilinderblok en de zuiger moeten op basis van
de keuzeklasse die in de beide onderdelen is
gegraveerd verbonden worden (A met A, B met B,
C met C) Afb. 10-45.
10-45
392
- Alvorens het tuimelaarsteunframe opnieuw te
monteren moeten de 4 O-ringen «A» weer op hun
plaats op de tapeinden gedaan worden (Afb. 10-46).
A
LET OP
Telkens als u dit opnieuw monteert moeten er
nieuwe O-ringen in worden gedaan.
10-46
- Draai de 5 moeren en de middelste pen waarmee
de kop aan de cilinder is bevestigd met een koppel
van 4÷4,2 kgm aan en houd daarbij een kruiselingse
volgorde aan (Afb. 10-47).
10-47
- Alvorens de carterpan opnieuw te monteren moet
u eerst de pakking «A» - Afb. 10-48 zorgvuldig
aanbrengen.
B
A
LET OP
Indien de pakking (zowel op de carterpan als op
de flens) verkeerd aangebracht wordt dan heeft
dit onmiddellijk beschadiging van de motor tot
gevolg.
Om de afstelling van de oliedrukregelklep «B» - Afb.
10-48 te controleren zie blz. 406.
Het netfilter «C» - Afb. 10-48 en de oliedoorvoerleidingen moeten grondig gereinigd worden.
C
10-48
BELANGRIJK
Telkens als e.e.a. opnieuw wordt gemonteerd
moet zowel de pakking van de carterpan als de
pakking van de flens vervangen worden.
393
10.1.2 DE FASE-AFSTELLING VAN DE
DISTRIBUTIE CONTROLEREN (Afb. 10.49)
Om de fase-afstelling van de distributie te controleren
moet u als volgt te werk gaan:
- creëer 1,5 mm speling tussen de tuimelaars en de
kleppen;
- draai de moer waarmee het tandwiel aan de motor
is bevestigd los;
- doe de naaf art. nr. 65 92 84 00 «2» met daarop de
schijf met schaalverdeling art. nr. 19 92 96 00 «3»
gemonteerd en bevestig dit met een schroef aan
de krukas;
- maak het pijlvormige profiel nr. 17 94 75 60 «A»
met een schroef in het schroefdraadgat van het
onderstel vast;
- monteer een meetkloksteun «5» in het bougiegat
van de linkercilinder en doe daarna de meetklok
erop;
- draai de schijf met de wijzers van de klok mee
(naar rechts) totdat de zuiger van de linkercilinder
zich daadwerkelijk op het bovenste dode punt
bevindt (met gesloten kleppen), zet de meetklok
op nul en verzeker u ervan dat de tekens (op het
distributietandwiel en op het motortandwiel) «1»
volledig op één lijn zitten en als u door het
inspectiegat in de versnellingsbak kijkt dat het
streepje met de letter «S» volledig op één lijn zit
met het teken dat in het midden van dit gat
aangebracht is;
- zorg er nu voor dat de punt van het pijlvormige
profiel op één lijn met het nulpunt “BDP” op de
schijf met schaalverdeling komt te zitten;
- controleer de fase-afstelling aan de hand van het
diagram van de distributie;
- draai de steun met de meetklok in het bougiegat op
de kop van de rechtercilinder;
- monteer het controleprofiel aan de rechterkant
van het onderstel;
- draai de schijf met de wijzers van de klok mee
(naar rechts) totdat het teken met de «D» zich op
één lijn bevindt met het teken in het midden van het
inspectiegat in de versnellingsbak (kleppen
gesloten);
- doe daarna hetzelfde bij de linkercilinder.
Na afloop van de controle, als alles in orde is :
- moet u de werkingsspeling tussen de tuimelaars
en de kleppen weer op de oorspronkelijke waarde
instellen (inlaat 0,10 mm, uitlaat 0,15 mm);
- haal de schijf met schaalverdeling van de krukas af
en haal het pijlvormige profiel van het onderstel af;
- haal de steun met de meetklok uit het gat van de
kop van de cilinder, doe de bougie er weer in en
voltooi de montage.
394
5
4
1
3
2
10-49
10.2
CONTROLES
DE KOPPEN EN HUN ONDERDELEN DEMONTEREN (Afb. 10-50)
Om de koppen te demonteren moet u als volgt te werk gaan :
■ zet het hulpstuk «G» (art. nr. 10 90 72 00) op de bovenste plaat en in het midden van de klepschotel die u eraf
wilt halen;
■ draai de schroef van het hulpstuk net zolang aan totdat het gespannen is en sla daarna met een hamer op de
bovenkant van het hulpstuk (aan de kant waar het op de bovenste plaat inwerkt) zodat de beide conushelften
«A» van de bovenste plaat «B» loskomen;
■ zodra de beide conushelften «A» los zijn moet u ze aandraaien totdat de beide conushelften uit de zittingen
op de kleppen kunnen gaan; draai het hulpstuk los en haal het van de kop af; haal daarna de bovenste plaat
«B», de binnenveer «C», de buitenveer «D», de onderste plaat «E» en eventueel de tussenplaatjes en de klep
«F» uit de kop.
A
B
D
G
C
E
F
10-50
395
KOPPEN
Ga als volgt te werk:
■ controleer ofde contactvlakken met de kap en de cilinder geen krassen vertonen of zodanig beschadigd zijn
dat een perfecte borging in gevaar wordt gebracht;
■ ga na dat de tolerantie tussen de gaten van de klepgeleiders en de klepstelen binnen de voorgeschreven grenzen is;
■ controleer de staat waarin de klepzittingen verkeren.
Ø8.000÷8.022 mm
Ø7.980÷7.965
49
Ø7.987÷7.972
INLAATKLEP
UITLAATKLEP
Ø39.3÷39.5
Ø46.3÷46.5
45°30'±5'
45°30'±5'
10-51
KLEPGELEIDERS
Om de klepgeleiders uit de koppen te halen moet u een drevel gebruiken.
De klepgeleiders moeten vervangen worden als de speling tussen de kleppen en de klepsteel niet opgeheven
kan worden door alleen de kleppen te vervangen.
Om de klepgeleiders op de kop te monteren moet u:
■ de kop in een oven op circa 60°C heet laten worden en daarna de klepgeleiders smeren;
■ de soepele ringen monteren;
■ met een drevel op de klepzittingen duwen; werk de gaten waarin de klepstelen lopen met een polijstboor bij
en zorg ervoor dat de binnendiameter de voorgeschreven maat krijgt (Afb. 10-51).
De overlapping tussen de zitting in de kop en de klepgeleider moet 0,046-0,075 mm bedragen.
TABEL VAN DE GEGEVENS M.B.T. DE VERBINDING TUSSEN DE KLEPPEN EN DE GELEIDERS
binnendiameter klepgeleiders
mm
Inlaat
8,000 ÷ 8,022
Uitlaat
diameter klepstelen
mm
montagespeling
mm
7,972 ÷ 7,987
0,013 ÷ 0,050
7,965 ÷ 7,980
0,020 ÷ 0,057
KLEPZITTINGEN
De klepzittingen moeten met een frees bijgewerkt worden. De hellingshoek van de zitting is 45°±5’.
Om een goede verbinding en een perfecte borging tussen de wartels en de klepschotels te krijgen moet na het
frezen overgaan worden tot slijpen.
Ø36÷36.1
°
396
30°
1
0,3
30°
Detail van de uitlaatklep
±5'
45°
±5'
45°
Ø43.9÷44.1
Ø46
Ø47.04
1,25
15°
0,5
15
0,8
Ø41÷41.1
Ø36.4÷36.6
Ø39
Ø41.77
Detail van de inlaatklep
10-52
INSPECTIE VAN DE KLEPVEREN
Ga na dat de veren niet vervormd zijn en geen spanning verloren hebben:
Buitenveer
■ ongespannen, heeft een lengte van 40,3 mm;
■ bij gesloten klep, heeft een lengte van 35 mm en moet een spanning van 20,33-22,47 kg leveren;
■ bij geopende klep, heeft een lengte van 24,4 mm en moet een spanning van 60,8-67,2 kg leveren;
■ als groep, heeft een lengte van 21 mm.
Binnenveer
■ ongespannen, heeft een lengte van 37,9 mm;
■ bij gesloten klep, heeft een lengte van 33,5 mm en moet een spanning van 9,215-10,185 kg leveren;
■ bij geopende klep, heeft een lengte van 22,9 mm en moet een spanning van 31,35-34,65 kg leveren;
■ als groep, heeft een lengte van 19,6 mm.
Als de veren niet binnen de hierboven genoemde gegevens vallen dan moeten zij zonder meer vervangen
worden.
Kg. 20.33÷22.47
Kg. 9.215÷10.185
Kg. 60.8÷67.2
Kg. 31.35÷34.65
37.9 mm
40.3 mm
35 mm
33.5 mm
22.9 mm
24.4 mm
BUITENVEER
BINNENVEER
10-53
TUIMELAARPEN
TUIMELAAR
Ø15.032÷15.059
8
Ø4
Ø6 P.1MA
41,5
44
Ø1,5
75
Ø14.994÷14.983
10-54
397
DE VEERGROEP CONTROLEREN (Afb. 10-55)
Als de klepzittingen in de koppen worden bijgewerkt is het noodzakelijk om nadat de kleppen op de koppen zijn
gemonteerd te controleren of genoemde veren als zij ingedrukt zijn tussen de 34,7-35 mm lang zijn; om deze
waarde te verkrijgen moeten er 0,3 mm dikke onderlegringen «A» art. nr. 14 03 73 00 tussen geplaatst worden.
34
,7
÷3
5
35
,7÷
34
A
10-55
GEGEVENS VAN DE DISTRIBUTIE
De gegevens van de distributie (met betrekking tot de
controlespeling van 1,5 mm tussen de tuimelaars en
de kleppen) zijn als volgt (zie Afb. 10-56):
BDP
BEGIN INLAAT VOOR HET
BDP
Inlaat
■ opent 22° voor het BDP
■ sluit 54° na het ODP
EINDE
UITLAAT NA
HET BDP
Uitlaat
■ opent 52° voor het ODP
■ sluit 24° na het BDP
BEGIN
UITLAAT VOOR
HET ODP
EINDE INLAAT NA
HET ODP
■ inlaat 0,10 mm
■ uitlaat 0,15 mm
ODP
10-56
DIAMETER VAN DE STEUNEN VAN DE DISTRIBUTIEAS (NOKKEN) EN DE BETREFFENDE ZITTINGEN IN
HET ONDERSTEL
DIAMETER ASSTEUN
mm
DIAMETERZITTINGEN
IN HET ONDERSTEL mm
Distributiezijde
47,000 ÷ 46,984
47,025 ÷ 47,050
Vliegwielzijde
32,000 ÷ 31,984
32,025 ÷ 32,050
MONTAGESPELING
mm
0,025 ÷ 0,066
GEGEVENS M.B.T. DE VERBINDING VAN DE STOTERS MET DE ZITTINGEN IN HET ONDERSTEL
398
DIAMETER ZITTINGEN
mm
BUITENDIAMETER STOTERS
mm
MONTAGESPELING
mm
Productie
22,021 ÷ 22,000
21,996 ÷ 21,978
0,004 ÷ 0,043
Vergroot tot een diameter van 0,05 mm
22,071 ÷ 22,050
22,046 ÷ 22,028
0,004 ÷ 0,043
Vergroot tot een diameter van 0,10 mm
22,121 ÷ 22,100
22,096 ÷ 22,078
0,004 ÷ 0,043
De slijtage van de cilinders controleren (Afb. 10.57)
De diameter van de cilinders moet op drie hoogten worden gemeten waarbij de meetklok 90° gedraaid moet
worden. Ga ook na of de cilinders en de zuigers dezelfde keuzeklasse hebben (A, B, C).
Ø 92.000 ÷ 92.018
1e METING
2e METING
91.954 ÷ 91.972
controlemeting
voor de keuze
14
3e METING
10-57
Keuze van de cilinderdiameters
GRAAD A
GRAAD B
GRAAD C
92,000 ÷ 92,006 92,006 ÷ 92,012 92,012 ÷ 92,018
Keuze van de zuigerdiameters
GRAAD A
GRAAD B
GRAAD C
91,954 ÷ 91,960 91,960 ÷ 91,966 91,966 ÷ 91,972
N.B.: De cilinders van graad «A», «B», «C» moeten verbonden worden met de betreffende gekozen
cilinders van graad «A», «B», «C» (Afb. 10-46).
De in de tabel aangegeven keuzematen moeten op 14 mm afstand van de onderste rand van de zuiger gemeten
worden op het loodrechte vlak ten opzichte van de as van de stift.
Maximum toegestane onrondheid van de cilinder: .............................................................................. 0,02 mm.
Maximum toegestane speling tussen de cilinder en de zuiger: ........................................................... 0,08 mm.
399
ZUIGERS (Afb. 10-58)
Ga tijdens de revisie over tot het verwijderen van de aanslag van de bovenkant van de zuigers en de zittingen
van de soepele ringen; controleer de bestaande speling tussen de cilinders en de zuigers op basis van de
keuzediameter; als deze speling meer bedraagt dan de aangegeven speling moeten de cilinders en de zuigers
vervangen worden.
De zuigers van een motor moeten uitgebalanceerd worden; tussen de zuigers is een verschil in gewicht van 1,5
gram toegestaan.
1.52 ÷ 1.54
2.975 ÷ 2.990
1.475 ÷ 1.490
Ø92
0.40 ÷ 0.65
0.30 ÷ 0.60
3.02 ÷ 3.04
57.9 ÷ 58.1
Ø21.994 ÷ 21.998
22.006 ÷ 22.011
10-58
Waarden in mm
Gegevens m.b.t. de verbinding
DIAMETER
STIFT
mm
DIAMETER
SPELING TUSSEN
ZUIGERGATEN
DE STIFT EN
mm
GATEN IN DE ZUIGER mm
21,994
22,006
21,998
22,011
0,008 ÷ 0,017
SOEPELE AFDICHTINGS-EN OLIESCHRAAPBANDEN
Op elke zuiger is het volgende gemonteerd: 1 soepele
bovenband, 1 soepele tussentrapband en 1 soepele
olieschraapband.
De uiteinden van de soepele banden moeten ongelijk
ten opzichte van elkaar gemonteerd worden.
Montagespeling tussen de dikte van de banden
en de zittingen in de zuiger
Afdichtingsringen en olieschraapring:
.................................................... 0,030-0,065 mm.
Opening tussen de uiteinden van de soepele
banden die in de cilinder zijn aangebracht
Bovenste afdichtingsring en trapring:
........................................................ 0,40-0,65 mm.
Olieschraapring: .............................. 0,30-0,60 mm.
Montage van de zuiger in het oog van de drijfstang
(Afb. 10-59)
Het op de Afbeelding met de pijl «A» aangegeven
deel moet tijdens de montage van de zuiger in het
oog van de drijfstang naar de uitlaatpijp gedraaid
worden.
400
A
10-59
25.021
25.000
25.093
25.068
139.975 ÷ 140.025
23.800
23.600
Na in de drijfstang
gedrukt te zijn wordt
het op een diam. Van
22,007÷22,020
gebracht
1.535 ÷ 1.544
47.130
47.142
N.B.: Bij het model SPORT CORSA 1100 I
worden CARRILLO drijfstangen art. nr. 30061541
gemonteerd, zie Afb. 10-61.
23.850
23.800
47.130
47.142
DRIJFSTANGEN
Bij het reviseren van de drijfstangen moeten de
volgende controles verricht worden:
■ staat van de bussen en speling daartussen en de
stiften;
■ evenwijdigheid van de assen;
■ drijfstanglagers.
De lagers zijn van het type met een dunne schaal,
met een antiwrijvingslegering die geen enkele
aanpassing toestaat; als zij sporen van aantasting of
slijtage vertonen moeten zij zonder meer vervangen
worden.
Bij het vervangen van de lagers kan het nodig zijn om
de krukpen bij te werken.
Alvorens de krukpen bij te werken is het verstandig
om de diameter van de pen ter hoogte van het
grootste slijtpunt op te meten (Afb. 10-62); dit om
vast te stellen tot welke verkleiningsklasse het lager
moet behoren en tot op welke diameter de pen
bijgewerkt moet worden.
Tabel van de drijfstanggewichten - Afb. 10-60
Totaal gewicht Gewicht pootzijde Gewicht kopzijde
Kleur
drijfstang
(Wisseling)
(Roterend)
gewichtskeuze
4.44 ÷ 4.57
18.95 ÷ 19.20
634 ± 2
630 ± 2
160
626 ± 2
474 ± 2
Oranje
470 ± 2
Lichtblauw
466 ± 2
Wit
23.850
23.800
10-60
Dikten van de drijfstanglagers
CARRILLO drijfstang
22.0023
22.0026
van 1,535
tot 1,544
lagers voor verkleinde diameter
drijfstangpen van mm
0,254
0,508
0,762
1,662
1,671
1,789
1,798
1,916
1,925
47.0135
47.0132
139,985 ÷ 140,015
23.825
23.775
NORMAAL LAGER
(PRODUCTIE) mm
23.825
23.775
10-61
10-62
401
* DIAMETER VAN DE KRUKKNOP:
STANDAARD DIAMETER
VERKLEIND 0,254 mm
VERKLEIND 0,508 mm
VERKLEIND 0,762 mm
44,008 ÷ 44,020
43,754 ÷ 43,766
43,500 ÷ 43,512
43,246 ÷ 43,258
* Gegevens m.b.t. de verbinding tussen de stift en de bus
BINNENDIAMETER VAN
DE GEPLAATSTE
EN BEWERKTE BUS mm
DIAMETER
STIFT
mm
22,007
21,994
22,020
21,998
SPELING TUSSEN
DE STIFT EN DE BUS
mm
0,009 ÷ 0,026
* De gegevens met betrekking tot het model SPORT CORSA 1100 I staan vermeld in de tabel op blz. 434.
De evenwijdigheid van de assen controleren (Afb. 10-63 / 10-63/A)
Alvorens de drijfstangen te monteren moet u de vierkante vorm ervan controleren. Dat wil zeggen er moet
gecontroleerd worden of de gaten van de kop en de poot van de drijfstang evenwijdig zijn en op één vlak liggen.
De maximum afwijking qua evenwijdigheid en het op één vlak liggen van de beide assen van de kop en de poot
van de drijfstang gemeten op een afstand van 200 mm moet ± 0,10 mm bedragen.
DE DRIJFSTANGEN OP DE KRUKAS MONTEREN
De montagespeling tussen het lager en de pen van de drijfstang bedraagt minimaal 0,022 mm en maximaal 0,064
mm.
De speling tussen dekrukwangen van de drijfstangen en die van de krukas moet 0,30-0,50 mm bedragen.
Monteer de drijfstangen op de krukas, draai de schroeven in de kappen met een dynamometersleutel met een
aanhaalkoppel van 6,1÷6,6 kgm aan.
N.B.: Als er CARRILLO drijfstangen zijn gemonteerd bedraagt het aanhaalkoppel 8,5 ± 9,3 kg.
Aanhaalkoppel met geoliede schroef: 60±65 Nm
(6,1±6,6 kgm)
A
De snede van de bus moet zich binnen deze sector
bevinden.
30°
Punt van de materiaalafname
om een gelijk gewicht tussen
de drijfstangen en een goede
verdeling van de gewichten voor
A
A
// 0.10 X Y
de uitbalancering te krijgen.
18 min.
22,007 ÷ 22,020
36 min.
X
Y
200
N.B.: Let goed op de
evenwijdigheid van de assen
X-X/Y-Y = 0,100 op 200 mm
X
Y
10-63
// 0.10 X Y
x
200
Y
Y
x
Aanhaalkoppel met
schroef: 8.5 ÷ 9,3 kgm
N.B.: Let goed op de
evenwijdigheid van de assen
X-X/Y-Y = 0,100 op 200 mm
10-63/A
402
KRUKAS
Bekijk de oppervlakken van de hoofdtappen; indien zij krassen of onrondheden vertonen moeten zij bijgewerkt
worden (waarbij de verkleiningstabellen aangehouden moeten worden) en moeten de flenzen compleet met de
krukaslagers vervangen worden.
De verkleiningsschaal van de krukaslagers is als volgt: 0,2-0,4-0,6 (zie de tabellen op blz. 394).
De montagespeling is als volgt:
■ tussen het lager en de hoofdtap aan de distributiezijde 0,028-0,060 mm;
■ tussen het lager en de hoofdtap aan de vliegwielzijde 0,040-0,075 mm;
■ tussen het lager en de drijfstangpen 0,022-0,064 mm.
Bij het bijwerken van de krukastappen moet de waarde van de verbindingsstraal op de krukwangen aangehouden
worden die de volgende is: 2-2,5 mm voor de drijfstangpen, 3-3,3 mm voor dehoofdtap aan de vliegwielzijde en
1,5-1,8 mm voor dehoofdtap aan de distributiezijde.
Diameter van dehoofdtap aan de vliegwielzijde
NORMALE
PRODUCTIE
mm
53.970
53.951
VERKLEIND TOT mm
0.2
0.4
0.6
53.770
53.751
53.570
53.551
53.370
53.351
Diameter van dehoofdtap aan de distributiezijde
NORMALE
PRODUCTIE
mm
VERKLEIND TOT mm
0.2
0.4
0.6
37.975
37.959
37.775
37.759
37.575
37.559
37.375
37.359
10-64
403
HET GEWICHT CONTROLEREN VOOR HET UITBALANCEREN VAN DE KRUKAS
De drijfstangen compleet met schroeven moeten voor wat het gewicht betreft uitgebalanceerd zijn.
Er is een verschil tussen de drijfstangen van 4 gram toegestaan.
(Zie de “Tabel van de gewichten van de drijfstangen” blz. 401).
Om de krukas statisch uit te balanceren moet er op de krukknop een gewicht van 1,810 kg aangebracht worden.
M6
M4
* Ø44.008 ÷ 44.020
SPELING VAN DE KRUKASVERBINDING =
0,040-0,075 mm
Ø53.970 ÷ 53.951
48.000 ÷ 48.100
53.400÷53.419
53.600÷53.619
Verkleiningen tot mm
Identificatiecode van de
verkleiningen
M2
53.800÷53.819
0.2
Binnendiameter van de krukaslagers voor
reserveonderdelen
Ø54.000 ÷ 54.019
0.6 0.4
M4
M6
37.600÷37.616
37.400÷37.416
Ø38.000 ÷ 38.016
SPELING VAN DE KRUKASVERBINDING =
0,028-0,060 mm
M2
37.800÷37.816
38.969 ÷ 40.031
Verkleiningen tot mm
Binnendiameter van de krukaslagers voor
reserveonderdelen
0.2
Identificatiecode van de
verkleiningen
Ø37.959 ÷ 37.975
0.6 0.4
* Bij het model SPORT CORSA 1100 I waar CARRILLO drijfstangen op gemonteerd zijn moet de diameter van de
krukknop tussen de 44.008 en de 44.012 bedragen.
N.B.: Als er CARRILLO drijfstangen worden gemonteerd moet er om de krukas statisch uit te
balanceren op de krukknop een gewicht van 1,600 kg aangebracht worden.
10-65
404
CONTROLE OP OLIELEKKAGES UIT HET MOTORONDERSTEL (FLENS VLIEGWIELZIJDE)
Indien er eventuele olielekkages uit de achterzijde van het motoronderstel (vliegwielzijde) optreden dan moet er
het volgende gedaan worden:
■ ga na dat de borgring op de flens aan de vliegwielzijde niet beschadigd is;
■ ga na dat er in het motoronderstel geen lucht geblazen wordt. Om dit te kunnen controleren moet u het vliegwiel
van de krukas afhalen en de motor op een werkbank leggen met de vliegwielzijde naar boven gedraaid;
■ vul de bovenkant van het onderstel met water;
■ blaas de ontluchtingsbuis met perslucht op lage druk door (om te voorkomen dat de oliekeerring eruit schiet),
waarbij u de borgring met twee vingers op zijn plaats moet houden;
■ als er poreuze plekken zijn dan moeten er luchtbellen te zien zijn. In dat geval moeten de poreuze plekken met
een speciale kit die in de handel verkrijgbaar is gedicht worden.
OLIETOEVOERPOMP
Als er gebreken worden geconstateerd die te wijten zijn aan de pomp dan moet het volgende gecontroleerd
worden: de hoogte van de tandwielen die tussen de 15,973-16,000 mm moet bedragen en de hoogte van de
zittingen in het pomplichaam die tussen de 16,032-16,075 mm moet bedragen.
Als deze onderdelen niet binnen deze waarden blijken te zijn moeten zij zonder meer vervangen worden.
26.340 ÷ 26.390
9.985 ÷ 10.000
26.250 ÷ 26.290
21.989 ÷ 22.002
21.972 ÷ 21.993
9.990 ÷ 10.002
22.330 ÷ 22.350
15.973 ÷ 16.000
10.013 ÷ 10.035
16.032 ÷ 16.075
10-66
OLIEDRUKZENDER
Deze is op het onderstel van de motor gemonteerd en is door middel van elektrische kabels aangesloten op het
lampje op het dashboard; dient om te signaleren dat de druk in het smeercircuit onvoldoende is.
Als het lampje op het dashboard (tijdens het rijden) gaat branden dan betekent dat dat de druk onder de van te
voren bepaalde grenzen gedaald is; in dat geval moet u onmiddellijk stoppen en de oorzaak waardoor deze
drukdaling opgetreden is proberen te achterhalen.
DE OLIEDRUKZENDER CONTROLEREN
(Afb. 10-67)
Om te controleren of de zender goed functioneert
moet u er een speciaal hulpstuk met een manometer
op aansluiten; sluit de pluskabel (+) van de tester aan
op de zender en de minkabel (-) op de massa, blaas
daarna perslucht door de aansluiting van genoemd
hulpstuk en controleer of de wijzer van de tester
beweegt als de druk (terwijl u naar de manometer
kijkt) een waarde van 0,15±035 kg/cm bereikt.
10-67
405
MOTOROLIEDRUKREGELKLEP (Afb. 10-68 / 10-69 / 10-70)
Controleer de afstelling van de oliedrukregelklep.
De oliedrukregelklep «A» is op de carterpan geschroefd. Deze klep moet afgesteld worden om een druk van 3,84,2 kg/cm2 in het toevoercircuit te krijgen.
Om de afstelling te controleren moet deze klep op een speciaal hulpstuk met een manometer aangesloten
worden; blaas perslucht door de aansluiting van genoemd hulpstuk en controleer of de klep precies op de
voorgeschreven druk open gaat.
Als de klep op een lagere druk open gaat moet u onder de veer één of meer plaatjes «B» leggen; als de klep op
een hogere druk open gaat moet u het aantal onderlegringen «C» vermeerderen.
B
C
10-68
A
4
10-69
10-70
THERMOSTAATKLEP (Afb. 10-70/A)
De thermostaatklep staat de oliedoorlaat naar de radiateur toe als de temperatuur de 71°C overschrijdt.
Slag mm
Eigenschap van de bol
Temperatuur °c
Begin opening
10-70/A
406
11 MOTORBLOK (DAYTONA RS en V10 CENTAURO)
11.1
HET MOTORBLOK DEMONTEREN
N.B.: Op bladzijde 440 en 441 zijn explosietekeningen van de meest belangrijkste onderdelen van
de motor opgenomen.
Om het motorblok te demonteren moet u als volgt te
werk gaan:
- Haal de kap aan de voorkant van de
distributieriemen eraf.
- Zet de motor tijdens de explosiefase van de
linkercilinder in de BDP stand.
De BDP stand kan waargenomen worden aan de
hand van het referentieteken op het motorvliegwiel
dat zichtbaar is via het speciale gat aangegeven op
Afb. 11-01 of op nauwkeurigere wijze door middel
van een meetklok die zodanig aangebracht moet
worden dat hij in aanraking komt met de kop van de
zuiger waarbij gebruik gemaakt moet worden van het
speciale hulpstuk art. nr. 30 94 82 00 dat in het
bougiegat moet worden gedaan.
- Controleer de fase-afstellingsreferentietekens
zoals aangegeven op Afb. 11-02; indien de
markeringen op de poelies, op de naven en op de
assen niet duidelijk zichtbaar zijn of niet aanwezig
zijn moeten deze montagereferentietekens met
onuitwisbare verf volgens de lijnen 1, 2 en 3 zoals
aangegeven op de Afbeelding gemarkeerd worden.
- Het bovenstaande geldt als het motorblok later
weer gemonteerd moet worden en indien er geen
van de distributieorganen vervangen hoeft te
worden of indien alleen de distributieriemen
vanwege periodiek onderhoud vervangen moeten
worden. Indien dezelfde riemen die reeds op de
motor waren gemonteerd opnieuw gebruikt worden
is het bij het demonteren noodzakelijk om er met
verf referentietekens op aan te brengen, die bij het
opnieuw monteren aangehouden moeten worden.
410
11-01
11-02
- Haal de kappen van de koppen eraf.
- Gebruik het speciale borghulpstuk «A» - Afb. 11-03 art. nr. 30 92 73 00 en draai de middelste moeren waarmee
de poelies op de nokkenassen zijn bevestigd los.
- Gebruik het speciale klemhulpstuk «B» - Afb. 11-04 art. nr. 30 92 76 00 en draai de moer waarmee de poelies
op de hulpas bevestigd is los.
A
B
11-03
11-04
- Het sleeptandwiel van de poelies op de nokkenassen kan eraf gehaald worden door gebruik te maken van het
speciale trekhulpstuk «C» - Afb. 11-05 / 11-05/A art. nr. 30 94 83 00.
- Maak de riemspanner «D» - Afb. 11-05 los en haal het distributieaandrijftandwiel «E» - Afb. 11-06 eraf.
C
E
11-05
11-06
MEERVOUDIGE TREKKER ART. NR. 30 94 83 00
s
na
ke
ok
en
eli
po
af
na
Zeskantschroef M6x50
Moer M6
Lichaam
Zeskantschroef M4x35
Zeskantschroef met verzonken cilinderkop M8x30
Zeskantschroef M5x35
Moer M5
Moer M4
poelie hulpas
2
Ø3
1
2
3
4
5
6
7
8
Ø40
Ø2
7
D
oliepompaandrijftandwiel
5
4
6
3
2
7
1
8
11-05/A
411
- Haal de wisselstroomdynamo eraf en draai de
bevestigingsschroeven van de distributiekap los
(Afb. 11-07).
11-07
- De fase-afstellingsreferentietekens van het
tandwiel op de krukas en het tandwiel op de hulpas
zijn aan de hand van de pijlen «1» en «2» - Afb. 1108 aangegeven.
- Terwijl u de motor eerst op het BDP van de
linkercilinder tijdens de explosiefase heeft gezet
moet de hulpas zodanig gedraaid worden zodat de
spie «3» - Afb. 11-08 naar beneden gedraaid is en
de centreergaten «4» - Afb. 11-08 op één lijn zitten
met de as van de rechtercilinder.
4
3
1
2
11-08
- Breng het borghulpstuk «A» - Afb. 11-09 art. nr. 12
91 18 01 aan en houd de krukas door middel van
de startkrans op zijn plaats.
A
11-09
- Draai de borgmoer «A» - Afb. 11-10 los en haal het
tandwiel «B» - Afb. 11-10 op de krukas eraf.
B
A
11-10
412
- Gebruik het klemhulpstuk «A» - Afb. 11-11 art. nr.
30 92 76 00 en draai de middelste moer van het
oliepompaandrijftandwiel los en haal het tandwiel
er met de speciale trekker «C» - Afb. 11-05/A art.
nr. 30 94 83 00 af.
A
11-11
LET OP
Tijdens het demonteren en opnieuw monteren
moet u altijd de klemhulpstukken gebruiken om
absoluut te voorkomen dat de vertanding van de
tandwielen van ergal overbelast worden; de
tandwielen zouden hierdoor permanent
beschadigd kunnen worden.
E
A
N.B.: Op het moment dat u e.e.a. opnieuw
monteert moeten de conussen van het
oliepompaandrijftandwiel grondig met
trichloorethyleen ontvet worden; op de
schroefdraad van de as en op de conussen moet
“Loctite 601” aangebracht worden; draai de moer
met een aanhaalkoppel van 2-2,2 kgm aan en
maak daarbij gebruik van het klemhulpstuk «A» Afb. 11-11 art. nr. 92 76 00.
- Haal het distributieaandrijftandwiel «A» - Afb. 11-12
van de hulpas af.
- Haal het toonwiel «B» - Afb. 11-12 eraf.
F
B
11-12
0,6 - 1,2 mm
D
BELANGRIJK
Op het moment dat u e.e.a. weer monteert moet u
het toonwiel met de gefreesde vertanding «C» Afb. 11-13 aan de tegenovergestelde kant van de
fasesensor «D » - Afb. 11-13 plaatsen; controleer
bovendien met een diktemeter de tussenruimte
tussen het uiteinde van de fasesensor en het
oppervlak van de tanden van het toonwiel die
tussen de 0,6 en de 1,2 mm moet zijn.
- Draai de borgschroeven «E» - Afb. 11-12 uit de
borgflens en trek de hulpas «F» - Afb. 11-12 eruit.
C
11-13
E
C
B
A
F
D
- Demonteer de cilinderkoppen en ga als volgt te
werk:
- Trek de pennen «A» - Afb. 11-14 van de draaiing
van de tuimelaars «B» eruit en haal de tuimelaars
en de betreffendewangen «C» - Afb. 11-14 eruit.
- Haal de 2 moeren «E» - Afb. 11-14 (Ø8x1,25) eraf
en haal vervolgens de 4 moeren «D» - Afb. 11-14
(Ø10x1,5) waarmee de tuimelaarsteun «F» - Afb.
11-14 is geborgd en trek de steun eruit.
D
11-14
413
N.B.: Op het moment dat e.e.a. weer gemonteerd wordt moeten de klepkappen (zie «A» - Afb. 11-15)
er weer ingedaan worden.
A
C
B
B
F
C
E
D
A
11-15
- Haal de 4 O-ringen die op de tapeinden waarmee de cilinder is geborgd eraf (Afb. 11-16).
- Haal de kop, de pakking tussen de kop en de cilinder en de cilinder eruit (Afb. 11-17).
11-16
11-17
- Haal de pallen van de stift, de stift en de zuiger eraf (Afb. 11-18). Houd er rekening bij op het moment dat u
e.e.a. weer monteert dat de pijl die in de zuigerkop is gegraveerd naar de uitlaat toe gedraaid moet zijn (Afb.
11-19).
11-18
414
11-19
- Breng het klemhulpstuk «A» (art. nr. 12 91 18 01)
en het hulpstuk «B» (art. nr. 30 90 65 10) voor het
indrukken van de koppelingsveren op het
motorvliegwiel aan (Afb. 11-20).
C
- Draai de acht schroeven «C» waarmee de krans
die op het motorvliegwiel is gemonteerd is geborgd
los (Afb. 11-20).
B
A
11-20
D
- Haal de tandkrans «D» - Afb. 11-21 eraf en denk
er aan dat als u hem er later weer op doet de
referentietekens die uit de pijl «E» - Afb. 11-21
blijken weer in orde gebracht worden.
E
11-21
- Haal de koppelingsplaten en de betreffende veren
er via de binnenkant van het motorvliegwiel uit
(Afb. 11-22).
11-22
N.B.: Breng het klemhulpstuk «A» (art. nr. 12
91 18 01) op de op Afb. 11-23 aangegeven manier
aan.
B
A
11-23
- Draai de zes schroeven «B» - Afb. 11-23 waarmee
het vliegwiel op de krukas is geborgd los en haal
het vliegwiel eraf.
Deze schroeven moeten, gezien de hoge belasting
en de spanningen waaraan zij onderhevig zijn,
tijdens het opnieuw monteren door nieuwe
schroeven vervangen worden (breng Loctite op de
schroeven aan en draai ze met een aanhaalkoppel
van 4÷4,2 kgm aan).
415
Alvorens de carterpan van het onderstel van de
motor af te halen is het mogelijk om het oliefilter er
eerst af te halen, door als volgt te werk te gaan:
- Draai met het hulpstuk (art. nr. 0192910099) het
sluitkapje aan de buitenkant «A» - Afb. 11-24 eraf.
A
- Gebruik weer hetzelfde hulpstuk maar breng het
nu in de tegenovergestelde richting aan en haal
het filter eruit (Afb. 11-25).
LET OP
Als u het sluitkapje aan de buitenkant «A» - Afb.
11-24 er weer op doet moet u uiterst voorzichtig
zijn met het aanbrengen van de O-ring. Mocht
deze ring beschadigd zijn dan moet u hem
vervangen.
11-24
- Draai de 14 schroeven «A» - Afb. 11-25 rondom
de carterpan waarmee de carterpan aan het
onderstel is geborgd los en haal de carterpan er
daarna af.
A
11-25
- Haal de oliefiltersteun «C» - Afb. 11-26 en Afb. 1127 eraf door de bevestigingsschroeven «D» - Afb.
11-26 los te draaien en maak de oliedoorvoerbuizen
«E» - Afb. 11-26 en Afb. 11-27 los.
- Draai de borgschroeven «F» - Afb. 11-26 los en
haal de flens «G» - Afb. 11-26 en Afb. 11-27 eraf.
E
C
D
F
G
D
11-26
G
E
C
416
11-27
- Draai de verbindingsschroeven van de drijfstangen
via de binnenkant van het onderstel los en haal de
drijfstangen eruit.
Gezien de hoge belasting en de spanningen
waaraan de schroeven onderhevig zijn moeten zij
door nieuwe schroeven vervangen worden.
Draai de schroeven met een aanhaalkoppel van
8,9-0,4 kgm aan (Afb. 11-28).
11-28
- Draai de acht schroeven «A» waarmee de achterste
flens «B» die ter ondersteuning van de krukas
dient mee vastzit los.
Als u de flens weer monteert moet u om olielekkages
te voorkomen teflontape tussen de beide met de
pijl aangegeven schroeven doen (Afb. 11-29).
A
B
11-29
- Breng zoals aangegeven op Afb. 11-30 het hulpstuk
«C» (art. nr. 12 91 36 00) aan om de achterste flens
«B» eraf te halen.
Haal de flens eraf en haal de krukas er aan de
achterkant uit.
C
B
11-30
417
11.2 DE MOTOR WEER MONTEREN
Alvorens de motor weer te monteren moet u de onderdelen
aan een grondige controle onderwerpen volgens hetgeen
in hfdst. 11.4 “CONTROLES” staat vermeld.
- Om de motor opnieuw te monteren moet u in de
omgekeerde volgorde als bij het demonteren te
werk gaan waarbij u rekening moet houden met
het volgende:
- Om olielekkages uit de beide 2 onderste schroeven
«A» - Afb. 11-31 waarmee de achterste flens «B»
- Afb. 11-31 die ter ondersteuning van de krukas
dient bevestigd is te voorkomen moet u er teflontape
op aanbrengen.
Bij het monteren van de flenzen «B» en «C» - Afb.
11-32 op het onderstel moet u de montagestand
van de gaten «D» en «E» - Afb. 11-32 aanhouden.
B
A
11-31
D
E
C
B
D
E
0,
6
-1
,2
Na de krukas in het onderstel te hebben gemonteerd
moet u de schroeven waarmee de kappen bevestigd
zijn met een aanhaalkoppel van 8,5-9,3 kgm
aandraaien.
11-32
LET OP
Gezien de hoge belasting en de spanningen
waaraan de schroeven onderhevig zijn moeten zij
door nieuwe schroeven vervangen worden.
N.B.: Breng het smeermiddel “FEL-PRO” op
de schroefdraad van de schroeven en op de
steunvlakken aan.
BELANGRIJK
Op het moment dat u e.e.a. weer monteert moet u
het toonwiel met de gefreesde vertanding «F» Afb. 11-33 aan de tegenovergestelde kant van de
fasesensor «G» - Afb. 11-33 plaatsen; controleer
bovendien met een diktemeter de tussenruimte
tussen het uiteinde van de fasesensor en het
oppervlak van de tanden van het toonwiel die
tussen de 0,6 en de 1,2 mm moet zijn.
418
F
G
11-33
Bevestigingsschroeven van de distributiekap
Draai de borgschroeven van de distributiekap er weer in en houd daarbij de plaats aan op basis van de op Afb.
11-34 aangegeven lengten.
35 mm
20 mm
25 mm
35 mm
11-34
11-35
- Alvorens de zuigers in de cilinders te doen moet u
de banden aanbrengen zoals aangegeven op Afb.
11-35.
- Op het moment dat u de cilinderkop opnieuw
monteert moet u erop letten dat de pakking goed
zit om de op Afb. 11-36 aangegeven oliedoorvoeren
11-36
niet te belemmeren; breng de beide centreerbussen
van de kop en de cilinder aan.
- Alvorens het tuimelaarsteunframe opnieuw te
monteren moet u de 4 O-ringen op de
trekstangen doen zoals aangegeven op Afb. 1137.
11-37
419
BELANGRIJK
Telkens als u iets opnieuw monteert moet u er
nieuwe O-ringen in doen.
- Monteer het frame en draai de 4 moeren (Ø10x1,5)
11-38
met een koppel van 4,2-4,5 kgm aan en houd daarbij een kruiselingse volgorde aan en draai daarna de beide
moeren (Ø8x1,25) met een koppel van 2,2-2,3 kgm aan (Afb. 11-38).
- Op het moment dat u het vliegwiel weer op de krukas monteert moet u de referentietekens zoals aangegeven
op Afb. 11-39 aanhouden (de pijl «A» die in het motorvliegwiel is gegraveerd moet op één lijn zitten met het
teken «B» op de krukas).
B
A
11-39
- Draai de schroeven waarmee het motorvliegwiel aan de krukas is geborgd met een aanhaalkoppel van 4-4,2
aan (montage met het borgmiddel Loctite medium).
- Op het moment dat u de koppelingsgroep opnieuw monteert moet u erop letten dat het referentieteken dat in
een tand van de veerduwschijf is gegraveerd op één lijn zit met de referentietekens die in het vliegwiel zijn
gegraveerd (Afb. 11-40).
- Om de koppelingsplaten te centreren moet u het speciale hulpstuk «A» - Afb. 11-41 art. nr. 30 90 65 10
gebruiken.
- Draai de schroeven waarmee de startkrans aan het vliegwiel is geborgd met een aanhaalkoppel van 1,5-1,7
kgm aan.
- Op het moment dat u de startkrans op het vliegwiel monteert moet u de markeringen «B» die op Afb. 11-41
aangegeven zijn aanhouden.
B
A
11-40
420
11-41
– Het cilinderblok en de zuiger moeten op basis van
de keuzeklasse die in de beide onderdelen is
gegraveerd (A met A, B met B, C met C) verbonden
worden (Afb. 11-42).
11-42
B
A
– Alvorens de carterpan opnieuw te monteren moet
u eerst de pakking «A» - Afb. 11-43 zorgvuldig
aanbrengen.
LET OP
Indien de pakking (zowel op de carterpan als op
de flens) verkeerd aangebracht wordt dan heeft
dit onmiddellijk beschadiging van de motor tot
gevolg.
C
11-43
Om de afstelling van de oliedrukregelklep «B» - Afb.
11-43 te controleren zie blz. 437.
Het netfilter «C» - Afb. 11-43 en de oliedoorvoerleidingen moeten grondig gereinigd worden.
BELANGRIJK
Telkens als e.e.a. opnieuw wordt gemonteerd
moet zowel de pakking van de carterpan als de
pakking van de flens vervangen worden.
421
11.3 FASE-AFSTELLING VAN DE DISTRIBUTIE
– Indien er geen van de distributieonderdelen zijn vervangen moet u om de fase van de distributie af te stellen
handelen zoals aangegeven in paragraaf “11.1 DE MOTOR DEMONTEREN”.
– Om de spanning van de riemen af te stellen moet u het hulpstuk «1» - Afb. 11-44 art. nr. 30 94 86 00 gebruiken
zoals aangegeven op de afbeelding nadat u eerst de 3 borgschroeven van de riemspanner enkele slagen
losgedraaid heeft.
Breng met behulp van een dynamometersleutel een koppel van 0,4-0,48 kgm op het hulpstuk aan en draai onder
die omstandigheden op volgorde het onderstaande vast:
– penmoer «A»;
– draaipen «B»;
– schroef«C».
De riemen moeten absoluut na elke 30.000 km vervangen worden of indien er na inspectie tekenen van slijtage
of beschadiging geconstateerd worden.
N.B.: - Het spannen van de riemen moet altijd gebeuren terwijl de zuiger tijdens de explosiefase
(kleppen gesloten) in de BDP stand staat of terwijl de bovenste sleeppoelies van de nokkenassen zonder
inwendige tandwielen zijn zoals aangegeven op Afb. 11-44.
B
C
A
1
11-44
– Indien er onderdelen van de distributie vervangen
zijn of indien u de fase-afstelling van de distributie
nauwkeurig af wilt stellen moet u als volgt handelen:
BEPALING VAN HET BDP EN FASE-AFSTELLING
VAN DE DISTRIBUTIE
Het BDP blijkt uit het teken dat in het motorvliegwiel
is gegraveerd (fig. 11-45).
11-45
422
Voor een nauwkeuriger zoeken naar het BDP is het echter noodzakelijk om als volgt te handelen:
doe een meetklok met steun art. nr. 30 94 82 00 in het bougiegat van de linkercilinder Afb. 11-46 en zet de zuiger
op het BDP; breng de schijf met schaalverdeling art. nr. 19 92 96 00 met de naaf art. 30 94 96 00 en de betreffende
wijzer art. nr. 17 94 75 60 op de krukas aan.
– Draai de krukas om de zuiger 3 mm te laten zakken en neem nota van het door de wijzer op de schijf met
schaalverdeling aangeduide aantal graden (bijv. 22 graden).
– Draai de krukas in de tegenovergestelde richting om de zuiger weer 3 mm te laten zakken en neem nota van
het door de wijzer op de schijf met schaalverdeling aangeduide aantal graden (bijv. 18 graden).
– De exacte BDP stand wordt dan op de schijf met schaalverdeling aangegeven door de middellijn van de beide
afgelezen uiterste waarden en is de uitkomst van (22°+18°):2=20°.
Uitgaande van de stand van 22° of 18° moet u de krukas 20° naar voren of naar achteren verplaatsen; in die stand
moet de schijf met schaalverdeling op nul gezet worden waarbij u de krukas tegen moet houden.
22°
20°
Pos. PMS
20°
18°
11-46
– Terwijl de motor zonder tuimelaars is moet u op de
bedieningsstoters van de uitlaat (bedieningsstoters
van de inlaat) van de linkercilinder een meetklok
aanbrengen en gebruik maken van het hulpstuk
art. 69 90 78 50 zoals aangegeven op Afb. 11-47.
De bovenste distributieaandrijfpoelies moeten zonder inwendige sleeptandwielen zijn zoals aangegeven op Afb. 11-47.
De sleepriemen moeten gespannen zijn zoals
voorgeschreven.
11-47
– Nadat u de motor tijdens de explosiefase van de
linkercilinder in de BDP stand heeft gezet moet u
controleren of het referentieteken «1» - Afb. 11-48
op de hulpas op één lijn zit met het referentieteken
«2» - Afb. 11-48 op de distributiekap.
1
2
11-48
423
– Draai bij het model V10 CENTAURO en bij het
model DAYTONA RS met specificaties voor de VS
- ZWITSERLAND en SINGAPORE) te beginnen
bij de BDP stand van de linkercilinder, aangegeven op Afb. 11-49, de krukas met de wijzers van de
klok mee (naar rechts) (vanaf de voorkant gezien)
en zet hem op 49° 30’±1° voor het ODP Afb. 11-50.
– Draai bij het model DAYTONA RS (met uitzonder
van de uitvoeringen met specificaties voor de VS
- ZWITSERLAND en SINGAPORE) te beginnen
bij de BDP stand van de linkercilinder, aangegeven op Afb. 11-49, de krukas met de wijzers van de
klok mee (naar rechts) (vanaf de voorkant gezien)
en zet hem op 69° 30’±1° na het ODP Afb. 11-51.
11-49
11-50
11-51
– Draai met het speciale hulpstuk art. nr. 30 92 72 00
de nokkenas van de linkercilinder (Afb. 11-52)
tegen de wijzers van de klok in (naar links) totdat
de nok te beginnen bij de verlaagde stand (afgelezen waarde door de meetklok op de stoter 0) een
lichthoogte van de uitlaat- en inlaatstoter van 1 mm
geeft.
11-52
– Nu moet u het sleeptandwiel «A» - Afb. 11-53 in de
tandpoelie «B» - Afb. 11-53 doen en de vrije
aangrijpstand zoeken door alleen dit tandwiel te
draaien.
– Laat de krukas 2 slagen met de wijzers van de klok
mee draaien (naar rechts), zet de linkercilinder
tijdens de explosiefase weer in de BDP stand en
controleer de fase-afstelling opnieuw (lichthoogte
van 1 mm van de uitlaatstoter op 49° 30’±1° voor
het ODP).
Bij de DAYTONA RS (met uitzondering van de
uitvoeringen met specificaties voor de VS - ZWITSERLAND en SINGAPORE) lichthoogte van 1
mm van de inlaatstoter op 69° 30’±1° na het ODP
424
A
B
11-53
FASE-AFSTELLING VAN DE RECHTERCILINDER
– Plaats de meetklok op de uitlaat- en inlaatstoter
van de rechtercilinder (Afb. 11-54).
11-54
– Breng terwijl de schijf met schaalverdeling op nul staat ten opzichte van de wijzer «A» en de motor op de BDP
stand (explosiefase) van de linkercilinder een tweede wijzer «B» op de op Afb. 11-55 aangegeven plaats aan
(90° van de wijzer «A»).
Laat de krukas 270° met de wijzers van de klok mee draaien (naar rechts); op die manier krijgt u de BDP stand
(explosiefase) van de rechtercilinder, terwijl de schijf met schaalverdeling op nul staat ten opzichte van de
wijzer «B» - Afb. 11-56.
A
B
11-55
11-56
– Bij het model V10 CENTAURO en bij het model DAYTONA RS met specificaties voor de VS - ZWITSERLAND
en SINGAPORE moet de fase-afstelling verricht worden zoals reeds aangegeven bij de linkercilinder
(lichthoogte van 1 mm van de uitlaatstoter op 49° 30±1° voor het ODP) (Afb. 11-57).
– Bij het model DAYTONA RS (met uitzondering van de uitvoeringen met specificaties voor de VS ZWITSERLAND en SINGAPORE) moet de fase-afstelling verricht worden zoals reeds aangegeven bij de
linkercilinder (lichthoogte van 1 mm van de uitlaatstoter op 69° 30±1° na het ODP) (Afb. 11-58).
11-57
11-58
425
Controleer vervolgens de fase-afstelling van de rechtercilinder zoals reeds aangegeven bij de linkercilinder en
voltooi de montage van het motorblok (Afb. 11-59 / 11-60).
11-59
DRAAIINGSGRADEN KRUKAS
4
450°
2
3
1
270
°
°
270
VOLGORDE VAN DE EXPLOSIES
Tijdens de fase-afstelling van de motor moet u er
rekening mee houden dat de juiste explosievolgorde
als volgt is:
1 – Explosie linkercilinder.
2 – Na 270° (360°-90°) explosie rechtercilinder.
3 – Na 450° (360°+90°) explosie linkercilinder.
4 – Na 270° (360°-90°) explosie rechtercilinder enz.
11-60
11-61
426
11.4
CONTROLES
KOPPEN (Afb. 11-62)
Ga als volgt te werk:
■ controleer ofde contactvlakken met de kap en de
cilinder geen krassen vertonen of zodanig beschadigd zijn dat een perfecte borging in gevaar wordt
gebracht;
11-62
■ ga na dat de tolerantie tussen de gaten van de klepgeleiders en de klepstelen binnen de voorgeschreven
grenzen is;
■ controleer de staat waarin de klepzittingen verkeren.
UITLAAT
INLAAT
Ø 6.972 ÷ 6.987
53.800 ÷ 54.200
Ø 7.000 ÷ 7.022
Ø 6.965 ÷ 6.980 mm
Ø 13.094 ÷ 13.105 mm
45°÷ 45° 15'
45°÷ 45° 15'
Ø 33.400 ÷ 33.600 mm
Ø 29.400 ÷ 29.600 mm
11-63
KLEPGELEIDERS
Om de klepgeleiders uit de koppen te halen moet u een drevel gebruiken.
De klepgeleiders moeten vervangen worden als de speling tussen de kleppen en de stang niet opgeheven kan
worden door alleen de kleppen te vervangen.
Om de klepgeleiders op de kop te monteren moet u:
■ de kop in een oven op circa 60°C heet laten worden en daarna de klepgeleiders smeren;
■ de soepele ringen monteren;
■ met een drevel op de klepzittingen duwen; werk de gaten waarin de klepstelen lopen met een polijstboor bij
en zorg ervoor dat de binnendiameter de voorgeschreven maat krijgt.
De overlapping tussen de zitting in de kop en de klepgeleider moet 0,057-0,064 mm bedragen.
TABEL VAN DE GEGEVENS M.B.T. DE VERBINDING TUSSEN DE KLEPPEN EN DE GELEIDERS
binnendiameter klepgeleiders
mm
Inlaat
Uitlaat
7,000÷7,022
diameter klepstelen
mm
montagespeling
mm
6,972÷6,987
0,013÷0,050
6,965÷6,980
0,020÷0,057
427
KLEPZITTINGEN (Afb. 11-64)
De klepzittingen moeten met een frees bijgewerkt
worden. De hellingshoek van de zitting is 90°.
Na het frezen moet om een goede verbinding en een
perfecte borging tussen de wartels en de klepschotels
te krijgen overgegaan worden tot slijpen.
Detail van de zitting van de uitlaatklep
Ø26
6°
90°
1.1 ÷ 1.2
Ø26.7 ÷ 26.9
Ø29
Detail van de zitting van de inlaatklep
Ø29.5
15°
90°
1.1 ÷ 1.2
Ø30.9 ÷ 31.1
Ø33
11-64
De zijwaartse speling tussen de tuimelaars en de
behuizing van de tuimelaarsteun bedraagt 0,2 mm
(Afb. 11-65); dedrukringen worden met vulstukken
van 1 mm en 1,2 mm geleverd.
0,2 mm
0,2 mm
0,2 mm
11-65
0,2 mm
TUIMELAARPEN
TUIMELAAR
27.00 ÷ 24.03
Ø12.000 ÷ 12.018
Ø11.983 ÷ 11.994
11-66
428
GEGEVENS M.B.T. DE DISTRIBUTIE
Voor het model V10 CENTAURO en het model
DAYTONA RS met specificaties voor de VS ZWITSERLAND - SINGAPORE Afb. 11-67
De gegevens van de distributie (met betrekking tot de
lichthoogte van 1 mm van de stoters) zijn als volgt:
Inlaat:
opent 23° 30’ voor het BDP
sluit 57° 30’ na het ODP
Uitlaat:
opent 49° 30’ voor het ODP
sluit 12° 30’ na het BDP
Werkingsspeling bij een koude motor:
inlaatkleppen 0,10 mm
uitlaatkleppen 0,15 mm
1 = Begin inlaat voor het BDP
2 = Einde uitlaat na het BDP
3 = Begin uitlaat voor het ODP
4 = Einde inlaat na het ODP
BDP
23
°30'
12°30'
1
2
4
3
49
°30
'
'
°30
57
ODP
11-67
DAYTONA RS (met uitzondering van de modellen
met specificaties voor de VS - ZWITSERLAND SINGAPORE) Afb. 11-68
De gegevens van de distributie (met betrekking tot de
lichthoogte van 1 mm van de stoters) zijn als volgt:
Inlaat:
opent 22° 30’ voor het BDP
sluit 69° 30’ na het ODP
Uitlaat:
opent 63° 30’ voor het ODP
sluit 28° 30’ na het BDP
Werkingsspeling bij een koude motor:
inlaatkleppen 0,10 mm
uitlaatkleppen 0,15 mm
1 = Begin inlaat voor het BDP
2 = Einde uitlaat na het BDP
3 = Begin uitlaat voor het ODP
4 = Einde inlaat na het ODP
BDP
22°30
'
'
28°30
1
2
3
4
63
°3
0'
'
°30
69
ODP
11-68
GEHEEL NOKKENAS EN SMERING
11-69
429
Ø47.025÷47.050
Ø32.025÷32.050
HULPASBEHUIZING
11-73
Ø32.000÷32.016
Ø46.984÷47.000
HULPAS
11-74
DE VEERGROEP CONTROLEREN
N.B.: De tussen haakjes [ ] vermelde gegevens gelden specifiek voor het model DAYTONA RS met
uitzondering van de modellen met specificaties voor de VS - ZWITSERLAND - SINGAPORE - Afb. 11-75
Als de klepzittingen in de koppen worden bijgewerkt is het noodzakelijk om nadat de kleppen op de koppen zijn
gemonteerd te controleren of genoemde veren als zij ingedrukt zijn tussen de 36,5-37,5 [36-36,5] mm lang zijn;
om deze waarde te verkrijgen moeten er onderlegringen «A» die dik genoeg zijn tussen geplaatst worden
(worden geleverd met een dikte van 1 mm en 1,5 mm).
36.
7.5
5÷3
5÷3
7.5
36.
A
11-75
431
INSPECTIE VAN DE KLEPVEREN - Afb. 11-76
Ga na dat de veren niet vervormd zijn en geen spanning verloren hebben:
Buitenveer
■ ongespannen, heeft een lengte van 43,5 mm;
■ bij gesloten klep, heeft een lengte van 36 mm en moet een spanning van 16,42-18,14 kg leveren;
■ bij geopende klep, heeft een lengte van 26,5 mm en moet een spanning van 38,02-40,37 kg leveren;
■ als groep, heeft een lengte van 22,5 mm.
Binnenveer
■ ongespannen, heeft een lengte van 37 mm;
■ bij gesloten klep, heeft een lengte van 32 mm en moet een spanning van 9,41-10,39 kg leveren;
■ bij geopende klep, heeft een lengte van 22,5 mm en moet een spanning van 27,86-29,59 kg leveren;
■ als groep, heeft een lengte van 20,3 mm.
Als de veren niet binnen de hierboven genoemde gegevens vallen dan moeten zij zonder meer vervangen worden.
Kg 16,42÷8,14
Kg 9,41÷10,39
Kg 38,02÷40,37
43,5 mm
Kg 27,86÷29,59
37 mm
36 mm
32 mm
22,5 mm
26,5 mm
11-76
De slijtage van de cilinders controleren - Afb. 11-77
De diameter van de cilinders moet op drie hoogten worden gemeten waarbij de meetklok 90° gedraaid moet
worden. Ga ook na of de cilinders en de zuigers dezelfde keuzeklasse hebben (A, B, C).
Ø 90.000÷90.018
1e METING
89.967÷89.985
2e METING
controlemeting
voor de keuze
24
3e METING
11-77
Keuze van de cilinderdiameters
GRAAD A
GRAAD B
Keuze van de zuigerdiameters
GRAAD C
90,000÷90,006 90,006÷90,012 90,012÷90,018
432
GRAAD A
GRAAD B
GRAAD C
89,967÷89,973 89,973÷89,979 89,979÷89,985
N.B.: - De cilinders van graad «A», «B», «C» moeten verbonden worden met de betreffende gekozen
cilinders van graad «A», «B», «C».
De in de tabel aangegeven keuzematen moeten op 24 mm afstand van de onderste rand van de zuiger gemeten
worden op het loodrechte vlak ten opzichte van de as van de stift.
Maximum toegestane onrondheid van
de cilinder: ................................................ 0,02 mm.
Maximum toegestane speling tussen
de cilinder en de zuiger: ........................... 0,08 mm.
ZUIGERS
Ga tijdens de revisie over tot het verwijderen van de aanslag van de bovenkant van de zuigers en de zittingen
van de soepele ringen; controleer de bestaande speling tussen de cilinders en de zuigers op de keuzediameter;
als deze speling meer bedraagt dan de aangegeven speling dan moeten de cilinders en de zuigers vervangen
worden.
De zuigers van een motor moeten uitgebalanceerd worden; tussen de zuigers is een verschil in gewicht van 1,5
gram toegestaan.
1.52÷1.54
2.975÷2.990
1.475÷1.490
Ø90
0.40÷0.65
0,30÷0,60
3.02÷3.04
58÷0.1
Ø22 -0.006
-0.002
22.000÷22.006
11-78
Gegevens m.b.t. de verbinding
DIAMETER
STIFT
mm
DIAMETER
ZUIGERGATEN
mm
SPELING TUSSEN DE
STIFT EN GATEN IN DE
ZUIGER mm
21,994
21,998
22,000
22,006
0,012÷0,002
SOEPELE AFDICHTINGS- EN OLIESCHRAAPBANDEN
Op elke zuiger is het volgende gemonteerd: 1 soepele bovenband, 1 soepele tussentrapband en 1
soepele olieschraapband.
Opening tussen de uiteinden van de soepele
banden die in de cilinder zijn aangebracht
Bovenste afdichting
sring en trapring: ............................... 0,40-0,65 mm
Olieschraapring: ................................ 0,30-0,60 mm
11-79
De zuiger in het oog van de drijfstang monteren
Het op de afbeelding met de pijl «A» - Afb. 11-79
aangegeven deel moet tijdens het monteren van de
zuiger in het oog van de drijfstang naar de uitlaatpijp
gedraaid worden.
433
Dikten van de drijfstanglagers
lagers voor verkleinde diameter
drijfstangpen van mm
NORMAAL LAGER
(PRODUCTIE) mm
van 1,535
tot 1,544
0,254
0,508
0,762
1,662
1,671
1,789
1,798
1,916
1,925
CARRILLO drijfstang
22.0023
22.0026
23.825
23.775
140 ÷ 0.015
47.0135
47.0132
DRIJFSTANGEN
Bij het reviseren van de drijfstangen moeten de
volgende controles verricht worden:
■ staat van de bussen en speling daartussen en de
stiften;
■ evenwijdigheid van de assen;
■ drijfstanglagers.
De lagers zijn van het type met een dunne schaal,
met een antiwrijvingslegering die geen enkele aanpassing toestaat; als zij sporen van aantasting of
slijtage vertonen moeten zij zonder meer vervangen
worden.
Bij het vervangen van de lagers kan het nodig zijn om
de krukpen bij te werken.
Alvorens de krukpen bij te werken is het verstandig
om de diameter van de pen ter hoogte van het
grootste slijtpunt op te meten (Afb. 11-81); dit om
vast te stellen tot welke verkleiningsklasse het lager
moet behoren en tot op welke diameter de pen
bijgewerkt moet worden.
23.825
23.775
11-80
47.130
47.142
1.535 ÷ 1.544
4.44 ÷ 4.57
19.95 ÷ 19.20
11-80/A
11-81
DIAMETER VAN DE KRUKKNOP:
STANDAARD DIAMETER
VERKLEIND 0,254 mm
VERKLEIND 0,508 mm
VERKLEIND 0,762 mm
44,008÷44,012
43,754÷43,758
43,500÷43,504
43,246÷43,250
Gegevens m.b.t. de verbinding tussen de stift en de bus
BINNENDIAMETER
DIAMETER STIFT
VAN DE GEmm
PLAATSTE EN
BEWERKTE BUS mm
22,0023
22,0026
434
21,994
21,998
SPELING TUSSEN
DE STIFT EN DE BUS
mm
0,25÷0,32
// 0.10 X Y
x
Y
200
De evenwijdigheid van de assen controleren
Alvorens de drijfstangen te monteren moet u de
vierkante vorm ervan controleren. Dat wil zeggen er
moet gecontroleerd worden of de gaten van de kop
en de poot van de drijfstang evenwijdig zijn en op één
vlak liggen.
De maximum afwijking qua evenwijdigheid en het op
één vlak liggen van de beide assen van de kop en de
poot van de drijfstang gemeten op een afstand van
200 mm moet ± 0,10 mm bedragen.
x
Y
Aanhaalkoppel met
8,5 ÷ 9,3 kgm
DE DRIJFSTANGEN OP DE KRUKAS MONTEREN
De montagespeling tussen het lager en de pen van
de drijfstang bedraagt minimaal 0,022 mm en maximaal 0,064 mm.
De speling tussen dedruklagers van de drijfstangen
en die van de krukas moet 0,30-0,50 mm bedragen.
Monteer de drijfstangen op de krukas, draai de schroeven in de kappen met een dynamometersleutel met
een aanhaalkoppel van 8,9±0,4 kgm aan.
N.B.: Let goed op de evenwijdigheid van de assen
X-X/Y-Y = 0,100 op 200 mm
11-82
KRUKAS
Bekijk de oppervlakken van de hoofdtappen; indien zij krassen of onrondheden vertonen moeten zij bijgewerkt
worden (waarbij de verkleiningstabellen aangehouden moeten worden) en moeten de flenzen compleet met de
krukaslagers vervangen worden.
De verkleiningsschaal van de krukaslagers is als volgt: 0,2-0,4-0,6 (zie tabel).
De montagespeling is als volgt:
■ tussen het lager en de hoofdtap aan de distributiezijde 0,028-0,060 mm;
■ tussen het lager en de hoofdtap aan de vliegwielzijde 0,040-0,075 mm;
■ tussen het lager en de drijfstangpen 0,022-0,064 mm.
Bij het bijwerken van de krukastappen moet de waarde van de verbindingsstraal op de krukwangen aangehouden
worden die de volgende is: 2-2,5 mm voor de drijfstangpen, 3-3,3 mm voor dehoofdtap aan de vliegwielzijde en
1,5-1,8 mm voor dehoofdtap aan de distributiezijde.
Diameter van dehoofdtap aan de vliegwielzijde
NORMALE
PRODUCTIE
mm
53.970
53.951
VERKLEIND TOT mm
0.2
0.4
0.6
53.770 53.570 53.370
53.751 53.551 53.351
Diameter van dehoofdtap aan de distributiezijde
NORMALE
PRODUCTIE
mm
37.975
37.959
VERKLEIND TOT mm
0.2
0.4
0.6
37.775 37.575 37.375
37.759 37.559 37.359
11-83
435
M6
M4
M2
Identificatiecode van de
verkleiningen
HET GEWICHT CONTROLEREN VOOR HET UITBALANCEREN VAN DE KRUKAS
De drijfstangen compleet met schroeven moeten voor wat het gewicht betreft uitgebalanceerd zijn.
Er is een verschil tussen de drijfstangen van 4 gram toegestaan.
Om de krukas statisch uit te balanceren moet er op de krukknop een gewicht van 1558±3 kg aangebracht worden.
SPELING VAN DE KRUKASVERBINDING
= 0,040-0,075 mm
Ø44.008÷44.12
48.000÷48.100
53.600÷53.619
53.400÷53.419
53.800÷53.819
Ø53.970÷53.951
M4
M6
37.600÷37.616
37.400÷37.416
38.969÷39.031
SPELING VAN DE KRUKASVERBINDING
= 0,028-0,060 mm
M2
37.800÷37.816
Ø37.959÷37.975
0.6 0.4
0.2
Ø38.000÷38.016
Verkleiningen tot mm
Identificatiecode van de
verkleiningen
Verkleiningen tot mm
Binnendiameter van de krukaslagers voor
reserveonderdelen
0.2
0.6 0.4
Binnendiameter van de krukaslagers voor
reserveonderdelen
Ø54.000÷54.019
11-84
CONTROLE OP OLIELEKKAGES UIT HET MOTORONDERSTEL (FLENS VLIEGWIELZIJDE)
Indien er eventuele olielekkages uit de achterzijde van het motoronderstel (vliegwielzijde) optreden dan moet er
het volgende gedaan worden:
■ ga na dat de borgring op de flens aan de vliegwielzijde niet beschadigd is;
■ ga na dat er in het motoronderstel geen lucht geblazen wordt. Om dit te kunnen controleren moet u het vliegwiel
van de krukas afhalen en de motor op een werkbank leggen met de vliegwielzijde naar boven gedraaid;
■ vul de bovenkant van het onderstel met water;
■ blaas de ontluchtingsbuis met perslucht op lage druk door (om te voorkomen dat de oliekeerring eruit schiet),
waarbij u de borgring met twee vingers op zijn plaats moet houden;
■ als er poreuze plekken zijn dan moeten er luchtbellen te zien zijn. In dat geval moeten de poreuze plekken met
een speciale kit die in de handel verkrijgbaar is gedicht worden.
436
OLIEDRUKZENDER
Deze is op het onderstel van de motor gemonteerd en is door middel van elektrische kabels aangesloten op het
lampje op het dashboard; dient om te signaleren dat de druk in het smeercircuit onvoldoende is.
Als het lampje op het dashboard (tijdens het rijden) gaat branden dan betekent dat dat de druk onder de van te
voren bepaalde grenzen gedaald is; in dat geval moet u onmiddellijk stoppen en de oorzaak waardoor deze
drukdaling opgetreden is proberen te achterhalen.
DE OLIEDRUKZENDER CONTROLEREN (Afb. 11-85)
Om te controleren of de zender goed functioneert
moet u er een speciaal hulpstuk met een manometer
op aansluiten; sluit de pluskabel (+) van de tester aan
op de zender en de minkabel (-) op de massa, blaas
daarna perslucht door de aansluiting van genoemd
hulpstuk en controleer of de wijzer van de tester
beweegt als de druk (terwijl u naar de manometer
kijkt) een waarde van 0,15-0,35 kg/cm2 bereikt.
11-85
MOTOROLIEDRUKREGELKLEP (Afb. 11-86 / 11-87 / 11-88)
Controleer de afstelling van de oliedrukregelklep.
De oliedrukregelklep «A» is op de carterpan geschroefd. Deze klep moet afgesteld worden om een druk van 5
kg/cm2 in het toevoercircuit te krijgen.
Om de afstelling te controleren moet deze klep op een speciaal hulpstuk met een manometer aangesloten
worden; blaas perslucht door de aansluiting van genoemd hulpstuk en controleer of de klep precies op de
voorgeschreven druk open gaat.
Als de klep op een lagere druk open gaat moet u één of meer onderlegringen «B» onder de veer leggen; als de
klep op een hogere druk open gaat moet u het aantal onderlegringen «B» verminderen of het aantal
onderlegringen «C» naar behoren vermeerderen.
C
B
11-86
A
5
11-87
11-88
437
THERMOSTAATKLEP (Afb. 11-89)
De thermostaatklep staat de oliedoorlaat naar de radiateur toe als de temperatuur de 71°C overschrijdt.
Slag mm
Eigenschap van de bol
Temperatuur °c
11-89
Begin opening
OLIEPOMP
20.980÷20.993
Ø11.983÷11.994
Moer: erin gedraaid
met loctite
Aanhaalkoppel
kgm 1,5 ~ 1,8
11-90
36.000
11-91
Ø12.000÷12.018
Ø10.013÷10.035
21÷20.067
21.040÷21.073
37.000÷37.010
11-92
438
10÷9.085
11-93
12 INSPUIT-/ONTSTEKINGSSYSTEEM
Het Weber inspuit-/ontstekingssysteem is van het type “alfa/N” waarin het motortoerental en de smoorklepstand
worden gebruikt om de hoeveelheid aangezogen lucht te meten; als de hoeveelheid lucht bekend is kan de
hoeveelheid brandstof worden gedoseerd op basis van de gewenste mengverhouding. Andere sensoren die deel
uitmaken van het systeem bieden de mogelijkheid om onder bijzondere werkingsomstandigheden de basisdosering te corrigeren. Het motortoerental en de smoorklephoek bieden bovendien de mogelijkheid om voor
allerlei werkingsomstandigheden een optimale ontstekingsvervroeging te berekenen. De hoeveelheid lucht die
tijdens elke cyclus door elke cilinder aangezogen wordt is afhankelijk van de luchtdichtheid in het inlaatspruitstuk,
van de eenheidscilinderinhoud en de volumetrische efficiëntie. Voor wat de volumetrische efficiëntie betreft, deze
wordt bij wijze van experiment op de motor gedurende heel het werkingsbereik (toerental en motorbelasting)
bepaald en wordt in een map in de elektronische regeleenheid (computer) opgeslagen. De bediening van de
verstuivers is voor elke cilinder van het “sequentiële” type, d.w.z. de beide verstuivers worden bediend volgens
de inlaatvolgorde, terwijl de toevoer van elke cilinder reeds vanaf de uitzettingsfase tot de reeds begonnen
inlaatfase kan beginnen. De fase-afstelling van het begin van de toevoer is in een map van de elektronische
regeleenheid (computer) opgenomen.
De ontsteking is van het type met inductieve ontlading van het statische type met een map van de in de EPROM,
die in de elektronische regeleenheid (computer) zit, opgeslagen vervroeging.
12.1 SAMENSTELLING VAN DE INSTALLATIE
Brandstofcircuit
Bestaat uit: een tank, een pomp, een filter, een drukregelaar en elektrische verstuivers.
De brandstof wordt in de inlaatleiding van elke cilinder gespoten die zich voor de inlaatklep bevindt.
Luchtinlaatcircuit
Het circuit bestaat uit: een luchtfilter, een inlaatspruitstuk en een smoorkleplichaam.
De potentiometer van de smoorklepstand is op de smoorklepas gespied.
De absolute druksensor bevindt zich boven het filterhuis en is daar door middel van een pijp op aangesloten zodat
hij als de snelheid van de motorfiets toeneemt de stijging van de druk in het filterhuis waarneemt vanwege de
grotere toevoer van lucht uit de beide luchtinlaatpoorten; deze stijging, die door de sensor in een elektrisch
signaal wordt veranderd, verandert de inspuittijdstippen van het lucht/benzinemengsel om de carburatie te
optimaliseren.
De inlaatluchttemperatuursensor bevindt zich aan de voorkant in de stroomlijn zodat deze niet door de warmte
van de motor beïnvloed kan worden.
N.B.: Bij het model V10 CENTAURO is de inlaatluchttemperatuursensor onder de rechterlamphouder geplaatst.
Elektrisch circuit
Bestaat uit: een accu, een contactslot, twee relais, een elektronische regeleenheid (computer), een
ontstekingseenheid, een absolute druksensor, een luchttemperatuursensor, een smoorklepstandpotentiometer, twee verstuivers, een olietemperatuursensor en een fase-/toerentalsensor.
Dit is het circuit door middel waarvan de elektronische regeleenheid (computer) de toestand van de motor
waarneemt en de brandstoftoevoer en de ontstekingsvervroeging regelt.
12.2 WERKINGSFASES
Normale werking
Als de motor de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt berekent de I.A.W. regeleenheid (computer) de faseafstelling, het inspuittijdstip en de ontstekingsvervroeging uitsluitend door middel van interpolatie op de
respectievelijke mappen die in het geheugen opgeslagen zijn, afhankelijk van het aantal toeren en de stand van
de smoorkleppen.
De op die manier bepaalde hoeveelheid brandstof wordt in twee keer toevoeren op volgorde naar de beide
cilinders toegevoerd.
De bepaling van het moment waarop de toevoer voor elke cilinder begint gebeurt door middel van een map
afhankelijk van het aantal toeren.
Startfase
Op het moment dat er op het contactslot wordt gedrukt voedt de regeleenheid (computer) I.A.W. 16M de
brandstofpomp gedurende enkele ogenblikken en neemt de hoek van de smoorklep en de temperatuur van de
motor waar.
Als de motorfiets wordt gestart ontvangt de regeleenheid (computer) het signaal van het motortoerental en de
fase waardoor de regeleenheid (computer) in staat worden gesteld om de inspuiting en de ontsteking te
bedienen.
Om het starten te vergemakkelijken wordt er een verrijking van de basisdosering afhankelijk van de olietemperatuur toegepast.
Na afloop van het starten begint de controle van de vervroeging door de regeleenheid (computer).
442
Werking tijdens de acceleratie
Tijdens de acceleratiefase zorgt het systeem ervoor dat de hoeveelheid toegevoerde brandstof wordt vermeerderd om een beter berijdbaarheid te krijgen.
Deze toestand wordt herkend als de verandering van de smoorklephoek aanzienlijke waarden aanneemt, de
verrijkingsfactor houdt rekening met de temperatuur van de olie en van de lucht.
LET OP!
Om het elektronische inspuit-/ontstekingssysteem niet te beschadigen moet u de volgende voorzorgsmaatregelen in acht nemen:
■ indien u de accu demonteert of weer monteert, moet u zich ervan verzekeren dat het contactslot op
OFF « » staat;
■ maak de accu niet los als de motor draait;
■ ga na dat de aansluitkabels in uitstekende staat verkeren;
■ wacht minimaal 10 seconden nadat u het contactslot op OFF « » gezet heeft alvorens de stekker van
de elektronische regeleenheid (computer) eruit te halen;
■ verricht geen elektrische laswerkzaamheden aan de motorfiets;
■ gebruik geen elektrische starthulpsystemen;
■ om storingen in de werking en afwijkingen van de ontsteking te voorkomen moeten de aansluitingen
van de bougiekabels (bougiekapjes) en de bougies van het voorgeschreven type zijn (zoals oorspronkelijk gemonteerd);
■ verricht geen stroomcontroles aan de bougies zonder dat de oorspronkelijk voorziene bougiekapjes
er tussen geplaatst zijn aangezien de elektronische regeleenheid (computer) hierdoor onherstelbaar
beschadigd kan worden;
■ indien er diefstalbeveiligingsinstallaties of andere elektrische systemen gemonteerd zijn mogen deze
absoluut geen belemmering vormen voor de elektrische installatie van het ontstekings-/inspuitsysteem.
In het inspuit-/ontstekingssysteem is het niet mogelijk om de afstelling van de carburatie (lucht/
benzineverhouding) te veranderen.
BELANGRIJK!
De mechanische en de elektronische onderdelen van het elektronische inspuit-/ontstekingssysteem
mogen niet eigenmachtig veranderd worden.
443
12.3 BRANDSTOFCIRCUIT (AFB. 12-01)
De elektrische pomp «1» zuigt de brandstof uit de tank aan en leidt dit via een filter «2» naar de elektrische
verstuivers «3». De druk van de brandstof in het circuit wordt constant gehouden door de drukregelaar «4», die
de overtollige brandstof controleert die naar de tank terugstroomt.
Elektrische brandstofpomp «1»
De elektrische pomp is een verdringerpomp met rollen, waarvan de motor in de brandstof gedompeld is.
De motor is voorzien van borstels met bekrachtiging met permanente magneten.
Als de waaier, aangedreven door de motor, draait worden er volumes voortgebracht die van de inlaatpoort naar
de toevoerpoort worden verplaatst. Deze volumes worden begrensd door rollen die tijdens het draaien van de
motor tegen de buitenring aankomen. De pomp is voorzien van een terugslagklep die dient om te voorkomen dat
het brandstofcircuit leegloopt als de pomp niet in werking is.
De pomp is bovendien voorzien van een overdrukklep die de toevoer met de inlaat kortsluit als er een druk van
boven de ~5 bar ontstaat, op die manier wordt voorkomen dat de elektromotor oververhit raakt.
Opbrengst: 100 liter/uur bij bar bij een voeding van 12V - stroomopname van 4÷5 A.
N.B.: Indien de leidingen en de onderdelen gedemonteerd en weer gemonteerd worden adviseren
wij de installatie bijzonder goed schoon te maken.
Brandstoffilter «2»
Het filter is voorzien van een papieren filterelement met een oppervlak van ~1200 cm2 en een filtreervermogen
van 10 mm: dit is onontbeerlijk met het oog op de hoge gevoeligheid van de verstuivers voor vreemde
voorwerpen.
Het filter is tussen de pomp en het linkersmoorkleplichaam gemonteerd en op de buitenmantel staat een pijl die
de doorlaatrichting van de brandstof aangeeft.
De vervanging ervan wordt na elke 10.000 km voorgeschreven.
Elektrische verstuivers «3»
Met behulp van de verstuivers wordt de controle van de hoeveelheid brandstof die in de motor stroomt verricht.
Dit is een “alles of niets” systeem, waarmee wordt bedoeld dat het alleen in twee stabiele toestanden kan
verkeren: open of dicht.
De verstuiver bestaat uit een lichaam en een naald die één geheel vormt met het magnetische anker.
De naald wordt door een schroeflijnvormige veer in de schacht geduwd, waarvan de spanning wordt bepaald door
een verstelbare veerduwer.
Aan de achterkant van het lichaam is de wikkeling ondergebracht en aan de voorkant is de neus van de verstuiver
(schacht en geleider van de naald) aangebracht.
De bedieningsimpulsen die door de elektronische regeleenheid (computer) worden bepaald creëren een
magnetisch veld dat het anker aantrekt en dat de opening van de verstuiver bepaalt.
Deze tijd wordt bepaald door de regeleenheid (computer) afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van de
motor, op die manier wordt de brandstof gedoseerd.
Ten slotte breekt de straal hydraulisch gezien bij een compressie van de brandstof van 3±0,2 bar zodra de straal
uit de verstuivermond komt (verstuiving) waarbij er een conus van circa 30° wordt gevormd.
Ohmwaarde: 12 .
Indien u een elektrische test van de verstuiver wilt verrichten moet u gedurende zeer korte perioden een
maximum spanning van 6 Volt toepassen.
VERSTUIVERS IW724
DAYTONA RS / V10 CENTAURO
VERSTUIVERS IW031
12-02
SPORT 1100 I
12-03
445
Drukregelaar «4»
De drukregelaar is een onderdeel dat nodig is om de drukschommelingen bij de verstuivers constant te houden.
De drukregelaar is van het drukverschiltype met een membraan en wordt bij het assembleren op 3 ± 0,2 bar
afgesteld.
Zodra de van te voren vastgestelde druk wordt overschreden gaat er een binnenleiding open die ervoor zorgt
dat de overtollige brandstof naar de tank terugstroomt.
In dit verband wordt opgemerkt dat om de drukschommelingen bij de verstuivers constant te houden het verschil
tussen de druk van de brandstof en de druk van het inlaatspruitstuk constant moet zijn.
12.4 LUCHTCIRCUIT (AFB. 12-04)
Het luchtcircuit bestaat uit: het smoorkleplichaam en het luchtfilterblok.
Inlaatspruitstuk en smoorkleplichaam
De hoeveelheid inlaatlucht wordt bepaald door de opening van de smoorklep die zich aan het begin van het
inlaatspruitstuk op elke cilinder bevindt.
De lucht die nodig is voor de werking op het nullasttoerental stroomt door een by-passkanaal dat van een
stelschroef is voorzien: door aan deze schroef te draaien wordt de hoeveelheid lucht die in het spruitstuk gaat
veranderd en als gevolg daarvan wordt ook het verloop van het nullasttoerental veranderd.
Een tweede schroef stelt in staat om de sluiting van de smoorklep juist af te stellen omvastlopen met de leiding
die daar omheen zit te voorkomen; deze schroef mag niet voor het regelen van het nullasttoerental worden
gebruikt.
12-04
446
12.5 ELEKTRISCH CIRCUIT (AFB. 12-05)
Relais «1»
Op het Weber inspuit-/ontstekingssysteem worden twee normale relais toegepast die ook voor auto’s worden
gebruikt.
De massa-aansluiting van het bekrachtigingscircuit van de relais wordt tot stand gebracht in de elektronische
regeleenheid (computer) met een beveiliging tegen het verwisselen van de polen; de beide relais hebben
specifieke toepassingen bij de voeding van de installatie en zijn als volgt onderverdeeld:
– bedieningsrelais van de pomp - bobines - elektrische verstuivers
– bedieningsrelais van de regeleenheid (computer).
CH
Zwitserland
SGP
Singapore
USA
Verenigde Staten
2
14
8
3
8
1
6A
6
6B
4
7
USA SGP CH
DAYTONA RS
12-05
447
CH
Zwitserland
SGP
Singapore
USA
Verenigde Staten
3
2
8
1
8
4
6A
6
6B
7
USA SGP CH
12-05
V10 CENTAURO
8
3
8
2
1
4
4
7
SPORT 1100 I
448
12-05
Elektronische regeleenheid (computer) I.A.W. 16M «2» - Afb. 12-05
De regeleenheid (computer) van het Weber inspuit-/ontstekingssysteem is een elektronische regeleenheid (computer) van het digitale type, microprocessor gestuurd; deze regeleenheid (computer) controleert de parameters
met betrekking tot de toevoer en de ontsteking van de motor:
– de hoeveelheid brandstof die op sequentiële wijze naar elke cilinder wordt geleid (1-2) in één toevoer;
– het begin van de brandstoftoevoer (fase-afstelling van de inspuiting) op basis van de inlaat van elke cilinder;
– de ontstekingsvervroeging. Voor de berekening van de hierboven genoemde parameters bedient de regeleenheid (computer) zich van de volgende ingangssignalen:
– de absolute druk
– de inlaatluchttemperatuur
– de olietemperatuur (SPORT 1100 I) - motortemperatuur (DAYTONA RS en V10 CENTAURO)
– het motortoerental en de fase
– de accuspanning
– de smoorklepstand
Onschendbaarheidssticker «3» - Afb. 12-05
Absolute druksensor «4» - Afb. 12-05
De sensor wordt door de regeleenheid (computer) gevoed en ontvangt informatie met betrekking tot de absolute
druk van de lucht in het filterhuis.
De druksensor is met een buis aangesloten op het filterhuis en verstrekt een signaal met betrekking tot de absolute
druk van de lucht om dit op basis van de barometerdruk te corrigeren.
Luchttemperatuursensor «5» - Afb. 12-05 / Afb. 12-06
De sensor neemt de temperatuur van de lucht waar. Het verkregen elektrische signaal bereikt de elektronische regeleenheid (computer) waar het signaal wordt gebruikt om dit op basis van de luchttemperatuur te corrigeren.
De sensor bestaat uit een lichaam van kunststof materiaal waarin een thermistor van het NTC type is ondergebracht.
Om de sensor niet te beschadigen moet u de sensor op het voorgeschreven aanhaalkoppel vastzetten.
Olietemperatuursensor «5A» - Afb. 12-05 / Afb. 12-06 (geldt alleen voor het model SPORT 1100 I)
De sensor neemt de temperatuur van de olie waar. Het verkregen elektrische signaal bereikt de elektronische regeleenheid (computer) waar het signaal wordt gebruikt om dit op basis van de olietemperatuur te corrigeren.
De sensor bestaat uit een lichaam van kunststof materiaal waarin een thermistor van het NTC type is ondergebracht.
Om de sensor niet te beschadigen moet u de sensor op het voorgeschreven aanhaalkoppel vastzetten.
Motortemperatuursensor «6» - Afb. 12-05 en 12-06 (geldt alleen voor het model V10 CENTAURO en DAYTONA RS)
De sensor neemt de temperatuur van de motor waar. Het verkregen elektrische signaal bereikt de elektronische
regeleenheid (computer) waar het signaal wordt gebruikt om dit op basis van de basismengverhouding te corrigeren.
De sensor met een thermistor van het NTC type kan zowel in een messing houder met schroefdraad «6A» worden
ondergebracht als in een plastic houder «6B» Afb. 12-05 - 12-06.
Om de sensor niet te beschadigen moet u de sensor op een gematigd aanhaalkoppel vastzetten; vervang de onderlegring telkens als u de sensor demonteert.
N.B.: NTC betekent dat de ohmwaarde van de thermistor vermindert naarmate de temperatuur stijgt.
Elektrisch symbool
Aanhaalkoppel 0,01 kgm
5-5A
Theoretisch gegeven
6
6A
6B
6A - Geldig tot 31712/97 met uitzonder van de modellen met
specificaties voor de VS - ZWITSERLAND - SINGAPORE.
6B - Art. nr. 02163300 geldig tot 31/12/97 voor de modellen
met specificaties voor de VS - ZWITSERLAND - SINGAPORE. Bij het model V10 CENTAURO geldt dit vanaf het
framenr. KK112565 voor alle modellen.
Temperatuur °C
Ohmwaarde KOhm
-40
100,950
-30
53,100
-20
29,121
-10
16,599
0
9,750
+10
5,970
+20
3,747
+25
3,000
+30
2,417
+40
1,598
+50
1,080
+60
0,746
+70
0,526
+80
0,377
+90
0,275
+100
0,204
+110
0,153
+ 125
0,102
12-06
449
Motortoerental- en BDP sensor «7» - Afb. 12-05 en
12-07
De sensor leest het signaal van een toonwiel af dat op
de nokkenas is gemonteerd (SPORT 1100 I) of op de
hulpas (DAYTONA RS en V10 CENTAURO).
Aan de frequentie van dit signaal wordt de informatie
ten aanzien van het toerental en de stand van de
nokkenas (SPORT 1100 I) (of van de nokkenassen DAYTONA RS en V10 CENTAURO) ontleend,
hierdoor is het mogelijk om de stand van de diverse
cilinders met betrekking tot hun verbrandings-BDP te
herkennen.
7
Ohmwaarde: 680
± 10% bij 20°C.
12-07
Bobines «8» - Afb. 12-05
De toegepaste ontsteking is van het type met inductieve ontlading.
De bobines ontvangen de bediening van de regeleenheid (computer) die de ontstekingsvervroeging uitwerkt.
Smoorklepstandpotentiometer (Afb. 12-08 / 12-09)
De potentiometer wordt gevoed door de elektronische regeleenheid (computer) waar hij een signaal naar toe
stuurt op basis waarvan de smoorklepstand wordt geïdentificeerd.
Deze informatie wordt gebruikt om de basisdosering en de dosering tijdens de overgangsfases te corrigeren en
om de correcties tijdens de startfase uit te voeren.
DAYTONA RS / V10 CENTAURO
450
12-08
SPORT 1100 I
12-09
12.6
INREGELVOORSCHRIFTEN VOOR DE
CONTROLE VAN DE CARBURATIE EN
AFSTELLING
D
A
BELANGRIJK
Ga eerst na dat er geen lekkages uit de uitlaatpijpen en de inlaatmoffen optreden.
1) Controle van de effectieve uitschakeling van het
starterbedieningselement.
Alvorens de carburatie af te stellen, indien de
potentiometer «A» - Afb. 12-10 (waarnemingssensor van de smoorklepopening) vervangen, gedemonteerd of ontregeld is, moet allereerst de
potentiometer afgesteld worden door als volgt te
werk te gaan:
2) Maak de verbindingsstang «B» - Afb. 12-12 tussen
de lichamen los.
C
DAYTONA RS / V10 CENTAURO
3) Controleer of de smoorkleppotentiometer bij een
gesloten smoorkleplichaam een aanduiding van
150mV±15mV aangeeft en maak daarbij gebruik
van een tester om te zien of er tussen de polen «a»
en «b» - Afb. 12-11 van de potentiometer («3» en
«2» - Afb. 12-11/A op de stekker bij de modellen
DAYTONA RS en V10 CENTAURO en «A» en
«B» - Afb. 12-11/B op de stekker bij het model
SPORT 1100 I) een spanning is van 150mV±15mV
terwijl de stekker «E» - Afb. 12-11/A aangesloten
is en het contactslot op “ON” « » staat.
Om dit te doen bij smoorkleplichamen die slechts
één aanslagschroef aan de linkerkant hebben is
het voldoende als de verbindingsstang los is gemaakt terwijl bij smoorkleplichamen die een
aanslagschroef aan beide kanten hebben de stelschroef «C» - Afb. 12-10 van het smoorkleplichaam aan de rechterkant losgedraaid moet
worden. Indien de potentiometer geen aanduidingen van 150mV±15mV verstrekt moeten de beide
bevestigingsschroeven «D» - Afb. 12-10 van de
potentiometer losgedraaid worden en moet de
potentiometer in de juiste stand gezet worden.
B
12-10
a b
12-11
A
3
ab
B
C
2
DAYTONA RS / V10 CENTAURO
E
12-11/A
SPORT 1100 I
12-11/B
451
4)
5)
6)
7)
8)
Sluit de verbindingsstang tussen de beide smoorkleplichamen aan.
Stel de smoorkleplichamen af door aan de stelschroef «C» - Afb. 12-12 en 12-13 van het linkerlichaam te
draaien totdat er een spanning op de potentiometer afgelezen kan worden tussen de 378 mV ± 10 mV.
Draai de stelschroef van het rechterlichaam indien aanwezig «C» - Afb. 12-12 totdat hij niet verder kan.
Zorg ervoor dat de olie een temperatuur van 100°C ± 10°C bereikt.
Draai de by-pass schroeven van beide smoorkleplichamen «E» - Afb. 12-12 en 12-13 één slag open.
C
C
E
B
E
E
DAYTONA RS / V10 CENTAURO
9)
10)
11)
12)
13)
14)
C
B
12-12
SPORT 1100 I
C
E
12-13
Controleer met behulp van een uitlaatgasanalyseapparaat het CO-gehalte dat tussen de 1% en de 2% moet
bedragen.
Sluit een vacuümmeter aan op de aansluitingen op de inlaatspruitstukken.
Stel de uitbalancering van de cilinders door middel van de faseschroef van de smoorkleplichamen af.
Controleer of de uitbalancering van de onderdruk van de cilinders in opeenvolging gehandhaafd blijft.
Controleer of het nullasttoerental van de motor gelijk is aan 1200 ± 50 t.p.m.
Zorg ervoor dat de waarde van het CO-gehalte de hierboven aangegeven waarden bereikt en draai
eventueel aan de regelaar van de regeleenheid (computer) om deze waarde te verkrijgen.
BELANGRIJK
Er dient een maximum onbalans tussen de cilinders in de orde van grootte van 0,3% voor het CO-gehalte
en circa 7 mbar als onderdruk te worden aangehouden.
12.7 WERKING VAN DE CO-REGELAAR OP DE REGELEENHEID (COMPUTER) IAW 16M («1» - AFB. 12-14)
De CO-regelaar van de regeleenheid (computer) I.A.W. 16M is op de kaart aangebracht en u kunt hier bij komen
door het rubberen kapje onder de sticker te verwijderen.
Om aan de regelaar te draaien moet u gebruik maken van een kunststof schroevendraaier van 2 mm.
LET OP
Om de ongeschondenheid van de regeleenheid (computer) niet in gevaar te brengen kunt u het beste
geen metalen gereedschap gebruiken.
De regelaar kan 270° draaien en als u de regelaar vanuit de middelste stand 135° met de wijzers van de klok mee
draait (naar rechts) wordt de maximale “verarming” verkregen, als u de regelaar 135° tegen de wijzers van de
klok in draait (naar links) wordt de maximale “verrijking” verkregen.
LET OP
Het rubberen kapje is geen garantie dat de regeleenheid (computer) volledig waterdicht is, het is dan ook
noodzakelijk om de Moto Guzzi sticker die er over heen zit er telkens weer over heen te plakken.
N.B.: Op de originele sticker staat met rode
letters het opschrift Moto Guzzi.
Als reserveonderdeel is er een soortgelijke sticker
verkrijgbaar maar met het opschrift Moto Guzzi in
groene letters (art. nr. 01732001).
Met de regelaar is het alleen mogelijk om het CO1
gehalte op de nullast te regelen, deze regelaar heeft
een maximum regelbereik van 3000 toeren, indien de
carburatie dus naar aanleiding van veranderingen
aan de motor (zoals bijvoorbeeld de installatie van
een andere uitlaat dan de uitlaat die oorspronkelijk
was gemonteerd) aangepast wordt is het absoluut
noodzakelijk om de EPROM van de regeleenheid
(computer) te vervangen.
12-14
452
12.8
DE STARTERHENDEL AFSTELLEN (AFB.
12-15)
Om de afstelling niet te ontregelen moet u nagaan
dat, terwijl de “CHOKE” hendel op het stuur op de
stand staat waarin de starter volledig uitgeschakeld
I
is, de bediening van de regeling van het toerental van
de starter niet de gedeeltelijke opening van de gasklep veroorzaakt; met name moet er een bepaalde
speling (0,2 - 0,3 mm) tussen de rol «G» en de hendel
«H» zijn.
Om de speling weer op de hierboven genoemde
H
waarden in te stellen moet u desgewenst als volgt
G
M
handelen:
L
12-15
1) indien de hendel «H» niet tegen de eindaanslag
«I» aan staat moet u de schroef «L» losdraaien en
de bedieningskabel losmaken, de hendel «H» tegen de aanslag aan schuiven waarna u de schroef «L» weer
aan moet draaien;
2) draai de schroef «M» los en stel de voorziene speling tussen de rol «G» en de hendel «H» in.
12.9 HET TOERENTAL VAN DE STARTER AFSTELLEN (AFB. 12-15)
Verzeker u ervan dat de regeling van het nullasttoerental juist is.
Als de motor warm gedraaid is schakel dan de starter volledig in door middel van de handbediende hendel en
controleer of het toerental circa 400 t.p.m. bedraagt; als dit niet het geval is moet u door middel van de schroef
«L» de bedieningskabel verplaatsen.
Terwijl de starter volledig uitgeschakeld is mag de rol «G» niet tegen de hendel «H» aan komen.
12.10 DE TOEVOERINSTALLATIE CONTROLEREN
Stel de motorfiets in zoals hieronder aangegeven :
• haal de brandstofuitstroomleiding van de pomp eraf en sluit een manometer «A» - Afb. 12-16 aan om de druk
in het circuit te controleren
• steek de startsleutel in het contact zonder de motor te starten (op die manier wordt de brandstofpomp «B» Afb. 12-16 een paar seconden lang, circa 5”, in werking gesteld).
BELANGRIJK
Terwijl de pomp draait moet de druk 3 ± 0,2 bar bedragen.
Als de pomp ophoudt met functioneren daalt de druk en stabiliseert zich op een waarde onder de 2,5 bar.
B
A
12-16
453
De druk moet gedurende enkele minuten stabiel op die waarde blijven;
• als de druk die door de manometer wordt uitgewezen binnen korte tijd daalt moet u als volgt handelen:
– steek de sleutel in het startslot en sluit terwijl de pomp draait de leiding in de stand «1» en maak daarbij gebruik
van eengriptang en doe er de nodige plaatjes tussen om de leiding niet te beschadigen (Afb. 12-17).
De door de manometer «A» - Afb. 12-17 uitgewezen druk zal 3±0,2 bar zijn en moet stabiel blijven. Als dit niet
het geval is, dan is de drukdaling te wijten aan het feit dat de dichtheid van de terugslagklep van de
brandstofpomp «B» - Afb. 12-17 niet optimaal is.
Als de druk in het circuit blijft dalen dan moet de oorzaak gezocht worden bij de drukregelaar of bij een
verstuiver die niet goed sluit.
• Als de door de manometer uitgewezen druk lager is dan 3±0,2 bar of de waarde van 3±0,2 bar erg langzaam
bereikt, dan kan dit veroorzaakt worden door een verstopping tussen de pomp en het filter of door een
belemmering van de inlaat van de pomp.
LET OP
Het filter moet na elke 10.000 km vervangen worden.
Tijdens werkzaamheden aan de toevoerinstallatie moet u voorkomen dat er sporen van vuil in de
leidingen terechtkomen; hierdoor kunnen de onderdelen beschadigd worden.
1
12-17
12.11 WERKING VAN DE CHECK LAMP VOOR DE DIAGNOSE VAN DEFECTEN
De “CHECK LAMP” is een tester met behulp waarvan het mogelijk is om op eenvoudige wijze voor de gebruiker
de door de elektronische regeleenheid (computer) van de installatie I.A.W. tijdens de werking van de motorfiets
waargenomen afwijkingen weer te geven.
De weergave van de storingen gebeurt door een aantal verlichte impulsen op de check lamp en de decodering
of beter gezegd de betekenis daarvan komt verderop in deze handleiding aan de orde tezamen met de
betreffende wijze van handelen.
De I.A.W. regeleenheden die met dit storingsdetectiesysteem zijn uitgerust worden doorgaans “regeleenheden
met zelfdiagnose” genoemd.
Dit omdat het systeem in staat is het type storing waar te nemen, in het geheugen te bewaren zelfs als de storing
niet meer aanwezig is en de storing nadat de gebruiker opdracht daartoe geeft te tonen en wel met de tester
“CHECK LAMP”.
De “CHECK LAMP” kan in plaats van een tester beter als een “diagnosesysteem” worden beschouwd.
454
Dit is namelijk het meest eenvoudige en het enige zichtbare gedeelte van het systeem waarvan het hart door het
programma (software) van de regeleenheid (computer) wordt gevormd.
Signaleert eventuele fouten zowel ten aanzien van de ingaande als de uitgaande signalen.
De tester houdt alle fouten in het geheugen en signaleert ze vervolgens zelfs als zij niet meer aanwezig zijn maar
als zij zijn opgetreden op het moment dat de motor in werking was (intermitterende storing).
Dit betekent dat als het sleutelcontact wordt verbroken OFF « » de regeleenheid (computer) niet “gereset”
wordt.
Als de fout dus verholpen is moet voor een volgende controle de regeleenheid (computer) gereset worden door
een bepaalde procedure te hanteren (zie par. 12.14). Indien de resetprocedure niet wordt uitgevoerd zal de
regeleenheid (computer) na circa 30 keer starten van de motor met een duur van minimaal 1 min automatisch
“gereset” worden.
Overdracht van de codes: de overdracht bestaat uit een aantal keren knipperen afgewisseld door pauzes met
een verschillende duur. Elke foutcode bestaat uit twee afzonderlijke getallen; elk getal wordt uitgedrukt door een
gelijkwaardig aantal keer knipperen. Een duidelijkere pauze geeft de ruimte tussen het ene en het andere getal
aan, het begin en het einde van de code worden aangegeven door een continu aantal keer knipperen.
BELANGRIJK
De check lamp zendt een code per keer over. Niet alleen de eerste overgezonden code moet waargenomen worden maar alle andere codes daarna zolang de volgorde zich herhaalt.
• Aansluitingen en werking van de CHECK LAMP «A» - Afb. 12-18
Om bij de CHECK LAMP te kunnen komen moet bij het model V10 CENTAURO het zadel eraf gehaald worden
zoals beschreven in de specifieke par. 9.1, terwijl bij het model DAYTONA RS en SPORT 1100 zowel het
passagierszadel als het berijderszadel eraf gehaald moeten worden en daarna de staart waarbij de in par. 9.2
vermelde procedure gehanteerd moet worden.
De CHECK LAMP moet aangesloten worden terwijl het contactslot op ON « » aan staat en de motor uit is.
Aansluiting van de zelfdiagnoseaansluiting
– Haal de dop van de aansluiting af.
– Steek de stekker die bij de motor wordt geleverd in de aansluiting «B» - Afb. 12-18.
B
A
A
V10 CENTAURO
12-18
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
B
12-18
455
Storing afwezig (of niet te constateren door middel van zelfdiagnose)
Terwijl de sleutel op ON « » staat blijft de CHECK LAMP uit.
N.B.: Het is ook mogelijk dat het probleem in het geheugen in de regeleenheid (computer) is
opgeslagen maar dat het niet mogelijk is om het probleem op de Check Lamp te tonen.
Mogelijk oorzaken:
De CHECK LAMP is verkeerd aangesloten of de zelfdiagnoseaansluitingen zijn onderbroken.
De CHECK LAMP functioneert niet.
De CHECK LAMP controleren
Controleer zonder de sleutel uit het contact te halen of de CHECK LAMP goed functioneert, doe dit als volgt:
– simuleer een storing door één van de sensoren los te maken
– als deze storing wordt doorgezonden betekent dat dat de CHECK LAMP goed functioneert maar dat de
regeleenheid (computer) geen enkele storing in het geheugen heeft opgeslagen. Het is dus mogelijk dat het
defect aan onderdelen van de installatie is opgetreden die niet met het zelfdiagnosesysteem gecontroleerd
kunnen worden.
Indien de CHECK LAMP de storing niet doorzendt moet u controleren of hij goed aangesloten is en/of hem
vervangen.
Aanwezige storing
Terwijl de sleutel op ON « » staat knippert de CHECK LAMP een aantal keer gevolgd door een uitschakeling
waarna de tijdgeschakelde ontstekingen beginnen die binnen een tijd van 20 seconden de foutcode doorzenden.
De synchronismecodes geven het begin en het einde van de foutcode aan.
– Begin van de test: wordt aangegeven door een reeks korte aan-uit impulsen.
–
Codes: Worden door een reeks aan-uit impulsen aangegeven die elk een duur van een seconde hebben.
Deze code wordt gevormd door twee getallen die door een pauze gescheiden worden.
Deze beide getallen duiden op een defect in het circuit van de sensor.
– Einde van de test: wordt aangegeven door een
reeks korte aan-uit impulsen.
– Pauze
Code
Codice
1.1
1.2
Langere pauze tussen het eerste en het tweede getal.
BELANGRIJK
Op de installatie IAW 16M wordt de fase- en de motortoerentalsensor niet aan de diagnose door de
regeleenheid (computer) onderworpen, een eventueel probleem van deze sensor moet dus bij uitsluiting
worden geconstateerd.
Voor wat de diagnose van de uitgaande signalen betreft (installatie IAW 16M) moet u de motor laten draaien (de
draaibeweging die door de startmotor wordt gecreëerd is voldoende).
456
Interpretatie van de foutcodes van de CHECK LAMP:
FOUTCODE 1.1
Signaal van de smoorkleppotentiometer niet juist
Het probleem kan gelegen zijn bij:
– de potentiometer functioneert niet goed
– de bedrading/aansluiting is beschadigd of niet juist
FOUTCODE 1.2
Signaal van de absolute druksensor niet juist
Het probleem kan gelegen zijn bij:
– de druksensor functioneert niet goed
– de aansluiting/bedrading is beschadigd of niet juist
FOUTCODE 1.4
Signaal van de olietemperatuur niet juist
Het probleem kan gelegen zijn bij:
– de sensor (onderbroken of kortsluiting)
– de bedrading/aansluiting (onderbroken of kortsluiting)
FOUTCODE 1.5
Signaal van de luchttemperatuur niet juist
Het probleem kan gelegen zijn bij:
– de sensor (onderbroken of kortsluiting)
– de bedrading en/of de stekker (onderbroken of kortsluiting)
FOUTCODE 1.6
Accuspanning niet juist
Wordt doorgezonden als de uitgangsspanning van de accu lager is dan 8V of hoger is dan 16V.
FOUTCODE 2.3
Fout verstuiver 1
Het probleem kan gelegen zijn bij:
– de bedrading/aansluiting is beschadigd of niet juist
FOUTCODE 2.4
Fout bobine 1
Het probleem kan gelegen zijn bij:
Primaire wikkeling gebrekkig
– de bedrading/aansluiting is beschadigd of niet juist
FOUTCODE 2.5
Fout bobine 2
Het probleem kan gelegen zijn bij:
Primaire wikkeling gebrekkig
– de bedrading/aansluiting is beschadigd of niet juist
FOUTCODE 3.2
Fout verstuiver 2
Het probleem kan gelegen zijn bij:
– de bedrading/aansluiting is beschadigd of niet juist
FOUTCODE 3.3
Fout afstandsschakelaar bediening benzinepomp
Het probleem kan gelegen zijn bij:
– de afstandsschakelaar is defect
– de bedrading/aansluiting is beschadigd of niet juist
457
12.12 RESETPROCEDURE VAN DE REGELEENHEID (COMPUTER) IAW 16M
Steek de meegeleverde kortsluitingsstekker in de aansluiting «B» - Afb. 12-18 (deze bevindt zich in de buurt van
de regeleenheid (computer) IAW 16M).
Terwijl de sleutel op “ON” « » staat, de schakelaar op RUN en de motor uit is knippert de CHECK LAMP een
aantal keer wat op de aanwezigheid van een fout duidt; tijdens dit knipperen moet de resetprocedure uitgevoerd
worden:
1) Terwijl de CHECK LAMP knippert moet u het circuit uitschakelen door de kortsluitingsstekker eruit te halen
en de stekker na 3 seconden er weer in te doen. Als u de kortsluitingsstekker er weer in doet gaat de CHECK
LAMP continu branden.
2) Wacht totdat de CHECK LAMP weer gaat knipperen (circa 20 seconden).
3) Schakel het circuit uit door de kortsluitingsstekker eruit te halen, na twee-drie keer knipperen blijft de CHECK
LAMP continu branden.
4) Wacht vijf-zes seconden en zet daarna de sleutel op “OFF” « ».
5) Wacht totdat het relais van de regeleenheid (computer) uitschakelt (circa 10 seconden).
6) Schakel het circuit weer in door de kortsluitingsstekker erin te doen en controleer of de fout verdwenen is.
12.13 BOUGIES (AFB. 12-19)
De te gebruiken soorten bougies zijn:
■ DAYTONA RS en V10 CENTAURO - NGK DR 9 EA
0,7 mm
■ SPORT 1100 I - NGK BRP 6 ES
Afstand tussen de elektroden: 0,7 mm.
De bougies moeten van tijd tot tijd verwijderd worden,
zoals aangegeven in de tabel van het onderhoudsprogramma, om de ruimte tussen de elektroden
schoon te maken en te controleren.
Op het moment dat u de bougies weer monteert moet
u erop letten dat zij goed op hun plaats zitten en dat
zij er makkelijk in gedraaid kunnen worden; als zij
namelijk niet goed op hun plaats zitten, kan de
12-19
schroefdraad op de koppen hierdoor beschadigd
worden; daarom adviseren wij u ze met de hand
enkele slagen vast te draaien en daarna de speciale sleutel (die bij de levering inbegrepen is) te gebruiken om
ze vast te zetten, doe dit als de motor koud is.
Ook als de bougies in uitstekende staat lijken te verkeren moeten zij na elke 10.000 km circa vervangen worden.
LET OP
Waarden onder de 0,7 mm kunnen de levensduur van de motor op het spel zetten.
458
12.14 ZUIVERINGS- EN RECIRCULATIESYSTEEM VAN DE BENZINEDAMPEN (USA - SGP)
9
13
10
8
11
Dx Sx
3
11
14 - 15 5
11
6
2
5
3
2
11
3
11 3
31
5
8
2
2
7
NAAR DE TANK
3
3
3
4
3
2
2
12
3
NAAR DE CANISTERS
3 7
2
3
2
3 12
V10 CENTAURO
N.B.: De kantelbeveiligingsklep moet verticaal ± 30° gemonteerd worden waarbij de
ontluchtingsgasinlaatst moet worden zoals aangegeven op de afbeelding.
1
2
3
4
Kantelbeveiligingsklep
Leiding (Ø 6x12)
Klem
Drukklep
5
6
7
8
Leiding (Ø 8x14)
Driewegaansluiting
Driewegaansluiting
Carbon canister
9
10
11
12
Rubberen afstandsstuk
Klem
Klem
Aansluiting op de inlaatleidingen
13 Waarschuwingsplaat voor voertuiggebruik
14 Warmteïsolatiemateriaal r.
15 Warmteïsolatiemateriaal l.
459
15
14
16
1
9
13
6
10
9A
3
3
7
6
5
6
3
5
3
3
3
4
8
5
5
5
11
3
NAAR DE CANISTERS
5
2
12
3
5
5
8
3
3
12 11
5
NAAR DE TANK
DAYTONA RS
N.B.: De kantelbeveiligingsklep moet verticaal ± 30° gemonteerd worden waarbij de
ontluchtingsgasinlaatst moet worden zoals aangegeven op de afbeelding.
1
2
3
4
Brandstoftank
Kantelbeveiligingsklep
Klem
Drukklep
5
6
7
8
Leiding (Ø 6x12)
Leiding (Ø 8x14)
Driewegaansluiting
Driewegaansluiting
9
9A
10
11
Carbon canister rechts
Carbon canister links
Klem
Aansluiting op de inlaatleidingen
12
13
14
15
Klem
Waarschuwingsplaat voor voertuiggebruik
Moer
Onderlegring
16 Oog
460
14
15
16
1
9
13
6
9
3
6
5
3
7
10
5
6
3
3
3
3
4
8
5
NAAR DE CANISTERS
5
5
5
11
3
2
12
3
5
5
8
NAAR DE TANK
3
3
5
12
11
SPORT 1100 I
N.B.: De kantelbeveiligingsklep moet verticaal ± 30° gemonteerd worden waarbij de
ontluchtingsgasinlaatst moet worden zoals aangegeven op de afbeelding.
1
2
3
4
Brandstoftank
Kantelbeveiligingsklep
Klem
Drukklep
5
6
7
8
Leiding (Ø 6x12)
Leiding (Ø 8x14)
Driewegaansluiting
Driewegaansluiting
9
9A
10
11
Carbon canister rechts
Carbon canister links
Klem
Aansluiting op de inlaatleidingen
12
13
14
15
Klem
Waarschuwingsplaat voor voertuiggebruik
Moer
Onderlegring
16 Oog
461
13 KOPPELING
13-01
Koppelingsveren (Afb. 13-02)
Ga na dat de veren geen elasticiteit hebben verloren of vervormd zijn:
de tot 20 mm ingedrukte veren moeten een spanning van 21-21,5 kg leveren;
de tot 17 mm ingedrukte veren moeten een spanning van 28,7-29,7 kg leveren.
Veerduwschijf
Ga na dat de schijf geen slijtage in het gat vertoont waar het bedieningsplaatje in loopt en dat de steunvlakken
van de leidingenschijf helemaal vlak zijn.
Controleer of de binnenvertanding van het vliegwiel in prima staat verkeert.
Leidingenschijf
De dikte van een nieuwe schijf bedraagt 8 mm. De dikte van de uiterste slijtagegrens bedraagt 7,5 mm. Controleer
ook de staat van de tanden.
Tussenschijf
Ga na dat de steunvlakken van de leidingenschijven
helemaal glad en vlak zijn en dat de buitenvertanding
die aan de binnenkant van het vliegwiel werkt niet
beschadigd is, anders moet u de schijf vervangen.
Starttandkrans
Ga na dat het steunvlak van de leidingenschijf helemaal glad en vlak is; ga ook na dat de vertanding waar
het tandwiel van de startmotor op werkt nietingesleten
of beschadigd is, anders moet u de tandkrans vervangen.
Binnenlichaam van de koppeling
Ga na dat de tanden geen tekenen van afdrukken op
de contactpunten van de schijven vertonen.
462
27.970÷28.000
kg 21÷21,5
kg 28,7÷29,7
17
20
13-02
14 VERSNELLINGSBAK
14-01
Verhouding motor-versnellingsbak 1:1,3529 (Z=17/23).
Versnellingsbak
Met vijf versnellingen met continu aangrijpende tandwielen met frontale inkoppeling. Met ingebouwde flexibele
koppeling.
Bediening met pedaal aan de linkerkant van de motorfiets.
N.B.: Bij het model SPORT 1100 I en DAYTONA RS zijn er tot de versnellingsbakken nr. CF011499
en CL011199 tandwielen met rechte tanden gemonteerd; vanaf de versnellingsbakken nr. CF 011500 en
CL011200 zijn tandwielen met schroeflijnvormige tanden toegepast.
Op het model V10 CENTAURO is uitsluitend een versnellingsbak gemonteerd die voorzien is van
tandwielen met schroeflijnvormige tanden.
Versnellingsbakverhoudingen (SPORT 1100 I en DAYTONA RS):
1e versnelling = 1:1,812 (Z=16/29)
2e versnelling = 1:1,250 (Z=20/25)
3e versnelling = 1:1
(Z=23/23)
4e versnelling = 1:0,833 (Z=24/20)
5e versnelling = 1:0,730 (Z=26/29)
Versnellingsbakverhoudingen
(V10 CENTAURO):
1e versnelling = 1:2
(Z=14/28)
2e versnelling = 1:1,3158 (Z=19/25)
3e versnelling = 1:1
(Z=23/23)
4e versnelling = 1:0,8462 (Z=26/22)
5e versnelling = 1:0,7692 (Z=26/20)
Versnellingsbakverhoudingen
(V10 CENTAURO - ZWITSERLAND uitvoering):
1e versnelling = 1:2
(Z=14/28)
2e versnelling = 1:1,3889 (Z=18/25)
3e versnelling = 1:1,0476 (Z=21/22)
4e versnelling = 1:0,8696 (Z=23/20)
5e versnelling = 1:0,7500 (Z=28/21)
463
14.1
SMERING VAN DE VERSNELLINGSBAK
(AFB. 14-02)
Het oliepeil controleren
Na elke 5000 km moet u controleren of de olie zich ter
hoogte van de peildop «B» bevindt.
Als de olie onder het voorgeschreven peil is gezakt
moet er olie aan toegevoegd worden waarbij u de
voorgeschreven oliesoort en gradatie moet gebruiken.
Olie verversen
Na elke 10.000 km circa moet de olie in de versnellingsbak ververst worden. Dit moet gedaan worden als het
blok warmgedraaid is omdat de olie onder die omstandigheden vloeibaar is en dus makkelijk afgetapt
kan worden.
Denk eraan dat u voordat u er nieuwe olie in giet de
versnellingsbak goed aftapt.
«A» Vuldop.
«B» Peildop.
«C» Aftapdop.
Benodigde hoeveelheid: 0,750 liter olie «Agip Rotra
MP SAE 80W/90».
14.2
DE VERSNELLINGSBAK DEMONTEREN
A
B
C
14-02
A
N.B.: De volgorde van het demonteren en de
demonteerwerkzaamheden zijn volledig hetzelfde
zowel bij de versnellingsbak met tandwielen met
rechte tanden als bij de versnellingsbak met
tandwielen met schroeflijnvormige tanden.
B
Om de versnellingsbak en de betreffende onderdelen te demonteren moet u als volgt te werk gaan:
Zet het steunhulpstuk van de versnellingsbak «A» Afb. 14-03 art. nr. 14 92 96 00 in een bankschroef
vast en monteer de versnellingsbak in zijn geheel op
de steun.
Om de demonteerwerkzaamheden makkelijk te kunnen verrichten is het verstandig om de versnellingsbak met het hulpstuk «B» - Afb. 14-03 art. nr. 14 92
87 00 in de neutraalstand te zetten.
14-03
C
Draai de borgmoer van de secundaire as met de
speciale sleutels «A» - Afb. 14-04 art. 2 90 71 00 en
«B» - Afb. 14-04 art. 14 90 54 00 los.
A
Draai de steun van de bedieningsas van de kilometerteller «C» - Afb. 14-04 los en haal het aandrijftandwiel van de kilometerteller met de betreffende aanslagkogel van de secundaire as af.
B
14-04
464
Haal het buitenlichaam van het koppelingsbedieningselement «A» - Afb. 14-05 met het betreffende druklager
en het binnenlichaam eraf.
Haal de achterste kap van de versnellingsbak eraf (Afb. 14-06).
A
14-05
Haal de stang met de vorken «A» - Afb. 14-07, de
vork van de 5e versnelling «B» - Afb. 14-07 met de
betreffende mof «C» - Afb. 14-07 en het tandwiel van
de 5e versnelling «D» - Afb. 14-07 eruit.
14-06
B
A
D
C
14-07
Draai de dop «A» - Afb. 14-08 los en haal de veer en de aanslagpen van de versnellingen eruit, demonteer het
aanduidingssysteem van de neutrale stand «B» - Afb. 14-08.
Haal daarna de secundaire as compleet met tandwielen en vorken, de primaire as en de gegroefde trommel met
de geleidestang (Afb. 14-09) eruit.
A
B
14-08
14-09
465
Draai de bevestigingswartel van het binnenlichaam van de koppeling los en maak daarbij gebruik van de speciale
sleutels «A» - Afb. 14-10 art. nr. 30 91 28 10 en «B» - Afb. 14-10 art. nr. 14 91 26 03 en haal het binnenlichaam
van de koppeling eruit en maak daarbij gebruik van een universele trekker.
Laat de koppelingsas achteruit gaan door er een paar keer met een hamer op te tikken, haal de rubberen borgring
eraf en haal de as er helemaal uit (Afb. 14-11).
A
B
14-10
14-11
De secundaire as demonteren (Afb. 14-12)
Haal het tandwiel van de 1e versnelling «A» met de betreffende rolkooi «B» eraf, haal de rubberen borgring eraf,
trek de bus «B» eruit en haal de glijmof «D» van de 1e en de 2e versnelling eraf.
Houd de as tegen en plaats er zacht metalen klauwen tussen.
Draai de borgmoer «E» naar rechts.
Haal het lager, het tandwiel van de 4e versnelling «F» met de vulringen en de rolkooi «G» eraf.
Haal de glijmof «H» van de 4e en de 3e snelheid eraf, haal de vaste gegroefde mof «L» eruit en haal het tandwiel
van de 3e snelheid «M» met de bus, de rolkooi en de tussenring eraf.
Haal ten slotte het tandwiel van de 2e snelheid «N» met de betreffende rolkooi en bus eraf.
N
M
G
H
F
C
E
B
A
P
D
L
14-12
466
De primaire as demonteren (Afb. 14-13)
Duw de palstift «A» met een speciale centerdrevel
helemaal in en laat de bus «B» zodanig draaien dat
hij los komen van de groeven.
A
B
14-13
Haal de bus, de palstift, de veer, de rolkooi en het
tandwiel van de 5e snelheid eraf; haal met de speciale
trekker art. nr. 14 92 85 00 («A» - Afb. 14-14) de
binnenbaan van de rollager eruit.
A
14-14
PRIMAIRE AS
14-15
467
De koppelingsas demonteren
■ Haal door middel van de trekker nr. 14 92 85 00
«A» - Afb. 14-17 de binnenbaan van het rollager en
de vulmoer «C» - Afb. 14-16 eruit.
■ Leg de complete as daarna op een pers en druk
door middel van de speciale trekker nr. 12 90 59 00
«B» - Afb. 14-18 de veer voldoende in om de beide
sectorhelften «D» - Afb. 14-16 waarmee de flexibele
koppelingsplaat is geborgd eruit te kunnen trekken
en haal het volgende eruit:
– de flexibele koppelingsplaat «E» - Afb. 14-16
– de veer «F» - Afb. 14-16
– de koppelingsmof «G» - Afb. 14-16
– het distributietandwiel «H» - Afb. 14-16.
F
E D
C
G
H
14-16
N.B.: Afb. 14-19 laat de juiste montagestand van de schotelveren «6» zien.
6
B
A
14-17
14-18
14-19
BAK EN KAP VAN DE VERSNELLINGSBAK
14-20
468
14.3 DE DIVERSE ONDERDELEN WEER MONTEREN
Alvorens de diverse onderdelen weer te monteren moet u ze eerst grondig nakijken.
– Bij het monteren moet u in de omgekeerde volgorde als bij het demonteren te werk gaan waarbij u rekening
moet houden met het volgende:
De primaire as weer op de versnellingsbak monteren
Voordat de primaire as weer op de versnellingsbak gemonteerd wordt moet hij zodanig opgevuld worden dat er
tussen het lager op de versnellingsbak en het lager op de kap een maat van 167,1-167,2 verkregen wordt (zie
Afb. 14-21).
Om deze maat te verkrijgen moet u de drukringen gebruiken. Deze ringen worden geleverd in de maten 2 - 2,1
- 2,2 - 2,4 mm.
Deze ringen moet tussen de lagers van de versnellingsbak en de druklagers aangebracht worden.
167.1 ÷ 167.2
mm 2
mm 2.1
mm 2.2
mm 2.4
18.35 ÷ 18.50
14-21
De secundaire as opvullen (Afb. 14-22)
■ Breng aan de zijde van de 4e versnelling de kraagring aan en daarna de stelringen zodat er tussen de stelringen en
het tandwiel van de 5e versnelling de van te voren vastgestelde maat van 144,7-145,2 verkregen wordt.
(Om dit op te meten moet u de O-ring tussen het tandwiel van de 1e en de 5e versnelling eraf halen («P» op Afb. 14-12);
■ breng het rollager op de as aan aan de kant van de 4e versnelling;
■ draai de moer op de secundaire as aan de kant van de 4e versnelling aan, breng daar “Loctite 601” op aan en werk
de as schuin af.
Te verkrijgen maat door 2 of 3 onderlegringen aan te brengen:
114,7-145,2
Om de aangegeven waarden te verkrijgen moeten de onderlegringen afgesteld worden
14-22
De kap op de versnellingsbak monteren
N.B.: - Tijdens het opnieuw monteren van de
kap inclusief de voorkiezer moet u erop letten dat
de gegroefde aandrijftrommel van de versnellingsbak in de neutraalstand staat, als de trommel in
een andere stand zou staan dan zouden de pallen
van de voorkiezer op de krans van de trommel
inwerken in plaats van vrij tussen de beide met de
pijltjes aangegeven aandrijfinkepingen te gaan
staan (Afb. 14-23).
14-23
469
■ Probeer het inschakelen van de versnellingen van de 1e tot de 5e versnelling, schakel terug van de 5e naar de
1e versnelling en zet de versnellingsbak daarna in “de neutraalstand”. Als u merkt dat de motorfiets moeilijk
schakelt dan moet u de kap er weer af halen en de ruimte tussen de versnellingsbak en de trommel naar behoren
opvullen als u moeilijkheden ondervindt bij het inschakelen van de 1e en de 3e versnelling en tussen de trommel
en de kap als het inschakelen van de 2e en de 4e versnelling moeilijk gaat. De vulringen worden geleverd in de
volgende maten: 0,6 - 0,8 - 1 - 1,2 mm (zie Afb. 14-24).
Gemonteerd met Loctite 601
mm 0,6
mm 0,8
mm 1
mm 1,2
mm 0,6
mm 0,8
mm 1
mm 1,2
14-24
N.B.: De groep van de positieve as «B» - Afb. 14-25 inclusief de zijdruklagers met zijloopvlakken
moet 0,2 - 0,3 mm lager zitten dan de maat van de aanslagen van de zijwaartse behuizingszittingen «A»
- Afb. 14-25; het bovenstaande om een vrije draaiing van de positieve as mogelijk te maken.
Om de maat «A» - Afb. 14-25 op te meten moet u een diepteschuifmaat gebruiken en de afstand tussen
het koppelingsvlak van de versnellingsbak/kap en de betreffende inwendige aanslagen bij elkaar
optellen en rekening houden met de dikte van de pakking.
Voor het uitnemen/aanbrengen van assen, lagers, oliekeerringen enz. zijn speciale hulpstukken voorzien die in
hoofdstuk 8 “SPECIFIEK GEREEDSCHAP” staan vermeld.
A
A
B
14-25
470
15.1
SMERING VAN DE AANDRIJFKAST (AFB. 15-03)
Het oliepeil controleren
Na elke 5000 km moet u controleren of de olie zich ter
hoogte van het gat van de peildop «A» bevindt; als de
olie onder het voorgeschreven peil is gezakt moet er
olie aan toegevoegd worden waarbij u de voorgeschreven oliesoort en gradatie moet gebruiken.
Olie verversen
Na elke 10.000 km circa moet de olie in de aandrijfkast ververst worden. Dit moet gedaan worden als
het blok warmgedraaid is omdat de olie onder die
omstandigheden vloeibaar is en dus makkelijk afgetapt kan worden.
Denk eraan dat u voordat u er nieuwe olie in giet de
aandrijfkast goed aftapt.
«A» Peildop.
«B» Vuldop.
«C» Aftapdop.
Benodigde hoeveelheid: 0,250 liter olie waarvan:
0,230 liter olie «Agip Rotra MP SAE 80W/90»;
0,020 liter olie «Agip Rocol ASO/R» of «Molykote type A».
15.2
B
A
C
15-03
DE AANDRIJFKAST DEMONTEREN
N.B.: Alvorens de aandrijfkast te demonteren moet u de olie aftappen.
Draai de 8 borgschroeven Afb. 15-04 los en haal de flens inclusief het kransblok Afb. 15-05 eraf.
15-04
15-05
Haal de kap «A» - Afb. 15-06 eraf en haal het tandwielblok inclusief de behuizing «B» - Afb. 15-07 eruit.
A
B
15-06
472
15-07
Haal de afstandshouder van de wielpen «A» - Afb. 15-08 uit de kast, haal de rolkooi «B» - Afb. 15-08 eruit en
haal de buitenbaan van het rollager «C» - Afb. 15-08 met behulp van een trekker art. nr. 12 90 71 00 uit de kast.
Haal het kransblok en de geperforeerde pen «D» - Afb. 15-09 uit de zijflens van de kast . Haal de schroeven «E»
- Afb. 14-09 waarmee de krans aan de geperforeerde pen is bevestigd eruit.
Haal de binnenplaat van het rollager «F» - Afb. 15-10 er met behulp van de trekker «G» - Afb. 15-10 art. nr. 17
94 83 60 uit.
C
B
A
G
15-08
D
E
F
15-09
15-10
Haal het steunblok van het conische tandwiel uit elkaar.
Haal de seegerring «A» - Afb. 15-11 en de borgring «B» - Afb. 15-11 eruit; maak gebruik van het speciale
hulpstuk «C» - Afb. 15-12 om de tandwielas tegen te houden art. 12 90 71 00 en draai de borgmoer «D» - Afb.
15-12 los.
D
B
C
A
15-11
15-12
473
Haal het tandwiel «B» - Afb. 15-13, het buitenlager «C» - Afb. 15-13, de binnenafstandshouders «D» - Afb. 1513, het tandwielzijdige lager «E» - Afb. 15-13 en de basisafstandshouder «F» - Afb. 15-13 uit de behuizing «A»
- Afb. 15-13.
Om de buitenbaan van de conische lagers («C» en «E» - Afb. 15-13) uit de behuizing «A» - Afb. 15-14 te halen
moet u de speciale trekker «G» - Afb. 15-14 art. nr. 17 94 50 60 gebruiken.
E
F
A
C
G
B
D
15-13
A
15-14
15.3 DE AANDRIJFKAST OPNIEUW MONTEREN
Alvorens de aandrijfkast opnieuw te monteren moet u de onderdelen ervan goed nakijken.
Bij het monteren moet u in de omgekeerde volgorde te werk gaan als bij het demonteren waarbij u rekening moet
houden met het volgende:
Monteer de krans en controleer of de referentietekens voor de keuze van de tandwiel-kransverbinding («A» en
«B» - Afb. 15-15) precies tegenover elkaar zitten.
C
A
B
De schroeven «C» - Afb. 15-15 moeten altijd vervangen worden; voor het monteren moeten de schroefdraadgedeelten van de geperforeerde pen altijd goed
met trichloorethyleen ontvet worden om ervoor te
zorgen dat het borgmiddel “LOCTITE 601” dat voorheen op de schroefdraad van deze schroeven is
aangebracht goed hecht.
Draai de schroeven met een aanhaalkoppel van 44,2 kgm aan.
De pijl «D» - Afb. 15-16 in de kap moet naar de
voorkant gedraaid zijn.
D
15-16
474
15-15
Om de verbinding van het tandwiel en de krans te
controleren moet u de tanden van het tandwiel aan de
sleepzijde met één van de speciale producten die in
de handel verkrijgbaar zijn bestrijken.
Breng nu een universele trekker «A» - Afb. 15-17 aan
met een passende afstandshouder «B» - Afb. 15-17
zodat u het kransblok en de geperforeerde pen licht
naar de kapzijde toe forceert; draai het tandwiel «C»
- Afb. 15-17 in de rijrichting aan en houd de krans
geremd.
Haal de trekker eraf, haal de kap eraf en controleer
het contactvlak op de tanden van het tandwiel.
A
B
C
15-17
Het contact controleren (Afb. 15-18)
■ Als het contact normaal is dan is het spoor op de tanden van het tandwiel zoals blijkt uit detail 1 (het tandwiel
vanaf de zijde van de sleepas gezien).;
■ als het contact is zoals blijkt uit detail 2 dan bevindt de krans zich te dicht bij de draaias van het tandwiel;
verplaats de krans er verder van af door een dikkere afstandshouder tussen de kast en de kap te plaatsen;
■ als het contact is zoals blijkt uit detail 3 dan bevindt de krans zich te dicht bij de draaias van de krans; verplaats
het tandwiel er verder van af door een dunnere afstandshouder tussen de kast en de kap te plaatsen;
■ als het contact is zoals blijkt uit detail 4 dan bevindt het tandwiel zich te ver van de draaias van de krans af;
verplaats de krans er dichter naar toe door een dikkere afstandshouder tussen het lager en het tandwiel te
plaatsen;
■ als het contact is zoals blijkt uit detail 5 dan bevindt het tandwiel zich te ver van de draaias van het tandwiel
af; verplaats de krans er dichter naar toe door een dunnere afstandshouder tussen de kast en de kap te plaatsen;
■ als de verbinding juist is dan moet de speling tussen de tanden van het tandwiel en de tanden van de krans
beperkt blijven tot 0,10-0,15 mm.
1
3
4
2
5
15-18
475
15.4 AANDRIJFAS
De as met de aandrijvingsverbindingen moet na elke 20.000 km vervangen worden; indien de motorfiets
overwegend voor sportieve doeleinden wordt gebruikt of als u gewend bent om op hoge snelheid rijden dan moet
de as na elke 15.000 km vervangen worden.
Voor smering van de aandrijfas zie hfdst. 4.5.
MONTAGESCHEMA VAN HET ACHTERAANDRIJFBLOK
07,8
6,3 ÷ 4
40
Aanhaalkoppel
5 ÷ 5,5 kgm
Aanhaalkoppel
3 ÷ 3,2 kgm
Aanhaalkoppel
4 kgm
SCHROEVEN ERIN GEDRAAID
MET LOCTITE 601
Aanhaalkoppel
2,8 ÷ 3 kgm
Aanhaalkoppel 4 kgm
,5
÷74
72,5
Aanhaalkoppel 5 kgm
Aanhaalkoppel 8 kgm
15-19
LET OP!
Om het asblok-aandrijvingsverbindingen niet te beschadigen moeten de aandrijvingsverbindingen
tijdens het monteren absoluut op de op Afb. 15-20 aangegeven plaatsen gemonteerd worden.
PLAATSINGSSCHEMA VAN DE AANDRIJVINGSVERBINDINGEN
B
A
15-20
476
Controle en revisie van het frame
Na een aanrijding moet het frame gereviseerd worden.
Om het frame te controleren moet u zich aan de op de Afb. 16-03 / 16-04 / 16-05 aangegeven maten houden.
0,3
159,5
151,5
153±0,1
145±0,1
4
4
114±0,15
32
4
435
160,045
0
4
0,15
0,15
0,3 A
0,15 A
0,15 A
821
,6
0,3 A
0,015
B
5
B
±0,1
0,03
B
172
26°±15'
791,454
Ø51
0,03
B
,991
÷51
Ø51
,961
,991
÷51
,961
61±0,3
46,1±45,9
16-02
478
17 VOORVORK
N.B.: Om de verstelbare telescoopvork af te stellen zie par. 5.5.
17.1 DE VORKOLIE VERVERSEN
Na elke 15.000 km circa of minimaal één keer per jaar moet u de olie van de vork verversen.
De benodigde hoeveelheid per poot is circa 0,400 liter patroonolie «WP Suspension - REZ 71 (SAE 5)».
17.2 DE VORKSTANGEN DEMONTEREN (AFB. 17-01)
Demonteer de voorvork door als volgt te werk te gaan:
– Maak de klauwen van de vorkpoten los door de schroeven «A» aan beide kanten van de motorfiets los te
draaien.
– Haal het voorwiel eraf door de procedure die in par. 19.1 staat vermeld aan te houden.
– Draai de schroeven «B» aan beide kanten van de motorfiets los waardoor het middelste gedeelte van het
spatbord los komt (geldt alleen voor het model V10 CENTAURO).
– Draai de schroeven «C» waarmee het spatbord aan de vorkpoot vastzit aan beide kanten van de motor los
en haal het spatbord er daarna af (model DAYTONA RS en SPORT 1100 I).
– Draai de schroeven «C» waarmee de zijkanten van het spatbord aan de vorkpoot vastzitten aan beide kanten
van de motor los en haal ze er daarna af (model V10 CENTAURO).
– Draai de schroeven «D» en «E» waarmee de platen aan beide kanten van de motor vastzitten los en haal
daarna de vorkstangen eruit.
E
E
D
B
D
B
C
C
A
A
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
17-01
V10 CENTAURO
17-01
17.3 DE SCHROEFDOP ERUIT DRAAIEN
– Zet het bovenste gedeelte van de vorkarm vast in
een bankschroef die voorzien is van aluminium
klauwafdekkingen om beschadigingen te voorkomen. Alvorens de schroefdop eruit te draaien moet
u het hydraulische remsysteem op de minimum
dempingsstand zetten (draai het regelelement tegen de wijzers van de klok in) (naar links) Afb. 1702.
17-02
482
– Draai de dop van de vorkarm los en maak daarbij gebruik van een ringsleutel van 24 mm Afb. 17-03. Maak
de vorkarm vervolgens los uit de bankschroef en laat de buitenste buis zakken totdat hij tegen de onderste
poot aankomt (Afb. 17-04).
– Steek een pen (met een diameter van maximaal 5 mm) of een kleine inbussleutel in één van de gaten die in
de patroon zitten Afb. 17-05.
Laat de veer een beetje draaien zodat de plaatjes los komen en u ze eraf kunt halen Afb. 17-05.
17-03
17-04
17-05
– Haal de voorspanningsbussen en de stalen ring die op de veer zitten eraf Afb. 17-06. Laat de patroon (de stop)
langzaam in de binnenarm zakken.
– Haal de veer langzaam uit de vorkarm Afb. 17-07 zodat de olie weg kan stromen.
17-06
17-07
483
17-08
17-09
17.4 DE OLIE AFTAPPEN
Laat de patroon in de vorkarm zakken en vang de olie
in een bak op die groot genoeg is Afb. 17-08.
– Zet de poot vast in een bankschroef zodat de
vorkarm een hellingshoek van circa 45° heeft Afb.
17-09. Maak de schroef die aan de onderkant van de
vork zit schoon en draai de schroef los Afb. 17-09.
– Nadat u de onderste schroef M8 losgedraaid heeft
kunt u de hele patroon uit de vork halen Afb. 17-10.
Als de patroon vastzit moet u de schroef M8 die onder
de onderste poot zit enkele slagen losdraaien en net
zolang voorzichtig met een hamer op de kop slaan
totdat de patroon los komt.
– Houd de vork enkele minuten lang ondersteboven
gedraaid boven een opvangbak zodat alle olie eruit
kan lopen.
17-10
17.5 DE PATROON DEMONTEREN
Als u de inwendige onderdelen van de buitenarm eraf gehaald heeft moet u de plastic buis van de hydraulische
aanslag van de patroonbuis losdraaien Afb. 17-11. Om als u dit doet geen enkel onderdeel te beschadigen moet
de patroonbuis met speciale WP borgklemmen ter hoogte van de aandrukstang die aan de onderkant van de buis
is gemonteerd in een bankschroef geklemd worden (zie Afb. 17-11).
Als u de plastic buis heeft losgedraaid kunt u de stang met de uittrekkingsstang uit de patroonbuis halen. Rond
deze stang is een soepele ring Afb. 17-12 aangebracht die indien hij beschadigd wordt vervangen moet worden.
17-11
484
17-12
Nu zal het mogelijk zijn ook de inschuifstang uit het bovenste gedeelte van de patroonbuis te halen Afb. 17-13.
Maak de kleine stang grondig schoon en ga na dat hij niet beschadigd is. Vervang indien nodig de O-ringpakking.
Nadat u gecontroleerd heeft of de onderdelen van de patroon (zie Afb. 17-14) niet beschadigd zijn en geen
overmatige tekenen van slijtage vertonen kunt u de patroon weer monteren door in de omgekeerde volgorde als
bij het demonteren te werk te gaan.
17-13
17.6 MET OLIE VULLEN
– Zet de onderste poot opnieuw in een bankschroef
vast met een hellingshoek van 45°. Doe de schroef
M8 aan de onderkant er met een nieuwe koperen
onderlegring in en draai de schroef met een koppel
van 20-25 Nm aan.
– Duw de buitenste arm omlaag totdat hij bij de
onderste poot komt. Houd de patroon een beetje met
één hand omhoog en giet nieuwe olie in de vork tot de
rand (gebruik patroonolie «WP Suspension REZ 71
(SAE 5)») (Afb. 17-15). Laat de as langzaam omhoog
en omlaag bewegen in de patroon zodat de binnenzijde volloopt met olie. Ga door totdat u als u de as
omhoog trekt een gelijke weerstand op de hele slag
voelt. Nu is de patroon ontlucht.
– Zodra u er olie in gegoten heeft kunt u de veer in
de patroon doen en samen met de ring, de voorspanningsbussen en de platen in de buitenste arm
doen.
17-14
17-15
N.B.: Giet een hoeveelheid olie van circa
400 cc in elke stang.
LET OP
Controleer tijdens het monteren van de veer of de
onderste steunring perfect op de zeshoek van de
patroon past. Als de veer te snel wordt gemonteerd dan bestaat het gevaar dat de ring scheef
aan de hydraulische aanslagmantel blijft hangen
(Afb. 17-16).
17-16
485
17.7
DE OLIEKEERRINGEN / BUSSEN VERVANGEN
– Laat voordat u verder gaat eerst de olie uit de vork
lopen.
– Haal de borgring «A» - Afb. 17-17 eraf.
– Haal de binnenste arm krachtig van de buitenste
arm af Afb. 17-18.
– Haal daarna de rode veiligheidsbus «B» - Afb. 1718 die u kunt herkennen aan de drie inkepingen
eraf.
Houd er rekening mee dat er op het moment dat u de
binnenste arm eraf er nog olie uit kan komen.
A
– Haal alle onderdelen eraf zoals aangegeven op
Afb. 17-19.
17-17
LET OP
Controleer de lagers en de oliekeerringen van
beide vorkarmen en vervang ze eventueel.
LET OP
Als er op het lageroppervlak vuildeeltjes zijn of
indien via het oppervlak het brons zichtbaar is
moeten de lagers vervangen worden.
B
17-18
LET OP
Aangezien de oliekeerring tijdens het verwijderen beschadigd wordt moet u deze op het moment dat u de diverse onderdelen weer monteert
door een nieuwe vervangen.
N.B.: Monteer- / demonteervolgorde van de
diverse onderdelen: de borgring, de vulring, de
rode-bruine oliekeerring, de steunring, de onderste glijbus, de ring, de bovenste glijbus en de
rode veiligheidsbus Afb. 17-19.
17-19
486
• De oliekeerring monteren
– Dompel de oliekeerring voor de montage eerst onder in olie.
– Monteer de oliekeerring op de binnenste buis en maak daarbij gebruik van het W.P. hulpstuk zoals
aangegeven op Afb. 17-20.
– Monteer alle onderdelen zoals aangegeven op Afb. 17-19.
– Doe de binnenste buis met alle onderdelen daarop gemonteerd en met de rode veiligheidsbus op de juiste
manier in de buitenste stang.
– Doe de oliekeerring op de plaats van de buitenste stang, breng het W.P. hulpstuk (Afb. 17-21) aan en tik met
een plastic hamer net zolang op het bovenste gedeelte van de buitenste buis totdat de oliekeerring goed op
zijn plaats is gaan zitten (uit het geluid moet blijken dat het precies past).
– Breng de borgring weer aan (Afb. 17-17).
17-20
17-21
17.8 DE VORK OP DE MOTORFIETS MONTEREN
– De rechter- en de linkerarm zijn niet hetzelfde. In de rechterarm (gezien vanaf de berijdersplaats) bevindt zich
een regelsysteem van de hydraulische rem tijdens de indrukking; in de linkerarm bevindt zich een regelsysteem van de hydraulische rem tijdens de uittrekking.
– Om de vork te monteren moeten de armen en de platen helemaal schoon zijn.
Voltooi de montage van het voorstel door de in par. 17.2 vermelde handelingen in de omgekeerde volgorde te
verrichten.
487
218,5
Assembly reference
10
190,5 ± 5
45
531,5 ± 2
760 ± 2
210
Aanhaalkoppel van de 7 schroeven:
kgm 1,8 ~ 2
17-23
489
18 ACHTERVERING
Om de achterschokdemper “WHITE POWER” af te stellen zie hfdst. 5.6.
Lengte van de vrije veer: 165 mm
Constante veerspanning C = 90 N/mm
Veerdraad: 11,2 mm
21,9 ÷ 22,0
21,9 ÷ 22,0
Totale slag zonder buffer:
64 mm
Werkelijke slag:
56 mm
Ø19
Ø19
17
17
Ø12,1
Ø12,1
Ø14
279 ÷ 281
18-01
A
A
V10 CENTAURO
De speling van de schommelarm afstellen
(Afb. 18-02 / 18-03)
De arm moet vrij kunnen schommelen zonder speling.
Om dit goed af te kunnen stellen moet u er rekening
mee houden dat de pennen «A» evenveel moeten
uitsteken.
Om dit af te stellen moet u een haakse stiftsleutel van
8 mm en een schuifmaat gebruiken.
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
18-02
A
18-03
490
19 WIELEN
19.1 VOORWIEL
Het voorwiel demonteren (Afb. 19-01 / 19-02)
Om het voorwiel van de motorfiets af te halen moet u als volgt te werk gaan:
■ zet een standaard onder het motoronderstel om het voorwiel van de grond af te krijgen;
■ draai de schroeven «A» waarmee de klauwen aan de vorkpoten vastzitten los en haal de remklauwen «B»
met de betreffende leidingen van de poten af;
■ draai de wartel «C» waarmee de wielpen geborgd is met de sleutel art. nr. 01929300 los;
■ draai de schroeven «D» waarmee de poten aan de pen bevestigd zijn los;
■ trek de pen «E» eruit en kijk hoe de afstandshouder «F» gemonteerd is;
■ haal het wiel eraf;
■ om het wiel weer te monteren moet u in de omgekeerde volgorde te werk gaan, waarbij u de afstandshouder
weer op de juiste plaats moet doen, beweeg de remhendel daarna een aantal keer zodat de zuigers van de
remklauwen weer op de normale plaats gaan zitten.
A
B
E
E
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
19-01
C
F
F
D
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
19-01
V10 CENTAURO
C
D
19-02
V10 CENTAURO
19-02
Aanhaalkoppel 2,8 ÷ 3kgm
19-03
492
VOORWIEL 3,50x17 MT H2
E
0.05 B
0.1 AB
M
Ø63.950
63.880
Ø51.958
51.928
A
(107.5)
// 0.3
0.5 AB
0.5 AB
B
0.1 AB
M
F
Ø51.958
51.928
Ø63.950
63.880
19-04
19.2 ACHTERWIEL
Het achterwiel demonteren
Om het achterwiel te demonteren moet u als volgt te werk gaan:
■ zet een standaard onder het motoronderstel om het achterwiel van de grond af te krijgen;
■ draai de schroef «A» met de onderlegring «B» op de arm aan de kastzijde los;
■ trek de pen «C» uit de kast, uit de naaf en uit de beugel van de arm;
■ draai de stiftschroef «E» waarmee de remklauwdraagplaat «D» is geborgd los;
■ haal de plaat «D» met klauw en al eraf;
■ trek het wiel van de beugel van de arm en van de aandrijfkast af.
LET OP
De aandrijfkast blijft door middel van een speciale binnenafstandshouder op de arm zitten; in
ieder geval moet u zonder meer vermijden dat het
gewicht van de losse aandrijfkast de verbindingen in de hoekstand van het einde van de slag kan
belasten, aangezien een dergelijke situatie beschadiging van de verbindingen in de hand kan
werken.
Om het wiel weer te monteren moet u de volgorde die
u bij het demonteren aangehouden heeft omdraaien
en erom denken dat u de plaat compleet met de
remklauw op de wielpen en op de aanslag van de
linkerbeugel van de schommelarm doet.
Indien de verloopbus «F» van zijn plaats op de arm
schiet moet u bedenken dat de juiste montagestand
is als het kleine gat naar binnen gedraaid is.
Het aanhaalkoppel van de schroef «A» is 12 kgm.
F
A
B
E
C
D
19-05
493
Aanhaalkoppel 12 kgm
Aanhaalkoppel 2,8 ÷ 3 kgm
19-06
Ø143.9
143.8
Ø54.830
54.800
0.1 AB
M
A
0.05 B
E
ACHTERWIEL 4,50x18 MT H2
(133)
// 0.3
0.5 AB
0.5 AB
B
Ø55.030
55.000
0.1 AB
19-07
19.3 BANDEN
De banden zijn één van de belangrijkste onderdelen die gecontroleerd moeten worden.
Hiervan hangt namelijk het volgende af: de stabiliteit, het stuurgemak van de motorfiets en in sommige gevallen
ook de veiligheid van de berijder.
Het wordt dan ook afgeraden om banden te gebruiken die een kleiner loopvlak dan 2 mm hebben.
Ook een afwijkende bandenspanning kan ten koste gaan van de stabiliteit en tot overmatige slijtage van de
banden leiden.
De voorgeschreven spanning bedraagt:
■ voorwiel: met één of meer personen 2,2 BAR;
■ achterwiel: met één persoon 2,4 BAR; met twee personen 2,6 BAR.
N.B.: De hierboven aangegeven waarden zijn bedoeld voor normaal gebruik (toeren). Voor gebruik
op continu maximum snelheid, gebruik op de autobaan wordt geadviseerd de hierboven vermelde
spanning met 0,2 BAR te verhogen.
494
20 REMSYSTEEM
Om de bedieningshendel van de voorrem af te stellen zie hfdst. 5.2
VOORREMSYSTEEM
V10 CENTAURO
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
20-01
495
Om het bedieningspedaal van de achterrem af te stellen zie hfdst. 5.2
ACHTERREMSYSTEEM
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
20-02
ACHTERREMSYSTEEM
V10 CENTAURO
496
20-02
20.1 DE SLIJTAGE VAN DE REMBLOKJES CONTROLEREN
Na elke 5000 km moet u de dikte van de remblokjes controleren:
■ De minimum dikte van het wrijvingsmateriaal bedraagt 1,5 mm.
Als de minimum dikte van het wrijvingsmateriaal minder is dan bovengenoemde waarde dan moeten de
remblokjes vervangen worden.
Na het vervangen hoeven de remsystemen niet ontlucht te worden maar is het voldoende om de bedieningshendels een aantal keer te bewegen totdat de zuigers van de remklauwen in de normale stand gaan staan.
Indien de remblokjes vervangen worden moet de staat van de flexibele leidingen gecontroleerd worden: als deze
beschadigd zijn moeten zij onmiddellijk vervangen worden.
BELANGRIJK: Indien de remblokjes vervangen worden is het tijdens de eerste 100 km verstandig
om de remmen met matiging te gebruiken om ervoor te zorgen dat de remmen weer goed inlopen.
20.2
HET VLOEISTOFNIVEAU IN DE RESERVOIRS EN IN DE POMPEN CONTROLEREN
(AFB. 20-03 / 20-04)
Voor een goede werking van de remmen moet u de volgende voorschriften in acht nemen.
1 Controleer het vloeistofniveau in het voorste remvloeistofreservoir «A» en het achterste remvloeistofreservoir
«B» regelmatig. Dit niveau mag nooit onder het teken van het minimum dat op het reservoir staat aangegeven
zakken.
2 Vul de vloeistof in de hierboven genoemde reservoirs van tijd tot tijd of telkens als het nodig is bij.
Om de vloeistof bij te vullen mag u absoluut alleen vloeistof gebruiken uit blikken die verzegeld zijn, die
alleen op het moment dat zij gebruikt worden open gemaakt mogen worden.
3 Na circa 15.000 km of maximaal elk jaar dient de remvloeistof volledig ververst te worden.
Om ervoor te zorgen dat de systemen goed functioneren moeten de leidingen altijd vol zijn met vloeistof en mogen
zij geen lucht bevatten; als de slag van de bedieningshendels lang en soepel is dan duidt dit erop dat er lucht
in de leidingen zit.
Indien de remcircuits doorgespoeld moeten worden gebruik dan uitsluitend verse vloeistof.
LET OP - Het gebruik van alcohol of het gebruik van perslucht om de onderdelen daarna af te drogen
is absoluut verboden; voor de metalen delen wordt het gebruik van «trichloorethyleen» geadviseerd.
Om de systemen eventueel te smeren is het gebruik van minerale olie of vet absoluut verboden.
Aangezien er geen geschikte smeermiddelen zijn wordt geadviseerd de rubberen en de metalen delen
met remvloeistof te bevochtigen. Te gebruiken vloeistof «Agip Brake Fluid DOT 4».
A
A
20-03
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
V10 CENTAURO
20-03
B
B
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
20-04
V10 CENTAURO
20-04
497
20.3 DE REMSCHIJVEN CONTROLEREN
De remschijven moeten helemaal schoon zijn, er mag geen olie, vet of ander vuil op zitten en er mogen geen
diepe groeven in zitten.
Het aanhaalkoppel van de schroeven waarmee de schijven aan de naven zijn bevestigd bedraagt 2,8-3 kgm
REMSCHIJF VOORREM
4,1 ÷ 3,9
Ø80
Ø320
Ø64,0 ÷ 64,2
8,6
20-05
V10 CENTAURO / SPORT 1100 I
ZWEVENDE REMSCHIJF VOORREM (1e SERIE)
5,1
4,9
13
.9
8.5
(x6
)
(x6
)
498
Ø320
DAYTONA RS
Ø64,1
64,0
Ø8
0
20-06
Indien de remschijf van de achterrem vervangen of gereviseerd wordt moet de schijf op “slingeren” gecontroleerd
worden; dit wordt gecontroleerd door middel van een meetklok en de waarde mag de 0,2 mm niet overschrijden.
Als het “slingeren” van de schijf groter is dan de aangegeven waarde dan moet de montage van de schijf op de
naaf en de speling van de wiellagers nauwkeurig gecontroleerd worden.
Linkerkant
35.5
Klauwsteunvlak
26
67
Wielas
95.5
69.5 (theoretisch)
131
Schijfas
Motorfietsas
3
20-09
REMPOMP VAN DE VOORREM
REMPOMP VAN DE VOORREM
Ø16.0
M10x1
Slag 13
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
10
20-10
V10 CENTAURO
20-11
Zwevende zuiger
Ø 11,0
REMPOMP ACHTERREM
Zwevende zuigerslag = max. 15
20-12
500
20.4 HET REMSYSTEEM ONTLUCHTEN
Het ontluchten van het remsysteem is noodzakelijk als er lucht in het circuit zit waardoor de slag van de hendels
lang en soepel blijkt te zijn. Om het remsysteem te ontluchten moet u als volgt te werk gaan:
Voorremsysteem
■ draai het stuur totdat het remvloeistofreservoir «A» - Afb. 20-13 horizontaal komt te staan;
■ vul indien nodig het toevoerreservoir «A» - Afb. 20-13 (let op dat de vloeistof tijdens het ontluchten niet onder
het minimum niveau zakt);
■ ontlucht het remsysteem door middel van de remklauwen «B» - Afb. 20-15:
1 sluit een doorzichtige slang «E» - Afb. 20-15 aan op de ontluchtingsnippel «C» - Afb. 20-14 (na het rubberen
stofdopje «D» - Afb. 20-14 verwijderd te hebben) en dompel het andere uiteinde van de slang onder in een
doorzichtige kan «F» - Afb. 20-15 die reeds gedeeltelijk met dezelfde vloeistof is gevuld;
2 draai de ontluchtingsnippel «C» - Afb. 20-15 los;
3 trek de bedieningshendel op het stuur «G» - Afb. 20-13 helemaal aan, laat de hendel daarna los en wacht
enkele seconden alvorens de vloeistof opnieuw te verpompen. Doe dit net zolang totdat u de vloeistof zonder
luchtbellen uit de plastic slang «E» - Afb. 20-15 in de doorzichtige kan «F» - Afb. 20-15 ziet stromen;
4 houd de bedieningshendel «G» - Afb. 20-13 helemaal aangetrokken en draai de ontluchtingsnippel «C» - Afb.
20-15 aan; haal daarna de plastic slang «E» - Afb. 20-15 eraf en doe het rubberen stofdopje «D» - Afb. 2014 weer op de ontluchtingsnippel.
Als het ontluchten op de juiste manier gedaan is dan moet u meteen na de beginslag van de bedieningshendel
«G» - Afb. 20-13 merken dat de hendel vlot bediend kan worden en dat de soepelheid verdwenen is.
Als dit niet gebeurt moet u de hierboven beschreven handelingen nogmaals uitvoeren.
A
A
G
G
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
20-13
20-13
V10 CENTAURO
D
C
C
E
B
B
F
20-14
20-15
501
Achterremsysteem
■ Vul indien nodig het toevoerreservoir «A» - Afb. 20-16 (let op dat de vloeistof tijdens het ontluchten niet onder
het minimum niveau zakt).
■ Ontlucht het remsysteem door middel van de remklauw «B» - Afb. 20-17, haal de remklauw van de steunflens af
en zet de remklauw in een dusdanige stand dat de ontluchtingsnippel «C» - Afb. 20-17 naar boven gedraaid zit.
A
A
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
20-16
V10 CENTAURO
20-16
1 Sluit een doorzichtige slang «E» - Afb. 20-17 aan
C
op de ontluchtingsnippel «C» - Afb. 20-17 (na het
rubberen stofdopje «D» - Afb. 20-17 verwijderd te
hebben) en dompel het andere uiteinde van de
D
slang onder in een doorzichtige kan «F» - Afb. 2017 die reeds gedeeltelijk met dezelfde vloeistof is
gevuld;
2 draai de ontluchtingsnippel «C» - Afb. 20-17 los;
3 trap het bedieningspedaal «G» - Afb. 20-18 helemaal in, los het pedaal vervolgens en wacht enkele
B
E
seconden alvorens de vloeistof opnieuw te verF
pompen. Doe dit net zolang totdat u de vloeistof
zonder luchtbellen uit de plastic slang «E» - Afb.
20-17 in de doorzichtige kan «F» - Afb. 20-17 ziet
20-17
stromen;
4 houd het bedieningspedaal «G» - Afb. 20-18 helemaal ingetrapt en draai de ontluchtingsnippel «C» - Afb. 2017 aan; haal daarna de plastic slang «E» - Afb. 20-17 eraf en doe het rubberen stofdopje «D» - Afb. 20-17
weer op de ontluchtingsnippel.
Als het ontluchten op de juiste manier gedaan is dan moet u meteen na de beginslag van het bedieningspedaal
«G» - Afb. 20-18 merken dat het pedaal vlot bediend kan worden en dat de soepelheid verdwenen is.
Als dit niet gebeurt moet u de hierboven beschreven handelingen nogmaals uitvoeren.
G
G
DAYTONA RS / SPORT 1100 I
502
20-18
V10 CENTAURO
20-18
21 ELEKTRISCHE INSTALLATIE
De elektrische installatie bestaat uit:
■ Accu.
■ Startmotor met elektromagnetische bediening.
■ Generator-wisselstroomdynamo, gemonteerd aan de voorkant van de krukas.
■ Brandstofreservemeter.
■ Verlichtingsafstandsschakelaar.
■ Ontstekingsbobines.
■ Elektronische regeleenheid (computer) I.A.W.
■ Fase-/toerentalsensor.
■ Spanningsspanningsregelaar.
■ Klemmenstrook met zekeringen (6 stuks van 15 A).
■ Bedieningsafstandsschakelaar elektronische regeleenheid (computer).
■ Bedieningsafstandsschakelaar pomp-bobines-verstuivers.
■ Startafstandsschakelaar.
■ Koplamp.
■ Achterlicht.
■ Richtingaanwijzers.
■ Aan-uitschakelaar noodknipperlichten (geldt alleen voor de DAYTONA RS en de SPORT 1100 I).
■ Aan-uitschakelaar verbruikers.
■ Bedieningselementen richtingaanwijzers, claxon en knipperen.
■ Intermittentie.
■ Motorstart- en stopsysteem.
■ Claxon.
■ Signaleringscontrolelampjes op het dashboard: versnellingsbak in de neutraalstand (groen), stads-/parkeerlicht ingeschakeld (groen), controle oliedruk (rood), groot licht (blauw), dynamospanning onvoldoende (rood),
brandstofreserve (oranje), richtingaanwijzers (groen).
21.1 ACCU
• Aanwijzingen voor het laden van de accu
Om de accu te laden moet u een acculader met constante spanning gebruiken.
LET OP
Door het gebruik van verschillende acculaders kan de accu onherstelbaar beschadigd worden.
Algemene opmerkingen
Het laden van hermetische accu’s met zuiver lood-tin en dit geldt ook voor andere oplaadbare accu’s is een
kwestie van het weer op peil brengen van de energie die tijdens het leeglopen wordt verstrekt. Aangezien dit
proces op de een of andere manier niet efficiënt is moet het aantal ampères per uur van de accu dat tijdens het
leeglopen afgegeven wordt weer op een waarde van 105% tot 110% gebracht worden.
De hoeveelheid benodigde energie voor een complete lading is afhankelijk van het feit in hoeverre de accu is
leeggelopen, de laadmethode en -tijd en de temperatuur.
Het is belangrijk om te weten dat de accu in staat is heel of bijna heel zijn capaciteit te leveren alvorens de
gevraagde overlading te ontvangen. Om een optimale duur in aantal cycli te verkrijgen moet de accu echter van
tijd tot tijd de gevraagde overlading krijgen.
De accu kan op verschillende manieren geladen worden. Het doel is om via de accu opnieuw stroom aan te
voeren in de tegenovergestelde richting als de ontlaadrichting. Het opladen met constante spanning is de
traditionele manier om loodhoudende accu’s te laden.
Laden met constante spanning
De laadmethode met constante spanning is de meest efficiënte methode om hermetische accu’s met zuiver loodtin te laden.
Met deze laadmethode hoeft de maximum stroom die de lader kan leveren niet beperkt te worden mits de
spanning binnen de hieronder aangegeven waarden is geregeld. Deze eigenschap is te danken aan de
binnenweerstand van de accu die bijzonder laag is en is eveneens te danken aan de grote combinatie-efficiëntie
tijdens het laden.
Voor het laden met constante spanning adviseren wij u de volgende waarden aan te houden:
Cyclisch gebruik: van 14.7V tot 15.0V per accu, bij 25°C.
Geen enkele stroomlimiet vereist.
Gebruik als buffer: van 13.50V tot 13.80V per accu, bij 25°C.
Geen enkele stroomlimiet vereist.
503
D.C. ampères
Grafiek laadstroomsterkte
t.p.m.
D.C. amp.
1000
1200
1500
2000
3000
4000
6000
10000
9,50
13,00
16,50
20,00
23,50
25,00
26,50
27,50
Toeren x 1000
21-02
DYNAMO
GEEL
GEEL
ROOD
12V 3W
WIT
ZWART
GEEL
GEEL
ROOD
ROOD
WIT
ZWART
SPANNINGSREGELAAR
CONTACTSLOT
KABELDOORSNEDE
2.5 mm 2
ACCU
12 V
21-03
LET OP! - Als de aansluitingen eventueel verwisseld worden kan de spanningsregelaar hierdoor
onherstelbaar beschadigd worden.
Verzeker u ervan dat de massa-aansluiting van de spanningsregelaar absoluut deugdelijk is.
Mogelijke controles die op de dynamo en de spanningsregelaar verricht moeten worden indien het laden
van de accu stopt of indien de spanning niet meer geregeld wordt.
Dynamo
Koppel terwijl de motor stilstaat de beide gele kabels van de dynamo van de rest van de installatie los en verricht met
een ohmmeter de volgende controles:
Controle van de isolatie van de wikkelingen naar de massa
Sluit één uiteinde van de ohmmeter aan op één van de beide gele kabels en het andere uiteinde op de massa (gelamelleerde groep).
Het instrument moet een waarde boven de 10M uitwijzen.
Controle van de continuïteit van de wikkelingen
Sluit de ohmmeter aan op de uiteinden van de beide gele kabels.
Het instrument moet een waarde van 0.2-0.3 uitwijzen.
Controle van de uitgangsspanning
Sluit een wisselstroomdynamo met een vermogen van 200 Volt aan op de uiteinden van de beide gele kabels.
Start de motorfiets en controleer of de uitgangsspanning binnen de in onderstaande tabel aangegeven waarden blijft:
Toeren p. min.
1000
3000
6000
A.C. volt
15
40
80
Spanningsregelaar
De spanningsregelaar is ingeregeld om de accuspanning op een waarde tussen de 14-14.6 Volt te houden. Het controlelampje (brandt als de motor uitgeschakeld is, en als de sleutel in het contactslot zit) dooft als de dynamo begint
te laden (circa 700 toeren).
Controles op de spanningsregelaar
Om de spanningsregelaar te controleren is normaal werkplaatsgereedschap niet voldoende, hieronder geven wij toch
enkele aanwijzingen ten aanzien van de maatregelen die dienen om te kunnen herkennen dat de spanningsregelaar
zeker defect is.
De spanningsregelaar is zeker defect als:
er nadat de spanningsregelaar van de rest van de installatie is geïsoleerd kortsluiting tussen de massa (aluminium
behuizing) en één van de uitgangskabels is.
505
21.3
STARTMOTOR
ALGEMENE GEGEVENS
Spanning
12V
Vermogen
1,2 kW
Koppel in onbelaste toestand
11 Nm
Koppel in belaste toestand
4,5 Nm
Tandwiel
Z=9 model 2,5
Tandwielzijdige draaiing
linksom
Snelheid
1750 toeren p. min.
Stroom in onbelaste toestand
600 A
Stroom in belaste toestand
230 A
Gewicht
2,8 kg
21-04
LET OP!
De startmotor mag niet langer dan 5 seconden in werking worden gesteld; als de motor niet aanslaat, dan
moet u 10 seconden wachten alvorens een nieuwe startpoging te doen. Druk in ieder geval alleen op de
startknop (START« ») als de motor stilstaat.
506
21.4
VERLICHTINGSINSTALLATIE
21.4.1 DE LAMPEN VERVANGEN (DAYTONA RS EN SPORT 1100 I)
Koplamp (Afb. 21-06)
Om het lampje van de koplamp te vervangen moet u de stroomlijn verwijderen, de koplamp eraf halen, de
elektrische aansluitingen loskoppelen, het rubberen beschermkapje eraf halen en het lampje eruit draaien door
de klemring los te draaien.
N.B.: Tijdens het vervangen van de koplamp (groot licht - dimlicht) moet u oppassen dat u niet
rechtstreeks met uw vingers aan de bol komt.
De lamphouder met de lamp voor het parkeerlicht is erin gedrukt.
Snelheidsmeter, kilometerteller, toerenteller, dashboardcontrolelampjes
Verwijder de stroomlijn, haal de lamphouders eruit en vervang de lampjes vervolgens.
Achterlicht (Afb. 21-07)
Draai de schroeven «A» waarmee de reflector is bevestigd los, druk de lamp daarna helemaal in, draai de lamp
tegelijkertijd en trek de lamp uit de lamphouder.
Richtingaanwijzers (Afb. 21-07)
Draai de schroeven «B» waarmee de reflectoren aan de richtingaanwijzers zijn bevestigd los; druk de lampen
naar binnen, draai ze tegelijkertijd en trek de lampen uit de lamphouders.
N.B.: Draai de schroeven waarmee de plastic reflectoren zijn bevestigd niet te strak aan om te
voorkomen dat zij breken.
B
A
21-06
21-07
507
21.4.2 DE LAMPEN VERVANGEN (V10 CENTAURO)
Koplamp (Afb. 21-08)
Draai de schroef «A» aan de onderkant van het lampblok los; trek het lampblok eruit, trek de lamphouders eruit
en vervang de lampen.
N.B.: Tijdens het vervangen van de koplamp (groot licht - dimlicht) moet u oppassen dat u niet
rechtstreeks met uw vingers aan de bol komt.
Richtingaanwijzers (Afb. 21-08)
Draai de schroeven «B» waarmee de reflectoren aan de richtingaanwijzers zijn bevestigd los; druk de lampen
naar binnen, draai ze tegelijkertijd en trek de lampen uit de lamphouders.
N.B.: Draai de schroeven waarmee de plastic reflectoren zijn bevestigd niet te strak aan om te
voorkomen dat zij breken.
Toerenteller (Afb. 21-09)
■ Draai de schroeven «A» los;
■ verwijder het toerentellerhuis «B»;
■ haal de lamphouder eruit en vervang de lamp.
Kilometerteller (Afb. 21-09)
■ Haal de koplamp eraf;
■ draai de schroeven «C» los;
■ haal de nulstellerpen «D» eruit;
■ verwijder het kilometertellerhuis «E»;
■ haal de lamphouder eruit en vervang de lamp.
Dashboard (Afb. 21-10 / 21-11)
■ Haal de koplamp eraf;
■ draai de drie schroeven «A» waarmee de onderste kap «B» is bevestigd los;
■ haal de onderste kap eraf;
■ haal de lamphouder eruit en vervang de lamp.
B
21-08
B
A
D
E
C
21-09
B
A
B
21-10
508
21-11
Achterlicht en nummerplaatverlichting (Afb. 21-12 / 21-13)
■ Demonteer het zadel;
■ demonteer de staart;
■ draai de schroeven «A» los;
■ haal de reflector eraf;
■ vervang de lamp
A
21-12
Lampen
Koplamp:
■ Groot licht en dimlicht
■ Stads- of parkeerlicht
Achterlicht:
■ Nummerplaatverlichting/parkeerlicht, remlicht
■ Parkeerlicht, remlicht
Richtingaanwijzers
Snelheidsmeter- en toerentellerverlichting
Controlelampjes op het dashboard
Nummerplaatverlichting
21-13
60/55 W
3W
5/21 W (geldt alleen voor het model DAYTONA RS
en SPORT 1100 I)
5/21 W (geldt alleen voor het model 10V CENTAURO)
10 W
3W
2W
5W
(geldt alleen voor het model 10V CENTAURO)
Om de lichtbundel van de koplamp af te stellen (zie par. 5.9).
509
21.5
1
2
3
4
5
7
8
9
10
11
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
510
VERKLARING VAN DE TEKENS OP HET SCHEMA VAN DE ELEKTRISCHE INSTALLATIE (DAYTONA
RS EN SPORT 1100 I)
Lampje groot licht en dimlicht 60/55 W
Lampje parkeerlicht voor 4 W
Controlelampje rechter- en linkerrichtingaanwijzer
Lampje snelheidsmeterverlichting
Elektrische toerenteller
4-weg AMP stekker
Controlelampje brandstofniveau
Controlelampje oliedruk
Controlelampje dynamo
Controlelampje “neutraalstand”
Controlelampje groot licht
Bedieningsschakelaar gelijktijdige inschakeling knipperlichten
Richtingaanwijzer rechtsvoor
Remlichtschakelaar voorrem
Contactslot
Richtingaanwijzer linksvoor
Claxon (H,L)
Motorstart-/stopsysteem, verlichtingsschakelaar
Schakelaar “neutraalstand”
Oliedrukschakelaar
Intermittentie (12V-46W)
Bedieningselement: lampen - claxon - richtingaanwijzers
Schema elektronische ontsteking-inspuiting
Remlichtschakelaar achterrem
Klemmenstrook met zekeringen
Zender controlelampje brandstofniveau
Gelijkstroomspanningsregelaar brug 12V dc 25A (DUCATI)
Dynamo 14V-25A (DUCATI)
Verlichtingsrelais
HAWKER accu serie GENESIS 12V - 13 Ah
Startafstandsschakelaar
Startmotor
Richtingaanwijzer rechtsachter
Lampje nummerplaatverlichting en remlicht
Richtingaanwijzer linksachter
4-weg AMP stekker
5-weg AMP stekker
10-weg PAKARD stekker
5-weg AMP stekker
1-weg AMP stekker
1-weg PAKARD stekker
16-weg AMP stekker
2-weg AMP stekker
Zijarmschakelaar
Elektrische kraan
Diagnosestekker
ECU-relais
WARNING-lamp
Ontstekingsbobine
Vermogensrelais (brandstofpomp, bobines en verstuivers)
Brandstofpomp
Verstuivers
Absolute druksensor
Luchttemperatuursensor
Motortoerentalsensor
Olietemperatuursensor (PAKARD)
Smoorkleppotentiometer (PAKARD)
ECU-regeleenheid
Olietemperatuursensor (AMP)
21.6
1
2
3
4
5
7
8
9
10
11
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
VERKLARING VAN DE TEKENS OP HET SCHEMA VAN DE ELEKTRISCHE INSTALLATIE
(V10 CENTAURO)
Lampje groot licht en dimlicht 60/55 W
Lampje parkeerlicht voor 4 W
Controlelampje rechter- en linkerrichtingaanwijzer
Lampje snelheidsmeterverlichting
Elektrische toerenteller
4-weg AMP stekker
Controlelampje brandstofniveau
Controlelampje oliedruk
Controlelampje dynamo
Controlelampje “neutraalstand”
Controlelampje groot licht
Nummerplaatverlichting
Richtingaanwijzer rechtsvoor
Remlichtschakelaar voorrem
Contactslot
Richtingaanwijzer linksvoor
Claxon (H,L)
Motorstart-/stopsysteem, verlichtingsschakelaar
Schakelaar “neutraalstand”
Oliedrukschakelaar
Intermittentie (12V-46W)
Bedieningselement: lampen - claxon - richtingaanwijzers
Schema elektronische ontsteking-inspuiting
Remlichtschakelaar achterrem
Klemmenstrook met zekeringen
Zender controlelampje brandstofniveau
Gelijkstroomspanningsregelaar brug 12V dc 25A (DUCATI)
Dynamo 14V-25A (DUCATI)
Verlichtingsrelais
HAWKER accu serie GENESIS 12V - 13 Ah
Startafstandsschakelaar
Startmotor
Richtingaanwijzer rechtsachter
Lampje nummerplaatverlichting en remlicht
Richtingaanwijzer linksachter
4-weg AMP stekker
5-weg AMP stekker
10-weg PAKARD stekker
5-weg AMP stekker
1-weg AMP stekker
1-weg PAKARD stekker
10-weg AMP stekker
2-weg AMP stekker
Elektrische kraan
Zijarmschakelaar
Diagnosestekker
ECU-relais
WARNING-lamp
Ontstekingsbobine
Vermogensrelais (brandstofpomp, bobines en verstuivers)
Brandstofpomp
Verstuivers
Absolute druksensor
Luchttemperatuursensor
Motortoerentalsensor
Olietemperatuursensor
Smoorkleppotentiometer
ECU-regeleenheid
511