2
2 x 3 18 24
3 x 4 18 24
4 x 6 18 24
6 x 8 32 43
8 x 10 32 43
10 x 12 51 69
12 x 16 51 69
3 INSTALLATIE
Veel veiligheidstoestellen raken beschadigd
bij een eerste ingebruikname doordat de
aansluitingen niet grondig zijn gereinigd voor
installatie. Verwijder dus voor het installeren
grondig alle vuil of vreemde elementen van de
flensaansluitingen of de draadverbindingen.
Dit geldt zowel voor de inlaat en uitlaat van
de afsluiter als voor de leiding of het drukvat
waarop de afsluiter wordt gemonteerd.
Systemen waarop het veiligheidstoestel wordt
getest en uiteindelijk geïnstalleerd, moeten
grondig worden nagekeken, gereinigd en
gespoeld, omdat vreemde materialen die zich
nog in leidingen of drukvaten bevinden de
afsluiter ernstig kunnen beschadigen. Vooral bij
nieuwe systemen komt het voor dat er vreemde
elementen achterblijven. Deze kunnen het
oppervlak van de zitting beschadigen wanneer
de afsluiter voor het eerst wordt geopend.
Soms wordt een schuimvulling aangebracht
in de afsluiter om tijdens het transport de
zitting te beschermen. Controleer of een
schuimvulling aanwezig is en verwijder deze
voor installatie van de afsluiter.
De juiste flenspakking moet worden geselecteerd,
waarbij de binnendiameter overeenkomt met de
in- en/of uitlaat van de afsluiter, zodat de pakking
de stroming door de afsluiter niet belemmert.
Bij geflensde afsluiters dient men alle bouten
gelijkmatig aan te draaien om eventuele
vervorming van het afsluiterhuis te voorkomen.
Het maximum toegelaten aandraaimoment
voor flensverbindingen voor afsluiters met
Afsluiters met draadaansluiting hebben een
afgevlakte zijde aan de nek van de inlaat van de
afsluiter om de installatie te vergemakkelijken.
Gebruik een tweede moersleutel op de nek
van de uitlaat tijdens de installatie van de
afvoerleiding.
Veiligheidstoestellen openen en sluiten binnen
een beperkt drukbereik. De installatie van de
afsluiter vereist een juiste maatvoering van de
toevoer- en afvoerleidingen. Zie voor richtlijnen
de gangbare internationale, nationale en
industriële normen.
4 TOEVOERLEIDINGEN
Sluit het veiligheidstoestel zo dicht mogelijk
aan op het te beschermen drukvat of leiding.
De afsluiter moet altijd verticaal worden
gemonteerd op een nippel of flensverbinding
die zich bevindt op het drukvat of de leiding.
Men dient er op te letten dat voortdurend een
ongehinderde stroming tussen drukvat en
afsluiter mogelijk is. Het op een andere dan
aanbevolen plaats installeren van de afsluiter
heeft nadelige gevolgen voor de werking ervan.
De afsluiter mag nooit worden geïnstalleerd
op een verbinding met een kleinere
binnendiameter dan de inlaat van de afsluiter.
5 AFVOERLEIDINGEN
Afvoerleidingen moeten eenvoudig en
direct zijn. Waar mogelijk heeft een
verbreekbare verbinding bij de uitlaat
van het veiligheidstoestel de voorkeur.
Alleafvoerleidingen moeten zo direct en
recht mogelijk naar het eindpunt voor opvang
lopen. De afsluiter moet altijd naar een veilige
opvangzone worden afgeleid.
De uitlaat van de piloot wordt tijdens werking
vaak ontlucht in de atmosfeer, omdat het
ontluchtingsvolume minimaal is. Indien de
uitlaat van de piloot in de atmosfeer niet is
toegestaan, moet de uitlaat van de piloot
worden verbonden ofwel met de afvoerleiding
van het veiligheidstoestel ofwel via een extra
leiding naar een veilige locatie. In het ontwerp
van de afvoerleiding moet elke mogelijke
tegendruk (met speciaal daarvoor voorziene
terugslagklep - ‘backflow preventer’ genaamd)
ANDERSON GREENWOOD PILOOTGESTUURDE VEILIGHEIDSTOESTELLEN
Handleiding voor installatie en onderHoud
2 OPSLAG EN BEHANDELING
Om een goede werking van het veiligheidstoestel
te kunnen garanderen, moet men voorkomen
dat er tijdens de opslag verontreinigingen in de
afsluiter terechtkomen. De bescherming aan
de inlaat- en uitlaatzijde mag slechts kort voor
installatie worden verwijderd. Zorg dat de inlaat
van de afsluiter volledig schoon blijft. Het is aan
te raden het veiligheidstoestel in een afgesloten
en schone ruimte in de originele verpakking op
te slaan, bij voorkeur niet op de grond.
Veiligheidstoestellen dienen voorzichtig en
schokvrij te worden behandeld. Ruw gebruik
kan de instelling van de afsteldruk wijzigen en
onderdelen vervormen. Dit gaat ten koste van
de dichtheid van de zitting en de werking van de
afsluiter.
Het veiligheidstoestel mag nooit worden
opgetild of verplaatst aan leidingwerk, piloot of
montagebeugel van de piloot.
Gebruik bij takelen de hijsogen die zich bevinden
op het afsluiterhuis. Indien deze niet aanwezig
zijn, dient de ketting of riem zodanig rond het
afsluiterhuis te worden aangebracht dat deze
in verticale positie blijft. Dit vereenvoudigt de
installatie.
een aluminium huis mogen de waarden in de
volgende tabel niet overschrijden.
van de druk op de piloot worden voorkomen,
tenzij de piloot van het gebalanceerde type is.
Afvoerleidingen moeten grondig worden
gedraineerd om opeenhoping van producten
aan de stroomafwaartse kant van de afsluiter of
de piloot te voorkomen.
Het gewicht van de afvoerleidingen moet
worden opgevangen door afzonderlijke
steunen of ophangingen. De leidingen moeten
voldoende worden gesteund om de aanzienlijke
reactiekracht te weerstaan bij het openen van
de afsluiter. De ondersteuningen moeten ook
thermische schommelingen of trillingen van
het systeem kunnen opvangen.
Indien de afsluiter afblaast in een systeem
onder druk, moet de afsluiter van het
gebalanceerde type zijn. Tegendruk in de
leidingen van een niet-gebalanceerd type
afsluiter zal nadelige gevolgen hebben op de
werking van de afsluiter en de bescherming van
het systeem.
Fittingen of leidingen met een kleinere
binnendiameter dan de doorlaat van de uitlaat
van de afsluiter mogen nooit worden gebruikt.
ft·lb Nm