Documenttranscriptie
Form No. 3433-559 Rev C
TimeCutter® ZS 4200T zitmaaier
Modelnr.: 74687—Serienr.: 400000000 en hoger
Registreer uw product op www.Toro.com.
Vertaling van de oorspronkelijke tekst (NL)
*3433-559* C
Inleiding
Dit product voldoet aan alle relevante Europese
richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke
conformiteitsverklaring.
Deze zitmaaier met draaiende messen is bedoeld
voor gebruik door particulieren in residentiële
toepassingen. De machine is voornamelijk ontworpen
voor het maaien van gras op goed onderhouden
gazons. Dit product gebruiken voor andere doeleinden
dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u
of voor omstanders.
Bruto- en nettokoppel: Het bruto- en nettokoppel
van deze motor is door de motorfabrikant in
laboratoriumomstandigheden gemeten volgens
standaard J1940 of J2723 van de Society of
Automotive Engineers (SAE). Omdat bij de
configuratie rekening is gehouden met de veiligheids-,
emissie- en gebruiksvoorschriften, zal de motor van
dit type maaiers in de praktijk veel minder koppel
hebben. Raadpleeg de meegeleverde documentatie
van de motorfabrikant.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet
hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken
en onderhouden en om schade aan de machine en
letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het
juiste en veilige gebruik van de machine.
Ga naar www.Toro.com om de specificaties van uw
type te raadplegen.
Ga naar www.Toro.com voor documentatie over
productveiligheid en bedieningsinstructies, informatie
over accessoires, hulp bij het vinden van een dealer
of om uw product te registreren.
Belangrijk: Als u een machine met een Toro
motor gedurende een ononderbroken periode
boven 1.500 m gebruikt, moet u ervoor zorgen
dat de set voor grote hoogte is gemonteerd
zodat de motor voldoet aan de CARB- en
EPA-emissierichtlijnen. De set voor grote
hoogte vergroot de motorprestaties en voorkomt
vervuiling van de bougie, moeilijk starten en
grotere emissies. Zodra u de set hebt gemonteerd,
dient u het label voor grote hoogte op de
machine te bevestigen naast de sticker met het
serienummer. Neem contact op met een erkende
Toro servicedealer om de geschikte set voor
grote hoogte en het label voor grote hoogte voor
uw machine te verkrijgen. Om een dealer in uw
buurt te vinden, kunt u kijken op onze website
www.Toro.com of contact opnemen met onze Toro
Customer Care Departement op het nummer dat
is opgegeven in de garantieverklaring voor het
emissiecontrolesysteem.
Verwijder de set van de motor en zet de motor
terug naar zijn originele fabrieksinstelling als u
de motor gebruikt onder 1.500 m. Gebruik geen
motor die geschikt is gemaakt voor gebruik op
grote hoogte op lagere hoogtes; anders kan de
motor oververhit raken en worden beschadigd.
Indien u niet zeker bent of uw machine geschikt
is gemaakt voor gebruik op grote hoogte, moet u
zoeken naar het volgende label.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende
informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met
een erkende servicedealer of met de klantenservice
van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en
het serienummer van het product te vermelden. De
locatie van het plaatje met het modelnummer en
het serienummer van het product is aangegeven op
Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte
hieronder.
Belangrijk: U kunt met uw mobiel apparaat de
QR-code op het plaatje met het serienummer
(indien aanwezig) scannen om toegang te
krijgen tot de garantie, onderdelen en andere
productinformatie.
g297763
Figuur 1
Onder de stoel
1. Plaats van modelnummer en serienummer
decal127-9363
Figuur 2
U kunt het modelnummer en het serienummer noteren
in de ruimte hieronder:
© 2019—The Toro® Company
8111 Lyndale Avenue South
Bloomington, MN 55420
2
U kunt contact met ons opnemen op www.Toro.com.
Gedrukt in de VS
Alle rechten voorbehouden
Procedures voorafgaande aan onderhoud ........... 32
De afdekking van het maaidek
losmaken ...................................................... 32
Smering ............................................................... 32
De lagers smeren ............................................. 32
Onderhoud motor ................................................ 33
Veiligheid van de motor..................................... 33
Onderhoud van het luchtfilter ............................ 33
Motorolie verversen .......................................... 35
Onderhoud van de bougie ................................ 37
Het koelsysteem reinigen ................................. 38
Onderhoud brandstofsysteem ............................. 39
Brandstoffilter van de slang vervangen ............. 39
Onderhoud elektrisch systeem ............................ 40
Veiligheid van het elektrisch systeem................ 40
Onderhoud van de accu.................................... 40
Onderhoud van de zekeringen.......................... 41
Onderhoud aandrijfsysteem ................................ 42
Bandenspanning controleren............................ 42
Elektrische rem vrij zetten................................. 42
De sporing afstellen .......................................... 42
Onderhoud riemen .............................................. 43
Riemen controleren .......................................... 43
Drijfriem van maaidek vervangen ..................... 43
Onderhoud van de maaimachine.......................... 44
Veiligheid van de messen ................................. 44
Onderhoud van de maaimessen ....................... 44
Maaidek horizontaal stellen .............................. 47
Maaidek verwijderen......................................... 50
Het maaidek monteren ..................................... 50
Grasgeleider vervangen ................................... 51
Reiniging ............................................................. 52
De onderkant van het maaidek reinigen ............ 52
Afval afvoeren .................................................. 52
Stalling .................................................................... 53
Veiligheid tijdens opslag ................................... 53
Reinigen en opslaan ......................................... 53
Opslag van de accu .......................................... 54
Problemen, oorzaak en remedie ............................. 55
Schema's ................................................................ 57
Modelnr.:
Serienr.:
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt
om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen.
Belangrijk attendeert u op bijzondere technische
informatie en Opmerking duidt algemene informatie
aan die bijzondere aandacht verdient.
Inhoud
Veiligheid .................................................................. 4
Waarschuwingspictogram .................................. 4
Algemene veiligheid ........................................... 4
Hellingsindicator ................................................ 5
Veiligheids- en instructiestickers ........................ 6
Algemeen overzicht van de machine ......................... 9
Bedieningsorganen .......................................... 10
Voor gebruik .........................................................11
Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het
werk ...............................................................11
Voor het starten ............................................... 12
Brandstofveiligheid ........................................... 12
Brandstof bijvullen ............................................ 13
Dagelijks onderhoud uitvoeren ......................... 14
Een nieuwe machine inrijden ............................ 14
Het veiligheidssysteem gebruiken .................... 14
Bestuurdersstoel instellen ................................ 15
Rijhendels afstellen .......................................... 15
Uitworpafsluiter verwijderen om
uitwerpkanaal te gebruiken ........................... 15
De uitworpafsluiter monteren om te
mulchen ........................................................ 16
Tijdens gebruik .................................................... 17
Veiligheid tijdens het werk................................. 17
De messchakelaar (aftakas) bedienen.............. 20
De gashendel bedienen.................................... 20
De choke bedienen........................................... 20
Starten van de motor ........................................ 21
De motor afzetten ............................................. 21
De rijhendels gebruiken .................................... 22
Met de machine rijden....................................... 22
Het Smart SpeedTM besturingssysteem
gebruiken ...................................................... 23
Zijafvoer gebruiken ........................................... 24
De maaihoogte instellen ................................... 24
Antiscalpeerrollen afstellen............................... 25
Tips voor bediening en gebruik ......................... 25
Na gebruik ........................................................... 26
Veiligheid na het werk ....................................... 26
Machine met de hand duwen ............................ 28
Onderhoud .............................................................. 30
Veiligheid bij onderhoud.................................... 30
Aanbevolen onderhoudsschema ......................... 31
3
Veiligheid
Algemene veiligheid
Deze machine kan handen of voeten afsnijden en
voorwerpen uitwerpen. Toro heeft deze maaier
ontworpen om onder redelijke omstandigheden
veilig te werken, het niet opvolgen van de
veiligheidsaanwijzingen kan echter leiden tot letsel
of de dood.
Deze machine is ontworpen volgens norm
EN ISO 5395:2013.
Waarschuwingspictogram
• Lees de aanwijzingen en waarschuwingen
Dit waarschuwingspictogram (Figuur 3) wordt zowel
in deze handleiding als op de machine gebruikt om
belangrijke veiligheidsinformatie aan te geven. Deze
informatie moet worden opgevolgd om ongelukken
te voorkomen.
met betrekking tot de machine, motor en
hulpstukken in de gebruikershandleiding en
ander instructiemateriaal, zorg dat u ze begrijpt,
en volg ze op. Alle bestuurders en monteurs
moeten instructies hebben ontvangen. Als de
bestuurder(s) of monteur(s) deze handleiding
niet kan/kunnen lezen dan is de eigenaar
verantwoordelijk voor het uitleggen van de inhoud
daarvan aan hen. De handleiding is mogelijk
beschikbaar in andere talen op onze website.
Dit pictogram betekent: ATTENTIE! PAS OP! HET
GAAT OM UW VEILIIGHEID!
g000502
• Deze machine mag alleen worden bediend door
Figuur 3
Waarschuwingspictogram
geïnstrueerde, verantwoordelijke bestuurders,
die daartoe fysiek in staat zijn en bekend zijn
met de veilige werking, bedieningsorganen,
veiligheidspictogrammen en gebruiksaanwijzing.
Laat kinderen of personen die geen instructie
hebben ontvangen, de machine nooit gebruiken of
onderhoudswerkzaamheden daaraan verrichten.
Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen
stellen aan de leeftijd van degene die met de
machine werkt.
Dit pictogram staat boven informatie die u waarschuwt
over onveilige handelingen of situaties, en wordt
gevolgd door het woord GEVAAR, WAARSCHUWING
of VOORZICHTIG.
GEVAAR: een direct gevaarlijke situatie die, als deze
niet wordt voorkomen, altijd zal leiden tot de dood
of ernstig letsel.
• Gebruik de machine niet in de buurt van randen,
sloten, taluds, of andere gevaren, of op hellingen
steiler dan 15 graden.
WAARSCHUWING: een mogelijk gevaarlijke situatie
die, als deze niet wordt voorkomen, kan leiden tot
licht of ernstig letsel.
• Houd uw handen en voeten uit de buurt van
bewegende onderdelen van de machine.
WAARSCHUWING: een mogelijk gevaarlijke situatie
die, als deze niet wordt voorkomen, kan leiden tot
licht of middelmatig letsel.
• Gebruik de machine nooit met beschadigde
afschermingen, schermen en deksels. Verzeker
dat de veiligheidsafschermingen, schakelaars
en andere voorzieningen aanwezig zijn en juist
werken.
Er worden in deze handleiding nog twee woorden
gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie
te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere
technische informatie en Opmerking duidt algemene
informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
• Stop de machine, schakel de motor uit
en verwijder het sleuteltje voordat u
onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan
de machine, brandstof bijvult of verstoppingen
verwijdert.
4
Hellingsindicator
g011841
Figuur 4
U mag deze pagina kopiëren voor persoonlijk gebruik.
1. De maximale hellingshoek waarbij u de machine mag gebruiken is 15 graden. Gebruik het hellingsschema om de hellingshoek
te bepalen voordat u de machine bedient. Gebruik de machine niet op hellingen van meer dan 15 graden. Langs de
betreffende lijn van de aanbevolen hellingshoek vouwen.
2. Lijn deze rand uit met een verticaal oppervlak, bijvoorbeeld een boom, gebouw of hek.
3. Voorbeeld van het vergelijken van de hellingshoek met de gevouwen rand
5
Veiligheids- en instructiestickers
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en
bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen
stickers.
decalbatterysymbols
Symbolen op accu
Sommige of alle symbolen staan op de accu.
1. Risico van explosie
2. Niet roken. Geen open
vuur of vonken
3. Risico van bijtende
vloeistof/chemische
brandwonden
4. Draag oogbescherming.
5. Lees de
Gebruikershandleiding.
6. Houd omstanders uit de
buurt van de accu.
7. Draag oogbescherming;
explosieve gassen kunnen
blindheid en ander letsel
veroorzaken.
8. Accuzuur kan blindheid
of ernstige brandwonden
veroorzaken.
9. Ogen direct met water
spoelen en snel arts
raadplegen.
decal105-7015
105-7015
1. Geleiding van drijfriem
10. Bevat lood; niet
weggooien
decaloemmarkt
Merkteken van fabrikant
1. Dit merkteken geeft aan dat het mes onderdeel van een
originele Toro maaimachine is.
decal121-2989b
121-2989
1. Omloophendel, hendel in
duwstand
decal93-7009
93-7009
1. Waarschuwing – Gebruik de maaimachine niet als de
grasgeleider omhoog geklapt of verwijderd is; zorg ervoor
dat de grasgeleider is gemonteerd.
2. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd,
maaimes – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
6
2. Omloophendel, hendel in
gebruiksstand
decal139-2391
139-2391
decal131-1097
131-1097
1. Snel
2. Langzaam
1. Aftapplug
decal139-2394
139-2394
decal132-0872
132-0872
1. De machine kan
3. Handen of voeten kunnen
voorwerpen uitwerpen
worden gesneden – Blijf uit
– Houd omstanders uit de
de buurt van bewegende
buurt van de machine.
onderdelen.
2. De maaier kan voorwerpen 4. Risico om gegrepen te
uitwerpen, geopende
worden – Blijf uit de buurt
uitwerpplaat – Gebruik
van bewegende delen en
de machine niet met een
houd alle beschermende
open maaidek; gebruik
delen op hun plaats.
een grasvanger of een
uitwerpplaat.
1. Tractiebediening
4. Neutraalstand
2. Snel
3. Langzaam
5. Achteruit
6. Parkeerrem
decal139-2395
139-2395
1. Parkeerrem
2. Snel
3. Langzaam
decal138-2456
138-2456
1. Lees de
Gebruikershandleiding.
3. De tank niet te vol vullen.
2. Parkeer de machine
op een horizontaal
oppervlak wanneer u
de brandstoftank vult.
7
4. Neutraalstand
5. Achteruit
6. Tractiebediening
decal139-2388
139-2388
1. Langzaam
3. Snel
2. Vervoeren
decal140-2748
140-2748
decal135-3295
135-3295
Opmerking: Deze machine voldoet aan de tests die de statische breedte- en lengtestabiliteit meten en die standaard zijn in de
sector. De maximale aanbevolen hellingshoek wordt vermeld op de sticker. Raadpleeg de instructies voor gebruik van de machine op
hellingen in de Gebruikershandleiding en de omstandigheden waarin u de machine zou gebruiken om na te gaan of u de machine
op een bepaalde dag en op het terrein in kwestie kunt gebruiken. Veranderingen in het terrein kunnen tot gevolg hebben dat de
machine anders reageert op hellingen.
1. Waarschuwing – Lees de Gebruikershandleiding.
4. Gevaar om overreden te worden - Vervoer geen passagiers;
kijk achterom als u achteruitrijdt.
2. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd,
maaimes; risico om gegrepen te worden, riem - Blijf uit de
buurt van bewegende delen; houd alle beschermende delen
op hun plaats.
5. Kantelgevaar - Gebruik geen dubbele oprijplaat bij het laden
op een aanhanger. Gebruik een enkele oprijplaat die breed
genoeg is voor de machine. Gebruik geen oprijplaat die
een hellingshoek heeft van meer dan 15°. Rij achteruit de
oprijplaat op en rij vooruit de oprijplaat af.
3. Machine kan voorwerpen uitwerpen - Houd omstanders uit de 6. Kantelgevaar – Gebruik de machine niet in de buurt van steile
buurt, raap afval op voordat u begint te maaien, zorg ervoor
hellingen of hellingen van meer dan 15°; gebruik de machine
dat de grasgeleider omlaag is gebracht.
enkel op hellingen van minder dan 15°.
8
Algemeen overzicht
van de machine
g293302
Figuur 5
1. Motor
4. Rijhendels
7. Grasgeleider
2. Bestuurdersstoel
5. Achteraandrijfwiel
8. Smart Speed™ hendel
3. Dop van brandstoftank
6. Voorste zwenkwielen
9. Maaihoogtehendel
9
10. Bedieningspaneel
Bedieningsorganen
Rijhendels
Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen
voordat u de motor start en de machine gebruikt.
De rijhendels worden gebruikt om de motor vooruit en
achteruit te laten rijden en om bochten naar links of
naar rechts te maken (Figuur 5).
Bedieningspaneel
Parkeerstand
Zet de rijhendels vanuit het midden naar buiten in de
PARKEERSTAND en verlaat de machine (Figuur 23).
Zet de rijhendels altijd in de PARKEERSTAND als u de
machine stopt of onbeheerd achterlaat.
Smart Speed™ bedieningssysteem
De hendel van het Smart Speed™ systeem bevindt
zich onder de bestuurdersstoel en geeft u de keuze uit
drie snelheidsbereiken: trimmen, slepen en maaien
(Figuur 26).
g293303
Figuur 6
1. Gashendel
2. Chokeknop
3. Aftakasschakelaar
4. Contactschakelaar
Brandstofvenstertje
Met het brandstofvenstertje aan de linkerkant van de
machine kunt u nagaan of er zich brandstof in de tank
bevindt (Figuur 7).
Contactschakelaar
De contactschakelaar, waarmee u de motor start en
afzet, heeft 3 standen: UIT, LOPEN en START (Figuur
6). Zie Starten van de motor (bladz. 21).
Gashendel
De gashendel regelt het motortoerental en zorgt voor
een continu verstelbare regeling van LANGZAAM tot
SNEL (Figuur 6).
Chokeknop
Gebruik de chokeknop om een koude motor te starten
(Figuur 6).
g292100
Figuur 7
Maaimesschakelaar (aftakas, PTO)
1. Brandstofvenstertje
Met de maaimesschakelaar, aangeduid met het
aftakassymbool (PTO), schakelt u de aandrijving naar
de maaimessen aan of uit (Figuur 6).
10
Maaihoogtehendel
Gebruiksaanwijzing
Met de maaihoogtehendel kunt u het maaidek
opheffen en neerlaten vanuit de bestuurdersstoel.
Als u de hendel omhoog zet, naar u toe, wordt
het maaidek opgeheven van de grond en als u de
hendel omlaag zet, weg van u, wordt het maaidek
neergelaten. De maaihoogte mag uitsluitend worden
ingesteld als de machine stilstaat (Figuur 27).
Opmerking: Bepaal vanuit de normale
bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de
machine.
Voor gebruik
Veiligheidsinstructies
voorafgaand aan het werk
Werktuigen/accessoires
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen
en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de
machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren
en uit te breiden. Neem contact op met een erkende
servicedealer of een erkende Toro distributeur,
of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle
goedgekeurde werktuigen en accessoires.
• Inspecteer het terrein om vast te stellen welke
•
Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker
van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden
gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele
Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik
ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van
andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit
kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt
te vervallen.
•
accessoires en werktuigen nodig zijn om goed en
veilig te werken. Gebruik alleen accessoires en
hulpstukken die goedgekeurd zijn door Toro.
Controleer het gebied waar de machine wordt
ingezet en verwijder alle stenen, speelgoed,
stokken, takken, draden, botten en andere
materialen. Deze kunnen worden weggeworpen
of de werking van de machine storen, en kunnen
leiden tot letsel van de gebruiker of omstanders.
Draag geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen zoals een veiligheidsbril, stevige, stroeve
schoenen en gehoorbescherming. Draag lang
haar niet los en draag geen loszittende kleding of
sieraden die aangegrepen kunnen worden door
bewegende delen.
VOORZICHTIG
Deze machine stelt de gebruiker bloot aan
geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij
langdurige blootstelling kan dit leiden tot
gehoorbeschadiging.
Draag gehoorbescherming als u deze
machine gebruikt.
• Controleer de aanwezigheid en de goede
•
•
11
werking van de detectie van de aanwezigheid
van de bestuurder, veiligheidsschakelaars en
afschermingen Gebruik de machine niet indien
deze niet goed functioneren.
Gebruik de maaier niet indien er mensen, specifiek
kinderen, of huisdieren in de buurt zijn. Stop de
machine en het werktuig indien iemand in de buurt
komt.
Gebruik de machine niet zonder dat het gehele
gras opvangsysteem, de grasgeleider, en andere
veiligheidsvoorzieningen aanwezig zijn en goed
werken. De onderdelen van de grasvanger kunnen
slijten of beschadigd raken, waardoor bewegende
delen zichtbaar worden of voorwerpen kunnen
worden uitgeworpen. Controleer regelmatig of
er onderdelen versleten zijn of hun toestand
achteruit is gegaan en vervang deze indien nodig
door onderdelen die door de fabrikant worden
aanbevolen.
GEVAAR
Onder bepaalde omstandigheden is benzine
uiterst ontvlambaar en zijn de dampen
explosief.
Voor het starten
Brand of explosie kan brandwonden bij u
of anderen en schade aan eigendommen
veroorzaken.
Vul de brandstoftank terwijl de machine op een
horizontaal oppervlak staat. Zie Aanbevolen
brandstof in de Specificaties voor informatie over de
benodigde benzine.
• Vul de brandstoftank op een horizontaal
oppervlak in de open lucht wanneer
de motor koud is. Eventueel gemorste
benzine opnemen.
Meng nooit olie door benzine.
Giet de brandstoftank niet te vol. Vul de tank tot
aan de onderkant van de vulbuis. De ruimte in de tank
geeft benzine de kans om uit te zetten. Als de tank te
vol wordt gevuld, kan dit leiden tot brandstoflekkage
of schade aan de motor of het emissiesysteem.
• U mag de brandstoftank nooit binnenshuis
of in gesloten aanhangwagen vullen of
aftappen.
Zorg dat u bekend bent met de bedieningsorganen,
hun plaats, functie en veiligheidsvereisten.
• Vul de brandstoftank niet helemaal vol.
Vul de tank tot aan de onderkant van
de vulbuis. De ruimte in de tank geeft
benzine de kans om uit te zetten. Als de
tank te vol wordt gevuld, kan dit leiden tot
brandstoflekkage of schade aan de motor
of het emissiesysteem.
Zie het hoofdstuk Onderhoud en voer alle vereiste
inspecties en onderhoud uit.
Brandstofveiligheid
• Rook nooit wanneer u met benzine bezig
bent, en houd de brandstof weg van open
vuur of vonken.
Ga bijzonder voorzichtig om met brandstof.
• Bewaar benzine in een goedgekeurd vat of
blik en buiten bereik van kinderen.
• Vul brandstof bij voordat u de motor start.
Verwijder de dop van de brandstoftank
nooit en vul de tank nooit bij als de motor
loopt of heet is.
• Als u brandstof morst, start de motor dan
niet. Verlaat de morsplek en voorkom
alle ontstekingsbronnen totdat de
brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
• Gebruik het voertuig uitsluitend als het
complete uitlaatsysteem is gemonteerd en
naar behoren werkt.
12
• Voorkom de opbouw op en rond de motor van
GEVAAR
gras, bladeren, overmatig vet of olie, en andere
vervuiling die zich hier kan opbouwen.
In bepaalde omstandigheden kan tijdens
het tanken statische elektriciteit worden
ontladen waardoor vonken ontstaan die
benzinedampen tot ontbranding kunnen
brengen. Brand of explosie van benzine
kan brandwonden of materiële schade
veroorzaken.
• Verwijder gemorste olie en brandstof en met
brandstof doortrokken rommel.
• Laat de machine afkoelen voordat u de machine
binnen stalt. Stal de machine niet in de buurt
van open vuur of een gesloten ruimte met
waakvlammen of verwarmingsapparatuur.
• Zet benzinevaten altijd op de grond en uit
de buurt van het voertuig alvorens de tank
bij te vullen.
Brandstof bijvullen
• Benzinevaten niet in een vrachtwagen
of aanhanger vullen, omdat bekleding of
kunststof beplating het vat kan isoleren,
waardoor de afvoer van statische lading
wordt bemoeilijkt.
Aanbevolen brandstof
• Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend
schone, verse (minder dan 30 dagen oud),
loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of
hoger (indelingsmethode (R+M)/2).
• Als het praktisch mogelijk is, kunt u het
beste een machine met een benzinemotor
eerst van de vrachtwagen of aanhanger
halen en bijtanken als de machine met de
wielen op de grond staat.
• Ethanol: benzine met maximaal 10 vol.% ethanol
of 15 vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is
geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende
stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per
volume is niet goedgekeurd voor gebruik. Gebruik
nooit benzine die meer dan 10% ethanol per
volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol),
E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85%
ethanol). Het gebruik van niet-goedgekeurde
benzine kan leiden tot verminderde prestaties
en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt
door de garantie.
• Als dit niet mogelijk is, verdient het de
voorkeur dergelijke machines op een truck
of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar
vat, niet met behulp van een vulpistool van
een pomp.
• Als u een vulpistool moet gebruiken, dient
u de vulpijp voortdurend in contact met de
rand van de brandstoftank of de opening
van het vat te houden, totdat u klaar bent
met bijvullen. Gebruik geen vergrendeling
van het vulpistool.
• Geen benzine gebruiken die methanol bevat.
• Tijdens de winter geen brandstof bewaren
in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een
brandstofstabilisator gebruikt.
• Meng nooit olie door benzine.
WAARSCHUWING
Gebruik van stabilizer/conditioner
Benzine is schadelijk of dodelijk bij inname.
Langdurige blootstelling aan dampen heeft
bij laboratoriumdieren kanker veroorzaakt.
Onvoorzichtigheid kan leiden tot ernstig letsel
en ziekte.
Gebruik stabilizer/conditioner in de machine om
de brandstof langer vers te houden; volg de
aanbevelingen van de fabrikant van de stabilizer op.
Belangrijk: Gebruik nooit brandstofadditieven
• Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.
die methanol of ethanol bevatten.
• Houd uw gezicht uit de buurt van een
vulpijp en de opening van een tank of een
blik.
Voeg de hoeveelheid stabilizer/conditioner toe aan
de verse brandstof volgens de voorschriften van de
fabrikant van de stabilizer.
• Houd ze uit de buurt van ogen en huid.
Brandstoftank vullen
• Probeer brandstof nooit met uw mond over
te hevelen.
Voorkomen van brandgevaar:
13
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak.
2.
Zet de rijhendels in PARKEER.
Het veiligheidssysteem
gebruiken
3.
Zet de motor af en verwijder het sleuteltje.
4.
Reinig het gebied rond de dop van de
brandstoftank.
5.
Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis
(Figuur 8).
WAARSCHUWING
Niet-aangesloten of beschadigde
interlockschakelaars kunnen onverwachte
gevolgen hebben op de werking van
de machine. Dit kan lichamelijk letsel
veroorzaken.
• Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
• Controleer elke dag de werking van
de interlockschakelaars en vervang
beschadigde schakelaars voordat u de
machine weer in gebruik neemt.
Opmerking: Vul de brandstoftank niet
helemaal vol. Dit geeft de brandstof in de tank
ruimte om uit te zetten.
Werking van het veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de
motor alleen mogelijk te maken wanneer:
• de messchakelaar (aftakas) is uitgeschakeld;
• De rijhendels staan in PARKEER.
Het veiligheidssysteem zorgt ook dat de motor wordt
gestopt wanneer de rijhendels niet in PARKEER staan
en u de bestuurdersstoel verlaat.
Het veiligheidssysteem testen
g293796
Controleer de werking van het veiligheidssysteem
telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als
het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder
wordt beschreven, moet u het direct laten repareren
door een erkende servicedealer.
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, zet de
rijhendels in de PARKEERSTAND en zet de
messchakelaar AAN. Probeer de motor te
starten; de motor mag nu niet gaan draaien.
2. Blijf zitten op de bestuurdersstoel en schakel de
messchakelaar in de UIT-stand. Zet één van
de rijhendels in de middelste, onvergrendelde
stand. Probeer de motor te starten; de motor
mag nu niet gaan draaien. Beweeg nu de
andere rijhendel.
3. Blijf zitten op de bestuurdersstoel, zet de
messchakelaar UIT en zet de rijhendels vast in
de PARKEERSTAND . Start de motor. Als de motor
loopt, schakelt u de messchakelaar in en komt u
iets overeind uit de bestuurdersstoel; de motor
moet stoppen.
4. Blijf zitten op de bestuurdersstoel, zet de
messchakelaar UIT en zet de rijhendels vast
in de PARKEERSTAND . Start de motor. Als
de motor loopt, moet u de rijhendels in de
Figuur 8
Dagelijks onderhoud
uitvoeren
Voer elke dag, voordat u de machine start, de
dagelijkse procedures uit beschreven in Onderhoud
(bladz. 30).
Een nieuwe machine
inrijden
Een nieuwe motor heeft tijd nodig om vol vermogen
te ontwikkelen. Maai-eenheden en aandrijfsystemen
hebben meer wrijving als zij nieuw zijn, waardoor
de motor extra wordt belast. Houd er rekening mee
dat een nieuwe machine een inrijperiode van 40
tot 50 bedrijfsuren nodig heeft om vol vermogen te
ontwikkelen voor de beste prestaties.
14
middelste, onvergrendelde stand zetten en de
messchakelaar inschakelen. Kom dan iets
overeind uit de bestuurdersstoel; de motor moet
stoppen.
Bestuurdersstoel instellen
U kunt de stoel naar voren en naar achteren
verschuiven. De stand van de stoel moet zo zijn
dat u de machine het best kunt bedienen en dat u
comfortabel zit (Figuur 9).
g027252
Figuur 10
Hoek van rijhendels verstellen
U kunt de hoek van de rijhendels naar voren of
achteren afstellen, voor meer comfort.
1.
Verwijder de bovenste bout waarmee de
rijhendel is bevestigd aan de schacht van de
bedieningsarm.
2.
Draai de onderste bout los totdat u de rijhendels
naar voren of naar achteren kunt bewegen
(Figuur 10).
3.
Draai de moeren aan om de rijhendel vast te
zetten in de nieuwe stand.
4.
Stel vervolgens ook de andere rijhendel af.
g027249
Uitworpafsluiter
verwijderen om
uitwerpkanaal te gebruiken
Figuur 9
Rijhendels afstellen
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Maak de buigbare vergrendeling los van de
grendelhouder op de afvoerafsluiter en kantel
de afvoerafsluiter naar rechts (Figuur 11).
De hoogte instellen
U kunt de rijhendels hoger of lager afstellen, voor
meer comfort (Figuur 10).
15
g230248
Figuur 13
g293897
1. Afvoerafsluiter
Figuur 11
1. Grendelhouder
2. Vergrendeling
3. Beugel op het maaidek
2. Metalen lipje
3. Afvoerafsluiter
4.
4.
Maak de haakvormige grendel bovenaan de
afvoerafsluiter los van de draaistang (Figuur 15).
5.
Buig het metalen lipje van de afvoerafsluiter
uit de sleuf in de beugel die is gelast aan het
maaidek (Figuur 12).
Draai de afvoerafsluiter naar achteren in de
richting van het maaidek zodat de afvoerafsluiter
op gelijke hoogte met het maaidek is (Figuur 14).
g230249
Figuur 14
5.
g230250
Zet de haakvormige vergrendeling op de
bovenkant van de afvoerafsluiter vast rond de
draaistang van de grasgeleider (Figuur 15).
Figuur 12
1. Afvoerafsluiter
3. Beugel op het maaidek
2. Metalen lipje
De uitworpafsluiter
monteren om te mulchen
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
g297786
Figuur 15
Buig het metalen lipje van de afvoerafsluiter
in de sleuf in de beugel die is gelast aan het
maaidek (Figuur 13).
16
1. Grasgeleider
3. Draaistang
2. Vergrendeling
4. Afvoerafsluiter
6.
Tijdens gebruik
Bevestig de afvoerafsluiter aan het maaidek door
de buigbare vergrendeling op de afvoerafsluiter
te bevestigen aan de houder op het maaidek
(Figuur 11).
Veiligheid tijdens het werk
Algemene veiligheid
Bij het gebruik van de machine moet de bestuurder
zijn/haar aandacht hier volledig op richten. Doe
niets dat u afleidt, dit zou kunnen leiden tot letsel of
schade.
WAARSCHUWING
Diverse motoronderdelen, vooral de
knaldemper, worden bijzonder heet. Het
aanraken daarvan kan leiden tot ernstige
brandwonden, en ze kunnen bladeren, gras,
struiken, enz. in brand steken.
• Laat de motoronderdelen, vooral de
knaldemper, afkoelen voordat u deze
aanraakt.
• Verwijder vervuiling die zich heeft
opgebouwd bij de knaldemper en motor.
WAARSCHUWING
De uitlaatgassen van de motor bevatten
koolmonoxide, een reukloos, dodelijk gif.
Laat de motor niet binnen een gebouw of
op een afgesloten plaats draaien omdat
het gevaarlijke koolmonoxide zich daar kan
opbouwen.
• De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor
•
•
•
•
•
•
17
ongelukken, letsel van hemzelf/haarzelf of van
anderen, en schade aan eigendom, die hij/zij kan
voorkomen.
Deze maaier is ontworpen voor één bestuurder.
Neem geen passagiers mee en houd iedereen uit
de buurt van de machine als deze in gebruik is.
Gebruik de machine niet als u onder de invloed
van alcohol of drugs bent.
Werk uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied,
gebruik de machine dan niet en ga schuilen.
Wees extra voorzichtig wanneer u de machine
gebruikt met accessoires of werktuigen zoals
grasopvangsystemen. Deze kunnen de machine
minder stabiel maken, waardoor u de controle over
de machine kunt verliezen. Volg, waar nodig, de
aanwijzingen voor de contragewichten op.
Blijf uit de buurt van gaten, bandensporen,
stenen en andere verborgen gevaren. Wees
•
•
•
•
•
• Wijzig de instelling van de motor toerentalregeling
voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken,
struiken, bomen, hoog gras en andere objecten
die obstakels kunnen verbergen of het zicht
verminderen. Op ongelijke oppervlakken kan de
machine omslaan of de bestuurder het evenwicht
verliezen.
Controleer of alle aandrijvingen in de
neutraalstand zijn en de parkeerrem in werking is
gesteld alvorens de motor te starten.
Start de motor voorzichtig, volgens de
aanwijzingen, hou uw voeten uit de buurt van de
bladen.
Gebruik de maaier nooit met beschadigde
afschermingen, schermen en deksels. Verzeker
dat de veiligheidsafschermingen, schakelaars
en andere voorzieningen aanwezig zijn en juist
werken.
Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropening. Maai
nooit als de klep van de uitworp in de geheven
stand staat, verwijderd is of gewijzigd is, tenzij een
grasvanger of mulch-set gemonteerd is en goed
werkt.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van
bewegende onderdelen. Doe, indien mogelijk,
geen instellingen terwijl de motor loopt.
niet en laat de motor niet te snel lopen.
• Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
Stop de motor, wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand zijn gekomen, maak de bougiekabel(s)
los.
– Voordat u de maaimachine gaat controleren,
schoonmaken of werkzaamheden daaraan
gaat verrichten.
– Na het raken van een voorwerp of als er
abnormale trillingen zijn (controleer de maaier
op schade en repareer deze voordat u de
maaier weer start en gebruikt).
– Voordat u verstoppingen verwijdert.
– Als u de maaier verlaat. Laat een draaiende
machine niet zonder toezicht achter.
• Stop de motor en wacht totdat alle bewegende
delen tot stilstand zijn gekomen:
– Voordat u brandstof bijvult.
– Voordat u de grasvanger leegt.
– Voordat u de hoogte instelt.
• Als de bestuurder zich niet bewust is van kinderen
in de buurt kan dit leiden tot tragische ongevallen.
Kinderen komen vaak naar de machine en het
maaien kijken. Ga er nooit van uit dat kinderen op
de plaats blijven waar u ze voor laatst zag.
WAARSCHUWING
Handen, voeten, haar, kleding en andere
dingen kunnen verstrikt raken met
draaiende onderdelen. Het aanraken
van draaiende onderdelen kan leiden
tot ernstige snijwonden of verlies van
lichaamsdelen.
– Gebruik de machine niet als de
afschermingen, schermen en
veiligheidheidsvoorzieningen niet
aanwezig zijn of niet goed werken.
– Hou handen, voeten, haar, sieraden en
kleding uit de buurt van de draaiende
onderdelen.
– Hou kinderen buiten het maaigebied en onder
toezicht van een andere verantwoordelijke
volwassene (dus niet onder toezicht van de
bestuurder).
– Pas goed op en schakel de machine uit als er
kinderen in de buurt komen.
– Kijk voor en tijdens het achteruitrijden of
van richting veranderen naar achteren, naar
beneden en van links naar rechts om te zien of
er kleine kinderen in de buurt zijn.
– Laat kinderen nooit de machine bedienen.
– Laat nooit kinderen meerijden, ook niet als
de maaimessen uitgeschakeld zijn. Kinderen
kunnen van de machine vallen en ernstig letsel
oplopen, of het veilig gebruik van de machine
onmogelijk maken. Als in kind in het verleden
op een maaier heeft meegereden kan het
opeens in het maaigebied verschijnen om weer
mee te rijden, en kan dan overreden worden
door de maaier, bij het vooruit of achteruit
rijden.
• Hef het maaidek nooit als de maaimessen draaien.
• Let op de uitworp van de maaier en richt deze uit
•
de buurt van mensen. Zorgt dat het afgevoerde
materiaal niet tegen een muur of obstakel komt
omdat het materiaal naar de bestuurder terug
kan ketsen. Stop de maaimessen, verminder de
snelheid, en wees voorzichtig als op een oppervlak
anders dan gras rijdt en bij het transport van de
maaier van en naar de maailocatie.
Let goed op, verminder uw snelheid en wees
voorzichtig als u een bocht maakt. Kijk achterom
en naar links en naar rechts voordat u van richting
verandert. Maai niet in de achteruit-stand, tenzij
dat strikt noodzakelijk is.
De machine veilig gebruiken op
hellingen
• Het maaien op hellingen is een belangrijke
factor bij ongelukken waarbij de controle over de
18
machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit
kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. De
bestuurder is verantwoordelijk voor een veilig
gebruik van de machine op hellingen. Gebruik
van de machine op hellingen vereist altijd extra
voorzichtigheid. Voordat de machine op een
helling wordt gebruikt moet de bestuurder:
– Lees de instructies voor gebruik op een helling
in de handleiding en op de machine, en zorg
dat u deze instructies begrijpt.
– Gebruik een hellingsindicator om de
hellingshoek bij benadering te bepalen.
– Gebruik de maaimachine nooit op hellingen
van meer dan 15 graden.
– Onderzoek de toestand van het werkgebied
op die dag om te bepalen of de machine
veilig kan worden gebruikt op de helling.
Gebruik uw gezond verstand en uw
beoordelingsvermogen wanneer u dit
onderzoek uitvoert. Veranderingen in het
terrein, zoals de vochtigheidsgraad, kunnen
snel van invloed zijn op de manier waarop de
machine reageert op een helling.
g229111
Figuur 16
1. Veilig gebied: gebruik de maaier hier op hellingen van
minder dan 15 graden
2. Gevaarlijk gebied: gebruik een loopmaaier en/of handmodel
trimmer op hellingen van meer dan 15 graden
3. Water
4. W = breedte van de machine
5. Houd een veilige afstand (tweemaal de breedte van de
machine) tussen de machine en landschapselementen die
gevaarlijk kunnen zijn.
• Spoor gevaren onderaan de helling op. Gebruik
de machine niet in de buurt van randen, sloten,
taluds, water, of andere gevaren. De machine kan
plotseling omslaan als een wiel over de rand komt
of als de rand instort. Houd een veilige afstand
(tweemaal de breedte van de machine) tussen de
machine en landschapselementen die gevaarlijk
kunnen zijn. Gebruik een loopmaaier of een
handtrimmer om gras te maaien op deze plaatsen.
• Vermijd starten, stoppen of bochten maken op
hellingen. Vermijd plotse veranderingen van
snelheid of richting; verander traag en geleidelijk
van richting.
• Gebruik de machine nooit onder omstandigheden
waar de goede tractie, sturen of stabiliteit onzeker
zijn. Denk eraan dat de machine tractie kan
verliezen doordat u bergafwaarts, op nat gras of
dwars op een helling maait. Als de aandrijfwielen
tractie verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt
u niet meer remmen of sturen. De machine kan
schuiven, zelfs als de aandrijfwielen niet draaien.
• Verwijder of markeer obstakels zoals sloten, gaten,
bandensporen, oneffenheden, stenen en andere
verborgen gevaren. In hoog gras zijn obstakels
niet altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op
oneffenheden in het terrein.
• Wees extra voorzichtig wanneer u de machine
gebruikt met accessoires of werktuigen zoals
grasopvangsystemen. Deze kunnen de machine
minder stabiel maken, waardoor u de controle over
de machine kunt verliezen. Volg de aanwijzingen
voor de contragewichten op.
• Laat het maaidek indien mogelijk neer op de grond
wanneer u de machine op een helling gebruikt.
Als u het maaidek omhoog brengt op hellingen,
kan de machine onstabiel worden.
19
Veiligheid tijdens het slepen
• Bevestig materiaal dat wordt gesleept, uitsluitend
aan het sleeppunt.
• Gebruik de machine enkel als sleepvoertuig als ze
voorzien is van een trekhaak.
• Overschrijd de gewichtslimieten voor gesleepte
werktuigen en slepen op hellingen niet. Het
gesleepte gewicht mag niet hoger zijn dan het
totale gewicht van de machine en de bestuurder.
• Laat kinderen of andere personen nooit in de buurt
komen van het gesleepte werktuig.
g295538
• Op een helling kan het gewicht van een gesleept
Figuur 18
werktuig ertoe leiden dat de wielen hun grip
verliezen, een hoger risico op omslaan, en
verlies van de controle over de machine door
de bestuurder Verminder het sleepgewicht en
verminder uw snelheid.
Messchakelaar (aftakas)
uitschakelen
• Hoe zwaarder een gesleepte last, hoe langer de
stopafstand kan worden. Rij langzaam en zorg
voor voldoende afstand om te stoppen.
• Maak grote bochten om ervoor te zorgen dat het
werktuig de machine niet raakt.
De messchakelaar (aftakas)
bedienen
g009174
Figuur 19
De messchakelaar (aftakas) start en stopt de
maaimessen en eventuele bekrachtigde werktuigen.
De gashendel bedienen
Messchakelaar (aftakas)
inschakelen
De gashendel heeft twee standen: SNEL en LANGZAAM
(Figuur 20).
Gebruik altijd de stand SNEL wanneer u de aftakas
inschakelt.
g008945
Figuur 17
Opmerking: U moet de maaimessen altijd
inschakelen met de gashendel op SNEL (Figuur 18 ).
g295539
Figuur 20
De choke bedienen
Gebruik de choke om een koude motor te starten.
20
1.
Starten van de motor
Trek de knop van de choke omhoog om deze
in te schakelen voordat u de contactschakelaar
inschakelt (Figuur 21).
Opmerking: Als de motor warm of heet is, hoeft u
de choke niet te gebruiken.
Opmerking: Zorg ervoor dat u de choke
volledig hebt ingeschakeld. Het zou kunnen
dat u de knop omhoog moet houden als u het
sleuteltje gebruikt.
2.
Belangrijk: Stel de startmotor telkens niet langer
dan 5 seconden in werking. Als u de startmotor
langer dan 5 seconden in werking stelt, kan
deze worden beschadigd. Als de motor niet wil
starten, moet u 10 seconden wachten voordat u
de startmotor opnieuw in werking stelt.
Druk de choke omlaag om deze weer uit te
schakelen nadat de motor is gestart (Figuur 21).
g295540
Figuur 21
1. AAN
2. UIT
g295541
Figuur 22
De motor afzetten
21
1.
Schakel de maaimessen uit door de
aftakasschakelaar op UIT te zetten (Figuur 19).
2.
Zet de rijhendels in PARKEER.
3.
Zet de gashendel op
4.
Draai het sleuteltje op UIT en verwijder het
sleuteltje.
SNEL.
Met de machine rijden
VOORZICHTIG
Kinderen of omstanders kunnen letsel
oplopen als zij de machine verplaatsen of
proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd
staat.
De aandrijfwielen draaien onafhankelijk en worden
aangedreven door hydraulische motoren op elke as. U
kunt de wielen aan de ene zijde achteruit laten draaien
en tegelijk die aan de andere zijde vooruit, waardoor
de machine om zijn as draait in plaats van een bocht
te maken. Zo is de machine veel wendbaarder, maar
het kan wat tijd vergen eer u aangepast bent aan de
manier waarop de machine beweegt.
Verwijder altijd het sleuteltje en stel de
parkeerrem in werking wanneer u de machine
onbeheerd achterlaat.
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor,
oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut).
Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te
verkrijgen. Laat de motor tijdens het maaien altijd vol
gas draaien.
De rijhendels gebruiken
WAARSCHUWING
De machine kan zeer snel ronddraaien. De
bestuurder kan de controle over de machine
verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel
en schade aan de machine.
• Wees voorzichtig als u een bocht maakt.
• Verminder de snelheid van de machine
voordat u een scherpe bocht maakt.
Vooruitrijden
Opmerking: Wees altijd voorzichtig als u
achteruitrijdt of draait.
1.
Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde
stand.
2.
Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels
langzaam naar voren (Figuur 24).
g004532
Figuur 23
1. Rijhendel –
PARKEERSTAND
2. Centrale ontgrendelde
stand
3. Vooruit
4. Achteruit
5. Voorkant van de machine
g008952
Figuur 24
22
Achteruitrijden
1.
Zet de hendels in de middelste, ontgrendelde
stand.
2.
Om achteruit te rijden, trekt u de rijhendels
langzaam naar achteren (Figuur 25).
Om van snelheid te veranderen, gaat u als volgt te
werk:
1.
Zet de rijhendels in neutraal en dan naar buiten
in de PARKEERSTAND .
2.
Schakel de aftakas uit.
3.
Zet de hendel in de gewenste stand.
Wat volgt, is uitsluitend bedoeld als
gebruiksaanbeveling. De instelling is afhankelijk van
de grassoort, het vochtgehalte en de hoogte van het
gras.
g008953
Figuur 25
Het Smart SpeedTM
besturingssysteem
gebruiken
Aanbevolen
gebruik:
Trimmen
Parkeren
X
Zwaar, nat
gras
X
Instructie
X
Trimmen van
gras
X
Slepen
Maaisel
opvangen
X
Mulchen
X
Bij het
slepen van
hulpstukken
of werktuigen
X
Maaien
Normaal
maaien
X
Met de
machine
rijden
X
Trimmen
Dit is de laagste snelheid. Deze snelheid wordt
aanbevolen voor de volgende gevallen:
• Parkeren
• Zwaar, nat gras maaien
• Instructie
• Trimmen van gras
De hendel van het Smart SpeedTM besturingssyteem
bevindt zich onder de bestuurdersstoel (Figuur
26) en geeft de bestuurder de keuze uit drie
snelheidsbereiken: trimmen, slepen en maaien.
Slepen
Dit is de middelste snelheid. Deze snelheid wordt
aanbevolen voor de volgende gevallen:
• Maaisel opvangen
• Mulchen
• Bij het slepen van hulpstukken of werktuigen
Maaien
Dit is de hoogste snelheid. Deze snelheid wordt
aanbevolen voor de volgende gevallen:
• Normaal maaien
• Met de machine rijden
g293338
Figuur 26
1. Smart Speed hendel
23
Zijafvoer gebruiken
De maaihoogte instellen
Het maaidek is uitgerust met een scharnierende
grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag
naar het gazon afvoert.
Opmerking: De transportstand is de hoogste
maaihoogtestand of maaihoogte (114 mm), zoals
geïllustreerd in Figuur 27.
De maaihoogte wordt bepaald met de hendel rechts
van de bestuurdersstoel (Figuur 27).
GEVAAR
Als de grasgeleider, afsluiter van de afvoer
of de grasvanger niet op de juiste plaats
zijn gemonteerd, kunnen u of anderen
in aanraking komen met het maaimes of
uitgeworpen voorwerpen. Contact met
het draaiende maaimes en uitgeworpen
voorwerpen kan lichamelijk of dodelijk letsel
veroorzaken.
• Verwijder de grasgeleider nooit van het
maaidek omdat hiermee het maaisel
wordt afgevoerd naar het gazon. Een
beschadigde grasgeleider moet direct
worden vervangen.
• Steek nooit uw handen of voeten onder het
maaidek.
• Probeer nooit het afvoersysteem of de
maaimessen te reinigen zonder eerst de
messchakelaar (aftakas) UIT te schakelen,
het contactsleuteltje op UIT te draaien en
het sleuteltje uit het contact te nemen.
• Controleer of de grasgeleider omlaag staat.
g296586
Figuur 27
24
Antiscalpeerrollen afstellen Tips voor bediening en
Als u de maaihoogte wijzigt, stel dan de hoogte van
gebruik
de antiscalpeerrollen in.
Opmerking: Stel de antiscalpeerrollen zo af dat ze
de grond niet raken op normale, vlakke maaiterreinen.
1.
Gebruik van de snel-stand van de
gashendel
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Stel de antiscalpeerrollen af in een van de
volgende standen:
Voor een optimaal maairesultaat en een maximale
luchtcirculatie moet u de gashendel op SNEL zetten.
Om het gras goed te maaien is lucht nodig; zet
de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat
het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is
omgeven. Probeer altijd één zijkant van het maaidek
vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht in het
maaidek kan worden gezogen.
Wanneer u een gazon voor de
eerste keer maait
• Bovenste gat – gebruik deze stand als het
maaidek op een maaihoogte van 63 mm of
lager staat (Figuur 28).
Laat het gras iets langer dan normaal om te
voorkomen dat oneffenheden in het gras volledig
worden weggemaaid. In het algemeen kan het best
de voorheen gebruikte maaihoogte worden gekozen.
Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien,
kunt u het best in twee keer maaien om een goed
maairesultaat te verkrijgen.
• Onderste gat – gebruik deze stand als het
maaidek op een maaihoogte van 76 mm of
hoger staat (Figuur 28).
Eén derde van de lengte van het
gras afmaaien
Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer één derde
van de lengte van het gras af te maaien. Meer
afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in
de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.
g019929
Figuur 28
1. Antiscalpeerrol
2. Onderste gat – met
het maaidek op een
maaihoogte van 76 mm of
hoger
4. Bovenste gat – met
het maaidek op een
maaihoogte van 63 mm of
lager.
Maairichting afwisselen
5. Bout
Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat
het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een
betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering
en bemesting ten goede komt.
3. Flensmoer
Met de juiste regelmaat maaien
Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per
jaargetijde. Om dezelfde maaihoogte te behouden,
moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de
groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder
vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien,
maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen
later op een lagere maaihoogte.
25
Een lagere maaisnelheid
gebruiken
Na gebruik
Om de maairesultaten te verbeteren, moet u in
bepaalde omstandigheden bij een lagere rijsnelheid
maaien.
Veiligheid na het werk
Algemene veiligheid
Gras niet te kort afmaaien
• Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aandrijving uit, schakel de parkeerrem
in, stop de motor, verwijder het contactsleuteltje
of maak de bougiekabel los. Wacht totdat alle
bewegende delen tot stilstand zijn gekomen
en laat de machine afkoelen voor het instellen,
schoonmaken, repareren of stallen. Laat
personeel dat niet bekend is met de instructies,
nooit onderhoudswerkzaamheden aan de machine
uitvoeren.
Wanneer u op oneffenheden maait, moet u de
maaihoogte hoger zetten om een golvend gazon te
voorkomen.
De machine stoppen
Als u de machine tijdens het maaien moet stoppen,
kan er een kluit maaisel op uw gazon achterblijven.
Om dit te voorkomen kunt u naar een reeds gemaaid
oppervlak gaan met de messen ingeschakeld, of u
kunt het maaidek uitschakelen terwijl u vooruitgaat.
• Maak de machine schoon zoals beschreven in
Onderhoud. Voorkom de opbouw op en rond de
motor van gras, bladeren, overmatig vet of olie,
en andere vervuiling die zich hier kan opbouwen.
Deze materialen kunnen brandbaar zijn en tot
brand leiden.
Onderkant van het maaidek
schoonhouden
• Controleer regelmatig of er versleten of
beschadigde onderdelen zijn die tot gevaar
kunnen leiden. Zet losse bevestigingsmiddelen
vast.
Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de
onderkant van het maaidek. Als zich gras en vuil in
het maaidek ophopen, leidt dat uiteindelijk tot een
onbevredigend maairesultaat.
Transport
Onderhoud van de maaimessen
De machine transporteren
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een
scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras
goed af zonder het te scheuren of te kwetsen.
Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin
aan de randen, waardoor het langzamer groeit en
gevoeliger is voor ziekten. Controleer na elk gebruik
of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of
beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen
weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een
mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk
vervangen door een origineel Toro mes.
Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar
vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor
dat de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle
benodigde verlichting en aanduidingen die wettelijk
vereist zijn. Lees alle veiligheidsinstructies grondig.
Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw
gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.
De machine transporteren:
• Vergrendel de rem en blokkeer de wielen.
• Zet de machine goed vast op de aanhanger of de
vrachtwagen met behulp van riemen, kettingen,
kabels of touwen. Gebruik enkel de aangegeven
bevestigingspunten op de maaier zoals getoond
in Figuur 29. Gebruik deze punten ook bij het
transporteren van de maaier met gemonteerd
hulpstuk. Vastzetten op andere punten kan leiden
tot beschadiging van de maaier en/of het werktuig.
26
gevolg hebben dat de machine achterover kantelt of
dat u de controle verliest. Als u de machine inlaadt
op of in de nabijheid van een helling, moet u de
aanhanger of vrachtwagen zo plaatsen dat deze lager
op de helling staat en de hellingbaan hoger op de
helling. Hierdoor wordt de hoek die de hellingbaan
maakt, zo klein mogelijk.
WAARSCHUWING
g027708
Als een machine wordt geladen op een
aanhanger of een vrachtwagen, wordt de
kans vergroot dat de machine kantelt. Dit
kan ernstig lichamelijk letsel of de dood
veroorzaken.
Figuur 29
• Bevestig een aanhanger aan het sleepvoertuig
met veiligheidskettingen.
• Ga zeer voorzichtig te werk als u een
machine een hellingbaan op-/afrijdt.
WAARSCHUWING
Deelname aan het wegverkeer zonder
richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren
of een bord met de aanduiding 'Langzaam
rijdend voertuig', is gevaarlijk en kan
leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel
veroorzaken.
• Gebruik één oprijplaat die de volle breedte
van de machine beslaat. Gebruik geen
afzonderlijke hellingbanen voor elke kant
van de machine.
• Zorg ervoor dat de hoek van de oprijplaat
en de grond of van de oprijplaat en de
aanhanger of vrachtwagen niet groter is
dan 15 graden.
Rijd niet met de machine op de openbare
weg.
• Zorg ervoor dat de hellingbaan minstens
vier keer (4 x) zo lang is als de afstand
van de aanhangwagen of de laadbak
tot de grond. Hierdoor is de hoek die
de hellingbaan maakt niet groter dan
15 graden op een vlakke ondergrond.
De machine laden
Wees extra voorzichtig als u machines inlaadt op
een aanhangwagen of een vrachtwagen of uitlaadt.
Gebruik voor deze procedure een hellingbaan die
breder is dan de machine. Rij achteruit op oprijplaten
en rij er vooruit af (Figuur 30).
• Rij achteruit op oprijplaten en rij er vooruit
af.
• U mag niet abrupt versnellen of vertragen
als u de machine een hellingbaan opof afrijdt, omdat anders de machine kan
kantelen of u de controle over de machine
kunt verliezen.
g027995
Figuur 30
1. Rij achteruit op oprijplaten
2. Rij vooruit van oprijplaten
Belangrijk: Gebruik geen smalle, afzonderlijke
hellingbanen voor elke zijde van de machine.
Zorg dat de hellingbaan zo lang is dat de hellingshoek
niet groter is dan 15 graden (Figuur 30). Op een
vlakke ondergrond moet u dus een hellingbaan
gebruiken die minstens vier keer (4 x) zo lang is
als de afstand van de aanhangwagen of laadbak
tot de grond. Een steilere hoek kan ertoe leiden
dat onderdelen van de maaier blijven haken als de
machine van de hellingbaan naar de aanhanger of
de vrachtwagen rolt. Steilere hoeken kunnen ook tot
27
g027996
Figuur 31
1. Oprijplaat over volledige
breedte in opslagstand.
4. De hellingbaan is minstens
vier keer (4 x) zo lang
als de afstand van de
aanhangwagen of de
laadbak tot de grond
2. Zijaanzicht van oprijplaat
over volledige breedte in
laadstand
5. H = Afstand van de
aanhanger of laadbak tot
de grond
3. Niet groter dan 15 graden
6. Aanhanger
Machine met de hand
duwen
Belangrijk: U moet de machine altijd met de hand
duwen. Sleep de machine niet: dit kan schade
veroorzaken.
Deze machine is uitgerust met een elektrisch
remmechanisme. Om de machine te duwen, moet het
contactsleuteltje in de stand LOPEN staan. De accu
moet geladen zijn en werken om de elektrische rem
uit te schakelen.
28
De machine duwen
Gebruik van de machine
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
Zet de omloophendels naar achteren door het spiegat
en dan naar beneden om ze vast te zetten zoals wordt
getoond in Figuur 32.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
Opmerking: Doe dit met elke hendel.
3.
Zoek de omloophendels op het frame aan beide
kanten van de machine.
4.
Zet de omloophendels naar voren door het
"sleutelgat" en dan naar beneden om ze vast
te zetten (Figuur 32).
Opmerking: Doe dit met elke hendel.
WAARSCHUWING
Contact met hete oppervlakken kan
lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw kleding, gezicht, handen,
voeten en andere lichaamsdelen uit de
buurt van de motor, geluiddemper en
andere hete oppervlakken.
5.
Draai het contactsleuteltje op aan en schakel
de parkeerrem uit door 1 rijhendel uit de
PARKEERSTAND te zetten.
Opmerking: Start de machine niet.
g295542
Figuur 32
1. Locatie van de
omloophendels
3. Stand van hendel voor het
duwen van machine
2. Stand van hendel voor het
gebruik van machine
6.
Als u klaar bent, dient u het contactsleuteltje
opnieuw naar STOP draaien om te voorkomen
dat de accu ontlaadt.
29
Onderhoud
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
WAARSCHUWING
Veiligheid bij onderhoud
Het verwijderen of wijzigen van originele
apparatuur, onderdelen en/of accessoires
kan van invloed zijn op de garantie,
en de beheersbaarheid en veiligheid
van de machine. Niet-goedgekeurde
wijzigingen aan de originele apparatuur of
het niet gebruiken van Toro onderdelen
zou kunnen leiden tot ernstig of
dodelijk letsel. Niet-goedgekeurde
wijzigingen aan de machine, brandstof of
afblaassysteem kunnen leiden tot inbreuk
op veiligheidsnormen zoals die van ANSI,
OSHA en NFPA en/of regelgeving zoals die
van EPA en CARB.
WAARSCHUWING
Iemand zou de motor kunnen starten terwijl er
onderhoud of aanpassingen gebeuren. Als de
motor per ongeluk gestart wordt, kan dat u en
andere omstanders ernstig verwonden.
Haal het sleuteltje uit het contact, schakel
de parkeerrem in en maak de bougiekabel(s)
los voordat u onderhoudswerkzaamheden
uitvoert aan de machine. Duw de
bougiekabel(s) weg zodat deze niet onbedoeld
contact kan/kunnen maken met de bougie(s).
• Wees voorzichtig als u de messen controleert.
Omwikkel de maaimessen of draag
handschoenen en wees voorzichtig als u
er onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
Vervang beschadigde maaimessen. Probeer ze
nooit recht te buigen of te lassen.
WAARSCHUWING
De motor kan bijzonder heet worden. Het
aanraken van een hete motor kan leiden tot
ernstige brandwonden.
• Plaats de machine en/of onderdelen ervan op
Laat de motor geheel afkoelen voordat u
service of onderhoud uitvoert in de buurt van
de motor.
assteunen indien dit nodig is.
VOORZICHTIG
• Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
Vertrouw nooit uitsluitend op een
mechanische of hydraulische krik om
de machine op te heffen voor serviceof onderhoudswerkzaamheden. Dit
kan gevaarlijk zijn. Een mechanische
of hydraulische krik kan een machine
soms niet goed ondersteunen of slecht
functioneren, waardoor de machine kan
vallen. Dit kan letsel veroorzaken.
schakel de aandrijving uit, schakel de parkeerrem
in, stop de motor, verwijder het contactsleuteltje
of maak de bougiekabel los. Wacht totdat alle
bewegende delen tot stilstand zijn gekomen
en laat de machine afkoelen voor het instellen,
schoonmaken of repareren. Laat personeel
dat niet bekend is met de instructies, nooit
onderhoudswerkzaamheden aan de machine
uitvoeren.
• Maak de accukabels los of verwijder de bougie
Vertrouw nooit uitsluitend op een
mechanische of hydraulische krik om het
maaidek op te heffen. Gebruik goede
assteunen of gelijkwaardige middelen om
de machine te ondersteunen.
voordat u reparatiewerkzaamheden gaat
verrichten Maak eerst de minpool van de accu los
en daarna de pluspool. Sluit eerst de pluspool van
de accu aan en daarna de minpool.
• Verzeker dat de machine, afschermingen, en
• Haal voorzichtig de druk van onderdelen met
alle veiligheidsvoorzieningen op hun plaats
zitten en goed werken. Controleer regelmatig
of er onderdelen versleten zijn of hun toestand
achteruit is gegaan en vervang deze indien nodig
door onderdelen die door de fabrikant worden
aanbevolen.
opgeslagen energie.
• Houd uw handen en voeten uit de buurt van
bewegende onderdelen. Doe, indien mogelijk,
geen instellingen terwijl de motor loopt. Als de
motor moet lopen en onderdelen in beweging
moeten zijn voor het doen van instellingen of
onderhoud moet u bijzonder voorzichtig zijn.
30
WAARSCHUWING
Contact met bewegende onderdelen of
hete oppervlakken kan lichamelijk letsel
veroorzaken.
Houd uw vingers, handen en kleding uit de
buurt van draaiende onderdelen en hete
oppervlakken.
• Controleer alle bouten regelmatig om te
verzekeren dat ze goed vast zitten.
Aanbevolen onderhoudsschema
Onderhoudsinterval
Onderhoudsprocedure
Na de eerste 5 bedrijfsuren
• Motorolie verversen en filter vervangen.
Bij elk gebruik of dagelijks
•
•
•
•
•
•
Na elk gebruik
Om de 25 bedrijfsuren
Controleer het veiligheidssysteem (interlock).
Controleer het luchtfilter op vuile, losse of beschadigde onderdelen.
Oliepeil controleren.
Luchtinlaatrooster reinigen.
Controleer de maaimessen.
Controleer de grasgeleider op schade.
• Maaikast reinigen.
• De zwenkwiellagers smeren.
• Het schuimelement van het luchtfilter reinigen (vaker in stoffige, vuile
omstandigheden).
• Bandenspanning controleren.
• Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
• Het schuimelement van het luchtfilter vervangen (vaker in stoffige, vuile
omstandigheden).
• Het papierelement van het luchtfilter vervangen (vaker als de machine wordt
gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
• Motorolie verversen en oliefilter vervangen (dit moet vaker gebeuren als de machine
wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
• Controleer de bougie(s).
• Controleer het brandstoffilter van de slang.
Om de 200 bedrijfsuren
• De bougie(s) vervangen.
• Brandstoffilter van de slang vervangen.
Om de 300 bedrijfsuren
• Klepspeling controleren en afstellen. Neem contact op met een erkende Service
Dealer.
Vóór de stalling
• Accu opladen en accukabels loskoppelen.
• Voorafgaande aan de stalling moeten alle bovengenoemde onderhoudsprocedures
worden uitgevoerd.
• Beschadigde oppervlakken bijwerken.
VOORZICHTIG
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start
waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoud uitvoert.
31
Procedures
voorafgaande aan
onderhoud
Smering
De lagers smeren
Onderhoudsinterval: Om de 25 bedrijfsuren—De
zwenkwiellagers smeren.
De afdekking van het
maaidek losmaken
Type vet: nr. 2 vet op lithiumbasis
Maak de 2 onderste bouten van de afdekking los
om toegang te verkrijgen tot de bovenkant van het
maaidek (Figuur 33).
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Reinig de smeernippels (Figuur 34) met een
doek.
Opmerking: Verwijder indien nodig verf van
de voorkant van de fitting(s).
g295619
Figuur 33
1. Onderste bout
2. Afdekking
g032432
Figuur 34
Opmerking: Draai de bouten altijd
1. Voorste zwenkwiel
vast om de afdekking te bevestigen na
onderhoudswerkzaamheden.
32
4.
Sluit een smeerpistool aan op elke smeernippel
(Figuur 34).
5.
Spuit vet in de nippels totdat er nieuw vet bij de
lagers naar buiten komt.
6.
Veeg overtollig vet weg.
Onderhoud motor
Veiligheid van de motor
• U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil
controleert of het carter bijvult met olie.
• Houd uw kleding, gezicht, handen, voeten
en andere lichaamsdelen uit de buurt van de
geluiddemper en andere hete oppervlakken.
g027800
Onderhoud van het
luchtfilter
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
Opmerking: Het luchtfilter moet vaker een
onderhoudsbeurt krijgen (om de paar uren) als de
machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of
zanderige omstandigheden.
Schuim- en papierelement
verwijderen
1.
2.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
g027801
Figuur 35
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Maak de omgeving van het luchtfilterdeksel
schoon om te voorkomen dat vuil in de motor
komt en schade veroorzaakt.
4.
Til het deksel op en draai het luchtfilter uit de
motor (Figuur 35).
5.
Scheid het schuim- en papierelement (Figuur
36).
g027802
Figuur 36
33
Het schuimelement van het
luchtfilter een onderhoudsbeurt
geven
Het luchtfilter monteren
1.
Opmerking: Voorkom beschadiging van de
Onderhoudsinterval: Om de 25 bedrijfsuren/Maandelijks (houd hierbij de kortste
periode aan)—Het schuimelement
van het luchtfilter reinigen (vaker in
stoffige, vuile omstandigheden).
elementen.
2.
Lijn de gaten in het filter uit met de openingen
van het verdeelstuk.
3.
Kantel het filter omlaag in de kamer en druk het
tegen het verdeelstuk aan (Figuur 37).
—Het schuimelement van het luchtfilter
vervangen (vaker in stoffige, vuile
omstandigheden).
1.
Was het schuimfilter in warm water met vloeibare
zeep. Als het element schoon is, moet u het
grondig uitspoelen.
2.
Schuimfilter in een schone doek wikkelen en
droogknijpen.
Monteer het schuimelement op het
papierelement.
Belangrijk: Vervang het schuimelement als
het gescheurd of versleten is.
Papierelement van het luchtfilter
onderhoudsbeurt geven
Onderhoudsinterval: —Het papierelement van het
luchtfilter vervangen (vaker als de
machine wordt gebruikt in stoffige of
vuile omstandigheden).
1.
g228022
Figuur 37
Reinig het papierelement door er voorzichtig op
te kloppen en het stof te verwijderen.
4.
Opmerking: Als het papierelement zeer
vuil is, vervang het dan door een nieuwe
papierelement.
2.
Controleer het filter op scheuren, een vettig
oppervlak of beschadiging van de rubberen
afdichting.
3.
Vervang het papierelement als het is
beschadigd.
Belangrijk: U mag het papierfilter niet
reinigen.
34
Sluit de motorkap.
Motorolie verversen
Motorolietype
Type olie:Reinigingsolie (API onderhoudsclassificatie
SF, SG, SH, SJ of SL)
Carterinhoud: 2,4 liter met oliefilter
Viscositeit: zie onderstaande tabel.
g029683
Figuur 38
Het motoroliepeil controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
Opmerking: Controleer het oliepeil als de motor
koud is.
g193541
Belangrijk: Als er te veel of te weinig olie zit in
Figuur 39
het carter van de motor en u laat de motor toch
draaien, kunt u deze beschadigen.
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
Motorolie verversen en oliefilter
vervangen
Onderhoudsinterval: Na de eerste 5 bedrijfsuren/Na
de eerste maand (houd hierbij de
kortste periode aan)—Motorolie
verversen en filter vervangen.
Opmerking: Zorg dat de motor uitgeschakeld
is zodat de olie tijd heeft gekregen om weg te
lopen naar de opvangbak.
3.
—Motorolie verversen en oliefilter vervangen
(dit moet vaker gebeuren als de machine wordt
gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
Om te voorkomen dat er vuil, maaisel, enz. in
de motor terechtkomt, moet u de omgeving
van de vuldop/peilstok reinigen voordat u deze
verwijdert (Figuur 39).
35
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak zodat alle olie volledig kan worden
afgetapt.
2.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
3.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
4.
Laat de olie uit de motor lopen (Figuur 40).
g027799
g029570
Figuur 40
36
5.
Vervang het motoroliefilter (Figuur 41).
Opmerking: Controleer of de pakking van het
oliefilter contact maakt met de motor en draai de
filter nog ¾ slag extra vast.
g193530
Figuur 42
7.
Geef de afgewerkte olie af bij een
inzamelcentrum.
Onderhoud van de bougie
Onderhoudsinterval: —Controleer de bougie(s).
Om de 200 bedrijfsuren/Om de 2 jaar (houd
hierbij de kortste periode aan)—De bougie(s)
vervangen.
g027477
Figuur 41
6.
Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale
elektrode- en de massa-elektrode correct is voordat u
de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor
het (de)monteren van de bougie en een voelermaat
om de elektrodenafstand te meten en af te stellen.
Monteer een nieuwe bougie indien dit nodig is.
Giet langzaam ongeveer 80% van de
gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg
langzaam de rest van de olie toe tot het peil de
markering Vol bereikt (Figuur 42).
Type: Champion® RN9YC of NGK® BPR6ES
Elektrodenafstand: 0,76 mm
Bougie verwijderen
37
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Maak de omgeving van de onderkant van de
bougie schoon om te voorkomen dat er vuil en
rommel in de motor terechtkomt.
4.
Bougie monteren
Verwijder de bougie (Figuur 43).
g027478
Figuur 43
Bougie controleren
Belangrijk: Maak de bougie(s) niet schoon.
Verwijder een bougie altijd als deze: een zwarte
laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er
een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren
vertoont.
g027960
Figuur 45
Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor
naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt
meestal op een vuil luchtfilter.
Het koelsysteem reinigen
Stel de afstand in op 0,75 mm.
g206628
Figuur 44
38
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Verwijder het luchtfilter van de motor.
4.
Verwijder het motorscherm.
5.
Om te voorkomen dat vuil in de luchtinlaat komt,
plaats de luchtfilter op de filterbasis.
6.
Verwijder vuil en gras van de onderdelen.
7.
Verwijder de luchtfilter en plaats het
motorscherm.
8.
Monteer het luchtfilter.
Onderhoud
brandstofsysteem
GEVAAR
In bepaalde omstandigheden is brandstof
uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand
of explosie van brandstof kan brandwonden
bij u of anderen en materiële schade
veroorzaken.
g027939
Zie Brandstofveiligheid (bladz. 12) voor een
volledige lijst van voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot brandstof.
WAARSCHUWING
Contact met hete oppervlakken kan lichamelijk
letsel veroorzaken.
Houd uw kleding, gezicht, handen, voeten
en andere lichaamsdelen uit de buurt van
de motor, geluiddemper en andere hete
oppervlakken.
Brandstoffilter van de slang
vervangen
Onderhoudsinterval: —Controleer het brandstoffilter
van de slang.
Om de 200 bedrijfsuren/Om de 2 jaar (houd
hierbij de kortste periode aan)—Brandstoffilter
van de slang vervangen.
g033082
Figuur 46
Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw
aan de brandstofslang monteren.
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Filter vervangen (Figuur 46).
Opmerking: Opmerking: zorg ervoor dat de
markeringen op het filter de richting van de
brandstofstroom volgen.
39
Onderhoud elektrisch
systeem
WAARSCHUWING
De accukabels onjuist afkoppelen kan
schade aan de machine en de kabels tot
gevolg hebben en vonken veroorzaken.
Hierdoor kunnen accugassen tot
ontploffing komen en lichamelijk letsel
veroorzaken.
Veiligheid van het
elektrisch systeem
• Koppel de accu af voordat u reparaties aan de
• Maak altijd de minkabel (zwart) van
de accu los voordat u de pluskabel
(rood) losmaakt.
machine verricht. Maak eerst de minpool van de
accu los en daarna de pluspool. Bevestig eerst de
pluspool van de accu en daarna de minpool.
• Sluit altijd de pluskabel (rood) van
de accu aan voordat u de minkabel
(zwart) aansluit.
• Laad de accu op in een open, goed geventileerde
ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal
de oplader uit het stopcontact voordat u de accu
aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding
en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Onderhoud van de accu
5.
Schuif het rubberen kapje van de pluskabel
(rood).
6.
Maak de pluskabel (rood) los van de accupool
(Figuur 47).
Opmerking: Bewaar alle bevestigingsmidde-
Verwijderen van de accu
len.
7.
WAARSCHUWING
Verwijder de bevestigingsband van de accu
(Figuur 47) en til de accu uit de accubak.
Accupolen of metalen gereedschappen
kunnen kortsluiting maken met metalen
onderdelen van de machine, waardoor
vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen
accugassen tot ontploffing komen en
lichamelijk letsel veroorzaken.
• Zorg ervoor dat bij het verwijderen of
installeren van de accu de accupolen
niet in aanraking komen met metalen
onderdelen van de machine.
• Voorkom dat metalen gereedschappen
kortsluiting veroorzaken tussen de
accupolen en metalen onderdelen van de
machine.
1.
g293472
Figuur 47
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
1. Accu
5. Minpool (–) van de accu
2. Pluspool (+) van de accu
6. Vleugelmoer, ring en bout
3. Bout, ring en moer
7. Bevestiging van accu
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
4. Stofkapje van de accupool
3.
Til de stoel omhoog om toegang te krijgen tot
de accu.
4.
Maak de minkabel (zwart) los van de accupool
(Figuur 47).
Opmerking: Bewaar alle bevestigingsmiddelen.
40
Accu opladen
Onderhoud van de
zekeringen
Onderhoudsinterval: Vóór de stalling—Accu opladen
en accukabels loskoppelen.
1.
Verwijder de accu van het chassis; raadpleeg
Verwijderen van de accu (bladz. 40).
2.
Laad de accu gedurende minstens een uur op
bij 6 tot 10 A.
De elektrische installatie is beveiligd door middel
van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud.
Als er een zekering is doorgebrand, moet u echter
het onderdeel of circuit controleren op defecten of
kortsluiting.
Opmerking: De accu niet te ver opladen.
Zekeringtype:
Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt
u de acculader uit het stopcontact en maakt
u vervolgens de oplaadkabels los van de
accuklemmen (Figuur 48).
• Hoofdleiding – F1 (25 A, steekzekering)
3.
• Laadcircuit – F2 (15 A, steekzekering)
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Til de stoel omhoog om toegang te krijgen tot
de zekeringen.
4.
Om een zekering te vervangen, trekt u de
zekering eruit (Figuur 49).
g000538
Figuur 48
1. Pluspool (+) van de accu
3. Rode (+) oplaadkabel
2. Minpool (–) van de accu
4. Zwarte (–) oplaadkabel
Accu plaatsen
1.
Plaats de accu in de bak (Figuur 47).
2.
Gebruik de eerder verwijderde bevestigingsmiddelen om de pluskabel (rood) op de pluspool (+)
van de accu aan te sluiten.
3.
Gebruik de eerder verwijderde bevestigingsmiddelen om de minkabel op de minpool (–) van de
accu aan te sluiten.
1. Laadcircuit (15 A)
Schuif het rode stofkapje voor de accupool op
de pluspool (rood) van de accu.
5.
4.
5.
Zet de accu vast met de bevestigingsband
(Figuur 47).
6.
Zet de stoel omlaag.
g293931
Figuur 49
41
Zet de stoel omlaag.
2. Hoofdstroom (25 A)
Elektrische rem vrij zetten
Onderhoud
aandrijfsysteem
U kunt de elektrische rem manueel vrij zetten door
de verbindingsarmen naar voren te draaien. Zodra
de elektrische rem van stroom wordt voorzien, wordt
hij teruggesteld.
Bandenspanning
controleren
1.
Draai het sleuteltje op UIT of koppel de accu af.
2.
Draai de twee onderste bouten los waarmee de
afdekking van het maaidek is bevestigd aan het
maaidek. Zie De afdekking van het maaidek
losmaken (bladz. 32).
3.
Zoek de as van de elektrische rem waar de
verbindingsarmen gekoppeld zijn (Figuur 51).
4.
Draai de as naar voren om de rem vrij te zetten.
5.
Draai de 2 onderste bouten vast waarmee de
afdekking van het maaidek is bevestigd aan het
maaidek. Zie De afdekking van het maaidek
losmaken (bladz. 32).
Onderhoudsinterval: Om de 25 bedrijfsuren—Bandenspanning controleren.
Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de
voorgeschreven spanning hebben. Een ongelijke
bandenspanning kan leiden tot onregelmatige
maairesultaten. Controleer de bandenspanning bij het
ventiel (Figuur 50). De bandenspanning kan het best
bij koude banden worden gecontroleerd.
Kijk naar de aanbevolen maximale druk van de
bandenfabrikant op de zijkant van de banden van de
zwenkwielen.
Pomp de banden van de achteraandrijfwielen op tot
0,9 bar.
g294417
Figuur 51
g000554
Figuur 50
1. Verbindingsarm van de regelmodule van de elektrische rem
1. Ventiel
2. Linkerachterband
De sporing afstellen
Wanneer u de machine vooruitrijdt op volle snelheid
op een vlak, horizontaal oppervlak en de machine
naar 1 kant trekt, moet u de sporing afstellen.
Als de machine naar links trekt, moet u de rechter
rijhendel afstellen; als de machine naar rechts trekt,
moet u de linker rijhendel afstellen.
Opmerking: U kunt enkel de sporing voor
vooruitrijden afstellen.
42
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Onderhoud riemen
Zoek de stelbout voor sporing in de buurt van de
rijhendel aan die kant die afgesteld moet worden
(Figuur 52).
Riemen controleren
Opmerking: Zet de stoel omhoog om
gemakkelijker bij de stelbout te kunnen.
4.
Onderhoudsinterval: Om de 25 bedrijfsuren—Alle
riemen op slijtage en scheurtjes
controleren.
Draai de bout om de snelheid voor dat wiel te
doen afnemen.
Opmerking: Draai de bout een klein beetje om
kleine afstellingen uit te voeren.
Vervang de riem als deze versleten is. Een aantal
indicaties van een versleten riem: een gierend
geluid tijdens het draaien van de riem, de messen
die slippen tijdens het maaien, gerafelde randen en
schroeiplekken en scheuren op de riem.
Drijfriem van maaidek
vervangen
Een aantal indicaties van een versleten riem: een
gierend geluid tijdens het draaien van de riem,
messen die slippen tijdens het maaien, gerafelde
randen en schroeiplekken en scheuren op de riem.
Vervang de riem als u deze zaken constateert.
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Zet de maaihoogte op de laagste stand (38 mm).
4.
Zet de schroeven los en verwijder de
poeliekappen (Figuur 53).
g294926
Figuur 52
1. Bout
5.
Start de machine en rijd vooruit op een vlakke,
horizontale ondergrond met de rijhendels
volledig naar voren om te controleren of de
machine recht rijdt. Herhaal deze procedure als
dit nodig is.
g295766
Figuur 53
1. Kap
5.
43
2. Schroef (3)
Draai de twee onderste bouten los waarmee de
afdekking van het maaidek is bevestigd aan het
maaidek. Zie De afdekking van het maaidek
losmaken (bladz. 32).
6.
Onderhoud van de
maaimachine
Gebruik een veerverwijderaar (Toro
onderdeelnummer 92-5771), verwijder de
spanpoelieveer van de maaidekhaak om de
spanning op de spanpoelie te verwijderen en rol
dan de riem van de poelies (Figuur 54).
Veiligheid van de messen
WAARSCHUWING
Een versleten of beschadigd mes kan breken en
een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de
richting van de bestuurder of omstanders en ernstig
lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen. Indien u
een beschadigd mes probeert te repareren, kan de
veiligheidscertificatie van het product vervallen.
• Controleer op gezette tijden de maaimessen op
slijtage of beschadigingen.
• Wees voorzichtig als u de messen controleert.
Omwikkel de maaimessen of draag
handschoenen en wees voorzichtig als u
onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen
verricht. De maaimessen mogen alleen worden
vervangen of geslepen, probeer ze nooit recht te
maken of er aan te lassen.
• Let op dat bij machines met meerdere maaimessen
andere messen kunnen gaan draaien doordat u
1 mes draait.
De veer is onder spanning gemonteerd
en kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Wees voorzichtig als u de riem verwijdert.
Onderhoud van de
maaimessen
Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u
de maaimessen scherp houden. Om het slijpen en
vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra
messen in voorraad te hebben.
g295655
Figuur 54
1. Spanpoelie
4. Veer
2. Drijfriem van maaidek
5. Motorpoelie
3. Buitenste poelie
6. Veerverwijderaar
Vóór controle en onderhoud van
de maaimessen
1.
7.
Leg de nieuwe riem rond de motorpoelie en de
poelies van het maaidek (Figuur 54).
8.
Gebruik een veerverwijderaar (Toro
onderdeelnummer 92-5771) en plaats de
spanpoelieveer terug op de maaidekhaak om
spanning op de spanpoelie en riem te zetten
(Figuur 54).
9.
10.
2.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de
rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak
de bougiekabels los.
De maaimessen controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
1. Controleer de snijranden (Figuur 55).
2. Als de randen niet scherp zijn of bramen
vertonen, moet u het maaimes verwijderen en
slijpen; zie De maaimessen slijpen (bladz. 46).
3. Controleer de messen, in het bijzonder het
gebogen deel.
4. Als u scheuren, slijtage of groefvorming in dit
deel constateert, moet u direct een nieuw mes
monteren (Figuur 55).
Draai de 2 onderste bouten vast waarmee de
afdekking van het maaidek is bevestigd aan het
maaidek. Zie De afdekking van het maaidek
losmaken (bladz. 32).
Monteer de kappen van de poelies.
44
g006530
Figuur 55
1. Snijrand
3. Slijtage/groefvorming
2. Gebogen deel
4. Scheur
g014973
Figuur 57
1. Mes, in meetstand
2. Vlakke ondergrond
Controle op kromme messen
3. Gemeten afstand tussen mes en de ondergrond (A)
Opmerking: De machine moet op een egaal
4.
oppervlak staan voor de volgende procedure.
1.
Zet het maaidek op de hoogste maaipositie.
2.
Trek dikke handschoenen of andere adequate
handbescherming aan en draai langzaam het
mes in een stand die meting mogelijk maakt van
de afstand tussen de maairand en het egale
oppervlak waarop de machine staat (Figuur 56).
Draai hetzelfde mes 180 graden, zodat de
maairand aan de andere kant nu in dezelfde
stand staat (Figuur 58).
g014974
Figuur 58
1. Mes, eerder gemeten kant
2. Eerder gebruikte meetstand
3. Andere kant van mes die in meetstand wordt gebracht
g014972
Figuur 56
1. Maaidek
2. Asbehuizing
5.
3. Mes
Meet de afstand tussen het uiteinde van het mes
en de vlakke ondergrond (Figuur 59).
Opmerking: De speling mag niet meer dan
3.
3 mm bedragen.
Meet de afstand tussen het uiteinde van het mes
en de vlakke ondergrond (Figuur 57).
45
g014973
Figuur 59
g027833
1. Mes aan andere zijde, in meetstand
Figuur 60
2. Vlakke ondergrond
3. Tweede gemeten afstand tussen mes en oppervlak (B)
A.
Als het verschil tussen A en B groter is dan
3 mm, vervang dan het mes door een nieuw
mes; zie Maaimessen verwijderen (bladz.
46) en Maaimessen monteren (bladz. 47).
1. Vleugel van het mes
3. Klemring
2. Mes
4. Mesbout
De maaimessen slijpen
1.
Opmerking: Als een krom mes is
Opmerking: Houd daarbij de oorspronkelijke
vervangen door een nieuw mes en de
afstand nog altijd groter is dan 3 mm, dan
is het mogelijk dat de mesas verbogen
is. Neem contact op met een erkende
onderhoudsdealer voor service.
B.
6.
Gebruik een vijl om de snijranden aan beide
uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 61).
hoek in stand.
Opmerking: Het mes blijft in balans als u van
beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal
verwijdert.
Ga als het verschil binnen de grenzen ligt
door met het volgende mes.
Herhaal deze procedure op elk mes.
g000552
Maaimessen verwijderen
Figuur 61
Vervang messen die een vast voorwerp hebben
geraakt of uit balans of krom zijn.
1.
Pak het uiteinde van het mes vast met een doek
of een dikke handschoen.
2.
Verwijder de mesbout, de klemring en het mes
van de spilas (Figuur 60).
1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen.
2.
Controleer de balans van het mes met een
mesbalans (Figuur 62).
Opmerking: Als het mes horizontaal blijft, is
het in balans en geschikt voor gebruik.
Opmerking: Als het mes niet in balans is,
moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van
de vleugel (Figuur 61).
g000553
Figuur 62
1. Mes
3.
46
2. Mesbalans
Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans
is.
Maaimessen monteren
1.
Monteer het mes op de as (Figuur 60).
Belangrijk: Het gebogen deel van het mes
moet naar de binnenzijde van de maaikast
wijzen om een goede maaikwaliteit te
garanderen.
2.
Monteer de klemring (holle kant naar het mes
toe) en de mesbout (Figuur 60).
3.
Draai de mesbout vast met een torsie van 81
tot 108 Nm.
g294044
Maaidek horizontaal stellen
Figuur 63
1. Maaimessen evenwijdig
Controleer of het maaidek horizontaal staat telkens
wanneer u de maaier installeert of wanneer u een
ongelijke maaiplek in uw gras ziet.
2. Buitenste snijranden
Voordat u het maaidek horizontaal afstelt moet u
eerst controleren of er verbogen maaimessen zijn,
en eventueel verbogen maaimessen verwijderen en
vervangen; lees Onderhoud van de maaimessen
(bladz. 44) voordat u dit doet.
Schuinstand van het maaidek
(lengterichting) controleren
Stel het maaidek eerst links/rechts horizontaal, en dan
kunt u voor/achter afstellen.
Controleer de schuinstand van het maaidek telkens
wanneer u dit monteert. Als de voorkant van
de maaier meer dan 7,9 mm lager staat dan de
achterkant van de maaier, moet u de schuinstand van
het maaimes instellen.
Eisen:
• De machine moet op een egaal vlak staan.
• Alle banden moeten de juiste spanning hebben,
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de messchakelaar uit en zet
de rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Stel de maaihoogte in op 76 mm.
4.
Draai de messen voorzichtig rond, totdat ze in
de lengterichting wijzen (Figuur 64).
5.
Meet de afstand tussen de rand van zowel het
voorste mes als de rand van het achterste mes
tot het horizontale oppervlak (Figuur 64).
zie Bandenspanning controleren (bladz. 42).
Controleren of de maaimessen
horizontaal staan
1.
2.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de messchakelaar uit en zet
de rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Stel de maaihoogte in op 76 mm.
4.
Draai het maaimes voorzichtig in dwarsrichting
horizontaal.
5.
Meet de afstand tussen de buitenste snijranden
en de vlakke ondergrond (Figuur 63).
3. Meet vanaf het uiteinde
van het mes tot het platte
oppervlak hier.
Opmerking: Als de rand van het voorste mes
niet 1,6 tot 7,9 mm lager staat dan de rand van
het achterste mes, ga verder met Schuinstand
van het maaidek (lengterichting) instellen (bladz.
49).
Opmerking: Als beide afstanden groter zijn
dan 5 mm, moeten deze worden bijgesteld; zie
Gelijkstellen in de breedterichting (bladz. 48).
47
g294046
Figuur 64
1. Messen in lengterichting
3. Meet vanaf het uiteinde
van het mes tot het platte
oppervlak hier.
g294196
Figuur 65
1. Houten blok, 6,6 cm dik
2. Buitenste snijranden
6.
Gelijkstellen in de breedterichting
1.
Ga naar de linkerkant van de machine.
2.
Hiervoor moet u de antiscalpeerrollen in de
bovenste openingen zetten of ze geheel
verwijderen; zie Antiscalpeerrollen afstellen
(bladz. 25).
3.
Zet de maaihoogtehendel in de stand van
76 mm; zie De maaihoogte instellen (bladz. 24).
4.
Plaats 2 blokjes met een dikte van 6,6 cm
onder elke kant van de voorste rand van het
maaidek, maar niet onder de beugels van de
antiscalpeerrollen (Figuur 65).
5.
Plaats 2 blokjes met een dikte van 7,3 cm onder
de achterste rand van de maaikast, één blokje
aan elke kant van het maaidek (Figuur 65).
2. Houten blok, 7,3 cm dik
Verwijder de R-pen en de ring van de onderste
pen van de hefarm (Figuur 66).
g294197
Figuur 66
1. Maaihoogteplaat
3. Ring
2. R-pen
7.
48
Draai de maaihoogteplaat naar een andere
opening zodat deze het gewicht van het maaidek
ondersteunt nadat u de plaat hebt geïnstalleerd
(Figuur 67).
Schuinstand van het maaidek
(lengterichting) instellen
1.
Draai de stelmoer in de voorkant van de maaier
(Figuur 68).
g294195
Figuur 67
8.
Monteer de ring en de R-pen (Figuur 67).
9.
Herhaal stappen 6 tot en met 8 voor de andere
kant van de machine.
10.
Controleer de breedterichting opnieuw; herhaal
deze stappen totdat de juiste metingen worden
verkregen.
11.
Ga verder met het horizontaal brengen van het
maaidek door de schuinstand in de lengterichting
te controleren; zie Schuinstand van het maaidek
(lengterichting) instellen (bladz. 49).
g294471
Figuur 68
1. Stelstang
3. Stelmoer
2. Stelblok
49
2.
Om de voorkant van het maaidek hoger te
zetten, draait u de stelmoer vaster.
3.
Om de voorkant van het maaidek lager te zetten,
draait u de stelmoer losser.
4.
Controleer de schuinstand nogmaals na het
instellen, ga door met het instellen van de
moer totdat de rand van het voorste mes 1,6
tot 7,9 mm lager staat dan de rand van het
achterste mes (Figuur 63).
5.
Als de schuinstand correct is, moet u nogmaals
controleren of het maaidek horizontaal staat;
zie Controleren of de maaimessen horizontaal
staan (bladz. 47).
Maaidek verwijderen
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de messchakelaar uit en zet
de rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.
4.
Draai de twee onderste bouten los waarmee de
afdekking van het maaidek is bevestigd aan het
maaidek. Zie De afdekking van het maaidek
losmaken (bladz. 32).
5.
Verwijder de R-pen uit de voorste steunstang en
neem de stang uit de beugel van het maaidek
(Figuur 69).
g295768
Figuur 70
1. Hefarm
3. Ring
2. R-pen
8.
9.
10.
11.
Verwijder de hefarm van de maaidekpen (Figuur
70).
Herhaal stappen 7 en 8 voor de andere kant
van de machine.
Schuif het maaidek naar achteren om de
drijfriem van het maaidek te verwijderen van de
motorpoelie.
Schuif het maaidek weg van onder de machine.
Opmerking: Bewaar alle onderdelen voor
latere montage.
Het maaidek monteren
g014635
1.
Figuur 69
1. Voorste steunstang
3. Beugel van maaidek
2. Borgmoer
6.
Laat de voorkant van het maaidek voorzichtig
neer op de grond.
7.
Verwijder de ring en de R-pen van de
maaidekpen aan 1 kant van de machine (Figuur
70).
2.
3.
4.
5.
6.
7.
50
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de messchakelaar uit en zet
de rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
Schuif het maaidek onder de machine.
Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.
Til aan 1 kant van de machine de achterkant van
het maaidek op en monteer de hefarm aan de
maaidekpen (Figuur 70).
Monteer de hefarm met de ring en de R-pen
(Figuur 70).
Herhaal stappen 5 en 6 voor de andere kant
van de machine.
8.
Bevestig de voorste steunstang aan het maaidek
met de gaffelpen en de R-pen (Figuur 69).
2.
Schuif de stang uit de korte afstandhouder, veer,
het schot en de grasgeleider (Figuur 71).
9.
Monteer de maaierriem op de motorpoelie;
raadpleeg stap Drijfriem van maaidek
vervangen (bladz. 43).
3.
Verwijder een beschadigde of versleten
grasgeleider en het schot.
4.
Monteer een nieuwe grasgeleider en het schot
(Figuur 71).
5.
Schuif de stang bij het rechte uiteinde door de
achterste beugel van de grasgeleider en het
schot.
6.
Plaats de veer op de stang, met de einddraden
omlaag, tussen de beugels van de grasgeleider.
7.
Schuif de stang door het schot en de tweede
beugel van de grasgeleider (Figuur 71).
8.
Schuif de stang bij de voorzijde van de
grasgeleider door de korte afstandshouder op
het maaidek.
9.
Bevestig de achterzijde van de stang aan de
maaier met een moer (⅜"), zoals geïllustreerd
in Figuur 71.
10.
Draai de twee onderste bouten vast waarmee
de afdekking van het maaidek is bevestigd aan
het maaidek; zie De afdekking van het maaidek
losmaken (bladz. 32).
Grasgeleider vervangen
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of
dagelijks—Controleer de
grasgeleider op schade.
WAARSCHUWING
Als de uitworpopening niet afgedekt is, kan
de machine voorwerpen uitwerpen naar u
of naar omstanders; dit kan ernstig letsel
veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact
komen met het mes.
Belangrijk: De grasgeleider moet onder
veerspanning omlaag worden gehouden. Til
de grasgeleider omhoog om te controleren
of deze volledig omlaag klapt.
Gebruik de machine nooit zonder dat de
grasgeleider, de uitworpafsluiter of het
grasopvangsysteem is gemonteerd.
1.
Verwijder de moer (⅜") van de stang onder het
maaidek (Figuur 71).
g298422
Figuur 71
1. Maaidek
5. Stang
2. Schot
3. Grasgeleider
6. Veer
7. Moer (⅜")
4. Grasgeleider beugel
8. Korte afstandshouder
51
Reiniging
De onderkant van het
maaidek reinigen
Onderhoudsinterval: Na elk gebruik—Maaikast
reinigen.
5.
Neem plaats op de bestuurdersstoel en start
de motor.
6.
Schakel de aftakas in en laat de machine één
tot drie minuten lopen.
7.
Zet de maaischakelaar UIT, stop de motor,
verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat
alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen.
8.
Draai de kraan dicht en maak de snelkoppeling
los van de wasaansluiting.
Belangrijk: U kunt het voertuig met een mild
reinigingsmiddel en water wassen. Was de
machine nooit met een hogedrukreiniger. Gebruik
niet te veel water, vooral niet in de buurt van het
bedieningspaneel, onder de stoel en rond de
motor, de hydraulische pompen en de motors.
Opmerking: Als de maaimachine na een
wasbeurt niet schoon is, moet u deze 30 minuten
laten inweken. Herhaal daarna deze procedure.
9.
Nadat u de maaimachine heeft gebruikt, moet u
de onderkant van het maaidek telkens wassen om
te voorkomen dat er zich gras verzamelt. Hierdoor
wordt gras beter fijn gemaakt en het maaisel beter
verstrooid.
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de messchakelaar uit en zet
de rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Laat de motor opnieuw één tot drie minuten
lopen om het overtollig water te verwijderen.
WAARSCHUWING
Een gebroken of ontbrekende
wasaansluiting kan voorwerpen
uitwerpen of contact met het maaimes
veroorzaken, waardoor u en anderen
letsel kunnen oplopen. Contact met een
maaimes of uitgeworpen voorwerpen
kan ernstig lichamelijk of dodelijk letsel
veroorzaken.
• Een gebroken of ontbrekende
wasaansluiting moet direct worden
vervangen, voordat u de machine
opnieuw gebruikt.
Bevestig de slangkoppeling aan de
wasaansluiting van de maaimachine en draai de
waterkraan helemaal open (Figuur 72).
• Steek nooit uw handen of voeten
onder de maaier of door openingen in
de machine.
Opmerking: Smeer vaseline op de O-ring
van de wasaansluiting om de koppeling
gemakkelijker te bevestigen en de O-ring te
beschermen.
Afval afvoeren
Motorolie, accu's, hydraulische vloeistof en
motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder
deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.
g020098
Figuur 72
1. Wasaansluiting
3. O-ring
2. Slang
4. Snelkoppeling
4.
Zet het maaidek in de laagste maaistand.
52
Stalling
12.
Veiligheid tijdens opslag
Maak de machine als volgt klaar voor opslag
voor meer dan 30 dagen:
A.
Voeg een stabilizer/conditioner toe aan
de verse brandstof in de tank. Volg de
mengvoorschriften van de fabrikant van de
stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op
alcoholbasis (ethanol of methanol).
B.
Laat de motor vijf minuten lopen
om de stabilizer/conditioner door het
brandstofsysteem te verspreiden.
C.
Zet de motor af, laat deze afkoelen, en
laat de brandstoftank leeglopen met een
sifonpomp of laat de motor lopen totdat
deze afslaat.
D.
U moet brandstof op de juiste wijze
afvoeren. Voer de brandstof af volgens de
plaatselijk geldende voorschriften.
• Laat de motor afkoelen voordat u de machine
opslaat.
U mag de machine of brandstof niet opslaan in
de nabijheid van een open vuur of binnenshuis
brandstof aftappen.
•
Reinigen en opslaan
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de messchakelaar uit en zet
de rijhendels naar buiten in de PARKEERSTAND .
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Belangrijk: Bewaar brandstof die
stabilizer/conditioner bevat niet langer
dan aanbevolen door de fabrikant van
de stabilizer.
Verwijder maaisel, vuil en vet van de buitenkant
van de gehele machine, met name van de motor
en het hydraulische systeem. Vuil en kaf van
de buitenkant van de cilinder, de koelribben
van de cilinderkop en het ventilatorbehuizing
verwijderen.
13.
mild reinigingsmiddel en water wassen.
Maak de machine niet schoon met een
hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel
water, vooral niet in de buurt van het
bedieningspaneel, de motor, de hydraulische
pompen en de accu.
Verwijder de bougie(s) en controleer de staat
ervan; zie Onderhoud van de bougie (bladz.
37). Nadat de bougie(s) uit de cilinder is (zijn)
verwijderd, giet u 30 ml (2 eetlepels) motorolie
in de bougie-opening. Gebruik de startmotor
om de motor te laten draaien en zo de olie over
de cilinderwand te verspreiden. Monteer de
bougie(s). De bougiekabel niet op de bougie(s)
drukken.
14.
4.
Controleer de werking van de parkeerrem; zie
Parkeerstand (bladz. 10).
Controleer alle bevestigingen en zet ze vast.
Repareer of vervang beschadigde delen.
15.
5.
Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie
Onderhoud van het luchtfilter (bladz. 33).
Werk alle krassen en beschadigingen van de lak
bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende
servicedealer.
6.
Smeer de machine; zie Smering (bladz. 32).
16.
7.
Ververs de olie in het carter; zie Motorolie
verversen en oliefilter vervangen (bladz. 35).
8.
Controleer de bandenspanning; zie
Bandenspanning controleren (bladz. 42).
Stal de machine in een schone, droge garage
of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het
contact en bewaar het buiten het bereik van
kinderen en onbevoegde personen. Dek de
machine af om deze te beschermen en schoon
te houden.
9.
Laad de accu op; zie Accu opladen (bladz. 41).
Belangrijk: U kunt de machine met een
10.
Schraap dik aangekoekt gras en vuil van
de onderkant van de maaimachine. Spoel
vervolgens de machine schoon met een
tuinslang.
Opmerking: Laat de machine lopen met de
aftakas ingeschakeld en de motor op hoog
stationair gedurende 2 tot 5 minuten na het
wassen.
11.
Controleer de staat van de maaimessen;
raadpleeg Onderhoud van de maaimessen
(bladz. 44).
53
Opslag van de accu
1.
Laad de accu volledig op.
2.
Laat de accu 24 uur ongemoeid en controleer
dan de spanning van de accu.
Opmerking: Indien de accuspanning lager is
dan 12,6 V, moet u stappen 1 en 2 herhalen.
3.
Koppel de kabels los van de accu.
4.
Controleer regelmatig de spanning en zorg dat
die altijd minstens 12,4 V is.
Opmerking: Indien de accuspanning lager is
dan 12,4 V, moet u stappen 1 en 2 herhalen.
Tips voor het bewaren van de accu
• Bewaar de accu rechtop in een koele, droge
omgeving.
• Bewaar accu's niet op elkaar, tenzij ze in een doos
zitten.
• Stapel niet meer dan 3 accu's op elkaar (of 2 als
het om accu's voor professioneel gebruik gaat).
• Test een natte accu om de 4 tot 6 maanden en
laad de accu indien nodig.
• Test en laad de accu altijd op voor montage.
54
Problemen, oorzaak en remedie
Probleem
Mogelijke oorzaak
Remedie
De brandstoftank is ingedeukt of de
machine raakt regelmatig zonder
brandstof.
1. Het papierelement van het luchtfilter
is verstopt.
1. Reinig het papierelement.
De motor raakt oververhit.
1. De motor is te zwaar belast.
1. De rijsnelheid verminderen.
2. Het oliepeil in het carter is te laag.
3. De koelribben en luchtkanalen onder
de ventilatorbehuizing van de motor
zijn verstopt.
4. Het luchtfilter is vuil.
2. Het carter bijvullen met olie.
3. De koelribben en luchtkanalen
ontstoppen.
De startmotor slaat niet aan.
De motor start niet, start moeilijk of slaat
af.
5. Vuil, water of oude brandstof in het
brandstofsysteem.
4. Het luchtfilterelement reinigen of
vervangen.
5. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
1. De aftakas is ingeschakeld.
1. Schakel de aftakas uit.
2. De rijhendels staan niet in PARKEER.
3. De accu is leeg.
4. De elektrische aansluitingen zijn
gecorrodeerd of zitten los.
5. Een van de zekeringen is doorgebrand.
6. Een van de relais of schakelaars is
defect.
2. Zet de rijhendels in PARKEER.
3. Accu opladen.
4. Controleer of de elektrische
aansluitingen goed contact maken.
5. De zekering vervangen.
6. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
1. De brandstoftank is leeg.
1. De brandstoftank vullen.
2. De choke (indien aanwezig) staat niet
aan.
3. Het luchtfilter is vuil.
2. Zet de chokehendel in de AAN-stand.
9. Het oliepeil in het carter is te laag.
3. Reinig of vervang het
luchtfilterelement.
4. De bougiekabel(s) op de bougie
monteren.
5. Nieuwe bougie(s) met een correct
afgestelde elektrodenafstand
monteren.
6. Brandstoffilter vervangen.
7. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
8. Brandstoftank aftappen en vullen met
het juiste type brandstof.
9. Het carter bijvullen met olie.
1. De motor is te zwaar belast.
1. De rijsnelheid verminderen.
2. Het luchtfilter is vuil.
3. Het oliepeil in het carter is te laag.
4. De koelribben en luchtkanalen onder
de ventilatorbehuizing van de motor
zijn verstopt.
5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil,
of de elektrodenafstand is niet correct
afgesteld.
6. De ontluchting van de brandstoftank
is verstopt.
7. Er zit vuil in het brandstoffilter.
8. Vuil, water of oude brandstof in het
brandstofsysteem.
9. Verkeerde brandstof in de tank.
2. Reinig het luchtfilterelement.
3. Het carter bijvullen met olie.
4. De koelribben en luchtkanalen
ontstoppen.
4. De bougiekabel(s) zit(ten) los of is
(zijn) niet aangesloten.
5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil,
of de elektrodenafstand is niet correct
afgesteld.
6. Er zit vuil in het brandstoffilter.
7. Vuil, water of oude brandstof in
brandstofsysteem.
8. Verkeerde brandstof in de tank.
De motor verliest vermogen.
55
5. Nieuwe bougie(s) met een correct
afgestelde elektrodenafstand
monteren.
6. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
7. Brandstoffilter vervangen.
8. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
9. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
Probleem
De machine drijft niet aan.
De machine trilt abnormaal.
Mogelijke oorzaak
1. De omloopkleppen zijn open.
1. Sluit de sleepkleppen.
2. De tractieriemen zijn versleten, los of
stuk.
3. De tractieriemen zitten niet op de
poelies.
4. De transmissie is uitgevallen.
2. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
3. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
4. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
1. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn)
verbogen of niet in balans.
1. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
2. De bevestigingsbout van het maaimes
zit los.
3. De bevestigingsbouten van de motor
zitten los.
4. De motorpoelie, spanpoelie of
mespoelie zit los.
5. De motorpoelie is beschadigd.
2. De bevestigingsbout van het maaimes
vastdraaien.
3. De bevestigingsbouten van de motor
vastdraaien.
4. Desbetreffende poelie vastzetten.
7. De motorophangplaat zit los of is
versleten.
5. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
6. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
7. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
1. Maaimes(sen) bot.
1. Mes(sen) slijpen.
2. Maaimes(sen) verbogen of niet in
balans.
3. Het maaidek staat niet horizontaal.
2. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
6. Mesas verbogen.
De maaihoogte is ongelijk.
4. Een antiscalpeerwiel (indien aanwezig)
is niet correct afgesteld.
5. De onderkant van het maaidek is vuil.
6. De bandenspanning is niet correct.
7. Mesas verbogen.
Messen draaien niet.
Remedie
3. Maaidek horizontaal stellen en in de
correcte schuinstand stellen.
4. Hoogte van antiscalpeerwiel afstellen.
5. Reinig de onderkant van het maaidek.
6. Banden op juiste spanning brengen.
7. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
1. De tractieriem is versleten, los of stuk.
1. Een nieuwe drijfriem monteren.
2. De drijfriem zit niet op de poelie.
2. Drijfriem monteren en assen en
riemgeleiders op juiste stand
controleren.
3. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
4. Een nieuwe drijfriem monteren.
3. De schakelaar van de aftakas (PTO) of
de aftakkoppeling is defect.
4. De drijfriem van het maaidek is
versleten, los of stuk.
56
Privacyverklaring EEA/VK
Toro’s gebruik van uw persoonlijke gegevens
The Toro Company (“Toro”) respecteert uw recht op privacy. Wanneer u onze producten koopt, kunnen we bepaalde persoonlijke informatie over u
verzamelen, ofwel rechtstreeks via u ofwel via uw plaatselijk Toro bedrijf of dealer. Toro gebruikt deze informatie om te voldoen aan contractuele
verplichtingen – zoals het registreren van uw garantie, het behandelen van uw garantieclaim of om contact met u op te nemen in het geval van
terugroepacties – en voor legitieme zakelijke doeleinden – zoals klanttevredenheid meten, onze producten verbeteren of u productinformatie verschaffen
die van belang kan zijn. Toro kan uw informatie delen met onze dochterondernemingen, verdelers of andere zakenpartners in verband met deze
activiteiten. We kunnen ook persoonlijke informatie vrijgeven van rechtswege of in verband met de verkoop, aankoop of fusie van een bedrijf. We
verkopen uw persoonsgegevens nooit aan andere bedrijven voor marketingdoeleinden.
Behoud van uw persoonlijke gegevens
Toro bewaart uw persoonlijke informatie zolang deze relevant is voor de bovengenoemde doeleinden en in overeenstemming is met de wettelijke
vereisten. Gelieve contact op te nemen via
[email protected] voor meer informatie over de bewaarperiodes die van toepassing zijn.
Toro’s engagement inzake veiligheid
Uw persoonlijke informatie kan behandeld worden in de VS of een ander land dat mogelijk soepelere databeschermingswetten heeft dan het land waar
u verblijft. Indien we uw informatie overdragen naar een ander land dan het land waar u verblijft, nemen wij de wettelijk verplichte maatregelen om
ervoor te zorgen dat de informatie op gepaste wijze wordt beschermd en veilig wordt behandeld.
Toegang en correctie
U hebt het recht om uw persoonlijke gegevens te corrigeren of te raadplegen, of zich te verzetten tegen de verwerking van uw gegevens of deze te
beperken. Om deze rechten uit te oefenen, gelieve een e-mail te sturen naar
[email protected]. Als u zich zorgen maakt over de manier waarop Toro uw
informatie heeft behandeld, vragen wij u om deze direct ten aanzien van ons te uiten. Europese burgers hebben het recht om een klacht in te dienen
bij hun gegevensbeschermingsautoriteit.
374-0282 Rev C