Documenttranscriptie
Form No. 3443-227 Rev A
GrandStand® Mower With 122cm Rear Discharge
TURBO FORCE® Cutting Unit
72542TE
GrandStand® Rasenmäher Mit 122cm Heckauswurf
TURBO FORCE® Mähwerk
72542TE
Tondeuse GrandStand® avec unité de coupe TURBO
FORCE® de 122 cm à éjection arrière
72542TE
GrandStand® maaier Met een TURBO FORCE®
maai-eenheid van 122 cm met achteruitworp
72542TE
www.Toro.com.
*3443-227*
Form No. 3443-222 Rev A
GrandStand® maaier
Met een TURBO FORCE® maai-eenheid van
122 cm met achteruitworp
Modelnr.: 72542TE—Serienr.: 400000000 en hoger
Registreer uw product op www.Toro.com.
Vertaling van de oorspronkelijke tekst (NL)
*3443-222*
Dit product voldoet aan alle relevante Europese
richtlijnen; zie voor details de aparte productspecifieke
conformiteitsverklaring.
Raadpleeg de meegeleverde documentatie van de
motorfabrikant.
Inleiding
Deze stand-on grasmaaier met draaiende messen
is bedoeld voor professioneel gebruik. De machine
is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras
op goed onderhouden particuliere of commerciële
gazons. Dit product gebruiken voor andere doeleinden
dan het bedoelde gebruik kan gevaarlijk zijn voor u
of voor omstanders.
g235457
Figuur 1
1. Locatie van het modelnummer en het serienummer.
Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet
hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken
en onderhouden en om schade aan de machine en
letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het
juiste en veilige gebruik van de machine.
Modelnr.:
Serienr.:
Deze handleiding wijst u op mogelijke gevaren
en bevat veiligheidswaarschuwingen die u kunt
herkennen aan het waarschuwingspictogram (Figuur
2), dat wijst op een gevaar dat ernstig letsel of de dood
kan veroorzaken indien u nalaat de voorgeschreven
maatregelen te treffen.
Ga naar www.Toro.com voor meer informatie, inclusief
veiligheidstips, instructiemateriaal, informatie over
accessoires, hulp bij het vinden van een dealer of om
uw product te registreren.
Als u service, originele Toro onderdelen of aanvullende
informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met
een erkende servicedealer of met de klantenservice
van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en
het serienummer van het product te vermelden. De
locatie van het plaatje met het modelnummer en
het serienummer van het product is aangegeven op
Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte
hieronder.
g000502
Figuur 2
1. Waarschuwingspictogram
Belangrijk: U kunt met uw mobiel apparaat de
Er worden in deze handleiding twee woorden gebruikt
om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen.
Belangrijk attendeert u op bijzondere technische
informatie en Opmerking duidt algemene informatie
aan die bijzondere aandacht verdient.
QR-code op het plaatje met het serienummer
(indien aanwezig) scannen om toegang te
krijgen tot de garantie, onderdelen en andere
productinformatie.
© 2020—The Toro® Company
8111 Lyndale Avenue South
Bloomington, MN 55420
2
U kunt contact met ons opnemen op www.Toro.com.
Gedrukt in de VS
Alle rechten voorbehouden
Inhoud
Motorolie verversen .......................................... 38
Onderhoud van de bougie ................................ 40
Vonkenvanger controleren................................ 41
Onderhoud brandstofsysteem ............................. 42
Brandstof aftappen uit de brandstoftank............ 42
Brandstoftank verwijderen ................................ 42
Brandstoffilter vervangen.................................. 43
Onderhoud elektrisch systeem ............................ 43
Veiligheid van het elektrisch systeem................ 43
Onderhoud van de accu.................................... 43
Onderhoud van de zekeringen.......................... 45
Onderhoud aandrijfsysteem ................................ 46
De sporing afstellen .......................................... 46
De bandenspanning controleren....................... 46
Lager van draaipunt van zwenkwiel
afstellen ........................................................ 47
Onderhoud van zwenkwielen en lagers............. 48
Opvulstuk van de koppeling verwijderen ........... 49
De wielmoeren controleren............................... 51
Onderhoud koelsysteem ..................................... 51
Luchtinlaatrooster reinigen ............................... 51
Het koelsysteem reinigen ................................. 51
Onderhouden remmen ........................................ 52
De parkeerrem testen ....................................... 52
Remmen afstellen............................................. 52
Onderhoud riemen .............................................. 52
De riemen controleren ...................................... 52
Drijfriem van maaidek vervangen...................... 52
De transmissieriem vervangen ......................... 54
Onderhoud bedieningsysteem ............................ 55
Rijhendels afstellen .......................................... 55
Onderhoud hydraulisch systeem ......................... 56
Veiligheid van het hydraulische systeem........... 56
Specificaties van het hydraulische
systeem ........................................................ 56
Hydraulische vloeistof controleren .................... 56
De hydraulische vloeistof en filters
vervangen ..................................................... 56
Hydraulische systeem ontluchten ..................... 58
Onderhoud van het maaidek ................................ 58
Veiligheid van de messen ................................. 58
Onderhoud van de maaimessen ....................... 58
Maaidek horizontaal stellen .............................. 60
De hefveer van het maaidek afstellen ............... 63
Reiniging ............................................................. 63
De onderkant van het maaidek reinigen ............ 63
De achterwielmotoren reinigen ......................... 63
Afval afvoeren .................................................. 63
Stalling .................................................................... 64
Veiligheid tijdens opslag ................................... 64
Reinigen en opslaan ......................................... 64
Problemen, oorzaak en remedie ............................. 65
Schema's ................................................................ 67
Veiligheid .................................................................. 4
Algemene veiligheid ........................................... 4
Veiligheids- en instructiestickers ........................ 4
Algemeen overzicht van de machine ......................... 9
Bedieningsorganen ........................................... 9
Specificaties .................................................... 10
Werktuigen/accessoires ................................... 10
Voor gebruik .........................................................11
Veiligheidsinstructies voorafgaand aan het
werk ...............................................................11
Brandstof bijvullen .............................................11
Dagelijks onderhoud uitvoeren ......................... 12
Een nieuwe machine inrijden ............................ 12
Het veiligheidssysteem gebruiken .................... 12
Tijdens gebruik .................................................... 13
Veiligheid tijdens het werk................................. 13
Parkeerrem gebruiken ...................................... 15
De aftakasschakelaar bedienen ....................... 16
De gashendel bedienen.................................... 17
De choke bedienen .......................................... 17
De contactschakelaar bedienen ....................... 18
Motor starten .................................................... 19
De motor afzetten ............................................. 19
Het platform bedienen ...................................... 20
Vooruit- en achteruitrijden................................. 20
Maaihoogte instellen......................................... 22
Gewichten gebruiken........................................ 22
Na gebruik ........................................................... 23
Veiligheid na het werk ....................................... 23
De brandstofafsluitklep gebruiken..................... 23
Machine met de hand duwen ............................ 24
De machine transporteren ................................ 24
Onderhoud .............................................................. 26
Veiligheid bij onderhoud.................................... 26
Aanbevolen onderhoudsschema ......................... 26
Procedures voorafgaande aan onderhoud ........... 28
Het kussen losmaken om toegang te krijgen
tot de achterzijde........................................... 28
Het motorscherm en het schermaanhangsel
openmaken ................................................... 28
Het motorscherm en het schermaanhangsel
sluiten ........................................................... 29
De linker drijfriemkap verwijderen ..................... 30
De rechter drijfriemkap verwijderen .................. 31
De rechter drijfriemkap monteren...................... 32
De linker drijfriemkap monteren ........................ 33
Smering ............................................................... 34
De machine smeren.......................................... 34
De spanpoelie voor de torsie smeren ................ 34
Draaipunten van de voorste zwenkwielen
smeren.......................................................... 35
De zwenkwielnaven smeren ............................. 35
Rijhendels smeren met vet ............................... 36
Onderhoud motor ................................................ 37
Veiligheid van de motor..................................... 37
Onderhoud van het luchtfilter ............................ 37
3
Veiligheid
• Hou omstanders en kinderen uit de buurt van
het werkgebied. Laat kinderen nooit de machine
bedienen. Laat enkel mensen die verantwoordelijk
en getraind zijn en die bovendien vertrouwd zijn
met de instructies en fysiek ertoe in staat zijn de
machine bedienen.
Deze machine is ontworpen met inachtneming van
EN ISO 5395.
Algemene veiligheid
• Stop de machine, schakel de motor uit en
verwijder het contactsleuteltje voordat u
onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de
machine, brandstof bijvult of verstoppingen
verwijdert.
Dit product kan handen of voeten afsnijden
en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle
veiligheidsinstructies op om ernstig letsel te
voorkomen.
Onjuist gebruik of onderhoud van deze machine
kan letsel tot gevolg hebben. Om het risico op
letsel te verkleinen, dient u zich aan de volgende
veiligheidsinstructies te houden en altijd op het
veiligheidssymbool
te letten, dat betekent
Voorzichtig, Waarschuwing of Gevaar – instructie
voor persoonlijke veiligheid. Niet-naleving van deze
instructies kan leiden tot lichamelijk of dodelijk letsel.
• Lees deze Gebruikershandleiding en zorg ervoor
dat u deze begrijpt voordat u de motor start.
• Houd handen en voeten uit de buurt van de
bewegende onderdelen van de machine.
• Gebruik de machine niet als er schermen of
andere beveiligingsmiddelen ontbreken of als
deze niet naar behoren werken.
• Blijf uit de buurt van de afvoeropening.
Veiligheids- en instructiestickers
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar en bevinden zich bij
plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang beschadigde en ontbrekende stickers.
decaloemmarkt
Merkteken van fabrikant
1. Dit merkteken geeft aan dat het mes onderdeel van een
originele Toro maaimachine is.
decalbatterysymbols
Symbolen op accu
Sommige of alle symbolen staan op de accu.
1. Risico van explosie
2. Geen vonken of vuur en
niet roken.
3. Risico van bijtende
vloeistof/chemische
brandwonden
4. Draag oogbescherming.
5. Lees de
Gebruikershandleiding.
6. Houd omstanders op een
afstand.
7. Draag oogbescherming –
explosieve gassen kunnen
blindheid en ander letsel
veroorzaken.
8. Accuzuur kan
ernstige brandwonden
veroorzaken.
9. Ogen direct met water
spoelen en snel arts
raadplegen.
decal106-5517
106-5517
1. Waarschuwing – Raak het hete oppervlak niet aan.
10. Bevat lood; niet
weggooien.
4
decal116-8283
116-8283
decal131-3521
131-3521
1. Waarschuwing – Lees de Gebruikershandleiding voor
instructies om de mesbout/moer vast te zetten met een
torsie van 75 tot 81 N·m.
1. Maaihoogte
decal116-8775
116-8775
1. Lees de
Gebruikershandleiding.
2.
Waarschuwing – Vullen
tot de onderkant van de
vulbuis; de tank niet te vol
gieten.
decal131-3524
131-3524
1. Lees de
Gebruikershandleiding.
3. Peil koude vloeistof
131-3528
2. Transmissievloeistof
decal131-3507
131-3507
1. Lees de
Gebruikershandleiding.
15A
2. Riemspanner
15A
10A
7.5A
decal131-3528
131-3528
1. Contactschakelaar – 15 A
2. Aansluitpunt accessoire –
15 A
5
3. Aftakas – 10 A
4. Infocenter – 7,5 A
decal139-5557
139-5557
decal131-3536
131-3536
1. Gevaar op
weggeslingerde objecten
– Houd omstanders op
een afstand.
1. Accu
2. Tijd
4. Parkeerrem
5. Motor – Starten
3. Aftakasschakelaar
6. Schakel de rijhendels in.
2. Handen of voeten
kunnen worden
gesneden/geamputeerd,
maaimes – Blijf uit de
buurt van bewegende
onderdelen.
decal133-4641
133-4641
1. Waarschuwing – Het is niet toegestaan passagiers te
vervoeren.
decal133-4665
133-4665
1. Kantelgevaar – Gebruik de machine niet op hellingen van
meer dan 10°; gebruik de machine niet dwars op hellingen
van meer dan 15°.
6
3. Risico om gegrepen
te worden, riem – Blijf
uit de buurt van van
bewegende delen; houd
alle beschermende delen
op hun plaats.
decal139-5571
139-5571
1. Luchtfilter van motor –
Om de 50 bedrijfsuren
controleren; om de
200 bedrijfsuren
vervangen
4. Oliefilter van motor –
Om de 8 bedrijfsuren
controleren; om de
100 bedrijfsuren
vervangen
2. Bandendruk – Om de
5. Lees de Gebruikershand50 bedrijfsuren controleren
leiding alvorens onderhoudswerkzaamheden uit
te voeren.
3. Transmissievloeistof –
Om de 50 bedrijfsuren
controleren; om de
500 bedrijfsuren
vervangen
decal131-3526
131-3526
5. Achteruit
1. Aftakas – uitgeschakeld
2. Snel
6. Tractie-aandrijving
3. Langzaam
7. Schakel de rijhendels in.
4. Neutraalstand
7
decal139-5556
139-5556
1. Waarschuwing – Lees de Gebruikershandleiding.
5. Gevaar op weggeslingerde objecten – Houd omstanders op
een afstand.
2. Waarschuwing—Gebruik de machine uitsluitend als u hiervoor 6. Waarschuwing – Stel de parkeerrem in werking, zet de motor
instructie hebt ontvangen.
af en verwijder het sleuteltje voordat u de machine verlaat of
onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
3. Waarschuwing – Draag gehoorbescherming.
7. Kantelgevaar – Gebruik geen dubbele oprijplaat bij het laden
op een aanhanger. Gebruik een enkele oprijplaat die breed
genoeg is voor de machine. Rij achteruit de oprijplaat op en
rij vooruit de oprijplaat af.
4. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd,
maaimes – Blijf uit de buurt van bewegende delen; houd alle
beschermende delen op hun plaats.
8. Kantelgevaar – Gebruik de machine niet in de buurt van steile
hellingen of water; blijf uit de buurt van steile hellingen.
decal140-4258
140-4258
1. Parkeerrem – vrijgesteld
4. Uit
2. Parkeerrem – ingeschakeld
5. Motorsnelheid – snel
3. Aan
6. Motorsnelheid – langzaam
8
Algemeen overzicht
van de machine
Bedieningspaneel
g301785
Figuur 4
g273599
Figuur 3
1. Voorste zwenkwiel
2. Motor
3. Bedieningspaneel
4. Rijhendels
5. Hydraulische tank
1. Brandstoftankdop
7. Contactschakelaar
2. Chokeklep
8. Gashendel
3. Parkeerremhendel
9. Maaihoogtehendel
4. Dop van hydraulische tank 10. Pen voor de maaihoogte
6. Stootkussen voor
bestuurder
7. Brandstoftank
8. Platform (omlaag geklapt)
9. Accu
5. Urenteller
11. Rijhendel
6. Aftakasschakelaar
12. Referentiebalk
Aftakasschakelaar
10. Maaidek
Gebruik de aftakasschakelaar om de maaimessen in
en uit te schakelen of om aangedreven werktuigen
te starten en te stoppen (Figuur 4); zie De
aftakasschakelaar bedienen (bladz. 16).
Bedieningsorganen
Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen
voordat u de motor start en de machine gebruikt.
9
Urenteller
Rijhendels
De urenteller registreert het aantal uren dat de
motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als
de motor loopt. Gebruik deze tijden om regelmatig
onderhoudswerkzaamheden te plannen (Figuur 5).
De rijhendels worden gebruikt om de motor vooruit en
achteruit te laten rijden en om bochten naar links of
naar rechts te maken (Figuur 4).
Brandstofklep
Sluit de brandstofafsluitklep wanneer u de machine
transporteert of stalt; zie De brandstofafsluitklep
gebruiken (bladz. 23).
Specificaties
Opmerking: Specificaties en ontwerp kunnen
zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
g216020
Figuur 5
1. Symbolen
veiligheidssysteem
Maaibreedte
122 cm
Breedte
127 cm
Lengte met platform omlaag
191 cm
Lengte met platform omhoog
155 cm
Hoogte
122 cm
Gewicht
415 kg
3. Urenteller
2. Acculampje
Indicators veiligheidssysteem
De symbolen op de urenteller geven met een zwarte
driehoek aan dat het veiligheidssysteem zich in de
juiste stand bevindt (Figuur 5).
Accu-indicatielampje
Werktuigen/accessoires
Als u het sleuteltje gedurende een paar seconden
in de stand AAN zet, wordt de accuspanning
weergegeven in het gebied waar normaal de uren
worden weergegeven.
Een selectie van door Toro goedgekeurde werktuigen
en accessoires is verkrijgbaar voor gebruik met de
machine om de mogelijkheden daarvan te verbeteren
en uit te breiden. Neem contact op met een erkende
servicedealer of een erkende Toro distributeur,
of bezoek www.Toro.com voor een lijst van alle
goedgekeurde werktuigen en accessoires.
Het acculampje wordt ingeschakeld wanneer u het
sleuteltje naar de stand AAN draait en wanneer de
lading zich onder het juiste bedrijfsniveau bevindt
(Figuur 5).
Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker
van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden
gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele
Toro onderdelen en accessoires gebruiken. Gebruik
ter vervanging nooit onderdelen en accessoires van
andere fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit
kan ertoe leiden dat de garantie op het product komt
te vervallen.
Gashendel
De gashendel regelt het motortoerental en zorgt voor
een continu verstelbare regeling van LANGZAAM tot
SNEL (Figuur 4).
Chokeknop
Gebruik de chokeknop om een koude motor te starten.
Trek de chokeknop omhoog om deze in te schakelen.
Druk de chokeknop omlaag om deze uit te schakelen.
Contactschakelaar
De contactschakelaar, waarmee u de motor start en
afzet, heeft 3 standen: UIT, LOPEN en START . Zie
Motor starten (bladz. 19).
10
Gebruiksaanwijzing
Voor gebruik
Veiligheidsinstructies
voorafgaand aan het werk
Algemene veiligheid
• Laat kinderen of personen die geen instructie
hebben ontvangen de machine nooit gebruiken.
Plaatselijke voorschriften kunnen nadere eisen
stellen aan de leeftijd van degene die met de
machine werkt. De eigenaar is verantwoordelijk
voor de instructie van alle bestuurders en technici.
•
• Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de
bedieningsorganen en de veiligheidssymbolen, en
weet hoe u de machine veilig kunt gebruiken.
• Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat. Laat de machine
afkoelen voordat u deze afstelt, vult met brandstof,
reinigt, stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan
verricht.
•
• Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine en de
•
motor snel kunt stoppen.
• Controleer de aanwezigheid en goede werking van
de dodemansinrichtingen, veiligheidsschakelaars
en afschermingen. Gebruik de machine uitsluitend
als deze naar behoren werkt.
•
• Controleer voordat u begint te maaien altijd de
machine om zeker te zijn dat de messen, de
mesbouten en het maaimechanisme in goede
staat zijn.
•
• Inspecteer het terrein waarop u de machine
gaat gebruiken en verwijder voorwerpen die de
machine kan uitwerpen.
•
• Inspecteer het terrein om na te gaan welke
accessoires en werktuigen nodig zijn om de
machine veilig en goed te gebruiken.
•
Brandstofveiligheid
•
• Brandstof is uiterst ontvlambaar en zeer explosief.
Brand of explosie van brandstof kan brandwonden
bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
– Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer
de motor koud is. Eventueel gemorste
brandstof opnemen.
– Rook niet als u omgaat met brandstof, en
houd brandstof uit de buurt van open vuur en
vonken.
– Als de motor draait of heet is, mag de
brandstoftankdop niet worden verwijderd
en mag de tank niet met brandstof worden
bijgevuld.
– Probeer de motor niet te starten als u
brandstof morst. Zorg ervoor dat er geen
ontstekingsbronnen in de buurt zijn totdat de
brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
– Brandstof in een goedgekeurd vat of blik en
buiten bereik van kinderen bewaren.
Brandstof is schadelijk of dodelijk bij inname.
Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden
tot ernstig letsel en ziekte.
– Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.
– Houd uw handen en gezicht uit de buurt van het
vulpistool en de opening van de brandstoftank.
– Houd brandstof uit de buurt van ogen en huid.
Sla de machine en de brandstofhouder niet op
op plaatsen waar open vlammen, vonken of
waakvlammen (b.v. van een boiler of andere
toestellen) aanwezig kunnen zijn.
Vul brandstofvaten niet in een voertuig,
vrachtwagen of op een aanhanger met kunststof
beplating. Plaats vaten die u wilt vullen altijd op de
grond, uit de buurt van uw voertuig.
Laad de machine uit de vrachtwagen of aanhanger
en vul deze bij met brandstof wanneer ze op
de grond staat. Als dit niet mogelijk is, vul dan
brandstof bij met een draagbaar vat in plaats van
met een vulpistool van een pomp.
Gebruik de machine uitsluitend als het complete
uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren
werkt.
Houd het vulpistool in contact met de rand van de
benzinetank of het vat tot het tanken voltooid is.
Gebruik geen vergrendeling voor het vulpistool.
Als u brandstof morst op uw kleding dient u zich
onmiddellijk om te kleden. Eventueel gemorste
brandstof opnemen.
Doe de brandstoftank nooit te vol. Plaats de
brandstofdop terug en maak hem stevig vast.
Brandstof bijvullen
– Om te voorkomen dat een statische lading de
brandstof tot ontbranding kan brengen, moet
u het benzinevat en/of de machine voordat u
de tank vult op de grond plaatsen, niet op een
voertuig of een ander object.
Aanbevolen brandstof
• Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend
schone, verse (minder dan 30 dagen oud),
11
loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of
hoger (indelingsmethode (R+M)/2).
• Ethanol: benzine met maximaal 10 vol.% ethanol
of 15 vol.% MTBE (methyl tertiaire butylether) is
geschikt. Ethanol en MTBE zijn verschillende
stoffen. Benzine met 15% ethanol (E15) per
volume is niet goedgekeurd voor gebruik. Gebruik
nooit benzine die meer dan 10% ethanol per
volume bevat, zoals E15 (bevat 15% ethanol),
E20 (bevat 20% ethanol), of E85 (bevat tot 85%
ethanol). Het gebruik van niet-goedgekeurde
benzine kan leiden tot verminderde prestaties
en/of motorschade die mogelijk niet gedekt wordt
door de garantie.
• Geen benzine gebruiken die methanol bevat.
g038312
• Tijdens de winter geen brandstof bewaren
Figuur 6
in de brandstoftank of in vaten, tenzij u een
brandstofstabilisator gebruikt.
• Meng nooit olie door benzine.
Gebruik van stabilizer/conditioner
Dagelijks onderhoud
uitvoeren
Gebruik stabilizer/conditioner in de machine om
de brandstof langer vers te houden; volg de
aanbevelingen van de fabrikant van de stabilizer op.
Voer elke dag, voordat u de machine start, de
dagelijkse procedures uit beschreven in Onderhoud
(bladz. 26).
Belangrijk: Gebruik nooit brandstofadditieven
Een nieuwe machine
inrijden
die methanol of ethanol bevatten.
Voeg de hoeveelheid stabilizer/conditioner toe aan
de verse brandstof volgens de voorschriften van de
fabrikant van de stabilizer.
Een nieuwe motor heeft tijd nodig om vol vermogen
te ontwikkelen. Maai-eenheden en aandrijfsystemen
hebben meer wrijving als zij nieuw zijn, waardoor
de motor extra wordt belast. Houd er rekening mee
dat een nieuwe machine een inrijperiode van 40
tot 50 bedrijfsuren nodig heeft om vol vermogen te
ontwikkelen voor de beste prestaties.
Brandstoftank vullen
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit, zet de
rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND
en stel de parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Reinig de omgeving van de tankdop en verwijder
de tankdop.
4.
Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis.
Het veiligheidssysteem
gebruiken
WAARSCHUWING
Niet-aangesloten of beschadigde
interlockschakelaars kunnen onverwachte
gevolgen hebben voor de werking van
de machine. Dit kan lichamelijk letsel
veroorzaken.
• Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
• Controleer elke dag de werking van
de interlockschakelaars en vervang
beschadigde schakelaars voordat u de
machine weer in gebruik neemt.
Opmerking: Vul de brandstoftank niet
helemaal vol. Dit geeft de brandstof in de tank
ruimte om uit te zetten.
5.
Draai de tankdop stevig vast. Neem eventueel
gemorste brandstof op.
12
Werking van het veiligheidssysteem
5.
Het veiligheidssysteem is bedoeld om het inschakelen
van de aftakas alleen mogelijk te maken wanneer u
1 van de volgende doet:
Blijf de rijhendel in de middelste, onvergrendelde
stand houden en druk op de stand AAN op de
aftakasschakelaar.
Opmerking: De koppeling en de
maaimessen/het werktuig moeten ingeschakeld
worden.
• Zet één van de rijhendels in de middelste,
6.
onvergrendelde stand.
Beweeg of zet de rijhendels vrij in de
VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND .
• Druk op de stand AAN op de aftakasschakelaar.
Opmerking: De messen/het werktuig moeten
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de
maaimessen/het werktuig worden uitgeschakeld
als u de rijhendels beweegt of vrijzet in de
VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND .
tot stilstand komen en de motor moet blijven
draaien.
De urenteller is voorzien van symbolen om
de gebruikers op de hoogte te stellen dat de
onderdelen van het veiligheidssysteem in de juiste
stand staan. Als het veiligheidssysteem zich in
de juiste stand bevindt, wordt er een driehoekje
verlicht in het betreffende hokje (Figuur 7).
7.
Druk op de stand UIT op de aftakasschakelaar en
beweeg een van de rijhendels in de middelste,
onvergrendelde stand.
8.
Blijf de rijhendel in de middelste, onvergrendelde
stand houden en druk op de stand AAN op de
aftakasschakelaar.
Opmerking: De koppeling en de
maaimessen/het werktuig moeten ingeschakeld
worden.
9.
Druk op de stand UIT op de aftakasschakelaar.
Opmerking: De messen/het werktuig moeten
tot stilstand komen.
10.
Druk terwijl de motor loopt op de stand AAN
op de aftakasschakelaar zonder een van de
rijhendels in de middelste, onvergrendelde stand
te houden.
Opmerking: De messen/het werktuig mogen
niet ingeschakeld worden.
g031282
Figuur 7
1. De driehoekjes worden verlicht als het veiligheidssysteem
zich in de juiste stand bevindt.
Tijdens gebruik
Veiligheid tijdens het werk
Het veiligheidssysteem testen
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
Algemene veiligheid
Controleer de werking van het veiligheidssysteem
telkens voordat u de machine gebruikt.
• De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor
ongelukken die persoonlijk letsel of materiële
schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke
ongelukken te voorkomen.
Opmerking: Als het veiligheidssysteem niet werkt
zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct
laten repareren door een erkende servicedealer.
1.
Start de motor; zie Motor starten (bladz. 19).
2.
Zet de rijhendels in de middelste, ontgrendelde
stand.
• Draag geschikte kleding en uitrusting,
zoals oogbescherming, een lange broek,
stevige schoenen met een gripvaste zool en
gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en
draag geen losse kleding of juwelen.
Opmerking: De messen/het werktuig en de
• Geef uw volledige aandacht als u de machine
motor moeten tot stilstand komen.
3.
Start de motor en zet de parkeerrem vrij.
4.
Zet één van de rijhendels in de middelste,
onvergrendelde stand.
gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig
bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders
kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom
worden beschadigd.
13
• Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
de invloed van alcohol of drugs bent.
Vervoer nooit passagiers op de machine en houd
omstanders en huisdieren weg van de machine
terwijl deze wordt gebruikt.
Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed
is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik
de machine niet als er kans op bliksem is.
Als u nat gras en natte bladeren maait, kunt u
uitglijden, in aanraking komen met het mes en
ernstig letsel oplopen. Gebruik de machine niet in
vochtige omstandigheden.
Voordat u de motor start: zorg dat alle
aandrijvingen in de neutraalstand staan, de
parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de
bestuurderspositie bevindt.
Zorg ervoor dat u stevig staat wanneer u
deze machine gebruikt, in het bijzonder als u
achteruitrijdt.
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de
maai-eenheden. Blijf altijd uit de buurt van de
afvoeropening.
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt
om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
Wees uiterst voorzichtig bij het naderen van blinde
hoeken, struiken, bomen en andere objecten die
het zicht kunnen belemmeren.
Stop de maaimessen als u niet daadwerkelijk
maait.
Stop de machine, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot
stilstand zijn gekomen voordat u het maaidek of
het werktuig controleert nadat u een voorwerp
hebt geraakt of wanneer de machine abnormaal
begint te trillen. Voer alle noodzakelijke reparaties
uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig
als u een bocht maakt of wegen en voetpaden
oversteekt met de machine. Verleen altijd
voorrang.
Schakel de maai-eenheid uit en stop de motor
voordat u de maaihoogte wijzigt (tenzij u deze kunt
aanpassen vanuit de bestuurderspositie).
Laat de motor enkel draaien in goed
verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten
koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet
draaien.
Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie
verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of
deblokkeren van het kanaal):
– Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak.
– Schakel de vermogenaftakas uit.
•
•
•
– Stel de parkeerrem in werking.
– Zet de motor af en verwijder het
contactsleuteltje.
– Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot
stilstand zijn gekomen.
In de volgende gevallen moet u de machine en de
aandrijving van de maai-eenheid uitschakelen:
– voordat u brandstof gaat bijvullen
– voordat u verstoppingen verwijdert
– voordat u de maai-eenheid controleert,
schoonmaakt of er onderhoud aan verricht
– als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of de
machine abnormaal begint te trillen. Controleer
de maai-eenheid op beschadiging en repareer
deze indien nodig voordat u de machine start
en gebruikt
– Voordat u de bedieningsplek verlaat
De machine niet gebruiken als sleepvoertuig.
Gebruik alleen door The Toro® Company
goedgekeurde accessoires en werktuigen.
De machine veilig gebruiken op
hellingen
• Het maaien op hellingen is een belangrijke
•
•
14
factor bij ongelukken waarbij de controle over de
machine wordt verloren of deze omkantelt. Dit
kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. U bent
verantwoordelijk voor een veilig gebruik van de
machine op hellingen. Gebruik van de machine op
hellingen vereist altijd extra voorzichtigheid. Doe
het volgende voordat u de machine op een helling
gaat gebruiken:
– Lees de instructies voor gebruik op een helling
in de handleiding en op de machine, en zorg
dat u deze instructies begrijpt.
– Onderzoek de toestand van het werkgebied
op die dag om te bepalen of de machine
veilig kan worden gebruikt op de helling.
Gebruik uw gezond verstand en uw
beoordelingsvermogen wanneer u dit
onderzoek uitvoert. Veranderingen in het
terrein, zoals de vochtigheidsgraad, kunnen
snel van invloed zijn op de manier waarop de
machine reageert op een helling.
Werk zijdelings op hellingen, nooit de helling op en
neer. Werk niet op te steile of natte hellingen.
Spoor gevaren onderaan de helling op. Gebruik
de machine niet in de buurt van steile hellingen,
greppels, oevers, water of andere gevaren.
De machine kan plotseling omslaan als een
wiel over de rand komt of als de rand instort.
Houd een veilige afstand (tweemaal de breedte
van de machine) tussen de machine en
Parkeerrem gebruiken
landschapselementen die gevaarlijk kunnen
zijn. Gebruik op die locaties een loopmaaier of
handgedragen gereedschap.
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u
de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.
Voor elke gebruik moet u de juiste werking van de
parkeerrem controleren.
• Vermijd starten, stoppen of bochten maken op
hellingen. Vermijd plotse veranderingen van
snelheid of richting; verander traag en geleidelijk
van richting.
Als de parkeerrem niet goed werkt, moet u deze
afstellen; zie Remmen afstellen (bladz. 52).
• Gebruik een machine niet in omstandigheden
waarbij u twijfelt over tractie, sturen of stabiliteit.
Denk eraan dat de machine tractie kan verliezen
doordat u bergafwaarts, op nat gras of dwars op
een helling maait. Als de aandrijfwielen tractie
verliezen, kunnen ze gaan slippen en kunt u
niet meer remmen of sturen. De machine kan
schuiven, zelfs als de aandrijfwielen niet draaien.
Trek de hendel van de parkeerrem naar achteren in
om deze in te schakelen (Figuur 8).
Duw de parkeerremhendel naar voren om deze uit te
schakelen.
• Verwijder of let op obstakels als sloten, gaten,
geulen, hobbels, stenen of andere verborgen
gevaren. In hoog gras zijn obstakels niet
altijd zichtbaar. De machine kan omslaan op
oneffenheden in het terrein.
• Wees extra voorzichtig bij het gebruik van
accessoires of hulpstukken. Deze kunnen de
machine minder stabiel maken, waardoor u de
controle over de machine kunt verliezen. Volg de
instructies voor gebruik van contragewichten op.
g009465
Figuur 8
1. Parkeerrem: ingeschakeld
• Als u de beheersing over de machine verliest, stap
er dan af en loop weg in de tegenovergestelde
richting van de rijrichting van de machine.
15
2. Parkeerrem: vrijgesteld
De maaimessen uitschakelen
(aftakas)
De aftakasschakelaar
bedienen
Figuur 10 en Figuur 11 tonen 2 manieren om de
maaimessen uit te schakelen.
Gebruik de aftakasschakelaar in combinatie met de
rijhendels om de maaimessen in en uit te schakelen.
De maaimessen inschakelen
(aftakas)
g301401
Figuur 10
g031593
Figuur 11
g301277
Figuur 9
Opmerking: Als u de maaimessen uitschakelt door
de rijhendels los te laten, kunt u de messen opnieuw
inschakelen door op de stand AAN van de schakelaar
te drukken (Figuur 9) zonder eerst op de stand UIT
te drukken.
16
De gashendel bedienen
De choke bedienen
De gashendel heeft twee standen: SNEL en LANGZAAM
(Figuur 12).
Gebruik de choke om een koude motor te starten.
1.
Trek de knop van de choke omhoog om deze
in te schakelen voordat u de contactschakelaar
inschakelt (Figuur 13).
2.
Druk de knop van de choke omlaag om deze
weer uit te schakelen nadat de motor is gestart
(Figuur 13).
Gebruik altijd de stand SNEL wanneer u de aftakas
inschakelt.
g008946
Figuur 12
17
De contactschakelaar
bedienen
Belangrijk: Stel de startmotor telkens niet langer
dan 5 seconden in werking. Als de motor niet
wil starten, moet u na elke poging 15 seconden
wachten. Indien u deze instructies niet opvolgt,
kan de startmotor doorbranden.
Opmerking: Mogelijk moet u verschillende keren
proberen om de motor te starten als u de motor voor
het eerst start nadat het brandstofsysteem helemaal
zonder brandstof heeft gezeten.
g008959
Figuur 13
1. AAN
g031239
2. UIT
Figuur 14
g031281
Figuur 15
18
Motor starten
De motor afzetten
Belangrijk: Stel de startmotor telkens niet langer
VOORZICHTIG
dan 5 seconden in werking. Als de motor niet
wil starten, moet u na elke poging 15 seconden
wachten. Indien u deze instructies niet opvolgt,
kan de startmotor doorbranden.
Kinderen of omstanders kunnen letsel
oplopen als zij de machine verplaatsen of
proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd
staat.
Opmerking: Mogelijk moet u verschillende keren
proberen om de motor te starten als u de motor voor
het eerst start nadat het brandstofsysteem helemaal
zonder brandstof heeft gezeten.
Verwijder altijd het sleuteltje en stel de
parkeerrem in werking wanneer u de
bestuurderspositie verlaat.
Laat de motor 60 seconden stationair draaien met een
lage snelheid (schildpad) voordat u de contactsleutel
naar UIT draait.
g339443
g301288
Figuur 16
Figuur 17
Belangrijk: Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten voordat u de machine
transporteert of stalt om een brandstoflek te
voorkomen. Voordat u de machine stalt, moet u de
bougie(s) losmaken om te voorkomen dat iemand
per ongeluk de machine start.
19
Het platform bedienen
• bij gebruik van de machine in de meeste
U kunt de machine gebruiken met het platform
omhoog of omlaag. U kunt zelf beslissen welke stand
u verkiest.
• het maaien op hellingen
• het afrijden van een helling
omgevingen
Om het platform omlaag te brengen, drukt u het
platform naar voren tegen het kussen zodat de
spanning op de vergrendelpen afneemt en trekt u
vervolgens aan de knop om het platform omlaag te
brengen (Figuur 18).
WAARSCHUWING
Het bestuurdersplatform is zwaar en kan letsel
veroorzaken wanneer u het omhoog of omlaag
brengt. Breng het bestuurdersplatform
voorzichtig omhoog of omlaag: u kunt
gewond raken als u het plots laat vallen.
• Houd vingers en handen uit de buurt
van het scharnierende gedeelte van het
platform als het platform omhoog of
omlaag wordt bewogen.
• Zorg ervoor dat het platform wordt
ondersteund als u de vergrendelpen eruit
trekt.
• Zorg ervoor dat de vergrendeling het
platform houdt als u het inklapt. Druk het
platform goed aan zodat de vergrendelpen
op de juiste plaats vastklikt.
• Houd omstanders op afstand van de
machine als u het platform omhoog of
omlaag brengt.
g031026
de machine bedienen met het
platform omhoog
Figuur 18
1. Platform omhoog
Gebruik de machine met het platform omhoog in de
volgende gevallen:
3. De knop uittrekken om het
platform vrij te zetten.
2. Platform omlaag
• als u de machine gebruikt in de buurt van steile
randen
Vooruit- en achteruitrijden
• als u de machine gebruikt op te kleine oppervlakten
• als u de machine gebruikt op plaatsen met laag
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor,
oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut).
Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te
verkrijgen.
overhangende takken of obstakels
• als u de machine laadt voor transport
• als u een helling oprijdt
Belangrijk: Rijd de machine achterwaarts over
Om het platform omhoog te brengen, moet u de
achterzijde van het platform omhoog trekken zodat de
vergrendelpen en -knop op hun plaats vastklikken.
Druk het platform goed aan zodat de vergrendelpen
op de juiste plaats vastklikt.
stoepen met enkel één wiel. Voorwaarts over
stoepen rijden, kan de machine beschadigen.
VOORZICHTIG
De machine bedienen met het
platform omlaag
De machine kan erg snel draaien. U kunt
daarbij de controle over de machine verliezen,
wat kan leiden tot lichamelijk letsel en schade
aan de machine.
Gebruik de machine met het platform omlaag in de
volgende gevallen:
Verminder de snelheid van de machine
voordat u een scherpe bocht maakt.
20
Vooruitrijden
1.
Schakel de parkeerrem uit; zie Parkeerrem
gebruiken (bladz. 15).
2.
Zet de rijhendels in de middelste, ontgrendelde
stand.
g273674
Figuur 20
Achteruitrijden
g030983
Figuur 19
1. Voorste referentiebalk
4. Rechter rijhendel
1.
2. Linker rijhendel
5. Rechter rijhendel in
de VERGRENDELDE
Zet de beide rijhendels in de middelste,
ontgrendelde stand.
2.
Beweeg de rijhendels langzaam naar achteren
(Figuur 21).
NEUTRAALSTAND
3. Rechterreferentiebalk
6. Linker rijhendel in
de VERGRENDELDE
NEUTRAALSTAND
3.
Beweeg de rijhendels langzaam naar voren
(Figuur 20).
Opmerking: De motor slaat af als u een
rijhendel beweegt terwijl de parkeerrem in
werking is gesteld.
Opmerking: Hoe verder u de rijhendels in een
van beide richtingen beweegt, des te sneller de
machine in de gewenste richting rijdt.
Opmerking: Om te stoppen, zet u beide
rijhendels terug in de NEUTRAALSTAND .
g273673
Figuur 21
21
Maaihoogte instellen
Gewichten gebruiken
U kunt de maaihoogte instellen van 38 tot 127 mm, in
stappen van 6 mm.
• Bevestig gewichten om de balans te verbeteren.
U kunt gewichten toevoegen of verwijderen naar
uw voorkeur of om optimale prestaties te bereiken
bij verschillende werkomstandigheden.
Opmerking: Als u een maaihoogte van minder dan
51 mm gebruikt, verslijt de riem van het maaidek
sneller. Kies indien mogelijk steeds een maaihoogte
van meer dan 51 mm.
• 1 gewicht toevoegen of verwijderen tot u de
gewenste hantering en balans vindt.
• Raadpleeg de Gebruikershandleiding van
werktuigen voor de aanbevolen gewichten.
Opmerking: Neem contact op met een erkende
Service Dealer om een set gewichten te bestellen.
WAARSCHUWING
Overmatige gewichtsveranderingen kunnen
de hantering en de bediening van de machine
beïnvloeden. Dit kan ernstig letsel bij u of
omstanders tot gevolg hebben.
• Voer gewichtsveranderingen slechts in
kleine stappen uit.
• Controleer de machine na elke
gewichtsverandering om er zeker
van te zijn dat u de machine veilig kan
bedienen.
g267253
Figuur 22
22
Na gebruik
De brandstofafsluitklep
gebruiken
Veiligheid na het werk
Sluit de brandstofafsluitklep tijdens transport,
onderhoud en opslag (Figuur 23).
Algemene veiligheid
Controleer of de brandstofafsluitklep geopend is als u
de motor start.
• Schakel altijd de machine uit, verwijder
het contactsleuteltje, wacht totdat alle
bewegende onderdelen tot stilstand zijn
gekomen en laat de machine afkoelen
voordat u ze afstelt, schoonmaakt, stalt of er
onderhoudswerkzaamheden aan verricht.
• Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden,
de geluiddempers en het motorcompartiment
om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en
brandstof op.
g273676
• Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten
voordat u de machine stalt of transporteert.
• Schakel de aftakas uit wanneer u de machine
transporteert of niet gebruikt.
• Stal de machine of het brandstofvat nooit in de
buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam
zoals die van een boiler of een ander apparaat.
• Gebruik een oprijplaat van volledige breedte bij
het laden van de machine op een aanhanger of
vrachtwagen.
• Zet de machine goed vast met spanbanden,
g031238
Figuur 23
kettingen, kabels of touwen. Zowel de voorste als
de achterste spanband moet naar beneden en
naar de buitenkant van de machine lopen.
1. AAN
23
2. UIT
Machine met de hand
duwen
De machine transporteren
Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar
vervoer om de machine te transporteren. Gebruik
altijd een oprijplaat over de volledige breedte.
Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwagen is
voorzien van alle benodigde remmen, verlichting
en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees
aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van
deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of
uzelf letsel oplopen. Raadpleeg de lokale vereisten
inzake aanhangwagens en de bevestiging van
machines.
Dankzij de omloopventielen kunt u de machine met de
hand duwen zonder dat de motor loopt.
Belangrijk: U moet de machine altijd met de hand
duwen. Sleep de machine niet: dit kan schade aan
het hydraulische systeem veroorzaken.
Belangrijk: Start of bedien de machine niet terwijl
de omloopkleppen geopend zijn. Dit kan schade
aan het systeem veroorzaken.
WAARSCHUWING
Rijden op de weg zonder richtingaanwijzers,
verlichting, reflectoren of een bord met de
aanduiding 'Langzaam rijdend voertuig' is
gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die
lichamelijk letsel veroorzaken.
Rijd niet met de machine op de openbare weg.
Een aanhanger kiezen
WAARSCHUWING
Als een machine wordt geladen op een
aanhanger of een vrachtwagen, wordt de
kans vergroot dat de machine kantelt. Dit
kan ernstig lichamelijk letsel of de dood
veroorzaken (Figuur 25).
• Gebruik één oprijplaat over de volledige
breedte. Gebruik geen afzonderlijke
oprijplaten voor elke kant van de machine.
• Zorg ervoor dat de oprijplaat minstens
4 keer zo lang is als de afstand van de
laadbak van de vrachtwagen of aanhanger
tot de grond.
g301290
Figuur 24
24
3.
Breng de oprijplaat naar beneden (Figuur 25).
4.
Breng het platform omhoog.
Belangrijk: Laat het platform altijd omhoog
wanneer u de machine van of op een
aanhanger rijdt.
5.
Rij de machine achteruit op de oprijplaat (Figuur
26).
g031405
Figuur 26
1. Rij de machine achteruit
op de oprijplaat.
g229507
Figuur 25
1. Oprijplaat over volledige
breedte in opslagstand.
3. H = Afstand van
de laadbak van de
vrachtwagen of aanhanger
tot de grond.
2. De hellingbaan is minstens 4. Aanhanger
4 keer zo lang als
de afstand van de
aanhangwagen of de
laadbak tot de grond
2. Stap met de machine
vooruit van de oprijplaat.
6.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en stel
de parkeerrem in werking.
7.
Zet de machine vast bij de voorste zwenkwielen
en de achterbumper; gebruik hierbij
spanbanden, kettingen, kabels of touwen
(Figuur 27). Raadpleeg de lokale vereisten
inzake de bevestiging van machines.
De machine laden
WAARSCHUWING
Als een machine wordt geladen op een
aanhanger of een vrachtwagen, wordt de
kans vergroot dat de machine kantelt. Dit
kan ernstig lichamelijk letsel of de dood
veroorzaken.
• Ga zeer voorzichtig te werk als u een
machine een hellingbaan op-/afrijdt.
• Rij de machine achteruit op de oprijplaat
en stap er vooruit af.
g273707
Figuur 27
1. Bindogen
• U mag niet abrupt versnellen of vertragen
als u de machine een hellingbaan opof afrijdt, omdat anders de machine kan
kantelen of u de controle over de machine
kunt verliezen.
1.
Als u een aanhanger gebruikt, bevestig
deze dan aan het sleepvoertuig en sluit de
veiligheidskettingen aan.
2.
Sluit indien van toepassing de remmen en
verlichting van de aanhanger aan.
25
Onderhoud
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
VOORZICHTIG
Als u het contactsleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk
start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Verwijder het contactsleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert
aan de machine.
Veiligheid bij onderhoud
• Verwijder gras en vuil van de maai-eenheid, de
aandrijvingen, de geluiddemper en de motor om
brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en
brandstof op.
• Doe het volgende voordat u de machine
afstelt, schoonmaakt, verlaat of er
onderhoudswerkzaamheden aan verricht:
• Controleer regelmatig de onderdelen van de
– Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak.
grasvanger en vervang ze wanneer ze versleten
of beschadigd zijn.
– Schakel de aandrijvingen uit.
• Vertrouw niet op een hydraulisch systeem om de
– Stel de parkeerrem in werking.
machine te ondersteunen; ondersteun de machine
altijd met kriksteunen.
– Zet de motor af en verwijder het
contactsleuteltje.
• Zorg ervoor dat alle onderdelen in goede staat
verkeren en alle hydraulische aansluitingen stevig
vastzitten. Vervang versleten, beschadigde en
ontbrekende onderdelen en stickers. Zorg dat
alle bevestigingsmiddelen goed vastzitten om te
verzekeren dat de machine veilig kan worden
gebruikt.
– Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot
stilstand zijn gekomen.
– Laat de onderdelen van de machine afkoelen
voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
• Laat personeel dat niet bekend is met de
• Om de beste prestaties te verkrijgen en er
instructies, nooit onderhoudswerkzaamheden aan
de machine uitvoeren.
zeker van te zijn dat de machine altijd veilig
kan worden gebruikt, moet u ter vervanging
uitsluitend originele Toro onderdelen en
accessoires gebruiken. Gebruik ter vervanging
nooit onderdelen en accessoires van andere
fabrikanten, omdat dit gevaarlijk kan zijn. Dit kan
ertoe leiden dat de garantie op het product komt
te vervallen.
• Houd uw handen en voeten uit de buurt van
bewegende onderdelen. Stel indien mogelijk de
machine niet af terwijl de motor loopt.
• Haal voorzichtig de druk van onderdelen met
opgeslagen energie.
• Controleer de werking van de parkeerrem
regelmatig. Indien nodig moet u de rem afstellen
en een onderhoudsbeurt geven.
• Knoei nooit met de veiligheidsvoorzieningen.
Controleer regelmatig of ze goed werken.
Aanbevolen onderhoudsschema
Onderhoudsinterval
Onderhoudsprocedure
Na de eerste 8 bedrijfsuren
• De motorolie verversen.
• Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
Na de eerste 50 bedrijfsuren
• De hydraulische filters en vloeistof vervangen.
Na de eerste 100
bedrijfsuren
• De wielmoeren controleren.
26
Onderhoudsinterval
Bij elk gebruik of dagelijks
Om de 50 bedrijfsuren
Onderhoudsprocedure
• Controleer het veiligheidssysteem.
• Oliepeil controleren.
• Maak het luchtinlaatrooster schoon (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige
of vuile omstandigheden).
• Reinig de koelventilatoren en schermen van de transmissie.
• De parkeerrem testen.
• Controleer de maaimessen.
• De onderkant van het maaidek reinigen.
• Verwijder vuil van de achterwielmotoren.
• Controleer de vonkenvanger (indien aanwezig).
• De bandenspanning controleren.
• Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
•
•
•
•
•
Om de 100 bedrijfsuren
De motorolie verversen.
De bougies controleren, reinigen en afstellen.
Controleer de accu.
Controleer de koppeling.
Controleer en reinig de koelribben en de uitlaatringen van de motor (vaker in vuile
of stoffige omstandigheden).
• Controleer de drijfriem(en) van het maaidek.
Om de 200 bedrijfsuren
• Het motoroliefilter vervangen.
Om de 250 bedrijfsuren
• Vervang het voorfilter (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile
omstandigheden).
• Controleer het binnenste luchtfilter (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige
of vuile omstandigheden).
Om de 300 bedrijfsuren
• Klepspeling controleren en afstellen. Neem contact op met een erkende Service
Dealer.
Om de 500 bedrijfsuren
• Vervang het binnenste luchtfilter (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of
vuile omstandigheden).
• Stel de lager van het draaipunt van het zwenkwiel af.
• De hydraulische filters en vloeistof vervangen.
Om de 800 bedrijfsuren
• Brandstoffilter vervangen.
Om de 1000 bedrijfsuren
• De transmissieriem vervangen.
Vóór de stalling
• Werk beschadigde oppervlakken bij.
• Alle bovengenoemde onderhoudsprocedures moeten worden uitgevoerd voordat
de machine wordt opgeslagen.
• Werk beschadigde oppervlakken bij.
• Alle bovengenoemde onderhoudsprocedures moeten worden uitgevoerd voordat
de machine wordt opgeslagen.
Jaarlijks
• De draaipunten van de voorste zwenkwielen smeren (dit moet vaker gebeuren als
de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
• De zwenkwielnaven smeren.
• Rijhendels smeren met vet.
• Breng anti-seize smeermiddel aan op de knoppen van het kussen.
Belangrijk: Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
27
Procedures
voorafgaande aan
onderhoud
Het motorscherm en
het schermaanhangsel
openmaken
1.
Het kussen losmaken om
toegang te krijgen tot de
achterzijde
Verwijder de bout en de borstmoer waarmee
het motorscherm is bevestigd aan het
schermaanhangsel (Figuur 29).
Het stootkussen kan worden losgemaakt om toegang
te krijgen tot de achterzijde van de machine en
onderhouds- of afstelwerkzaamheden uit te voeren.
1.
Breng het platform omlaag.
2.
Zet de draaiknoppen aan weerszijden van de
machine los (Figuur 28).
g279539
Figuur 29
1. Bout en borstmoer
g032556
2. Motorscherm
Figuur 28
1. Draaiknop
2.
2. Kussen
3.
Verwijder het stoorkussen en laat het zakken op
het platform.
4.
Voer de onderhoudswerkzaamheden uit op de
machine of pas de instellingen aan.
5.
Breng het kussen omhoog en schuif het op de
pennen aan beide zijden van de machine.
6.
Draai de knoppen vast.
Kantel het motorscherm naar voren zoals
afgebeeld in Figuur 30.
g279542
Figuur 30
28
3.
Het motorscherm en het
schermaanhangsel sluiten
Verwijder de 2 bouten (5/16" x 1") en de riemkap
(Figuur 31).
1.
Monteer het schermaanhangsel zoals getoond
in Figuur 32. Draai de moeren vast met een
torsie van 20 tot 25 N·m.
2.
Monteer de riemkap zoals getoond in Figuur 31.
Draai de bouten vast met een torsie van 20 tot
26 N·m.
3.
Kantel het motorscherm naar achteren zoals
afgebeeld in Figuur 33.
g279540
Figuur 31
2. Riemkap
1. Bout – 5/16" x 1" (2)
4.
Verwijder de zeskantige moer (5/16") en de
moer (5/16") waarmee het schermaanhangsel
is bevestigd aan de slotbouten (Figuur 32).
Verwijder het schermaanhangsel.
g279543
Figuur 33
4.
g279541
Figuur 32
1. Zeskantige moer (5/16")
3. Moer (5/16")
2. Schermaanhangsel
4. Slotbout (5/16" x 4")
29
Bevestig het motorscherm aan het
schermaanhangsel met de bout en borstmoer
zoals getoond in Figuur 29.
De linker drijfriemkap
verwijderen
1.
Verwijder de 2 flenskopschroeven waarmee de
kap van de riemspanner is bevestigd aan de
linker drijfriemkap en verwijder de kap van de
riemspanner (Figuur 34).
g270474
Figuur 36
1. Slotbout
3. Linker drijfriemkap
2. Linker CE-kap
4. Flensborgmoer
4.
Verwijder de 3 bouten waarmee de linker
drijfriemkap is bevestigd aan het maaidek en
verwijder de kap (Figuur 37).
g270487
Figuur 34
1. Flenskopschroef (¼" x ⅝")
3. Linker drijfriemkap
2. Kap van riemspanner
2.
Verwijder de bout waarmee de flenzen van de
drijfriemkap bevestigd zijn zoals getoond in
Figuur 35.
g270486
Figuur 35
1. Rechter drijfriemkap
3. Flenskopschroef (linker en
rechter drijfriemkap)
g270488
Figuur 37
2. Flens (Linker drijfriemkap)
3.
1. Bouten
Verwijder de 2 slotbouten en de 2 borgmoeren
waarmee de linker CE-kap zijn bevestigd aan de
linker drijfriemkap (Figuur 36).
30
2. Linker drijfriemkap
De rechter drijfriemkap
verwijderen
1.
Verwijder de 2 slotbouten en de 2 borgmoeren
waarmee de rechter CE-kap is bevestigd aan de
rechter drijfriemkap (Figuur 38).
g270475
Figuur 38
1. Flensborgmoer
3. Rechter CE-kap
2. Rechter drijfriemkap
4. Slotbout
g270489
2.
Figuur 39
Verwijder de 2 bouten en de flenskopschroef
waarmee de rechter drijfriemkap is bevestigd
aan het maaidek en verwijder de kap (Figuur
39).
31
1. Rechter drijfriemkap
3. Maaidek
2. Bout
4. Flenskopschroef
De rechter drijfriemkap
monteren
1.
2.
Monteer de rechter drijfriemkap aan het maaidek
(Figuur 40) met de 2 bouten die u hebt verwijderd
in De linker drijfriemkap verwijderen (bladz. 30).
Monteer de rechter CE-kap aan de rechter
drijfriemkap (Figuur 41) met de 2 slotbouten en
2 borgmoeren die u hebt verwijderd in De linker
drijfriemkap verwijderen (bladz. 30).
g270475
Figuur 41
g270504
Figuur 40
1. Rechter drijfriemkap
3. Maaidek
2. Bout
4. Flenskopschroef
32
1. Flensborgmoer
3. Rechter CE-kap
2. Rechter drijfriemkap
4. Slotbout
De linker drijfriemkap
monteren
1.
Monteer de linker drijfriemkap aan het maaidek
(Figuur 42) met de 3 bouten die u hebt verwijderd
in De linker drijfriemkap verwijderen (bladz. 30).
g270474
Figuur 43
1. Slotbout
3. Linker drijfriemkap
2. Linker CE-kap
4. Flensborgmoer
3.
Bevestig de flenzen van de drijfriemkap met de
flenskopschroef (Figuur 44) die u hebt verwijderd
in De linker drijfriemkap verwijderen (bladz. 30).
g270503
Figuur 42
1. Bouten
2. Linker drijfriemkap
g270486
Figuur 44
2.
Monteer de linker CE-kap aan de linker
drijfriemkap (Figuur 43) met de 2 slotbouten en
2 borgmoeren die u hebt verwijderd in De linker
drijfriemkap verwijderen (bladz. 30).
1. Rechter drijfriemkap
3. Flenskopschroef (linker en
rechter drijfriemkap)
2. Flens (Linker drijfriemkap)
4.
33
Monteer de kap van de riemspanner aan de
linker drijfriemkap met de 2 flenskopschroeven
die hebt verwijderd in De linker drijfriemkap
verwijderen (bladz. 30), zoals getoond in Figuur
45.
Smering
De machine smeren
Smeer met nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis.
g270487
1.
Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem
in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Reinig de smeernippels met een doek.
Figuur 45
1. Flenskopschroef (¼" x ⅝")
Opmerking: Indien nodig verf van de voorkant
3. Linker drijfriemkap
van de nippel(s) afkrabben.
2. Kap van riemspanner
4.
Zet een smeerpistool op de nippel.
5.
Spuit vet in de nippels totdat er nieuw vet bij de
lagers naar buiten komt.
6.
Overtollig vet wegvegen.
De spanpoelie voor de
torsie smeren
Belangrijk: Gebruik uitsluitend smeervet dat
geschikt is voor hoge temperaturen. Gebruik geen
universeel smeervet.
34
1.
Maak het motorscherm open; zie Het
motorscherm en het schermaanhangsel
openmaken (bladz. 28).
2.
Verwijder de linker drijfriemkap, zie De linker
drijfriemkap verwijderen (bladz. 30).
3.
Smeer de spanpoelie voor de torsie van
het maaidek; breng hiervoor smeervet dat
geschikt is voor hoge temperaturen aan op de
smeernippel afgebeeld in Figuur 46.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Verwijder het zwenkwiel uit de zwenkwielvorken.
4.
Verwijder de afdichtinghouders uit de wielnaaf
(Figuur 47).
g273838
Figuur 46
1. Smeernippel
g006115
Figuur 47
4.
Monteer de linker drijfriemkap; zie De linker
drijfriemkap monteren (bladz. 33).
1. Afdichtinghouder
5.
Sluit het motorscherm; zie Het motorscherm en
het schermaanhangsel sluiten (bladz. 29).
5.
tussen de afstandsmoeren en de as. Verwijder
de as (terwijl de andere afstandsmoer er nog
aan bevestigd is) van de wielconstructie.
Onderhoudsinterval: Jaarlijks
6.
Verwijder de stofkap en stel de draaipunten van
de zwenkwielen bij; zie Lager van draaipunt van
zwenkwiel afstellen (bladz. 47).
Wrik de afdichtingen los, inspecteer de lagers
op slijtage of beschadigingen en vervang deze
indien nodig.
7.
Smeer de lagers met smeervet voor algemene
doeleinden.
Opmerking: Plaats de stofkap pas terug als u
8.
Plaats 1 lager en 1 nieuwe afdichting in het wiel.
Type vet: vet op lithium- of molybdeenbasis
klaar bent met het smeren van de draaipunten
van de zwenkwielen.
2.
Verwijder de zeskantige plug.
3.
Schroef een smeernippel (¼" - 28 tapse
schroefdraad) in de opening.
4.
Pomp smeervet in de smeernippel totdat er vet
bij het bovenste lager naar buiten komt.
5.
Trek de smeernippel uit de opening.
6.
Plaats de zeskantige plug en de stofkap.
Opmerking: Vervang de pakkingen.
9.
Als beide afstandsmoeren van de as zijn
verwijderd (of afgebroken), breng dan afdichtkit
aan op 1 van de afstandsmoeren en draai deze
op de as met de afgeplatte kanten aan de
buitenzijde.
Opmerking: Draai de afstandsmoer niet
volledig tot het einde van de as. Laat een
afstand van ongeveer 3 mm vrij tussen het
buitenste oppervlak van de afstandsmoer en het
einde van de as binnen de moer.
De zwenkwielnaven smeren
10.
Plaats de as met de moer in het wiel aan de
zijde van het wiel met de nieuwe afdichting en
het nieuwe lager.
11.
Laat het open uiteinde van het wiel omhoog
wijzen en vul het gebied rond de as aan de
binnenzijde van het wiel met smeervet voor
algemene doeleinden.
Onderhoudsinterval: Jaarlijks
Type vet: vet op lithium- of molybdeenbasis
1.
Verwijder 1 afstandsmoer van de as van het
zwenkwiel.
Opmerking: Er is afdichtkit aangebracht
Draaipunten van de voorste
zwenkwielen smeren
1.
2. Afstandsmoer
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
35
12.
Plaats het tweede lager en een nieuwe
afdichting in het wiel.
13.
Breng afdichtkit aan op de tweede afstandsmoer
en draai deze op de as met de afgeplatte kanten
aan de buitenzijde.
14.
Rijhendels smeren met vet
Onderhoudsinterval: Jaarlijks
Smeer de kogelverbinding van de dodemanshendel
en de lagers van de beide rijhendels.
Draai de moer aan met een torsie van 8-9 N·m,
draai de moer los en draai deze opnieuw vast
met een torsie van 2-3 N·m.
Opmerking: Breng een druppel olie aan tussen de
beugels van de hendel om de draaibus in de draaibuis
te smeren.
Opmerking: Zorg ervoor dat de as niet buiten
de moeren steekt.
15.
Plaats de afdichtinghouders op de wielnaaf en
steek het wiel in de zwenkwielvork.
16.
Monteer de zwenkwielbout en draai de moer
volledig vast.
Belangrijk: Controleer de afstelling van het lager
regelmatig om schade aan de afdichting en het
lager te voorkomen. Laat hierbij het zwenkwiel
draaien. Het wiel mag niet (meer dan 1 of 2
omwentelingen) vrij ronddraaien of zijspeling
hebben. Als het wiel blijft doordraaien, moet u de
torsie van de afstandsmoer afstellen totdat het
wiel lichte weerstand ondervindt, en afdichtkit
voor schroefdraad aanbrengen.
g228034
Figuur 48
1. Kogelverbinding van
dodemanshendel
36
2. Draaibuis
Onderhoud motor
Veiligheid van de motor
• U moet de motor afzetten voordat u het oliepeil
controleert of het carter bijvult met olie.
• Houd uw kleding, gezicht, handen, voeten
en andere lichaamsdelen uit de buurt van de
geluiddemper en andere hete oppervlakken.
Onderhoud van het
luchtfilter
g026970
Figuur 49
1. Klemmen van luchtfilter
2. Luchtfilterdeksel
Om de 250 bedrijfsuren—Vervang het voorfilter
(vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige
of vuile omstandigheden).
Om de 250 bedrijfsuren—Controleer het
binnenste luchtfilter (vaker als de machine wordt
gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden).
5.
Reinig de binnenkant van het luchtfilterdeksel
met perslucht.
6.
Schuif het voorfilter voorzichtig uit de
luchtfilterbehuizing (Figuur 49).
Om de 500 bedrijfsuren—Vervang het binnenste
luchtfilter (vaker als de machine wordt gebruikt
in stoffige of vuile omstandigheden).
Opmerking: Zorg ervoor dat u niet met het
filter tegen de zijkant van de luchtfilterbehuizing
stoot.
7.
Filters verwijderen
1.
2.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in
de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de
parkeerrem in werking.
Maak het motorscherm open; zie Het
motorscherm en het schermaanhangsel
openmaken (bladz. 28).
4.
Maak de klemmen op het luchtfilter los en trek
het luchtfilterdeksel van de luchtfilterbehuizing
(Figuur 49).
Verwijder het binnenste filter uitsluitend als u dit
gaat vervangen.
De filters controleren
1.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
3. Voorfilter
4. Binnenste filter
Controleer het veiligheidsfilter. Als het vuil is,
vervangt u het veiligheids- en het voorfilter.
Belangrijk: Probeer het veiligheidsfilter niet
te reinigen. Als het veiligheidsfilter vuil is,
betekent dit dat het voorfilter is beschadigd.
2.
Inspecteer het filterelement op beschadiging
door een felle lichtbron op de buitenkant van het
filter te richten en er doorheen te kijken. Als het
voorfilter vuil, verbogen of beschadigd is, moet
u het vervangen.
Opmerking: Gaten in het filter zijn herkenbaar
als lichte plekken. U mag het voorfilter niet
reinigen.
Filters monteren
Belangrijk: U mag de motor nooit laten lopen
zonder dat beide luchtfilters en het deksel zijn
gemonteerd om beschadiging van de motor te
voorkomen.
1.
Als u nieuwe filters plaatst, moet u elk filter
controleren op transportschade.
Opmerking: Een beschadigd filter mag niet
worden gebruikt.
37
2.
Als u het binnenste filter vervangt, schuif het
dan voorzichtig in de filterbehuizing (Figuur 49).
Motorolie verversen
3.
Schuif het voorfilter op het veiligheidsfilter
(Figuur 49).
Motorolietype
Olie: detergent-olie (API service SJ of hoger)
Opmerking: Zorg ervoor dat het voorfilter
volledig op zijn plaats zit door op de buitenrand
te duwen tijdens de montage.
Motoroliecapaciteit:2,1 liter met filter; 1,8 liter zonder
filter
Belangrijk: Druk niet op het zachte midden
van het filter.
Viscositeit: zie onderstaande tabel.
4.
Plaats het luchtfilterdeksel met het
ontluchtingsventiel omlaag en draai het
zo dat de bevestigingsklemmen het deksel op
de juiste plaats vergrendelen (Figuur 49).
5.
Sluit het motorscherm; zie Het motorscherm en
het schermaanhangsel sluiten (bladz. 29).
g004216
Figuur 50
Het motoroliepeil controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
Opmerking: Controleer het oliepeil als de motor
koud is.
WAARSCHUWING
Contact met hete oppervlakken kan lichamelijk
letsel veroorzaken.
Houd uw kleding, gezicht, handen, voeten
en andere lichaamsdelen uit de buurt van de
geluiddemper en andere hete oppervlakken.
Belangrijk: Het carter nooit overvullen met olie.
Hierdoor kan de motor beschadigd raken. Laat
de motor nooit lopen als de olie lager staat dan
de onderste markering, omdat de motor daardoor
beschadigd kan raken.
38
1.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Controleer het oliepeil zoals wordt getoond in
(Figuur 51).
Motorolie verversen
Onderhoudsinterval: Na de eerste 8 bedrijfsuren
Om de 100 bedrijfsuren
Opmerking: Geef de afgewerkte olie af bij een
inzamelcentrum.
g273859
1.
Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets
lager staat dan de andere kant zodat alle olie
kan weglopen.
2.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in
de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de
parkeerrem in werking.
3.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
4.
Ververs de motorolie zoals wordt getoond in
Figuur 52.
g273859
g307458
Figuur 51
g031447
Figuur 52
5.
39
Giet langzaam ongeveer 80% van de
gespecificeerde olie in de vulbuis en voeg
langzaam de rest van de olie toe tot het peil de
markering Vol bereikt (Figuur 53).
g273859
g027477
Figuur 53
6.
Start de motor en rijd naar een vlak gebied.
7.
Controleer het oliepeil opnieuw.
Het motoroliefilter vervangen
Onderhoudsinterval: Om de 200 bedrijfsuren
Opmerking: Vervang het oliefilter van de motor
g027477
Figuur 54
vaker als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of
zanderige omstandigheden.
1.
Laat de olie uit de motor lopen; raadpleeg
Motorolie verversen (bladz. 39).
2.
Vervang het motoroliefilter (Figuur 54).
Opmerking: Controleer of de pakking van het
oliefilter contact maakt met de motor en draai
het filter nog ¾ slag extra vast.
3.
Vul het carter met het juiste type nieuwe olie; zie
Motorolietype (bladz. 38).
Onderhoud van de bougie
Onderhoudsinterval: Om de 100 bedrijfsuren
Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale
elektrode- en de massa-elektrode correct is voordat u
de bougie monteert.
Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van
de bougie(s) en een voelermaat voor het meten en
afstellen van de elektrodenafstand. Monteer indien
nodig nieuwe bougies.
Type: NGK® BPR4ES of een equivalent type
40
Bougie monteren
Elektrodenafstand: 0,75 mm
Bougie verwijderen
1.
2.
3.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
Verwijder de bougie zoals wordt getoond in
Figuur 55.
g027661
Figuur 57
g273860
Vonkenvanger controleren
Voor machines met een
vonkenvanger
Onderhoudsinterval: Om de 50 bedrijfsuren
WAARSCHUWING
g027478
Hete onderdelen van het uitlaatsysteem
kunnen brandstofdampen ontsteken, zelfs
nadat u de motor hebt afgezet. Hete deeltjes
die tijdens het gebruik van de motor uit de
uitlaat komen, kunnen ontvlambaar materiaal
ontsteken, waardoor lichamelijk letsel of
materiële schade kan ontstaan.
Figuur 55
Bougie controleren
Belangrijk: Maak de bougie(s) niet schoon.
Verwijder een bougie altijd als deze: een zwarte
laag heeft, als de elektroden versleten zijn, als er
een vettige laag op ligt of als de bougie scheuren
vertoont.
Vul geen brandstof bij en laat de motor niet
lopen totdat de vonkenvanger is geplaatst.
Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor
naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt
meestal op een vuil luchtfilter.
1.
Stel de afstand in op 0,75 mm.
2.
3.
4.
5.
g206628
Figuur 56
6.
41
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
Wacht tot de geluiddemper is afgekoeld.
Als u scheuren ziet in het scherm of in de lassen
moet u de vonkenvanger vervangen.
Als het scherm verstopt raakt, verwijder dan
de vonkenvanger en schud de deeltjes eruit.
Reinig het scherm met een staalborstel (laat het
scherm indien nodig weken in oplosmiddel).
Plaats de vonkenvanger terug op de uitlaat.
Onderhoud
brandstofsysteem
Brandstof aftappen uit de
brandstoftank
U kunt de brandstoftank aftappen door de tank te
verwijderen en de brandstof uit de vulbuis te gieten;
zie Brandstoftank verwijderen (bladz. 42). U kunt de
brandstoftank ook aftappen met een hevel. Ga dan te
werk zoals beschreven in de onderstaande procedure.
g273861
Figuur 58
1. Brandstoftankdop
GEVAAR
In bepaalde omstandigheden is brandstof
uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand
of explosie van brandstof kan brandwonden
bij u of anderen en materiële schade
veroorzaken.
Brandstoftank verwijderen
• Tap de brandstof af uit de brandstoftank
wanneer de motor koud is. Doe dit buiten
op een open terrein. Eventueel gemorste
brandstof opnemen.
1.
Breng het platform omlaag.
2.
Zet het kussen los; zie Het kussen losmaken om
toegang te krijgen tot de achterzijde (bladz. 28).
3.
Verwijder de dwarsbeugel.
• Rook nooit als u benzine aftapt en blijf
uit de buurt van open vuur of als de kans
bestaat dat benzinedampen door een vonk
kunnen ontbranden.
1.
Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in
de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND en stel de
parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
g031413
Figuur 59
1. Brandstoftank
Reinig het gebied rond de dop van de
brandstoftank om te voorkomen dat de
brandstoftank verontreinigd raakt (Figuur 58).
4.
Verwijder de dop van de brandstoftank.
5.
Steek een sifonpomp in de brandstoftank.
6.
Tap met behulp van de sifonpomp de brandstof
in een brandstofvat.
7.
Neem eventueel gemorste brandstof op.
4.
2. Dwarsbeugel
Verwijder de brandstoftank en zet deze op het
bestuurdersplatform.
Opmerking: Als u de brandstoftank van de
machine wilt nemen, maak dan de brandstof- en
ontluchtingsleidingen bovenaan de tank los.
42
Brandstoffilter vervangen
Onderhoud elektrisch
systeem
Onderhoudsinterval: Om de 800 bedrijfsuren/Jaarlijks (houd hierbij de kortste periode
aan)
Veiligheid van het
elektrisch systeem
Na verwijdering mag u een vuil filter niet opnieuw aan
de brandstofslang monteren.
Opmerking: Neem eventueel gemorste brandstof
• Maak de accukabel los of verwijder de bougiekabel
op.
1.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Sluit de brandstofafsluitklep; zie De
brandstofafsluitklep gebruiken (bladz. 23)
4.
Vervang het brandstoffilter zoals wordt getoond
in Figuur 60.
voordat u reparatiewerkzaamheden gaat
verrichten Maak eerst de minpool van de accu los
en daarna de pluspool. Sluit eerst de pluspool van
de accu aan en daarna de minpool.
• Laad de accu op in een open, goed geventileerde
ruimte, uit de buurt van vonken en open vuur. Haal
de oplader uit het stopcontact voordat u de accu
aan- of loskoppelt. Draag beschermende kleding
en gebruik geïsoleerd gereedschap.
Onderhoud van de accu
Onderhoudsinterval: Om de 100 bedrijfsuren
Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Veeg
de accubehuizing schoon met een tissue. Als de
accupolen zijn geoxideerd, moet u deze schoonmaken
met een oplossing van vier delen water en 1 deel
zuiveringszout. Breng een laagje vet op de accupolen
aan om corrosie te voorkomen.
Spanning: 12 V
Verwijderen van de accu
g027518
Figuur 60
43
1.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Verwijder de accu zoals getoond in Figuur 61.
Accu opladen
WAARSCHUWING
Bij het opladen produceert de accu gassen
die tot ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg
ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij
de accu komen.
Belangrijk: Zorg ervoor dat de accu altijd
volledig geladen is (soortelijk gewicht 1,265) om
te voorkomen dat de accu beschadigd wordt bij
temperaturen onder 0 °C.
g030988
Figuur 61
1.
Verwijder de accu van het chassis; raadpleeg
Verwijderen van de accu (bladz. 43).
2.
Zuurpeil controleren.
3.
Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn
geplaatst.
4.
Laad de accu één uur op bij 25–30 A of 6 uur
bij 4–6 A.
5.
Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u
de acculader uit het stopcontact en maakt u de
oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur
62).
6.
Monteer de accu in de machine en sluit de
accukabels aan; zie De accu plaatsen (bladz.
45).
Opmerking: Gebruik de machine nooit
wanneer de accu is losgekoppeld; dit kan
beschadigingen aan het elektrische systeem tot
gevolg hebben.
g000538
Figuur 62
44
1. Pluspool van de accu
3. Rode (+) oplaadkabel
2. Minpool van de accu
4. Zwarte (–) oplaadkabel
De accu plaatsen
Onderhoud van de
zekeringen
Plaats de accu zoals wordt getoond in Figuur 63.
De elektrische installatie is beveiligd door middel van
zekeringen. Er is geen onderhoud nodig. Als er een
zekering is doorgebrand, moet u het onderdeel of
circuit controleren op defecten of kortsluiting.
1.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Maak het stootkussen voor de bestuurder los
van de achterzijde van de machine.
4.
Verwijder de brandstoftank als u toegang
nodig heeft tot de zekering van de lader; zie
Brandstoftank verwijderen (bladz. 42).
5.
Trek de zekering eruit en vervang deze (Figuur
64).
g030989
Figuur 63
g031414
Figuur 64
1. Zekering van
contactschakelaar (15 A)
4. Urenteller (7,5 A)
2. Aansluitpunt accessoire
(15 A)
5. Zekering lader (30 A)
3. Zekering aftakas (10 A)
45
6.
Monteer de brandstoftank indien deze verwijderd
is; zie Brandstoftank verwijderen (bladz. 42).
7.
Plaats het stootkussen voor de bestuurder.
Onderhoud
aandrijfsysteem
De sporing afstellen
Als u de beide rijhendels even ver naar voren duwt en
de machine trekt naar 1 kant, dan moet u de sporing
als volgt afstellen.
1.
2.
3.
g031531
Figuur 65
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
1. Draai naar links om de
stang langer te maken.
2. Linker regelstang
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
5.
Maak het kussen los van de achterzijde van de
machine; zie Het kussen losmaken om toegang
te krijgen tot de achterzijde (bladz. 28).
Controleer of de machine recht spoort en stel
de stang af zoals nodig.
Opmerking: Als u er niet in slaagt de machine
recht te laten sporen door middel van de linker
regelstang, neem dan contact op met uw
erkende servicedealer.
Opmerking: Om er beter bij te kunnen, kunt u
de brandstoftank verwijderen; zie Brandstoftank
verwijderen (bladz. 42).
4.
3. Draai naar rechts om de
stang korter te maken.
Draai de linker regelstang telkens een kwart
draai tot de machine recht spoort (Figuur 65).
6.
Controleer of de machine niet kruipt in
de neutraalstand wanneer de parkeerrem
uitgeschakeld is.
7.
Plaats de brandstoftank terug als u deze hebt
verwijderd.
8.
Plaats het kussen.
Opmerking: Als de machine naar rechts trekt,
kort dan de regelstang in door deze naar rechts
te draaien. Als de machine naar links trekt,
maak de regelstang dan langer door deze naar
links te draaien.
De bandenspanning
controleren
Opmerking: Draai alleen aan de linker
regelstang om de snelheid van het linkerwiel te
laten overeenkomen met de snelheid van het
rechterwiel. Stel de snelheid van het rechterwiel
niet in, omdat hierdoor de rechter rijhendel
niet meer in het midden van de sleuf voor de
neutraalstand in het bedieningspaneel staat.
Onderhoudsinterval: Om de 50 bedrijfsuren/Maandelijks (houd hierbij de kortste
periode aan)
De juiste bandenspanning voor de achterbanden is
0,83 tot 0,97 bar.
Belangrijk: Draai de regelstang niet te
Belangrijk: Een ongelijke bandenspanning kan
ver, omdat de machine hierdoor kan gaan
kruipen in de neutraalstand.
leiden tot onregelmatige maairesultaten.
Opmerking: De voorbanden zijn semi-pneumatisch
en hoeven niet op spanning te worden gehouden.
46
Lager van draaipunt van
zwenkwiel afstellen
Onderhoudsinterval: Om de 500 bedrijfsuren/Jaarlijks (houd hierbij de kortste periode
aan)
1.
Schakel de messchakelaar (aftakas) uit, zet de
rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND
en stel de parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Verwijder de stofkap van het zwenkwiel en draai
de borgmoer aan (Figuur 67).
4.
Draai de borgmoer aan totdat de veerringen vlak
liggen, en draai deze vervolgens een ¼ slag
terug om de voorspanning op de lagers correct
af te stellen (Figuur 67).
g001055
Figuur 66
Belangrijk: Zorg ervoor dat de veerringen
goed zijn geplaatst, zoals getoond in Figuur
67.
5.
47
Plaats de stofkap (Figuur 67).
Onderhoud van
zwenkwielen en lagers
De zwenkwielen draaien op een rollager ondersteund
door een spanbus. Als het lager steeds goed
gesmeerd blijft, is de slijtage minimaal. Als u nalaat
het lager goed te smeren, zal deze snel gaan slijten.
Als een zwenkwiel gaat wiebelen is er meestal een
lager versleten.
1.
Verwijder de moer en de bout waarmee het
zwenkwiel is bevestigd aan de zwenkwielvork
(Figuur 68).
g001297
Figuur 67
1. Schotelveren
3. Stofkap
2. Borgmoer
g009453
Figuur 68
1. Borgmoer
4. Rollager
2. Lagerbus
5. Zwenkwiel
3. Spanbus
6. Wielbout
2.
Verwijder 1 lagerbus. Trek vervolgens de
spanbus en de rollager uit de wielnaaf (Figuur
68).
3.
Verwijder de andere bus uit de wielnaaf en
verwijder eventueel vet en vuil uit de wielnaaf
(Figuur 68).
4.
Inspecteer het rollager, de bussen, spanbussen
en de binnenzijde van de wielnaaf op slijtage.
Opmerking: Vervang beschadigde of
versleten onderdelen (Figuur 68).
48
5.
Plaats 1 bus in de wielnaaf (Figuur 68).
6.
Smeer het rollager en de spanbus en schuif
deze in de wielnaaf (Figuur 68).
7.
Schuif de tweede bus in de wielnaaf (Figuur 68).
8.
Plaats het zwenkwiel in de zwenkwielvork en
bevestig het wiel met de wielbout en borgmoer
(Figuur 68).
9.
10.
Draai de borgmoer vast tot de spanbus tegen de
binnenzijde van de zwenkwielvork rust (Figuur
68).
Smeer de nippel op het zwenkwiel.
Opvulstuk van de koppeling
verwijderen
Onderhoudsinterval: Om de 100 bedrijfsuren
Als de koppelingsrem is versleten tot het punt waarop
de koppeling niet meer consistent aangrijpt, kunt u
het opvulstuk verwijderen om de levensduur van de
koppeling te verlengen (Figuur 69).
g302534
Figuur 70
4.
Controleer de staat van de bedrading van de
kabelboom, de aansluitingen en de polen.
Reinig of repareer deze indien nodig.
5.
Controleer dat er 12 V op de koppelingsconnector staat als u de aftakasschakelaar inschakelt.
6.
Meet de opening tussen de rotor en de armatuur.
Als de opening groter is dan 1 mm, ga dan als
volgt te werk:
A.
g302539
Figuur 69
1. Armatuur
2. Veldafdekking
5. Afstandsstuk van rem
6. Opvulstuk.
3. Rotor
7. Remstang
Opmerking: Verwijder de remstang
niet van de veldafdekking/armatuur. De
remstang is versleten rond de armatuur en
moet blijven passen nadat u het opvulstuk
hebt verwijderd om voldoende remkoppel te
garanderen.
4. Montagebout van rem
1.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Blaas met perslucht al het vuil onder de
remstang en rond de afstandsstukken van de
rem weg.
Draai beide montagebouten een halve tot
een hele slag los zoals wordt getoond in
Figuur 71.
g302537
Figuur 71
1. Montagebout van rem
B.
Verwijder het opvulstuk met een punttang
of met de hand.
Opmerking: Gooi het opvulstuk niet weg
totdat u zeker weet dat de koppeling naar
behoren werkt.
49
g302538
Figuur 72
g302535
Figuur 74
1. Opvulstuk
C.
1. Voelermaat
Blaas met perslucht al het vuil onder de
remstang en rond de afstandsstukken van
de rem weg.
D.
Haal elke bout (M6 x 1) aan met een torsie
van 12,8 tot 14,2 N·m.
E.
Gebruik een voelermaat van 0,254 mm
dik om aan beide zijden van de remstang
te controleren of er een opening is tussen
de rotor en de armatuur, zoals getoond in
Figuur 73 en Figuur 74.
• Als de opening kleiner is dan 0,254 mm,
plaats dan het opvulstuk terug en
raadpleeg het hoofdstuk Problemen,
oorzaak en remedie (bladz. 65).
• Als de opening groot genoeg is, ga dan
verder met de veiligheidscontrole in
stap F.
Opmerking: Vanwege de manier waarop
de rotor en armatuur slijten, met pieken en
dalen, is het soms moeilijk om de werkelijke
opening te meten.
g302536
Figuur 73
1. Voelermaat
50
F.
Onderhoud koelsysteem
Voer de volgende veiligheidscontrole uit:
i.
Start de motor vanaf de
bestuurderspositie.
ii.
Controleer of de messen niet
ingeschakeld worden als de
aftakasschakelaar in de stand
UIT staat en de koppeling is
uitgeschakeld.
Luchtinlaatrooster reinigen
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
Verwijder vóór elk gebruik aangekoekt gras, vuil of
andere rommel van de cilinder en de koelribben van
de cilinderkop, het luchtinlaatrooster op het uiteinde
van het vliegwiel en de regelhendels en de koppeling
van de carburateur. Dit draagt bij tot een adequate
koeling van de motor en een correct motortoerental
en verkleint de kans dat de motor oververhit raakt of
mechanische schade oploopt.
Opmerking: Als de koppeling niet
wordt uitgeschakeld, plaats dan
het opvulstuk terug, en raadpleeg
hoofdstuk Problemen, oorzaak en
remedie (bladz. 65).
iii.
Schakel de aftakasschakelaar 10
keer achter elkaar in en uit om te
controleren of de koppeling juist
functioneert.
Het koelsysteem reinigen
Onderhoudsinterval: Om de 100 bedrijfsuren—Controleer en reinig de
koelribben en de uitlaatringen van
de motor (vaker in vuile of stoffige
omstandigheden).
Opmerking: Als de koppeling niet
goed kan worden ingeschakeld,
raadpleeg dan het hoofdstuk
Problemen, oorzaak en remedie
(bladz. 65).
De wielmoeren controleren
Onderhoudsinterval: Na de eerste 100
bedrijfsuren—De wielmoeren
controleren.
Controleer de wielmoeren en draai ze vast met een
torsie van 115 tot 142 N·m.
1.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Verwijder het luchtinlaatrooster en de
ventilatorbehuizing (Figuur 75).
4.
Verwijder vuil en gras van de machineonderdelen.
5.
Monteer het luchtinlaatrooster en de
ventilatorbehuizing (Figuur 75).
g031343
Figuur 75
1. Scherm en
luchtinlaatrooster
51
2. Ventilatorbehuizing
Onderhouden remmen
Onderhoud riemen
De parkeerrem testen
De riemen controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
Onderhoudsinterval: Om de 100 bedrijfsuren—Controleer de drijfriem(en) van
het maaidek.
Voor elk gebruik moet u de parkeerrem controleren op
een horizontaal oppervlak en een helling.
Controleer de riemen op scheuren, gerafelde randen,
schroeiplekken, slijtage, tekenen van oververhitting
en andere schade.
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de
machine stopt of deze onbeheerd achterlaat. Als de
parkeerrem niet goed werkt, moet u deze afstellen.
1.
Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem
in werking
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Zet de parkeerrem vrij.
4.
Schakel de remhendel in en controleer of de
machine beweegt.
5.
Stel de rem af indien dit nodig is.
Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren
tijdens het draaien van de riem, slippen van de
messen tijdens het maaien, gerafelde randen,
schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u
een van deze tekenen gewaar wordt.
Drijfriem van maaidek
vervangen
De band verwijderen
Remmen afstellen
1.
Verwijder de brandstoftank; zie Brandstoftank
verwijderen (bladz. 42).
2.
Zet de bout op de kabelklem aan de linkerzijde
van de machine los.
g031396
Figuur 76
1. Kabel
2. Kabelklem
3. Bout en moer
3.
Trek de kabels strak.
4.
Draai de moer vast.
5.
Monteer de brandstoftank, de dwarsbeugel en
het kussen.
52
1.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Open het motorscherm en het schermaanhangsel; zie Het motorscherm en het
schermaanhangsel openmaken (bladz. 28).
4.
Verwijder de linker drijfriemkap, zie De linker
drijfriemkap verwijderen (bladz. 30).
5.
Verwijder de rechter drijfriemkap, zie De rechter
drijfriemkap verwijderen (bladz. 31).
6.
Trek de spanpoelie en de kap van de spanpoelie
naar de motor toe en schuif de riem van de
poelies (Figuur 77).
5.
g270501
Figuur 77
2. Kap van spanpoelie
1. Spanpoelie
7.
Verwijder de riem van de machine.
De riem monteren
1.
Monteer de riem in het maaidek (Figuur 78).
g270502
Figuur 78
2.
Leid de riem zoals wordt getoond in Figuur 79.
g270500
Figuur 79
3.
Monteer de rechter drijfriemkap, zie De rechter
drijfriemkap monteren (bladz. 32).
4.
Monteer de linker drijfriemkap; zie De linker
drijfriemkap monteren (bladz. 33).
53
Sluit het motorscherm en het schermaanhangsel;
zie Het motorscherm en het schermaanhangsel
sluiten (bladz. 29).
De transmissieriem
vervangen
VOORZICHTIG
De veer is onder spanning gemonteerd
en kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Onderhoudsinterval: Om de 1000 bedrijfsuren—De
transmissieriem vervangen.
1.
Verwijder de brandstoftank; zie Brandstoftank
verwijderen (bladz. 42).
2.
Verwijder de dop van het hydraulische reservoir.
3.
Zoek de aftappluggen onderaan de transmissie
en plaats een opvangbak onder de plug (Figuur
80).
Zet een veiligheidsbril op en wees
voorzichtig als u de veer verwijdert.
g267274
Figuur 80
1. Aftapplug
4.
Laat de hydraulische vloeistof uit de machine
lopen.
5.
Verwijder de onderste hydraulische slang
(Figuur 81).
g031345
Figuur 81
1. Onderste hydraulische
slang
3. Spanveer
2. Transmissieriem
6.
Verwijder de spanveer (Figuur 81).
54
7.
Verwijder de transmissieriem van de koppeling
en de aanslag van de koppeling (Figuur 81).
8.
Plaats de nieuwe riem.
9.
Plaats de spanveer en de onderste hydraulische
slang.
10.
Monteer de aftappluggen en draai deze vast
met een torsie van 22 tot 27 N·m.
11.
Vul hydraulische vloeistof bij tot de
bijvul-markering.
12.
Plaats de dop van het hydraulische reservoir.
13.
Laat de machine 10 minuten lopen en controleer
of de hydraulische vloeistof het juiste peil heeft.
Onderhoud
bedieningsysteem
Rijhendels afstellen
Als de rijhendels niet op één horizontale lijn staan,
moet u de rijhendels afstellen.
1.
2.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
g031538
Figuur 83
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Duw de rijhendels omlaag uit de VERGRENDELDE
NEUTRAALSTAND (Figuur 82).
4.
Controleer of de rechter rijhendel horizontaal
uitgelijnd is met de linker rijhendel (Figuur 82).
1. Nok
7.
2. Moer
Verstel de nok totdat deze is uitgelijnd met de
linker rijhendel en draai de moer van de nok
vast.
Opmerking: Beweeg de nok rechtsom (in de
verticale stand) om de hendel te laten zakken,
en linksom (in de verticale stand) om de hendel
omhoog te brengen.
Belangrijk: Zorg ervoor dat het vlakke
gedeelte van de nok niet boven een verticale
stand gaat (links noch rechts); anders kunt u
de schakelaar beschadigen.
8.
g009436
Figuur 82
1. Rijhendel links
3. Controleer hier de
horizontale uitlijning
2. De rechter rijhendel
in de vergrendelde
neutraalstand
4. Rijhendel rechts
Opmerking: Om de rechter rijhendel
horizontaal te verstellen, verstelt u de nok.
5.
Maak het kussen los van de achterzijde van de
machine.
6.
Draai de moer los waarmee de nok is bevestigd
(Figuur 83).
55
Herhaal stappen 3 tot en met 7 voor de linker
rijhendel.
Onderhoud hydraulisch
systeem
4.
Reinig het gebied rond de vulbuis en de dop van
de hydraulische tank (Figuur 84).
Veiligheid van het
hydraulische systeem
• Waarschuw onmiddellijk een arts als er
hydraulische vloeistof is geïnjecteerd in de huid.
Geïnjecteerde vloeistof moet binnen enkele uren
operatief worden verwijderd door een arts.
Controleer of alle hydraulische slangen en
leidingen in goede staat verkeren en alle
hydraulische aansluitingen en fittings stevig
vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische
systeem.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine
lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk
hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem
opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op
veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat
verrichten aan het hydraulische systeem.
•
•
•
•
g031401
Figuur 84
1. Dop van hydraulische tank 2. Peil koude vloeistof
5.
Opmerking: Kijk in de vulbuis om het
6.
Specificaties van het
hydraulische systeem
7.
Type hydraulische vloeistof: Toro® HYPR-OIL™ 500
hydraulische vloeistof
Belangrijk: Gebruik de voorgeschreven
Onderhoudsinterval: Na de eerste 50 bedrijfsuren
Om de 500 bedrijfsuren/Jaarlijks (houd hierbij
de kortste periode aan)—De hydraulische filters
en vloeistof vervangen.
vloeistof. Andere vloeistoffen kunnen het systeem
beschadigen.
Hydraulische vloeistof
controleren
Vervang de hydraulische vloeistof vaker in zware
omstandigheden of in een warme werkomgeving.
Neem contact op met een erkende servicedealer
om een hydraulische set te bestellen waarmee u de
hydraulische filters kunt vervangen.
Onderhoudsinterval: Na de eerste 8 bedrijfsuren
Om de 50 bedrijfsuren
Opmerking: Controleer het peil van de hydraulische
vloeistof terwijl de vloeistof koud is.
2.
3.
vloeistofpeil in het reservoir te controleren.
Giet vloeistof in het reservoir tot deze de
markering voor het bijvullen van koude vloeistof
bereikt.
Plaats de dop terug op de vulbuis.
De hydraulische vloeistof
en filters vervangen
Inhoud van het hydraulische systeem: 4,7 liter
1.
Verwijder de dop van de vulbuis (Figuur 84).
WAARSCHUWING
Warme hydraulische vloeistof kan ernstige
brandwonden veroorzaken.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
Laat de hydraulische vloeistof afkoelen
voordat u onderhoudswerkzaamheden
verricht aan het hydraulische systeem.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
1.
Wacht tot de machine is afgekoeld.
56
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Verwijder de brandstoftank; zie Brandstoftank
verwijderen (bladz. 42).
4.
Verwijder de dop van het hydraulische reservoir.
5.
Zoek de aftapplug onderaan de transmissies en
plaats een opvangbak onder de pluggen (Figuur
85).
g031544
Figuur 86
Linker transmissie getoond
1. Ontluchtingsplug
12.
Voeg langzaam vloeistof toe aan de hydraulische
tank tot ze uit 1 van de ontluchtingspluggen
begint te stromen.
Belangrijk: Gebruik de in Specificaties
van het hydraulische systeem (bladz.
56) voorgeschreven vloeistof of een
gelijkwaardig product. Andere vloeistoffen
kunnen schade aan het systeem veroorzaken.
g268090
Figuur 85
1. Aftapplug
2. Hydraulisch filter
6.
Verwijder de aftappluggen.
7.
Laat al de hydraulische vloeistof uit de machine
lopen.
8.
Verwijder de dop van het hydraulische filter en
het filter van de transmissies.
9.
Monteer nieuwe hydraulische filters; richt de
veerzijde naar buiten en plaats de filterdoppen.
10.
11.
Belangrijk: Hou het vloeistofpeil in de
hydraulische tank in de gaten en giet de tank
niet te vol.
Monteer de aftappluggen en draai deze vast
met een torsie van 22 tot 27 N·m.
13.
Zet de ontluchtingspluggen vast.
14.
Plaats de dop op de hydraulische tank.
15.
Monteer de brandstoftank.
16.
Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten
lopen om lucht uit het systeem te verwijderen.
17.
Zet de motor af en controleer op lekkages.
Opmerking: Als een of beide wielen niet willen
draaien, raadpleeg dan Hydraulische systeem
ontluchten (bladz. 58).
Zet de ontluchtingspluggen in de transmissies
los zodat ze loszitten en wiebelen (Figuur 86).
Opmerking: Hierdoor kan het hydraulische
systeem ontluchten terwijl u hydraulische
vloeistof bijvult.
57
Hydraulische systeem
ontluchten
Onderhoud van het
maaidek
Het tractiesysteem ontlucht zichzelf, maar het kan
noodzakelijk zijn het systeem te ontluchten als de
vloeistof wordt ververst of nadat er werkzaamheden
zijn verricht aan het systeem.
Veiligheid van de messen
1.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Breng de achterzijde van de machine omhoog
op assteunen tot de aandrijfwielen van de grond
komen.
4.
Start de motor en zet de gashendel op stationair.
Een versleten of beschadigd mes kan breken en een
stuk van het mes kan naar u of naar omstanders
worden uitgeworpen en ernstig lichamelijk of dodelijk
letsel toebrengen.
• Controleer op gezette tijden de maaimessen op
slijtage of beschadigingen.
• Wees voorzichtig als u de messen controleert.
Omwikkel de maaimessen of draag
handschoenen en wees voorzichtig als u
onderhoudswerkzaamheden aan de maaimessen
verricht. De maaimessen mogen alleen worden
vervangen of geslepen, probeer ze nooit recht te
maken of er aan te lassen.
• Controleer altijd de machine om zeker te zijn dat
de messen en de mesbouten vrij zijn van slijtage of
beschadiging. Vervang versleten of beschadigde
messen en bouten altijd als complete set om een
goede balans te behouden.
• Let op dat bij machines met meerdere maaimessen
andere messen kunnen gaan draaien doordat u
1 mes draait.
Opmerking: Als het wiel niet draait, kunt u het
systeem ontluchten door de band voorzichtig
naar voren te draaien.
5.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof
en giet indien nodig vloeistof bij om het correcte
peil te handhaven.
6.
Herhaal dit bij het andere wiel.
Onderhoud van de
maaimessen
Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u
de maaimessen scherp houden. Om het slijpen en
vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra
messen in voorraad te hebben.
Vóór controle en onderhoud van
de maaimessen
1.
2.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak
de bougiekabels los.
De maaimessen controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
1. Controleer de snijranden (Figuur 87).
2. Als de randen niet scherp zijn of bramen
vertonen, moet u het maaimes verwijderen en
slijpen; zie De maaimessen slijpen (bladz. 59).
3. Controleer de messen, in het bijzonder het
gebogen deel.
58
4.
Opmerking: Als dit verschil meer dan 3 mm
Als u scheuren, slijtage of groefvorming in dit
deel constateert, moet u direct een nieuw mes
monteren (Figuur 87).
bedraagt, moet u het mes vervangen.
WAARSCHUWING
Een krom of beschadigd mes kan
breken en u of omstanders ernstig letsel
toebrengen.
• Vervang altijd een krom of beschadigd
mes door een nieuw mes.
• Vijl de snijranden of het oppervlak van
het mes niet en maak er geen scherpe
inkepingen in.
g006530
Figuur 87
1. Snijrand
3. Slijtage/groefvorming
2. Gebogen deel
4. Scheur
Maaimessen verwijderen
Vervang messen die een vast voorwerp hebben
geraakt of uit balans of krom zijn.
1. Zet een momentsleutel op de platte kant van de
spilas of pak het uiteinde van het mes vast met
een doek of een dikke handschoen.
2. Verwijder de mesbout, de lagerbus en het mes
van de spilas (Figuur 89).
Controle op kromme messen
1.
Draai de messen totdat de uiteinden in de
lengterichting liggen.
2.
Meet de afstand tussen een horizontaal
oppervlak en de snijrand, stand A, van de
messen (Figuur 88).
g000975
Figuur 88
g295816
1. Meet hier de afstand van
het mes tot het harde
oppervlak
2. Stand A
3.
Draai de tegenovergestelde uiteinden van de
messen naar voren.
4.
Meet de afstand tussen een horizontaal
oppervlak en de snijrand van de messen op
dezelfde plaats als in bovengenoemde stap 2.
Figuur 89
1. Vleugel van het mes
4. Lagerbus
2. Mes
3. Platte kant van de spilas
5. Mesbout
De maaimessen slijpen
1.
Opmerking: Het verschil tussen de afstanden
die zijn gemeten bij stap 2 en stap 3 mag niet
meer dan 3 mm zijn.
Gebruik een vijl om de snijranden aan beide
uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 90).
Opmerking: Houd daarbij de oorspronkelijke
hoek in stand.
59
Opmerking: Het mes blijft in balans als u van
beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal
verwijdert.
g000552
Figuur 90
1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen.
2.
Controleer de balans van het mes met een
mesbalans (Figuur 91).
Opmerking: Als het mes horizontaal blijft, is
het in balans en geschikt voor gebruik.
g298850
Opmerking: Als het mes niet in balans is,
Figuur 93
moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van
de vleugel (Figuur 90).
1. Bovenste moer van spil
3. Mesbout
2. Platte kant van de spilas
3.
Breng indien nodig smeermiddel op basis van
koper of vet aan op de schroefdraden van de
mesbout om te voorkomen dat deze vast komt
te zitten. Draai de mesbout met de hand vast.
4.
Plaats een momentsleutel op de platte kant van
de spilas en draai de mesbout vast met een
torsie van 75 tot 81 N·m.
g000553
Figuur 91
1. Mes
3.
2. Mesbalans
Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans
is.
Maaidek horizontaal stellen
Maaimessen monteren
1.
De machine gebruiksklaar maken
Monteer de lagerbus door het mes met de flens
van de lagerbus op de onderste kant van het
mes (Figuur 92).
Controleer of het maaidek horizontaal staat telkens
wanneer u het maaidek installeert of wanneer u een
ongelijke maaiplek in uw gras ziet.
Stel het maaidek eerst links/rechts horizontaal, en
dan voor/achter.
g255205
Figuur 92
1.
Parkeer de maaimachine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de
parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak
de bougiekabels los.
3.
Controleer de bandenspanning van beide
aandrijfbanden; zie De bandenspanning
controleren (bladz. 46).
4.
Controleer of er verbogen maaimessen zijn;
verwijder en vervang eventueel verbogen
maaimessen; zie Controle op kromme messen
(bladz. 59).
5.
Laat het maaidek zakken tot een maaihoogte
van 76 mm.
1. Lagerbus
2.
Monteer de lagerbus en het mes in de spilas
(Figuur 93).
60
Horizontale maaidekhoogte
controleren
1.
Breng de achterbanden op de juiste spanning.
2.
Controleer of de bladen niet zijn verbogen; zie
Controle op kromme messen (bladz. 59).
3.
Zet de maaimessen horizontaal.
4.
Meet bij de punten B en C. Meet de afstand
tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand
van het maaimes (Figuur 94).
g273882
Figuur 95
1. Bovenste bout
4. Zijmoer
2. Contramoer
5. Stel deze gaffels af om
de rechterkant van het
maaidek af te stellen.
6. Stel deze gaffels af om de
linkerkant van het maaidek
af te stellen.
3. Gaffel
2.
Opmerking: Draai de bouten rechtsom om
het maaidek hoger in te stellen; draai de bout
linksom om het te verlagen.
g006888
Figuur 94
1. Meet vanaf een
horizontaal oppervlak
5.
2. Meet bij de punten B en C.
3.
Draai de contramoeren en de zijbouten vast.
4.
Controleer de zijdelingse hoogte; zie Horizontale
maaidekhoogte controleren (bladz. 61).
Het verschil tussen de meting van punt B en
punt C mag niet meer dan 6 mm bedragen.
Schuinstand van het maaidek
controleren.
Opmerking: Als dit niet het geval is, raadpleeg
dan Het maaidek zijdelings horizontaal stellen
(bladz. 61).
Het maaidek zijdelings horizontaal
stellen
1.
Draai aan de bovenste bout van de gaffels om
de hoogte van het maaidek af te stellen (Figuur
95).
1.
Pomp de achterbanden op de voorgeschreven
spanning.
2.
Zet 1 maaimes in de schuinstand. Meet bij de
punten A en B. Meet de afstand tussen een
horizontaal oppervlak en de snijranden van de
maaimessen (Figuur 96).
Draai de zijmoer en de contramoer los in de
gaffels die u wilt afstellen (Figuur 95).
Opmerking: Het maaimes moet aan de
voorkant bij A 6 mm lager staan dan aan de
achterkant bij B.
3.
61
Draai de messen en herhaal de procedure met
de andere messen.
Opmerking: Draai de bout rechtsom om
het maaidek hoger in te stellen; draai de bout
linksom om het te verlagen.
3.
Draai de contramoeren en de zijbouten vast.
4.
Controleer de schuinstand in de lengterichting;
zie Schuinstand van het maaidek controleren.
(bladz. 61).
De maaihoogte afstellen
1.
Controleer de bandenspanning van de
achterbanden.
2.
Zet de maaihoogtehendel in de stand van
76 mm; zie Maaihoogte instellen (bladz. 22).
3.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak en zet 1 mes in de lengterichting.
4.
Meet bij punt A en meet de afstand tussen een
horizontaal oppervlak en de snijranden van de
maaimessen (Figuur 98).
g001041
Figuur 96
1. Meet bij de punten A en B. 2. Meet vanaf een
horizontaal oppervlak
4.
Als de schuinstand niet juist is, raadpleeg dan
Het maaidek in de lengterichting horizontaal
stellen (bladz. 62).
Opmerking: De afstand moet 76 mm
bedragen.
Het maaidek in de lengterichting
horizontaal stellen
1.
Draai de contramoer en de zijbout los in de
gaffels die u wilt afstellen (Figuur 97).
g000975
Figuur 98
1. Meet vanaf een
horizontaal oppervlak
g273883
Figuur 97
1. Bovenste bout
4. Zijmoer
2. Contramoer
5. Stel deze gaffels af om de
voorkant van het maaidek
af te stellen.
6. Stel deze gaffels af om
de achterkant van het
maaidek af te stellen.
3. Gaffel
2.
Draai aan de bovenste bout van de gaffels om
de hoogte van het maaidek af te stellen (Figuur
97).
62
2. Meet het mes bij punt A
5.
Als de meting niet correct is, ga dan naar de 2
voorste gaffels van de machine (Figuur 97).
6.
Draai de zijmoer en de contramoer van de
gaffels los.
7.
Stel de bovenste bout van de gaffels af zodat de
mespunten overeenkomen met 76 mm.
8.
Draai de contramoeren en de zijbouten vast.
De hefveer van het maaidek Reiniging
afstellen
De onderkant van het
Opmerking: Afstellen van de drukveer verandert
in hoeverre het maaidek zweeft en hoeveel moeite
maaidek reinigen
het kost om het maaidek omhoog te brengen met de
maaihoogtehendel.
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
• Als de veer meer uitveert, moet u minder kracht
Verwijder elke dag het aangekoekte gras aan de
onderkant van het maaidek.
uitoefenen op de hendel en zal het maaidek meer
zweven.
• Als de drukveer minder uitveert, moet u meer
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit, zet de
rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND
en stel de parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Breng de voorkant van de machine omhoog en
plaats deze op assteunen.
kracht uitoefenen op de hendel en zal het maaidek
minder zweven.
1.
Breng de maaihoogtehendel omhoog en
vergrendel deze in de transportstand.
2.
Controleer de afstand tussen de veermoer en
de achterkant van de gelaste montagebeugel
(Figuur 99).
3.
Zorg ervoor dat de afstand 47 tot 50 mm
bedraagt, zoals getoond in Figuur 99.
4.
Wijzig indien nodig de afstand door de bout aan
de voorzijde van de montagebeugel af te stellen
(Figuur 99).
De achterwielmotoren
reinigen
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
g273894
5.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit, zet de
rijhendels in de VERGRENDELDE NEUTRAALSTAND
en stel de parkeerrem in werking.
2.
Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat.
3.
Breng het bestuurdersplatform omhoog om bij
de achterwielmotoren te komen.
Afval afvoeren
Figuur 99
1. Hefveer van maaidek
2. Veermoer
3. Achterzijde van de
montagebeugel
1.
4. Stelbout
5. Afstand 47 tot 50 mm.
Motorolie, accu's, hydraulische vloeistof en
motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder
deze stoffen volgens de plaatselijke voorschriften.
Herhaal deze procedure aan de hefveer van het
tegenoverliggende maaidek.
63
Stalling
A.
Voeg stabilizer/conditioner toe aan de
brandstof in de tank; volg hierbij de
aanbevelingen van de fabrikant van de
brandstofstabilizer.
B.
Laat de motor 5 minuten lopen om
de stabilizer/conditioner door het
brandstofsysteem te verspreiden.
C.
Zet de motor af, laat deze afkoelen, en laat
de brandstoftank leeglopen; zie Brandstof
aftappen uit de brandstoftank (bladz. 42), of
laat de motor lopen totdat deze afslaat.
D.
Start de motor en laat hem lopen totdat
hij afslaat. Herhaal de procedure met de
choke ingeschakeld (indien van toepassing)
totdat de motor niet meer start.
E.
Voer brandstof op de juiste manier af;
recyclen volgens de lokale voorschriften.
Veiligheid tijdens opslag
• Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen voordat u de
bestuurderspositie verlaat. Laat de machine
afkoelen voordat u deze afstelt, vult met brandstof,
stalt of er onderhoudswerkzaamheden aan
verricht.
• Laat de motor afkoelen voordat u de machine
opslaat.
• U mag de machine of brandstof niet opslaan in
de nabijheid van een open vuur of binnenshuis
brandstof aftappen.
Reinigen en opslaan
Belangrijk: Bewaar brandstof die
stabilizer/conditioner bevat niet langer
dan aanbevolen door de fabrikant van
de stabilizer.
Onderhoudsinterval: Vóór de stalling
Vóór de stalling
1.
2.
Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem
in werking, zet de motor af en verwijder het
contactsleuteltje.
10.
Verwijder de bougie(s) en controleer de toestand
daarvan, zie Bougie verwijderen (bladz. 41).
11.
Laat de bougie(s) uit de motor en giet 15 ml
(2 eetlepels) motorolie in het bougiegat; gebruik
de startmotor om de motor te laten draaien en
de olie in de cilinder te verspreiden.
12.
Monteer de bougie(s) maar sluit de kabel niet
aan op de bougie(s).
13.
Controleer alle bevestigingen en zet ze vast.
Repareer of vervang versleten of ontbrekende
delen.
14.
Werk alle krassen of afgebladderde
metaaloppervlakken bij met lak van een erkende
servicedealer.
15.
Stal de machine in een schone, droge garage
of opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit
het contact en bewaar het op een plaats die u
makkelijk kunt onthouden. Dek de machine af
om deze te beschermen en schoon te houden.
Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de
gehele machine verwijderen, met name van de
motor.
Belangrijk: U kunt het voertuig met een
mild reinigingsmiddel en water wassen.
Maak de machine niet schoon met een
hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water,
zeker niet in de buurt van het aandrijfsysteem
en de motor. Gebruik geen hogedrukreiniger.
Hierdoor kunnen vuil en water essentiële
onderdelen binnendringen, zoals lagers en
elektrische schakelaars.
3.
Verwijder vuil en kaf van de buitenkant van
de koelribben van de cilinderkop en de
ventilatorbehuizing.
4.
Controleer de rem; zie De parkeerrem testen
(bladz. 52).
5.
Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie
Onderhoud van het luchtfilter (bladz. 37).
6.
Smeer de machine; zie De machine smeren
(bladz. 34).
7.
Ververs de motorolie; zie Motorolie verversen
(bladz. 39).
8.
Controleer de bandenspanning; zie De
bandenspanning controleren (bladz. 46).
9.
Voor langere stalling dient u als volgt te werk
te gaan:
64
Problemen, oorzaak en remedie
Probleem
De motor start niet, start moeilijk of slaat
af.
De motor verliest vermogen.
De motor raakt oververhit.
De machine drijft niet aan.
De machine trilt abnormaal.
Mogelijke oorzaak
Remedie
1. De brandstoftank is leeg of de
brandstofafsluitklep gesloten.
1. Vul de brandstoftank met brandstof en
open de klep
2. De chokehendel is niet ingeschakeld.
3. Een bougiekabel zit los of is niet
aangesloten.
4. De bougie is aangetast, vuil, of de
elektrodenafstand is niet correct
afgesteld.
5. Het luchtfilter is vuil.
6. Er zit vuil in het brandstoffilter.
7. Vuil, water of oude brandstof in het
brandstofsysteem.
8. De afstand tussen de schakelaars van
het veiligheidssysteem is niet juist.
2. Schakel de chokehendel in.
3. Kabel op bougie aansluiten.
5. Voer onderhoud uit op het luchtfilter.
6. Brandstoffilter vervangen.
7. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
8. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
1. De motor is te zwaar belast.
1. De rijsnelheid verminderen.
2. Het luchtfilter is vuil.
3. Het oliepeil in het carter is te laag.
4. De koelribben en luchtkanalen onder
de ventilatorbehuizing van de motor
zijn verstopt.
5. De bougie is aangetast, vuil, of de
elektrodenafstand is niet correct
afgesteld.
6. De ventilatieopening in de
brandstoftankdop is verstopt.
7. Er zit vuil in het brandstoffilter.
8. Vuil, water of oude brandstof in het
brandstofsysteem.
2. Voer onderhoud uit op het luchtfilter.
3. Het carter bijvullen met olie.
4. De koelribben en luchtkanalen
ontstoppen.
4. Plaats een nieuwe bougie met een
correct afgestelde elektrodenafstand.
5. Plaats een nieuwe bougie met een
correct afgestelde elektrodenafstand.
6. Brandstoftankdop reinigen of
vervangen.
7. Brandstoffilter vervangen.
8. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
1. De motor is te zwaar belast.
1. De rijsnelheid verminderen.
2. Het oliepeil in het carter is te laag.
3. De koelribben en luchtkanalen onder
de ventilatorbehuizing van de motor
zijn verstopt.
2. Het carter bijvullen met olie.
3. De koelribben en luchtkanalen
ontstoppen.
1. Het peil in het hydraulische
vloeistofreservoir is te laag.
1. Hydraulische vloeistof bijvullen in het
reservoir.
2. Lucht in het hydraulische systeem.
3. Een slippende pompaandrijfriem.
4. Er ontbreekt een veer van de
spanpoelie op de aandrijfriem.
5. De omloopkleppen van de pomp zijn
open.
2. Ontlucht het hydraulische systeem.
3. Vervang de aandrijfriem van de pomp.
4. Plaats een nieuwe veer voor de
spanpoelie van de aandrijfriem.
5. Sluit de omloopkleppen. Vastdraaien
met een torsie van 12 tot 15 N·m.
1. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn)
verbogen of niet in balans.
1. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
2. Een bevestigingsbout van het maaimes
zit los.
3. De bevestigingsbouten van de motor
zitten los.
4. Er zit een motorpoelie, spanpoelie of
mespoelie los.
5. Er is een motorpoelie beschadigd.
2. De bevestigingsbout van het maaimes
vastdraaien.
3. Draai de montagebouten vast.
6. Mesas verbogen.
65
4. Desbetreffende poelie vastzetten.
5. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
6. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
Probleem
De maaihoogte is ongelijk.
Messen draaien niet.
Mogelijke oorzaak
1. Maaimes(sen) is/zijn bot.
1. Mes(sen) slijpen.
2. Maaimes(sen) verbogen of niet in
balans.
3. Het maaidek staat niet horizontaal.
4. De schuinstand van het maaidek is
verkeerd.
5. De onderkant van het maaidek is vuil.
6. De bandenspanning is niet correct.
7. Mesas verbogen.
2. Nieuwe maaimes(sen) monteren.
3. Stel het maaidek horizontaal in.
4. Pas de schuinstand aan.
5. Reinig de onderkant van het maaidek.
6. Banden op juiste spanning brengen.
7. Neem contact op met een erkende
servicedealer.
1. Een aandrijfriem van de pomp is
versleten, los of stuk.
1. Controleer de spanning van de
drijfriem.
2. Een aandrijfriem van de pomp is van
de poelie af.
2. Drijfriem monteren en assen en
riemgeleiders op juiste stand
controleren.
3. Plaats een nieuwe drijfriem.
3. Een maaidekriem is versleten, los of
stuk.
4. Een maaidekriem is van de poelie
afgelopen.
5. Een veer van de spanpoelie is kapot of
ontbreekt.
6. De elektrische koppeling is niet goed
afgesteld.
7. De stekker of kabel van de koppeling
is beschadigd.
8. De elektrische koppeling is
beschadigd.
9. De messen draaien niet door het
veiligheidssysteem.
1 De aftakasschakelaar werkt niet goed.
0.
De koppeling grijpt niet aan.
Remedie
4. Poelie van maaidek monteren en
controleren of de spanpoelie, de arm
van de spanpoelie en de veer correct
zijn geplaatst en goed functioneren.
5. Veer vervangen.
6. Pas de opening van de koppeling aan.
7. Neem contact op
servicedealer.
8. Neem contact op
servicedealer.
9. Neem contact op
servicedealer.
1 Neem contact op
0. Service Dealer.
met een erkende
met een erkende
met een erkende
met een erkende
1. Een zekering is doorgebrand.
1. Vervang de zekering. Controleer de
weerstand van de spoelen, of de accu
is opgeladen, het oplaadsysteem en
de aansluitingen van de bedrading en
vervang indien nodig.
2. Lage spanning bij de koppeling.
2. Controleer de weerstand van de
spoelen, of de accu is opgeladen, het
oplaadsysteem en de aansluitingen
van de bedrading en vervang
onderdelen indien nodig.
3. Vervang de koppeling.
4. Repareer of vervang de bedrading
van de koppeling of het elektrische
systeem. Reinig de contactpunten van
de aansluitingen.
5. Verwijder het opvulstuk of vervang de
koppeling.
3. De spoel is beschadigd.
4. Onvoldoende stroom
5. Opening tussen rotor/armatuur te
groot.
66
Privacyverklaring EEA/VK
Toro’s gebruik van uw persoonlijke gegevens
The Toro Company (“Toro”) respecteert uw recht op privacy. Wanneer u onze producten koopt, kunnen we bepaalde persoonlijke informatie over u
verzamelen, ofwel rechtstreeks via u ofwel via uw plaatselijk Toro bedrijf of dealer. Toro gebruikt deze informatie om te voldoen aan contractuele
verplichtingen – zoals het registreren van uw garantie, het behandelen van uw garantieclaim of om contact met u op te nemen in het geval van
terugroepacties – en voor legitieme zakelijke doeleinden – zoals klanttevredenheid meten, onze producten verbeteren of u productinformatie verschaffen
die van belang kan zijn. Toro kan uw informatie delen met onze dochterondernemingen, verdelers of andere zakenpartners in verband met deze
activiteiten. We kunnen ook persoonlijke informatie vrijgeven van rechtswege of in verband met de verkoop, aankoop of fusie van een bedrijf. We
verkopen uw persoonsgegevens nooit aan andere bedrijven voor marketingdoeleinden.
Behoud van uw persoonlijke gegevens
Toro bewaart uw persoonlijke informatie zolang deze relevant is voor de bovengenoemde doeleinden en in overeenstemming is met de wettelijke
vereisten. Gelieve contact op te nemen via
[email protected] voor meer informatie over de bewaarperiodes die van toepassing zijn.
Toro’s engagement inzake veiligheid
Uw persoonlijke informatie kan behandeld worden in de VS of een ander land dat mogelijk soepelere databeschermingswetten heeft dan het land waar
u verblijft. Indien we uw informatie overdragen naar een ander land dan het land waar u verblijft, nemen wij de wettelijk verplichte maatregelen om
ervoor te zorgen dat de informatie op gepaste wijze wordt beschermd en veilig wordt behandeld.
Toegang en correctie
U hebt het recht om uw persoonlijke gegevens te corrigeren of te raadplegen, of zich te verzetten tegen de verwerking van uw gegevens of deze te
beperken. Om deze rechten uit te oefenen, gelieve een e-mail te sturen naar
[email protected]. Als u zich zorgen maakt over de manier waarop Toro uw
informatie heeft behandeld, vragen wij u om deze direct ten aanzien van ons te uiten. Europese burgers hebben het recht om een klacht in te dienen
bij hun gegevensbeschermingsautoriteit.
374-0282 Rev C