Mitsubishi Electric PUMY-P125 Installatie gids

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Mitsubishi Electric PUMY-P125 Installatie gids. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
Air-Conditioners
OUTDOOR UNIT
PUMY-P100, P125, P140VHMB
For use with R410A
English
Deutsch
Français
Nederlands
Español
Italiano
∂ÏÏËÓÈο
Português
Dansk
Svenska
Türkçe
Русский
INSTALLATION MANUAL
For safe and correct use, read this manual and the indoor unit installation manual thoroughly before installing
the air-conditioner unit.
INSTALLATIONSHANDBUCH
Aus Sicherheitsgründen und zur richtigen Verwendung vor der Installation die vorliegende Bedienungsanleitung
und die Installationsanleitung der Innenanlage gründlich durchlesen die Klimaanlage.
MANUEL D’INSTALLATION
Avant d’installer le climatiseur, lire attentivement ce manuel, ainsi que le manuel d’installation de l’appareil
intérieur pour une utilisation sûre et correcte.
INSTALLATIONSMANUAL
Läs bruksanvisningen och inomhusenhetens installationshandbok noga innan luftkonditioneringen installeras
så att den används på ett säkert och korrekt sätt.
INSTALLATIEHANDLEIDING
Lees deze handleiding en de installatiehandleiding van het binnenapparaat zorgvuldig door voordat u met het
installeren van de airconditioner begint.
MANUALE DI INSTALLAZIONE
Per un uso sicuro e corretto, leggere attentamente il presente manuale ed il manuale d’installazione dell’unità
interna prima di installare il condizionatore d’aria.
MANUAL DE INSTALACIÓN
Para un uso correcto y seguro, lea detalladamente este manual y el manual de instalación de la unidad interior
antes de instalar la unidad de aire acondicionado.
E°XEIPI¢IO O¢H°IøN E°KATA™TA™H™
°È· ÛˆÛÙ‹ Î·È ·ÛÊ·Ï‹ ¯Ú‹ÛË, ‰È·‚¿ÛÙ ÚÔÛÂÎÙÈο ·˘Ùfi ÙÔ ÂÁ¯ÂÈÚ›‰ÈÔ Î·ıÒ˜ Î·È ÙÔ ÂÁ¯ÂÈÚ›‰ÈÔ ÂÁηٿÛÙ·Û˘
Ù˘ ÂÛˆÙÂÚÈ΋˜ ÌÔÓ¿‰·˜, ÚÔÙÔ‡ ÂÁηٷÛÙ‹ÛÂÙ ÙË ÌÔÓ¿‰· ÙÔ˘ ÎÏÈÌ·ÙÈÛÙÈÎÔ‡.
MANUAL DE INSTALAÇÃO
Para uma utilização segura e correcta, leia atentamente este manual e o manual de instalação da unidade interior
antes de instalar o aparelho de ar condicionado.
INSTALLATIONSMANUAL
Læs af sikkerhedshensyn denne manual samt manualen til installation af indendørsenheden grundigt, før du
installerer klimaanlægget.
MONTAJ ELK‹TABI
Emniyetli ve do¤ru kullanım için, klima cihazını monte etmeden önce bu kılavuzu ve ünite montaj kılavuzunu
tamamıyla okuyun.
РУКОВОДСТВО ПО УСТАНОВКЕ
Для обеспечения безопасной и надлежащей эксплуатации внимательно прочтите данное
руководство и руководство по установке внутреннего прибора перед установкой кондиционера.
FOR INSTALLER
FÜR INSTALLATEURE
POUR L’INSTALLATEUR
FÖR INSTALLATÖREN
VOOR DE INSTALLATEUR
PER L’INSTALLATORE
PARA EL INSTALADOR
PARA O INSTALADOR
TIL INSTALLATØREN
°π∞ ∞À∆√¡ ¶√À ∫∞¡∂π ∆∏¡ ∂°∫∞∆∞™∆∞™∏
MONTÖR ‹Ç‹N
ДЛЯ УСТАНОВИТЕЛЯ
35
1. Veiligheidsvoorschriften ......................................................................... 35
2. Installatieplaats ...................................................................................... 37
3. Het buitenapparaat installeren ............................................................... 39
4. Installeren van de koelstofleidingen ....................................................... 39
5. Installatie van Draineerbuizen ................................................................ 42
6. Elektrische aansluitingen ....................................................................... 42
7. Proefdraaien .......................................................................................... 45
Overzicht van meegeleverde onderdelen
Behalve deze handleiding worden de volgende onderdelen bij het buitenapparaat
geleverd. Ze worden gebruikt voor het aarden van de S-aansluitklemmen van de
aansluitblokken voor de transmissieleiding TB3 en TB7. Zie “6. Elektrische aanslui-
tingen” voor meer informatie.
Aardedraad (× 2)
ss
ss
s Lees alle “Veiligheidsvoorschriften” voordat u het apparaat installeert.
ss
ss
s Stel de aanleverende instantie op de hoogte of vraag om toestemming
voordat u het systeem aansluit op het net.
ss
ss
s Dit apparaat voldoet aan IEC/EN 61000-3-12
Waarschuwing:
Beschrijft maatregelen die genomen moeten worden om het risico van verwon-
ding of dood van de gebruiker te voorkomen.
Voorzichtig:
Beschrijft maatregelen die genomen moeten worden om schade aan het appa-
raat te voorkomen.
Inhoud
Waarschuwing:
Het apparaat mag niet door de gebruiker zelf worden geïnstalleerd. Vraag de
dealer of een erkende installateur om het apparaat te installeren. Onjuiste instal-
latie van het apparaat kan leiden tot waterlekkage, elektrische schokken of brand.
Volg voor de installatie de instructies in de installatiehandleiding en gebruik
gereedschap en pijpmateriaal dat speciaal is gemaakt voor gebruik met R410A-
koelstof. De R410A-koelstof in het HFC-systeem wordt gebruikt onder een
1,6 maal grotere druk als normale koelstoffen. Wanneer niet voor R410A-koel-
stof ontworpen pijpdelen worden gebruikt en het apparaat onjuist wordt geïn-
stalleerd, kunnen de pijpen knappen waardoor schade of letsel kan ontstaan.
Daarnaast kunnen waterlekkage, elektrische schokken of brand optreden.
Het apparaat dient volgens de instructies te worden geïnstalleerd om het
risico op beschadiging bij een aardbeving of storm te beperken. Een onjuist
geïnstalleerd apparaat kan vallen en schade of letsel veroorzaken.
Het apparaat moet worden geïnstalleerd op een constructie die het gewicht
ervan kan dragen. Als het apparaat wordt geïnstalleerd op een instabiele con-
structie, kan het vallen en schade of letsel veroorzaken.
Als het apparaat in een kleine ruimte wordt geïnstalleerd, moeten maatrege-
len worden genomen tegen het weglekken van koelstof. De concentratie weg-
gelekt koelstof in de lucht mag de grenswaarden niet overschrijden. Vraag
de dealer wat u tegen het overmatig weglekken van koelstof kunt doen. Als
de concentratie koelstof in de lucht te hoog wordt, kan zuurstofgebrek in de
ruimte optreden.
Ventileer de ruimte als er koelstof weglekt wanneer het apparaat in werking
is. Als de koelstof in contact komt met vuur, komen giftige gassen vrij.
De installatie van de elektrische onderdelen moet worden uitgevoerd door
een gediplomeerde elektriciën in overeenstemming met de lokale regelge-
ving en de instructies in deze handleiding. Installeer stroomonderbrekers en
zorg voor een juiste voedingsspanning. Sluit geen andere apparatuur aan op
de voedingsleidingen van de apparaten. Onjuist geïnstalleerde of ongeschikte
voedingsleidingen kunnen elektrische schokken of brand veroorzaken.
Gebruik fosforhoudende, zuurstofarme, naadloze C1220-pijpen van koper of
koperlegeringen als koelstofpijpen. Als de pijpen onjuist worden aangesloten,
is het apparaat niet goed geaard en kunnen elektrische schokken optreden.
Gebruik uitsluitend de gespecificeerde kabels. De aansluitingen moeten ste-
vig vastzitten zonder spanning op de aansluitpunten. Onjuiste aansluiting of
installatie van de kabels kan leiden tot oververhitting of brand.
Het deksel van het aansluitblok van het buitenapparaat moet stevig worden
vastgemaakt.
Bij onjuiste montage van het deksel kunnen stof en vocht in het apparaat
komen, wat een elektrische schok of brand kan veroorzaken.
Gebruik bij het installeren of verplaatsen van het apparaat uitsluitend de ge-
specificeerde koelstof (R410A) voor het vullen van de koelstofpijpen. Meng
de koelstof niet met andere koelstoffen en let erop dat er geen lucht in de
pijpen achterblijft. In de leidingen achtergebleven lucht kan drukstoten ver-
oorzaken die kunnen leiden tot scheuren en andere problemen.
Gebruik uitsluitend door Mitsubishi Electric goedgekeurde accessoires en
vraag de dealer of een erkende installateur deze te installeren. Onjuiste in-
stallatie van accessoires kan leiden tot waterlekkage, elektrische schokken
of brand.
Breng geen wijzigingen aan aan het apparaat. Neem voor reparatie contact
op met de dealer. Onjuist uitgevoerde reparaties of wijzigingen kunnen lei-
den tot waterlekkage, elektrische schokken of brand.
De gebruiker mag nooit proberen het apparaat zelf te repareren of te ver-
plaatsen. Onjuiste installatie van het apparaat kan leiden tot waterlekkage,
elektrische schokken of brand. Als het apparaat moet worden gerepareerd of
verplaatst, neem dan contact op met de dealer of een erkende installateur.
Controleer na voltooiing van de installatie op koelstoflekkage. Als koelstof
naar de ruimte lekt en in contact komt met de vlam van een verwarmings- of
kookapparaat, komen giftige gassen vrij.
1. Veiligheidsvoorschriften
Informeer de klant na voltooiing van de installatie over de “Veiligheidsvoorschriften”,
het gebruik en het onderhoud van het apparaat en laat het apparaat proefdraaien om
de werking ervan te controleren. Zowel de installatie- als de gebruikershandleiding
dienen ter bewaring aan de gebruiker te worden gegeven. Deze handleidingen die-
nen te worden doorgegeven aan latere gebruikers.
: Geeft een onderdeel aan dat geaard moet worden.
Waarschuwing:
Lees de stickers die op het apparaat zitten zorgvuldig.
Opmerkingen: Dit symbool is alleen van toepassing voor EU-landen.
Dit symbool voldoet aan Richtlijn 2002/96/EG, artikel 10 (Informatie voor gebruikers) en bijlage IV.
Mitsubishi Electric producten zijn ontwikkeld en gefabriceerd uit eerste kwaliteit materialen. De onderdelen kunnen worden gerecycled en worden
hergebruikt.
Het symbool betekent dat de elektrische en elektronische onderdelen op het einde van de gebruiksduur gescheiden van het huishoudelijk afval moeten
worden ingezameld.
Breng deze apparatuur dan naar het gemeentelijke afvalinzamelingspunt.
In de Europese Unie worden elektrische en elektronische producten afzonderlijk ingezameld.
Help ons mee het milieu te beschermen!
Voorzichtig:
Zorg ervoor dat geen R410A in de atmosfeer terechtkomt:
R410A is een gefluoreerd broeikasgas dat onder het Kyoto-protocol valt en een aardopwarmingsvermogen (GWP) van 1975 heeft.
36
1.2. Voor de installatie (verplaatsing)
Voorzichtig:
Ga zeer voorzichtig te werk bij het verplaatsen van het apparaat. Het apparaat
dient door twee of meer personen te worden getild, aangezien het 20 kg of
meer weegt. Til het apparaat niet op aan de verpakkingsbanden. Draag be-
schermende handschoenen bij het uitpakken en verplaatsen van het apparaat
om te voorkomen dat u zich snijdt aan de vinnen of andere onderdelen.
Zorg dat het verpakkingsmateriaal op een veilige manier wordt weggewor-
pen. Verpakkingsmaterialen zoals klemmen en andere metalen of houten on-
derdelen kunnen snijwonden of ander letsel veroorzaken.
1.1. Voor de installatie
Voorzichtig:
Gebruik het apparaat niet in bijzondere omgevingen. Installeer de aircondi-
tioner niet in ruimtes waarin deze wordt blootgesteld aan stoom, vluchtige
olie (inclusief machine-olie) of zwavelgas, gebieden met een zout klimaat zo-
als de kust of gebieden waar het apparaat kan worden bedekt door sneeuw,
omdat hierdoor de prestaties aanzienlijk kunnen verminderen en schade kan
ontstaan aan de interne onderdelen.
Installeer het apparaat niet in ruimtes waar brandbare gassen worden gepro-
duceerd of kunnen lekken, stromen of samenstromen. Ophoping van brand-
bare gassen rond het apparaat kan leiden tot brand of een explosie.
Het buitenapparaat produceert condens tijdens de verwarmingsfase. Zorg
voor afvoer rond het buitenapparaat als dergelijk condensvocht schade kan
veroorzaken.
Houd rekening met geluid en elektrische stroringen bij installatie van het
apparaat in een ziekenhuis of communicatieruimte. Stroomomzetters, huis-
houdelijke apparaten, hoogfrequente medische apparatuur en radio-
communicatieapparatuur kunnen storingen in de airconditioner veroorzaken.
Omgekeerd kan de airconditioner storingen veroorzaken in medische appa-
ratuur, communicatieapparatuur en de weergave van beeldschermen.
Controleer de dragende constructie en bevestiging van het buitenapparaat
regelmatig op loszitten, scheuren of andere beschadigingen. Als dergelijke
problemen niet worden verholpen, kan het apparaat vallen en schade of let-
sel veroorzaken.
Gebruik geen water om de airconditioner te reinigen. Hierdoor kunnen elek-
trische schokken optreden.
Trek alle flensmoeren aan tot het opgegeven aanhaalmoment met een moment-
sleutel. Bij overmatig aantrekken kan de flensmoer na enige tijd breken waar-
door koelstof kan weglekken.
1. Veiligheidsvoorschriften
1.3. Voor de installatie van de elektrische bedrading
Voorzichtig:
Installeer stroomonderbrekers. Als er geen stroomonderbrekers worden geïn-
stalleerd, kunnen elektrische schokken optreden.
Gebruik voor de voedingsleidingen standaardkabels met voldoende capaci-
teit. Te lichte kabels kunnen kortsluiting, oververhitting of brand veroorzaken.
Oefen bij de installatie van de voedingsleidingen geen trekkracht uit op de
kabels. Als de aansluitingen loszitten, kunnen de kabels loskomen of breken
en oververhitting of brand veroorzaken.
1.4. Voor het proefdraaien
Voorzichtig:
Zet de netspanningsschakelaar ten minste 12 uur voordat u het apparaat gaat
gebruiken aan. Als u het apparaat direct na het aanzetten van de netspannings-
schakelaar inschakelt, kunnen de interne onderdelen ernstig beschadigd ra-
ken. Laat de netspanningsschakelaar altijd aanstaan gedurende het seizoen
waarin u het apparaat gebruikt.
Controleer voordat u begint met proefdraaien of alle panelen, beveiligingen en
andere beschermende onderdelen goed zijn geïnstalleerd. Draaiende of warme
onderdelen of onderdelen onder hoge spanning kunnen letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat het apparaat goed is geaard. Sluit de aardleiding niet aan op
een gas- of waterleiding, bliksemafleider of aardleiding voor de telefoon.
Onjuiste aarding van het apparaat kan elektrische schokken veroorzaken.
Gebruik stroomonderbrekers (aardlekschakelaar, isolatieschakelaar (+B-
zekering) en onderbreker met gegoten behuizing) met de opgegeven capaci-
teit. Het gebruik van stroomonderbrekers met een te hoge capaciteit kan sto-
ringen of brand veroorzaken.
Raak de schakelaars nooit met natte vingers aan. Hierdoor kan een elektri-
sche schok optreden.
Raak de koelstofpijpen niet met blote handen aan als het apparaat in werking is.
De koelstofpijpen zijn heet of koud afhankelijk van de toestand van de koelstof.
Bij het aanraken van de pijpen kunt u brandwonden of bevriezingen oplopen.
Wacht nadat het apparaat is uitgeschakeld ten minste vijf minuten voordat u
de netspanningsschakelaar uitzet. Eerder uitzetten kan waterlekkage of sto-
ringen veroorzaken.
1.5. Gebruik van airconditioners met R410A-koelstof
Voorzichtig:
Gebruik fosforhoudende, zuurstofarme, naadloze C1220-pijpen van koper of
koperlegeringen als koelstofpijpen. Controleer of de binnenkant van de pij-
pen schoon is en vrij van schadelijke stoffen zoals zwavelverbindingen,
oxidanten, vuil of stof. Gebruik pijpen van de opgegeven dikte. (Zie p. 39) Let
bij hergebruik van pijpen waarin R22-koelstof heeft gezeten op het volgende.
- Vervang de bestaande flensmoeren en tromp de aansluitingsoppervlakken opnieuw
op.
- Gebruik geen dunne pijpen. (Zie p. 39)
Bewaar de pijpen die voor de installatie zullen worden gebruikt binnenshuis
en laat de verzegeling aan beide uiteinden intact tot vlak voor het solderen.
(Laat kniestukken, etc. in hun verpakking.) Het binnendringen van stof, vuil
of vocht in de koelstofpijpen kan leiden tot achteruitgang van de olie of
compressorstoringen.
Gebruik esterolie, etherolie of alkylbenzeen (in kleine hoeveelheden) als koel-
olie om de aansluitingsoppervlakken af te dichten. Vermenging van de koel-
olie met mineraalolie kan leiden tot achteruitgang van de koelolie.
Gebruik uitsluitend R410A-koelstof. Bij gebruik van andere koelstoffen ver-
oorzaakt de chloor achteruitgang van de koelolie.
Gebruik gereedschap dat speciaal is ontworpen voor gebruik met R410A-
koelstof. Het volgende gereedschap is vereist. Neem voor vragen contact op
met de dichtstbijzijnde dealer.
Gereedschap (voor R410A)
Verdeelventiel Optrompgereedschap
Vulslang Maatafstemmingsmeter
Gaslekdetector Vacuümpompadapter
Momentsleutel Elektronische koelstofdrukmeter
Gebruik uitsluitend de juiste gereedschappen. Het binnendringen van stof,
vuil of vocht in de koelstofpijpen kan leiden tot achteruitgang van de koelolie.
Maak geen gebruik van een vulcilinder. Het gebruik van een vulcilinder leidt
tot veranderingen in de samenstelling van de koelstof, waardoor de efficiën-
tie wordt verminderd.
37
2. Installatieplaats
2.1. Koelpijpen
Zie Fig. 4-1.
2.2. De installatieplaats voor het buitenapparaat kiezen
Vermijd plaatsen die worden blootgesteld aan direct zonlicht of andere warmte-
bronnen.
Kies een plaats waar niemand last heeft van het geluid van het apparaat.
Kies een plaats die eenvoudige aansluiting van de elektrische bedrading en pijpen
naar het binnenapparaat mogelijk maakt.
Vermijd plaatsen waar brandbare gassen worden geproduceerd of kunnen lekken,
stromen of samenstromen.
Houd er rekening mee dat er tijdens de werking water uit het apparaat kan druppe-
len.
Kies een vlakke constructie die bestand is tegen het gewicht en de trillingen van
het apparaat.
Vermijd plaatsen waar het apparaat door sneeuw kan worden bedekt. In sneeuw-
rijke gebieden moeten speciale maatregelen worden getroffen zoals het verhogen
van de installatieplaats of het plaatsen van een afdak om te voorkomen dat de
sneeuw in of tegen de luchtinlaat terechtkomt. De sneeuw kan de normale lucht-
stroom bemoeilijken en storingen veroorzaken.
Vermijd plaatsen die worden blootgesteld aan olie, stoom of zwavelgas.
Gebruik de tilhandgrepen van het buitenapparaat om het apparaat te verplaatsen.
Als het apparaat van onderen wordt beetgepakt, kunnen verwondingen ontstaan
aan de handen of vingers.
2.3. Buitenafmetingen (Buitenapparaat) (Fig. 2-1)
Beperkingen bij de installatie van binnenunits
De volgende binnenunit-modellen kunnen op deze buitenunit worden aangesloten.
Binnenunits met modelnumers 15-140 (PUMY-P100: 15-125) kunnen worden aan-
gesloten. Zie onderstaande tabel 1 voor mogelijke combinaties van ruimtes en
binnenunits.
Verificatie
De nominale capaciteit moet worden bepaald aan de hand van de onderstaande
tabel. Het aantal units is beperkt zoals in onderstaande tabel 2 is afgebeeld. Contro-
leer alvorens verder te gaan of de geselecteerde totale nominale capaciteit binnen
het bereik valt van 50% - 130% van de capaciteit van het buitenapparaat.
PUMY-P100 5,6 - 14,6 kW
PUMY-P125 7,1 - 18,2 kW
PUMY-P140 8,0 - 20,2 kW
Tabel 1
Type binnenunit 15 20 25 32 40 50 63 71 80 100 125 140
Nominale capaciteit
1,7 2,2 2,8 3,6 4,5 5,6 7,1 8,0 9,0 11,2 14,0 16,0
(koelen) (kW)
Tabel 2
Aantal aansluitbare binnenunits
PUMY-P100 1-8
PUMY-P125 1-10
PUMY-P140 1-12*
Bij combinaties waarbij de totale capaciteit van de binnenunits boven de capaciteit
van de buitenunit komt, zal de koelcapaciteit van alle binnenunits verminderen tot
onder hun nominale koelcapaciteit. Combineer daarom bij voorkeur binnenunits met
een totale capaciteit die minder bedraagt dan de capaciteit van de buitenunit.
* Alleen als alle binnenunits modellen van 1,5 kW zijn, kunnen er 12 binnenunits op
1 buitenunit worden aangesloten.
Fig. 2-1
(mm)
950
330+30
1350
175
600
370
38
2. Installatieplaats
Fig. 2-3
Fig. 2-7
Fig. 2-8
Fig. 2-9
Fig. 2-10 Fig. 2-11
Fig. 2-12 Fig. 2-13 Fig. 2-14
Fig. 2-6
Fig. 2-5Fig. 2-4Fig. 2-2
150
300
1000
Max. 500
200
300
200
1000
150
1000
250
250
1500
500
Max. 500
300
1500
1500
500
1000
600
2000
150
1500
600
3000
500
1500
800
150
2.4. Ventilatie en bereikbaarheid
2.4.1. Bij installatie van één buitenapparaat
De minimale afmetingen zijn als volgt aangegeven, behalve voor Max., hetgeen be-
tekent de Maximale afmetingen.
Raadpleeg voor alle gevallen de getallen.
1 Alleen obstakels aan de achterzijde (Fig. 2-2)
2 Alleen obstakels aan de achter- en bovenzijde (Fig. 2-3)
Maak geen gebruik van de optionele luchtgeleiders voor een opwaartse luchtstroom.
3 Alleen obstakels aan de achterzijde en de zijkanten (Fig. 2-4)
4 Alleen obstakels aan de voorzijde (Fig. 2-5)
Indien een optioneel luchtafvoerkanaal wordt toegepast, dient de vrije ruimte 500 mm of
meer te bedragen.
5 Alleen obstakels aan de voor- en achterzijde (Fig. 2-6)
Indien een optioneel luchtafvoerkanaal wordt toegepast, dient de vrije ruimte 500 mm of
meer te bedragen.
6 Alleen obstakels aan de achter- en bovenzijde en de zijkanten (Fig. 2-7)
Maak geen gebruik van de optionele luchtgeleiders voor een opwaartse luchtstroom.
2.4.2. Bij installatie van meerdere buitenapparaten
Laat tussen de onderlinge units minimaal 10 mm ruimte.
1 Alleen obstakels aan de achterzijde (Fig. 2-8)
2 Alleen obstakels aan de achter- en bovenzijde (Fig. 2-9)
Installeer niet meer dan drie apparaten naast elkaar. Laat bovendien ruimte vrij zoals afgebeeld.
Maak geen gebruik van de optionele luchtgeleiders voor een opwaartse luchtstroom.
3 Alleen obstakels aan de voorzijde (Fig. 2-10)
Indien een optioneel luchtafvoerkanaal wordt toegepast, dient de vrije ruimte 1000 mm of
meer te bedragen.
4 Alleen obstakels aan de voor- en achterzijde (Fig. 2-11)
Indien een optioneel luchtafvoerkanaal wordt toegepast, dient de vrije ruimte 1000 mm of
meer te bedragen.
5 Opstelling met één parallel apparaat (Fig. 2-12)
Bij gebruik van een optionele uitlaatluchtgeleider voor een opwaartse luchtstroom moet de
vrije ruimte ten minste 1000 mm bedragen.
6 Opstelling met meerdere parallelle apparaten (Fig. 2-13)
Bij gebruik van een optionele uitlaatluchtgeleider voor een opwaartse luchtstroom moet de
vrije ruimte ten minste 1500 mm bedragen.
7 Opstelling met boven elkaar geplaatste apparaten (Fig. 2-14)
Er kunnen twee apparaten boven elkaar worden geplaatst.
Installeer niet meer dan twee boven elkaar geplaatste apparaten naast elkaar. Laat boven-
dien ruimte vrij zoals afgebeeld.
39
2.4.3. Installatie op winderige plaatsen
Als het buitenapparaat wordt geïnstalleerd op een dak of een andere plaats waar de
wind vrij spel heeft, moet de luchtuitlaat van het apparaat zo worden gericht dat deze
niet rechtstreeks blootstaat aan krachtige windstoten. Krachtige windstoten die de
luchtuitlaat binnendringen kunnen de normale luchtstroom bemoeilijken en storingen
veroorzaken.
Hieronder volgen 2 manieren om het apparaat tegen krachtige windstoten te be-
schermen.
1 Installeer een optionele luchtgeleider als het apparaat wordt geïnstalleerd op een
plaats waar krachtige windstoten zoals van tyfoons, enz. rechtstreeks de lucht-
uitlaat kunnen binnendringen. (Fig. 2-15)
A Luchtgeleider
2 Plaats het apparaat indien mogelijk zo dat de luchtuitlaat in dezelfde richting blaast
als de seizoenswinden. (Fig. 2-16)
B Windrichting
Fig. 2-15
B
Fig. 2-16
2. Installatieplaats
(mm)
Fig. 3-1
B
Max. 30
D
4. Installeren van de koelstofleidingen
4.1. Voorzorgsmaatregelen voor apparaten die gebruik-
maken van R410A-koelstof
Zie p. 36 voor niet hieronder vermelde voorzorgsmaatregelen voor
airconditioners die gebruikmaken van R410A-koelstof.
Gebruik esterolie, etherolie of alkylbenzeen (in kleine hoeveelheden) als koel-
olie om de aansluitingsoppervlakken af te dichten.
Gebruik fosforhoudende, zuurstofarme, naadloze C1220-pijpen van koper of
koperlegeringen als koelstofpijpen. Gebruik koelstofpijpen van de in de on-
derstaande tabel aangegeven dikte. Controleer of de binnenkant van de pij-
pen schoon is en vrij van schadelijke stoffen zoals zwavelverbindingen,
oxidanten, vuil of stof.
Waarschuwing:
Gebruik bij het installeren of verplaatsen van het apparaat uitsluitend de ge-
specificeerde koelstof (R410A) voor het vullen van de koelstofpijpen. Meng de
koelstof niet met andere koelstoffen en let erop dat er geen lucht in de pijpen
achterblijft. In de leidingen achtergebleven lucht kan drukstoten veroorzaken
die kunnen leiden tot scheuren en andere problemen.
Type binnenapparaat
15-50 63-140
Vloeistofpijp ø6,35 dikte 0,8 mm ø9,52 dikte 0,8 mm
Gaspijp ø12,7 dikte 0,8 mm ø15,88 dikte 1,0 mm
Gebruik geen dunnere pijpen dan hierboven aangegeven.
3. Het buitenapparaat installeren
Zorg ervoor dat de eenheid op een stevig, waterpas oppervlak wordt geïnstalleerd
om geratel tijdens het gebruik te voorkomen. (Fig. 3-1)
<Specificaties voor de fundering>
Funderingsbout M10 (3/8")
Dikte van het beton 120 mm
Lengte van de bout 70 mm
Draagkracht 320 kg
Zorg dat de lengte van de funderingsbout op een afstand van minder dan 30 mm
van de onderkant van de basis komt.
Zet de basis van de eenheid stevig vast met vier M10-funderingsbouten op een
stevige ondergrond.
Installatie van het buitenapparaat
Laat de uitstroomopening vrij. Als de uitstroomopening wordt geblokkeerd wordt de
werking van het apparaat bemoeilijkt, waardoor storingen kunnen ontstaan.
Gebruik naast de basis van het apparaat de installatieopeningen aan de achter-
zijde om waar nodig bedrading etc. te bevestigen. Gebruik zelftappende schroe-
ven (ø5 × 15 mm of minder).
Waarschuwing:
Het apparaat moet worden geïnstalleerd op een constructie die het gewicht
ervan kan dragen. Als het apparaat wordt geïnstalleerd op een instabiele con-
structie, kan het vallen en schade of letsel veroorzaken.
Het apparaat dient volgens de instructies te worden geïnstalleerd om het
risico op beschadiging bij een aardbeving of storm te beperken. Een onjuist
geïnstalleerd apparaat kan vallen en schade of letsel veroorzaken.
A M10 (3/8") bout
B Basis
C Zo lang mogelijk.
D Uitstroomopening
600 600Min. 360
175 175
Min. 10
950
25
330
370
A
A
C
40
4.2. Aansluiten van de pijpen (Fig. 4-2)
Fig. 4-1 is een voorbeeld van een leidingsysteem.
Als u koperen pijpen gebruikt, moet u de vloeistof- en gaspijpen met isolatiemateriaal
bekleden (hittebestendig tot 100°C, dikte van 12 mm of meer).
De delen van de afvoerpijp die binnenshuis lopen, moeten worden bekleed met
isolatiemateriaal van polyethyleenschuim (relatieve dichtheid 0,03, dikte 9 mm of
meer).
Doe een dun laagje koelmachineolie op de leiding en het aansluitingsoppervlak
voordat u de flare-moer vastdraait. A
Draai met gebruik van twee pijptangen de aansluitende leidingen vast. B
Gebruik, nadat alle aansluitingen gemaakt zijn, een lekkagedetector of zeepsop
om te controleren of er gaslekken zijn.
Breng koelolie aan op de aansluitingsoppervlakken. C
Gebruik de flensmoeren voor de volgende pijpafmetingen. D
Binnenapparaat
Buitenapparaat
15-50 63-140 100-140
Gaszijde
Afmeting leiding (mm)
ø12,7 ø15,88 ø15,88
Vloeistofzijde
Afmeting leiding (mm)
ø6,35 ø9,52 ø9,52
Let er bij het buigen van de pijpen op dat u deze niet breekt. Een buigstraal van 100
mm tot 150 mm is voldoende.
Let erop dat de pijpen de compressor niet raken. Hierdoor kunnen ongewone ge-
luiden of trillingen ontstaan.
1 Begin met het aansluiten van de pijpen bij het binnenapparaat.
Trek de flensmoeren aan met een momentsleutel.
2 Tromp de vloeistof- en gaspijpen op en breng een dun laagje koelolie aan op de
aansluitingsoppervlakken.
Als een gewoon pijpafdichtmiddel wordt gebruikt, zie dan Tabel 3 voor het optrompen
van R410A-koelstofpijpen.
Gebruik de maatafstemmingsmeter om de afmetingen A te controleren.
A (mm)
Å Vloeistofpijp ı Gaspijp
PUMY-P100-140 ø9,52 ø15,88
B, C, D (mm)
Ç
Totale capaciteit binnenapparaten
Å Vloeistofpijp ı Gaspijp
ø9,52 ø15,88
a, b, c, d, e, f (mm)
Î Modelnummer Å Vloeistofpijp ı Gaspijp
15, 20, 25, 32, 40, 50 ø6,35 ø12,7
63, 80, 100, 125, 140 ø9,52 ø15,88
Model aftakkingsset
CMY-Y62-G-E
Ï 4-Aftakkingsstuk Ì 8-Aftakkingsstuk
CMY-Y64-G-E CMY-Y68-G-E
90° ±0,5°
øA
R0,4~R0,8
A
45°±2°
B
C
D
Fig. 4-2
A
A
B
Fig. 4-3
4. Installeren van de koelstofleidingen
A : Buitenapparaat
B : Eerste aftakking
C : Binnenapparaat
A+B+C+a+b+c+d
=
120 m
L = A+B+C+d
=
80 m
R= B+C+d
=
30 m
H
=
50 m (Lagere H buiten
=
20 m)
h
=
12 m
A+a+b+c+d
=
120 m
L = A+d
=
80 m, R= d
=
30 m
H
=
50 m (Lagere H buiten
=
20 m)
h
=
12 m
Fig. 4-1
A Afsnijmaten tromp
B Aanhaalmoment flensmoer
Tabel 3 (Fig. 4-3)
A (Fig. 4-2)
Buitendiameter koperen pijp
Afmetingen tromp
(mm) øA (mm)
ø6,35 8,7 - 9,1
ø9,52 12,8 - 13,2
ø12,7 16,2 - 16,6
ø15,88 19,3 - 19,7
A Optrompgereedschap
B Koperen pijp
B (Fig. 4-2)
Buitendiameter koperen pijp
Buitendiameter flensmoer Aanhaalmoment
(mm) (mm) (N·m)
ø6,35 17 14 - 18
ø6,35 22 34 - 42
ø9,52 22 34 - 42
ø12,7 26 49 - 61
ø12,7 29 68 - 82
ø15,88 29 68 - 82
ø15,88 36 100 - 120
Buitendiameter koperen pijp
A (mm)
(mm)
Trompgereedschap voor R410A
Trompgereedschap voor R22·R407C
Type koppeling
ø6,35 0 - 0,5 1,0 - 1,5
ø9,52 0 - 0,5 1,0 - 1,5
ø12,7 0 - 0,5 1,0 - 1,5
ø15,88 0 - 0,5 1,0 - 1,5
B
A
H
B C
L
r
d
a
h
b c
C
C
CC
B
A
a
b
c
C
C
CC
d
H
h
L
r
41
C
B
A
E
D
4. Installeren van de koelstofleidingen
Fig. 4-5
Fig. 4-4
(3) 1
2
4.3. Koelleidingen (Fig. 4-4)
Verwijder het onderhoudspaneel D (drie schroeven) en de pijpafdekkingen aan de
voorzijde A (twee schroeven) en de achterzijde B (twee schroeven).
1 Maak de verbindingen van de koelstofleidingen voor het binnen-/buitenapparaat
als het afsluitkraan van het buitenapparaat geheel gesloten is.
2 Ontlucht de binnenunit en de verbindingsleidingen.
3 Controleer na het aansluiten van de koelstofpijpen de pijpen en het binnenapparaat
op gaslekkage. (Zie 4.4. Luchtdichtheid van de koelstofpijpen testen.)
4 Zet een sterke vacuümpomp op de dienstopening van de afsluitkraan en hand-
haaf nadat u -101 kPa (5 Torr) bereikt het vacuüm voldoende lang (minstens een
uur) om de binnenzijde van de pijpen te vacuümdrogen. Controleer de mate van
vacuüm altijd op het verdeelventiel. Als er nog vocht in de pijp zit, wordt de mate
van vacuüm soms niet bereikt in een korte tijd van vacuüm toepassen.
Zet na het vacuümdrogen de afsluitkranen (van zowel vloeistof als gas) voor het
buitenapparaat geheel open. Hierdoor worden de koelstofpijpen van binnen- en
buitenapparaat volledig met elkaar verbonden.
Als het apparaat wordt ingeschakeld terwijl de afsluitkranen nog gesloten zijn,
zullen de compressor en de regelkraan beschadigd raken.
Gebruik een lekdetector of zeepsop om de pijpverbindingen van het buiten-
apparaat te controleren.
Gebruik niet de koelstof uit het apparaat voor het verwijderen van lucht uit de
koelstofleidingen.
Trek na voltooiing van de procedure de kraandoppen aan tot het juiste aanhaal-
moment: 20 tot 25 N·m (200 tot 250 kgf·cm).
Als de doppen niet worden teruggeplaatst en aangetrokken, kan koelstoflekkage
optreden. Let erop dat de binnenzijde van de kraandoppen niet wordt bescha-
digd, aangezien deze werken als een afdichting die koelstoflekkage voorkomt.
5 Dicht de uiteinden van het isolatiemateriaal bij de pijpverbindingen af met
afdichtmiddel om te voorkomen dat er water onder het isolatiemateriaal doordringt.
4.4.
Luchtdichtheid van de koelstofpijpen testen (Fig. 4-5)
(1) Sluit het testgereedschap aan.
Controleer of de afsluitkranen A en B zijn gesloten en open deze niet.
Verhoog de druk in de koelmiddelleidingen via de serviceaansluiting C van
de afsluitklep A en de afsluitklep B.
(2) Voer de druk niet meteen op tot de opgegeven waarde, maar verhoog deze beetje
bij beetje.
1 Voer de druk op tot 0,5 MPa (5 kgf/cm
2
G), wacht vijf minuten en controleer
vervolgens of de druk niet terugloopt.
2 Voer de druk op tot 1,5 MPa (15 kgf/cm
2
G), wacht vijf minuten en controleer
vervolgens of de druk niet terugloopt.
3 Voer de druk op tot 4,15 MPa (41,5 kgf/cm
2
G) en meet de omgevings-
temperatuur en koelstofdruk.
(3) Als de gespecificeerde druk ongeveer een dag lang aanwezig blijft en niet terug-
loopt, zijn de pijpen in orde en zijn er geen lekkages.
Als de omgevingstemperatuur verandert met 1°C zal de druk veranderen met
ongeveer 0,01 MPa (0,1 kgf/cm
2
G). Voer de nodige aanpassingen uit.
(4) Als de druk in stap (2) of (3) terugloopt, is er een gaslek. Zoek het lek.
Isolerende bekleding voor de koelstofleidingen
De pijpen kunnen zowel voor als na het aansluiten worden bekleed met isolatie-
materiaal met een dikte van maximaal ø90. Snij het isolatiemateriaal langs de groef
open en breng het op de pijpen aan.
Inlaatopening voor de leidingen
Dicht de inlaatopeningen rond de pijpen grondig af met afdichtmiddel of kit.
(Als de openingen niet worden gedicht, kan er geluid door hoorbaar zijn of kunnen
water en stof het apparaat binnendringen en storingen veroorzaken.)
A Afsluitkraan
B Afsluitkraan
C Serviceaansluiting
D Open-/sluitgedeelte
E Plaatselijke leiding
A Pijpbedekking aan voorzijde
B Pijpbedekking
C Afsluitkraan
D Onderhoudspaneel
E Buigstraal: 100 mm-150 mm
F Afgesloten, idem voor gaszijde
G Pijpafdekking
H Gebruik hiervoor geen sleutel.
Koelmiddellekkage kan het gevolg zijn.
I Gebruik hier twee sleutels.
4.5. Wijze van openen van de afsluitkraan
De wijze van openen van de afsluitkraan varieert met het model buitenapparaat.
Open de afsluitkranen op de wijze die in uw situatie van toepassing is.
(1) A-type (Fig. 4-6)
1 Verwijder de kap, en draai het binnenwerk met een platte schroevendraaier een
kwartslag tegen de klok in om de kraan te openen.
2 Controleer of de kranen geheel open zijn, en zet daarna de kap terug en vast op
zijn plaats.
(2) B-type (Fig. 4-6)
1 Verwijder de dop, trek het handvat naar u toe en draai dit een kwartslag tegen de
klok in om de kraan te openen.
2 Let erop dat de afsluitkraan geheel open is, druk de hendel in en draai de kap
terug naar de oorspronkelijke stand.
A
B
H
I
C
D
E
F
G
C
Fig. 4-6
Fig. 4-7
A-type B-type
F
H
C
A
B
D
E
G
B
C
J
I
H
E
(1)
(2)
C-type
A
B
K
E
H
C
(3) C-type (Fig. 4-7)
1
Verwijder de kap en draai de kraanstang zo ver mogelijk tegen de klok in met be-
hulp van een 4mm-inbussleutel. Stop met draaien wanneer de nok wordt bereikt.
2 Let erop dat de afsluitkraan geheel open is en draai de kap terug naar de oor-
spronkelijke stand.
A Kraan
B Unitzijde
C Serviceaansluiting
D Hendel
E Kap
F Volledig gesloten
G Volledig geopend
H (Installatiezijde) Koelstofpijpzijde
I Richting van de binnenstromende koelstof
J Gat voor sleutel
K Bediening binnenwerk
42
4.6. Extra vulling met koelvloeistof
Wanneer het buitenapparaat wordt verzonden, is deze reeds gevuld met 3 kg koel-
stof, voldoende voor een totale extra leidinglengte van 50 m. Indien de totale extra
leidinglengte dus 50 m of minder is, is het dus niet nodig extra koelstof bij te vullen.
Berekening van aanvullende hoeveelheid koelstof
Als de totale extra leidinglengte groter is dan 50 m, bereken de vereiste hoeveel-
heid extra koelstof dan met behulp van de onderstaande procedure.
Als de berekende hoeveelheid koelstof een negatieve hoeveelheid is, dient u geen
koelstof bij te vullen.
<Voorbeeld> (Zie de onderste helft van Fig. 4-1.)
Model buitenapparaat : 125
Binnenapparaat 1 : 63 A : ø9,52 30m a: ø9,52 15 m
2: 40 b:ø6,35 10 m
3: 25 c:ø6,35 10 m
4: 20 d:ø6,35 20 m
De totale lengte van elke vloeistofleiding is als volgt
ø9,52: A + a = 30 + 15 = 45 m
ø6,35: b + c + d = 10 + 10 + 20 = 40 m
Hieruit volgt
<Berekeningsvoorbeeld>
Extra koelstofvulling
= 45 × 0,06 + 40 × 0,024 - 3,0 = 0,7 kg (naar boven afgerond)
<Extra vulling>
4. Installeren van de koelstofleidingen
5. Installatie van Draineerbuizen
Aansluiting van de draineerleidingen van het buitenapparaat
Wanneer een afvoerleiding benodigd is, moet u een aftapbus of een afvoervat (optioneel) gebruiken.
P100-140
Aftapbus PAC-SG61DS-E
Afvoervat PAC-SG64DP-E
6.1. Voorzichtig
1 Volg de voorschriften van uw overheidsorgaan voor technische standaards met
betrekking tot elektrische apparaten, bedradingsvoorschriften en aanwijzingen
van elk elektriciteitsbedrijf.
2 Bedrading voor de bediening (die vanaf nu transmissieleiding genoemd wordt)
moet apart (5 cm of meer) van de voedingskabel worden aangelegd zodat deze
niet wordt beïnvloed door elektrische ruis van de voedingskabel. (Plaats de
transmissieleiding en de voedingskabel niet in dezelfde elektriciteitsbuis.)
3 Zorg voor de voorgeschreven aarding voor het buitenapparaat.
4 Geef wat ruimte rond de bedrading van de doos met elektrische onderdelen van
de binnen- en buitenapparaten, want deze doos moet soms verwijderd worden
bij onderhoudswerkzaamheden.
5 Verbind de voedingskabel nooit met het aansluitbed van de transmissieleiding.
Wanneer u dit doet, branden de elektrische onderdelen door.
6 Gebruik tweeaderige afschermkabels voor de transmissieleiding. Wanneer
transmissieleidingen van verschillende systemen verbonden worden met dezelfde
meeraderige kabel, veroorzaakt de daaruit voortvloeiende slechte verzending en
ontvangst foutieve werking.
6. Elektrische aansluitingen
7 Alleen de gespecificeerde transmissieleiding moet aangesloten worden aan het
aansluitblok voor transmissie van het buitenapparaat.
(Transmissieleiding om aangesloten te worden op een binnenapparaat: Aansluit-
blok TB3 voor een transmissieleiding. Anders: Aansluitblok TB7 voor centrale
bediening)
Bij foutieve aansluiting zal het systeem niet werken.
8 Wanneer een aansluiting moet worden gemaakt met de hoofdbedieningseenheid
of apparaten van verschillende koelsystemen in groepsverband moeten werken,
moet een transmissieleiding voor bediening gelegd worden tussen de buiten-
apparaten.
Sluit deze bedieningsleiding aan tussen de aansluitblokken voor centrale bedie-
ning. (2-dradige leiding zonder polariteit)
Wanneer apparaten van verschillende koelsystemen samenwerken zonder de aan-
sluiting op de hoofdbedieningseenheid, dient u de invoegklem van de kortsluit-
verbindingsklem van CN41 van één buitenapparaat naar CN40 te verplaatsen.
9 De groep wordt ingesteld met behulp van de afstandsbedieningseenheid.
Bij onder-
staande
voorwaarden:
Hoeveelheid
koelstof voor
buitenapparaat
3,0 kg
Formaat
vloeistofleiding
Totale lengte van
ø6,35 × 0,024
(m) × 0,024 (kg/m)
Extra koelstof-
vulling
(kg)
Formaat
vloeistofleiding
Totale lengte van
ø9,52 × 0,06
(m) × 0,06 (kg/m)
=+
Fig. 4-8
* De figuur links is slechts een voorbeeld.
De vorm van de afsluitkraan, de plaats
van de dienstopening, enzovoort, kun-
nen per model verschillen.
* Draai alleen gedeelte A.
(Trek gedeelten A en B niet verder
aan.)
C Vulslang
D Dienstopening
Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik van de vulkraan (Fig. 4-8)
Trek de dienstopening niet overmatig aan tijdens het installeren. Hierdoor kan de
binnenkant van de kraan vervormen en los gaan zitten, wat kan leiden tot een gaslek.
Draai nadat u gedeelte B in de gewenste richting hebt geplaatst alleen gedeelte A
en trek dit gedeelte aan.
Trek gedeelten A en B niet verder aan, nadat u gedeelte A hebt vastgedraaid.
43
Voorbeeld van de groepswerking met meerdere buitenapparaten (Afschermdraden en adresinstellingen zijn
noodzakelijk.)
<Voorbeeld van bedrading transmissiekabels>
M-NET-afstandbediening (Fig. 6-2)
MA-afstandbediening (Fig. 6-3)
<Bedradingsmethode en adresinstellingen>
a. Zorg ervoor dat afschermdraden gebruikt worden voor aansluitingen tussen buitenapparaat (OC) en binnenapparaat (IC), tussen OC en OC, en tussen IC en IC.
b. Gebruik voedingsbedrading om de aansluitklemmen M1 en M2 en aardklem op transmissiekabelblok (TB3) van elk buitenapparaat (OC) aan te sluiten op aansluit-
klemmen M1, M2 en S op het transmissieblok van de binnenapparaten (IC).
c. Sluit aansluitklemmen 1 (M1) en 2 (M2) van het transmissiekabelblok van binnenapparaat (IC) met het laatste adres in dezelfde groep aan op aansluitblok van de
afstandsbedieningseenheid (RC).
d. Sluit de aansluitklemmen M1, M2 en S op de aansluitblokken (TB7) voor centrale bediening op beide buitenapparaten (OC) op elkaar aan.
e. De overbruggingscconnector CN41 van het besturingspaneel verandert niet .
f. Sluit de afscherming van de transmissieleiding van het binnenapparaat aan op aansluitklem (S) voor de afscherming van aansluitblok (TB3) en sluit ook aansluitklem (S)
aan op schroef C of D met de bijgesloten aardedraad.
Sluit de afscherming van de leiding tussen de buitenapparaten en de transmissieleiding van het centrale besturingssysteem aan op aansluitklem (S) voor de afscherming
van aansluitblok (TB7).
g. Stel de schakelaar voor de adresinstelling in zoals hieronder wordt getoond.
6. Elektrische aansluitingen
Apparaat Bereik Instellingsmethode
IC (Hoofd) 01 t/m 50 Stel het laatste adres in in dezelfde groep van binnenapparaten
IC (Ondergeschikt) 01 t/m 50
Stel de adressen in van elk apparaat, anders dan de IC (Hoofd), in de groep van binnenapparaten. IC (Hoofd) moet
opeenvolgend zijn
Buitenapparaat 51 t/m 100
Meest recente adres van binnenapparaten in hetzelfde koelsysteem + 50
* Het adres krijgt automatisch de waarde 100 als het wordt ingesteld op 01-50.
M-NET R/C (Hoofd) 101 t/m 150 Adres IC (Hoofd) + 100
M-NET R/C (Ondergeschikt) 151 t/m 200 Adres IC (Hoofd) + 150
MA R/C Niet-vereiste adresinstelling (vereiste Hoofd/Subinstelling)
h. Stel meerdere buitenapparaten in als een groep vanaf de afstandsbedieningseenheid (RC) nadat de spanning is ingeschakeld. Zie de installatiehandleiding van de
afstandsbedieningseenheid voor meer informatie.
<Toegestane lengte>
1 M-NET-afstandbediening
Grootste lengte via buitenapparaten: L
1+L2+L3+L4 en L1+L2+L3+L5 en L1+L2+L6+L7
=
500 m (1,25 mm
2
of dikker)
Grootste lengte transmissiekabel: L
1 en L3+L4 en L3+L5 en L6 en L2+L6 en L7
=
200 m (1,25 mm
2
of dikker)
Lengte kabel afstandsbedieningseenheid: r
1, r2, r2+r3, r4
=
10 m (0,5 tot 1,25 mm
2
)
Wanneer de lengte groter is dan 10 m, gebruik dan afschermbedrading van 1,25 mm
2
. De lengte van dit gedeelte (L8) moet
worden meegenomen in de berekening van de maximale lengte en de totale lengte.
2 MA-afstandbediening
Grootste lengte via buitenapparaten (M-NET-kabel): L
1+L2+L3+L4 en L1+L2+L6+L7
=
500 m (1,25 mm
2
of dikker)
Grootste lengte transmissiekabel (M-NET-kabel): L
1 en L3+L4 en L6 en L2+L6 en L7
=
200 m (1,25 mm
2
of dikker)
Lengte kabel afstandsbedieningseenheid: c
1 en c1+c2+c3 en c1+c2+c3+c4
=
200 m (0,3 tot 1,25 mm
2
)
6.2. Bedieningsdoos en aansluitpositie van bedrading
(Fig. 6-1)
1. Sluit de transmissieleiding voor binnenapparaten aan op het aansluitblok voor de
transmissielijn (TB3) of sluit de bedrading tussen buitenapparaten of de bedrading met
het centrale besturingssyteem aan op het aansluitblok voor centrale besturing (TB7).
Wanneer u afgeschermde bedrading gebruikt, dient u de afscherming van de
transmissieleiding van het binnenapparaat te aarden via de schroef (C of D) en
de afscherming van de leiding tussen de buitenapparaten en de transmissieleiding
van het centrale besturingssysteem te aarden op de aansluitklem (S) voor de
afscherming op het aansluitblok (TB7) van het centrale besturingssysteem. Daar-
naast dient, in het geval van een buitenapparaat waarbij de aansluitklem voor de
netspanning CN41 is vervangen door CN40, de aansluitklem (S) voor de
afscherming van aansluitblok (TB7) van het centrale besturingssysteem ook te
worden aangesloten op de schroef C of D met de bijgesloten aardedraad.
2. Leidingbevestigingsplaten (ø27) worden meegeleverd. Leid het netsnoer en de
transmissieleidingen door de juiste doordrukopeningen en verwijder vervolgens
de afdekking van de doordrukopening aan de onderkant van de aansluitdoos en
sluit de draden aan.
3. Sluit het netsnoer aan op de bedieningsdoos m.b.v. een kabeldoorvoer die span-
krachten kan opvangen (een PG-aansluiting of iets dergelijks).
6.3. Bedrading transmissiekabels
1 Typen bedieningskabels
1. Bedrading transmissiekabels
Typen van transmissiekabels: Afschermdraad CVVS of CPEVS of MVVS
Kabeldoorsnede: Meer dan 1,25 mm
2
Maximaal toegestane kabellengte: Minder dan 200 m
2. M-NET-Afstandsbedieningskabels
2 Voorbeelden van bedrading
Naam bedieningseenheid, aanduiding en toegestane aantal bedieningseenheden.
3. MA-Afstandsbedieningskabels
A : Netvoeding
B : Transmissieleiding
C : Schroef op de elektrokast
D : Schroef op de elektrokast
Fig. 6-1
M1
S
M2
BA
C
M1
S
M2L
N
TB3TB1 TB7
D
Typen afstandsbedieningskabel
Kabeldoorsnede
Opmerkingen
2-aderige omhulde kabel (zonder
afscherming) CVV
0,3 tot 1,25 mm
2
(0,75 tot 1,25 mm
2
)*
Als meer dan 10 m kabel nodig is, gebruik
dan kabels met dezelfde specificaties als
onder 1. Bedrading transmissiekabels.
* Aangesloten met eenvoudige afstandsbediening.
Typen afstandsbedieningskabel
Kabeldoorsnede
Opmerkingen
2-aderige omhulde kabel (zonder
afscherming) CVV
0,3 tot 1,25 mm
2
(0,75 tot 1,25 mm
2
)*
Minder dan 200 m
* Aangesloten met eenvoudige afstandsbediening.
Naam
Bedieningseenheid
buitenapparaat
Bedieningseenheid
binnenapparaat
Afstandsbedienings-
eenheid
Code
OC
IC
RC
Toegestane aantal bedieningseenheden
PUMY-P100
PUMY-P125
PUMY-P140
RC
(M-NET)
MA
1 tot en met 8 units per 1 OC
1 tot en met 10 units per 1 OC
1 tot en met 12 units per 1 OC
Maximaal 12 regelaars voor
één OC
Maximaal 2 per groep
44
A : Draadonderbrekingsschakelaar (Aardlekschakelaar)
B : Buitenapparaat
C : Trekdoos
D : Binnenapparaat
*1. Gebruik een netscheider zonder smeltveiligheid (NF) of een aardlekschakelaar (NV) met een contactopening van minimaal 3,0 mm per pool.
*2. Max. toelaatbare systeemimpedantie 0,22 ()
1. Gebruik voor buiten- en binnenapparaat gescheiden stroomvoorzieningen.
2. Houd bij het aanbrengen van bedrading en verbindingen rekening met de plaatselijke omstandigheden (plaatselijke temperatuur, direct zonlicht, regenwater
enzovoort).
3. De aangegeven draadgrootte is het minimum voor metalen bedrading. Het elektriciteitssnoer moet 1 orde dikker zijn in verband met voltageverlies. Zorg
ervoor dat het voltage van de stroomvoorziening niet meer dan 10% daalt.
4. De bedrading moet voldoen aan de plaatselijke eisen.
5. De elektriciteitssnoeren voor onderdelen van apparaten die buiten worden gebruikt, mogen niet lichter zijn uitgevoerd dan flexibel snoer met polychloropreen
omhulsel (ontwerp 60245 IEC57). U kunt bijvoorbeeld YZW-bedrading gebruiken.
6. Breng een aarding aan die langer is dan de andere kabels.
Waarschuwing:
Zorg ervoor dat de gespecificeerde draden gebruikt worden zodat geen externe kracht uitgeoefend wordt op de klemaansluitingen. Wanneer de aansluitingen
niet stevig bevestigd zijn, kan dit verhitting of brand veroorzaken.
Let er op dat u de juiste soort overstroombeveiligingsschakelaar gebruikt. De geproduceerde overstroom zou namelijk voor een deel uit gelijkstroom kunnen
bestaan.
Voorzichtig:
Een installatieruimte kan de bevestiging van een aardlekschakelaar vereisen. Wanneer geen aardlekschakelaar is aangebracht, kan dit elektrische schokken
veroorzaken.
Gebruik alleen onderbrekingsschakelaars en zekeringen met de juiste capaciteit. Het gebruik van een zekering, draad en koperdraad met een te grote capaci-
teit kan storingen van het apparaat of brand veroorzaken.
BELANGRIJK
Let erop dat de stroomonderbreker geschikt is voor de aanwezigheid van hogere harmonischen.
Gebruik altijd een stroomonderbreker die geschikt is voor de aanwezigheid van hogere harmonischen, aangezien dit apparaat is uitgerust met een omvormer.
Een onjuiste stroomonderbreker kan leiden tot verkeerde werking van de omvormer.
32 A
15 A
5,5 (6)
1,5
5,5 (6)
1,5
P100-140
1,5
6. Elektrische aansluitingen
Draaddikte voor netvoeding en Aan/Uit-capaciteiten
6.4. Bedrading van netvoeding en capaciteit van apparatuur
Schematisch diagram voor bedrading (Voorbeeld) (Fig. 6-4)
Fig. 6-4
~/N 220/230/240 V 50 Hz
~/N 220 V 60 Hz *2
~/N 220/230/240 V 50 Hz
~/N 220 V 60 Hz
Voeding
Binnenapparaat
Model
Buiten-
apparaat
Minimale draaddikte (mm
2
)
Hoofdkabel Aftakking Aarde
Onderbrekingsschakelaar voor
bedrading*1
32 A 30 mA 0,1 s of minder
15 A 30 mA 0,1 s of minder
Aardlekschakelaar
MA-afstandbediening
M-NET-afstandbediening
Fig. 6-2 Fig. 6-3
A : Groep 1
B : Groep 3
C : Schroef op de elektrokast
D : Schroef op de elektrokast
A
B
F
E
G
M1M2S
M1 M2 S
TB7
TB3
IC
(51)
M1 M2 S
TB5
RC
(01)
IC
M1 M2 S
TB5
(03)
IC
M1 M2 S
TB5
(02)
IC
M1 M2 S
TB5
(04)
IC
M1 M2 S
TB5
(05)
IC
M1 M2 S
TB5
(07)
IC
M1 M2 S
TB5
(06)
L2
L1
(101)
RC
(105)
RC
(104)
RC
(155)
OC
M1 M2 S
TB7
(53)
OC
r3
M1M2S
Power Supply
Unit
M1M2S
G-50A
L3
L6L7
L4
L5
r2
r4
r1
AB AB AB
AB
M1M2 S
TB3
A
B
F
E
G
M1 M2 S
TB7
IC
(51)
M1 M2 1 2S
TB5 TB15
12
TB15
12
TB15
12
TB15
12
TB15
12
TB15
12
TB15
MA
(01)
IC
M1 M2 S
TB5
(03)
IC
M1 M2 S
TB5
(02)
IC
M1 M2 S
TB5
(04)
IC
M1 M2 S
TB5
(05)
IC
M1 M2 S
TB5
(07)
IC
M1 M2 S
TB5
(06)
L2
L1
MA
MA
MA
OC
M1 M2 S
TB7
(53)
OC
c1
c4
c3
S
Power Supply
Unit
S
G-50A
L3
L6L7
L4
c3
AB
AB
AB
M1M2
M1M2
c1
c1
c2 c2
AB
M1M2S
TB3
M1M2S
TB3
C of D
C of D
C of D
C of D
E : Subafstandsbedieningseenheid
F : Groep 5
G : Afschermdraad
( ): Adres
A
B
~/N 220/230/240 V 50 Hz
~/N 220 V 60 Hz
D D
C
A
D D
~/N 220/230/240 V 50 Hz
~/N 220 V 60 Hz
45
7. Proefdraaien
7.1. Voordat u gaat proefdraaien
s Controleer nadat u de binnen-en buitenapparaten, inclusief pijpen en be-
drading, volledig heeft geïnstalleerd het geheel op lekken van koelstof, losse
elektrische contacten in voeding of besturingsbedrading en polariteit en
controleer of er geen verbreking van een fase in de voeding is.
s Gebruik een 500-V M-ohm-tester om te controleren of de weerstand tussen
de voedingsspanning en de aarde minimaal 1M bedraagt.
s Voer deze test niet uit op de aansluitpunten van de besturingsbedrading
(laagspanningscircuit).
Waarschuwing:
U mag de airconditioner niet gebruiken als de isolatieweerstand minder dan
1 M bedraagt.
Isolatieweerstand
Na de installatie of nadat de voeding van het apparaat langere tijd is uitgeschakeld,
daalt de isolatieweerstand tot onder 1 M door de ophoping van koelstof in de
compressor. Dit is geen storing. Volg de onderstaande procedures.
1. Haal de bedrading van de compressor los en meet vervolgens de isolatieweerstand
van de compressor.
2. Als de isolatieweerstand lager is dan 1 M, is de compressor defect of is de
weerstand gedaald door de ophoping van koelstof in de compressor.
3. Sluit de bedrading van de compressor weer aan en schakel de voeding in. De
compressor zal nu beginnen met warmdraaien. Meet de isolatieweerstand opnieuw
nadat de voeding gedurende de hieronder aangegeven periode is ingeschakeld.
De isolatieweerstand daalt door de ophoping van koelstof in de compressor. De
weerstand stijgt tot boven 1 M nadat de compressor 4 uur heeft warmgedraaid.
(De tijd die de compressor nodig heeft om warm te draaien varieert afhankelijk
van de atmosferische omstandigheden en de ophoping van koelstof.)
Bij ophoping van koelstof in de compressor moet deze voor gebruik ten minste
12 uur warmdraaien om storingen te voorkomen.
4. Als de isolatieweerstand stijgt tot boven 1 M, is de compressor niet defect.
Voorzichtig:
De compressor werkt uitsluitend als de fase-aansluiting van de netspanning
correct is.
Zet de netspanningschakelaar ruim twaalf uur voordat u de airconditioner
gaat gebruiken aan.
- Als u het apparaat meteen nadat u de netschakelaar heeft omgedraaid aanzet,
kunnen de interne onderdelen ernstig beschadigd worden. Gedurende het seizoen
waarin u het apparaat gebruikt, moet u de netschakelaar altijd aan laten staan.
s Controleer ook het volgende.
De buitenunit is niet defect. De LED op het bedieningspaneel van de buitenunit zal
gaan knipperen indien de buitenunit defect is.
Zowel de gas- als vloeistofafsluitkraan staan volledig open.
7.2. Proefdraaien
7.2.1. Afstandsbediening gebruiken
Zie de installatiehandleiding van de binnenunit.
Voer voor elke binnenunit afzonderlijk een testrun uit. Controleer of elke
binnenunit correct functioneert, volgens de installatiehandleiding die bij de
unit is meegeleverd.
Indien u voor alle binnenunits tegelijk een testrun uitvoert, kunt u eventueel
aanwezige foutieve aansluitingen van koelpijpen en bedrading niet ontdek-
ken.
* Na het inschakelen van de netvoeding werkt de compressor gedurende mini-
maal 3 minuten niet.
Direct na het inschakelen van de netvoeding of bij lage buitentemperaturen
kan de compressor een geluid veroorzaken.
Over het beschermingsmechanisme voor opnieuw starten
Zodra de compressor stopt, treedt een apparaat in werking dat een herstart moet
voorkomen, zodat de compressor ter bescherming van de airconditioner gedurende
3 minuten niet werkt.
7.2.2. Met SW3 in het buitenapparaat
Opmerkingen:
Bij proefdraaien van de buitenunit zijn alle binnenunits in bedrijf. Daardoor
kunt u geen foutieve aansluitingen van koelpijpen of bedrading detecteren.
Voor het detecteren van foutieve aansluitingen dient u de test met de afstands-
bediening uit te voeren, zie hiervoor 7.2.1. Afstandsbediening gebruiken.
SW3-1 ON/AAN
Koelen
SW3-2 OFF/UIT
SW3-1 ON/AAN
Verwarmen
SW3-2 ON/AAN
* Nadat u het apparaat heeft laten proefdraaien, zet u SW3-1 op OFF/UIT.
Enkele seconden nadat de compressor is gestart kan een metalig geluid hoorbaar
zijn in het binnenapparaat. Dit geluid is afkomstig van de keerklep en wordt veroor-
zaakt door het kleine drukverschil binnen de pijpen. Het apparaat is niet defect.
De proefdraaimodus kan tijdens het proefdraaien niet worden gewijzigd door
middel van DIP-schakelaar SW3-2. (Als u de proefdraaimodus tijdens het proef-
draaien wilt wijzigen, zet het proefdraaien dan stop met DIP-schakelaar SW3-1.
Wijzig vervolgens de proefdraaimodus en hervat het proefdraaien met schake-
laar SW3-1.)
7.3. Verzamelen van de koelstof (leegpompen)
Voordat airconditioners worden verwijderd voor verplaatsing naar een andere locatie
dient u altijd de afsluiter (voor zowel vloeistof- als gasleidingen) die zich op het buiten-
apparaat bevindt, af te sluiten en vervolgens de binnen- en buitenapparaten te ver-
wijderen. Op dat moment zal de koelstof uit het binnenapparaat stromen. Om het
uitstromen van de koelstof te minimaliseren, dient de koelstof te worden weggepompt.
Met deze handeling vangt u de koelstof die aanwezig is in de airconditioner op en
verplaatst u dit naar de warmtewisselaar die zich in het buitenapparaat bevindt.
Wegpomp-procedure
1 Schakel bij alle binnenapparaten de koelmodus in en controleer of de bedrijfs-
modus is gewijzigd in COOL. (Stel de apparaten dusdanig in dat de koelmodus
is ingeschakeld tijdens het wegpompen (wanneer de knop TEST RUN wordt in-
gedrukt).)
2 Sluit een verdeelafsluiter voor meters (met een manometer) aan op de afsluiter
van de gasleiding, opdat u de koelstofdruk kunt meten.
3 Zet eerst de serviceschakelaar voor het buitenapparaat SW3-2 op OFF en ver-
volgens schakelaar SW3-1 op ON. (De koelmodus is nu geactiveerd.)
4 Zet ongeveer vijf minuten nadat de koeling werd geactiveerd de buitenschakelaar
SW2-4 (pomp af schakelaar) van OFF op ON.
5 Sluit de afsluitklep van de vloeistofleiding terwijl de koeling nog AAN (ON) is.
(pomp af schakelaar start.)
6 Sluit zodra de manometer een druk van 0 tot 0,1 MPa (0 tot 1 kg/cm
2
G) aangeeft
of na ongeveer 5 minuten na het beginnen met leegpompen, de gasafsluitkraan
en schakel de airconditioner uit door schakelaar SW3-1 direct op OFF te zetten.
7 Zet de serviceschakelaar voor het buitenapparaat SW2-4 van ON op OFF.
8 Verwijder de verdeelaansluiter voor de meter en plaats op elke afsluiter de afsluit-
dop terug.
Opmerkingen:
1 Voer het wegpompen nooit uit wanneer de hoeveelheid koelstof in het
binnenapparaat veel groter is dan de hoeveelheid koelstof die zich buiten
het binnenapparaat bevindt.
Als u het wegpompen uitvoert terwijl de hoeveelheid koelstof groter is dan
de hoeveelheid koelstof buiten het binnenapparaat, kan dit resulteren in
een uitzonderlijke drukstijging wat kan leiden tot een ongeluk.
2 Laat het bedrijf niet te lang duren met de schakelaar SW2-4 in de stand ON.
Zorg ervoor dat de schakelaar in de stand OFF wordt gezet nadat het weg-
pompen is voltooid.
3 Om te kunnen proefdraaien moet de proefdraaischakelaar SW3-1 op ON
staan. Gebruik schakelaar SW3-2 voor het selecteren van de bedienings-
modus. (ON: Verwarming, OFF: Koeling)
4 De benodigde tijd voor het wegpompen bedraagt drie tot vijf minuten nadat
de afsluiter van de vloeistofleiding is afgesloten. (Dit is afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en de hoeveelheid koelstof in het binnenapparaat.)
5 Zorg ervoor dat de uitlezing van de drukmeter niet onder 0 MPa (0 kg/cm
2
G)
daalt. Als het onder 0 MPa (0 kg/cm
2
G) daalt (d.w.z. er wordt een vacuüm
gecreëerd) wordt er lucht in het apparaat gezogen als er eventuele losse
aansluitingen zijn.
6 Zorg ervoor dat de uitlezing op de manometer nooit beneden 0 MPa (0 kg/
cm
2
G) daalt, stop het wegpompen altijd binnen circa vijf minuten nadat de
afsluiter van de vloeistofleiding volledig is afgesloten.
/