Documenttranscriptie
Air-Conditioners
OUTDOOR UNIT
PUMY-P100, P125, P140VHMB
For use with R410A
INSTALLATION MANUAL
FOR INSTALLER
For safe and correct use, read this manual and the indoor unit installation manual thoroughly before installing
the air-conditioner unit.
INSTALLATIONSHANDBUCH
FÜR INSTALLATEURE
Aus Sicherheitsgründen und zur richtigen Verwendung vor der Installation die vorliegende Bedienungsanleitung
und die Installationsanleitung der Innenanlage gründlich durchlesen die Klimaanlage.
MANUEL D’INSTALLATION
MANUAL DE INSTALACIÓN
PARA EL INSTALADOR
Para un uso correcto y seguro, lea detalladamente este manual y el manual de instalación de la unidad interior
antes de instalar la unidad de aire acondicionado.
Nederlands
Español
PER L’INSTALLATORE
Per un uso sicuro e corretto, leggere attentamente il presente manuale ed il manuale d’installazione dell’unità
interna prima di installare il condizionatore d’aria.
E°XEIPI¢IO O¢H°IøN E°KATA™TA™H™
Français
VOOR DE INSTALLATEUR
Lees deze handleiding en de installatiehandleiding van het binnenapparaat zorgvuldig door voordat u met het
installeren van de airconditioner begint.
MANUALE DI INSTALLAZIONE
Deutsch
POUR L’INSTALLATEUR
Avant d’installer le climatiseur, lire attentivement ce manuel, ainsi que le manuel d’installation de l’appareil
intérieur pour une utilisation sûre et correcte.
INSTALLATIEHANDLEIDING
English
Italiano
°π∞ ∞À∆√¡ ¶√À ∫∞¡∂π ∆∏¡ ∂°∫∞∆∞™∆∞™∏
°È· ÛˆÛÙ‹ Î·È ·ÛÊ·Ï‹ ¯Ú‹ÛË, ‰È·‚¿ÛÙ ÚÔÛÂÎÙÈο ·˘Ùfi ÙÔ ÂÁ¯ÂÈÚ›‰ÈÔ Î·ıÒ˜ Î·È ÙÔ ÂÁ¯ÂÈÚ›‰ÈÔ ÂÁηٿÛÙ·Û˘
Ù˘ ÂÛˆÙÂÚÈ΋˜ ÌÔÓ¿‰·˜, ÚÔÙÔ‡ ÂÁηٷÛÙ‹ÛÂÙ ÙË ÌÔÓ¿‰· ÙÔ˘ ÎÏÈÌ·ÙÈÛÙÈÎÔ‡.
∂ÏÏËÓÈο
MANUAL DE INSTALAÇÃO
PARA O INSTALADOR
Para uma utilização segura e correcta, leia atentamente este manual e o manual de instalação da unidade interior
antes de instalar o aparelho de ar condicionado.
Português
INSTALLATIONSMANUAL
TIL INSTALLATØREN
Læs af sikkerhedshensyn denne manual samt manualen til installation af indendørsenheden grundigt, før du
installerer klimaanlægget.
INSTALLATIONSMANUAL
FÖR INSTALLATÖREN
Läs bruksanvisningen och inomhusenhetens installationshandbok noga innan luftkonditioneringen installeras
så att den används på ett säkert och korrekt sätt.
MONTAJ ELK‹TABI
Svenska
MONTÖR ‹Ç‹N
Emniyetli ve do¤ru kullanım için, klima cihazını monte etmeden önce bu kılavuzu ve iç ünite montaj kılavuzunu
tamamıyla okuyun.
РУКОВОДСТВО ПО УСТАНОВКЕ
Dansk
Türkçe
ДЛЯ УСТАНОВИТЕЛЯ
Для обеспечения безопасной и надлежащей эксплуатации внимательно прочтите данное
руководство и руководство по установке внутреннего прибора перед установкой кондиционера.
Русский
Inhoud
1.
2.
3.
4.
Veiligheidsvoorschriften .........................................................................
Installatieplaats ......................................................................................
Het buitenapparaat installeren ...............................................................
Installeren van de koelstofleidingen .......................................................
35
37
39
39
5. Installatie van Draineerbuizen ................................................................ 42
6. Elektrische aansluitingen ....................................................................... 42
7. Proefdraaien .......................................................................................... 45
Opmerkingen: Dit symbool is alleen van toepassing voor EU-landen.
Dit symbool voldoet aan Richtlijn 2002/96/EG, artikel 10 (Informatie voor gebruikers) en bijlage IV.
Mitsubishi Electric producten zijn ontwikkeld en gefabriceerd uit eerste kwaliteit materialen. De onderdelen kunnen worden gerecycled en worden
hergebruikt.
Het symbool betekent dat de elektrische en elektronische onderdelen op het einde van de gebruiksduur gescheiden van het huishoudelijk afval moeten
worden ingezameld.
Breng deze apparatuur dan naar het gemeentelijke afvalinzamelingspunt.
In de Europese Unie worden elektrische en elektronische producten afzonderlijk ingezameld.
Help ons mee het milieu te beschermen!
Voorzichtig:
• Zorg ervoor dat geen R410A in de atmosfeer terechtkomt:
• R410A is een gefluoreerd broeikasgas dat onder het Kyoto-protocol valt en een aardopwarmingsvermogen (GWP) van 1975 heeft.
Overzicht van meegeleverde onderdelen
Behalve deze handleiding worden de volgende onderdelen bij het buitenapparaat
geleverd. Ze worden gebruikt voor het aarden van de S-aansluitklemmen van de
aansluitblokken voor de transmissieleiding TB3 en TB7. Zie “6. Elektrische aansluitingen” voor meer informatie.
Aardedraad (× 2)
1. Veiligheidsvoorschriften
s Lees alle “Veiligheidsvoorschriften” voordat u het apparaat installeert.
s Stel de aanleverende instantie op de hoogte of vraag om toestemming
voordat u het systeem aansluit op het net.
s Dit apparaat voldoet aan IEC/EN 61000-3-12
Waarschuwing:
Beschrijft maatregelen die genomen moeten worden om het risico van verwonding of dood van de gebruiker te voorkomen.
Informeer de klant na voltooiing van de installatie over de “Veiligheidsvoorschriften”,
het gebruik en het onderhoud van het apparaat en laat het apparaat proefdraaien om
de werking ervan te controleren. Zowel de installatie- als de gebruikershandleiding
dienen ter bewaring aan de gebruiker te worden gegeven. Deze handleidingen dienen te worden doorgegeven aan latere gebruikers.
: Geeft een onderdeel aan dat geaard moet worden.
Voorzichtig:
Beschrijft maatregelen die genomen moeten worden om schade aan het apparaat te voorkomen.
Waarschuwing:
Lees de stickers die op het apparaat zitten zorgvuldig.
Waarschuwing:
• Het apparaat mag niet door de gebruiker zelf worden geïnstalleerd. Vraag de
dealer of een erkende installateur om het apparaat te installeren. Onjuiste installatie van het apparaat kan leiden tot waterlekkage, elektrische schokken of brand.
• Volg voor de installatie de instructies in de installatiehandleiding en gebruik
gereedschap en pijpmateriaal dat speciaal is gemaakt voor gebruik met R410Akoelstof. De R410A-koelstof in het HFC-systeem wordt gebruikt onder een
1,6 maal grotere druk als normale koelstoffen. Wanneer niet voor R410A-koelstof ontworpen pijpdelen worden gebruikt en het apparaat onjuist wordt geïnstalleerd, kunnen de pijpen knappen waardoor schade of letsel kan ontstaan.
Daarnaast kunnen waterlekkage, elektrische schokken of brand optreden.
• Het apparaat dient volgens de instructies te worden geïnstalleerd om het
risico op beschadiging bij een aardbeving of storm te beperken. Een onjuist
geïnstalleerd apparaat kan vallen en schade of letsel veroorzaken.
• Het apparaat moet worden geïnstalleerd op een constructie die het gewicht
ervan kan dragen. Als het apparaat wordt geïnstalleerd op een instabiele constructie, kan het vallen en schade of letsel veroorzaken.
• Als het apparaat in een kleine ruimte wordt geïnstalleerd, moeten maatregelen worden genomen tegen het weglekken van koelstof. De concentratie weggelekt koelstof in de lucht mag de grenswaarden niet overschrijden. Vraag
de dealer wat u tegen het overmatig weglekken van koelstof kunt doen. Als
de concentratie koelstof in de lucht te hoog wordt, kan zuurstofgebrek in de
ruimte optreden.
• Ventileer de ruimte als er koelstof weglekt wanneer het apparaat in werking
is. Als de koelstof in contact komt met vuur, komen giftige gassen vrij.
• De installatie van de elektrische onderdelen moet worden uitgevoerd door
een gediplomeerde elektriciën in overeenstemming met de lokale regelgeving en de instructies in deze handleiding. Installeer stroomonderbrekers en
zorg voor een juiste voedingsspanning. Sluit geen andere apparatuur aan op
de voedingsleidingen van de apparaten. Onjuist geïnstalleerde of ongeschikte
voedingsleidingen kunnen elektrische schokken of brand veroorzaken.
• Gebruik fosforhoudende, zuurstofarme, naadloze C1220-pijpen van koper of
koperlegeringen als koelstofpijpen. Als de pijpen onjuist worden aangesloten,
is het apparaat niet goed geaard en kunnen elektrische schokken optreden.
• Gebruik uitsluitend de gespecificeerde kabels. De aansluitingen moeten stevig vastzitten zonder spanning op de aansluitpunten. Onjuiste aansluiting of
installatie van de kabels kan leiden tot oververhitting of brand.
• Het deksel van het aansluitblok van het buitenapparaat moet stevig worden
vastgemaakt.
Bij onjuiste montage van het deksel kunnen stof en vocht in het apparaat
komen, wat een elektrische schok of brand kan veroorzaken.
• Gebruik bij het installeren of verplaatsen van het apparaat uitsluitend de gespecificeerde koelstof (R410A) voor het vullen van de koelstofpijpen. Meng
de koelstof niet met andere koelstoffen en let erop dat er geen lucht in de
pijpen achterblijft. In de leidingen achtergebleven lucht kan drukstoten veroorzaken die kunnen leiden tot scheuren en andere problemen.
• Gebruik uitsluitend door Mitsubishi Electric goedgekeurde accessoires en
vraag de dealer of een erkende installateur deze te installeren. Onjuiste installatie van accessoires kan leiden tot waterlekkage, elektrische schokken
of brand.
• Breng geen wijzigingen aan aan het apparaat. Neem voor reparatie contact
op met de dealer. Onjuist uitgevoerde reparaties of wijzigingen kunnen leiden tot waterlekkage, elektrische schokken of brand.
• De gebruiker mag nooit proberen het apparaat zelf te repareren of te verplaatsen. Onjuiste installatie van het apparaat kan leiden tot waterlekkage,
elektrische schokken of brand. Als het apparaat moet worden gerepareerd of
verplaatst, neem dan contact op met de dealer of een erkende installateur.
• Controleer na voltooiing van de installatie op koelstoflekkage. Als koelstof
naar de ruimte lekt en in contact komt met de vlam van een verwarmings- of
kookapparaat, komen giftige gassen vrij.
35
1. Veiligheidsvoorschriften
1.1. Voor de installatie
Voorzichtig:
• Gebruik het apparaat niet in bijzondere omgevingen. Installeer de airconditioner niet in ruimtes waarin deze wordt blootgesteld aan stoom, vluchtige
olie (inclusief machine-olie) of zwavelgas, gebieden met een zout klimaat zoals de kust of gebieden waar het apparaat kan worden bedekt door sneeuw,
omdat hierdoor de prestaties aanzienlijk kunnen verminderen en schade kan
ontstaan aan de interne onderdelen.
• Installeer het apparaat niet in ruimtes waar brandbare gassen worden geproduceerd of kunnen lekken, stromen of samenstromen. Ophoping van brandbare gassen rond het apparaat kan leiden tot brand of een explosie.
• Het buitenapparaat produceert condens tijdens de verwarmingsfase. Zorg
voor afvoer rond het buitenapparaat als dergelijk condensvocht schade kan
veroorzaken.
• Houd rekening met geluid en elektrische stroringen bij installatie van het
apparaat in een ziekenhuis of communicatieruimte. Stroomomzetters, huishoudelijke apparaten, hoogfrequente medische apparatuur en radiocommunicatieapparatuur kunnen storingen in de airconditioner veroorzaken.
Omgekeerd kan de airconditioner storingen veroorzaken in medische apparatuur, communicatieapparatuur en de weergave van beeldschermen.
1.2. Voor de installatie (verplaatsing)
Voorzichtig:
• Ga zeer voorzichtig te werk bij het verplaatsen van het apparaat. Het apparaat
dient door twee of meer personen te worden getild, aangezien het 20 kg of
meer weegt. Til het apparaat niet op aan de verpakkingsbanden. Draag beschermende handschoenen bij het uitpakken en verplaatsen van het apparaat
om te voorkomen dat u zich snijdt aan de vinnen of andere onderdelen.
• Zorg dat het verpakkingsmateriaal op een veilige manier wordt weggeworpen. Verpakkingsmaterialen zoals klemmen en andere metalen of houten onderdelen kunnen snijwonden of ander letsel veroorzaken.
• Controleer de dragende constructie en bevestiging van het buitenapparaat
regelmatig op loszitten, scheuren of andere beschadigingen. Als dergelijke
problemen niet worden verholpen, kan het apparaat vallen en schade of letsel veroorzaken.
• Gebruik geen water om de airconditioner te reinigen. Hierdoor kunnen elektrische schokken optreden.
• Trek alle flensmoeren aan tot het opgegeven aanhaalmoment met een momentsleutel. Bij overmatig aantrekken kan de flensmoer na enige tijd breken waardoor koelstof kan weglekken.
1.3. Voor de installatie van de elektrische bedrading
Voorzichtig:
• Installeer stroomonderbrekers. Als er geen stroomonderbrekers worden geïnstalleerd, kunnen elektrische schokken optreden.
• Gebruik voor de voedingsleidingen standaardkabels met voldoende capaciteit. Te lichte kabels kunnen kortsluiting, oververhitting of brand veroorzaken.
• Oefen bij de installatie van de voedingsleidingen geen trekkracht uit op de
kabels. Als de aansluitingen loszitten, kunnen de kabels loskomen of breken
en oververhitting of brand veroorzaken.
• Zorg ervoor dat het apparaat goed is geaard. Sluit de aardleiding niet aan op
een gas- of waterleiding, bliksemafleider of aardleiding voor de telefoon.
Onjuiste aarding van het apparaat kan elektrische schokken veroorzaken.
• Gebruik stroomonderbrekers (aardlekschakelaar, isolatieschakelaar (+Bzekering) en onderbreker met gegoten behuizing) met de opgegeven capaciteit. Het gebruik van stroomonderbrekers met een te hoge capaciteit kan storingen of brand veroorzaken.
1.4. Voor het proefdraaien
Voorzichtig:
• Zet de netspanningsschakelaar ten minste 12 uur voordat u het apparaat gaat
gebruiken aan. Als u het apparaat direct na het aanzetten van de netspanningsschakelaar inschakelt, kunnen de interne onderdelen ernstig beschadigd raken. Laat de netspanningsschakelaar altijd aanstaan gedurende het seizoen
waarin u het apparaat gebruikt.
• Controleer voordat u begint met proefdraaien of alle panelen, beveiligingen en
andere beschermende onderdelen goed zijn geïnstalleerd. Draaiende of warme
onderdelen of onderdelen onder hoge spanning kunnen letsel veroorzaken.
• Raak de schakelaars nooit met natte vingers aan. Hierdoor kan een elektrische schok optreden.
• Raak de koelstofpijpen niet met blote handen aan als het apparaat in werking is.
De koelstofpijpen zijn heet of koud afhankelijk van de toestand van de koelstof.
Bij het aanraken van de pijpen kunt u brandwonden of bevriezingen oplopen.
• Wacht nadat het apparaat is uitgeschakeld ten minste vijf minuten voordat u
de netspanningsschakelaar uitzet. Eerder uitzetten kan waterlekkage of storingen veroorzaken.
1.5. Gebruik van airconditioners met R410A-koelstof
Voorzichtig:
• Gebruik fosforhoudende, zuurstofarme, naadloze C1220-pijpen van koper of
koperlegeringen als koelstofpijpen. Controleer of de binnenkant van de pijpen schoon is en vrij van schadelijke stoffen zoals zwavelverbindingen,
oxidanten, vuil of stof. Gebruik pijpen van de opgegeven dikte. (Zie p. 39) Let
bij hergebruik van pijpen waarin R22-koelstof heeft gezeten op het volgende.
- Vervang de bestaande flensmoeren en tromp de aansluitingsoppervlakken opnieuw
op.
- Gebruik geen dunne pijpen. (Zie p. 39)
• Bewaar de pijpen die voor de installatie zullen worden gebruikt binnenshuis
en laat de verzegeling aan beide uiteinden intact tot vlak voor het solderen.
(Laat kniestukken, etc. in hun verpakking.) Het binnendringen van stof, vuil
of vocht in de koelstofpijpen kan leiden tot achteruitgang van de olie of
compressorstoringen.
• Gebruik esterolie, etherolie of alkylbenzeen (in kleine hoeveelheden) als koelolie om de aansluitingsoppervlakken af te dichten. Vermenging van de koelolie met mineraalolie kan leiden tot achteruitgang van de koelolie.
36
• Gebruik uitsluitend R410A-koelstof. Bij gebruik van andere koelstoffen veroorzaakt de chloor achteruitgang van de koelolie.
• Gebruik gereedschap dat speciaal is ontworpen voor gebruik met R410Akoelstof. Het volgende gereedschap is vereist. Neem voor vragen contact op
met de dichtstbijzijnde dealer.
Verdeelventiel
Vulslang
Gaslekdetector
Momentsleutel
Gereedschap (voor R410A)
Optrompgereedschap
Maatafstemmingsmeter
Vacuümpompadapter
Elektronische koelstofdrukmeter
• Gebruik uitsluitend de juiste gereedschappen. Het binnendringen van stof,
vuil of vocht in de koelstofpijpen kan leiden tot achteruitgang van de koelolie.
• Maak geen gebruik van een vulcilinder. Het gebruik van een vulcilinder leidt
tot veranderingen in de samenstelling van de koelstof, waardoor de efficiëntie wordt verminderd.
2. Installatieplaats
2.1. Koelpijpen
Zie Fig. 4-1.
2.2. De installatieplaats voor het buitenapparaat kiezen
• Vermijd plaatsen die worden blootgesteld aan direct zonlicht of andere warmtebronnen.
• Kies een plaats waar niemand last heeft van het geluid van het apparaat.
• Kies een plaats die eenvoudige aansluiting van de elektrische bedrading en pijpen
naar het binnenapparaat mogelijk maakt.
• Vermijd plaatsen waar brandbare gassen worden geproduceerd of kunnen lekken,
stromen of samenstromen.
• Houd er rekening mee dat er tijdens de werking water uit het apparaat kan druppelen.
• Kies een vlakke constructie die bestand is tegen het gewicht en de trillingen van
het apparaat.
• Vermijd plaatsen waar het apparaat door sneeuw kan worden bedekt. In sneeuwrijke gebieden moeten speciale maatregelen worden getroffen zoals het verhogen
van de installatieplaats of het plaatsen van een afdak om te voorkomen dat de
sneeuw in of tegen de luchtinlaat terechtkomt. De sneeuw kan de normale luchtstroom bemoeilijken en storingen veroorzaken.
• Vermijd plaatsen die worden blootgesteld aan olie, stoom of zwavelgas.
• Gebruik de tilhandgrepen van het buitenapparaat om het apparaat te verplaatsen.
Als het apparaat van onderen wordt beetgepakt, kunnen verwondingen ontstaan
aan de handen of vingers.
33
0+
(mm)
30
Beperkingen bij de installatie van binnenunits
De volgende binnenunit-modellen kunnen op deze buitenunit worden aangesloten.
• Binnenunits met modelnumers 15-140 (PUMY-P100: 15-125) kunnen worden aangesloten. Zie onderstaande tabel 1 voor mogelijke combinaties van ruimtes en
binnenunits.
Verificatie
De nominale capaciteit moet worden bepaald aan de hand van de onderstaande
tabel. Het aantal units is beperkt zoals in onderstaande tabel 2 is afgebeeld. Controleer alvorens verder te gaan of de geselecteerde totale nominale capaciteit binnen
het bereik valt van 50% - 130% van de capaciteit van het buitenapparaat.
0
1350
95
2.3. Buitenafmetingen (Buitenapparaat) (Fig. 2-1)
• PUMY-P100
• PUMY-P125
• PUMY-P140
17
5
60
0
37
Fig. 2-1
0
5,6 - 14,6 kW
7,1 - 18,2 kW
8,0 - 20,2 kW
Tabel 1
Type binnenunit 15
Nominale capaciteit
1,7
(koelen) (kW)
20
25
32
40
50
63
71
80
2,2
2,8
3,6
4,5
5,6
7,1
8,0
9,0 11,2 14,0 16,0
100 125 140
Tabel 2
Aantal aansluitbare binnenunits
PUMY-P100
1-8
PUMY-P125
1-10
PUMY-P140
1-12*
Bij combinaties waarbij de totale capaciteit van de binnenunits boven de capaciteit
van de buitenunit komt, zal de koelcapaciteit van alle binnenunits verminderen tot
onder hun nominale koelcapaciteit. Combineer daarom bij voorkeur binnenunits met
een totale capaciteit die minder bedraagt dan de capaciteit van de buitenunit.
* Alleen als alle binnenunits modellen van 1,5 kW zijn, kunnen er 12 binnenunits op
1 buitenunit worden aangesloten.
37
2. Installatieplaats
2.4. Ventilatie en bereikbaarheid
2.4.2. Bij installatie van meerdere buitenapparaten
2.4.1. Bij installatie van één buitenapparaat
Laat tussen de onderlinge units minimaal 10 mm ruimte.
1 Alleen obstakels aan de achterzijde (Fig. 2-8)
2 Alleen obstakels aan de achter- en bovenzijde (Fig. 2-9)
De minimale afmetingen zijn als volgt aangegeven, behalve voor Max., hetgeen betekent de Maximale afmetingen.
Raadpleeg voor alle gevallen de getallen.
1 Alleen obstakels aan de achterzijde (Fig. 2-2)
2 Alleen obstakels aan de achter- en bovenzijde (Fig. 2-3)
• Installeer niet meer dan drie apparaten naast elkaar. Laat bovendien ruimte vrij zoals afgebeeld.
• Maak geen gebruik van de optionele luchtgeleiders voor een opwaartse luchtstroom.
3 Alleen obstakels aan de voorzijde (Fig. 2-10)
∗ Indien een optioneel luchtafvoerkanaal wordt toegepast, dient de vrije ruimte 1000 mm of
meer te bedragen.
• Maak geen gebruik van de optionele luchtgeleiders voor een opwaartse luchtstroom.
3 Alleen obstakels aan de achterzijde en de zijkanten (Fig. 2-4)
4 Alleen obstakels aan de voorzijde (Fig. 2-5)
4 Alleen obstakels aan de voor- en achterzijde (Fig. 2-11)
∗ Indien een optioneel luchtafvoerkanaal wordt toegepast, dient de vrije ruimte 1000 mm of
meer te bedragen.
∗ Indien een optioneel luchtafvoerkanaal wordt toegepast, dient de vrije ruimte 500 mm of
meer te bedragen.
5 Opstelling met één parallel apparaat (Fig. 2-12)
∗ Bij gebruik van een optionele uitlaatluchtgeleider voor een opwaartse luchtstroom moet de
vrije ruimte ten minste 1000 mm bedragen.
5 Alleen obstakels aan de voor- en achterzijde (Fig. 2-6)
∗ Indien een optioneel luchtafvoerkanaal wordt toegepast, dient de vrije ruimte 500 mm of
meer te bedragen.
6 Opstelling met meerdere parallelle apparaten (Fig. 2-13)
∗ Bij gebruik van een optionele uitlaatluchtgeleider voor een opwaartse luchtstroom moet de
vrije ruimte ten minste 1500 mm bedragen.
6 Alleen obstakels aan de achter- en bovenzijde en de zijkanten (Fig. 2-7)
• Maak geen gebruik van de optionele luchtgeleiders voor een opwaartse luchtstroom.
7 Opstelling met boven elkaar geplaatste apparaten (Fig. 2-14)
• Er kunnen twee apparaten boven elkaar worden geplaatst.
• Installeer niet meer dan twee boven elkaar geplaatste apparaten naast elkaar. Laat bovendien ruimte vrij zoals afgebeeld.
00
x. 5
1000
Ma
20
0
50
1
Fig. 2-2
0
Fig. 2-3
00
10
Fig. 2-4
x.
Ma
0
0
30
20
0
30
Fig. 2-5
0
50
1500
25
15
0
00
10
500
25
0
30
0
Fig. 2-6
Fig. 2-7
00
1500
x. 3
Ma
Fig. 2-8
15
00
0
50
0
50
0
1
50
Fig. 2-9
Fig. 2-11
0
0
00
150
50
00
30
20
0
60
0
60
00
00
15
00
0
80
15
Fig. 2-12
38
1
Fig. 2-10
15
10
0
50
Fig. 2-13
Fig. 2-14
2. Installatieplaats
2.4.3. Installatie op winderige plaatsen
A
B
Als het buitenapparaat wordt geïnstalleerd op een dak of een andere plaats waar de
wind vrij spel heeft, moet de luchtuitlaat van het apparaat zo worden gericht dat deze
niet rechtstreeks blootstaat aan krachtige windstoten. Krachtige windstoten die de
luchtuitlaat binnendringen kunnen de normale luchtstroom bemoeilijken en storingen
veroorzaken.
Hieronder volgen 2 manieren om het apparaat tegen krachtige windstoten te beschermen.
1 Installeer een optionele luchtgeleider als het apparaat wordt geïnstalleerd op een
plaats waar krachtige windstoten zoals van tyfoons, enz. rechtstreeks de luchtuitlaat kunnen binnendringen. (Fig. 2-15)
A Luchtgeleider
Fig. 2-15
2 Plaats het apparaat indien mogelijk zo dat de luchtuitlaat in dezelfde richting blaast
als de seizoenswinden. (Fig. 2-16)
Fig. 2-16
B Windrichting
3. Het buitenapparaat installeren
(mm)
Funderingsbout
Dikte van het beton
Lengte van de bout
Draagkracht
A
C
B
Max. 30
D
A
B
C
D
• Zorg dat de lengte van de funderingsbout op een afstand van minder dan 30 mm
van de onderkant van de basis komt.
• Zet de basis van de eenheid stevig vast met vier M10-funderingsbouten op een
stevige ondergrond.
Installatie van het buitenapparaat
• Laat de uitstroomopening vrij. Als de uitstroomopening wordt geblokkeerd wordt de
werking van het apparaat bemoeilijkt, waardoor storingen kunnen ontstaan.
• Gebruik naast de basis van het apparaat de installatieopeningen aan de achterzijde om waar nodig bedrading etc. te bevestigen. Gebruik zelftappende schroeven (ø5 × 15 mm of minder).
600
Min. 10 175
175
25
330
370
Min. 360
M10 (3/8")
120 mm
70 mm
320 kg
Waarschuwing:
• Het apparaat moet worden geïnstalleerd op een constructie die het gewicht
ervan kan dragen. Als het apparaat wordt geïnstalleerd op een instabiele constructie, kan het vallen en schade of letsel veroorzaken.
• Het apparaat dient volgens de instructies te worden geïnstalleerd om het
risico op beschadiging bij een aardbeving of storm te beperken. Een onjuist
geïnstalleerd apparaat kan vallen en schade of letsel veroorzaken.
M10 (3/8") bout
Basis
Zo lang mogelijk.
Uitstroomopening
600
• Zorg ervoor dat de eenheid op een stevig, waterpas oppervlak wordt geïnstalleerd
om geratel tijdens het gebruik te voorkomen. (Fig. 3-1)
<Specificaties voor de fundering>
950
Fig. 3-1
4. Installeren van de koelstofleidingen
4.1. Voorzorgsmaatregelen voor apparaten die gebruikmaken van R410A-koelstof
• Zie p. 36 voor niet hieronder vermelde voorzorgsmaatregelen voor
airconditioners die gebruikmaken van R410A-koelstof.
• Gebruik esterolie, etherolie of alkylbenzeen (in kleine hoeveelheden) als koelolie om de aansluitingsoppervlakken af te dichten.
• Gebruik fosforhoudende, zuurstofarme, naadloze C1220-pijpen van koper of
koperlegeringen als koelstofpijpen. Gebruik koelstofpijpen van de in de onderstaande tabel aangegeven dikte. Controleer of de binnenkant van de pijpen schoon is en vrij van schadelijke stoffen zoals zwavelverbindingen,
oxidanten, vuil of stof.
Waarschuwing:
Gebruik bij het installeren of verplaatsen van het apparaat uitsluitend de gespecificeerde koelstof (R410A) voor het vullen van de koelstofpijpen. Meng de
koelstof niet met andere koelstoffen en let erop dat er geen lucht in de pijpen
achterblijft. In de leidingen achtergebleven lucht kan drukstoten veroorzaken
die kunnen leiden tot scheuren en andere problemen.
Type binnenapparaat
Vloeistofpijp
Gaspijp
15-50
ø6,35 dikte 0,8 mm
ø12,7 dikte 0,8 mm
63-140
ø9,52 dikte 0,8 mm
ø15,88 dikte 1,0 mm
• Gebruik geen dunnere pijpen dan hierboven aangegeven.
39
4. Installeren van de koelstofleidingen
A+B+C+a+b+c+d = 120 m
L = A+B+C+d = 80 m
R= B+C+d = 30 m
H = 50 m (Lagere H buiten = 20 m)
h = 12 m
A
L
H
r
B
B
a
b
c
C
C
h
C
d
C
C
(mm)
PUMY-P100-140
Å Vloeistofpijp
ø9,52
B, C, D
Ç Totale capaciteit binnenapparaten
a, b, c, d, e, f
Î Modelnummer
15, 20, 25, 32, 40, 50
63, 80, 100, 125, 140
ı Gaspijp
ø15,88
(mm)
ı Gaspijp
ø15,88
Å Vloeistofpijp
ø9,52
(mm)
Å Vloeistofpijp
ø6,35
ø9,52
ı Gaspijp
ø12,7
ø15,88
‰ Model aftakkingsset
CMY-Y62-G-E
A+a+b+c+d = 120 m
L = A+d = 80 m, R= d = 30 m
H = 50 m (Lagere H buiten = 20 m)
h = 12 m
A
A
Ï 4-Aftakkingsstuk
CMY-Y64-G-E
Ì 8-Aftakkingsstuk
CMY-Y68-G-E
L
A : Buitenapparaat
B : Eerste aftakking
C : Binnenapparaat
r
H
B
b
a
c
d
C
h
C C
C
Fig. 4-1
4.2. Aansluiten van de pijpen (Fig. 4-2)
B
Fig. 4-1 is een voorbeeld van een leidingsysteem.
• Als u koperen pijpen gebruikt, moet u de vloeistof- en gaspijpen met isolatiemateriaal
bekleden (hittebestendig tot 100°C, dikte van 12 mm of meer).
• De delen van de afvoerpijp die binnenshuis lopen, moeten worden bekleed met
isolatiemateriaal van polyethyleenschuim (relatieve dichtheid 0,03, dikte 9 mm of
meer).
• Doe een dun laagje koelmachineolie op de leiding en het aansluitingsoppervlak
voordat u de “flare”-moer vastdraait. A
• Draai met gebruik van twee pijptangen de aansluitende leidingen vast. B
• Gebruik, nadat alle aansluitingen gemaakt zijn, een lekkagedetector of zeepsop
om te controleren of er gaslekken zijn.
• Breng koelolie aan op de aansluitingsoppervlakken. C
• Gebruik de flensmoeren voor de volgende pijpafmetingen. D
øA
45°±2°
R0
90° ±0,5°
A
,4~
R0
,8
A Afsnijmaten tromp
B Aanhaalmoment flensmoer
C
Gaszijde
Vloeistofzijde
D
Fig. 4-2
A (Fig. 4-2)
Buitendiameter koperen pijp
(mm)
ø6,35
ø9,52
ø12,7
ø15,88
B (Fig. 4-2)
Buitendiameter koperen pijp Buitendiameter flensmoer
(mm)
(mm)
ø6,35
17
ø6,35
22
ø9,52
22
ø12,7
26
ø12,7
29
ø15,88
29
ø15,88
36
Aanhaalmoment
(N·m)
14 - 18
34 - 42
34 - 42
49 - 61
68 - 82
68 - 82
100 - 120
A Optrompgereedschap
B Koperen pijp
40
1 Begin met het aansluiten van de pijpen bij het binnenapparaat.
Trek de flensmoeren aan met een momentsleutel.
2 Tromp de vloeistof- en gaspijpen op en breng een dun laagje koelolie aan op de
aansluitingsoppervlakken.
• Als een gewoon pijpafdichtmiddel wordt gebruikt, zie dan Tabel 3 voor het optrompen
van R410A-koelstofpijpen.
Gebruik de maatafstemmingsmeter om de afmetingen A te controleren.
Tabel 3 (Fig. 4-3)
A
B
Fig. 4-3
Buitenapparaat
100-140
ø15,88
ø9,52
• Let er bij het buigen van de pijpen op dat u deze niet breekt. Een buigstraal van 100
mm tot 150 mm is voldoende.
• Let erop dat de pijpen de compressor niet raken. Hierdoor kunnen ongewone geluiden of trillingen ontstaan.
Afmetingen tromp
øA (mm)
8,7 - 9,1
12,8 - 13,2
16,2 - 16,6
19,3 - 19,7
A
Afmeting leiding (mm)
Afmeting leiding (mm)
Binnenapparaat
15-50
63-140
ø12,7
ø15,88
ø6,35
ø9,52
A (mm)
Buitendiameter koperen pijp
Trompgereedschap voor R410A Trompgereedschap voor R22·R407C
(mm)
Type koppeling
ø6,35
0 - 0,5
1,0 - 1,5
ø9,52
0 - 0,5
1,0 - 1,5
ø12,7
0 - 0,5
1,0 - 1,5
ø15,88
0 - 0,5
1,0 - 1,5
4. Installeren van de koelstofleidingen
4.3. Koelleidingen (Fig. 4-4)
C
D
A
B
C
D
E
B
Pijpbedekking aan voorzijde
Pijpbedekking
Afsluitkraan
Onderhoudspaneel
Buigstraal: 100 mm-150 mm
A
E
Fig. 4-4
B
A
4.4. Luchtdichtheid van de koelstofpijpen testen (Fig. 4-5)
C
H
D
E
F
I
C
G
A
B
C
D
E
F Afgesloten, idem voor gaszijde
G Pijpafdekking
H Gebruik hiervoor geen sleutel.
Koelmiddellekkage kan het gevolg zijn.
I Gebruik hier twee sleutels.
Afsluitkraan
Afsluitkraan
Serviceaansluiting
Open-/sluitgedeelte
Plaatselijke leiding
Fig. 4-5
B
De wijze van openen van de afsluitkraan varieert met het model buitenapparaat.
Open de afsluitkranen op de wijze die in uw situatie van toepassing is.
(1) A-type (Fig. 4-6)
1 Verwijder de kap, en draai het binnenwerk met een platte schroevendraaier een
kwartslag tegen de klok in om de kraan te openen.
2 Controleer of de kranen geheel open zijn, en zet daarna de kap terug en vast op
zijn plaats.
B
A
D
A
E
E
K
(1) Sluit het testgereedschap aan.
• Controleer of de afsluitkranen A en B zijn gesloten en open deze niet.
• Verhoog de druk in de koelmiddelleidingen via de serviceaansluiting C van
de afsluitklep A en de afsluitklep B.
(2) Voer de druk niet meteen op tot de opgegeven waarde, maar verhoog deze beetje
bij beetje.
1 Voer de druk op tot 0,5 MPa (5 kgf/cm2G), wacht vijf minuten en controleer
vervolgens of de druk niet terugloopt.
2 Voer de druk op tot 1,5 MPa (15 kgf/cm2G), wacht vijf minuten en controleer
vervolgens of de druk niet terugloopt.
3 Voer de druk op tot 4,15 MPa (41,5 kgf/cm2G) en meet de omgevingstemperatuur en koelstofdruk.
(3) Als de gespecificeerde druk ongeveer een dag lang aanwezig blijft en niet terugloopt, zijn de pijpen in orde en zijn er geen lekkages.
• Als de omgevingstemperatuur verandert met 1°C zal de druk veranderen met
ongeveer 0,01 MPa (0,1 kgf/cm2G). Voer de nodige aanpassingen uit.
(4) Als de druk in stap (2) of (3) terugloopt, is er een gaslek. Zoek het lek.
4.5. Wijze van openen van de afsluitkraan
(2)
(1)
Verwijder het onderhoudspaneel D (drie schroeven) en de pijpafdekkingen aan de
voorzijde A (twee schroeven) en de achterzijde B (twee schroeven).
1 Maak de verbindingen van de koelstofleidingen voor het binnen-/buitenapparaat
als het afsluitkraan van het buitenapparaat geheel gesloten is.
2 Ontlucht de binnenunit en de verbindingsleidingen.
3 Controleer na het aansluiten van de koelstofpijpen de pijpen en het binnenapparaat
op gaslekkage. (Zie 4.4. Luchtdichtheid van de koelstofpijpen testen.)
4 Zet een sterke vacuümpomp op de dienstopening van de afsluitkraan en handhaaf nadat u -101 kPa (5 Torr) bereikt het vacuüm voldoende lang (minstens een
uur) om de binnenzijde van de pijpen te vacuümdrogen. Controleer de mate van
vacuüm altijd op het verdeelventiel. Als er nog vocht in de pijp zit, wordt de mate
van vacuüm soms niet bereikt in een korte tijd van vacuüm toepassen.
Zet na het vacuümdrogen de afsluitkranen (van zowel vloeistof als gas) voor het
buitenapparaat geheel open. Hierdoor worden de koelstofpijpen van binnen- en
buitenapparaat volledig met elkaar verbonden.
• Als het apparaat wordt ingeschakeld terwijl de afsluitkranen nog gesloten zijn,
zullen de compressor en de regelkraan beschadigd raken.
• Gebruik een lekdetector of zeepsop om de pijpverbindingen van het buitenapparaat te controleren.
• Gebruik niet de koelstof uit het apparaat voor het verwijderen van lucht uit de
koelstofleidingen.
• Trek na voltooiing van de procedure de kraandoppen aan tot het juiste aanhaalmoment: 20 tot 25 N·m (200 tot 250 kgf·cm).
Als de doppen niet worden teruggeplaatst en aangetrokken, kan koelstoflekkage
optreden. Let erop dat de binnenzijde van de kraandoppen niet wordt beschadigd, aangezien deze werken als een afdichting die koelstoflekkage voorkomt.
5 Dicht de uiteinden van het isolatiemateriaal bij de pijpverbindingen af met
afdichtmiddel om te voorkomen dat er water onder het isolatiemateriaal doordringt.
C
F
C
G
H
H
A-type
B-type
(2) B-type (Fig. 4-6)
1 Verwijder de dop, trek het handvat naar u toe en draai dit een kwartslag tegen de
klok in om de kraan te openen.
2 Let erop dat de afsluitkraan geheel open is, druk de hendel in en draai de kap
terug naar de oorspronkelijke stand.
Fig. 4-6
(3)
1
B
2
C
E
I
(3) C-type (Fig. 4-7)
1 Verwijder de kap en draai de kraanstang zo ver mogelijk tegen de klok in met behulp van een 4mm-inbussleutel. Stop met draaien wanneer de nok wordt bereikt.
2 Let erop dat de afsluitkraan geheel open is en draai de kap terug naar de oorspronkelijke stand.
A
B
C
D
E
F
J
H
C-type
Fig. 4-7
Kraan
Unitzijde
Serviceaansluiting
Hendel
Kap
Volledig gesloten
G
H
I
J
K
Volledig geopend
(Installatiezijde) Koelstofpijpzijde
Richting van de binnenstromende koelstof
Gat voor sleutel
Bediening binnenwerk
Isolerende bekleding voor de koelstofleidingen
• De pijpen kunnen zowel voor als na het aansluiten worden bekleed met isolatiemateriaal met een dikte van maximaal ø90. Snij het isolatiemateriaal langs de groef
open en breng het op de pijpen aan.
Inlaatopening voor de leidingen
• Dicht de inlaatopeningen rond de pijpen grondig af met afdichtmiddel of kit.
(Als de openingen niet worden gedicht, kan er geluid door hoorbaar zijn of kunnen
water en stof het apparaat binnendringen en storingen veroorzaken.)
41
4. Installeren van de koelstofleidingen
* De figuur links is slechts een voorbeeld.
De vorm van de afsluitkraan, de plaats
van de dienstopening, enzovoort, kunnen per model verschillen.
* Draai alleen gedeelte A.
(Trek gedeelten A en B niet verder
aan.)
Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik van de vulkraan (Fig. 4-8)
Trek de dienstopening niet overmatig aan tijdens het installeren. Hierdoor kan de
binnenkant van de kraan vervormen en los gaan zitten, wat kan leiden tot een gaslek.
Draai nadat u gedeelte B in de gewenste richting hebt geplaatst alleen gedeelte A
en trek dit gedeelte aan.
Trek gedeelten A en B niet verder aan, nadat u gedeelte A hebt vastgedraaid.
C Vulslang
D Dienstopening
Fig. 4-8
4.6. Extra vulling met koelvloeistof
Wanneer het buitenapparaat wordt verzonden, is deze reeds gevuld met 3 kg koelstof, voldoende voor een totale extra leidinglengte van 50 m. Indien de totale extra
leidinglengte dus 50 m of minder is, is het dus niet nodig extra koelstof bij te vullen.
Berekening van aanvullende hoeveelheid koelstof
• Als de totale extra leidinglengte groter is dan 50 m, bereken de vereiste hoeveelheid extra koelstof dan met behulp van de onderstaande procedure.
• Als de berekende hoeveelheid koelstof een negatieve hoeveelheid is, dient u geen
koelstof bij te vullen.
<Extra vulling>
Extra koelstofvulling
=
(kg)
Formaat
vloeistofleiding
Totale lengte van
ø9,52 × 0,06
(m) × 0,06 (kg/m)
+
Formaat
vloeistofleiding
Totale lengte van
ø6,35 × 0,024
–
Hoeveelheid
koelstof voor
buitenapparaat
(m) × 0,024 (kg/m)
<Voorbeeld> (Zie de onderste helft van Fig. 4-1.)
Model buitenapparaat : 125
Binnenapparaat 1 : 63
A : ø9,52 30m a: ø9,52 15 m
2 : 40
b: ø6,35 10 m
3 : 25
c: ø6,35 10 m
4 : 20
d: ø6,35 20 m
De totale lengte van elke vloeistofleiding is als volgt
ø9,52: A + a = 30 + 15 = 45 m
ø6,35: b + c + d = 10 + 10 + 20 = 40 m
Hieruit volgt
<Berekeningsvoorbeeld>
Extra koelstofvulling
= 45 × 0,06 + 40 × 0,024 - 3,0 = 0,7 kg (naar boven afgerond)
Bij onderstaande
voorwaarden:
3,0 kg
5. Installatie van Draineerbuizen
Aansluiting van de draineerleidingen van het buitenapparaat
Wanneer een afvoerleiding benodigd is, moet u een aftapbus of een afvoervat (optioneel) gebruiken.
Aftapbus
Afvoervat
P100-140
PAC-SG61DS-E
PAC-SG64DP-E
6. Elektrische aansluitingen
6.1. Voorzichtig
1 Volg de voorschriften van uw overheidsorgaan voor technische standaards met
betrekking tot elektrische apparaten, bedradingsvoorschriften en aanwijzingen
van elk elektriciteitsbedrijf.
2 Bedrading voor de bediening (die vanaf nu transmissieleiding genoemd wordt)
moet apart (5 cm of meer) van de voedingskabel worden aangelegd zodat deze
niet wordt beïnvloed door elektrische ruis van de voedingskabel. (Plaats de
transmissieleiding en de voedingskabel niet in dezelfde elektriciteitsbuis.)
3 Zorg voor de voorgeschreven aarding voor het buitenapparaat.
4 Geef wat ruimte rond de bedrading van de doos met elektrische onderdelen van
de binnen- en buitenapparaten, want deze doos moet soms verwijderd worden
bij onderhoudswerkzaamheden.
5 Verbind de voedingskabel nooit met het aansluitbed van de transmissieleiding.
Wanneer u dit doet, branden de elektrische onderdelen door.
6 Gebruik tweeaderige afschermkabels voor de transmissieleiding. Wanneer
transmissieleidingen van verschillende systemen verbonden worden met dezelfde
meeraderige kabel, veroorzaakt de daaruit voortvloeiende slechte verzending en
ontvangst foutieve werking.
42
7 Alleen de gespecificeerde transmissieleiding moet aangesloten worden aan het
aansluitblok voor transmissie van het buitenapparaat.
(Transmissieleiding om aangesloten te worden op een binnenapparaat: Aansluitblok TB3 voor een transmissieleiding. Anders: Aansluitblok TB7 voor centrale
bediening)
Bij foutieve aansluiting zal het systeem niet werken.
8 Wanneer een aansluiting moet worden gemaakt met de hoofdbedieningseenheid
of apparaten van verschillende koelsystemen in groepsverband moeten werken,
moet een transmissieleiding voor bediening gelegd worden tussen de buitenapparaten.
Sluit deze bedieningsleiding aan tussen de aansluitblokken voor centrale bediening. (2-dradige leiding zonder polariteit)
Wanneer apparaten van verschillende koelsystemen samenwerken zonder de aansluiting op de hoofdbedieningseenheid, dient u de invoegklem van de kortsluitverbindingsklem van CN41 van één buitenapparaat naar CN40 te verplaatsen.
9 De groep wordt ingesteld met behulp van de afstandsbedieningseenheid.
6. Elektrische aansluitingen
L
N
M1
TB1
M2 S
M1
TB3
A
6.2. Bedieningsdoos en aansluitpositie van bedrading
(Fig. 6-1)
C
D
M2 S
TB7
B
A:
B:
C:
D:
Netvoeding
Transmissieleiding
Schroef op de elektrokast
Schroef op de elektrokast
Fig. 6-1
1. Sluit de transmissieleiding voor binnenapparaten aan op het aansluitblok voor de
transmissielijn (TB3) of sluit de bedrading tussen buitenapparaten of de bedrading met
het centrale besturingssyteem aan op het aansluitblok voor centrale besturing (TB7).
Wanneer u afgeschermde bedrading gebruikt, dient u de afscherming van de
transmissieleiding van het binnenapparaat te aarden via de schroef (C of D) en
de afscherming van de leiding tussen de buitenapparaten en de transmissieleiding
van het centrale besturingssysteem te aarden op de aansluitklem (S) voor de
afscherming op het aansluitblok (TB7) van het centrale besturingssysteem. Daarnaast dient, in het geval van een buitenapparaat waarbij de aansluitklem voor de
netspanning CN41 is vervangen door CN40, de aansluitklem (S) voor de
afscherming van aansluitblok (TB7) van het centrale besturingssysteem ook te
worden aangesloten op de schroef C of D met de bijgesloten aardedraad.
2. Leidingbevestigingsplaten (ø27) worden meegeleverd. Leid het netsnoer en de
transmissieleidingen door de juiste doordrukopeningen en verwijder vervolgens
de afdekking van de doordrukopening aan de onderkant van de aansluitdoos en
sluit de draden aan.
3. Sluit het netsnoer aan op de bedieningsdoos m.b.v. een kabeldoorvoer die spankrachten kan opvangen (een PG-aansluiting of iets dergelijks).
6.3. Bedrading transmissiekabels
1 Typen bedieningskabels
1. Bedrading transmissiekabels
• Typen van transmissiekabels: Afschermdraad CVVS of CPEVS of MVVS
• Kabeldoorsnede: Meer dan 1,25 mm2
• Maximaal toegestane kabellengte: Minder dan 200 m
2. M-NET-Afstandsbedieningskabels
2-aderige omhulde kabel (zonder
afscherming) CVV
0,3 tot 1,25 mm2 (0,75 tot 1,25 mm2 )*
Als meer dan 10 m kabel nodig is, gebruik
dan kabels met dezelfde specificaties als
onder 1. Bedrading transmissiekabels.
Typen afstandsbedieningskabel
Kabeldoorsnede
Opmerkingen
* Aangesloten met eenvoudige afstandsbediening.
3. MA-Afstandsbedieningskabels
2-aderige omhulde kabel (zonder
afscherming) CVV
0,3 tot 1,25 mm2 (0,75 tot 1,25 mm2 )*
Kabeldoorsnede
Minder dan 200 m
Opmerkingen
* Aangesloten met eenvoudige afstandsbediening.
Typen afstandsbedieningskabel
2 Voorbeelden van bedrading
• Naam bedieningseenheid, aanduiding en toegestane aantal bedieningseenheden.
Naam
Bedieningseenheid
buitenapparaat
Toegestane aantal bedieningseenheden
Code
OC
Bedieningseenheid
binnenapparaat
IC
Afstandsbedieningseenheid
RC
–
PUMY-P100
PUMY-P125
PUMY-P140
RC
(M-NET)
MA
1 tot en met 8 units per 1 OC
1 tot en met 10 units per 1 OC
1 tot en met 12 units per 1 OC
Maximaal 12 regelaars voor
één OC
Maximaal 2 per groep
Voorbeeld van de groepswerking met meerdere buitenapparaten (Afschermdraden en adresinstellingen zijn
noodzakelijk.)
<Voorbeeld van bedrading transmissiekabels>
■ M-NET-afstandbediening (Fig. 6-2)
■ MA-afstandbediening (Fig. 6-3)
<Bedradingsmethode en adresinstellingen>
a. Zorg ervoor dat afschermdraden gebruikt worden voor aansluitingen tussen buitenapparaat (OC) en binnenapparaat (IC), tussen OC en OC, en tussen IC en IC.
b. Gebruik voedingsbedrading om de aansluitklemmen M1 en M2 en aardklem op transmissiekabelblok (TB3) van elk buitenapparaat (OC) aan te sluiten op aansluitklemmen M1, M2 en S op het transmissieblok van de binnenapparaten (IC).
c. Sluit aansluitklemmen 1 (M1) en 2 (M2) van het transmissiekabelblok van binnenapparaat (IC) met het laatste adres in dezelfde groep aan op aansluitblok van de
afstandsbedieningseenheid (RC).
d. Sluit de aansluitklemmen M1, M2 en S op de aansluitblokken (TB7) voor centrale bediening op beide buitenapparaten (OC) op elkaar aan.
e. De overbruggingscconnector CN41 van het besturingspaneel verandert niet .
f. Sluit de afscherming van de transmissieleiding van het binnenapparaat aan op aansluitklem (S) voor de afscherming van aansluitblok (TB3) en sluit ook aansluitklem (S)
aan op schroef C of D met de bijgesloten aardedraad.
Sluit de afscherming van de leiding tussen de buitenapparaten en de transmissieleiding van het centrale besturingssysteem aan op aansluitklem (S) voor de afscherming
van aansluitblok (TB7).
g. Stel de schakelaar voor de adresinstelling in zoals hieronder wordt getoond.
Apparaat
IC (Hoofd)
Bereik
01 t/m 50
IC (Ondergeschikt)
01 t/m 50
Buitenapparaat
51 t/m 100
M-NET R/C (Hoofd)
M-NET R/C (Ondergeschikt)
MA R/C
101 t/m 150
151 t/m 200
–
Instellingsmethode
Stel het laatste adres in in dezelfde groep van binnenapparaten
Stel de adressen in van elk apparaat, anders dan de IC (Hoofd), in de groep van binnenapparaten. IC (Hoofd) moet
opeenvolgend zijn
Meest recente adres van binnenapparaten in hetzelfde koelsysteem + 50
* Het adres krijgt automatisch de waarde “100” als het wordt ingesteld op “01-50”.
Adres IC (Hoofd) + 100
Adres IC (Hoofd) + 150
Niet-vereiste adresinstelling (vereiste Hoofd/Subinstelling)
h. Stel meerdere buitenapparaten in als een groep vanaf de afstandsbedieningseenheid (RC) nadat de spanning is ingeschakeld. Zie de installatiehandleiding van de
afstandsbedieningseenheid voor meer informatie.
<Toegestane lengte>
1 M-NET-afstandbediening
• Grootste lengte via buitenapparaten: L1+L2+L3+L4 en L1+L2+L3+L5 en L1+L2+L6+L7 = 500 m (1,25 mm2 of dikker)
• Grootste lengte transmissiekabel: L1 en L3+L4 en L3+L5 en L6 en L2+L6 en L7 = 200 m (1,25 mm2 of dikker)
• Lengte kabel afstandsbedieningseenheid: r1, r2, r2+r3, r4 = 10 m (0,5 tot 1,25 mm2)
Wanneer de lengte groter is dan 10 m, gebruik dan afschermbedrading van 1,25 mm2. De lengte van dit gedeelte (L8) moet
worden meegenomen in de berekening van de maximale lengte en de totale lengte.
2 MA-afstandbediening
• Grootste lengte via buitenapparaten (M-NET-kabel): L1+L2+L3+L4 en L1+L2+L6+L7 = 500 m (1,25 mm2 of dikker)
• Grootste lengte transmissiekabel (M-NET-kabel): L1 en L3+L4 en L6 en L2+L6 en L7 = 200 m (1,25 mm2 of dikker)
• Lengte kabel afstandsbedieningseenheid: c1 en c1+c2+c3 en c1+c2+c3+c4 = 200 m (0,3 tot 1,25 mm2)
43
6. Elektrische aansluitingen
■ M-NET-afstandbediening
■ MA-afstandbediening
L1
F
A
OC
IC
IC
IC
(01)
(02)
(05)
(06)
IC
(51)
(51)
TB3
TB5
M1M2 S
M1M2 S M1M2 S
TB7
A B
A B
(105)
(155)
RC
RC
RC
IC
TB5
M1M2 S
TB15
1 2
TB5
M1M2 S
TB15
1 2
c4
A B
A B
MA
MA
E
L4
IC
(06)
IC
(07)
TB5
M1M2 S
TB5
M1M2 S
TB3
TB5
M1M2 S
M1M2 S M1M2 S
TB7
TB5
M1M2 S
TB15
1 2
L6
(104)
M1M2 S
RC
TB5
M1M2 S
TB15
1 2
A B
L7
G-50A
G-50A
MA
M1M2 S
B
B
Fig. 6-2
E:
F:
G:
( ):
(07)
TB15
1 2
M1M2 S
A B
Groep 1
Groep 3
Schroef op de elektrokast
Schroef op de elektrokast
(04)
TB5
M1M2 S
Power Supply
Unit
r4
M1M2S
(03)
C of D
c1
(04)
(03)
C of D
Power Supply
Unit
:
:
:
:
TB15
1 2
A B
IC
IC
L5
M1M2 S M1M2 S
TB7
L6
TB5
M1M2 S
IC
c2
(53)
TB3
A
B
C
D
(05)
L3
OC
(53)
L7
TB15
1 2
(02)
MA
E
L4
IC
G
L2
L2
A B
(101)
L3
TB5
M1M2 S
r3
G
OC
C of D
IC
c1
TB5
M1M2 S
IC
c1
TB5
M1M2 S
r1
TB5
M1M2 S
c2
(01)
c3
C of D
r2
TB3
M1M2 S M1M2 S
TB7
F
A
OC
IC
c3
L1
Fig. 6-3
Subafstandsbedieningseenheid
Groep 5
Afschermdraad
Adres
6.4. Bedrading van netvoeding en capaciteit van apparatuur
Schematisch diagram voor bedrading (Voorbeeld) (Fig. 6-4)
~/N 220/230/240 V 50 Hz
~/N 220 V 60 Hz
A
C
B
~/N 220/230/240 V 50 Hz
~/N 220 V 60 Hz
A
B
C
D
:
:
:
:
A
Draadonderbrekingsschakelaar (Aardlekschakelaar)
Buitenapparaat
Trekdoos
Binnenapparaat
D
D
D
D
Fig. 6-4
Draaddikte voor netvoeding en Aan/Uit-capaciteiten
Model
Buitenapparaat
Voeding
P100-140
Binnenapparaat
~/N 220/230/240 V 50 Hz
~/N 220 V 60 Hz *2
~/N 220/230/240 V 50 Hz
~/N 220 V 60 Hz
Minimale draaddikte (mm2)
Hoofdkabel
Aftakking
Aarde
Onderbrekingsschakelaar voor
bedrading*1
Aardlekschakelaar
5,5 (6)
–
5,5 (6)
32 A
32 A 30 mA 0,1 s of minder
1,5
1,5
1,5
15 A
15 A 30 mA 0,1 s of minder
*1. Gebruik een netscheider zonder smeltveiligheid (NF) of een aardlekschakelaar (NV) met een contactopening van minimaal 3,0 mm per pool.
*2. Max. toelaatbare systeemimpedantie 0,22 (Ω)
1. Gebruik voor buiten- en binnenapparaat gescheiden stroomvoorzieningen.
2. Houd bij het aanbrengen van bedrading en verbindingen rekening met de plaatselijke omstandigheden (plaatselijke temperatuur, direct zonlicht, regenwater
enzovoort).
3. De aangegeven draadgrootte is het minimum voor metalen bedrading. Het elektriciteitssnoer moet 1 orde dikker zijn in verband met voltageverlies. Zorg
ervoor dat het voltage van de stroomvoorziening niet meer dan 10% daalt.
4. De bedrading moet voldoen aan de plaatselijke eisen.
5. De elektriciteitssnoeren voor onderdelen van apparaten die buiten worden gebruikt, mogen niet lichter zijn uitgevoerd dan flexibel snoer met polychloropreen
omhulsel (ontwerp 60245 IEC57). U kunt bijvoorbeeld YZW-bedrading gebruiken.
6. Breng een aarding aan die langer is dan de andere kabels.
Waarschuwing:
• Zorg ervoor dat de gespecificeerde draden gebruikt worden zodat geen externe kracht uitgeoefend wordt op de klemaansluitingen. Wanneer de aansluitingen
niet stevig bevestigd zijn, kan dit verhitting of brand veroorzaken.
• Let er op dat u de juiste soort overstroombeveiligingsschakelaar gebruikt. De geproduceerde overstroom zou namelijk voor een deel uit gelijkstroom kunnen
bestaan.
Voorzichtig:
• Een installatieruimte kan de bevestiging van een aardlekschakelaar vereisen. Wanneer geen aardlekschakelaar is aangebracht, kan dit elektrische schokken
veroorzaken.
• Gebruik alleen onderbrekingsschakelaars en zekeringen met de juiste capaciteit. Het gebruik van een zekering, draad en koperdraad met een te grote capaciteit kan storingen van het apparaat of brand veroorzaken.
BELANGRIJK
Let erop dat de stroomonderbreker geschikt is voor de aanwezigheid van hogere harmonischen.
Gebruik altijd een stroomonderbreker die geschikt is voor de aanwezigheid van hogere harmonischen, aangezien dit apparaat is uitgerust met een omvormer.
Een onjuiste stroomonderbreker kan leiden tot verkeerde werking van de omvormer.
44
7. Proefdraaien
7.1. Voordat u gaat proefdraaien
s Controleer nadat u de binnen-en buitenapparaten, inclusief pijpen en bedrading, volledig heeft geïnstalleerd het geheel op lekken van koelstof, losse
elektrische contacten in voeding of besturingsbedrading en polariteit en
controleer of er geen verbreking van een fase in de voeding is.
s Gebruik een 500-V M-ohm-tester om te controleren of de weerstand tussen
de voedingsspanning en de aarde minimaal 1MΩ bedraagt.
s Voer deze test niet uit op de aansluitpunten van de besturingsbedrading
(laagspanningscircuit).
Waarschuwing:
U mag de airconditioner niet gebruiken als de isolatieweerstand minder dan
1 MΩ bedraagt.
Isolatieweerstand
Na de installatie of nadat de voeding van het apparaat langere tijd is uitgeschakeld,
daalt de isolatieweerstand tot onder 1 MΩ door de ophoping van koelstof in de
compressor. Dit is geen storing. Volg de onderstaande procedures.
1. Haal de bedrading van de compressor los en meet vervolgens de isolatieweerstand
van de compressor.
2. Als de isolatieweerstand lager is dan 1 MΩ, is de compressor defect of is de
weerstand gedaald door de ophoping van koelstof in de compressor.
3. Sluit de bedrading van de compressor weer aan en schakel de voeding in. De
compressor zal nu beginnen met warmdraaien. Meet de isolatieweerstand opnieuw
nadat de voeding gedurende de hieronder aangegeven periode is ingeschakeld.
• De isolatieweerstand daalt door de ophoping van koelstof in de compressor. De
weerstand stijgt tot boven 1 MΩ nadat de compressor 4 uur heeft warmgedraaid.
(De tijd die de compressor nodig heeft om warm te draaien varieert afhankelijk
van de atmosferische omstandigheden en de ophoping van koelstof.)
• Bij ophoping van koelstof in de compressor moet deze voor gebruik ten minste
12 uur warmdraaien om storingen te voorkomen.
4. Als de isolatieweerstand stijgt tot boven 1 MΩ, is de compressor niet defect.
Voorzichtig:
• De compressor werkt uitsluitend als de fase-aansluiting van de netspanning
correct is.
• Zet de netspanningschakelaar ruim twaalf uur voordat u de airconditioner
gaat gebruiken aan.
- Als u het apparaat meteen nadat u de netschakelaar heeft omgedraaid aanzet,
kunnen de interne onderdelen ernstig beschadigd worden. Gedurende het seizoen
waarin u het apparaat gebruikt, moet u de netschakelaar altijd aan laten staan.
s Controleer ook het volgende.
• De buitenunit is niet defect. De LED op het bedieningspaneel van de buitenunit zal
gaan knipperen indien de buitenunit defect is.
• Zowel de gas- als vloeistofafsluitkraan staan volledig open.
7.2. Proefdraaien
7.2.1. Afstandsbediening gebruiken
7.2.2. Met SW3 in het buitenapparaat
Zie de installatiehandleiding van de binnenunit.
Opmerkingen:
Bij proefdraaien van de buitenunit zijn alle binnenunits in bedrijf. Daardoor
kunt u geen foutieve aansluitingen van koelpijpen of bedrading detecteren.
Voor het detecteren van foutieve aansluitingen dient u de test met de afstandsbediening uit te voeren, zie hiervoor “7.2.1. Afstandsbediening gebruiken.”
• Voer voor elke binnenunit afzonderlijk een testrun uit. Controleer of elke
binnenunit correct functioneert, volgens de installatiehandleiding die bij de
unit is meegeleverd.
• Indien u voor alle binnenunits tegelijk een testrun uitvoert, kunt u eventueel
aanwezige foutieve aansluitingen van koelpijpen en bedrading niet ontdekken.
* Na het inschakelen van de netvoeding werkt de compressor gedurende minimaal 3 minuten niet.
• Direct na het inschakelen van de netvoeding of bij lage buitentemperaturen
kan de compressor een geluid veroorzaken.
Over het beschermingsmechanisme voor opnieuw starten
Zodra de compressor stopt, treedt een apparaat in werking dat een herstart moet
voorkomen, zodat de compressor ter bescherming van de airconditioner gedurende
3 minuten niet werkt.
SW3-1
SW3-2
SW3-1
SW3-2
ON/AAN
OFF/UIT
ON/AAN
ON/AAN
Koelen
Verwarmen
* Nadat u het apparaat heeft laten proefdraaien, zet u SW3-1 op OFF/UIT.
• Enkele seconden nadat de compressor is gestart kan een metalig geluid hoorbaar
zijn in het binnenapparaat. Dit geluid is afkomstig van de keerklep en wordt veroorzaakt door het kleine drukverschil binnen de pijpen. Het apparaat is niet defect.
De proefdraaimodus kan tijdens het proefdraaien niet worden gewijzigd door
middel van DIP-schakelaar SW3-2. (Als u de proefdraaimodus tijdens het proefdraaien wilt wijzigen, zet het proefdraaien dan stop met DIP-schakelaar SW3-1.
Wijzig vervolgens de proefdraaimodus en hervat het proefdraaien met schakelaar SW3-1.)
7.3. Verzamelen van de koelstof (leegpompen)
Voordat airconditioners worden verwijderd voor verplaatsing naar een andere locatie
dient u altijd de afsluiter (voor zowel vloeistof- als gasleidingen) die zich op het buitenapparaat bevindt, af te sluiten en vervolgens de binnen- en buitenapparaten te verwijderen. Op dat moment zal de koelstof uit het binnenapparaat stromen. Om het
uitstromen van de koelstof te minimaliseren, dient de koelstof te worden weggepompt.
Met deze handeling vangt u de koelstof die aanwezig is in de airconditioner op en
verplaatst u dit naar de warmtewisselaar die zich in het buitenapparaat bevindt.
Wegpomp-procedure
1 Schakel bij alle binnenapparaten de koelmodus in en controleer of de bedrijfsmodus is gewijzigd in “COOL”. (Stel de apparaten dusdanig in dat de koelmodus
is ingeschakeld tijdens het wegpompen (wanneer de knop TEST RUN wordt ingedrukt).)
2 Sluit een verdeelafsluiter voor meters (met een manometer) aan op de afsluiter
van de gasleiding, opdat u de koelstofdruk kunt meten.
3 Zet eerst de serviceschakelaar voor het buitenapparaat SW3-2 op OFF en vervolgens schakelaar SW3-1 op ON. (De koelmodus is nu geactiveerd.)
4 Zet ongeveer vijf minuten nadat de koeling werd geactiveerd de buitenschakelaar
SW2-4 (pomp af schakelaar) van OFF op ON.
5 Sluit de afsluitklep van de vloeistofleiding terwijl de koeling nog AAN (ON) is.
(pomp af schakelaar start.)
6 Sluit zodra de manometer een druk van 0 tot 0,1 MPa (0 tot 1 kg/cm2G) aangeeft
of na ongeveer 5 minuten na het beginnen met leegpompen, de gasafsluitkraan
en schakel de airconditioner uit door schakelaar SW3-1 direct op OFF te zetten.
7 Zet de serviceschakelaar voor het buitenapparaat SW2-4 van ON op OFF.
8 Verwijder de verdeelaansluiter voor de meter en plaats op elke afsluiter de afsluitdop terug.
Opmerkingen:
1 Voer het wegpompen nooit uit wanneer de hoeveelheid koelstof in het
binnenapparaat veel groter is dan de hoeveelheid koelstof die zich buiten
het binnenapparaat bevindt.
Als u het wegpompen uitvoert terwijl de hoeveelheid koelstof groter is dan
de hoeveelheid koelstof buiten het binnenapparaat, kan dit resulteren in
een uitzonderlijke drukstijging wat kan leiden tot een ongeluk.
2 Laat het bedrijf niet te lang duren met de schakelaar SW2-4 in de stand ON.
Zorg ervoor dat de schakelaar in de stand OFF wordt gezet nadat het wegpompen is voltooid.
3 Om te kunnen proefdraaien moet de proefdraaischakelaar SW3-1 op ON
staan. Gebruik schakelaar SW3-2 voor het selecteren van de bedieningsmodus. (ON: Verwarming, OFF: Koeling)
4 De benodigde tijd voor het wegpompen bedraagt drie tot vijf minuten nadat
de afsluiter van de vloeistofleiding is afgesloten. (Dit is afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en de hoeveelheid koelstof in het binnenapparaat.)
5 Zorg ervoor dat de uitlezing van de drukmeter niet onder 0 MPa (0 kg/cm2G)
daalt. Als het onder 0 MPa (0 kg/cm2G) daalt (d.w.z. er wordt een vacuüm
gecreëerd) wordt er lucht in het apparaat gezogen als er eventuele losse
aansluitingen zijn.
6 Zorg ervoor dat de uitlezing op de manometer nooit beneden 0 MPa (0 kg/
cm2G) daalt, stop het wegpompen altijd binnen circa vijf minuten nadat de
afsluiter van de vloeistofleiding volledig is afgesloten.
45