64
Nederlands
4. Een referentiepunt kiezen (Afb. 2, 6)
○
U kunt kiezen uit drie referentie-instellingen: voor, W1/4
schroefgat en achter.
○
Kies een referentiepunt door op de meetreferentiepunt-
keuzetoets te drukken. Het gekozen referentiepunt wordt op
het display aangegeven.
○
Wanneer de stroom wordt ingeschakeld, wordt automatisch het
laatst gekozen referentiepunt ingesteld. Kies indien nodig een
ander referentiepunt.
Voorbeelden van metingen met verschillende referentiepunten
1
Meten met het voorste referentiepunt (Afb. 7)
Plaats de voorkant (referentiepunt) van het instrument tegen het
meetvlak.
2
Meten met het achterste referentiepunt (Afb. 8)
Plaats de achterkant (referentiepunt) van het instrument tegen het
meetvlak.
3
Meten met het W1/4 schroefgat (voor een statief) als het
referentiepunt (Afb. 9)
Gebruik het midden van het schroefgat voor de statiefbevestiging
als het referentiepunt.
OPMERKING
Als het instrument waterpas moet staan met het doel, kunt u het
instrument uitrichten met de ingebouwde waterpas. (Afb. 10)
5. Meetprocedures bij gebruik van de verschillende
meetfuncties
OPMERKING
○
Controleer of niets de meting van de laser blokkeert.
○
Verplaats het instrument niet tijdens het meten (behalve tijdens het
uitvoeren van een continumeting).
○
Het midden van de laserstraal wordt gemeten. Dit geldt ook
wanneer de straal diagonaal naar het doel wordt gericht.
○
Het meetbereik kan variëren afhankelijk van de eigenschappen van
de laserstraal die wordt weerkaatst door het doeloppervlak en de
helderheid van de omgeving.
Om snel en nauwkeurig buitenshuis in de zon te kunnen meten,
kunt u de doelplaat (los verkrijgbaar) gebruiken of het doel in de
schaduw plaatsen.
○
Bij een doorzichtig oppervlak (zoals glas of water) of een
spiegeloppervlak kunnen meetfouten optreden en ook bij een
oppervlak met gaten, een oneff en oppervlak, verschillende
temperaturen en indirect weerkaatst licht.
○
Als het instrument wordt ingeschakeld en er dan geen toets wordt
ingedrukt, zal het instrument automatisch na ongeveer 3 minuten
worden uitgeschakeld. Druk opnieuw op de aan/uit-toets om het
instrument weer in te schakelen.
○
Als het instrument wordt gebruikt en u het dan neerlegt zonder dat
er een toets wordt ingedrukt, zal de laser na ongeveer 30 seconden
worden uitgeschakeld. Druk opnieuw op de meettoets om het
instrument weer te gebruiken.
○
De tijdsduur vanaf het moment dat het instrument wordt
ingeschakeld tot het moment dat het instrument klaar is voor
gebruik, kan variëren afhankelijk van de gebruiksomgeving.
○
Als tijdens het meten een fout optreedt, moet u de oorzaak van het
probleem verhelpen voordat u weer opnieuw gaat meten.
Een afstand meten (Afb. 2, 6)
1
Kies de afstandfunctie. (Zie “Een meetfunctie kiezen”)
2
Druk op de meettoets en richt de laserstraal op het doel. De status
wordt op het display aangegeven.
3
Druk nog een keer op de meettoets om te stoppen met meten. U
hoort een pieptoon en de gemeten waarde wordt op het display
aangegeven. Wanneer het meten is voltooid, gaat de laser uit.
4
Om opnieuw een afstand te meten, herhaalt u de stappen
2
en
3
.
De zijmeettoets aan de zijkant van het instrument heeft dezelfde
functie als de meettoets op het bedieningspaneel.
Voor een gemakkelijke bediening in een krappe ruimte kan het
instrument ook verticaal worden geplaatst.
Continumeting
Gebruik continumeting om een gewenste positie vanaf het doel in te
stellen.