8
GEBRUIKSAANWIJZING
NL
DRUKMETING BIJ FSI-MOTOREN
FSI-motoren werken op dezelfde manier als common rail dieselmotoren, dat wil zeggen dat
ze zijn uitgerust met een lagedruk- en een hogedrukcircuit.
Deze module is in staat om beide circuits te meten aangezien hij is voorzien van een sensor
van 200 bar, die een bereik en een precisie heeft die geschikt zijn voor de meting van beide.
Het apparaat wordt geleverd met exibele hogedrukslangen met de bijbehorende
koppelingen.
GEBRUIKSAANWIJZING
• Zet de slangen aan de “T-koppeling” van de sensor vast.
• Sluit de slangen op de uitgang van de hoge druk en aan de ingang van de brandstofrail aan.
• Sluit de sensor op de tester aan.
• Wanneer de motor uitstaat en de contactsleutel op “OFF” staat, moet de druk gelijk zijn aan
0. Draai de sleutel op contact (zonder de motor te starten). Zodra de inspuiting wordt
geactiveerd moet de lagedrukkpomp worden ingeschakeld en moet de druk een waarde
bereiken van ongeveer 5 tot 6 bar. Wanneer de druk de gewenste waarde niet bereikt, doet
het lagedrukcircuit het niet goed. Controleer vervolgens de lagedrukpomp, het lter, enz.
• Start de motor en controleer of de druk van het stilstaande voertuig gelijk is aan ongeveer 50
bar en of de druk een waarde tussen de 100 en 110 bar bereikt wanneer gas wordt gegeven.
Wanneer de druk bij stilstaand voertuig beduidend lager is dan 50 bar is de hogedrukpomp
of de drukregelaar beschadigd. Wanneer de druk hoger is dan 110 bar is de drukregelaar
beschadigd.