Canon EOS 4000D Handleiding

Type
Handleiding
NEDERLANDS
Instructiehandleiding
voor de draadloze functie
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
2
Door verbinding te maken met een Wi-Fi
-network of een ander
apparaat dat de draadloze functies van deze camera ondersteunt,
kunt u taken uitvoeren zoals het overbrengen van beelden of het
bedienen van de camera.
Inleiding
Wat u met de draadloze functies kunt doen
(CANON iMAGE
GATEWAY)
(4) Opnamen naar een
webservice versturen
(1) Verbinden met een smartphone
(3) Opnamen afdrukken
met een Wi-Fi-printer
(2) Opnamen naar een
andere camera
overbrengen
De CANON iMAGE GATEWAY-webservices worden niet in alle landen
en gebieden ondersteund. Voor informatie over de ondersteunde landen
en gebieden raadpleegt u de website van Canon (www.canon.com/cig).
3
Inleiding
(1)q Verbinden met een smartphone (pag. 23, 59)
Sluit de camera draadloos aan op een smartphone of tablet en
gebruik de toepassing “Camera Connect” om de camera op afstand
te bedienen of om opnamen die op de camera zijn opgeslagen,
te bekijken.
In deze handleiding en op het LCD-scherm van de camera wordt
met de term “smartphone” verwezen naar smartphones en tablets.
(2)z Opnamen naar een andere camera overbrengen (pag. 37)
Breng opnamen op deze camera over naar andere Canon-camera's
met de ingebouwde draadloze functies.
(3)l Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer (pag. 47)
Verbind de camera met een draadloze printer die PictBridge
(Wireless LAN) ondersteunt om opnamen te kunnen afdrukken.
(4)m Opnamen naar een webservice versturen (pag. 75)
Deel opnamen met vrienden en familie of deel opnamen met behulp
van een reeks webservices via CANON iMAGE GATEWAY, een
online fotoservice voor Canon-gebruikers (gratis registratie is
vereist).
4
Deze handleiding bestaat uit de volgende drie gedeelten: “Aan de slag”,
“Gemakkelijke verbinding” en “Geavanceerde verbinding”.
Nadat u de verbinding hebt voorbereid in “Aan de slag”, volgt u het
onderstaande diagram en raadpleegt u de overeenkomstige pagina's
die u nodig hebt.
De indeling van deze handleiding
Aan de slag (pag. 11)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u een bijnaam opgeeft en hoe de
basisbediening werkt.
Doel van de verbinding selecteren
z Camera
q Smartphone
l Printer
m Webservice
Verbindingsmethode selecteren
Voor q of l kunt u een
verbindingsmethode selecteren.
Gemakkelijke verbinding
(pag. 21)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe
u de camera rechtstreeks met het
apparaat verbindt via Wi-Fi.
Geavanceerde verbinding
(pag. 57)
In dit gedeelte wordt voornamelijk
uitgelegd hoe u een verbinding tot
stand brengt met behulp van een
Wi-Fi-toegangspunt.
Een smartphone of printer kan met
een camera worden verbonden terwijl
de verbinding met een access point
wordt behouden.
5
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag
Voorbereiding en basisbediening
13
Gemakkelijke verbinding
Verbinding maken met een smartphone
23
Opnamen naar een andere camera overbrengen
37
Verbinding maken met een printer
47
Geavanceerde verbinding
Verbinding maken door een netwerk te selecteren
59
Verbinding maken met een webservice
75
Verbindingsinstellingen controleren en bedienen
97
Problemen oplossen
103
Referentie
121
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6
2
1
Inleiding 2
Wat u met de draadloze functies kunt doen ..................................... 2
De indeling van deze handleiding .................................................... 4
Hoofdstukken ................................................................................... 5
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt ... 9
Aan de slag 11
Stroomdiagram voor de bediening ................................................. 12
Voorbereiding en basisbediening 13
Een bijnaam opgeven..................................................................... 14
Basisbediening en -instellingen...................................................... 17
Voorbereiding voor smartphones ................................................... 20
Gemakkelijke verbinding 21
Stroomdiagram voor het gebruik van de draadloze functie
(Gemakkelijke verbinding).............................................................. 22
Verbinding maken met een smartphone 23
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding ........................... 24
De camera met een smartphone bedienen .................................... 28
Opnieuw verbinding maken............................................................ 30
Beelden die kunnen worden bekeken opgeven ............................. 32
Meerdere verbindingsinstellingen vastleggen ................................ 35
Inhoudsopgave
7
Inhoudsopgave
5
4
3
Opnamen naar een andere camera overbrengen 37
Verbinding maken met een camera ................................................ 38
Opnamen overbrengen ...................................................................40
Opnieuw verbinding maken ............................................................44
Meerdere verbindingsinstellingen vastleggen.................................45
Verbinding maken met een printer 47
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding............................ 48
Afdrukken........................................................................................51
Opnieuw verbinding maken ............................................................54
Meerdere verbindingsinstellingen vastleggen.................................55
Geavanceerde verbinding 57
Stroomdiagram voor het gebruik van de Wireless LAN-functie
(Geavanceerde verbinding) ............................................................ 58
Verbinding maken door een netwerk te selecteren 59
Het type access point controleren................................................... 60
Verbinding maken via WPS (PBC-modus) .....................................61
Verbinding maken via WPS (PIN-modus).......................................65
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk........69
8
Inhoudsopgave
9
8
7
6
Verbinding maken met een webservice 75
Voorbereiding voor webservices .................................................... 76
Het type access point controleren .................................................. 78
Verbinding maken via WPS (PBC-modus) ..................................... 79
Verbinding maken via WPS (PIN-modus) ...................................... 82
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk ....... 85
Beelden naar een webservice verzenden ...................................... 90
Opnieuw verbinding maken............................................................ 94
Meerdere verbindingsinstellingen vastleggen ................................ 95
Verbindingsinstellingen controleren en bedienen 97
Verbindingsinstellingen controleren, wijzigen of verwijderen ......... 98
Wi-Fi-functie-instellingen wissen .................................................. 101
Problemen oplossen 103
Reageren op foutmeldingen ......................................................... 104
Problemen oplossen..................................................................... 117
Opmerkingen over de draadloze functie ...................................... 118
Beveiliging .................................................................................... 119
Netwerkinstellingen controleren ................................................... 120
Referentie 121
Het netwerk handmatig instellen .................................................. 122
Het IP-adres handmatig instellen ................................................. 124
Specificaties ................................................................................. 126
Index............................................................................................. 128
9
In deze handleiding worden “draadloos” en “Wireless LAN” gebruikt
als een algemene aanduiding voor Wi-Fi en de draadloze functies
van Canon. De term “access point” verwijst naar Wireless LAN-
terminals (access points voor Wireless LAN, routers voor Wireless
LAN, enzovoort) die verbinding met Wireless LAN faciliteren.
Bij de camera is geen interfacekabel geleverd.
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het hoofdinstelwiel.
<W><X><Y><Z> : De pijltjestoetsen <S> naar boven,
beneden, links en rechts.
<0>:De instelknop.
* In aanvulling op bovenstaande punten worden de pictogrammen en symbolen
die op de cameraknoppen worden gebruikt en op het LCD-scherm worden
weergegeven, ook in deze handleiding gebruikt bij het bespreken van de
relevante handelingen en functies.
(pag. **) : Verwijzing naar pagina's met meer informatie.
:
Waarschuwingen om mogelijke problemen bij de bediening te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
Symbolen en afspraken die in deze
handleiding worden gebruikt
Let op: Canon is niet aansprakelijk voor eventueel verlies of schade
als gevolg van onjuiste draadloze communicatie-instellingen bij gebruik
van de camera. Daarnaast is Canon niet aansprakelijk voor eventueel
ander verlies of schade als gevolg van het gebruik van de camera.
Zorg bij het gebruik van draadloze functies voor adequate beveiliging,
naar uw eigen inzicht en op uw eigen risico. Canon is niet aansprakelijk
voor eventueel verlies of schade als gevolg van onbevoegde toegang
of andere schendingen.
10
11
Aan de slag
12
In dit gedeelte wordt de basisbediening van de draadloze functies
beschreven en hoe u een bijnaam opgeeft (ten behoeve van identificatie).
Volg de procedures hieronder.
Stroomdiagram voor de bediening
Stel [Wi-Fi] in op [Inschakelen].
(Stap 1 en 2 op pagina 17)
Wanneer deze functie voor het eerst wordt
geselecteerd, verschijnt er een scherm waarin
u een bijnaam moet opgeven.
Geef een bijnaam op. (pag. 14)
Stel een bijnaam in voor de camera.
U kunt pas naar het instellingenscherm
voor de draadloze functie als u een bijnaam
hebt ingevoerd.
Ga naar het scherm [Wi-Fi-functie].
(Stap 3 en 4 op pagina 17-18)
Selecteer een Wi-Fi-functie en breng een
verbinding tot stand.
Zie voor andere instellingen “Gemakkelijke
verbinding” of “Geavanceerde verbinding”.
Gemakkelijke verbinding
(pag. 21)
Verbind de camera rechtstreeks met
het apparaat.
Geavanceerde verbinding
(pag. 57)
Maak verbinding via een Wi-Fi-
access point.
13
1
Voorbereiding en
basisbediening
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u een bijnaam
opgeeft (ten behoeve van identificatie) die noodzakelijk
is voor het gebruik van de draadloze functies en de
basisbediening van de camera.
14
Stel eerst een bijnaam voor de camera in (ten behoeve van identificatie).
Wanneer de camera draadloos op een ander apparaat is aangesloten,
wordt de bijnaam op dat apparaat weergegeven.
U kunt pas de
draadloze functies instellen als u een bijnaam hebt ingevoerd.
1
Selecteer [Wi-Fi].
Selecteer op het tabblad [53]
de optie [Wi-Fi] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
Druk op de knop <Z> om
[Inschakelen] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer deze functie voor het eerst
wordt geselecteerd, verschijnt er een
scherm waarin u een bijnaam moet
opgeven. Druk op <0> en ga verder
naar stap 3.
Een bijnaam opgeven
15
Een bijnaam opgeven
3
Voer een bijnaam in.
Voor instructies over het invoeren van
tekens raadpleegt u de volgende
pagina.
Wanneer u de standaard bijnaam
(de cameranaam) gebruikt,
gaat u verder naar stap 4.
Anders kunt u 1 tot 10 willekeurige
tekens gebruiken.
4
Verlaat de instelling.
Wanneer u klaar bent, drukt u op
de knop <M>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsdialoogvenster en druk
op <0> om terug te keren naar het
menuscherm.
U kunt de bijnaam later wijzigen op het scherm [Algemene inst.] (pag. 102).
16
Een bijnaam opgeven
Het invoergebied wijzigen
Druk op de knop <Q> om tussen het
bovenste en onderste invoergebied te
wisselen.
De cursor verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om de cursor te verplaatsen.
Tekst invoeren
Druk terwijl de cursor in het onderste invoergebied staat op de
pijltjestoetsen <S> of draai aan het instelwiel <6> om een teken
te selecteren. Druk vervolgens op <0> om het in te voeren.
Met [*/*] rechtsboven in het scherm kunt u zien hoeveel tekens
u hebt ingevoerd en hoeveel u er nog kunt invoeren.
Een teken verwijderen
Druk op de knop <L> om één teken te verwijderen.
Tekstinvoer voltooien
Druk op de knop <M> om de invoer te bevestigen en af te
sluiten. Als het bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven,
selecteert u [OK] om het scherm te verlaten.
De tekstinvoer annuleren
Druk op de knop <B> om tekstinvoer te annuleren en het scherm
te verlaten. Als het bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven,
selecteert u [OK] om het scherm te verlaten.
Het virtuele toetsenbord gebruiken
17
De basisbediening voor het gebruik van de draadloze functies van de
camera wordt hier beschreven. Volg de procedures hieronder.
1
Selecteer [Wi-Fi].
Selecteer op het tabblad [53]
de optie [Wi-Fi] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
Druk op de knop <Z> om
[Inschakelen] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Als er geen bijnaam (ten behoeve
van identificatie) is opgegeven,
wordt een registratiescherm
weergegeven. Zie pagina 14 voor
aanwijzingen bij het opgeven van een
bijnaam.
[Wi-Fi-functie] is nu beschikbaar
op het tabblad [53].
Als u deze optie instelt op
[Inschakelen], worden alle DIGITAL-
en HDMI-verbindingen uitgeschakeld.
[Eye-Fi trans.] wordt ingesteld op
[Uitschakelen].
3
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Selecteer op het tabblad [53]
de optie [Wi-Fi-functie] en druk
vervolgens op <0>.
Basisbediening en -instellingen
18
Basisbediening en -instellingen
4
Selecteer de Wi-Fi-functie
waarmee u verbinding wilt
maken.
Druk op de pijltjestoetsen <W> <X>
of <Y> <Z> om een item te
selecteren.
Als u de verbindingsinstellingen niet
hebt vastgelegd, wordt het
instelscherm weergegeven.
Als u de verbindingsinstellingen
al hebt vastgelegd, wordt het scherm
voor opnieuw verbinden
weergegeven.
Voor andere verbindingsinstellingen raadpleegt u de pagina's die
overeenkomen met het apparaat dat moet worden aangesloten
en de verbindingsmethode.
Stel dit in op [Inschakelen] om de selectie van [Wi-Fi-functie]
op het tabblad [53] in te schakelen.
Als het gebruik van elektronische en draadloze apparaten is
verboden, zoals in een vliegtuig of ziekenhuis, stelt u deze optie
in op [Uitschakelen].
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld, kunt u de camera niet via een
kabel aansluiten op Connect Station, een computer, printer, televisie
of een ander apparaat (pag. 19).
[Wi-Fi]
Wanneer een draadloze verbinding tot stand is gebracht, bedient u het
programmakeuzewiel, het klepje van de kaartsleuf of het accucompartiment
of andere onderdelen niet. Als u dit wel doet, kunt u de beeldgegevens
beschadigen of een storing op de kaart of camera veroorzaken.
19
Basisbediening en -instellingen
U kunt de status van de draadloze verbinding controleren op het
Wi-Fi-lampje van de camera.
* Licht af en toe op wanneer een opname naar
of van de kaart wordt geschreven of gelezen.
Status draadloze verbinding
Wi-Fi-lampje
Verbindingsstatus Wi-Fi-lampje
Verbonden/
gegevensverzending/
gegevensontvangst
Aan*
Wacht op verbinding/
wacht op nieuwe
verbinding
Knippert
Verbindingsfout
Knippert vrij
snel
Aandachtspunten bij kabelverbindingen
Wanneer [53: Wi-Fi] is ingesteld op [Inschakelen], is verbinding via een
interfacekabel of HDMI-kabel niet mogelijk. Stel [53: Wi-Fi] in op
[Uitschakelen] voordat u een kabel aansluit.
Wanneer de camera via een interfacekabel is aangesloten op Connect
Station, een computer, printer, televisie of een ander apparaat, kunnen
de instellingen voor [Wi-Fi] niet worden gewijzigd. Ontkoppel de kabel
voordat u de instellingen configureert.
Kaarten
Als er geen kaart in de camera is geplaatst, kan er geen draadloze
verbinding met de camera tot stand worden gebracht. Bovendien kan
voor [l] en [m] de camera niet draadloos worden aangesloten wanneer
er geen kaart in de camera is geplaatst.
Gebruik van een Eye-Fi-kaart
Wanneer [53: Wi-Fi] wordt ingesteld op [Inschakelen],
wordt beeldoverdracht via een Eye-Fi-kaart uitgeschakeld.
20
Om [q] (Verbinden met smartphone) te gebruiken, hebt u een
smartphone met iOS of Android nodig. Daarnaast moet de toepassing
Camera Connect (gratis) op de smartphone zijn geïnstalleerd.
U kunt Camera Connect downloaden van de App Store of van
Google Play.
Raadpleeg de downloadsite van Camera Connect voor informatie
over de besturingssysteemversies die door Camera Connect
worden ondersteund.
De interface en functies van de camera en Camera Connect zijn
onderhevig aan wijzigingen ten behoeve van firmware-updates
van de camera of toepassingsupdates van Camera Connect, iOS,
Android enzovoort. Het kan daarom voorkomen dat functies van
de camera of Camera Connect niet exact overeenkomen met
voorbeeldschermen of bedieningsinstructies in deze handleiding.
Voorbereiding voor smartphones
21
Gemakkelijke verbinding
22
Om verbinding te maken met m (Uploaden naar webservice)
raadpleegt u “Geavanceerde verbinding” (pag. 57).
Stroomdiagram voor het gebruik van de draadloze functie
(Gemakkelijke verbinding)
q
Smartphone
z
Camera
l
Printer
Instellingen
Een bijnaam opgeven voor de camera (pag. 14)
Camera Connect
installeren op een
smartphone (pag. 20)
Een compatibele
camera instellen
(pag. 37)
Een compatibele
printer instellen
(pag. 47)
Verbinding
Bestemmingsinstellingen opgeven in de camera
(pag. 24) (pag. 38) (pag. 48)
Gebruik
Opnamen weergeven
en opnamen maken op
afstand (pag. 28)
Opnamen uitwisselen
(pag. 40)
Beeld printen (pag. 51)
23
2
Verbinding maken met
een smartphone
Als u de camera met een smartphone verbindt, kunt u
het volgende doen:
Bekijk opnamen die op de camera zijn opgeslagen, op een
smartphone of sla bekeken opnamen op een smartphone
op.
Bedien de camera om opnamen te maken of camera-
instellingen te wijzigen met behulp van een smartphone.
Installeer Camera Connect op de smartphone voordat
u een verbinding tot stand brengt (pag. 20).
Als u verbinding wilt maken via een Wi-Fi-toegangspunt,
raadpleegt u “Geavanceerde verbinding” (pag. 57).
De camera kan niet met een smartphone worden verbonden
wanneer het programmakeuzewiel op <k> staat.
24
De camera en een smartphone kunnen rechtstreeks met elkaar worden verbonden
via een draadloze verbinding. Omdat er geen access point nodig is voor de
verbinding, kunt u gemakkelijk een draadloze verbinding tot stand brengen.
Om de verbinding tot stand te kunnen brengen, moet u een aantal handelingen op
de smartphone uitvoeren. Raadpleeg de instructiehandleiding van de smartphone
voor meer informatie.
1
Installeer Camera Connect op
de smartphone
(pag. 20).
2
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie] (pag. 17).
Als een scherm voor het instellen van
een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (pag. 14).
3
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
Het Wi-Fi-lampje van de camera knippert.
4
Selecteer [Gemakkelijke
verbinding].
Selecteer [Gemakkelijke
verbinding] en druk op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
Handelingen op de smartphone-1
Handelingen op de camera-1
25
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
5
Maak vanuit de smartphone
verbinding met de camera.
Schakel de Wi-Fi-functie van de
smartphone in en selecteer de SSID
(netwerknaam) die op het
LCD-scherm van de camera
wordt weergegeven.
Voer als wachtwoord de
encryptiesleutel in die op het
LCD-scherm van de camera
wordt weergegeven.
6
Start Camera Connect
op de smartphone.
Wanneer het scherm [Wachten op
verbinding] op het LCD-scherm van
de camera verschijnt, start u Camera
Connect op de smartphone.
Als Camera Connect niet op
de smartphone is geïnstalleerd,
raadpleegt u pagina 20 om het
te installeren.
Handelingen op de smartphone-2
Scherm van smartphone
(voorbeeld)
Encryptiesleutel (wachtwoord)
SSID (netwerknaam)
Scherm van camera
Als u verbinding maakt door [Gemakkelijke verbinding] te selecteren,
wordt “_Canon0A” weergegeven aan het einde van de SSID.
26
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
7
Selecteer de camera waarmee
u verbinding wilt maken op de
smartphone.
Selecteer en raak de camera
waarmee u verbinding wilt maken aan
bij [Cameras/Camera’s] in Camera
Connect.
8
Maak verbinding met de camera.
Wanneer de verbinding tot stand
is gebracht, verschijnt het hier links
weergegeven scherm op het
LCD-scherm van de camera.
Druk op de knop <B> om het
aantal beelden dat kan worden
bekeken te selecteren. Zie stap 5
op pagina 33 voor aanwijzingen over
hoe deze in te stellen.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Het Wi-Fi-lampje van de camera licht
op.
Nadat er een bericht is weergegeven,
wordt het LCD-scherm van de
camera uitgeschakeld.
Het hoofdvenster van Camera
Connect wordt weergegeven op
de smartphone.
Handelingen op de camera-2
De apparaatnaam is
ingesteld op Camera Connect
27
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
9
Bedien de camera met Camera
Connect.
Voer verdere handelingen uit via
Camera Connect. Zie pagina 28.
De instellingen voor verbinding met een smartphone zijn nu
geconfigureerd.
Handelingen op de smartphone-3
Op het instellingenscherm van Camera Connect kunt u de
apparaatnaam weergeven en wijzigen.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
28
Met een smartphone waarop Camera Connect is geïnstalleerd,
kunt u opnamen bekijken die op de camera zijn opgeslagen
en de camera op afstand bedienen om foto's te maken.
Hier volgt een beschrijving van de
belangrijkste functies van Camera
Connect.
[Images on camera/Beelden
op camera]
Opnamen op de camera kunnen
worden bekeken.
Opnamen op de camera kunnen op
een smartphone worden opgeslagen.
Handelingen zoals opnamen
verwijderen kunnen op opnamen
op de camera worden uitgevoerd.
[Remote live view shooting/
Op afstand Live View-opnamen
maken]
Het Live View-beeld van de camera
kan met een smartphone worden
bekeken.
U kunt op afstand opnamen maken.
[Location information/Locatie-
informatie]
Niet ondersteund op deze camera.
[Camera settings/Camera-
instellingen]
Camera-instellingen kunnen worden
gewijzigd.
De camera met een smartphone bedienen
Het hoofdvenster van Camera Connect
29
De camera met een smartphone bedienen
Tik op het Camera Connect-
scherm van de smartphone
op [e].
De verbinding verbreken
Tijdens de verbinding kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt
u de ontspanknop helemaal in.
Bij opnamen op afstand wordt de AF-snelheid mogelijk minder.
Afhankelijk van het overdrachtsbereik en de verbindingsstatus, kan de
beeldweergave trager zijn, worden beelden mogelijk niet vloeiend
weergegeven, kan de sluitertijd trager zijn of kunnen er andere
problemen optreden.
Zelfs wanneer movies in de lijst worden weergegeven, kunnen deze niet
op een smartphone worden opgeslagen.
Als u RAW-beelden naar een smartphone verzendt, kan het ruisreductie-
effect bij hoge ISO-snelheid van opgeslagen opnamen op de
smartphone lager liggen. Daarom is het raadzaam de opnamekwaliteit
bij het maken van RAW-beelden in te stellen op 1+73.
De verbinding wordt ook verbroken als u het programmakeuzewiel draait
of als u het kaartsleuf-/accucompartimentklepje opent.
Als u RAW-beelden naar een smartphone verzendt, wordt het formaat
van deze beelden gewijzigd naar b en worden de beelden opgeslagen.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
Het is raadzaam om gedurende de verbinding de
energiebesparingsfunctie van de smartphone uit te schakelen.
Het Wi-Fi-lampje van de camera licht af en toe op wanneer beelden die
in de camera zijn opgeslagen, worden opgeslagen op een smartphone.
30
De camera kan opnieuw verbinding maken met een smartphone
waarvoor de verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
3
Selecteer [Verbinden].
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk op
<0>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsdialoogvenster.
Opnieuw verbinding maken
31
Opnieuw verbinding maken
4
Activeer de Wi-Fi-functie van
de smartphone.
Als de bestemmingsinstelling is
gewijzigd, herstelt u deze om
verbinding te kunnen maken met
de camera.
5
Start Camera Connect op de
smartphone.
Er wordt verbinding tot stand
gebracht.
Als u opnieuw verbinding wilt maken en de SSID van de camera niet
kent, selecteert u [Bekijk/wijzig instellingen] in stap 3 om de SSID op
te zoeken (pag. 99).
Als u verbinding maakt door [Gemakkelijke verbinding] te selecteren,
wordt “_Canon0A” weergegeven aan het einde van de SSID.
32
U kunt op de camera instellen welke opnamen er op de smartphone
worden weergegeven. Opnamen kunnen zowel tijdens de
verbindingsinstelling als na beëindiging van de verbinding worden
opgegeven.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
3
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen].
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen] en druk op <0>.
Beelden die kunnen worden
bekeken opgeven
Als [Weerg. beelden] is ingesteld op een andere instelling dan
[Alle beelden], is opnamen maken op afstand niet mogelijk.
Controleer de instellingen van Beelden die kunnen worden bekeken voordat
u opnieuw verbinding maakt met een smartphone.
33
Beelden die kunnen worden bekeken opgeven
4
Selecteer [Weerg. beelden].
Selecteer [Weerg. beelden] en druk
op <0>.
5
Selecteer een item.
Selecteer een item en druk op <
0
>.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om het
instellingenscherm weer te geven.
[Alle beelden]
Alle opnamen op de geheugenkaart kunnen worden weergegeven.
[Beelden v. afgelopen dagen]
Geef op basis van de datum aan welke
beelden kunnen worden bekeken.
Dit kan tot negen dagen terug.
Selecteer een item en druk op <0>.
Wanneer [Afgel. dgn gem. beelden]
wordt geselecteerd, kunnen beelden
van uiterlijk het opgegeven aantal
dagen vóór de huidige datum worden
weergegeven. Wanneer <a> voor
het aantal dagen wordt weergegeven,
drukt u op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om het aantal dagen op te
geven en drukt u vervolgens op <0>
om de selectie te bevestigen.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om te specificeren welke beelden
kunnen worden bekeken.
34
Beelden die kunnen worden bekeken opgeven
[Selecteer op classificatie]
Specificeer welke beelden kunnen
worden bekeken op basis van de (al dan
niet) toegekende classificatie of het type
classificatie.
Selecteer een classificatie en druk
op <0> om te specificeren welke
beelden kunnen worden
weergegeven.
[Bestandsnummerreeks] (Select. reeks)
Selecteer het eerste en laatste beeld dat
kan worden bekeken van de reeks
opnamen die op bestandsnummer zijn
gesorteerd.
1 Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om de eerste opname te
selecteren die moet worden
weergegeven.
2 Druk op <0> om het
beeldselectiescherm weer te geven.
Selecteer een opname met de
pijltjestoetsen <Y> en <Z>.
Wanneer u op de knop <Hy> drukt,
kunt u overschakelen naar de
indexweergave en een opname
selecteren.
3 Selecteer een beeld en druk op <0>
om dit in te stellen.
4 Gebruik dezelfde handeling om het
laatste beeldbestand te selecteren
dat moet worden weergegeven.
Selecteer een opname die later is
gemaakt dan die als eerste opname
is geselecteerd.
5 Wanneer u het eerste en de laatste
beeld hebt opgegeven, selecteert u
[OK] en drukt u vervolgens op <0>.
Eerste
opname
Laatste
opname
35
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met smartphones vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
3
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk op
<0>.
4
Selecteer [SET*
(niet geconfigureerd)].
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)] en druk op <0>.
Het scherm met
verbindingsinstellingen wordt
weergegeven. Volg de weergegeven
instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Meerdere verbindingsinstellingen vastleggen
Als u instellingen wilt verwijderen, raadpleegt u pag. 100.
36
37
3
Opnamen naar een andere
camera overbrengen
Opnamen op deze camera kunnen naar andere Canon-
camera's worden overgebracht met de ingebouwde
draadloze functies.
Een draadloze verbinding is mogelijk voor Canon-camera's met
ingebouwde draadloze functies die in 2012 en later op de markt
zijn gebracht en beeldoverdracht tussen camera's
ondersteunen. Let op: de camera kan niet met Canon-
camcorders worden verbonden, ook niet als deze ingebouwde
draadloze functies hebben.
De camera kan niet op Canon-camera's zonder ingebouwde
draadloze functies worden aangesloten, zelfs niet als ze
Eye-Fi-kaarten ondersteunen.
Foto’s kunnen alleen worden overgebracht als ze de
JPEG-bestandsindeling hebben.
Bij movies treedt er mogelijk een verzendfout op of de
verzonden movies kunnen niet worden afgespeeld,
afhankelijk van de werking van de doelcamera.
38
Registreer de camera waarmee u draadloos verbinding wilt maken.
De camera kan met slechts één andere camera tegelijk worden verbonden.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie] (pag. 17).
Als een scherm voor het instellen van
een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (pag. 14).
2
Selecteer [z].
Selecteer [z] (Beelden tussen
camera's verzenden) en druk
op <0>.
Het Wi-Fi-lampje van de camera
knippert.
3
Stel de doelcamera in.
Wanneer het hier links weergegeven
scherm op de camera verschijnt, stelt
u de verbinding ook in op de
doelcamera. Raadpleeg voor de
bedieningsprocedure de
instructiehandleiding van de
doelcamera.
Wanneer een verbinding tot stand is
gebracht, wordt er een opname op
de kaart weergegeven.
Het Wi-Fi-lampje van de camera
licht op.
Verbinding maken met een camera
39
Verbinding maken met een camera
4
Selecteer de beelden die u wilt
verzenden.
Selecteer opnamen op de
verzendende camera (pag. 40).
Bedien de camera die de opnamen
ontvangt niet.
De instellingen voor verbinding met een camera zijn nu geconfigureerd.
Voor bedieningen na het instellen van een verbinding raadpleegt
u pagina 40.
Let op: GPS-informatie wordt niet op het scherm van de camera
weergegeven, zelfs niet als de GPS-informatie bij de ontvangen opname
is gevoegd. Opnamelocaties kunnen op een virtuele kaart worden
weergegeven met Map Utility (EOS-software).
De geotaginformatie die aan een movie wordt toegevoegd, kan niet
worden weergegeven met Map Utility.
De verbindingsinstellingen worden opgeslagen/vastgelegd met de
bijnaam van de camera waarmee verbinding is gemaakt.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
40
U kunt beelden afzonderlijk selecteren en verzenden.
1
Selecteer een beeld dat u wilt
verzenden.
Druk op de knoppen <Y> <Z> om
de gewenste opname te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Wanneer u op de knop <Hy> drukt,
kunt u overschakelen naar de
indexweergave en een opname
selecteren.
2
Selecteer [Wrg. bld. vrz.].
Als u het formaat voor de te
verzenden beelden wilt kiezen,
selecteert u [Beeldf. wijz.] en drukt
u op <0>.
Selecteer [Wrg. bld. vrz.] en druk op
<0> om het weergegeven beeld te
verzenden.
Wanneer de overdracht is voltooid,
wordt het scherm van stap 1 weer
weergegeven.
Als u nog een opname wilt
overbrengen, herhaalt u stap 1 en 2.
3
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om het
bevestigingsvenster weer te geven.
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0> om de verbinding te verbreken.
Het scherm [Wi-Fi-functie] verschijnt
weer.
Opnamen overbrengen
Afzonderlijke beelden verzenden
41
Opnamen overbrengen
U kunt meerdere opnamen tegelijk selecteren en verzenden.
1
Druk op <0>.
2
Selecteer [Gesel. verz.].
Als u het formaat voor de te
verzenden opnamen wilt kiezen,
selecteert u [Beeldf. wijz.] en drukt
u op <0>.
Selecteer [Gesel. verz.] en druk op
<0>.
3
Selecteer de beelden die u wilt
verzenden.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om de opname die u wilt
verzenden, te selecteren en druk
vervolgens op de pijltjestoetsen <W>
en <X>.
Linksboven in het scherm wordt een
vinkje [X] weergegeven.
Druk op de knop <Hy> om
opnamen te selecteren uit een
weergave van drie opnamen.
Nadat u alle beelden die u wilt
verzenden hebt geselecteerd,
drukt u op de knop <Q>.
Meerdere opnamen verzenden
42
Opnamen overbrengen
4
Selecteer [Beeldf. wijz.].
Stel deze in als dit nodig is.
Selecteer op het getoonde scherm
een beeldformaat en druk vervolgens
op <0>.
5
Selecteer [Verzend.].
Selecteer [Verzend.] en druk op
<0>.
De geselecteerde opnamen worden
verzonden. Wanneer de overdracht is
voltooid, wordt het scherm van stap
1 weer weergegeven.
Als u daarna nog meer opnamen wilt
verzenden, herhaalt u stap 1 t/m 5.
6
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om het
bevestigingsvenster weer te geven.
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0> om de verbinding te verbreken.
Het scherm [Wi-Fi-functie] verschijnt
weer.
43
Opnamen overbrengen
Tijdens de verbinding kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt
u de ontspanknop helemaal in. Als u de verbinding wilt verbreken om
opnamen te maken of andere handelingen uit te voeren, drukt u op de
knop <M> en verbreekt u de verbinding vanuit het weergegeven
scherm. Als u de verbinding tijdens de beeldoverdracht wilt verbreken,
selecteert u [Annuleer] op de camera en verbreekt u vervolgens de
verbinding.
Wanneer u een groot aantal opnamen of grote bestanden (totale grootte)
verstuurt, dient u te zorgen dat de accu voldoende is opgeladen, zodat
deze niet tijdens het versturen leeg raakt.
Afhankelijk van de werking van de doelcamera worden filmbestanden
tijdens de verzending geconverteerd. De overdracht duurt daarom
mogelijk langer dan gewoonlijk.
RAW-opnamen kunnen niet worden verzonden.
U kunt maximaal 50 bestanden tegelijk selecteren.
Wanneer u het beeldformaat wijzigt, wordt het formaat gewijzigd van alle
beelden die tegelijk moeten worden verzonden. Merk op dat het formaat
van movies of van foto's die kleiner zijn dan b, niet wordt verkleind.
[Gew. f.:S2] wordt alleen ingeschakeld voor foto's die worden gemaakt
met camera's van hetzelfde model als deze camera. Foto's van andere
modellen worden zonder aanpassing van het formaat verzonden.
Als u de beeldoverdracht wilt annuleren, selecteert u tijdens de
overdracht [Annuleer]. Wanneer [Annuleer] wordt geselecteerd op de
camera vanwaar de opnamen worden verzonden, wordt het
beeldselectiescherm weer weergegeven. Wordt [Annuleer]
geselecteerd op de camera waarop de opnamen worden ontvangen,
dan wordt de verbinding verbroken.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
44
De camera kan opnieuw verbinding maken met een camera waarvoor de
verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [
5
3
] de optie
[
Wi-Fi
] in op [
Inschakelen
] en selecteer
[
Wi-Fi-functie
].
2
Selecteer [z].
Selecteer [
z
] (Beelden tussen camera's
verzenden) en druk op <
0
>.
3
Selecteer [Verbinden].
Wanneer er instellingen voor meerdere
verbindingsdoelen zijn vastgelegd,
selecteert u [
Kies instell.
], het
verbindingsdoel en brengt u de
verbinding tot stand.
Selecteer [
Verbinden
] en druk op <
0
>.
Selecteer [
OK
] in het
bevestigingsdialoogvenster.
Voer de procedure voor opnieuw
verbinden ook op de doelcamera uit.
De opnamen op de kaart worden
weergegeven en de gewenste opnamen
kunnen worden geselecteerd.
Standaard krijgen de instellingen een
naam op basis van de bijnaam van de
doelcamera.
Opnieuw verbinding maken
Wanneer de Wi-Fi-instellingen worden gewist (pag. 101) of de
verbindingsinstelling wordt verwijderd (pag. 100) op de doelcamera,
kan er niet opnieuw verbinding worden gemaakt. Selecteer [Bekijk/
wijzig instellingen] en wijzig de instellingen (pag. 98).
45
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met camera's vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [z].
Selecteer [z] (Beelden tussen
camera's verzenden) en druk op
<0>.
3
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk
op <0>.
4
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)].
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)] en druk op <0>.
Het scherm met
verbindingsinstellingen wordt
weergegeven. Volg de weergegeven
instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Meerdere verbindingsinstellingen vastleggen
De naam van de instellingenset kan later worden gewijzigd (pag. 99).
Als u instellingen wilt verwijderen, raadpleegt u pag. 100.
46
47
4
Verbinding maken met
een printer
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de camera
gemakkelijk met een printer verbindt.
Een verbinding is mogelijk met draadloze printers die
ondersteuning bieden voor PictBridge (Wireless LAN).
Om verbinding te maken met een Wi-Fi-toegangspunt of
verbinding te maken in de camera access point modus,
raadpleegt u “Geavanceerde verbinding” (pag. 57).
48
De camera en een printer kunnen rechtstreeks met elkaar worden
verbonden via een draadloze verbinding. Omdat u geen access point
nodig hebt om verbinding te maken, kunt u gemakkelijk afdrukken.
Om verbinding tot stand te brengen, moet u een aantal handelingen
op de printer uitvoeren. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
printer voor meer informatie.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie] (pag. 17).
Als een scherm voor het instellen van
een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (pag. 14).
2
Selecteer [l].
Selecteer [l] (Afdrukken van
Wi-Fi-printer) en druk op <0>.
Het Wi-Fi-lampje van de camera
knippert.
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
49
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
3
Selecteer [Gemakkelijke
verbinding].
Selecteer [Gemakkelijke
verbinding] en druk op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
4
Stel de Wi-Fi-instellingen van de
printer in om een verbinding
tussen de camera en de printer
tot stand te kunnen brengen.
Selecteer in het Wi-Fi-
instellingenmenu van de printer de
SSID (netwerknaam) die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voer als wachtwoord de
encryptiesleutel in die op het
LCD-scherm van de camera
wordt weergegeven.
Encryptiesleutel (wachtwoord)
SSID (netwerknaam)
Als u verbinding maakt door [Gemakkelijke verbinding] te selecteren,
wordt “_Canon0A” weergegeven aan het einde van de SSID.
50
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
5
Selecteer de printer waarmee
u verbinding wilt maken.
Wanneer er een lijst met
gedetecteerde printers wordt
weergegeven, selecteert u de
gewenste printer en drukt u op <0>.
Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Als de printer waarmee u verbinding
wilt maken, niet wordt weergegeven,
selecteert u [Zoek opnieuw] zodat
deze mogelijk verschijnt.
Wanneer een verbinding tot stand is
gebracht, wordt er een opname op
de kaart weergegeven.
Het Wi-Fi-lampje van de camera licht
op.
6
Selecteer de beelden die u wilt
printen.
Selecteer beelden op de camera
om te printen (pag. 51).
De instellingen voor verbinding met een printer zijn nu geconfigureerd.
51
U kunt beelden afzonderlijk selecteren en printen.
1
Selecteer een beeld dat u wilt
printen.
Druk op de knoppen <
Y
> en <
Z
> om
de opname te selecteren die u wilt printen
en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer u op de knop <
Hy
> drukt,
kunt u overschakelen naar de
indexweergave en een opname
selecteren.
2
Selecteer [Beeld printen].
Selecteer [
Beeld printen
] en druk
op <
0
>.
Het scherm met printinstellingen wordt
weergegeven.
3
Druk de opname af.
Raadpleeg voor meer informatie over de
instellingsprocedure het gedeelte
“Opnamen printen” in de
instructiehandleiding voor de camera.
Wanneer het printen is voltooid, wordt het
scherm van stap 1 weer weergegeven.
Als u nog een opname wilt printen,
herhaalt u stap 1 tot en met 3.
4
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <
M
> om het
bevestigingsvenster weer te geven.
Selecteer [
OK
] en druk vervolgens op
<
0
> om de verbinding te verbreken.
Het scherm [
Wi-Fi-functie
] verschijnt weer.
Afdrukken
Afzonderlijke beelden printen
52
Afdrukken
U kunt bij het printen de gewenste afdrukopties opgeven.
1
Druk op <0>.
2
Selecteer [Printopties].
Selecteer [Printopties] en druk
op <0>.
Het scherm [Printopties] wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste afdrukopties in.
Raadpleeg voor meer informatie over
de instellingsprocedure het gedeelte
“Opnamen printen” in de
instructiehandleiding voor de camera.
Als de printopties zijn voltooid voordat
u de verbinding tot stand bracht,
gaat u verder naar stap 4.
4
Selecteer [Print].
[Print] kan alleen worden
geselecteerd als een beeld is
geselecteerd en de printer klaar
is om af te drukken.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <0>.
Volg de aanwijzingen op het scherm.
Wanneer het printen is voltooid,
wordt het scherm [Printopties] weer
weergegeven.
Opties opgeven bij printen
53
Afdrukken
5
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het scherm van stap 1.
Druk nogmaals op de knop <M>,
om het bevestigingsvenster weer te
geven. Selecteer [OK] en druk
vervolgens op <0> om de
verbinding te verbreken.
Het scherm [Wi-Fi-functie] verschijnt
weer.
Tijdens de verbinding kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt
u de ontspanknop helemaal in.
Let bij het printen van een groot aantal opnamen of grote bestanden (totale
grootte) erop dat de accu voldoende is opgeladen, zodat deze niet leeg
raakt tijdens het printen.
U kunt movies niet afdrukken.
RAW-beelden kunnen niet worden afgedrukt door [Printopties] te
selecteren. Selecteer bij het afdrukken de optie [Beeld printen] en druk af.
54
De camera kan opnieuw verbinding maken met een printer waarvoor de
verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [
5
3
] de optie
[
Wi-Fi
] in op [
Inschakelen
] en selecteer
[
Wi-Fi-functie
].
2
Selecteer [l].
Selecteer [
l
] (Afdrukken van Wi-Fi-
printer) en druk op <
0
>.
3
Selecteer [Verbinden].
Wanneer er instellingen voor meerdere
verbindingsdoelen zijn vastgelegd,
selecteert u [
Kies instell.
], het
verbindingsdoel en brengt u de verbinding
tot stand.
Selecteer [
Verbinden
] en druk op <
0
>.
Selecteer [
OK
] in het
bevestigingsdialoogvenster.
De camera zal weer met de printer
verbinding maken.
Als de bestemmingsinstelling van de
printer is gewijzigd, herstelt u deze om
verbinding te kunnen maken met de
camera voordat u deze handeling uitvoert.
Opnieuw verbinding maken
Als u opnieuw verbinding wilt maken en de SSID van de camera niet kent, selecteert
u [
Bekijk/wijzig instellingen
] in stap 3 om de SSID op te zoeken (pag. 99).
Als u verbinding hebt gemaakt door [
Gemakkelijke verbinding
] te selecteren,
wordt “
_Canon0A
” toegevoegd aan het einde van de SSID van de camera.
55
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met printers vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [l].
Selecteer [l] (Afdrukken van Wi-Fi-
printer) en druk op <0>.
3
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk op
<0>.
4
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)].
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)] en druk op <0>.
Het scherm met
verbindingsinstellingen wordt
weergegeven. Volg de weergegeven
instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Meerdere verbindingsinstellingen vastleggen
Als u instellingen wilt verwijderen, raadpleegt u pag. 100.
56
57
Geavanceerde verbinding
58
Als u verbinding wilt maken met z (Opnamen naar een andere
camera overbrengen), raadpleegt u “Gemakkelijke verbinding”
(pag. 21).
* Voor deze instructies wordt ervan uitgegaan dat eerst alle apparaten,
bijvoorbeeld een smartphone, met een Wi-Fi-toegangspunt zijn verbonden.
* Voor [Camera access point modus] raadpleegt u pagina 74.
Stroomdiagram voor het gebruik van de Wireless
LAN-functie (Geavanceerde verbinding)
q
Smartphone
l
Printer
m
Webservice
Instellingen
Bijnaam vastleggen (pag. 14)
Camera Connect
installeren op een
smartphone (pag. 20)
Registreren bij
CANON iMAGE
GATEWAY (pag. 76)
Webservices
vastleggen op de
camera (pag. 77)
Elk apparaat verbinden met een Wi-Fi-access
point*
Verbinding
De camera verbinden met een Wi-Fi-toegangspunt
(pag. 59) (pag. 75)
De camera verbinden met elk apparaat
(pag. 25) (pag. 50)
Gebruik
Opnamen weergeven
en opnamen maken
op afstand (pag. 28)
Beeld printen
(pag. 51)
Beeld opslaan en
delen (pag. 90)
59
5
Verbinding maken door
een netwerk te selecteren
In dit gedeelte wordt voornamelijk uitgelegd hoe u een
verbinding tot stand brengt met behulp van
een Wi-Fi-toegangspunt. Wanneer u verbinding maakt
met een Wi-Fi-toegangspunt, kunt u de volgende Wi-Fi-
functies gebruiken:
Verbinding maken met een smartphone
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer
Opnamen naar een webservice versturen*
* Voor het versturen van opnamen naar een webservice kunt u het
beste direct naar pagina 75 gaan.
60
Controleer ten eerste of het toegangspunt ondersteuning biedt voor
WPS*, waarmee u een gemakkelijke verbinding tussen Wi-Fi-apparaten
tot stand kunt brengen.
Als u niet weet of het gebruikte access point WPS-compatibel is,
raadpleegt u de instructiehandleiding of andere documentatie die bij het
access point hoort.
* Wi-Fi Protected Setup
Als WPS wordt ondersteund
De volgende twee verbindingsmethoden zijn beschikbaar.
Het makkelijkst is om verbinding te maken via WPS (PBC-modus).
Verbinding maken via WPS (PBC-modus): volg de aanwijzingen
vanaf pagina 61.
Verbinding maken via WPS (PIN-modus): volg de aanwijzingen
vanaf pagina 65.
Als WPS niet wordt ondersteund
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk:
volg de aanwijzingen vanaf pagina 69.
Encryptie van het access point
Deze camera ondersteunt de volgende opties voor [Verificatie]
en [Encryptie instellingen]. Daarom dient bij het toegangspunt
een van de volgende encryptiemethoden te worden gebruikt.
[Verificatie]: Open systeem, Shared Key of WPA/WPA2-PSK
[Encryptie instellingen]: WEP, TKIP of AES
Het type access point controleren
Als de verborgen modus van het toegangspunt actief is, kan er
wellicht geen verbinding tot stand worden gebracht. Schakel de
verborgen modus uit.
Wanneer u verbinding wilt maken met een netwerk dat een
netwerkbeheerder heeft, vraagt u de beheerder naar de gedetailleerde
instelprocedures.
Als het gebruikte netwerk op MAC-adres filtert, registreert u het MAC-adres
van de camera bij het toegangspunt. U kunt het MAC-adres controleren
op het scherm [Algemene inst.] (pag. 102).
61
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een access
point dat compatibel is met WPS. In de PBC-modus (Push Button
Connection) kunt u de camera met het access point verbinden door
eenvoudig op de WPS-knop van het access point te drukken.
Als er meerdere access points in de buurt actief zijn, kan het lastiger
zijn om een verbinding tot stand te brengen. Probeer in dat geval
verbinding te maken via [WPS (PIN-modus)].
Controleer van tevoren de positie van de WPS-knop op het access
point.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand te
brengen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie] (pag. 17).
Als een scherm voor het instellen van
een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (pag. 14).
2
Selecteer een item.
Selecteer [q] of [l] en druk op
<0>.
Het Wi-Fi-lampje van de camera
knippert.
3
Selecteer [Selecteer een
netwerk].
Selecteer [Selecteer een netwerk]
en druk op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
62
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
4
Selecteer [Verbind via WPS].
Selecteer [Verbind via WPS] en druk
op <0>.
5
Selecteer [WPS (PBC-modus)].
Selecteer [WPS (PBC-modus)] en
druk op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
6
Maak verbinding met het access
point.
Druk op de WPS-knop van het
access point. Voor informatie over
waar u de knop vindt en hoe lang
u deze moet indrukken, raadpleegt
u de instructiehandleiding van het
access point.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om verbinding met het access point
te maken.
Wanneer er verbinding met het
access point tot stand is gebracht,
wordt het volgende scherm
weergegeven.
Voor [Camera access point modus] dat wordt weergegeven in stap 4
raadpleegt u pagina 74.
63
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
7
Selecteer [Autom. instellen].
Selecteer [Autom. instellen] en druk
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
het instellingenscherm voor de
Wi-Fi-functie weer te geven die u in
stap 2 hebt geselecteerd (pag. 64).
Als [Autom. instellen] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raadpleegt
u pagina 124.
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen enzovoort automatisch moeten worden toegewezen.
64
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de schermen voor de Wi-Fi-functie
instelt. Lees de pagina waarop de geselecteerde Wi-Fi-functie wordt
beschreven.
Verbinding maken met een
smartphone
Stap 6 op pagina 25
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-
printer
Stap 5 op pagina 50
Instellingen voor de Wi-Fi-functie opgeven
65
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een access
point dat compatibel is met WPS. Bij de verbindingsmethode met PIN-
code (PIN-modus) wordt er een 8-cijferig identificatienummer dat op de
camera is opgegeven, op het access point ingesteld om verbinding tot
stand te brengen.
Zelfs als er in de omgeving meerdere access points actief zijn, kan
er met dit gedeelde identificatienummer een relatief betrouwbare
verbinding tot stand worden gebracht.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand te
brengen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie] (pag. 17).
Als een scherm voor het instellen van
een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (pag. 14).
2
Selecteer een item.
Selecteer [q] of [l] en druk
op <0>.
Het Wi-Fi-lampje van de camera
knippert.
3
Selecteer [Selecteer een
netwerk].
Selecteer [Selecteer een netwerk]
en druk op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
66
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
4
Selecteer [Verbind via WPS].
Selecteer [Verbind via WPS] en druk
op <0>.
5
Selecteer [WPS (PIN-modus)].
Selecteer [WPS (PIN-modus)] en
druk op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
6
Geef bij het access point de PIN-
code op.
Voer bij het access point de
8-cijferige PIN-code in die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voor instructies over het instellen van
een PIN-code bij het access point
raadpleegt u de instructiehandleiding
van het access point.
Selecteer [OK] nadat de PIN-code
is ingevoerd en druk op <0>.
Voor [Camera access point modus] dat wordt weergegeven in stap 4
raadpleegt u pagina 74.
67
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
7
Maak verbinding met het access
point.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
verbinding met het access point te
maken.
Wanneer er verbinding met het
access point tot stand is gebracht,
wordt het volgende scherm
weergegeven.
8
Selecteer [Autom. instellen].
Selecteer [Autom. instellen] en druk
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om het instellingenscherm voor de
Wi-Fi-functie weer te geven die u in
stap 2 hebt geselecteerd (pag. 68).
Als [Autom. instellen] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raadpleegt
u pagina 124.
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen enzovoort automatisch moeten worden toegewezen.
68
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de schermen voor de Wi-Fi-functie
instelt. Lees de pagina waarop de geselecteerde Wi-Fi-functie wordt
beschreven.
Verbinding maken met een
smartphone
Stap 6 op pagina 25
Opnamen afdrukken met een
Wi-Fi-printer
Stap 5 op pagina 50
Instellingen voor de Wi-Fi-functie opgeven
69
Breng een verbinding tot stand door de SSID (of ESS-ID) van het
access point waarmee u verbinding wilt maken, te selecteren in een lijst
met actieve access points in de buurt.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie] (pag. 17).
Als een scherm voor het instellen van
een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (pag. 14).
2
Selecteer een item.
Selecteer [q] of [l] en druk op
<0>.
Het Wi-Fi-lampje van de camera
knippert.
3
Selecteer [Selecteer een
netwerk].
Selecteer [Selecteer een netwerk]
en druk op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om naar het volgende scherm
te gaan.
Handmatig verbinding maken met een
gedetecteerd netwerk
Het access point selecteren
70
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
4
Selecteer een access point.
Druk op de pijltjestoetsen <W> <X>
om het toegangspunt waarmee
u verbinding wilt maken te selecteren
in een lijst met actieve
toegangspunten en druk vervolgens
op <0>.
(1) SSID
(2) Er wordt een pictogram weergegeven als het access point
versleuteld is
(3) Het gebruikte kanaal
[Vernieuwen] en [Handmatige instellingen]
Blader omlaag door het scherm in stap 4 om [Vernieuwen]
en [Handmatige instellingen] weer te geven.
Selecteer [Vernieuwen] als u opnieuw naar access points wilt
zoeken.
Als u de instellingen voor het access point handmatig wilt
configureren, selecteert u [Handmatige instellingen]. Voer de SSID
in met het virtuele toetsenbord en configureer de instellingen
volgens de weergegeven instructies.
(1) (2) (3)
Voor [Camera access point modus] dat wordt weergegeven in stap 4
raadpleegt u pagina 74.
71
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
Stel de encryptiesleutel (wachtwoord) in die voor het access point is
gespecificeerd. Voor informatie over de gespecificeerde
encryptiesleutel raadpleegt u de instructiehandleiding van het
access point.
De schermen die in stap 5 t/m 7 hieronder zijn weergegeven,
variëren afhankelijk van de verificatie en encryptie van het
toegangspunt.
Als het scherm [Inst. IP-adres] wordt weergegeven in plaats van
de schermen voor stap 5 t/m 7, gaat u naar stap 8.
5
Selecteer een key index.
Het scherm [Key index] wordt alleen
weergegeven als voor het access
point WEP-encryptie wordt gebruikt.
Selecteer het key index-nummer voor
het access point en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
6
Selecteer de soort en het aantal
tekens voor de sleutel.
Selecteer de soort en het aantal
tekens voor de sleutel en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
7
Voer de encryptiesleutel in.
Geef de encryptiesleutel op met
behulp van het virtuele toetsenbord
(pag. 16) en druk vervolgens op de
knop <M>.
Het scherm [Inst. IP-adres] (pag. 72)
wordt weergegeven.
De encryptiesleutel voor het access point invoeren
72
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
8
Selecteer [Autom. instellen].
Selecteer [Autom. instellen] en druk
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om het instellingenscherm voor de
Wi-Fi-functie weer te geven die u in
stap 2 hebt geselecteerd (pag. 73).
Als [Autom. instellen] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raadpleegt
u pagina 124.
Het IP-adres instellen
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen enzovoort automatisch moeten worden toegewezen.
73
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de schermen voor de Wi-Fi-functie
instelt. Lees de pagina waarop de geselecteerde Wi-Fi-functie wordt
beschreven.
Verbinding maken met een
smartphone
Stap 6 op pagina 25
Opnamen afdrukken met een
Wi-Fi-printer
Stap 5 op pagina 50
Instellingen voor de Wi-Fi-functie opgeven
74
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
Camera access point modus is een
verbindingsmodus om de camera
rechtstreeks met elk apparaat te
verbinden.
Deze optie wordt weergegeven wanneer
[q] of [l] is geselecteerd in
[Wi-Fi-functie].
In de camera access point modus zijn de
volgende twee verbindingsmethoden
beschikbaar.
[Gemakkelijke verbinding]:
zie pagina 24 of 48 om een
verbinding tot stand te brengen.
[Handmatige verbinding]:
zie pagina 122 om een verbinding
tot stand te brengen.
Camera access point modus
75
6
Verbinden maken met een
webservice
U kunt diverse webservices op de camera registreren
en daar beelden die in de camera zijn opgeslagen,
naartoe sturen.
76
Als u opnamen naar webservices wilt kunnen sturen, dient u lid te
worden van CANON iMAGE GATEWAY (gratis).
Wanneer u CANON iMAGE GATEWAY-lid bent, kunt u de gemaakte
foto's in onlinealbums publiceren en van een reeks services
gebruikmaken. Deze website fungeert ook als platform voor het delen
van opnamen op geregistreerde webservices. Maak verbinding met
internet vanaf een computer of een ander apparaat, ga naar de website
van Canon (www.canon.com/cig) om te zien in welke landen en
gebieden de services worden ondersteund en volg de aanwijzingen om
u als lid te registreren.
Als u van andere webservices dan CANON iMAGE GATEWAY wilt
gebruikmaken, moet u over een account bij deze services beschikken.
Raadpleeg de website van de desbetreffende services voor meer
informatie.
Voorbereiding voor webservices
Aanmelden als lid van CANON iMAGE GATEWAY
De CANON iMAGE GATEWAY-webservices worden niet in alle landen
en gebieden ondersteund. Voor informatie over de ondersteunde landen
en gebieden raadpleegt u de website van Canon (www.canon.com/cig).
Voor het gebruik van CANON iMAGE GATEWAY moet u verbinding met
internet kunnen maken. (U hebt een account bij een internetprovider
nodig, er moet browsersoftware zijn geïnstalleerd en er moet een
verbinding worden ingesteld.)
Voor informatie over de webbrowserversies en de instellingen die vereist
zijn voor toegang tot CANON iMAGE GATEWAY, raadpleegt u de
CANON iMAGE GATEWAY-site.
De kosten voor de verbinding met uw provider en voor het gebruik van
diens access point worden afzonderlijk in rekening gebracht.
Als zich wijzigingen hebben voorgedaan in de servicevoorzieningen of
geregistreerde webservices, kan de werking afwijken van de beschrijving
in deze handleiding of is besturing niet mogelijk.
Uw registratie als lid vindt u in de Help van de CANON iMAGE
GATEWAY-site.
Voor webservices die met de draadloze functies van deze camera’s kunnen
worden gebruikt, raadpleegt u de CANON iMAGE GATEWAY-site.
77
Voorbereiding voor webservices
Start EOS Utility op de computer, meld u aan bij CANON iMAGE GATEWAY
en configureer de instellingen op de camera voor toegang tot webservices.
Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding voor meer informatie.
Raadpleeg de Camera-instructiehandleiding om te weten te komen hoe
u EOS Utility en de EOS Utility instructiehandleiding kunt verkrijgen.
De algemene procedure voor het verzenden van beelden naar een
webservice is als volgt.
1 Installeer EOS Utility op een computer.
Als u dit al geïnstalleerd hebt, gaat u verder naar stap 2.
2 Ga op de computer naar de website van Canon en meld
u aan als CANON iMAGE GATEWAY-lid (gratis).
Als u al lid bent, gaat u verder naar stap 3.
3 Sluit de camera met de interfacekabel (afzonderlijk
verkrijgbaar) op de computer aan.
Stel [53: Wi-Fi] in op [Uitschakelen] voordat u de verbinding tot
stand brengt.
4 Start EOS Utility op de computer, meld u bij CANON
iMAGE GATEWAY aan en configureer de instellingen
op de camera voor toegang tot webservices.
Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding voor meer
informatie.
5 Ontkoppel de interfacekabel.
6 Verbind de camera met een Wi-Fi-toegangspunt (pag. 78).
7 Verstuur opnamen naar een webservice die op de
camera is geregistreerd (pag. 90).
U kunt beelden met uw familie en vrienden delen door deze vanaf de
camera naar een op de camera geregistreerde webservice te sturen
of door koppelingen van de onlinealbums te verzenden.
Instellingen voor het gebruik van webservices configureren
78
Controleer ten eerste of het toegangspunt ondersteuning biedt voor
WPS*, waarmee u een gemakkelijke verbinding tussen Wi-Fi-apparaten
tot stand kunt brengen.
Als u niet weet of het gebruikte access point WPS-compatibel is,
raadpleegt u de instructiehandleiding of andere documentatie die bij het
access point hoort.
* Wi-Fi Protected Setup
Als WPS wordt ondersteund
De volgende twee verbindingsmethoden zijn beschikbaar.
Het makkelijkst is om verbinding te maken via WPS (PBC-modus).
Verbinding maken via WPS (PBC-modus): volg de aanwijzingen
vanaf pagina 79.
Verbinding maken via WPS (PIN-modus): volg de aanwijzingen
vanaf pagina 82.
Als WPS niet wordt ondersteund
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk:
volg de aanwijzingen vanaf pagina 85.
Encryptie van het access point
Deze camera ondersteunt de volgende opties voor [Verificatie]
en [Encryptie instellingen]. Daarom dient bij het toegangspunt een
van de volgende encryptiemethoden te worden gebruikt.
[Verificatie]: Open systeem, Shared Key of WPA/WPA2-PSK
[Encryptie instellingen]: WEP, TKIP of AES
Het type access point controleren
Als de verborgen modus van het toegangspunt actief is, kan er
wellicht geen verbinding tot stand worden gebracht. Schakel de
verborgen modus uit.
Wanneer u verbinding wilt maken met een netwerk dat een
netwerkbeheerder heeft, vraagt u de beheerder naar de gedetailleerde
instelprocedures.
Als het gebruikte netwerk op MAC-adres filtert, registreert u het MAC-adres
van de camera bij het toegangspunt. U kunt het MAC-adres controleren
op het scherm [Algemene inst.] (pag. 102).
79
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een access
point dat compatibel is met WPS. In de PBC-modus (Push Button
Connection) kunt u de camera met het access point verbinden door
eenvoudig op de WPS-knop van het access point te drukken.
Als er meerdere access points in de buurt actief zijn, kan het lastiger
zijn om een verbinding tot stand te brengen. Probeer in dat geval
verbinding te maken via [WPS (PIN-modus)].
Controleer van tevoren de positie van de WPS-knop op het
access point.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand te
brengen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie] (pag. 17).
Als een scherm voor het instellen
van een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (pag. 14).
2
Selecteer [m].
Selecteer [m] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
80
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice waarmee
u verbinding wilt maken en druk
vervolgens op <0>.
De inhoud en volgorde van de lijst
kunnen afhankelijk van de
instellingen variëren (pag. 77).
De webservice waarmee u verbinding
maakt, kan worden gewijzigd
wanneer u opnieuw verbinding maakt
(pag. 94).
Het Wi-Fi-lampje van de camera
knippert.
Afhankelijk van de geselecteerde
webservice wordt het scherm
[Verzenden naar] weergegeven.
Selecteer een bestemming (pag. 89).
4
Selecteer [Verbind via WPS].
Selecteer [Verbind via WPS] en druk
op <0>.
5
Selecteer [WPS (PBC-modus)].
Selecteer [WPS (PBC-modus)]
en druk op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om naar het volgende scherm
te gaan.
81
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
6
Maak verbinding met het access
point.
Druk op de WPS-knop van het access
point. Voor informatie over waar u de knop
vindt en hoe lang u deze moet indrukken,
raadpleegt u de instructiehandleiding van
het access point.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
>
om verbinding met het access point te
maken.
Wanneer er verbinding met het access
point tot stand is gebracht, wordt het
volgende scherm weergegeven.
7
Selecteer [Autom. instellen].
Selecteer [
Autom. instellen
] en druk op
<
0
>.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om een
beeld op de kaart weer te geven.
Het Wi-Fi-lampje van de camera licht op.
Als [
Autom. instellen
] een fout oplevert
of als u de instellingen handmatig wilt
opgeven, raadpleegt u pagina 124.
8
Selecteer de opname(n) die u wilt
overbrengen.
U kunt opnamen selecteren en
verzenden. Voor meer informatie over het
verzenden van beelden raadpleegt u
pagina 90.
De instellingen voor verbinding met een webservice zijn nu geconfigureerd.
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen enzovoort automatisch moeten worden toegewezen.
82
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een access point dat
compatibel is met WPS. Bij de verbindingsmethode met PIN-code
(PIN-modus) wordt er een 8-cijferig identificatienummer dat op de camera is
opgegeven, op het access point ingesteld om verbinding tot stand te brengen.
Zelfs als er in de omgeving meerdere access points actief zijn, kan er met
dit gedeelde identificatienummer een relatief betrouwbare verbinding tot
stand worden gebracht.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand te brengen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie] (pag. 17).
Als een scherm voor het instellen van
een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (pag. 14).
2
Selecteer [m].
Selecteer [m] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice waarmee
u verbinding wilt maken en druk
vervolgens op <0>.
De inhoud en volgorde van de lijst
kunnen afhankelijk van de
instellingen variëren (pag. 77).
De webservice waarmee u verbinding
maakt, kan worden gewijzigd
wanneer u opnieuw verbinding maakt
(pag. 94).
Het Wi-Fi-lampje van de camera
knippert.
Afhankelijk van de geselecteerde
webservice wordt het scherm
[Verzenden naar] weergegeven.
Selecteer een bestemming (pag. 89).
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
83
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
4
Selecteer [Verbind via WPS].
Selecteer [Verbind via WPS] en druk
op <0>.
5
Selecteer [WPS (PIN-modus)].
Selecteer [WPS (PIN-modus)]
en druk op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om naar het volgende scherm
te gaan.
6
Geef bij het access point de PIN-
code op.
Voer bij het access point de
8-cijferige PIN-code in die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voor instructies over het instellen van
een PIN-code bij het access point
raadpleegt u de instructiehandleiding
van het access point.
Selecteer [OK] nadat de PIN-code
is ingevoerd en druk op <0>.
7
Maak verbinding met het access
point.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om verbinding met het access point
te maken.
Wanneer er verbinding met het
access point tot stand is gebracht,
wordt het volgende scherm
weergegeven.
84
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
8
Selecteer [Autom. instellen].
Selecteer [Autom. instellen] en druk
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
een beeld op de kaart weer te geven.
Het Wi-Fi-lampje van de camera licht
op.
Als [Autom. instellen] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raadpleegt
u pagina 124.
9
Selecteer de opname(n) die u wilt
overbrengen.
U kunt opnamen selecteren en
verzenden. Voor meer informatie over
het verzenden van beelden
raadpleegt u pagina 90.
De instellingen voor verbinding met een webservice zijn nu
geconfigureerd.
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen enzovoort automatisch moeten worden toegewezen.
85
Breng een verbinding tot stand door de SSID (of ESS-ID) van het
access point waarmee u verbinding wilt maken, te selecteren in een lijst
met actieve access points in de buurt.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie] (pag. 17).
Als een scherm voor het instellen van
een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (pag. 14).
2
Selecteer [m].
Selecteer [m] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice waarmee
u verbinding wilt maken en druk
vervolgens op <0>.
De inhoud en volgorde van de lijst
kunnen afhankelijk van de
instellingen variëren (pag. 77).
De webservice waarmee u verbinding
maakt, kan worden gewijzigd
wanneer u opnieuw verbinding maakt
(pag. 94).
Het Wi-Fi-lampje van de camera
knippert.
Afhankelijk van de geselecteerde
webservice wordt het scherm
[Verzenden naar] weergegeven.
Selecteer een bestemming (pag. 89).
Handmatig verbinding maken met een
gedetecteerd netwerk
Het access point selecteren
86
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
4
Selecteer een access point.
Druk op de pijltjestoetsen <W> <X>
om het toegangspunt waarmee
u verbinding wilt maken te selecteren
in een lijst met actieve
toegangspunten en druk
vervolgens op <0>.
(1) SSID
(2) Er wordt een pictogram weergegeven als het access point
versleuteld is
(3) Het gebruikte kanaal
[Vernieuwen] en [Handmatige instellingen]
Blader omlaag door het scherm in stap 4 om [Vernieuwen] en
[Handmatige instellingen] weer te geven.
Selecteer [Vernieuwen] als u opnieuw naar access points wilt
zoeken.
Als u de instellingen voor het access point handmatig wilt
configureren, selecteert u [Handmatige instellingen]. Voer de SSID
in met het virtuele toetsenbord en configureer de instellingen
volgens de weergegeven instructies.
(1) (2) (3)
87
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
Stel de encryptiesleutel (wachtwoord) in die voor het access point is
gespecificeerd. Voor informatie over de gespecificeerde
encryptiesleutel raadpleegt u de instructiehandleiding van het
access point.
De schermen die in stap 5 t/m 7 hieronder zijn weergegeven,
variëren afhankelijk van de verificatie en encryptie van het
toegangspunt.
Als het scherm [Inst. IP-adres] wordt weergegeven in plaats van de
schermen voor stap 5 t/m 7, gaat u naar stap 8.
5
Selecteer een key index.
Het scherm [Key index] wordt alleen
weergegeven als voor het access
point WEP-encryptie wordt gebruikt.
Selecteer het key index-nummer voor
het access point en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
6
Selecteer de soort en het aantal
tekens voor de sleutel.
Selecteer de soort en het aantal
tekens voor de sleutel en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
7
Voer de encryptiesleutel in.
Geef de encryptiesleutel op met
behulp van het virtuele toetsenbord
(pag. 16) en druk vervolgens op de
knop <M>.
Het scherm [Inst. IP-adres] (pag. 88)
wordt weergegeven.
De encryptiesleutel voor het access point invoeren
88
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
8
Selecteer [Autom. instellen].
Selecteer [Autom. instellen] en druk
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
een beeld op de kaart weer te geven.
Het Wi-Fi-lampje van de camera licht
op.
Als [Autom. instellen] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raadpleegt
u pagina 124.
9
Selecteer de opname(n) die u wilt
overbrengen.
U kunt opnamen selecteren en
verzenden. Voor meer informatie over
het verzenden van beelden
raadpleegt u pagina 90.
De instellingen voor verbinding met een webservice zijn nu
geconfigureerd.
Het IP-adres instellen
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen enzovoort automatisch moeten worden toegewezen.
89
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
Er wordt mogelijk een scherm weergegeven om een bestemming te
selecteren afhankelijk van het type of de instellingen van de webservice
die u selecteert.
Het registreren van bestemmingen of het opgeven van instellingen
dient op een computer te gebeuren. Raadpleeg de EOS Utility
instructiehandleiding voor meer informatie.
Wanneer [w] (E-mail) of een andere
service is geselecteerd op het scherm
[Uploaden naar webservice], wordt
mogelijk het scherm [Verzenden
naar] weergegeven.
Selecteer het adres in de lijst met
geregistreerde adressen en druk op
<0>.
De procedures voor het instellen van
een verbinding en het verzenden van
beelden zijn dezelfde als de
procedures voor andere webservices.
Scherm Verzenden naar
90
U kunt beelden met uw familie en vrienden delen door deze vanaf de
camera naar een op de camera geregistreerde webservice te sturen of
door koppelingen van de onlinealbums te verzenden.
U kunt beelden afzonderlijk selecteren en verzenden.
1
Selecteer een beeld dat u wilt
verzenden.
Druk op de knoppen <Y> <Z> om
de gewenste opname te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Wanneer u op de knop <Hy> drukt,
kunt u overschakelen naar de
indexweergave en een opname
selecteren.
2
Selecteer [Wrg. bld. vrz.].
Als u het formaat voor de te
verzenden beelden wilt kiezen,
selecteert u [Beeldf. wijz.] en drukt
u op <0>.
Selecteer [Wrg. bld. vrz.] en druk op
<0>.
De weergegeven opname wordt
verzonden.
Selecteer op het scherm voor het
voltooien van de opnameverzending
[OK] om de verbinding te verbreken
en terug te keren naar het scherm
waarop u een webservice kunt
selecteren.
Beelden naar een webservice verzenden
Afzonderlijke beelden verzenden
Als de camerafunctie voor automatisch uitschakelen tijdens de verbinding
actief is, wordt de verbinding verbroken. Stel indien nodig
[51: Uitschakelen] in op [Deactiveren].
91
Beelden naar een webservice verzenden
Wanneer het scherm met de
[Gebruiksvoorwaarden] wordt
weergegeven, leest u het bericht
zorgvuldig en selecteert u [Akkoord].
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om omhoog en omlaag te
bladeren door het scherm.
U kunt meerdere opnamen tegelijk selecteren en verzenden.
1
Druk op <0>.
2
Selecteer [Gesel. verz.].
Als u het formaat voor de te
verzenden opnamen wilt kiezen,
selecteert u [Beeldf. wijz.] en drukt
u op <0>.
Selecteer [Gesel. verz.] en druk
op <0>.
3
Selecteer de beelden die u wilt
verzenden.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om de opname die u wilt
verzenden, te selecteren en druk
vervolgens op de pijltjestoetsen <W>
en <X>.
Linksboven in het scherm wordt een
vinkje [X] weergegeven.
Wanneer u op de knop <Hy> drukt,
kunt u overschakelen op de
weergave met drie beelden en een
opname selecteren.
Nadat u alle beelden die u wilt
verzenden hebt geselecteerd,
drukt u op de knop <Q>.
Meerdere opnamen verzenden
92
Beelden naar een webservice verzenden
4
Selecteer [Beeldf. wijz.].
Stel dit naar wens in.
Wanneer YouTube als bestemming
is geselecteerd, wordt [Beeldf. wijz.]
niet weergegeven.
Selecteer op het getoonde scherm
een beeldformaat en druk vervolgens
op <0>.
5
Selecteer [Verzend.].
Selecteer [Verzend.] en druk op
<0>.
De geselecteerde opnamen worden
verzonden.
Selecteer op het scherm voor het
voltooien van de opnameverzending
[OK] om de verbinding te verbreken
en terug te keren naar het scherm
waarop u een webservice kunt
selecteren.
Wanneer het scherm met de
[Gebruiksvoorwaarden] wordt
weergegeven, leest u het bericht
zorgvuldig en selecteert u [Akkoord].
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om omhoog en omlaag te
bladeren door het scherm.
93
Beelden naar een webservice verzenden
Tijdens de verbinding kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt
u de ontspanknop helemaal in.
RAW-opnamen kunnen niet worden verzonden.
Wanneer u een opname naar een andere webservice dan CANON
iMAGE GATEWAY verzendt, wordt soms een verzendfoutmelding niet
weergegeven, zelfs niet wanneer het verzenden van de webservice is
mislukt. U kunt dergelijke fouten controleren op de CANON iMAGE
GATEWAY-site. Lees de inhoud van de foutmelding en probeer het beeld
vervolgens opnieuw te verzenden.
Afhankelijk van de webservice worden het aantal opnamen dat kan
worden verzonden en de lengte van de movies beperkt.
U kunt maximaal 50 bestanden tegelijk selecteren. U kunt maximaal
10 bestanden tegelijk naar YouTube verzenden.
Wanneer u het beeldformaat wijzigt, wordt het formaat gewijzigd van alle
beelden die tegelijk moeten worden verzonden. Merk op dat het formaat
van movies of van foto's die kleiner zijn dan b, niet wordt verkleind.
[Gew. f.:S2] wordt alleen ingeschakeld voor foto's die worden gemaakt
met camera's van hetzelfde model als deze camera. Foto's van andere
modellen worden zonder aanpassing van het formaat verzonden.
Wanneer u CANON iMAGE GATEWAY op een computer of een ander
apparaat opent, kunt u de verzendgeschiedenis bekijken van de
webservices waarnaar de opnamen zijn verzonden.
Als u de verbinding wilt verbreken zonder een opname te verzenden,
drukt u op de knop <M> op het scherm in stap 1.
Gebruik een volledig opgeladen accu.
94
De camera kan opnieuw verbinding maken met een webservice waarvoor
de verbindingsinstellingen zijn vastgelegd. De verbinding met het
toegangspunt hoeft slechts eenmaal tot stand te worden gebracht. U hoeft
niet voor elke webservice opnieuw een verbinding tot stand te brengen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [m].
Selecteer [m] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice en druk op
<0>.
Wanneer het scherm [Verzenden
naar] (pag. 89) wordt weergegeven,
selecteert u een bestemming en gaat
u naar stap 4.
4
Selecteer [Verbinden].
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk op
<0>.
Selecteer [
OK
] in het
bevestigingsdialoogvenster.
De camera zal weer met de
webservice verbinding maken.
Opnieuw verbinding maken
95
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met webservices vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [m].
Selecteer [m] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice en druk op
<0>.
Wanneer het scherm [Verzenden
naar] (pag. 89) wordt weergegeven,
selecteert u een bestemming en gaat
u naar stap 4.
4
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk op
<0>.
5
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)].
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)] en druk op <0>.
Het scherm met verbindingsinstellingen
wordt weergegeven. Volg de
weergegeven instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Meerdere verbindingsinstellingen vastleggen
Als u instellingen wilt verwijderen, raadpleegt u pag. 100.
96
97
7
Verbindingsinstellingen
controleren en bedienen
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de
verbindingsinstellingen kunt controleren of wijzigen, hoe
u de instellingen kunt verwijderen, hoe u de instellingen
voor de draadloze functie kunt wissen enzovoort.
98
Instellingen die op de camera zijn opgeslagen, kunt u controleren,
wijzigen en verwijderen. Verbreek de verbinding en voer de bewerking
vervolgens uit.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer het item waarvoor u de
instellingen wilt bekijken.
Selecteer een item en druk op <0>.
Als u een item selecteert waarvoor er
geen instelling is opgeslagen, wordt
het scherm voor
verbindingsinstellingen weergegeven.
Wanneer u [m] selecteert, wordt er
een selectiescherm voor webservices
weergegeven. Voor alle webservices
worden dezelfde instellingen
weergegeven.
3
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen].
Selecteer de verbindingsbestemming
op het scherm [Kies instell.],
selecteer [Bekijk/wijzig instellingen]
en druk vervolgens op <0>.
Verbindingsinstellingen controleren,
wijzigen of verwijderen
99
Verbindingsinstellingen controleren, wijzigen of verwijderen
4
Controleer of wijzig de
instellingen.
Selecteer een item en druk op <0>.
Controleer of wijzig vervolgens de
instellingen die op het scherm
verschijnen.
[Wijzig inst.]
Wijzig de instellingen. Wanneer u [Wijzig inst.] selecteert, wordt er een
scherm weergegeven waarin u verbindingsinstellingen kunt
configureren. Configureer de verbindingsinstellingen weer aan de hand
van de aanwijzingen op het scherm.
[Wijzig naam instell.]
Wijzig de naam van de instellingen. Selecteer [Wijzig naam instell.]
en voer vervolgens de gewenste naam voor de instellingen in met het
virtuele toetsenbord (pag. 16).
[Weerg. beelden] (pag. 32)
Deze optie wordt weergegeven wanneer [q] (Verbinden met
smartphone) is geselecteerd. De instellingen worden onder op het
scherm weergegeven.
[Bevestig inst.]
Controleer de instellingen. Wanneer u [Bevestig inst.] selecteert,
worden de instellingen weergegeven.
100
Verbindingsinstellingen controleren, wijzigen of verwijderen
Selecteer [Verwijder instellingen] op het scherm in stap 3 op pagina
98 om verbindingsinstellingen te verwijderen die op de camera zijn
opgeslagen.
1
Selecteer [Verwijder instellingen].
Selecteer [Verwijder instellingen]
en druk op <0>.
2
Selecteer de instellingen die
u wilt verwijderen.
Selecteer de instelling die u wilt
verwijderen en druk op <0>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsvenster om de instelling
te verwijderen.
Instellingen verwijderen
101
Verwijder alle instellingen voor [Wi-Fi-functie]. U kunt voorkomen dat
anderen aan de haal gaan met de informatie die is ingesteld met
[Wi-Fi-functie] wanneer u de camera uitleent.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Druk op de knop <B>.
Het scherm met algemene
instellingen wordt weergegeven.
3
Selecteer [Wi-Fi-instellingen
wissen].
Selecteer [Wi-Fi-instellingen
wissen] en druk vervolgens op <0>.
4
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De instellingen voor [Wi-Fi-functie]
worden gewist en het menuscherm
verschijnt weer.
Wi-Fi-functie-instellingen wissen
Met [53: Wis instellingen] worden de instellingen voor [53: Wi-Fi-functie]
niet verwijderd.
102
Wi-Fi-functie-instellingen wissen
Op het scherm [Algemene inst.], dat in stap 3 op de vorige pagina
wordt weergegeven, kunt u de draadloze instellingen controleren en
wijzigen.
[Bijnaam bewerken]
De bijnaam bewerken. Selecteer [Bijnaam bewerken] en voer de
gewenste bijnaam in met het virtuele toetsenbord (pag. 16).
[Foutdetails]
Deze optie is beschikbaar wanneer zich een verbindingsfout voordoet.
Selecteer [Foutdetails] wanneer u meer wilt weten over de
verbindingsfout (pag. 104).
[Wi-Fi-instellingen wissen] (pag. 101)
Verwijder alle instellingen voor [Wi-Fi-functie].
[Bijnaam]
U kunt de bijnaam weergeven die voor de camera is ingesteld.
[MAC-adres]
U kunt het MAC-adres van de camera weergeven.
Het scherm met algemene instellingen
Omdat de bijnaam een vereiste is voor draadloze instellingen, kunnen niet
alle tekens worden verwijderd met [Bijnaam bewerken].
103
8
Problemen oplossen
104
Wanneer zich een verbindingsfout voordoet, kunt u op de volgende
manieren meer informatie over de fout weergeven. Verhelp vervolgens
de oorzaak van de fout aan de hand van de voorbeelden in dit
hoofdstuk.
Selecteer [53: Wi-Fi-functie] 9 [Algemene inst.] 9 [Foutdetails]
en druk vervolgens op <0>.
Klik in het overzicht hieronder op de pagina die bij het foutcodenummer
is vermeld om naar de desbetreffende pagina te gaan.
Reageren op foutmeldingen
11 (pag. 105) 12 (pag. 105)
21 (pag. 106) 22 (pag. 107) 23 (pag. 108)
61 (pag. 109) 63 (pag. 110) 64 (pag. 110) 65 (pag. 111) 66 (pag. 111)
67 (pag. 111) 68 (pag. 112) 69 (pag. 112)
91 (pag. 112)
101 (pag. 112) 102 (pag. 113) 103 (pag. 113) 104 (pag. 113) 105 (pag. 114)
106 (pag. 114) 107 (pag. 114) 108 (pag. 114) 109 (pag. 114)
121 (pag. 114) 122 (pag. 115) 123 (pag. 115) 124 (pag. 115) 125 (pag. 115)
126 (pag. 115) 127 (pag. 116)
141 (pag. 116) 142 (pag. 116)
Wanneer zich een fout voordoet, wordt rechtsboven op het scherm [
Wi-Fi-functie
]
de melding [
Err**
] weergegeven. Deze verdwijnt wanneer u de camera uitschakelt.
105
Reageren op foutmeldingen
Controleer in het geval van [q] of Camera Connect wordt
uitgevoerd.
Maak verbinding met behulp van Camera Connect (pag. 25).
Controleer in het geval van [l] of de printer is ingeschakeld.
Schakel de printer in.
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Deze fout doet zich voor als er verschillende encryptiesleutels
worden gebruikt en de verificatiemethode voor de encryptie
is ingesteld op [Open systeem].
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters
en kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd.
Zorg ervoor dat de juiste encryptiesleutel voor verificatie is
ingevoerd op de camera (pag. 71 en 87).
Zijn het doelapparaat en access point ingeschakeld?
Schakel het doelapparaat en het access point in, en wacht even.
Als er nog altijd geen verbinding tot stand wordt gebracht,
voert u de procedure om verbinding te maken opnieuw uit.
Bevindt de camera zich te ver van het doelapparaat of de
antenne van het access point?
Breng de camera en het doelapparaat of de antenne van het
access point dichter bij elkaar.
11: Verb.doel niet gevonden
12: Verb.doel niet gevonden
106
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de camera
Het IP-adres op de camera is ingesteld op [Autom. instellen].
Is dit de juiste instelling?
Als u geen DHCP-server gebruikt, stelt u het IP-adres op de
camera in op [Handm. Instellen] en configureert u vervolgens
de instellingen (pag. 124).
Controleren op de DHCP-server
Is de DHCP-server ingeschakeld?
Schakel de DHCP-server in.
Zijn er genoeg adressen om te worden toegekend door
de DHCP-server?
Verhoog het aantal adressen dat door de DHCP-server wordt
toegekend.
Verwijder apparatuur met door de DHCP-server toekende
adressen van het netwerk om het aantal gebruikte adressen te
verminderen.
Werkt de DHCP-server correct?
Controleer de instellingen van de DHCP-server om na te gaan
of deze goed werkt als DHCP-server.
Vraag zo nodig uw netwerkbeheerder of de DHCP-server
beschikbaar is.
Controleren in het hele netwerk
Heeft uw netwerk een router of vergelijkbaar apparaat dat
dienst doet als gateway?
Vraag de netwerkbeheerder zo nodig naar het adres van de
netwerkgateway en voer dit in op de camera (pag. 120, 124).
Controleer of het gateway-adres correct is ingevoerd op alle
netwerkapparaten, inclusief de camera.
21: Geen adres toegewezen door DHCP server
107
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de camera
Komt het IP-adres van de DNS-server op de camera overeen
met het werkelijke IP-adres van de DNS-server?
Stel het IP-adres in op [Handm. Instellen]. Stel vervolgens op
de camera het IP-adres van de gebruikte DNS-server in
(pag. 120, 124).
Controleren op de DNS-server
Is de DNS-server ingeschakeld?
Schakel de DNS-server in.
Zijn de instellingen op de DNS-server voor IP-adressen en
bijbehorende namen correct?
Controleer op de DNS-server of de instellingen voor IP-adressen
en bijbehorende namen correct zijn.
Werkt de DNS-server correct?
Controleer de instellingen van de DNS-server om na te gaan
of deze goed werkt als DNS-server.
Vraag zo nodig uw netwerkbeheerder of de DNS-server
beschikbaar is.
Controleren in het hele netwerk
Heeft uw netwerk een router of vergelijkbaar apparaat dat
dienst doet als gateway?
Vraag de netwerkbeheerder zo nodig naar het adres van de
netwerkgateway en voer dit in op de camera (pag. 120, 124).
Controleer of het gateway-adres correct is ingevoerd op alle
netwerkapparaten, inclusief de camera.
22: Geen respons van DNS server
108
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de camera
Gebruikt een ander apparaat in het cameranetwerk hetzelfde
IP-adres als de camera?
Wijzig het IP-adres van de camera om te voorkomen dat twee
apparaten hetzelfde adres gebruiken. U kunt ook het IP-adres van
het andere apparaat met het dubbele adres wijzigen.
Als het IP-adres van de camera in een netwerkomgeving met een
DHCP-server is ingesteld op [Handm. Instellen], wijzigt u de
instelling in [Autom. instellen] (pag. 72 en 88).
23: Device met zelfde IP-adres bestaat op geselecteerd
netwerk
Reageren op foutmeldingen 21 - 23
Let ook op de volgende punten wanneer u problemen verhelpt met
foutnummers 21 - 23
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze dezelfde
encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Deze fout doet zich voor als er verschillende encryptiesleutels worden
gebruikt en de verificatiemethode voor de encryptie is ingesteld op
[Open systeem]. Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen
hoofdletters en kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt
ingevoerd. Zorg ervoor dat de juiste encryptiesleutel voor verificatie is
ingevoerd op de camera (pag. 71 en 87).
109
Reageren op foutmeldingen
Zijn er obstakels tussen de camera en de antenne van het
access point?
Verplaats de antenne van het access point zo dat deze duidelijk
te zien is vanaf het punt waar u de camera gebruikt (pag. 118).
Bevindt de camera zich te ver van het doelapparaat of de
antenne van het access point?
Breng de camera en het doelapparaat of de antenne van het
access point dichter bij elkaar.
Controleren op de camera
Zijn de SSID-instelling van de camera en die van het access
point hetzelfde?
Controleer de SSID van het toegangspunt en stel de SSID
op de camera overeenkomstig in (pag. 70 en 86).
Controleren bij het access point
Is het access point ingeschakeld?
Schakel het access point in.
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van
de camera bij het access point geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het access point.
U kunt het MAC-adres controleren op het scherm [Algemene
inst.] (pag. 102).
61: Geselecteerd SSID LAN network niet gevonden
110
Reageren op foutmeldingen
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde verificatiemethode gebruiken?
De camera ondersteunt de volgende verificatiemethoden: [Open
systeem], [Shared Key] en [WPA/WPA2-PSK] (pag. 60 en 78).
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd.
Zorg ervoor dat de juiste encryptiesleutel voor verificatie is
ingesteld op de camera (pag. 71, 87).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van
de camera bij het access point geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het access point.
U kunt het MAC-adres controleren op het scherm [Algemene
inst.] (pag. 102).
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiemethode gebruiken?
De camera ondersteunt de volgende encryptiemethoden:
WEP, TKIP en AES (pag. 60 en 78).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van
de camera bij het access point geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het access point.
U kunt het MAC-adres controleren op het scherm [Algemene
inst.] (pag. 102).
63: Wireless LAN-verificatiefout
64: Kan niet verbinden met wireless LAN-terminal
111
Reageren op foutmeldingen
Zijn er obstakels tussen de camera en het doelapparaat of
de antenne van het access point?
Verplaats het doelapparaat of de antenne van het access point zo
dat dit duidelijk te zien is vanaf het punt waar u de camera gebruikt
(pag. 118).
Bevindt de camera zich te ver van het doelapparaat of de
antenne van het access point?
Breng de camera en het doelapparaat of de antenne van het
access point dichter bij elkaar.
De draadloze verbinding is om een of andere reden verbroken
en kan niet worden hersteld.
Deze reden kan onder andere zijn: te intensief gebruik van het
access point door een ander apparaat, een magnetron of
soortgelijk apparaat dat in de buurt van het access point wordt
gebruikt (verstoring van IEEE 802.11b/g/n (2,4 GHz-band))
of invloed van regen of hoge luchtvochtigheid (pag. 118).
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd.
Zorg ervoor dat de juiste encryptiesleutel voor verificatie is
ingesteld op de camera (pag. 71, 87).
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiemethode gebruiken?
De camera ondersteunt de volgende encryptiemethoden:
WEP, TKIP en AES (pag. 60 en 78).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het access point geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het access point.
U kunt het MAC-adres controleren op het scherm [Algemene
inst.] (pag. 102).
65: Wireless LAN-verbinding verbroken
66: Onjuiste wireless LAN encryptiesleutel
67: Onjuiste wireless LAN encryptie methode
112
Reageren op foutmeldingen
Hebt u de WPS-knop (Wi-Fi Protected Setup) op het access
point lang genoeg ingedrukt?
Houd de WPS-knop zo lang ingedrukt als in de
instructiehandleiding van het access point is opgegeven.
Probeert u verbinding te maken in de buurt van het access
point?
Probeer verbinding te maken wanneer beide apparaten zich
binnen elkaars bereik bevinden.
Er wordt verbinding gemaakt door andere access points
in PBC-modus (Push Button Connection) van WPS (Wi-Fi
Protected Setup).
Wacht even voordat u verbinding maakt of probeer verbinding te
maken in de verbindingsmodus met PIN-code (PIN-modus)
(pag. 65, 82).
Er heeft zich een probleem voorgedaan met een andere
foutnummercode dan 11 - 69.
Schakel de camera uit en dan weer in.
Hebt u de procedure om verbinding tussen camera's te maken
ook op de andere camera's uitgevoerd?
Voer de procedure om verbinding tussen camera's te maken ook
op de andere camera's uit.
Wanneer u camera's waarvan de verbindingsinstellingen zijn
vastgelegd opnieuw wilt verbinden, voert u de procedure om opnieuw
verbinding te maken op beide camera's uit.
Proberen meerdere camera's een verbinding tot stand te
brengen?
De camera kan met slechts één andere camera tegelijk worden
verbonden. Controleer of er geen andere camera in de buurt is die
een verbinding tot stand probeert te brengen en probeer opnieuw
verbinding te maken.
68: Kan niet verbinden met wireless LAN-terminal Start
opnieuw.
69: Meerdere wireless LAN-terminals gevonden.
Kan geen verbinding maken. Start opnieuw.
91: Andere fout
101: Kon geen verbinding maken
113
Reageren op foutmeldingen
Heeft de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden genoeg ruimte?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Vervang de kaart of zorg ervoor dat er genoeg ruimte
beschikbaar is. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te
verzenden.
Is de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden vergrendeld?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Maak de vergrendeling ongedaan. Probeer vervolgens
de gegevens opnieuw te verzenden.
Controleer of het mapnummer van de camera waarnaar u de
gegevens wilt verzenden 999 is en of het bestandsnummer
9999 is.
Map- of bestandsnamen worden niet automatisch gemaakt.
Vervang de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te
verzenden.
Functioneert de kaart goed?
Vervang de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te
verzenden.
Is de camera waarnaar u gegevens wilt verzenden gereed om
gegevens te ontvangen?
Controleer de accu en verbindingsstatus van de camera waarnaar
u de gegevens wilt verzenden. Probeer vervolgens de gegevens
opnieuw te verzenden.
Heeft de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden genoeg ruimte?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Vervang de kaart of zorg ervoor dat er genoeg ruimte
beschikbaar is. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
102: Kon geen bestanden verzenden
103: Kon geen bestanden ontvangen
104: Kon geen bestanden ontvangen. Kaart vol
114
Reageren op foutmeldingen
Is de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden
vergrendeld?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Maak de vergrendeling ongedaan. Probeer vervolgens de
gegevens opnieuw te verzenden.
Controleer of het mapnummer van de camera waarnaar u de
gegevens wilt verzenden 999 is en of het bestandsnummer 9999 is.
Map- of bestandsnamen worden niet automatisch gemaakt. Vervang de
kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden. Probeer
vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Functioneert de kaart goed?
Vervang de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden.
Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Heeft de doelcamera de verbinding verbroken?
Controleer de verbindingsstatus en maak opnieuw verbinding met de
camera's.
Verzendt u een MP4-movie naar deze camera?
Deze camera kan geen MP4-movies ontvangen. Maak opnieuw
verbinding met de camera's.
Er is bij de verbinding tussen de camera's een probleem opgetreden
met een andere omschrijving dan fout 101 tot en met 108.
Maak opnieuw verbinding met de camera's.
De doelwebserver beschikt over onvoldoende vrije ruimte.
Verwijder overbodige afbeeldingen van de webserver, controleer de
beschikbare ruimte op de webserver en probeer vervolgens de
gegevens opnieuw te verzenden.
105: Kon geen bestanden ontvangen. Kaart schrijfbeveiligd
106: Kon geen bestanden ontvangen. Map en
bestandsnummer hebben max.waarde bereikt
107: Kon geen bestanden ontvangen. Geen toegang tot kaart
108: Verbinding verbroken
109: Er is een fout opgetreden
121: Onvoldoende vrije ruimte op server
115
Reageren op foutmeldingen
Het is mogelijk niet gelukt om de webservice in te stellen.
Sluit de camera op uw computer aan via een interfacekabel (apart
verkrijgbaar) en configureer de instellingen van de webservice
opnieuw met EOS Utility (pag. 77).
Is registratie-informatie van de camera of de op de camera
geregistreerde webservice verwijderd uit CANON iMAGE
GATEWAY?
Sluit de camera op uw computer aan via een interfacekabel (apart
verkrijgbaar) en configureer de instellingen van de webservice
opnieuw met EOS Utility (pag. 77).
Het rootcertificaat is verlopen of ongeldig.
Sluit de camera op uw computer aan via een interfacekabel (apart
verkrijgbaar) en configureer de instellingen van de webservice
opnieuw met EOS Utility (pag. 77).
Deze fout wordt mogelijk weergegeven wanneer de tijdinstelling
van de camera aanzienlijk verschilt van de werkelijke tijd.
Controleer of de juiste tijd op de camera is ingesteld.
Is er verbinding met het netwerk?
Controleer de verbindingsstatus van het netwerk.
Er wordt onderhoud gepleegd aan CANON iMAGE GATEWAY
of de belasting is tijdelijk geconcentreerd.
Probeer later opnieuw verbinding te maken met de webservice.
122: Maak verbinding met een computer en corrigeer de
instellingen voor de webservice met EOS-software.
123: Kan niet aanmelden bij webservice. Maak verbinding
met een computer en corrigeer de instellingen met de
EOS-software.
124:
Ongeldig SSL-certificaat. Maak verbinding met een computer
en corrigeer de instellingen met de EOS-software.
125: Controleer de netwerkinstellingen
126: Kon geen verbinding maken met server
116
Reageren op foutmeldingen
Tijdens het verbinden met de webservice heeft zich een ander
probleem voorgedaan dan foutmelding 121 t/m 126.
Probeer opnieuw verbinding te maken met de webservice.
Is de printer bezig met printen?
Maak opnieuw verbinding met de printer nadat deze klaar is met
printen.
Heeft een andere camera verbinding gemaakt met de printer?
Maak opnieuw verbinding met de printer nadat de verbinding
tussen de printer en de andere camera is verbroken.
Is de printer ingeschakeld?
Schakel de printer uit en maak opnieuw verbinding met de printer.
127: Er is een fout opgetreden
141: Printer is bezig. Probeer opnieuw verbinding
te maken.
142: Kon printergegevens niet inlezen. Maak opnieuw
verbinding en herhaal de opdracht.
117
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Wanneer [53: Wi-Fi] is ingesteld op [Inschakelen], is verbinding
via een interfacekabel of HDMI-kabel niet mogelijk.
Stel [53: Wi-Fi] in op [Uitschakelen] voordat u een kabel aansluit.
Wanneer de camera via een interfacekabel is aangesloten op
Connect Station, een computer, printer, televisie of een ander
apparaat, kunnen de instellingen voor [Wi-Fi] niet worden gewijzigd.
Ontkoppel de kabel voordat u de instellingen configureert.
Tijdens een Wireless LAN-verbinding zijn bewerkingen als
opnamen maken en weergave niet mogelijk. Verbreek de
verbinding en voer de bewerking vervolgens uit.
Als u de instellingen hebt gewijzigd of een andere instelling hebt
geselecteerd, is het niet mogelijk om opnieuw verbinding te maken,
zelfs wanneer u dezelfde camera en dezelfde smartphone gebruikt
en ook dezelfde SSID selecteert. Verwijder de
verbindingsinstellingen voor de camera uit de Wi-Fi-instellingen op
de smartphone en stel de verbinding opnieuw in.
Als Camera Connect nog actief is terwijl u de verbinding opnieuw
instelt, wordt er mogelijk geen verbinding tot stand gebracht. In dat
geval start u Camera Connect opnieuw.
Wanneer [53: Wi-Fi] wordt ingesteld op [Inschakelen],
wordt beeldoverdracht via een Eye-Fi-kaart uitgeschakeld.
Problemen oplossen
Kan geen gebruikmaken van een apparaat dat via een kabel is aangesloten.
[Wi-Fi] kan niet worden ingesteld op [Inschakelen].
Bewerkingen zoals opnamen maken en weergave zijn niet mogelijk.
Kan niet opnieuw verbinding maken met een smartphone.
De Eye-Fi-kaart kan niet worden gebruikt.
118
Als de transmissiesnelheid afneemt, de verbinding wordt verbroken,
movies niet vloeiend worden weergegeven of andere problemen
optreden bij het gebruik van de draadloze functies, kunt u de volgende
suggesties voor oplossingen proberen.
Bij gebruik binnenshuis installeert u het apparaat in de ruimte waar
u de camera gebruikt.
Plaats het apparaat op een plek waar geen mensen of voorwerpen
tussen het toegangspunt en de camera kunnen komen.
Als de transmissiesnelheid van een Wireless LAN afneemt door een
van de volgende elektronische apparaten, schakel deze dan uit of
vergroot de afstand tot de apparaten om de communicatie te
verzenden.
De camera communiceert met Wireless LAN's via IEEE 802.11b/g/
n met radiogolven op de 2,4 GHz-band. Hierdoor zal de
transmissiesnelheid van het Wireless LAN afnemen als er
Bluetooth-apparaten, magnetronovens, draadloze telefoons,
microfoons, smartphones, andere camera's of soortgelijke
apparaten in de buurt gebruikmaken van dezelfde frequentieband.
Zorg ervoor dat de IP-adressen van de camera’s verschillend zijn
wanneer u met meerdere camera’s verbinding maakt met één
access point.
Wanneer meerdere camera’s verbonden zijn met één access
point, neemt de transmissiesnelheid af.
Wanneer er meerdere access points met IEEE 802.11b/g/n
(2,4 GHz-band) zijn, laat dan een ruimte van vijf kanalen tussen
elk Wireless LAN-kanaal om verstoring van de radiogolven te
beperken. Gebruik bijvoorbeeld kanaal 1, 6 en 11, kanaal 2 en
7 of kanaal 3 en 8.
Opmerkingen over de draadloze functie
Installatie van het doelapparaat of de antenne voor het access point
Elektronische apparaten in de buurt van het access point
Opmerkingen bij het gebruik van meerdere camera's
119
Als de beveiligingsinstellingen niet correct zijn ingesteld, kunnen de
volgende problemen optreden.
Bekijken van de overdracht
Derden met slechte bedoelingen kunnen Wireless LAN-
overdrachten opsporen en proberen om de gegevens op te halen
die u verzendt.
Ongeoorloofde netwerktoegang
Derden met slechte bedoelingen kunnen ongeoorloofde toegang
krijgen tot het netwerk dat u gebruikt en informatie stelen, wijzigen
of vernietigen. U kunt daarnaast ook het slachtoffer worden van
andere ongeoorloofde toegang zoals imitatie (waarbij iemand een
andere identiteit aanneemt om ongeoorloofde toegang te krijgen
tot informatie) en springplankaanvallen (waarbij iemand
ongeoorloofde toegang krijgt tot uw netwerk als een springplank
om hun sporen uit te wissen terwijl ze in andere systemen
inbreken).
Het wordt aanbevolen om uw netwerk voldoende te beveiligen om dit
soort problemen te vermijden.
Beveiliging
120
Windows
Open de [Opdrachtprompt] van Windows, typ ipconfig/all en druk
op de <Enter>-toets.
Het IP-adres dat aan de computer is toegewezen, wordt
weergegeven, samen met het subnetmasker, de gateway en de
DNS-serverinformatie.
Mac OS
Open in Mac OS X de toepassing [Terminal], typ ifconfig -a en druk
op <Return>. Het IP-adres dat aan de computer is toegewezen,
staat onder het item [en0] naast [inet], in de indeling “***.***.***.***”.
* Raadpleeg de Help van Mac OS X voor meer informatie over de toepassing
[Terminal].
Om te voorkomen dat hetzelfde IP-adres wordt gebruikt voor de
computer en andere netwerkapparatuur, wijzigt u het laatste getal in het
IP-adres bij het configureren van het IP-adres dat aan de camera wordt
toegewezen tijdens de bewerkingen die op pagina 124 worden
beschreven.
Netwerkinstellingen controleren
Voorbeeld: 192.168.1.10
121
9
Referentie
122
U kunt de netwerkinstellingen voor de Camera access point modus
handmatig instellen. [SSID], [Kanaal instelling] en [Encryptie
instellingen] kunnen worden ingesteld op de schermen die worden
weergegeven.
1
Selecteer [Handmatige
verbinding].
Selecteer [Handmatige verbinding]
en druk op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om naar het volgende scherm te
gaan.
2
Voer een SSID (netwerknaam) in.
Voer de gewenste tekens in met het
virtuele toetsenbord (pag. 16).
Wanneer u klaar bent, drukt u op
de knop <M>.
3
Selecteer de gewenste
kanaalinstelling.
Selecteer een item en druk op <0>.
Als u de instellingen handmatig wilt
opgeven, selecteert u [Handm.
Instellen] en draait u aan het
instelwiel <6>.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om naar het volgende scherm
te gaan.
Het netwerk handmatig instellen
123
Het netwerk handmatig instellen
4
Selecteer de gewenste encryptie-
instelling.
Selecteer een item en druk op <0>.
Voor encryptie selecteert u [AES].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Wanneer [AES] is geselecteerd,
wordt het virtuele toetsenbord
(pag. 16) weergegeven. Voer een
willekeurige encryptiesleutel van acht
tekens in en druk op de knop
<M> om de sleutel in te stellen.
De ingestelde SSID en
encryptiesleutel worden
weergegeven.
De volgende handelingen zijn net
zoals wanneer [Gemakkelijke
verbinding] is geselecteerd.
124
Stel de IP-adresinstellingen handmatig in. De items die worden
weergegeven, variëren afhankelijk van de Wi-Fi-functie.
1
Selecteer [Handm. Instellen].
Selecteer [Handm. Instellen] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
2
Selecteer het item dat u wilt
instellen.
Selecteer een item en druk op <0>.
Het invoerscherm voor cijfers wordt
weergegeven.
Als u een gateway wilt gebruiken,
selecteert u [Gebr.], vervolgens
[Adres] en drukt u op <0>.
3
Voer de gewenste waarden in.
Draai aan het instelwiel <6>
om de invoerpositie in het bovenste
gedeelte te verplaatsen en druk op de
pijltjestoetsen <Y> en <Z> om het
nummer te selecteren. Druk op <0>
om het geselecteerde cijfer in te
voeren.
Druk op de knop <M> om de
ingevoerde waarden op te slaan en
terug te keren naar het scherm van
stap 2.
Het IP-adres handmatig instellen
125
Het IP-adres handmatig instellen
4
Selecteer [OK].
Wanneer u alle nodige items hebt
ingesteld, selecteert u [OK] en drukt
u op <0>.
Het instellingenscherm voor de
Wi-Fi-functie wordt weergegeven.
Indien u niet zeker weet wat u moet
invoeren, raadpleegt u de pagina
“Netwerkinstellingen controleren”
(pag. 120) of vraagt u de
netwerkbeheerder of een andere
persoon die kennis van het netwerk
heeft om hulp.
126
9Draadloze communicatie
Compatibiliteit met standaarden: IEEE 802.11b/g/n
Overdrachtsmethode: DS-SS-modulatie (IEEE 802.11b)
OFDM-modulatie (IEEE 802.11g/n)
Overdrachtsbereik: ongeveer 15 m
* Bij verbinding met een smartphone
* Zonder obstakels tussen de zend- en
ontvangstantennes en zonder radiostoring
Overdrachtsfrequentie (centrale frequentie):
Verbindingsmethode: Infrastructuurmodus*, Camera access point modus
* Wi-Fi Protected Setup wordt ondersteund
Beveiliging: Verificatiemethode: Open systeem, Shared Key,
WPA/WPA2-PSK
Encryptie: WEP, TKIP, AES
9Wi-Fi-functies
Verbinding Opnamen kunnen worden bekeken, beheerd
met smartphones: en ontvangen met een smartphone.
De camera kan op afstand worden bediend met
een smartphone.
Opnamen overbrengen Eén opname overbrengen, geselecteerde opnamen
naar een andere camera: overbrengen, opnamen met gewijzigd formaat
overbrengen.
Printen Opnamen kunnen worden verzonden
met Wi-Fi-printers: naar een printer die Wi-Fi ondersteunt.
Opnamen versturen Opnamen op de camera en koppelingen
naar een webservice: naar opnamen kunnen worden verzonden naar
geregistreerde webservices.
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon.
Specificaties
Frequentie Kanalen
2.412 tot 2.462 MHz 1 tot 11 kanalen
127
Handelsmerken
Microsoft en Windows zijn handelsmerken of gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of
andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken van Apple Inc., gedeponeerd
in de Verenigde Staten en andere landen.
Het Wi-Fi CERTIFIED-logo en het Wi-Fi Protected Setup-symbool zijn
handelsmerken van de Wi-Fi Alliance.
De afkorting WPS in de instellingenschermen van de camera en in deze
handleiding staat voor Wi-Fi Protected Setup.
UPnP is een handelsmerk van de UPnP Implementers Corporation.
Alle overige handelsmerken zijn het eigendom van de respectieve
eigenaren.
128
Index
A
Afdrukken met een Wi-Fi-printer.....47
Android ...........................................20
B
Bediening op afstand ......................28
Beelden die kunnen worden
bekeken opgeven ...........................32
Beelden verzenden...................40, 90
Beelden weergeven........................28
Bijnaam...........................................14
C
Camera access point modus ..........74
Camera Connect.......................20, 28
CANON iMAGE GATEWAY ............ 76
E
Een netwerk selecteren ..................59
E-mail.............................................. 89
EOS Utility ......................................77
Eye-Fi-kaart ....................................19
I
Instellingen......................................98
Controleren.................................99
Namen wijzigen ..........................99
registreren ................35, 45, 55, 95
Verwijderen...............................100
Wijzigen...................................... 99
iOS..................................................20
IP-adres ....63, 67, 72, 81, 84, 88, 124
K
Kabel .............................................. 19
M
MAC-adres ....................... 60, 78, 102
O
Opmerkingen................................ 118
Opnameformaat verkleinen...... 42, 92
Opnamen naar een andere
camera overbrengen...................... 37
Opnieuw verbinden ...... 30, 44, 54, 94
P
PictBridge....................................... 47
Printer/printen................................. 47
Problemen oplossen .................... 103
Pushbutton connection-modus... 61, 79
T
Toegangspunt..................... 59, 60, 78
Encryptie.............................. 60, 78
Toetsenbord ................................... 16
129
Index
V
Verbinding maken met een
smartphone.....................................23
Verbindingsmethode met
PIN-code ...................................65, 82
Verborgen modus......................60, 78
W
Wi-Fi-functie-instellingen wissen
....101
WPS (Wi-Fi Protected Setup) ...60, 78
PBC-modus ..........................61, 79
PIN-modus............................65, 82
CEL-SX3VA280 © CANON INC. 2017
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika en het Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
Bovenkerkerweg 59, 1185 XB Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over uw
lokale Canon-vestiging
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door Canon
Europa N.V.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130

Canon EOS 4000D Handleiding

Type
Handleiding