Canon EOS 5D Mark IV Handleiding

Type
Handleiding
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
Wi-Fi-functie (draadloze communicatiefunctie)
Instructiehandleiding
EOS 5D Mark IV (WG)
2
Inleiding
Wat u met de Wi-Fi
-functies (draadloze communicatie) kunt doen
(CANON iMAGE
GATEWAY)
(6) Opnamen naar
een webservice
versturen
(1) Communiceren met
een smartphone
(4) Opnamen printen
met een Wi-Fi-
printer
(5) Beelden overbrengen
naar een FTP-server
(2) Opnamen
opslaan op
Canon Connect
Station
(3) De camera op
afstand bedienen
met EOS Utility
3
Inleiding
(1)q Communiceren met een smartphone
(pag. 29, 59, 83)
Sluit de camera draadloos aan op een smartphone of tablet en gebruik
de toepassing Camera Connect om de camera op afstand te bedienen
of om opnamen die op de camera zijn opgeslagen, te bekijken.
In deze handleiding en op het LCD-scherm van de camera wordt
met de term ‘smartphone’ verwezen naar smartphones en tablets.
Smartphones met NFC
*
-ondersteuning kunnen worden verbonden
door ze tegen de camera te drukken.
* Near Field Communication
(2)Opnamen opslaan op Connect Station
(pag. 39)
Houd de camera dichtbij Connect Station (afzonderlijk ver
krijgbaar)
om te verbinden en opnamen op te slaan.
(3)D De camera op afstand bedienen met EOS Utility
(pag. 43, 59, 99)
Breng een draadloze verbinding tussen de camera en de computer tot
stand en bedien de camera op afstand met EOS Utility (EOS-software).
(4)l Opnamen printen met een Wi-Fi-printer
(pag. 49, 59, 103)
Verbind de camera draadloos met een printer die PictBridge
(
Wireless LAN) ondersteunt om opnamen te kunnen afdrukken.
(5)Beelden overbrengen naar een FTP-server
(pag. 75, 113)
Verbind de camera draadloos met een FTP-server om vastgelegde
opnamen over te brengen.
(6)w Opnamen naar een webservice versturen
(pag. 129)
Deel opnamen met uw vrienden en familie of deel opnamen met
behulp van verschillende webservices via CANON iMAGE
GATEWAY, een online fotoservice voor Canon-gebruikers
(gratis registratie is vereist).
Werk de Connect Station-firmware bij naar de meest recente versie.
De CANON iMAGE GATEWAY-webservices worden niet in alle landen
en gebieden ondersteund. Voor informatie over de ondersteunde landen
en gebieden raadpleegt u de website van Canon (www.canon.com/cig).
4
Inleiding
Deze camera kan gemakkelijk worden verbonden met een smartphone
met NFC-ondersteuning of Connect Station (afzonderlijk verkrijgbaar)
met behulp van de NFC-functie. Zie pagina 24 voor meer informatie.
Gemakkelijke verbinding met de NFC-functie
Let op: Canon is niet aansprakelijk voor eventueel verlies of schade als
gevolg van onjuiste instellingen van de draadloze communicatiefuncties
bij gebruik van de camera. Daarnaast is Canon niet aansprakelijk voor
eventueel ander verlies of schade als gevolg van het gebruik van
de camera.
Zorg bij het gebruik van draadloze communicatiefuncties voor adequate
beveiliging, naar uw eigen inzicht en op uw eigen risico. Canon is niet
aansprakelijk voor eventueel verlies of schade als gevolg van onbevoegde
toegang of andere schendingen.
5
In deze handleiding worden ‘draadloos’ en ‘Wireless LAN’ gebruikt
als een algemene aanduiding voor Wi-Fi en de draadloze
communicatiefuncties van Canon.
De term ‘access point’ verwijst naar Wireless LAN-terminals (access
point voor Wireless LAN, routers voor Wireless LAN, enzovoort) die
verbinding met Wireless LAN faciliteren.
Pictogrammen in deze handleiding
<
6
> : Het Hoofdinstelwiel.
<
5
> : Het Snelinstelwiel.
<
9
> : De multifunctionele knop.
<
0
> : De Instelknop.
* In aanvulling op bovenstaande punten worden de pictogrammen en symbolen
die op de cameraknoppen worden gebruikt en op het LCD-scherm worden
weergegeven, ook in deze handleiding gebruikt bij het bespreken van de
relevante handelingen en functies.
(pag. **) : Referentiepaginanummers voor meer informatie.
: Waarschuwingen om mogelijke problemen bij de bediening te
voorkomen.
: Aanvullende informatie.
Symbolen en afspraken die in deze
handleiding worden gebruikt
6
Deze handleiding bestaat uit de volgende vijf delen: ‘Aan de slag’, ‘Gemakkelijke
verbinding’, ‘Geavanceerde verbinding’, ‘Bij verbinding’, ‘Referentie’.
Nadat u de verbinding hebt voorbereid in ‘Aan de slag’, volgt u het onderstaande
diagram en raadpleegt u de overeenkomstige pagina’s die u nodig hebt.
De structuur van deze handleiding
Aan de slag (pag. 13)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u een bijnaam opgeeft en hoe de
basisbedie
ning werkt.
Verbindingsbestemming selecteren
Connect Station
q Smartphone
D EOS Utility
l Printer
r FTP-server
w Webservice
Verbindingsmethode selecteren
Voor q, D of l kunt
u een
verbindingsmethode selecteren.
Gemakkelijke verbinding (pag. 27)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe
u de camera rechtstreeks met het
a
pp
araat verbindt via Wi-Fi.
Geavanceerde verbinding (pag. 53)
In dit gedeelte wordt voornamelijk uitgelegd hoe
u een verbinding tot stand brengt met behulp
van
een Wi-Fi-access pointaccess point.
Een smartphone of computer kan met een
camera worden verbonden terwijl de verbinding
met een access point wordt behouden.
Bij verbinding (pag. 81)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de draadloze functies zoals het verwerken
van o
pnamen kunt gebruiken nadat een verbinding tot stand is gebracht.
Referentie (pag. 145)
In dit gedeelte worden oplossingen voor problemen en andere informatie
beschr
even. Lees dit gedeelte indien nodig.
7
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag
Voorbereiding en basisbediening
15
Gemakkelijke verbinding
Gemakkelijke verbinding met een smartphone
29
Gemakkelijke verbinding met Connect Station
39
Gemakkelijke verbinding met EOS Utility
43
Gemakkelijke verbinding met een printer
49
Geavanceerde verbinding
Een Wi-Fi-access point gebruiken
59
Verbinden met een FTP-server
75
Bij verbinding
Communiceren met een smartphone
83
De camera op afstand bedienen met EOS Utility
99
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer
103
Opnamen overbrengen naar een FTP-server
113
Opnamen naar een webservice versturen
129
Opnieuw verbinding maken en instellingen toevoegen of wijzigen
135
Referentie
Problemen oplossen
147
Referentie
169
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
8
2
1
3
Inleiding 2
Wat u met de Wi-Fi-functies (draadloze communicatie) kunt doen .... 2
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt ... 5
De structuur van deze handleiding................................................... 6
Hoofdstukken ................................................................................... 7
Aan de slag 13
Stroomdiagram voor de bediening ................................................. 14
Voorbereiding en basisbediening 15
Een bijnaam opgeven..................................................................... 16
Basisbediening en -instellingen...................................................... 19
NFC-functie .................................................................................... 24
Voorbereiding voor smartphones ................................................... 26
Gemakkelijke verbinding 27
Stroomdiagram voor het gebruik van de draadloze functie
(Gemakkelijke verbinding).............................................................. 28
Gemakkelijke verbinding met een smartphone 29
Verbindingsmethode ...................................................................... 30
Verbinden met een smartphone met NFC-ondersteuning.............. 31
Verbinden met [Gemakkelijke verbinding]................................... 34
Gemakkelijke verbinding met Connect Station 39
Opnamen opslaan.......................................................................... 40
Inhoudsopgave
9
Inhoudsopgave
5
6
7
8
4
Gemakkelijke verbinding met EOS Utility 43
Verbinden met [Gemakkelijke verbinding] ...................................44
Gemakkelijke verbinding met een printer 49
Verbinden met [Gemakkelijke verbinding] ...................................50
Geavanceerde verbinding 53
Stroomdiagram voor het gebruik van de Wireless LAN-functie
(Geavanceerde verbinding) ............................................................ 54
Voorbereiding voor webservices.....................................................56
Voorbereiding van een FTP-server.................................................58
Een Wi-Fi-access point gebruiken 59
Het type access point controleren................................................... 60
Verbinding maken via WPS (PBC-modus) .....................................61
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)....................................... 65
Handmatig verbinding maken met een netwerk.............................. 69
Verbinden met een FTP-server 75
Verbindingsinstellingen voor FTP-server configureren ...................76
Bij verbinding 81
Communiceren met een smartphone 83
De camera met een smartphone bedienen.....................................84
Opnamen naar een smartphone versturen .....................................87
Opnamen voor weergave specificeren ...........................................94
10
Inhoudsopgave
12
13
11
10
9
De camera op afstand bedienen met EOS Utility 99
EOS Utility gebruiken ................................................................... 100
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer 103
Printen .......................................................................................... 104
Afdrukinstellingen ......................................................................... 107
Opnamen overbrengen naar een FTP-server 113
Opnamen afzonderlijk overbrengen ............................................. 114
Batchoverdracht ........................................................................... 119
Opnamen met onderschrift overbrengen...................................... 123
Overgebrachte opnamen weergeven ........................................... 124
De verbinding verbreken .............................................................. 125
Instellingen voor de FTP-server configureren .............................. 126
Opnamen naar een webservice versturen 129
Opnamen naar een webservice versturen ................................... 130
Opnieuw verbinding maken en instellingen toevoegen of wijzigen 135
Opnieuw verbinding maken.......................................................... 136
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen................... 138
Verbindingsinstellingen controleren, wijzigen of verwijderen ....... 140
Ingebouwde draadloze communicatie-instellingen wissen........... 143
Scherm Info bekijken.................................................................... 144
11
Inhoudsopgave
14
15
Referentie 145
Problemen oplossen 147
Reageren op foutmeldingen.......................................................... 148
Problemen oplossen .....................................................................165
Opmerkingen over de draadloze functie....................................... 166
Beveiliging.....................................................................................167
Netwerkinstellingen controleren....................................................168
Referentie 169
Onderschriften maken en registreren ........................................... 170
Het netwerk handmatig instellen................................................... 172
Het IP-adres handmatig instellen..................................................174
Specificaties.................................................................................. 176
Index .............................................................................................178
12
13
Aan de slag
14
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u een bijnaam opgeeft (ten behoeve van
identificatie) en hoe de basisbediening van de draadloze functies werkt.
Volg de procedures hieronder.
Stroomdiagram voor de bediening
Geef een bijnaam op. (pag. 16)
Stel een bijnaam in voor de camera.
De standaard bijnaam (de cameranaam) kan
worden ge
bruikt.
U kunt pas de draadloze functies instellen
als u
een bijnaam hebt ingevoerd.
Stel [Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen].
(Stap 1 tot 4 op pagina 19)
Ga naar het scherm [Wi-Fi-functie].
(Stap 5 en 6 op pagina 20)
Selecteer een Wi-Fi-functie en breng een
verbinding tot stand.
Zie voor andere instellingen “Gemakkelijke
verbinding” of “Geavanceerde verbinding”.
Gemakkelijke verbinding
(pag. 27)
Verbind de camera rechtstreeks met
het apparaat.
Geavanceerde verbinding
(pag. 53)
Maak verbinding via een Wi-Fi-
access point.
15
1
Voorbereiding en
basisbediening
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u een bijnaam
opgeeft (ten behoeve van identificatie) die noodzakelijk
is voor het gebruik van de draadloze functies en de
basisbediening van de camera.
16
Stel eerst een bijnaam voor de camera in (ten behoeve van identificatie).
Wanneer de camera draadloos op een ander apparaat is aangesloten,
wo
rdt de bijnaam op dat apparaat weergegeven.
U
kunt pas de
draadloze functies instellen als u een bijnaam hebt ingevoerd.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Druk op de knop <
M
>, selecteer
[
Communicatie-instellingen
] op het
tabblad [
54
] en druk op <
0
>.
2
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
3
Selecteer [Bijnaam].
Wanneer deze functie voor het eerst
wordt geselecteerd, verschijnt er een
scherm waarin u een bijnaam moet
opgeven. Druk op <
0
> en ga verder
naar stap 4.
Een bijnaam opgeven
17
Een bijnaam opgeven
4
Voer een bijnaam in.
Voor instructies over het invoeren van
tekens raadpleegt u de volgende
pagina.
Wanneer u de standaard bijnaam
(de cameranaam) gebruikt, gaat
u verder naar stap 5.
Anders kunt u 1 tot 10 willekeurige
tekens gebruiken.
5
Verlaat de instelling.
Wanneer u klaar bent, drukt u op
de knop <
M
>.
Selecteer [
OK
] in het
bevestigingsdialoogvenster en druk
op <
0
> om terug te keren naar het
menuscherm.
Omdat de bijnaam een vereiste draadloze instelling is, kunt u niet alle
tekens verwijderen.
18
Een bijnaam opgeven
Het invoergebied wijzigen
Druk op de knop <
Q
> om tussen het
bovenste en onderste invoergebied te
wisselen.
De cursor verplaatsen
Gebruik <
5
> of <
9
> in het
bovenste gebied om de cursor te
verplaatsen.
Tekst invoeren
Gebruik in het onderste gedeelte <
5
> of <
9
> om een teken te
selecteren. Druk vervolgens op <
0
> om het in te voeren.
Met [*/*] rechtsboven in het scherm kunt u zien hoeveel tekens
u hebt ingevoerd en hoeveel u er nog kunt invoeren.
De invoermodus wijzigen*
Selecteer [
E
] rechtsonder in het onderste invoergebied.
Elke keer dat u op <
0
> drukt, wordt de invoermodus als volgt
gewijzigd: kleine letters
9
cijfers/symbolen 1
9
cijfers/symbolen 2
9
hoofdletters.
* Wanneer [Aanraakbediening: Deactiveren] is ingesteld, kunt u alle tekens
in één scherm invoeren.
Een teken verwijderen
Druk op de knop <
L
> om één teken te verwijderen.
Tekstinvoer voltooien
Druk op de knop <
M
> om de invoer te bevestigen en af te
sluiten. Wanneer het bevestigingsvenster wordt weergegeven,
selecteert u [
OK
] om het scherm te verlaten.
De tekstinvoer annuleren
Druk op de knop <
B
> om tekstinvoer te annuleren en het
scherm te verlaten. Wanneer het bevestigingsvenster wordt
weergegeven, selecteert u [
OK
] om het scherm te verlaten.
Het virtuele toetsenbord gebruiken
19
De basisbediening voor het gebruik van de draadloze functies van de
camera wordt hier beschreven. Volg de procedures hieronder.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Druk op de knop <
M
>, selecteer
[
Communicatie-instellingen
] op het
tabblad [
54
] en druk op <
0
>.
2
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
3
Selecteer [Wi-Fi/NFC].
4
Selecteer [Inschakelen].
Als er geen bijnaam (ten behoeve
van identificatie) is opgegeven,
wordt een registratiescherm
weergegeven.
Zie pagina 16 voor
aanwijzingen bij het opgeven van een
bijnaam.
[
Wi-Fi-functie
] kan nu worden
geselecteerd.
Basisbediening en -instellingen
U kunt de draadloze functies ook gebruiken door het camerascherm aan
te raken.
20
Basisbediening en -instellingen
5
Selecteer [Wi-Fi-functie].
6
Selecteer de Wi-Fi-functie waarmee
u verbinding wilt maken.
Gebruik <
5
> of <
9
> om een item te
selecteren en druk vervolgens
op <
0
>.
Als u de verbindingsinstellingen niet hebt
vastgelegd, wordt het instelscherm
weergegeven.
Als u de verbindingsinstellingen al hebt
vastgelegd, wordt het scherm voor
opnieuw verbinden weergegeven
(pag. 136).
Zie voor andere verbindingsinstellingen “Gemakkelijke verbinding” (pag. 27)
of “Geavanceerde verbinding” (pag. 53).
Raadpleeg pagina 24 wanneer u de NFC-functie gebruikt.
Het scherm [
Ingebouwde draadloze inst.
]
dat in stap 5 wordt weergegeven, is het
portaalscherm voor het instellen van de
draadloze functies.
Selecteer een item en druk op <
0
> om
het instelscherm weer te geven en geef
vervolgens de instellingen op.
Op het scherm [
Ingebouwde draadloze
inst.
] kunt u de volgende items instellen:
Scherm [Ingebouwde draadloze inst.]
21
Basisbediening en -instellingen
[Wi-Fi/NFC]
Stel in of u de draadloze functies wilt [
Inschakelen
] of [
Uitschakelen
].
U kunt ook instellen of u de NFC-functie wilt inschakelen of
uitscha
kelen.
Stel dit in op [
Inschakelen
] om de selectie van [
Wi-Fi-functie
],
[
Beelden n. smartphone verz.
] en [
Wis instellingen
] mogelijk
te maken.
Als het gebruik van elektronische apparaten en apparaten met een
draadloze verbinding is verboden, zoals in het vliegtuig of het
ziekenhuis, stelt u deze optie in op [
Uitschakelen
].
[Wi-Fi-functie]
De volgende Wi-Fi-functies zijn beschikbaar:
Verbinden met smartphone
Afstandsbediening (EOS Utility)
Afdrukken van Wi-Fi-printer
Beelden naar FTP-server verzenden
Uploaden naar webservice
[Beelden n. smartphone verz.]
(pag. 87)
Wanneer de camera op een smartphone is aangesloten, gebruikt
u deze functie om opnamen die op de camera zijn opgeslagen, naar de
smartph
one te verzenden.
[Bijnaam]
(pag. 16)
Geef de bijnaam op of wijzig deze.
[Wis instellingen]
(pag. 143)
Wis alle ingebouwde draadloze communicatie-instellingen.
22
Basisbediening en -instellingen
Als opnamen met meervoudige belichting of time-lapse-movie is
ingesteld, kunt u [54: Communicatie-instellingen] niet selecteren.
Aandachtspunten bij interfacekabelverbindingen
Als een Wireless LAN-verbinding actief is, kunt u de camera niet
gebruiken door deze te verbinden met Connect Station, een computer,
een Wireless File Transmitter of een ander apparaat met een kabel.
Verbreek de verbinding voordat u een kabel aansluit.
Als de camera is aangesloten op Connect Station, een computer, een
Wireless File Transmitter of een ander apparaat met een kabel, kunt
u [Ingebouwde draadloze inst.] niet selecteren. Ontkoppel de kabel
voordat u de instellingen configureert.
Kaarten
Voor [l] en [w] kan de camera niet draadloos worden aangesloten
wanneer geen kaart met opgeslagen opnamen in de camera is
geplaatst.
De camera gebruiken wanneer een draadloze verbinding is gemaakt
Wanneer u de draadloze verbinding prioriteit wilt geven, dient u niet aan
de aan-uitschakelaar, het kaartsleufklepje of het accucompartimentklepje
of andere onderdelen te komen. Anders kan de draadloze verbinding
verbroken worden.
Gebruik van een Eye-Fi-kaart
Wanneer [Wi-Fi/NFC] wordt ingesteld op [Inschakelen], wordt
beeldoverdracht via een Eye-Fi-kaart uitgeschakeld.
23
Basisbediening en -instellingen
De status van de draadloze verbinding wordt weergegeven op het
LCD-scherm en het LCD-paneel van de camera.
* wordt ook weergegeven op het scherm voor het verzenden of ontvangen
van beelden.
* wordt niet weergegeven wanneer de camera verbonden is met
[Gemakkelijke verbinding] of [Camera access point modus].
* Voor het weergavescherm tijdens Live View-opnamen raadpleegt u de Camera-
instructiehandleiding.
Status draadloze verbinding
Verbindingsstatus
LCD-scherm LCD-paneel
Wi-Fi-functie
Sterkte van
draadloos
signaal
Wi-Fi-functie
Geen
verbinding
Wi-Fi/NFC:
Uitschakelen
Uit
Wi-Fi/NFC:
Inschakelen
Verbinden
(Knippert)
(Knippert)
Verbonden
Gegevens verzenden
(

)
Verbindingsfout
(Knippert) (Knippert)
Verbinding met FTP-server
onderbroken
Uit
Scherm Informatieweergave
tijdens het afspelen
Sterkte van draadloos signaal
Wi-Fi-functie
LCD-scherm LCD-paneel
Scherm Snel
instellen
24
Als u een smartphone met NFC-functie of Connect Station gebruikt,
kunt u het volgende doen:
Houd een smartphone tegen de camera om deze gemakkelijk
draadloos met elkaar te verbinden (pag. 31).
Tijdens het afspelen van opnamen op de camera kunt u een
smartphone tegen de camera houden om een vastgelegde opname
naar de smartphone te verzenden (pag. 87).
Houd de camera dicht bij Connect Station (afzonderlijk verkrijgbaar)
om deze gemakkelijk draadloos met elkaar te verbinden (pag. 40).
Als u de NFC-functie gebruikt, volgt u de onderstaande stappen om de
NFC-instelling van de camera in te stellen.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
54
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
3
Selecteer [Wi-Fi/NFC].
NFC-functie
Wat is NFC?
NFC (Near Field Communication) is een functie waarmee informatie kan
worden uitgewisseld door eenvoudig twee NFC-klare apparaten tegen
elkaar te houden. In deze camera wordt de NFC-functie gebruikt voor het
uitwisselen van gegevens voor draadloze verbindingen.
25
NFC-functie
4
Voeg [X] toe aan [NFC-
verbindingen toest.].
Deze optie wordt weergegeven
wanneer [
Wi-Fi/NFC
] is ingesteld op
[
Inschakelen
].
Druk op de knop <
B
> om [
X
] toe
te voegen of te verwijderen. Voeg [
X
]
toe en druk vervolgens op <
0
>.
Als er geen bijnaam (ten behoeve
van identificatie) is opgegeven, wordt
een registratiescherm weergegeven
(pag. 16).
Als u draadloze communicatie tot stand brengt met de NFC-functie,
raadpleegt u
de volgende pagina’s.
Draadloos verbinden met een smartphone: pagina 31*
Opnamen naar een smartphone versturen: pagina 87
Verbinden met Connect Station: pagina 40
* Raadpleeg pagina’s 26 en 30 wanneer u verbinding maakt met een
smartphone.
Aandachtspunten bij de NFC-functie
Deze camera kan geen verbinding maken met andere NFC-klare
apparaten, zoals printers, die gebruikmaken van de NFC-functie.
Er kan geen verbinding tot stand worden gebracht met de NFC-functie
wanneer opnamen met de camera worden gemaakt, als er geen kaart is
geplaatst of wanneer de camera is aangesloten op een ander apparaat
met een interfacekabel.
Als u de camera met een smartphone met NFC-ondersteuning wilt
verbinden, moeten de Wi-Fi- en NFC-functies van de smartphone zijn
ingeschakeld.
Verbinding is gewoon mogelijk wanneer de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen actief is. Als het echter niet lukt om verbinding te maken,
schakelt u deze functie uit en probeert u het opnieuw.
26
Om [
q
] (Verbinden met smartphone) te gebruiken, hebt u een
smartphone met iOS of Android nodig. Daarnaast moet de toepassing
Camera Connect (gratis) op de smartphone zijn geïnstalleerd.
U kunt Camera Connect downloaden uit de App Store of van
Google Play.
Raadpleeg de downloadsite van Camera Connect voor informatie
over de besturingssysteemversies die door Camera Connect
worden ondersteund.
Als u een smartphone met NFC-functie tegen de camera houdt,
wordt het downloadscherm van Camera Connect op de smartphone
weergegeven.
De interface en functies van de camera en Camera Connect zijn
onderhevig aan wijzigingen ten behoeve van firmware-updates van
de camera of toepassingsupdates van Camera Connect, iOS,
Android enzovoort. Het kan daarom voorkomen dat functies van de
camera of Camera Connect niet exact overeenkomen met
voorbeeldschermen of bedieningsinstructies in deze handleiding.
Voorbereiding voor smartphones
27
Gemakkelijke
verbinding
28
Als u verbinding wilt maken met
r
(Beelden naar FTP-server
verzenden) of
w
(Uploaden naar webservice), raadpleegt
u “Geavanceerde verbinding” (pag. 53).
Stroomdiagram voor het gebruik van de draadloze functie
(Gemakkelijke verbinding)
q
Smartphone
D
EOS Utility
l
Printer
Connect Station
Een bijnaam opgeven voor de camera (pag. 16)
EOS Utility installeren op
een computer
Connect Station
instellen
Camera Connect
installeren op een
smartphone (pag. 26)
Een compatibele printer
instellen (pag. 49)
Bestemmingsinstellingen opgeven in de camera
Verbinding
maken via NFC
(pag. 40
)
(pag. 31, 34) (pag. 44) (pag. 50)
De camera op afstand
bedienen (pag. 99)
Opnamen
opslaan
(pag. 40)
Opnamen weergeven
e
n o
pnamen maken
op afstand (pag. 83)
Opnamen printen (pag. 103)
Instellingen
Verbinding
Gebruik
29
2
Gemakkelijke verbinding
met een smartphone
Door te communiceren met een smartphone, kunt u het
volgende doen:
Bekijk opnamen die op de camera zijn opgeslagen,
op een smartphone of sla bekeken opnamen op een
smartphone op.
Bedien de camera om opnamen te maken of camera-
instellin
gen te wijzigen met behulp van een smar
tphone.
Verstuur beelden naar een smartphone vanaf de camera.
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de camera
rechtstreeks met een smartphone verbindt via Wi-Fi.
Installeer Camera Connect op de smartphone voordat
u een verbinding tot stand brengt (pag. 26).
Om verbinding te maken met een Wi-Fi-access point of
handmatig verbinding te maken in de camera access point
modus, raadpleegt u “Geavanceerde verbinding” (pag. 53).
Zie pagina 87 voor procedures voor het verzenden van
opnamen naar een smartphone met NFC-functie.
30
Als de smartphone NFC ondersteunt: Zie pagina 31.
U kunt gemakkelijk verbinding maken via de NFC-functie.
Als de smartphone NFC niet ondersteunt: Zie pagina 34.
Breng een verbinding tot stand door [
Gemakkelijke verbinding
]
te selecteren.
Smartphones die zijn voorzien van het symbool
P
, bieden
ondersteuning voor NFC. Bepaalde smartphones met NFC-
ondersteuning, zijn niet voorzien van het symbool
P
. Als u niet weet of
uw smartphone NFC ondersteunt, neemt u contact op met de fabrikant
van de smartphone.
Verbindingsmethode
Er kan mogelijk geen verbinding tot stand worden gebracht met de
NFC-functie, zelfs niet als de smartphone NFC ondersteunt. In dat geval
brengt u een verbinding tot stand met de procedure in “Verbinding maken
met [Gemakkelijke verbinding]” (pag. 34) of “Geavanceerde verbinding”
(pag. 53).
Smartphones met NFC-functie kunnen ook worden verbonden door
[Gemakkelijke verbinding] of [Selecteer een netwerk] te selecteren.
31
Smartphones met NFC-ondersteuning kunnen worden verbonden door ze
tegen de camera te drukken.
De handelingsstroom is als volgt.
(1) Schakel de camera en de smartphone in.
(2) Schakel de NFC-functie in op de camera en de smartphone.
(3) Houd de smartphone tegen de camera om de verbinding tot stand
te brengen.
Zie pagina 24 voor de NFC-instelling van de camera.
Voor informatie over de Wi-Fi-instelling en de NFC-instelling voor de
smartphone en de antennepositie voor NFC raadpleegt u de handleiding
voor de smartphone.
1
Schakel de NFC-functie in op
de camera en de smartphone
(pag. 24)
.
2
Houd een smartphone tegen
de camera.
Als de downloadsite van Camera
Connect wordt weergegeven op de
smartphone, installeert u Camera
Connect
(pag. 26).
Als er een opname op de camera wordt
weergegeven, drukt u op de knop <
3
>
om het afspelen te beëindigen.
Houd het symbool
P
op de smartphone
tegen hetzelfde symbool op de camera.
Wanneer op het LCD-scherm van de
camera het bericht verschijnt dat er
verbinding tot stand is gebracht
, kunt
u de smartphone weg van de camera
bewegen.
Camera Connect wordt gestart op de
smartphone en brengt verbinding
tot stand.
Verbinden met een smartphone met NFC-
ondersteuning
32
Verbinden met een smartphone met NFC-ondersteuning
3
Maak verbinding met de camera.
Wanneer de verbinding tot stand is
gebracht, verschijnt het hier links
weergegeven scherm op het LCD-
scherm van de camera. Wanneer
u verbinding maakt met dezelfde
sm
art
phone, wordt dit scherm niet
opnieuw weergegeven.
Druk op de knop <
B
> om het aantal
weer te geven opnamen te selecteren.
Zie stap 7 op pagina 96 voor
aanwijzingen over hoe deze in
te stellen.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
>. Nadat
er een bericht is weergegeven, wordt
het scherm [
q
Wi-Fi aan
] weergegeven.
Het hoofdvenster van Camera Connect
wordt weergegeven op de smartphone.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <
M
>.
De instellingen voor verbinding met een smartphone zijn nu geconfigureerd.
Voor bedieningen na het instellen van een verbinding raadpleegt
u pagina 83.
De apparaatnaam is
ingesteld op Camera
Connect
Op het instellingenscherm van Camera Connect kunt u de apparaatnaam
weergeven en wijzigen.
33
Verbinden met een smartphone met NFC-ondersteuning
Zo nodig kunt u ook “Aandachtspunten bij de NFC-functie”
(pag. 25) doornemen.
Let goed op dat u de smartphone of de camera niet laat vallen wanneer
u ze tegen elkaar houdt.
Duw de smartphone niet met kracht tegen de camera. Hierdoor kunnen
er krassen op de camera of de smartphone terechtkomen.
Als u de smartphone slechts vlak bij het symbool houdt, wordt er
mogelijk geen verbinding tot stand gebracht. Het is de bedoeling dat de
symbolen elkaar raken.
Herkenning kan lastig zijn, afhankelijk van de smartphone. Verander in
dat geval langzaam van positie of draai het apparaat horizontaal en
probeer het opnieuw.
Afhankelijk van de manier waarop u de smartphone houdt, is het
mogelijk dat er een andere toepassing op de smartphone wordt gestart.
Kijk dan goed waar het symbool P zich bevindt en probeer het opnieuw.
Let erop dat zich niets tussen de smartphone en de camera bevindt
wanneer u ze tegen elkaar houdt. Mogelijk komt er geen communicatie
via de NFC-functie tot stand wanneer de camera of de smartphone zich
in een hoes bevindt.
De camera kan niet met twee of meer smartphones tegelijkertijd
worden verbonden.
Standaard worden de instellingen voor verbinding met de NFC-functie
opgeslagen als vierde instelling (speciaal voor NFC-verbinding), onder
de naam [SET4 (NFC)]. Wanneer u de camera via NFC met een andere
smartphone verbindt, wordt [SET4 (NFC)] overschreven.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
34
De camera en een smartphone kunnen rechtstreeks met elkaar worden
verbonden via Wi-Fi.
Om de verbinding tot stand te kunnen brengen, moet u een aantal
handelingen op de sma
rtphone uitvoeren. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de smartphone voor meer informatie.
1
Installeer Camera Connect op de
smartphone
(pag. 26)
.
2
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
54
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
3
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
4
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
] (pag. 20).
Als een scherm voor het instellen van
een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (pag. 16
).
5
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone).
Verbinden met [Gemakkelijke verbinding]
Handelingen op de smartphone-1
Handelingen op de camera-1
35
Verbinden met [Gemakkelijke verbinding]
6
Selecteer [Gemakkelijke
verbinding].
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
7
Maak vanuit de smartphone
verbinding met de camera.
Schakel de Wi-Fi-functie van de
smartphone in en selecteer de
SSID (netwerknaam) die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voer als wachtwoord de
encryptiesleutel in die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Handelingen op de smartphone-2
Encryptiesleutel
(wachtwoord)
Scherm van smartphone
(voorbeeld)
SSID (netwerknaam)
Scherm van camera
Als u verbinding maakt door [Gemakkelijke verbinding] te selecteren,
wordt “_Canon0A” weergegeven aan het einde van de SSID.
36
Verbinden met [Gemakkelijke verbinding]
8
Start Camera Connect op de
smartphone.
Wanneer het scherm [
Wachten op
verbinding
] op het LCD-scherm van
de camera verschijnt, start u Camera
Connect op de smartphone.
9
Selecteer de camera waarmee
u verbinding wilt maken op de
smartphone.
Selecteer en tik op camera waarmee
u verbinding wilt maken bij
[
Cameras/Camera’s
] in Camera
Connect.
37
Verbinden met [Gemakkelijke verbinding]
10
Maak verbinding met de camera.
Wanneer de verbinding tot stand is
gebracht, verschijnt het hier links
weergegeven scherm op het LCD-
scherm van de camera.
Druk op de knop <
B
> om het
aantal weer te geven opnamen te
selecteren. Zie stap 7 op pagina 96
voor aanwijzingen over hoe deze in te
stelle
n.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
>.
Nadat er een bericht is weergegeven,
wordt het scherm [
qWi-Fi aan
]
weergegeven.
Het hoofdvenster van Camera
Connect wordt weergegeven op de
smartphone.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <
M
>.
De instellingen voor verbinding met een smar
tphone zijn nu
geconfigureerd.
Voor bedieningen na het instellen van een verbinding raadplee
gt
u pagina 83.
Handelingen op de camera-2
De apparaatnaam is
ingesteld op Camera
Connect
Op het instellingenscherm van Camera Connect kunt u de
apparaatnaam weergeven en wijzigen.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
38
39
3
Gemakkelijke verbinding
met Connect Station
Connect Station (afzonderlijk verkrijgbaar) is een
apparaat waarmee u foto’s en movies kunt importeren
om ze te bekijken op uw tv-toestel, smartphone,
enzovoort of om ze via een netwerk te delen.
U kunt foto’s en movies makkelijk op Connect Station
opslaan door deze camera tegen Connect Station
te houden.
40
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u een draadloze verbinding tussen
de camera en Connect Station (afzonderlijk verkrijgbaar) tot stand kunt
brengen. Als u opnamen op een andere manier wilt opslaan, raadpleegt
u de instructiehandleiding voor Connect Station.
Stel de camera van tevoren in op gebruik van de NFC-functie
(pag. 24).
1
Schakel de NFC-functie in op de
camera
(pag. 24)
.
2
Houd de camera tegen Connect
Station.
Schakel de camera en Connect
Station in en houd het symbool
P
op de camera tegen het NFC-
verbindi
ngspunt van Connect Station.
Wanneer op het LCD-scherm van de
camera het bericht verschijnt dat er
verbinding tot stand is gebracht en
Connect Station antwoordt, kunt u de
camer
a weg van Connect
Station
bewegen.
Wanneer er verbinding tot stand is
gebracht, controleert Connect Station
de opnamen op de geheugenkaart en
worden alleen de opnamen
opgeslagen die nog niet zijn
opgeslagen.
3
Verbreek de verbinding.
Nadat er opnamen zijn opgeslagen,
verschijnt het hier links weergegeven
scherm op het LCD-scherm van de
camera. Druk op <
0
> om de
verbinding te verbreken.
Opnamen opslaan
NFC-verbindingspunt
41
Opnamen opslaan
Zo nodig kunt u ook “Aandachtspunten bij de NFC-functie”
(pag. 25) doornemen.
Tijdens het opslaan van beelden kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in.
Laat de camera niet op Connect Station vallen en duw de camera niet
met kracht tegen Connect Station. De interne vaste schijf van Connect
Station zou hierdoor beschadigd kunnen raken.
Als de camera niet meteen wordt herkend, houdt u deze dicht
bij Connect Station en beweegt u deze langzaam of draait
u deze horizontaal.
Als u de camera slechts vlak bij Connect Station houdt, wordt er mogelijk
geen verbinding tot stand gebracht. Houd de camera dan zachtjes tegen
Connect Station aan.
Let erop dat zich niets tussen de camera en Connect Station bevindt
wanneer u ze tegen elkaar houdt. Mogelijk komt er geen
communicatie via de NFC-functie tot stand wanneer de camera
zich in een hoes bevindt.
Als er te veel ruimte tussen de camera en Connect Station ontstaat
terwijl er opnamen worden opgeslagen, kan het opslaan lang duren of
wordt de verbinding verbroken.
Wanneer de accu van de camera tijdens het opslaan van opnamen
leeg raakt, wordt het opslaan beëindigd. Laad de accu op en herhaal
de bewerking.
4K-movies kunnen niet worden weergegeven met Connect Station.
Wanneer alle opnamen al zijn opgeslagen, wordt het opslaan niet
uitgevoerd. Selecteer in dat geval [OK] om de verbinding te verbreken.
Als er een grote hoeveelheid opnamen op de geheugenkaart staat, kan
het even duren voordat alle opnamen zijn gecontroleerd en opgeslagen.
Tijdens het opslaan van de opnamen werkt de camerafunctie voor
automatisch uitschakelen niet.
42
43
4
Gemakkelijke verbinding
met EOS Utility
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de camera
rechtstreeks met een computer verbindt via Wi-Fi.
Installeer EOS Utility op de computer voordat u een
verbinding tot stand brengt.
Om verbinding te maken met een Wi-Fi-access point of
handmatig verbinding te maken in de camera access point
modus, raadpleegt u “Geavanceerde verbinding” (pag. 53).
Wanneer u een oudere versie van de software gebruikt, kunnen
bepaalde instellingen uitgeschakeld zijn. Installeer een versie van
EOS Utility die compatibel is met deze camera.
44
De camera en een computer kunnen rechtstreeks met elkaar worden
verbonden via Wi-Fi.
Om een verbinding tot stand te brengen, moet u een aantal
handelingen op de computer uitvoeren. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de computer voor meer informatie.
De configuratieprocedure is als volgt, met Windows 8.1 hier als
voorbeeld gebruikt.
1
Installeer EOS Utility op de
computer.
Raadpleeg de Camera-
instructiehandleiding om te weten te
komen hoe u EOS Utility kunt
installeren.
2
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
54
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
3
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
Verbinding maken met [Gemakkelijke
verbinding]
Handelingen op de computer-1
Handelingen op de camera-1
45
Verbinding maken met [Gemakkelijke verbinding]
4
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens [
Wi-Fi-
functie
] (pag. 20).
Als een scherm voor het instellen van
een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (pag. 16
).
5
Selecteer [
D
] (Afstandsbediening
(EOS Utility)).
6
Selecteer [Gemakkelijke
verbinding].
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
46
Verbinding maken met [Gemakkelijke verbinding]
7
Maak vanuit de computer
verbinding met de camera.
Selecteer in de draadloze instellingen
van de computer de SSID
(netwerknaam) die op het LCD-
scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voer als wachtwoord de
encryptiesleutel in die op het LCD-
scherm van de camera wordt
weergegeven.
Handelingen op de computer-2
Encryptiesleutel
(wachtwoord)
SSID (netwerknaam)
Scherm van camera
Scherm van computer
(voorbeeld)
Als u verbinding maakt door [Gemakkelijke verbinding] te selecteren,
wordt “_Canon0A” weergegeven aan het einde van de SSID.
47
Verbinding maken met [Gemakkelijke verbinding]
8
Selecteer [OK].
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
>.
Het volgende bericht wordt
weergegeven. “******” staat voor de
laatste zes cijfers van het MAC-adres
van de camera waarmee u verbinding
maakt.
9
Start EOS Utility op de computer.
10
Klik in EOS Utility op [Pairing
over Wi-Fi/LAN/Koppelen via
Wi-Fi/LAN].
Als een bericht wordt weergegeven
met betrekking tot de firewall,
selecteert u [
Yes/Ja
].
11
Klik op [Connect/Verbinden].
Selecteer de camera waarmee
u verbinding wilt maken en klik op
[
Connect/Verbinden
].
Handelingen op de camera-2
Handelingen op de computer-3
48
Verbinding maken met [Gemakkelijke verbinding]
12
Maak verbinding met de camera.
Wanneer de camera de computer
detecteert waarop u in stap 11 op
[
Connect/Verbinden
] hebt geklikt,
wordt het scherm links weergegeven.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
>.
Het scherm [
DWi-Fi aan
] verschijnt.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <
M
>.
De instellingen voor verbinding met EOS Utility zijn nu geconfigureerd.
Voor be
dieningen na het instellen van een verbinding raadpleegt
u p
agina 99.
Als het koppelen is voltooid, hoeft u daarna het koppelen niet meer
te voltooien als u dezelfde camera en computer samen blijft
gebruiken zonder de instellingen te wijzigen.
Handelingen op de camera-3
49
5
Gemakkelijke verbinding
met een printer
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de camera
rechtstreeks met een printer verbindt via Wi-Fi.
Een verbinding is mogelijk met draadloze printers die
ondersteuning bieden voor PictBridge (Wireless LAN).
Om verbinding te maken met een Wi-Fi-access point of
handmatig verbinding te maken in de camera access point
modus, raadpleegt u “Geavanceerde verbinding” (pag. 53).
Als HDR is ingesteld of de functie Ruisonderdrukking bij meerdere
opnamen actief is, kan er geen verbinding tussen de camera en
een printer tot stand worden gebracht.
50
De camera en een printer kunnen rechtstreeks met elkaar worden
verbonden via Wi-Fi.
Om verbinding tot stand te brengen, moet u een aantal handelingen op
de printer uitvoeren. R
aadpleeg de instructiehandleiding van de printer
voor meer informatie.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
54
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
3
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
] (pag. 20).
Als een scherm voor het instellen van
een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (
pag. 16
).
4
Selecteer [l] (Afdrukken van
Wi-Fi-printer).
Verbinding maken met [Gemakkelijke
verbinding]
51
Verbinding maken met [Gemakkelijke verbinding]
5
Selecteer [Gemakkelijke
verbinding].
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
6
Stel de Wi-Fi-instellingen van de
printer in om een verbinding
tussen de camera en de printer
tot stand te kunnen brengen.
Selecteer in het Wi-Fi-
instellingenmenu van de printer de
SSID (netwerknaam) die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voer als wachtwoord de
encryptiesleutel in die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Encryptiesleutel
(wachtwoord)
SSID (netwerknaam)
Als u verbinding maakt door [Gemakkelijke verbinding] te selecteren,
wordt “_Canon0A” weergegeven aan het einde van de SSID.
52
Verbinding maken met [Gemakkelijke verbinding]
7
Selecteer de printer waarmee
u verbinding wilt maken.
Wanneer er een lijst met printers
wordt weergegeven, selecteert u de
gewenste printer en druk
t u op <
0
>.
Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Wanneer er 16 of meer printers
worden gedetecteerd of het zoeken
meer dan 3 minuten duurt, kunt
u [
Zoek opnieuw
] selecteren.
Wanneer een verbinding tot stand is
gebracht, wordt er een opname op de
kaart weergegeven.
8
Selecteer de opnamen die u wilt
printen.
Selecteer en druk de opnamen af
vanaf de camera (pag. 104).
De instellingen voor verbinding met een printer zijn n
u geconfigureerd.
Voor bedieningen na het instellen van een verbinding raadpleegt
u p
agina 103.
53
Geavanceerde
verbinding
54
Als u verbinding wilt maken met Connect Station, raadpleegt
u “Gemakkelijke verbinding” (pag. 27).
* Volg deze instructies pas nadat alle apparaten, bijvoorbeeld een smartphone,
met een Wi-Fi-access point zijn verbonden.
* Voor een verbinding met behulp van [Camera access point modus] raadpleegt
u pagina 74.
Stroomdiagram voor het gebruik van de Wireless LAN-functie
(Geavanceerde verbinding)
q
Smartphone
D
EOS Utility
l
Printer
Bijnaam vastleggen (pag. 16)
Camera Connect
installeren op een
smartphone (pag. 26)
EOS Utility
installeren op een
computer
Elk apparaat verbinden met een Wi-Fi-access point*
De camera verbinden met een Wi-Fi-access point (pag. 59)
De camera verbinden met elk apparaat
(pag. 64) (pag. 68) (pag. 73)
Opnamen weergeven
en opnamen maken
op afstand (pag. 83)
De camera op
afstand bedienen
(pag. 99)
Opnamen printen
(pag. 103)
Gebruik InstellingenVerbinding
55
r
FTP-server
w
Webservice
Bijnaam vastleggen (pag. 16)
Een computer instellen als
een FTP-server (pag. 58)
Registreren bij CANON
iMAGE GATEWAY (pag. 56)
Webservices vastleggen op de
c
am
era (pag. 57)
Elk apparaat verbinden met
een Wi-Fi-access point*
De camera verbinden met een Wi-Fi-access point (pag. 59)
De camera verbinden met elk
apparaat (pag. 75)
Opnamen overbrengen
(pag. 113)
Opnamen opslaan en delen
(pag. 129)
56
Als u opnamen naar webservices wilt kunnen sturen, dient u lid te
worden van CANON iMAGE GATEWAY (gratis).
Wanneer u CANON iMAGE GATEWAY-lid bent, kunt u de gemaakte
foto’s
in online albums publiceren en van een reeks services
gebruikmaken. Deze website fungeert ook als platform voor het delen
van opnamen op geregistreerde webservices. Maak verbinding met
internet vanaf een computer of een ander apparaat, ga naar de website
van Canon (www.canon.com/cig) om te zien in welke landen en
gebieden de services worden ondersteund en volg de aanwijzingen om
u als lid te registreren.
Als u van andere webservices dan CANON iMAGE GATEWAY wilt
geb
ruikmaken, moet u over
een account bij deze services beschikken.
Ra
adpleeg de website van de desbetreffende services voor meer
informatie.
Voorbereiding voor webservices
Aanmelden als lid van CANON iMAGE GATEWAY
De CANON iMAGE GATEWAY-webservices worden niet in alle landen
en gebieden ondersteund. Voor informatie over de ondersteunde landen
en gebieden raadpleegt u de website van Canon (www.canon.com/cig).
Voor het gebruik van CANON iMAGE GATEWAY moet u verbinding met
internet kunnen maken. (U hebt een account bij een internetprovider
nodig, er moet browsersoftware zijn geïnstalleerd en er moet een
verbinding worden ingesteld.)
Voor informatie over de browserversies (bijvoorbeeld Microsoft Internet
Explorer) en de instellingen die vereist zijn voor toegang tot CANON
iMAGE GATEWAY, raadpleegt u de CANON iMAGE GATEWAY-site.
De kosten voor de verbinding met uw provider en voor het gebruik van
diens access point worden afzonderlijk in rekening gebracht.
Als zich wijzigingen hebben voorgedaan in de servicevoorzieningen of
geregistreerde webservices, kan de werking afwijken van de beschrijving
in deze handleiding of is besturing niet mogelijk.
Uw registratie als lid vindt u in de Help van de CANON iMAGE
GATEWAY-site.
Voor webservices die met de draadloze functies van deze camera’s kunnen
worden gebruikt, raadpleegt u de CANON iMAGE GATEWAY-site.
57
Voorbereiding voor webservices
Start EOS Utility op de computer, meld u aan bij CANON iMAGE
GATEWAY en configureer de instellingen op de camera voor toegang
tot webservices.
Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding voor meer informatie.
Raadpleeg de Camera-instructiehandleiding om te weten te komen
hoe u de EOS Utility instructiehandleiding kunt verkrijgen.
De algemene procedure voor het versturen van opnamen naar een
webservice is als volgt.
1
Installeer EOS Utility op een computer.
Als u dit al geïnstalleerd hebt, gaat u verder naar stap 2.
2
Ga op de computer naar de website van Canon en meld
u aan als CANON iMAGE GATEWAY-lid (gratis).
Als u al lid bent, gaat u verder naar stap 3.
3
Sluit de camera met de meegeleverde interfacekabel op
de computer aan.
U kunt de instellingen ook configureren door de camera en de
computer aan te sluiten via Wireless LAN (pag. 59) in plaats van een
interfacekabel.
4
Start EOS Utility op de computer, meld u bij CANON
iMAGE GATEWAY aan en configureer de instellingen op
de camera voor toegang tot webservices.
Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding voor meer
informatie.
5
Ontkoppel de interfacekabel.
6
Verbind de camera met een Wi-Fi-access point (pag. 59).
7
Verstuur opnamen naar een webservice die op de
camera is geregistreerd (pag. 129).
U kunt opnamen met uw familie en vrienden delen door deze vanaf
de camera naar een op de camera geregistreerde webservice te
sturen of door koppelingen van de online albums te versturen.
Instellingen voor het gebruik van webservices configureren
58
Als u de optie [
r
] (Beelden naar FTP-server verzenden) wilt
gebruiken, dient een van de volgende besturingssystemen te zijn
geïnstalleerd op uw computer. Daarnaast dient de computer van te
voren te zijn ingesteld als een FTP-server.
Windows 8, Windows 8 Pro, Windows 8.1, Windows 8.1 Pro
Windows 7 (Professional, Enterprise of Ultimate Edition voor
32- of 64-bits systemen)
Windows Vista (Business, Enterprise of Ultimate Edition voor
32- of 64-bits systemen)
Voor instructies over het instellen van een computer als een FTP-server
raadpleegt u de documentatie die is meegeleverd bij het desbetreffende
apparaat of
neemt u contact op met de fabrikant.
De volgende besturingssystemen kunnen niet worden gebruikt
omdat de FTP-serverfunctionaliteit hierop niet beschikbaar is.
Windows 7 Home Premium
Windows Vista Home Premium of Home Basic Edition
Voorbereiding van een FTP-server
59
6
Een Wi-Fi-access point
gebruiken
In dit gedeelte wordt voornamelijk uitgelegd hoe u een
verbinding tot stand brengt met behulp van een
Wi-Fi-access point. Wanneer u verbinding maakt met
een Wi-Fi-access point, kunt u de volgende
voorzieningen benutten:
Communiceren met een smartphone
De camera op afstand bedienen met EOS Utility
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer
Opnamen overbrengen naar een FTP-server
Opnamen naar een webservice versturen
60
Controleer ten eerste of het access point ondersteuning biedt
voor WPS*, waarmee u een gemakkelijke verbinding tussen
Wi-Fi-apparaten tot stand kunt brengen.
Als u niet weet of het gebruikte access point WPS-compatibel is,
r
aadpleegt u de instructiehandleiding of andere documentatie die bij het
access point hoort.
* Wi-Fi Protected Setup
Als WPS wordt ondersteund
De volgende twee verbindingsmethoden zijn beschikbaar. Het
makkelijkst is om verbinding te maken via WPS (PBC-modus).
Verbinding maken via WPS (PBC-modus): volg de aanwijzingen
op pagina 61.
Verbinding maken via WPS (PIN-modus): volg de aanwijzingen op
pagina 65.
Als WPS niet wordt ondersteund
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk: volg
de aanwijzingen op pagina 69.
Encryptie van het access point
Deze camera ondersteunt de volgende opties voor [
Verificatie
] en
[
Encryptie instellingen
]. Daarom dient bij het access point een van de
volgende encryptiemethoden te worden gebruikt tijdens het handmatig
verbinden met een gedetecteerd netwerk.
[
Verificatie
]: Open systeem, Shared Key of WPA/WPA2-PSK
[
Encryptie instellingen
]: WEP, TKIP of AES
Het type access point controleren
Als de verborgen modus van het access point actief is, kan er
wellicht geen verbinding tot stand worden gebracht. Schakel de
verborgen modus uit.
Wanneer u verbinding wilt maken met een netwerk dat een
netwerkbeheerder heeft, vraagt u de beheerder naar de gedetailleerde
configuratieprocedures.
Als het gebruikte netwerk op MAC-adres filtert, registreert u het MAC-adres
van de camera bij het access point. U kunt het MAC-adres controleren op
het scherm [Info bekijken] (pag. 144).
61
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een access
point dat compatibel is met WPS. In de PBC-modus (Push Button
Connection) kunt u de camera met het access point verbinden door
eenvoudig op de WPS-
knop van het access point te drukken.
Als er meerdere access points in de buurt actief zijn, kan het lastiger
zijn om een verbinding tot stand te brengen. Probeer in dat geval
verbinding te maken via [
WPS (PIN-modus)
].
Controleer van tevoren de positie van de WPS-knop op het
access point.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand
te brengen.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
54
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
3
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
] (pag. 20).
Als een scherm voor het instellen van
een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (pag. 16
).
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
62
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
4
Selecteer een item.
Gebruik <
5
> of <
9
> om een item
te selecteren en druk vervolgens
op <
0
>.
Wanneer u [
w
] (Uploaden naar
webservice) selecteert, wordt er een
selectiescherm voor webservices
weergegeven. Selecteer een
webservice en druk op <
0
>.
Afhankelijk van de geselecteerde
webservice wordt het scherm
[
Verzenden naar
] weergegeven.
Selecteer een bestemming (pag. 74).
5
Selecteer [Selecteer een
netwerk].
Deze optie wordt weergegeven
wanneer [
q
], [
D
] of [
l
] is
geselecteerd in stap 4. Ga naar
stap 6 wanneer u [
r
] of [
w
]
selecteert.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
6
Selecteer [Verbind via WPS].
Voor [Camera access point modus] dat wordt weergegeven in stap 6
raadpleegt u pagina 74.
63
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
7
Selecteer [WPS (PBC-modus)].
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
8
Maak verbinding met het access
point.
Druk op de WPS-knop van het
access point. Voor informatie over
waar u de knop vindt en hoe lang
u deze moet indrukken, raadpleegt
u de instructiehandleiding van het
access point.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
verbinding met het access point te
maken.
Wanneer er verbinding met het
access point tot stand is gebracht,
wordt het volgende scherm
weergegeven.
9
Selecteer [Autom. instellen].
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
het instellingenscherm voor de
Wi-Fi-functie weer te geven die u in
stap 4 hebt geselecteerd (pag. 64).
Als [
Autom. instellen
] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raad
pleegt
u pagina 174.
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP-servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen enzovoort automatisch moeten worden toegewezen.
64
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de schermen voor de Wi-Fi-functie
instelt. Lees de pagina waarop de geselecteerde Wi-Fi-functie
wordt beschreven.
Communiceren met een
smartphone
Stap 8 op pagina 36.
De camera op afstand bedienen
met EOS Utility
Stap 8 op pagina 47.
Opnamen afdrukken met een
Wi-Fi-printer
Stap 7 op pagina 52.
Opnamen overbrengen naar een
FTP-server
Hoofdstuk 7 “Verbinden met een
FTP-server” (pag. 75)
Opnamen naar een webservice
versturen
De instellingen voor verbinding met een
webservice zijn nu geconfigureerd.
Hoofdstuk 12 “Opnamen naar een
webservice versturen” (pag. 129)
Instellingen voor de Wi-Fi-functie opgeven
65
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een access
point dat compatibel is met WPS. Bij de verbindingsmethode met PIN-
code (PIN-modus) wordt er een 8-cijferig identificatienummer dat op de
camera is opgegeven, op het access point ingesteld om verbinding tot
stand te brengen.
Zelfs als er in de omgeving meerdere access points actief zijn, kan
er met dit gedeelde identificatienummer een relatief betrouwbare
verbinding tot stand worden gebracht.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand
te brengen.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
54
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
3
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
] (pag. 20).
Als een scherm voor het instellen van
een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (
pag. 16
).
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
66
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
4
Selecteer een item.
Gebruik <
5
> of <
9
> om een item te
selecteren en druk vervolgens
op <
0
>.
Wanneer u [
w
] (Uploaden naar
webservice) selecteert, wordt er een
selectiescherm voor webservices
weergegeven. Selecteer een
webservice en druk op <
0
>.
Afhankelijk van de geselecteerde
webservice wordt het scherm
[
Verzenden naar
] weergegeven.
Selecteer een bestemming (pag. 74).
5
Selecteer [Selecteer een netwerk].
Deze optie wordt weergegeven
wanneer [
q
], [
D
] of [
l
] is
geselecteerd in stap 4. Ga naar stap 6
wanneer u [
r
] of [
w
] selecteert.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
6
Selecteer [Verbind via WPS].
7
Selecteer [WPS (PIN-modus)].
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
Voor [Camera access point modus] dat wordt weergegeven in stap 6
raadpleegt u pagina 74.
67
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
8
Geef bij het access point de
PIN-code op.
Voer bij het access point de
8-cijferige PIN-code in die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voor instructies over het instellen van
een PIN-code bij het access point
raadpleegt u de instructiehandleiding
van het access point.
Selecteer [
OK
] nadat de PIN-code is
ingevoerd en druk op <
0
>.
9
Maak verbinding met het access
point.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
verbinding met het access point te
maken.
Wanneer er verbinding met het
access point tot stand is gebracht,
wordt het volgende scherm
weergegeven.
10
Selecteer [Autom. instellen].
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
het instellingenscherm voor de
Wi-Fi-functie weer te geven die u in
stap 4 hebt geselecteerd (pag. 68).
Als [
Autom. instellen
] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raad
pleegt
u pagina 174.
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP-servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen enzovoort automatisch moeten worden toegewezen.
68
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de schermen voor de Wi-Fi-functie
instelt. Lees de pagina waarop de geselecteerde Wi-Fi-functie
wordt beschreven.
Communiceren met een
smartphone
Stap 8 op pagina 36
De camera op afstand bedienen
met EOS Utility
Stap 8 op pagina 47
Opnamen afdrukken met een
Wi-Fi-printer
Stap 7 op pagina 52
Opnamen overbrengen naar een
FTP-server
Hoofdstuk 7 “Verbinden met een
FTP-server” (pag. 75)
Opnamen naar een webservice
versturen
De instellingen voor verbinding met een
webservice zijn nu geconfigureerd.
Hoofdstuk 12 “Opnamen naar een
webservice versturen” (pag. 129)
Instellingen voor de Wi-Fi-functie opgeven
69
Breng een verbinding tot stand door de SSID (of ESS-ID) van het
access point waarmee u verbinding wilt maken, te selecteren in een lijst
met actieve access points in de buurt.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
54
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
3
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
] (pag. 20).
Als een scherm voor het instellen van
een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) verschijnt, geeft u een
bijnaam op (pag. 16
).
4
Selecteer een item.
Gebruik <
5
> of <
9
> om een item
te selecteren en druk vervolgens
op <
0
>.
Wanneer u [
w
] (Uploaden naar
webservice) selecteert, wordt er een
selectiescherm voor webservices
weergegeven. Selecteer een
webservice en druk op <
0
>.
Afhankelijk van de geselecteerde
webservice wordt het scherm
[
Verzenden naar
] weergegeven.
Selecteer een bestemming (pag. 74).
Handmatig verbinding maken met een netwerk
Het access point selecteren
70
Handmatig verbinding maken met een netwerk
5
Selecteer [Selecteer een
netwerk].
Deze optie wordt weergegeven
wanneer [
q
], [
D
] of [
l
] is
geselecteerd in stap 4.
Ga naar stap 6 wanneer u [
r
]
of [
w
] selecteert.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
6
Selecteer een access point.
Gebruik <
5
> <
9
> om het access
point waarmee u verbinding wilt
maken te selecteren in een
lijst met
actieve access points.
(1) SSID
(2) Er wordt een pictogram weergegeven als het access point
versleuteld is
(3) Het
gebruikte kanaal
[Vernieuwen] en [Handmatige instellingen]
Blader omlaag door het scherm in stap 6 om [
Vernieuwen
] en
[
Handmatige instellingen
] weer te geven.
Selecteer [
Vernieuwen
] als u opnieuw naar access points
wilt zoeken.
Als u de instellingen voor het access point handmatig wilt
configureren, selecteert u [
Handmatige instellingen
]. Voer de SSID
in met het virtuele toetsenbord en configureer de instellingen
volgens de weergegeven instructies.
(1) (2) (3)
Voor [Camera access point modus] dat wordt weergegeven in stap 6
raadpleegt u pagina 74.
71
Handmatig verbinding maken met een netwerk
Stel de encryptiesleutel (wachtwoord) in die voor het access point is
gespecificeerd. Voor informatie over de gespecificeerde
encryptiesleutel raadpleegt u de instructiehandleiding van
het access point.
De schermen die in stap 7 t/m 9 hieronder zijn weergegeven,
variëren afhankelijk van de verificatie en encryptie van het
access point.
Als het scherm [
Inst. IP-adres
] wordt weergegeven in plaats van de
schermen voor stap 7 t/m 9, gaat u naar stap 10.
7
Selecteer een key index.
Het scherm [
Key index
] wordt alleen
weergegeven als er voor het access
point WEP-encryptie
wordt gebruikt.
Selecteer het key index-nummer voor
het access point en druk vervolgens
op <
0
>.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
8
Selecteer de soort en het aantal
tekens voor de sleutel.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
9
Voer de encryptiesleutel in.
Geef de encryptiesleutel op met
behulp van het virtuele toetsenbord
(pag. 18) en druk vervolgens op de
knop <
M
>.
Het scherm [
Inst. IP-adres
] (pag. 72)
wordt weergegeven.
De encryptiesleutel voor het access point invoeren
72
Handmatig verbinding maken met een netwerk
10
Selecteer [Autom. instellen].
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
het instellingenscherm voor de Wi-Fi-
functie weer te geven die u in stap 4
hebt
geselec
teerd (pag. 73).
Als [
Autom. instellen
] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raad
pleegt
u pagina 174.
Het IP-adres instellen
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP-servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen enzovoort automatisch moeten worden toegewezen.
73
Handmatig verbinding maken met een netwerk
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de schermen voor de Wi-Fi-functie
instelt. Lees de pagina waarop de geselecteerde Wi-Fi-functie
wordt beschreven.
Communiceren met een
smartphone
Stap 8 op pagina 36
De camera op afstand bedienen
met EOS Utility
Stap 8 op pagina 47
Opnamen afdrukken met een
Wi-Fi-printer
Stap 7 op pagina 52
Opnamen overbrengen naar een
FTP-server
Hoofdstuk 7 “Verbinden met een
FTP-server” (pag. 75)
Opnamen naar een webservice
versturen
De instellingen voor verbinding met een
webservice zijn nu geconfigureerd.
Hoofdstuk 12 “Opnamen naar een
webservice versturen” (pag. 129)
Instellingen voor de Wi-Fi-functie opgeven
74
Handmatig verbinding maken met een netwerk
Wanneer [
w
] wordt geselecteerd in [
Wi-Fi-functie
], wordt mogelijk een scherm
weergegeven om een bestemming te selecteren afhankelijk van het type of de
instellingen van de webservice die u selecteert.
Het registreren van bestemmingen of het opgeven van instellingen dient op een
com
puter
te gebeuren. Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding voor
meer informatie.
Wanneer [
m
] (E-mail) of een andere
service is geselecteerd op het scherm
[
Uploaden naar webservice
], wordt
mogelijk het scherm [
Verzenden naar
]
weergegeven.
Selecteer het adres in de lijst met
geregistreerde adressen en druk
op <
0
>.
De procedures voor het instellen van een
verbinding en het verzenden van beelden
zijn dezelfde als de procedures voor
andere webservices.
Camera access point modus is een
ve
rb
indingsmodus om de camera
rechtstreeks met elk apparaat te verbinden.
Deze optie wordt weergegeven wanneer [
q
],
[
D
] of [
l
] is geselecteerd in
[
Wi-Fi-functie
].
In de camera access point modus zijn de
volg
ende twee verbindingsmethoden
beschikbaar.
[
Gemakkelijke verbinding
]: Zie
“Gemakkelijke verbinding” (pag. 27) om
een verbinding tot stand te brengen.
[
Handmatige verbinding
]: Zie pagina
172 om een verbinding tot stand
te brengen.
Scherm Verzenden naar
Camera access point modus
75
7
Verbinden met
een FTP-server
Door een FTP-server aan te sluiten, kunt u opnamen
overbrengen van de camera naar een computer.
Met FTP-overdracht kunt u opnamen automatisch
overbrengen naar de FTP-server terwijl u opnamen
maakt, of kunt u opnamen in batches overbrengen.
De instructies in dit hoofdstuk bouwen voort op
hoofdstuk 6.
76
Deze instructies bouwen voort op hoofdstuk 6.
Stel de computer in om deze te verbinden als een FTP-server voordat u een
verbinding instelt (pag. 58).
1
Selecteer een FTP-modus.
Selecteer [
FTPS
] als u beveiliging voor
FTP-overdracht wilt instellen met een
hoofdcertificaat.
Voor de instellingen van het
hoofdcertificaat ziet u pagina 79.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om naar
het volgende scherm te gaan.
2
Selecteer [Adres instelling].
Het virtuele toetsenbord wordt
weergegeven.
3
Voer de servernaam of het IP-adres
van de FTP-server in.
Als het IP-adres is ingesteld op [
Autom.
instellen
] of het DNS-adres op
[
Handmatig inst.
], wordt het scherm aan
de linkerkant weergegeven.
Raadpleeg “Het virtuele toetsenbord
gebruiken” (pag. 18) voor instructies voor
schermhandelingen.
Als het DNS-adres is ingesteld op
[
Uitschakelen
], wordt het scherm links
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de
invoerpositie in het bovenste gedeelte te
verplaatsen en draai aan het instelwiel
<
5
> om een cijfer te selecteren.
Druk op <
0
> om het geselecteerde cijfer
in te voeren.
Verbindingsinstellingen voor FTP-server
configureren
77
Verbindingsinstellingen voor FTP-server configureren
4
Stel het poortnummer in.
De waarde voor [
Poortnummer
instellen
] moet gewoonlijk
00021 zijn.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Stel de passieve modus in.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
Indien de foutmelding 41 (“Kan niet
verbinden met FTP server”) wordt
weergegeven in stap 9, kan de fout
mogelijk worden opgelost door
[
Passieve modus
] in te stellen op
[
Gebr.
].
6
Stel de proxyserver in.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
7
Stel de loginmethode in.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
78
Verbindingsinstellingen voor FTP-server configureren
8
Selecteer de doelmap.
Selecteer [
Rootmap
] om opnamen
op te slaan in de hoofdmap zoals
opgegeven in de FTP-
serverinstellingen (pag. 124).
Selecteer [
Selecteer map
] om
een doelmap te specificeren in de
hoofdmap. Indien er geen
map bestaat, wordt deze
automatisch gemaakt.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
9
Selecteer [OK].
Druk op <
0
>. Het scherm
[
rWi-Fi aan
] verschijnt.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <
M
>.
De verbindingsinstellingen voor de FTP-overdracht zijn nu
geconfigureerd.
V
oor bedieningen na het instellen van een verbinding raadpleegt
u p
agina 113.
79
Verbindingsinstellingen voor FTP-server configureren
Als de FTP-modus is ingesteld op [
FTPS
] bij het configureren van de
verbindingsinstellingen, moet u hetzelfde hoofdcertificaat als voor de
FTP-server
importeren op de camera. Plaats een kaart waarop het
hoofdcertificaatbestand staat in de camera en voer de volgende
handeling uit.
U kunt alleen een hoofdcertificaat met de bestandsnaam “
root.cer
”,
“root.crt
” of “
root.pem
” (niet hoofdlettergevoelig) importeren op de
camera.
U kunt slechts één hoofdcertificaatbestand importeren op de
camera. Importeren is niet mogelijk als de kaart twee of meer
hoofdcertificaten bevat.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
54
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [FTP-overdrachtsinst.].
Een hoofdcertificaat voor FTPS importeren
80
Verbindingsinstellingen voor FTP-server configureren
3
Selecteer [Rootcertif. ins.].
4
Selecteer [Rootcertif. laden
van kaart].
5
Selecteer [OK].
Het hoofdcertificaat is geïmporteerd.
Selecteer [
OK
] in het
bevestigingsvenster om terug
te keren naar het scherm
[
Rootcertif. ins.
].
Selecteer [
Verwijder rootcertificaat
] op het scherm van stap 4 om
het hoofdcertificaat te verwijderen dat is geïmporteerd op de
camera. Selecteer [
Details rootcertif. bekijken
] om de uitgever,
het onderwerp, de geldigheidsperiode en andere informatie te
controleren.
U kunt een certificaat importeren uit de kaart die is geselecteerd voor [Opn./
weerg.] of [Weergave] onder [51: Opn.functie+kaart/map sel.].
81
Bij verbinding
82
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de camera kunt gebruiken nadat
een verbinding tot stand is gebracht.
Raadpleeg desgewenst de volgende pagina’s.
Communiceren met een smartphone
De camera met een smartphone bedienen ............................pag. 84
Opnamen naar een smartphone versturen.............................pag. 87
Opnamen voor weergave specificeren ...................................pag. 94
De camera op afstand bedienen met EOS Utility
EOS Utility gebruiken............................................................pag. 100
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer
Printen ..................................................................................pag. 104
Printinstellingen ....................................................................pag. 107
Opnamen overbrengen naar een FTP-server
Opnamen afzonderlijk overbrengen...................................... pag. 114
Batchoverdracht.................................................................... pag. 119
Opnamen met onderschrift overbrengen ..............................pag. 123
Overgebrachte opnamen weergeven ...................................pag. 124
De verbinding verbreken.......................................................pag. 125
Instellingen voor de FTP-server configurer
en................
.......pag. 126
Opnamen naar een webservice versturen
Opnamen naar een webservice versturen............................pag. 130
Opnieuw verbinding maken en instellingen toevoegen
Opnieuw verbinding maken ..................................................pag. 136
Instellingen voor meerdere verbindingen opgeven...............pag. 138
Verbindingsinstellingen controleren en bedienen
Verbindingsinstellingen controleren,
wijzigen of verwijderen..........................................................pag. 140
Ingebouwde draadloze communicatie-instellingen wissen
...pag. 143
Scherm Info bekijken ............................................................pag. 144
83
8
Communiceren met
een smartphone
Door te communiceren met een smartphone, kunt u het
volgende doen:
Bekijk opnamen die op de camera zijn opgeslagen,
op een smartphone of sla bekeken opnamen op een
smartphone op.
Bedien de camera om opnamen te maken of camera-
instellin
gen te wijzigen met behulp van een smar
tphone.
Verstuur beelden naar een smartphone vanaf de camera.
84
Met een smartphone waarop Camera Connect is geïnstalleerd,
kunt u opnamen bekijken die op de camera zijn opgeslagen of
opnamen op afstand maken enzovoort.
Hier volgt een beschrijving van de
belangrijkste functies van Camera
Connect. Raak het scherm aan om de
bedieningsprocedures te leren.
[Images on camera/Opnamen
op camera]
Opnamen op de camera kunnen
worden bekeken.
Opnamen op de camera kunnen op
een smartphone worden opgeslagen.
Handelingen zoals opnamen
verwijderen kunnen op opnamen op
de camera worden uitgevoerd.
[Remote shooting/Opnamen
maken op afstand]
Het Live View-beeld van de camera
kan met een smartphone worden
bekeken.
U kunt op afstand opnamen maken.
[Camera settings/Camera-
instellingen]
Camera-instellingen kunnen worden
gewijzigd.
v(Instellingenknop)
Via deze knop hebt u toegang tot
diverse instellingen voor Camera
Connect.
De camera met een smartphone bedienen
Het hoofdvenster van Camera Connect
85
De camera met een smartphone bedienen
U kunt de verbinding op een van de volgende manieren verbreken.
Tik op het Camera Connect-
scherm van de smartphone
op [t].
Selecteer op het scherm [qWi-Fi
aan] van de camera de optie
[Verbr., afs.].
Als het scherm [
qWi-Fi aan
] niet
wordt weergegeven, selecteert u het
tabblad [
54
]
9
[
Communicatie-
instellingen
]
9
[
Ingebouwde
draadloze inst.
]
9
[
Wi-Fi-functie
].
Selecteer [
Verbr., afs.
] en selecteer
vervolgens [
OK
] in het
bevestigingsdialoogvenster om de
verbinding te verbreken.
De verbinding verbreken
86
De camera met een smartphone bedienen
Als de draadloze verbinding wordt verbroken terwijl een movie wordt
opgenomen met opnamen maken op afstand, reageert de camera als
volgt:
Als de schakelaar voor Live View-opnamen/movie-opnamen is
ingesteld op <k>, kunt u gewoon doorgaan met filmen.
Als de schakelaar voor Live View-opnamen/movie-opnamen is
ingesteld op <A>, wordt het filmen gestopt.
Als de schakelaar voor Live View-opnamen/movie-opnamen is ingesteld
op <A> en de moviemodus is ingesteld met Camera Connect, kunt
u geen opnamen maken door de camera te bedienen.
Tijdens de verbinding zijn bepaalde menu-items onbeschikbaar.
Bij opnamen op afstand wordt de AF-snelheid mogelijk minder.
Afhankelijk van de verbindingsstatus wordt de beeldweergave of sluiter
trager dan anders.
Tijdens het opslaan van opnamen op een smartphone kunt u geen
opnamen maken, ook al drukt u de ontspanknop van de camera
helemaal in. Bovendien wordt het LCD-scherm van de camera mogelijk
uitgeschakeld.
Zelfs wanneer movies in de MOV-indeling in de lijst worden
weergegeven, kunnen deze niet op een smartphone worden
opgeslagen.
De draadloze verbinding wordt verbroken als u de aan-uitschakelaar van
de camera instelt op <2> of als u het kaartsleufklepje of het
accucompartimentklepje opent.
Als u RAW-gecomprimeerde opnamen op een smartphone opslaat,
worden deze opgeslagen in JPEG-compressie.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
Het is raadzaam om gedurende de verbinding de
energiebesparingsfunctie van de smartphone uit te schakelen.
87
Bedien de camera om opnamen naar een smartphone te verzenden.
De volgende drie verzendmethoden zijn beschikbaar:
(1) Maak tijdens het afspelen van een opname verbin
ding met een
smartphone met behulp van de NFC-functie.
(2) Selecteer tijdens een draadloze verbinding de
optie
[
Beelden n. smartphone verz.
] in het cameramenu (pag. 88).
(3) Verzend tijdens een draadloze verbinding opnamen vanuit het
scherm Snel instellen bij het afspelen
(pag. 90).
Tijdens het afspelen van een opname op de camera kunt u een
smartphone met NFC-
functie tegen de camera houden om een opname
te verzenden.
Als er al een draadloze verbinding tot stand is gebracht, beëindigt
u die verbinding en speelt u de opname af op de camera.
Stel de camera van tevoren in op gebruik van de NFC-functie
(pag. 24).
Voor informatie over de Wi-Fi-instelling en de NFC-instelling voor de
smartphone en de antennepositie voor NFC raadpleegt u de
instructiehandleiding voor de smartphone.
1
Schakel de NFC-functie in op
de camera en de smartphone
(pag. 24)
.
2
Geef de opname weer.
Druk op de knop <
3
> om de
opnamen weer te geven.
Opnamen naar een smartphone versturen
(1) Verbinding maken via de NFC-functie
88
Opnamen naar een smartphone versturen
3
Houd een smartphone tegen
de camera.
Houd het symbool
P
op de smartphone
tegen hetzelfde symbool op de camera.
Als de downloadsite van Camera
Connect wordt weergegeven op de
smartphone, installeert u Camera
Connect (p
ag. 26).
Wanneer op het LCD-scherm van de
camera het bericht verschijnt dat een
verbinding tot stand is gebracht,
kunt u de smartphone weg van de
camera bewegen.
4
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
U kunt opnamen selecteren en
verzenden. Voor meer informatie over het
verzenden van opnamen, zie pagina 91.
Wanneer de indexweergave is
geselecteerd in stap 2, verschijnt het
selectiescherm voor meerdere beelden.
Zie stap 3 op pagina 92.
Selecteer [
Beelden n. smartphone verz.
] en verzend de opnamen terwijl de
camera draadloos is aangesloten op een smartphone.
1
Sluit de camera draadloos aan op
een smartphone.
Zie pagina 29 of 59 voor
verbindingsmethoden.
2
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
5
4
] de optie
[
Communicatie-instellingen
] en druk
vervolgens op <
0
>.
(2) [Beelden n. smartphone verz.] selecteren
89
Opnamen naar een smartphone versturen
3
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
4
Selecteer [Beelden n.
smartphone verz.].
Selecteer [
Beelden n. smartphone
verz.
] op het scherm [
Ingebouwde
draadloze inst.
] en druk vervolgens
op <
0
>.
5
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
U kunt opnamen selecteren en
verzenden. Voor meer informatie over
het verzenden van opnamen,
zie pagina 91.
90
Opnamen naar een smartphone versturen
Verzend opnamen vanuit het scherm Snel instellen tijdens weergave
terwijl de camera draadloos is aangesloten op een smartphone.
1
Sluit de camera draadloos aan op
een smartphone.
Zie pagina 29 of 59 voor
verbindingsmethoden.
2
Speel de opname af en druk op de
knop <Q>.
3
Selecteer [q].
4
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
U kunt opnamen selecteren en
verzenden. Voor meer informatie over
het verzenden van opnamen,
zie pagina 91.
(3) Snel instellen tijdens weergave
91
Opnamen naar een smartphone versturen
U kunt opnamen afzonderlijk selecteren en verzenden.
1
Selecteer een opname die u wilt
verzenden.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait,
kunt u een opname selecteren in de
indexweergave.
2
Selecteer [Wrg. bld. vrz.].
Als u het formaat voor de te verzenden
opname wilt kiezen, selecteert
u [
Beeldf. wijz.
] en drukt u op <
0
>.
Selecteer [
Wrg. bld. vrz.
] en druk op
<
0
> om de weergegeven opname te
verzenden.
Wanneer de overdracht is voltooid,
wordt het scherm van stap 1 weer
weergegeven.
Als u nog een opname wilt
overbrengen, herhaalt u stap 1 en 2.
U kunt meerdere opnamen tegelijk selecteren en verzenden.
Als het selectiescherm voor meerdere beelden al wordt weergegeven,
start u de bewerking vanaf stap 3.
1
Druk op <
0
>.
2
Selecteer [Gesel. verz.].
Als u het formaat voor de te verzenden
opnamen wilt kiezen, selecteert
u [
Beeldf. wijz.
] en drukt u op <
0
>.
Afzonderlijke opnamen overbrengen
Meerdere opnamen overbrengen
92
Opnamen naar een smartphone versturen
3
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
gewenste opname te selecteren en
voeg [
X
] toe. Druk op <
0
> om [
X
]
toe te voegen of te verwijderen.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait,
kunt u opnamen selecteren in de
weergave van drie opnamen.
Nadat u alle opnamen die u wilt
overbrengen hebt geselecteerd, drukt
u op de knop <
Q
>.
4
Selecteer [Beeldf. wijz.].
Stel dit naar wens is.
Selecteer op het getoonde scherm
een beeldformaat en druk vervolgens
op <
0
>.
5
Selecteer [Verzend.].
De geselecteerde opnamen worden
verzonden. Wanneer de overdracht
is voltooid, wordt het scherm van
stap 1 weer weergegeven.
Als u daarna nog meer opnamen wilt
verzenden, herhaalt u stap 1 t/m 5.
93
Opnamen naar een smartphone versturen
Om de beeldoverdracht te beëindigen, drukt
u op de knop <
M
> op het scherm voor
beeldoverdracht.
Als u een verbinding met de NFC-functie
tot stand hebt gebracht tijdens het
afspelen van een opname, wordt het
scherm voor het verbreken van de
verbinding weergegeven. Selecteer [
OK
]
om de verbinding te verbreken.
Als u opnamen hebt verzonden met het
menu of Quick Control, wordt het vorige
scherm opnieuw weergegeven. De
verbinding wordt niet verbroken.
Beeldoverdracht beëindigen
Zo nodig kunt u ook “Aandachtspunten bij de NFC-functie” (pag. 25)
doornemen.
Tijdens de beeldoverdracht kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt
u de ontspanknop helemaal in.
Het is niet mogelijk om opnamen over te brengen via de NFC-functie wanneer de
camera draadloos met een ander apparaat is verbonden. De camera kan
bovendien niet met meerdere smartphones tegelijkertijd worden verbonden.
Zelfs wanneer movies in de MOV-indeling in de lijst worden weergegeven,
kunnen deze niet op een smartphone worden opgeslagen.
Als u de beeldoverdracht wilt annuleren, selecteert u tijdens de
overdracht [
Annuleer
].
U kunt maximaal 50 bestanden tegelijk selecteren.
Het is raadzaam om gedurende de verbinding de energiebesparingsfunctie van
de smartphone uit te schakelen.
Instellingen voor beeldoverdracht via de NFC-functie worden niet op de camera
opgeslagen.
Wanneer u het beeldformaat wijzigt, wordt het formaat gewijzigd van alle
beelden die tegelijk moeten worden verzonden. Merk op dat het formaat van
movies of van foto’s die kleiner zijn dan
b
, niet wordt verkleind.
Wanneer u een accu als voeding voor de camera gebruikt, moet de accu volledig
opgeladen zijn.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
94
U kunt op de camera instellen welke opnamen er op de smartphone
worden weergegeven.
Opnamen kunnen zowel tijdens het instellen
van de verbinding als na beëindiging van de verbinding
worden gespecificeerd.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
54
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
3
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens [
Wi-Fi-
functie
] (pag. 20).
Opnamen voor weergave specificeren
95
Opnamen voor weergave specificeren
4
Selecteer [q].
Als het scherm [
qWi-Fi aan
]
wordt weergegeven, selecteert
u [
Verbr., afs.
].
5
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen].
6
Selecteer [Weerg. beelden].
Als [Weerg. beelden] is ingesteld op een andere instelling dan [Alle
beelden], is het niet mogelijk opnamen te maken.
Controleer de instellingen van weer te geven opnamen voordat u opnieuw
verbinding maakt met een smartphone.
96
Opnamen voor weergave specificeren
7
Selecteer een item.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
>
om het instellingenscherm weer te
geven.
[Alle beelden]
Alle opnamen op de geheugenkaart kunnen worden weergegeven.
[Beelden v. afgelopen dagen]
Geef op basis van de datum aan welke
opnamen kunnen worden weergegeven.
Dit kan tot negen dagen terug.
Selecteer een item en druk op <
0
>.
Wanneer [
Afgel. dgn gem. beelden
]
wordt geselecteerd, kunnen opnamen
van uiterlijk het opgegeven aantal
dagen vóór de huidige datum worden
weergegeven. Wanneer <
r
> voor
het aantal dagen wordt weergegeven,
draait u aan het instelwiel <
5
> om
het aantal dagen op te geven en drukt
u op <
0
> om de selectie te
voltooien.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
te specificeren welke opnamen
kunnen worden weergegeven.
[Selecteer op classificatie]
Specificeer welke opnamen kunnen
worden weergegeven op basis van de
(al dan niet) toegekende classificatie of
het type classificatie.
Selecteer een classificatie en druk op
<
0
> om te specificeren welke
opnamen kunnen worden
weergegeven.
97
Opnamen voor weergave specificeren
[Bestandsnummerreeks]
(Select. reeks)
Selecteer de eerste en laatste weer te
geven opname van de reeks opna
men
die op bestandsnummer zijn gesorteerd.
1 Gebruik <
5
> of <
9
> om het eerste
beeldbestand te selecteren.
2 Druk op <
0
> om het
opnameselectiescherm weer te
geven.
Draai aan het instelwiel <
5
> om een
opname te selecteren.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt
u een opname selecteren in de
indexweergave.
3 S
electeer een opname en druk op
<
0
> om de selectie te voltooien.
4 Gebruik dezelfde handeling om het
laatste beeldbest
and te selecteren
dat moet worden weergegeven.
Selecteer een opname die later is
gemaakt dan die als eerste opname
is geselecteerd.
5 Wanneer u de eerste en de laatste
opname hebt o
pgegeven,
selecteert u [
OK
] en drukt
u vervolgens op <
0
>.
Eerste
opname
Laatste
opname
98
99
9
De camera op afstand
bedienen met EOS Utility
Met EOS Utility en een draadloos netwerk kunt u de
camera op afstand bedienen. Behalve dat u zo op
afstand opnamen kunt maken, zijn er nog diverse
andere camerafuncties beschikbaar wanneer draadloze
communicatie wordt gebruikt in plaats van een
interfacekabel.
100
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding (dvd-rom) voor
instructies voor EOS Utility. Naast het maken van opnamen op afstand
zijn er nog diverse andere camerafuncties beschikbaar.
Met EOS Utility
101
Met EOS Utility
Selecteer op het scherm
[DWi-Fi aan] de optie
[Verbr., afs.].
Als het scherm [
DWi-Fi aan
] niet
wordt weergegeven, selecteert u het
tabblad [
54
]
9
[
Communicatie-
instellingen
]
9
[
Ingebouwde
draadloze inst.
]
9
[
Wi-Fi-functie
].
Selecteer [
Verbr., afs.
] en selecteer
vervolgens [
OK
] in het
bevestigingsdialoogvenster om de
verbinding te verbreken.
De verbinding verbreken
Als de draadloze verbinding wordt verbroken terwijl een movie wordt
opgenomen met opnamen maken op afstand, reageert de camera
als volgt:
Als de schakelaar voor Live View-opnamen/movie-opnamen is
ingesteld op <k>, kunt u gewoon doorgaan met filmen.
Als de schakelaar voor Live View-opnamen/movie-opnamen is
ingesteld op <A>, wordt het filmen gestopt.
Als de schakelaar voor Live View-opnamen/movie-opnamen is ingesteld
op <A> en de moviemodus is ingesteld met EOS Utility, kunt u geen
opnamen maken door de camera te bedienen.
Tijdens de verbinding zijn bepaalde menu-items onbeschikbaar.
Bij opnamen op afstand wordt de AF-snelheid mogelijk minder.
Afhankelijk van de verbindingsstatus wordt het beeldscherm of de sluiter
trager dan anders.
Als u Live View-opnamen op afstand maakt, is de
beeldtransmissiesnelheid lager dan bij een interfacekabelverbinding.
Daardoor kunnen bewegende onderwerpen niet vloeiend worden
vastgelegd.
De draadloze verbinding wordt verbroken als u de aan-uitschakelaar van de
camera instelt op <2> of als u het kaartsleufklepje of het
accucompartimentklepje opent.
102
103
10
Opnamen afdrukken
met een Wi-Fi-printer
U kunt opnamen afdrukken door de camera draadloos
te verbinden met een printer die compatibel is met
PictBridge (Wireless LAN).
104
U kunt opnamen afzonderlijk selecteren en printen.
1
Selecteer een opname die
u wilt printen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait,
kunt u een opname selecteren in de
indexweergave.
2
Selecteer [Beeld printen].
Het scherm met printinstellingen
wordt weergegeven.
3
Druk de opname af.
Zie pagina 107 voor de procedure
voor afdrukinstellingen.
Als [
Print
] wordt geselecteerd, wordt
het afdrukken gestart.
Wanneer het printen is voltooid,
wordt het scherm van stap 1 weer
weergegeven. Als u nog een opname
wilt printen, herhaalt u st
ap 1 tot
en met 3.
4
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <
M
> om het
bevestigingsvenster weer te geven.
Selecteer [
OK
] en druk vervolgens op
<
0
> om de verbinding te verbreken.
Het scherm [
Wi-Fi-functie
]
verschijnt weer.
Printen
Afzonderlijke opnamen printen
105
Printen
U kunt bij het printen de gewenste opties opgeven.
1
Druk op <0>.
2
Selecteer [Printopties].
Het scherm [
Printopties
] wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste printopties in.
Raadpleeg voor meer informatie over
de instellingsprocedure het gedeelte
“Digital Print Order Format (DPOF)”
in de instructiehandleiding voor
de camera.
Als de printopties zijn voltooid voordat
u de verbinding tot stand bracht,
gaat u verder naar stap 4.
4
Selecteer [Print].
[
Print
] kan alleen worden
geselecteerd als een opname is
geselecteerd en de printer klaar is om
af te drukken.
5
Stel de optie [Papier inst.] in
(pag. 107)
.
Stel de afdrukeffecten (pag. 109) naar
wens in.
6
Selecteer [OK].
Wanneer het printen is voltooid,
wordt het scherm van stap 3 weer
weergegeven.
Opties opgeven bij printen
106
Printen
7
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <
M
> om terug te
keren naar het scherm van stap 1.
Druk nogmaals op de knop <
M
>,
om het bevestigingsvenster weer te
geven. Selecteer [
OK
] en druk
vervolgens op <
0
> om de
verbinding te verbreken.
Het scherm [
Wi-Fi-functie
]
verschijnt weer.
Tijdens de verbinding met een printer kan er geen opname worden
gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop helemaal in.
U kunt movies niet afdrukken.
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat printen.
Bepaalde printers kunnen het bestandsnummer mogelijk niet printen.
Als [Randen] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt
geprint.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze op een
heldere achtergrond of op de rand wordt geprint.
RAW-opnamen kunnen niet worden afgedrukt door [Printopties]
te selecteren. Selecteer bij het afdrukken de optie [Beeld printen]
en druk af.
Wanneer u een accu als voeding voor de camera gebruikt, moet de accu
volledig opgeladen zijn.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het printen begint nadat u [
Print
] hebt geselecteerd.
Als u het printen wilt beëindigen, drukt u op <
0
> terwijl [
Stop
] wordt
weergegeven. Vervolgens selecteert u [
OK
].
Wanneer u afdrukt met [
Printopties
] en u hebt het afdrukken onderbroken,
maar u wilt de resterende opnamen nog afdrukken, dan selecteert
u [
Hervat
]. Het printen wordt niet hervat als een van de volgende situaties
zich voordoet.
U hebt de printopties gewijzigd of opnamen gewist die waren geselecteerd
om te worden geprint voordat u het printen hervatte.
Bij het instellen van de index hebt u de papierinstelling gewijzigd voordat
u het printen hervatte.
De resterende capaciteit van de kaart was te klein toen u het printen
onderbrak.
Zie pagina 112 als zich tijdens het printen problemen voordoen.
107
Geef desgewenst instellingen op voor het afdrukken.
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen.
Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
Selecteer [
Papier inst.
] en druk
vervolgens op <
0
>.
Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
Afdrukinstellingen
Papierinstellingen
Scherm met
printinstellingen
* Afhankelijk van de printer kunnen bepaalde instellingen, bijvoorbeeld
het printen van de datum en het bestandsnummer en het bijsnijden,
mogelijk niet worden geselecteerd.
Hiermee stelt u de afdrukeffecten in (pag. 109).
Hiermee schakelt u het afdrukken van datum of
bestandsnummer in of uit (pag. 110).
Hiermee stelt u het aantal af te drukken exemplaren in (pag. 110).
Hiermee stelt u het printgebied in (pag. 111).
Hiermee stelt u het papierformaat, de papiersoort en de
indeling in (pag. 108).
Hiermee gaat u terug naar het beeldselectiescherm.
Hiermee start u het printen.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld, worden weergegeven.
108
Afdrukinstellingen
Q Het papierformaat instellen
Selecteer het formaat van het papier
dat in de printer is geplaatst en druk
vervolgens op <
0
>.
Het scherm met papier type wordt
weergegeven.
Y De papier type instellen
Selecteer het type papier dat in de
printer is geplaatst en druk
vervolgens op <
0
>.
Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
U De pagina-indeling instellen
Selecteer de pagina-indeling en druk
vervolgens op <
0
>.
Het scherm met printinstellingen
verschijnt weer.
Randen Printen met een witte rand rondom de opname.
Randloos
Printen zonder rand. Als uw printer niet kan printen zonder
randen, wordt de opname met randen geprint.
xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen
van de printer.
Als de aspect ratio van de opname afwijkt van de aspect ratio van het
printpapier, kan de opname aanzienlijk worden bijgesneden door de
opname zonder randen af te drukken. Als de opname is bijgesneden, kan
deze er als print korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels.
109
Afdrukinstellingen
De schermweergave kan per
printer verschillen.
Selecteer de optie en druk vervolgens
op <
0
>.
Selecteer het gewenste afdrukeffect
en druk vervolgens op <
0
>.
De afdrukeffecten instellen (Beeld optimaliseren)
Afdrukeffect Omschrijving
EAan
Printen met de standaardkleuren van de printer. De Exif-
informatie van de opname wordt gebruikt voor het maken van
automatische correcties.
EUit Er wordt geen automatische correctie toegepast.
ER-Ogen1
Effectief bij rode ogen op foto’s die met flitsfotografie zijn
gemaakt. De rode ogen worden voor het afdrukken
gereduceerd.
EStandaard
De prints kunnen per printer verschillen. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
Als u de opname-informatie van een opname die is gemaakt bij een
ISO-snelheid van H1 of H2 mee laat afdrukken, wordt mogelijk niet de juiste
ISO-snelheid afgedrukt.
110
Afdrukinstellingen
Selecteer [
I
] en druk vervolgens
op <
0
>.
Stel de printinstellingen naar wens in
en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [
R
] en druk vervolgens
op <
0
>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <
0
>.
Het afdrukken van de datum en het
bestandsnummer instellen
Het aantal exemplaren instellen
Bij de instelling [Stand.] voor afdrukeffecten en andere opties worden de
standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze door de fabrikant
zijn ingesteld. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor de
[Stand.]-instellingen.
111
Afdrukinstellingen
U kunt de opname bijsnijden en alleen
een vergrote versie van het bijgesneden
gedeelte printen, net alsof de compositie
opnieuw is bepaald.
Stel het bijsnijden in vlak voordat u de
opname print.
Als u de printinstellingen
wijzigt nadat u het bijsnijden hebt
ingesteld, moet u het bijsnijden wellicht
opnieuw instellen voordat u kunt printen.
1
Selecteer [Trimmen] in het scherm met printinstellingen.
2
Stel de grootte, positie en aspect ratio van het
bijsnijdkader in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het bijsnijdkader valt,
wordt geprint. U kunt de aspect ratio van het bijsnijdkader
wijzigen met [
Papier inst.
].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Draai aan het instelwiel <
6
> om de grootte van het
bijsnijdkader te wijzigen. De vergroting van de opname neemt toe
naarmate het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Met <
9
> kunt u het kader verticaal of horizontaal over de
opname schuiven. Verplaats het bijsnijdkader tot het gewenste
gebied binnen het kader wordt weergegeven.
De stand van het bijsnijdkader wijzigen
Wanneer u op de knop <
B
> drukt, wisselt het bijsnijdkader
van verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op deze wijze kunt
u van een horizontale opname een verticale print maken.
3
Druk op <0> om het bijsnijden te beëindigen.
Het scherm met printinstellingen verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname linksboven in het scherm met
printinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden
112
Afdrukinstellingen
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte
van de opname niet wordt geprint zoals u hebt opgegeven.
De geprinte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader verkleint.
Printerproblemen oplossen
Als het printen niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost
(geen inkt, geen papier, enzovoort) en [Doorgaan] hebt geselecteerd,
gebruik dan de knoppen op de printer om het printen te hervatten.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie over
het hervatten van het printen.
Foutmeldingen
Wanneer er tijdens het printen een fout optreedt, wordt er een foutmelding
op het LCD-scherm van de camera weergegeven. Druk op <0> om het
printen te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het printen
hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor informatie
over het oplossen van een printprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardwarefout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet worden geprint. Opnamen die met
een andere camera zijn gemaakt of met een computer zijn bewerkt,
kunnen mogelijk niet worden geprint.
113
11
Opnamen overbrengen
naar een FTP-server
Met de beeldoverdracht naar een FTP-server kunt
u opnamen automatisch overbrengen naar de FTP-
server terwijl u opnamen maakt, of kunt u opnamen na
het maken in batches overbrengen.
114
Een opname kan direct nadat deze is gemaakt, automatisch worden
overgebracht naar de FTP-server. U kunt ook als normaal opnamen
blijven maken terwijl andere op
namen worden overgebracht.
Plaats een kaart in de camera voordat u opnamen gaat maken.
Indien u opnamen maakt zonder deze op te slaan, kunnen deze niet
worden overgebracht.
Automatische overdracht van movies wordt niet ondersteund. Breng
de movie over nadat u deze hebt gemaakt zoals wordt beschreven
op pagina 119-123.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
54
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [FTP-overdrachtsinst.].
Opnamen afzonderlijk overbrengen
Automatische beeldoverdracht na elke opname
115
Opnamen afzonderlijk overbrengen
3
Selecteer [Autom. overbr.].
Selecteer [
Inschak.
].
4
Maak de opname.
Verbind de camera vooraf met een
FTP-server (pag. 75).
De gemaakte opname wordt
overgebracht naar de FTP-server.
Bij continu-opnamen worden opnamen overgebracht naar de FTP-server
in dezelfde volgorde als waarin ze zijn gemaakt.
De gemaakte opnamen worden ook opgeslagen op de kaart.
Opnamen waarbij de overdracht mislukt of wordt onderbroken, worden
automatisch overgebracht nadat de verbinding is hersteld (pag. 118).
Deze opnamen kunnen ook later opnieuw worden overgebracht in
batches (pag. 119).
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
Opnamen kunnen niet worden gewist tijdens de beeldoverdracht.
De volgende menu-items kunnen niet worden geselecteerd
tijdens beeldoverdracht.
Hoge ISO-ruisreductie, Stofwisdata, HDR-modus, Beveilig beelden,
Beeld roteren, Wis beelden, Printopties, Fotoboek instellen,
Beeldkopie, Classificatie, Diavoorstelling, Beeldoverdracht,
Opn.functie+kaart/map sel., Kaart formatteren, Sensorreiniging,
Communicatie-instellingen en Firmwarever.
116
Opnamen afzonderlijk overbrengen
Geef een opname weer en druk op <
0
> om deze over te brengen.
U kunt ook als normaal opnamen blijven maken
terwijl andere opnamen
worden overgebracht.
1
Selecteer [Overbrengen met SET].
Selecteer in stap 3 op pagina 115 de
optie [
Overbrengen met SET
].
Selecteer [
Inschak.
].
2
Selecteer de opname.
Verbind de camera vooraf met een
FTP-server (pag. 75).
Druk op de camera op de knop <
x
>.
Selecteer de opname die u wilt
overbrengen en druk vervolgens op
<
0
> om de opname over te brengen.
Movies kunnen niet op deze
manier worden overgebracht.
Wanneer u een movie selecteert en
op <0> drukt, verschijnt
het
movieweergavepaneel.
De huidige opname overbrengen
117
Opnamen afzonderlijk overbrengen
U kunt selecteren welke opnamen worden overgebracht wanneer
u opnamen in verschillende formaten maakt en deze gelijkt
ijdig vastlegt
op een CF-kaart en SD-kaart, of wanneer u opnamen maakt in de
beeldkwaliteit RAW+JPEG
.
1
Selecteer [Overbr. type/form.].
Selecteer in stap 3 op pagina 115 de
optie [
Overbr. type/form.
].
2
Selecteer het formaat of het type
opnamen voor overdracht.
Indien u kleinere JPEG-bestanden wilt overbrengen wanneer de
camera is ingesteld om grotere JPEG-bestanden op een CF-kaart of
SD-kaart op te slaan en kleinere JPEG-bestanden op de andere
kaart op te slaan, stelt u [
JPEG form. v trans.
] in op [
KleinerJPEG
].
Wanneer in de camera is ingesteld dat RAW-opnamen worden
vastgelegd op de CF-kaart of SD-kaart en JPEG-bestanden op de
andere kaart, geeft u in de instelling [
RAW+JPEG-overbr.
] op welke
opnamen moeten worden overgebracht. Configureer dezelfde
instelling wanneer RAW+JPEG-opnamen gelijktijdig op dezelfde
kaart worden opgeslagen.
Wanneer opnamen van hetzelfde formaat gelijktijdig worden
opgeslagen op zowel een CF-kaart als een SD-kaart, worden de
opnamen overgebracht die worden opgeslagen op de kaart die is
geselecteerd voor [
Opn./weerg.
] of [
Weergave
] in
[
Opn.functie+kaart/map sel.
] op het tabblad [
51
].
Specifieke formaten of typen opnamen selecteren
voor overdracht
118
Opnamen afzonderlijk overbrengen
Als de overdracht mislukt, knipperen de
pictogrammen van de Wi-Fi-functie op
het
LCD-paneel en het LCD-scherm (pag. 23).
Druk in dat geval op de knop <
M
>,
selecteer [
Communicatie-instellingen
] op
het tabblad [
54
] en druk vervolgens op
<
0
>. Wanneer het scherm uit de
afbeelding links wordt weergegeven,
controleer dan het foutcodenummer en raadpleeg pagina 148 om de
oorzaak van het probleem te verhelpen.
Wanneer de oorzaak van het probleem is verholpen, worden de
opn
amen die eerder niet kon
den worden overgebracht automatisch
alsnog overgebracht. Wanneer deze optie is ingeschakeld, wordt een
mislukte overdracht automatisch opnieuw geprobeerd, niet alleen
wanneer automatische overdracht wordt gebruikt maar ook wanneer
vastgelegde opnamen via FTP worden overgebracht. Als u de
bee
ldoverdracht annuleert o
f de camera uitschakelt, wordt het beeld
niet nog een keer automatisch overgebracht. Zie pagina 119 en breng
de opname over.
Opnamen automatisch opnieuw overbrengen als de
overdracht is mislukt
119
Na opname kunt u handmatig meerdere opnamen selecteren en deze
tegelijk overbrengen. U kunt ook onverzonden opnamen of opnamen
waarbij overdracht eerd
er is mislukt, overbrengen.
U kunt ook als normaal opnamen blijven
maken terwijl andere
opnamen
worden overgebracht.
U kunt geen opnamen overbrengen tijdens movie-opnamen.
Opnamen selecteren
1
Selecteer [Beeldoverdracht].
Verbind de camera vooraf met een
FTP-server (pag. 75).
Selecteer [
Beeldoverdracht
] op het
tabblad [
32
] en druk vervolgens
op <
0
>.
2
Selecteer [Beeldsel./overdr.].
3
Selecteer [Sel.beeld].
Batchoverdracht
Opnamen selecteren die moeten worden overgebracht
120
Batchoverdracht
4
Selecteer opnamen om over te
brengen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
gewenste opname te kiezen en druk
vervolgens op <
0
>.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de [
X
]
linksboven op het scherm weer te geven
en druk op <
0
>.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt
u een opname selecteren in de weergave
van d
rie opnamen. Als u wilt terugkeren
naar
de weergave van één opname,
draait u het instelwiel rechtsom.
Als u nog een opname wilt selecteren om
over te brengen, herhaalt u stap 4.
5
Verzend het beeld.
Als [
FTP-overdracht
] niet wordt
weergegeven, verbindt u de camera met
de FT
P-server (pag. 75).
Selecteer [
FTP-overdracht
] en druk
op <
0
>.
Selecteer [
OK
] in het bevestigingsvenster
om de opname over te dragen.
Ook beelden die met [
Sel.n
] en [
Alle
bldn
] zijn geselecteerd, kunnen op deze
manier worden overgebracht.
Als u tijdens beeldoverdracht start met movie-opnamen, wordt de
beeldoverdracht tijdelijk gestopt tijdens het maken van opnamen.
Wanneer u stopt met het maken van movie-opnamen, wordt de
beeldoverdracht hervat.
Opnamen kunnen niet worden gewist tijdens beeldoverdracht.
De volgende menu-items kunnen niet worden geselecteerd tijdens de
overdracht van opnamen.
Hoge ISO-ruisreductie, Stofwisdata, HDR-modus, Beveilig beelden, Beeld
roteren, Wis beelden, Printopties, Fotoboek instellen, Beeldkopie,
Classificatie, Diavoorstelling, Beeldoverdracht, Opn.functie+kaart/map
sel., Kaart formatteren, Sensorreiniging, Communicatie-instellingen en
Firmwarever.
121
Batchoverdracht
n selecteren
Selecteer [
Sel.n
] en vervolgens
[
Mapbeelden niet overgebr.
]. Wanneer
u een map selecteert, worden alle
opnamen in die map geselecteerd die nog
niet naar de FTP-server zijn overgebracht.
Als u [
Mapbeelden overbr. fout
] selecteert, worden in de actieve map de
opnamen geselecteerd waarvan de overdracht is mislukt.
Als u [
Wis map overbr. historie
] selecteert, wordt de
overdrachtgeschiedenis van de beelden in de geselecteerde map gewist.
Wanneer de overdrachtgeschiedenis is gewist, kunt u [
Mapbeelden niet
overgebr.
] selecteren en alle beelden in de map nogmaals verzenden.
Alle beelden
Als [
Alle bldn
] is geselecteerd en
u [
Kaartbeelden niet overgebracht
]
selecteert, worden alle opnamen op de
kaart geselecteerd die nog niet zijn
overgebracht naar de FTP-server.
Voor een beschrijving van [
Kaartbeelden
overbrengfout
] en [
Wis kaart
overbrenghistorie
] raadpleegt
u “
n selecteren
” hierboven.
U kunt ook opgenomen movies overbrengen. U kunt echter geen
opnamen overbrengen tijdens movie-opnamen. Stel dit in op <A> en
breng vervolgens de opnamen over.
Als [Sel.beeld] is geselecteerd, krijgt u de overdrachtsgeschiedenis
linksboven op het scherm te zien: Geen vinkje: niet geselecteerd.
X: geselecteerd voor overdracht. l: overdracht mislukt. k: overdracht
voltooid.
De procedures voor [RAW+JPEG-overbr.] (pag. 122) en bovenstaande
stap 1 tot en met 4 kunnen ook worden uitgevoerd wanneer de camera
niet is verbonden met een FTP-server.
122
Batchoverdracht
Bij RAW+JPEG-opnamen kunt
u aangeven welke opname u wilt
overbrengen.
Selecteer bij stap 2 op pagina 119 de
optie [
RAW+JPEG-overbr.
] en selecteer
de opname die u wilt overbrengen:
[
JPEG
], [
RAW
] of [
RAW+JPEG
].
De instelling [
RAW+JPEG-overbr.
]
schakelt synchroon met de instelling
[
RAW+JPEG-overb.
] onder
[
54: Communicatie-instellingen
]
9
[
FTP-overdrachtsinst.
]
9
[
Overbr. type/form.
] (pag. 117).
RAW+JPEG-opnamen overbrengen
123
Wanneer u [
Overbrengen met onderschrift
] selecteert, kunt u vóór de
overdracht een vastgelegd onderschrift toevoegen aan elke opname.
Dit is bijvoorbeeld handig als u de ontvanger op de hoogte wilt stellen
van het aantal afdrukken dat u wilt hebben. H
et onderschrift kan ook
worden toegevoeg
d aan opnamen die zijn opgeslagen op de camera.
Onderschriften die zijn toegevoegd aan opnamen kunt u bekijken
door de gebruikersopmerkingen in de Exif-informatie te controleren.
Zie pagina 170 voor instructies voor het maken en registreren
van onderschriften.
1
Selecteer [Beeldoverdracht].
Verbind de camera vooraf met een
FTP-server (pag. 75).
Selecteer [
Beeldoverdracht
] op het
tabblad [
32
] en druk vervolgens
op <
0
>.
2
Selecteer [Overbrengen met
onderschrift].
De laatst weergegeven opname
wordt getoond.
3
Stel een onderschrift in.
Selecteer [
Onderschrift
] en druk op
<
0
>. Selecteer vervolgens de
inhoud van het onderschrift op het
getoonde scherm.
4
Selecteer [Overbr.].
De opname wordt overgebracht met
het onderschrift. Wanneer de
overdracht is voltooid, wordt het
scherm [
Beeldoverdracht
] weer
weergegeven.
Opnamen met onderschrift overbrengen
Het is niet mogelijk om handmatig opnamen te selecteren op het scherm
[Overbrengen met onderschrift]. Indien u een andere opname wilt
selecteren voor overdracht met onderschrift, geeft u deze opname weer en
volgt u deze stappen.
124
Opnamen die zijn overgebracht naar de FTP-server, worden
opgeslagen in de volgende map, zoals opgegeven in de instellingen
voor de FTP-server.
Volgens de standaardinstellingen van de FTP-server worden
opnamen of submappen met opnamen opgeslagen in [
C drive
]
9
map [
Inetpub
]
9
map [
ftproot
].
Indien de hoofdmap van de overdrachtsbestemming is gewijzigd in
de instellingen voor de FTP-server, dient u de FTP-serverbeheerder
te vragen waar de opnamen naar worden overgebracht.
Volgens de standaardinstellingen worden overgebrachte opnamen
opg
eslagen in d
e hoofdmap die is gespecificeerd in de instellingen voor
de FTP-server, in een mappenstructuur zoals “A/DCIM/100EOS5D”,
die automatisch wordt gemaakt.
Wanneer echter een CF-kaart is geselecteerd voor opnemen en
w
ee
rgeven, wordt automatisch een mappenstructuur gemaakt,
bijvoorbeeld
“A/DCIM/100EOS5D”. Wanneer een SD-kaart is geselecteerd, is de
mappenstructuur “B/DCIM/100EOS5D”. (Opnamen worden afzonderlijk
opgeslagen, met een CF-kaart in map A en een SD-kaart in map B.)
Overgebrachte opnamen weergeven
Doelmappen voor de FTP-server
Mappen voor beeldopslag
125
Selecteer op het scherm [rWi-Fi
aan] de optie [Verbr., afs.].
Als het scherm [
r
Wi-Fi aan
] niet
wordt weergegeven, selecteert u dit in
de volgende volgor
de: tabblad
[
5
4
]
9
[
Communicatie-instellingen
]
9
[
Ingebouwde draadloze inst.
]
9
[
Wi-Fi-functie
].
Selecteer [
Verbr., afs.
] en
selecteer vervolgens [
OK
] in het
bevestigingsdialoogvenster om de
verbinding te verbreken.
De verbinding verbreken
126
Wijzig de FTP-serverinstellingen die op de camera zijn opgegeven.
Als u instellingen wilt wijzigen, verbreekt u eerst de verbinding.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
5
4
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
3
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens [
Wi-Fi-
functie
].
4
Selecteer [r] (Beelden naar
FTP-server verzenden).
5
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen].
Instellingen voor de FTP-server wijzigen
127
Instellingen voor de FTP-server wijzigen
6
Selecteer [Wijzig inst.].
7
Selecteer [FTP server].
Het scherm voor het wijzigen van de
FTP-serverinstellingen verschijnt.
[Doelserver]
Wijzig het adres en het poortnummer
van de doelserver.
[Loginwachtwoord]
Wijzig de loginnaam en het
loginwachtwoord.
[Doelmap]
Geef een map op die als de doelmap
moet worden gebruikt.
[Directory structuur]
Als u [
Camera
] selecteert, wordt in de hoofdmap voor
beeldopslag op de server automatisch een mapstructuur
gemaakt die overeenkomt met die van de camera (bijvoorbeeld
“A/DCIM/100EOS5D”). Als u in de hoofdmap een submap hebt
gemaakt door de instelling voor [
Doelmap
] te wijzigen, wordt er in
die map automatisch een mappenstructuur gemaakt voor het
opslaan van opnamen, bijvoorbeeld “A/DCIM/100EOS5D”.
Als u [
Default
] selecteert, wordt de hoofdmap gebruikt voor
beeldopslag. Als u in de hoofdmap een submap hebt gemaakt met
de instelling [
Doelmap
], worden beelden in die map opgeslagen.
128
Instellingen voor de FTP-server wijzigen
[Overschr. zelfde file]
Wanneer [Overschr. zelfde file] is ingesteld op [Uitschak.]
Als er al een bestand met dezelfde naam in de doelmap op de
FTP-server staat, wordt het nieuwe bestand opgeslagen met een
extensie die bestaat uit een onderstrepingsteken en een nummer,
bijvoorbeeld IMG_0003_1.JPG.
Als u beelden opnieuw verzendt na een fout bij de eerste
overdracht
Als u in de instelling voor het overschrijven van hetzelfde
naambestand de opnamen waarvan het opnieuw overbrengen ooit
is mislukt, opnieuw overbrengt, wordt het bestaande bestand
mogelijk niet overschreven in bepaalde gevallen. Als dit gebeurt,
wordt het nieuwe bestand opgeslagen met een extensie die bestaat
uit een onderstrepingsteken, een letter en een nummer, bijvoorbeeld
IMG_0003_a1.JPG.
[Passieve modus]
Schakel deze instelling in bij netwerkomgevingen die zijn beveiligd
met een firewall. Als fout 41 optreedt (“Kan niet verbinden met FTP
server”), is wellicht toegang tot de FTP-server mogelijk door bij
Passieve modus de instelling [
Gebr.
] te kiezen.
[Proxy server]
Wijzig de proxyserverinstellingen.
129
12
Opnamen naar een
webservice versturen
U kunt diverse webservices op de camera registreren
en daar opnamen naartoe sturen.
130
U kunt opnamen met uw familie en vrienden delen door deze vanaf de
camera naar een op de camera geregistreerde webservice te sturen of
door koppelingen van de online albums te versturen.
U kunt opnamen afzonderlijk selecteren en verzenden.
1
Selecteer een opname die u wilt
verzenden.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
Door op de knop <
u
> te drukken en
het instelwiel <
6
> linksom te
draaien, kunt u een opname
selecteren in de indexweergave.
2
Selecteer [Wrg. bld. vrz.].
Als u het formaat voor de te
verzenden opname wilt kiezen,
selecteert u [
Beeldf. wijz.
] en drukt
u op <
0
>.
Selecteer [
Wrg. bld. vrz.
] en druk
op <
0
> om het getoonde beeld te
verzenden.
Selecteer op het scherm voor het
voltooien van de opnameverzending
[
OK
] om de verbinding te verbreken
en terug te keren naar het scherm
waarop u een webservice kunt
selecteren.
Opnamen naar een webservice versturen
Afzonderlijke opnamen overbrengen
Als de camerafunctie voor automatisch uitschakelen tijdens de verbinding actief
is, wordt de verbinding verbroken. Indien nodig stelt u [52: Auto uitschakelen]
in op [Uitschakelen].
131
Opnamen naar een webservice versturen
Wanneer het scherm met de
[
Gebruiksvoorwaarden
] wordt
weergegeven, leest u het bericht
zorgvul
dig en selecteert u [
Akkoord
].
Met <
9
> kunt u omhoog en omlaag
scrollen door het scherm.
U kunt meerdere opnamen tegelijk selecteren en verzenden.
1
Druk op <0>.
2
Selecteer [Gesel. verz.].
Als u het formaat voor de te
verzenden opnamen wilt kiezen,
selecteert u [
Beeldf. wijz.
] en
drukt u op <
0
>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
gewenste opname te selecteren en
voeg [
X
] toe. Druk op <
0
> om [
X
]
toe te voegen of te verwijderen.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt
u opnamen selecteren in de
weergave van drie op
namen.
Nadat u alle opnamen die u wilt
overbrengen hebt geselecteerd, drukt
u op de knop <
Q
>.
Meerdere opnamen overbrengen
132
Opnamen naar een webservice versturen
4
Selecteer [Beeldf. wijz.].
Stel dit naar wens is.
Wanneer YouTube als bestemming is
geselecteerd, wordt [
Beeldf. wijz.
]
niet weergegeven.
Selecteer op het getoonde scherm
een beeldformaat en druk vervolgens
op <
0
>.
5
Selecteer [Verzend.].
De geselecteerde opnamen worden
verzonden.
Selecteer op het scherm voor het
voltooien van de opnameverzending
[
OK
] om de verbinding te verbreken
en terug te keren naar het scherm
waarop u een webservice kunt
selecteren.
Wanneer het scherm met de
[
Gebruiksvoorwaarden
] wordt
weergegeven, leest u het bericht
zorgvul
dig en selecteert u [
Akkoord
].
Met <
9
> kunt u omhoog en omlaag
scrollen door het scherm.
133
Opnamen naar een webservice versturen
Tijdens de verbinding met een webservice kan er geen opname worden
gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop helemaal in.
RAW-opnamen kunnen niet worden verzonden.
Wanneer u een opname naar een andere webservice dan CANON
iMAGE GATEWAY verzendt, wordt soms een verzendfoutmelding niet
weergegeven, zelfs niet wanneer het verzenden van de webservice is
mislukt. U kunt dergelijke fouten controleren op de CANON iMAGE
GATEWAY-site. Lees de inhoud van de foutmelding en probeer de
opname vervolgens opnieuw te verzenden.
Afhankelijk van de webservice worden het aantal opnamen dat kan
worden verzonden en de lengte van de movies beperkt.
U kunt maximaal 50 bestanden tegelijk selecteren. U kunt maximaal
10 bestanden tegelijk naar YouTube verzenden.
Wanneer u het beeldformaat wijzigt, wordt het formaat gewijzigd van alle
beelden die tegelijk moeten worden verzonden. Merk op dat het formaat
van movies of van foto’s die kleiner zijn dan b, niet wordt verkleind.
[Gew. f.:S2] wordt alleen ingeschakeld voor foto’s die worden gemaakt
met camera’s van hetzelfde model als deze camera. Foto’s van andere
modellen worden zonder aanpassing van het formaat verzonden.
Wanneer u CANON iMAGE GATEWAY op een computer of een ander
apparaat opent, kunt u de verzendgeschiedenis bekijken van de
webservices waarnaar de opnamen zijn verzonden.
Als u de verbinding wilt verbreken zonder een opname te verzenden,
drukt u op de knop <M> op het scherm in stap 1.
Wanneer u een accu als voeding voor de camera gebruikt, moet de accu
volledig opgeladen zijn.
134
135
13
Opnieuw verbinding maken en
instellingen toevoegen of wijzigen
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de camera
opnieuw verbindt met het apparaat waarvoor u een
verbinding tot stand hebt gebracht en hoe u meerdere
verbindingsinstellingen kunt vastleggen, hoe u de
verbindingsinstellingen kunt controleren of wijzigen, hoe
u de instellingen kunt annuleren, hoe u de instellingen
voor de draadloze functie kunt wissen enzovoort.
136
De camera kan opnieuw verbinding maken met een Wi-Fi-functie
waarvoor de verbindingsinstellingen al zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
5
4
] de optie
[
Communicatie-instellingen
] en
druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
3
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens [
Wi-Fi-
functie
] (pag. 20).
4
Selecteer de Wi-Fi-functie waarmee
u verbinding wilt maken.
Gebruik <
5
> of <
9
> om een item te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer u [
w
] selecteert, wordt er een
selectiescherm voor webservices
weergegeven. Afhankelijk van de
geselecteerde webservice wordt het
scherm [
Verzenden naar
]
weergegeven. Selecteer de webservice
waarmee u verbinding wilt maken en de
bestemming.
5
Selecteer [Verbinden].
Wanneer er instellingen voor meerdere
verbindingsdoelen zijn vastgelegd,
selecteert u [
Kies instell.
], het
verbindingsdoel en brengt u de
verbinding
tot stand.
Selecteer [
OK
] in het
bevestigingsvenster.
Opnieuw verbinding maken
137
Opnieuw verbinding maken
6
Bedien het verbonden apparaat.
q
Smartphone
Activeer de Wi-Fi-functie op de smartphone en start Camera
Connect.
Als de bestemmingsinstelling van de smartphone is gewijzigd,
herstelt u deze om verbinding te kunnen maken met de camera
of hetzelfde access point als de camera.
D
EOS Utility
Start EOS Utility op de computer.
Als de bestemmingsinstelling van de computer is gewijzigd,
herstelt u deze om verbinding te kunnen maken met de camera
of hetzelfde access point als de camera.
l
Printer
Als de bestemmingsinstelling van de printer is gewijzigd,
herstelt u deze om verbinding te kunnen maken met de camera
of hetzelfde access point als de camera.
r
FTP-server
Als de bestemmingsinstelling van de computer is gewijzigd,
herstelt u deze om verbinding te kunnen maken met hetzelfde
access point als de camera.
w
Webservice
De procedure voor opnieuw verbinden is voltooid.
Als u opnieuw verbinding wilt maken en de SSID van de bestemming
niet kent, selecteert u [Bekijk/wijzig instellingen] 9 [Bevestig inst.]
op het scherm voor stap 5 om de SSID op te zoeken (pag. 141).
Met NFC-verbinding of als u verbinding maakt door [Gemakkelijke
verbinding] te selecteren, wordt “_Canon0A” weergegeven aan het
einde van de SSID.
138
U kunt maximaal drie verbindingsinstellingen voor elke Wi-Fi-functie
vastleggen.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
5
4
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Ingebouwde draadloze
inst.].
3
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens [
Wi-Fi-
functie
] (pag. 20).
4
Selecteer de Wi-Fi-functie
waarmee u verbinding wilt
maken.
Gebruik <
5
> of <
9
> om een item te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer u [
w
] selecteert, wordt er
een selectiescherm voor webservices
weergegeven. Afhankelijk van de
geselecteerde webservice wordt het
scherm [
Verzenden naar
]
weergegeven. Selecteer de
webservice waarmee u verbinding
wilt maken en de bestemming.
Instellingen voor meerdere verbindingen
vastleggen
139
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
5
Selecteer [Kies instell.].
6
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)].
Het scherm met verbindingsinstellingen
wordt weergegeven. Volg de
weergegeven instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Wanneer u verbinding maakt met een smartphone kunt u naast de
verbindingsinstellingen die met de NFC-functie worden toegevoegd, nog
maximaal drie verbindingsinstellingen vastleggen.
Als u instellingen wilt verwijderen, raadpleegt u pag. 142.
140
Instellingen die op de camera zijn opgeslagen, kunt u controleren,
wijzigen en verwijderen. Als u instellingen wilt wijzigen of verwijderen,
verbreekt u eerst de verbinding.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
5
4
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
3
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens [
Wi-Fi-
functie
] (pag. 20).
4
Selecteer het item waarvoor u de
instellingen wilt bekijken.
Gebruik <
5
> of <
9
> om een item te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Als u een item selecteert waarvoor er
geen instelling is opgeslagen, wordt het
scherm voor verbindingsinstellingen
weergegeven.
Wanneer u [
w
] selecteert, wordt er
een selectiescherm voor webservices
weergegeven. Afhankelijk van de
geselecteerde webservice wordt het
scherm [
Verzenden naar
]
weergegeven. Voor alle webservices
worden dezelfde instellingen
weergegeven.
Verbindingsinstellingen controleren,
wijzigen of verwijderen
141
Verbindingsinstellingen controleren, wijzigen of verwijderen
5
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen].
Selecteer de verbindingsbestemming
op het scherm [
Kies instell.
],
selecteer [
Bekijk/wijzig instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
6
Controleer of wijzig de instellingen.
Selecteer een item en druk op <
0
>.
Controleer of wijzig vervolgens de
instellingen op het getoonde scherm.
[Wijzig inst.]
Wijzig de instellingen. Wanneer u [
Wijzig inst.
] selecteert, wordt er een
scherm weergegeven waarin u verbindingsinstellingen kunt configureren.
Configureer de verbindingsinstellingen weer aan de hand van de
aanwijzingen op het scherm.
Wanneer u [
Beelden naar FTP-server verz.
] selecteert in stap 4, wordt
een scherm voor het wijzigen van de instellingen weergegeven (pag. 126).
Wanneer u [
Connectie wizard
] selecteert, wordt een scherm voor het
wijzigen van de instellingen weergegeven.
[Wijzig naam instell.]
Wijzig de naam van de instellingen. Selecteer [
Wijzig naam instell.
] en
voer vervolgens de gewenste naam voor de instellingen in met het virtuele
toetsenbord (pag. 18).
[Weerg. beelden]
(pag. 94)
Deze optie wordt weergegeven wanneer [
q
] (Verbinden met smartphone)
is geselecteerd. De instellingen worden onder op het scherm
weergegeven.
[Bevestig inst.]
Controleer de instellingen. Wanneer u [
Bevestig inst.
] selecteert, worden
de instellingen weergegeven.
142
Verbindingsinstellingen controleren, wijzigen of verwijderen
Selecteer [
Verwijder instellingen
] in stap 5 op pagina 141 om
verbindingsinstellingen te verwijderen die op de camer
a zijn opgeslagen.
1
Selecteer [Verwijder instellingen].
2
Selecteer de instellingen die
u wilt verwijderen.
Selecteer [
OK
] in het
bevestigingsvenster om de instelling
te verwijderen.
Als het scherm [
Wi-Fi aan
] wordt
weergegeven tijdens een draadloze
verbinding, selecteert u [
Bevestig inst.
]
om de instellingen te controleren.
Instellingen verwijderen
Tijdens de verbinding
143
Alle ingebouwde draadloze communicatie-instellingen kunnen worden
gewist. Door de draadloze communicatie-instellingen te wissen, kunt
u voorkomen dat anderen met informatie van de instellingen aan de
haal gaan wanneer u de camera uitleent.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
5
4
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
3
Selecteer [Wis instellingen].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
],
selecteer [
Wis instellingen
] en
druk op <
0
>.
4
Selecteer [OK].
De [
Ingebouwde draadloze inst.
]
worden gewist en het menuscherm
wordt opnieuw weergegeven.
Ingebouwde draadloze communicatie-
instellingen wissen
Met [
5
5: Wis alle camera-instellingen
] worden de instellingen voor
[
Ingebouwde draadloze inst.
] niet gewist (behalve de [
Wi-Fi/NFC
]-instellingen).
144
Op het scherm [
Info bekijken
] kunt u de inhoud van de foutmelding en
het MAC-adres controleren.
1
Selecteer [Communicatie-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [
5
4
] de
optie [
Communicatie-instellingen
]
en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Ingebouwde
draadloze inst.].
3
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
] (pag. 20).
4
Druk op de knop <B>.
Het scherm [
Info bekijken
] wordt
weergegeven.
Als er een fout is opgetreden, drukt u op <
0
> om de inhoud van de
foutmelding weer te geven.
U kunt het MAC-adres van de camera op dit scherm controleren.
Scherm Info bekijken
145
Referentie
146
147
14
Problemen oplossen
Bij gebruik van de camera in ad-hocmodus in combinatie met
bepaalde typen computers kan de overdrachtssnelheid zeer traag
worden. Voor meer informatie neemt u contact op met uw dealer of
dichtstbijzijnde Canon Service Center.
148
Wanneer zich een verbindingsfout voordoet, kunt u op een van de volgende
manieren meer informatie over de fout weergeven. Verhelp vervolgens de
oorzaak van de fout aan de hand van de voorbeelden in dit hoofdstuk.
Druk op het scherm [
Info bekijken
] op <
0
> (pag. 144).
Selecteer [
Foutdetails
] op het scherm [
Wi-Fi aan
] en druk op <
0
>.
Klik in het overzicht hieronder op de pagina
die bij het foutcodenummer
is vermeld om naar de desbetreffende pagina te gaan.
Indien [Wachten op nwe overdracht…] wordt weergegeven
Als het hier links weergegeven scherm
verschijnt, is het de beeldoverdracht naar
een FTP-server mislukt. Controleer het
foutcodenummer en verhelp de oorzaak
van het probleem.
Wanneer de oorzaak van het probleem is
verholpen, worden de opnamen die eerder
niet konden worden overgebracht
automatisch alsnog overgebracht.
Als u de beeldoverdracht annuleert of de
camera uitschakelt, wordt het beeld niet
nog een keer automatisch overgebracht.
Zie pagina 119 en breng de opname over.
Reageren op foutmeldingen
11 (pag. 149) 12 (pag. 149)
21 (pag. 150) 22 (pag. 151) 23 (pag. 152) 24 (pag. 152)
41 (pag. 154) 42 (pag. 156) 43 (pag. 156) 44 (pag. 156) 45 (pag. 157)
46 (pag. 158) 47 (pag. 158)
61 (pag. 159) 62 (pag. 159) 63 (pag. 160) 64 (pag. 160) 65 (pag. 161)
66 (pag. 161) 67 (pag. 161) 68 (pag. 162) 69 (pag. 162)
91 (pag. 162)
121 (pag. 163) 122 (pag. 163) 123 (pag. 163) 124 (pag. 163) 125 (pag. 164)
126 (pag. 164) 127 (pag. 164)
141 (pag. 164) 142 (pag. 164)
Wanneer zich een fout voordoet, wordt rechtsboven op het scherm
[Wi-Fi-functie] de melding [Err**] weergegeven. Dit is het geval wanneer de
aan-uitschakelaar van de camera op <2> staat.
149
Reageren op foutmeldingen
Controleer in het geval van [
q
] of Camera Connect wordt
uitgevoerd.
Maak verbinding met behulp van Camera Connect (pag. 36).
Kijk in het geval van [
l
] of de printer is ingeschakeld.
Schakel de printer in.
Kijk in het geval van [
D
] of EOS Utility wordt uitgevoerd.
Start EOS Utility en breng de verbinding opnieuw tot stand (pag. 46).
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Deze fout doet zich voor als er verschillende encryptiesleutels
worden gebruikt en de verificatiemethode voor de encryptie is
ingesteld op [
Open systeem
].
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg
ervoor dat de juiste encryptiesleutel voor verificatie is ingevoerd op
de camera (pag. 71).
Zijn het doelapparaat en access point ingeschakeld?
Schakel het doelapparaat en het access point in, en wacht even.
Als er nog altijd geen verbinding tot stand wordt gebracht, voert
u de procedure om verbinding te maken opnieuw uit.
11: Verb.doel niet gevonden
12: Verb.doel niet gevonden
150
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de camera
Het IP-adres op de camera is ingesteld op [Autom. instellen].
Is dit de juiste instelling?
Als u geen DHCP-server gebruikt, stelt u het IP-adres op de
camera in op [
Handm. Instellen
] en configureert u vervolgens de
instellingen (pag. 174).
Controleren op de DHCP-server
Is de DHCP-server ingeschakeld?
Schakel de DHCP-server in.
Zijn er genoeg adressen om te worden toegekend door de
DHCP-server?
Verhoog het aantal adressen dat door de DHCP-server wordt
toegekend.
Verwijder apparatuur met door de DHCP-server toekende
adressen van het netwerk om het aantal gebruikte adressen te
verminderen.
Werkt de DHCP-server correct?
Controleer de instellingen van de DHCP-server om na te gaan of
deze goed werkt als DHCP-server.
Vraag zo nodig uw netwerkbeheerder of de DHCP-server
beschikbaar is.
Controleren in het hele netwerk
Heeft uw netwerk een router of vergelijkbaar apparaat dat
dienst doet als gateway?
Vraag de netwerkbeheerder zo nodig naar het adres van de
netwerkgateway en voer dit in op de camera (pag. 168 en 174).
Controleer of het gateway-adres correct is ingevoerd op alle
netwerkapparaten, inclusief de camera.
21: Geen adres toegewezen door DHCP server
151
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de camera
Komt het IP-adres van de DNS-server op de camera overeen
met het werkelijke IP-adres van de DNS-server?
Stel het IP-adres in op [
Handm. Instellen
]. Stel vervolgens op de
camera het IP-adres van de gebruikte DNS-server in
(pag. 168 en 174).
Controleren op de DNS-server
Is de DNS-server ingeschakeld?
Schakel de DNS-server in.
Zijn de instellingen op de DNS-server voor IP-adressen en
bijbehorende namen correct?
Controleer op de DNS-server of de instellingen voor IP-adressen
en bijbehorende namen correct zijn.
Werkt de DNS-server correct?
Controleer de instellingen van de DNS-server om na te gaan of
deze goed werkt als DNS-server.
Vraag zo nodig uw netwerkbeheerder of de DNS-server
beschikbaar is.
Controleren in het hele netwerk
Heeft uw netwerk een router of vergelijkbaar apparaat dat
dienst doet als gateway?
Vraag de netwerkbeheerder zo nodig naar het adres van de
netwerkgateway en voer dit in op de camera (pag. 168 en 174).
Controleer of het gateway-adres correct is ingevoerd op alle
netwerkapparaten, inclusief de camera.
22: Geen respons van DNS server
152
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de camera
Gebruikt een ander apparaat in het cameranetwerk hetzelfde
IP-adres als de camera?
Wijzig het IP-adres van de camera om te voorkomen dat twee
apparaten hetzelfde adres gebruiken. U kunt ook het IP-adres van
het andere apparaat met het dubbele adres wijzigen.
Als het IP-adres van de camera in een netwerkomgeving met een
DHCP-server is ingesteld op [
Handm. Instellen
], wijzigt u de
instelling in [
Autom. instellen
] (pag. 72).
Controleren op de camera
Op de camera is de proxyserver ingesteld op [Gebr.]. Is dit de
juiste instelling?
Als er geen proxyserver wordt gebruikt, stelt u de instelling voor de
proxyserver in op [
Uitschak.
] (pag. 77).
Komen de instellingen [Adres instelling] en [Poortnr.] van de
camera overeen met die van de proxyserver?
Configureer het adres en het poortnummer van de proxyserver op
de camera zodanig dat ze overeenkomen met de instellingen op
de proxyserver (pag. 77).
Zijn de instellingen voor de proxyserver van de camera
correct ingevoerd op de DNS-server?
Zorg ervoor dat het [
Adres
] van de proxyserver correct is
ingevoerd op de DNS-server.
23: Device met zelfde IP-adres bestaat op gesel. netwerk
24: Geen respons van proxy server
153
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de proxyserver
Is de proxyserver ingeschakeld?
Schakel de proxyserver in.
Werkt de proxyserver correct?
Controleer de instellingen van de proxyserver om na te gaan of
deze goed werkt als proxyserver.
Vraag de netwerkbeheerder zo nodig naar het adres en
poortnummer van de proxyserver en voer deze in op de camera.
Controleren in het hele netwerk
Heeft uw netwerk een router of vergelijkbaar apparaat dat
dienst doet als gateway?
Vraag de netwerkbeheerder zo nodig naar het adres van de
netwerkgateway en voer dit in op de camera.
Controleer of het gateway-adres correct is ingevoerd op alle
netwerkapparaten, inclusief de camera.
Reageren op foutmeldingen 21–24
Let ook op de volgende punten wanneer u problemen met foutnummer
21–24 verhelpt.
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze dezelfde
encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Deze fout doet zich voor als er verschillende encryptiesleutels worden
gebruikt en de verificatiemethode voor de encryptie is ingesteld op [Open
systeem]. Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg ervoor dat de
juiste encryptiesleutel voor verificatie is ingevoerd op de camera (pag. 71).
154
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de camera
Komt het IP-adres van de FTP-server op de camera overeen
met het werkelijke IP-adres van de FTP-server?
Configureer het IP-adres op de camera zodanig dat het
overeenkomt met het werkelijke IP-adres van de FTP-server
(pag. 76).
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Deze fout doet zich voor als er verschillende encryptiesleutels
worden gebruikt en de verificatiemethode voor de encryptie is
ingesteld op [
Open systeem
].
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg
ervoor dat de juiste encryptiesleutel voor verificatie is ingevoerd op
de camera (pag. 71).
Komt de instelling voor [Poortnummer instellen] voor de
FTP-server op de camera overeen met het werkelijke
poortnummer van de FTP-server?
Configureer hetzelfde poortnummer (meestal 21) op de camera en
op de FTP-server. Configureer het poortnummer op de camera
zodanig dat het overeenkomt met het werkelijke poortnummer van
de FTP-server (pag. 77).
Zijn de instellingen voor de FTP-server van de camera correct
ingevoerd op de DNS-server?
Zorg ervoor dat de [
Servernaam
] van de FTP-server correct is
ingevoerd op de DNS-server. Zorg ervoor dat de [
Servernaam
]
voor de FTP-server correct is ingevoerd op de camera (pag. 76).
41: Kan niet verbinden met FTP-server
155
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de FTP-server
Werkt de FTP-server correct?
Configureer de computer zodanig dat die correct kan werken
als FTP-server.
Vraag de netwerkbeheerder zo nodig naar het adres en
poortnummer van de FTP-server en voer deze in op de camera.
Is de FTP-server ingeschakeld?
Schakel de FTP-server in. De server is wellicht automatisch
uitgeschakeld vanwege energiebesparing.
Komt het IP-adres van de FTP-server (bij de instelling [Adres])
op de camera overeen met het werkelijke IP-adres van de
FTP-server?
Configureer het IP-adres op de camera zodanig dat het overeenkomt
met het werkelijke IP-adres van de FTP-server (pag. 76).
Is er een firewall of andere beveiligingssoftware
ingeschakeld?
Sommige beveiligingssoftware gebruikt een firewall om de toegang
tot de FTP-server te beperken. Wijzig de firewallinstellingen zodat
toegang tot de FTP-server mogelijk is.
Wellicht hebt u wel toegang tot de FTP-server als u op de camera
[
Passieve modus
] instelt op [
Gebr.
] (pag. 128).
Zoekt u verbinding met de FTP-server via een
breedbandrouter?
Sommige breedbandrouters gebruiken een firewall om de toegang
tot de FTP-server te beperken. Wijzig de firewallinstellingen zodat
toegang tot de FTP-server mogelijk is.
Wellicht hebt u wel toegang tot de FTP-server als u op de camera
[
Passieve modus
] instelt op [
Gebr.
] (pag. 128).
156
Reageren op foutmeldingen
Controleren in het hele netwerk
Heeft uw netwerk een router of vergelijkbaar apparaat dat
dienst doet als gateway?
Vraag de netwerkbeheerder zo nodig naar het adres van de
netwerkgateway en voer dit in op de camera (pag. 168 en 174).
Controleer of het gateway-adres correct is ingevoerd op alle
netwerkapparaten, inclusief de camera.
Controleren op de FTP-server
Is de FTP-server zodanig geconfigureerd dat de toegang is
beperkt tot enkele IP-adressen?
Controleer het IP-adres van de camera in [
Bevestig inst.
]
(pag. 141) en wijzig de FTP-serverinstellingen.
Controleren op de FTP-server
Hebt u verbinding gemaakt met meer FTP-servers dan het
maximale aantal FTP-serververbindingen?
Koppel een aantal netwerkapparaten los van de FTP-server of
verhoog het aantal maximaal toegestane verbindingen in de
instellingen van de FTP-server.
Deze fout wordt weergegeven als de verbinding tussen de
camera en de FTP-server om een of andere reden niet kan
worden verbroken.
Schakel de FTP-server en de camera uit en weer in.
42: FTP server weigerde verbinding
43: Kan niet verbinden met FTP-server. Foutcode
ontvangen van server.
44: Kan verbinding met FTP-server n. verb. Foutcode
ontvangen van server.
157
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de camera
Is op de camera de [Loginnaam] correct ingevoerd?
Controleer de loginnaam voor aanmelding bij de FTP-server. Bij de
instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine
letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Controleer of
u de correcte loginnaam hebt ingesteld op de camera (pag. 77).
Is op de camera het [Loginwachtwoord] correct ingevoerd?
Controleer, als een loginwachtwoord is ingevoerd op de FTP-
server, het gebruik van hoofdletters en kleine letters, zodat u zeker
weet dat het juiste loginwachtwoord is ingesteld op de camera
(pag. 77).
Controleren op de FTP-server
Heeft de gebruiker voldoende lees-, schrijf- en
logboekrechten voor de FTP-server?
Configureer de gebruikersrechten voor de FTP-server zodat de
gebruiker kan lezen en schrijven en toegang heeft tot het logboek.
Worden voor de naam van de map die is opgegeven als
doelmap op de FTP-server ASCII-tekens gebruikt (pag. 18)?
Gebruik ASCII-tekens om de mapnaam te maken.
45: Kan niet inloggen op FTP-server. Foutcode ontvangen
van server.
158
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de FTP-server
De verbinding is verbroken door de FTP-server.
Start de FTP-server opnieuw op.
Heeft de gebruiker voldoende lees-, schrijf- en logboekrechten
voor de FTP-server?
Configureer de gebruikersrechten voor de FTP-server zodat de
gebruiker kan lezen en schrijven en toegang heeft tot het logboek.
Heeft de gebruiker toegangsrechten tot de doelmap op de
FTP-server?
Configureer de gebruikersrechten zodat de gebruiker toegang
heeft tot de doelmap op de FTP-server voor opslag van beelden
van de camera.
Is de FTP-server ingeschakeld?
Schakel de FTP-server in. De server is wellicht automatisch
uitgeschakeld vanwege energiebesparing.
Is de vaste schijf van de FTP-server vol?
Vergroot de beschikbare ruimte op de vaste schijf.
Deze fout doet zich voor als de transmitter om een of andere
reden geen bevestiging van de FTP-server ontvangt dat de
beeldoverdracht is voltooid.
Schakel de FTP-server en de camera uit en weer in, en breng
vervolgens de opnamen opnieuw over.
46: Voor de datasessie, fout-code ontv. van FTP server
47: Einde beeldbestand overbr. niet bevestigd door
FTP server
159
Reageren op foutmeldingen
Zijn er obstakels tussen de camera en de antenne van het
access point?
Verplaats de antenne van het access point zo dat deze duidelijk te
zien is vanaf het punt waar u de camera gebruikt (pag. 166).
Controleren op de camera
Zijn de SSID-instelling van de camera en die van het access
point hetzelfde?
Controleer de SSID van het access point en stel de SSID op de
camera overeenkomstig in (pag. 70).
Controleren bij het access point
Is het access point ingeschakeld?
Schakel het access point in.
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het access point geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het access point.
U kunt het MAC-adres controleren op het scherm [
Info bekijken
]
(pag. 144).
Controleren op de camera
Is de camera geconfigureerd voor communicatie in de
Infrastructuurmodus?
Configureer de camera voor communicatie in de ad-hocmodus.
Controleren op het doelapparaat
Bevindt het doelapparaat voor ad-hoccommunicatie zich
in de buurt?
Stel het doelapparaat in voor ad-hoccommunicatie in de buurt
van de camera.
61: Geselect. SSID wireless LAN network niet gevonden
62: Geen respons van wireless LAN-terminal
160
Reageren op foutmeldingen
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde verificatiemethode gebruiken?
De camera ondersteunt de volgende verificatiemethoden: [
Open
systeem
], [
Shared key
] en [
WPA/WPA2-PSK
] (pag. 60).
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg
ervoor dat de juiste encryptiesleutel voor verificatie is ingesteld op
de camera (pag. 71).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het access point geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het access point.
U kunt het MAC-adres controleren op het scherm [
Info bekijken
]
(pag. 144).
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiemethode gebruiken?
De camera ondersteunt de volgende encryptiemethoden: WEP,
TKIP en AES (pag. 60).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het access point geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het access point.
U kunt het MAC-adres controleren op het scherm [
Info bekijken
]
(pag. 144).
63: Wireless LAN-verificatiefout
64: Kan niet verbinden met wireless LAN-terminal
161
Reageren op foutmeldingen
Zijn er obstakels tussen de camera en de antenne van het
access point?
Verplaats de antenne van het access point zo dat deze duidelijk te
zien is vanaf het punt waar u de camera gebruikt (pag. 166).
De draadloze verbinding is om een of andere reden verbroken
en kan niet worden hersteld.
Deze reden kan onder andere zijn: te intensief gebruik van het
access point door een ander apparaat, een magnetron of
soortgelijk apparaat dat in de buurt van het access point wordt
gebruikt (verstoring van IEEE 802.11b/g/n (2,4 GHz-band)) of
invloed van regen of hoge luchtvochtigheid (pag. 166).
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg
ervoor dat de juiste encryptiesleutel voor verificatie is ingesteld op
de camera (pag. 71).
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiemethode gebruiken?
De camera ondersteunt de volgende encryptiemethoden: WEP,
TKIP en AES (pag. 60).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het access point geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het access point.
U kunt het MAC-adres controleren op het scherm [
Info bekijken
]
(pag. 144).
65: Wireless LAN-verbinding verbroken
66: Onjuiste wireless LAN encryptiesleutel
67: Onjuiste wireless LAN encryptie methode
162
Reageren op foutmeldingen
Hebt u de WPS-knop (Wi-Fi Protected Setup) op het access
point lang genoeg ingedrukt?
Houd de WPS-knop zo lang ingedrukt als in de
instructiehandleiding van het access point is opgegeven.
Probeert u verbinding te maken in de buurt van het
access point?
Probeer verbinding te maken wanneer beide apparaten zich
binnen elkaars bereik bevinden.
Er wordt verbinding gemaakt door andere access points in
PBC-modus (Push Button Connection) van WPS (Wi-Fi
Protected Setup).
Wacht even voordat u verbinding maakt of probeer verbinding te
maken in de verbindingsmodus met PIN-code (PIN-modus)
(pag. 65).
Er heeft zich een probleem voorgedaan met een ander
foutcodenummer dan 11–69.
Schakel de camera uit en dan weer in.
68: Kan niet verbinden met wireless LAN-terminal.
Start opnieuw.
69: Meerdere wireless LAN-terminals gevonden. Kan
geen verbinding maken. Start opnieuw.
91: Andere fout
163
Reageren op foutmeldingen
De doelwebserver beschikt over onvoldoende vrije ruimte.
Verwijder overbodige afbeeldingen van de webserver, controleer
de beschikbare ruimte op de webserver en probeer vervolgens de
gegevens opnieuw te verzenden.
Het is mogelijk niet gelukt om de webservice in te stellen.
Sluit de camera op uw computer aan met een interfacekabel en
configureer de instellingen van de webservice met EOS Utility
(pag. 57).
Is registratie-informatie van de camera of de op de camera
geregistreerde webservice verwijderd uit CANON iMAGE
GATEWAY?
Sluit de camera op uw computer aan met een interfacekabel en
configureer de instellingen van de webservice met EOS Utility
(pag. 57).
Het hoofdcertificaat is verlopen of ongeldig.
Sluit de camera op uw computer aan met een interfacekabel en
configureer de instellingen van de webservice met EOS Utility
(pag. 57).
Deze fout wordt mogelijk weergegeven wanneer de tijdinstelling
van de camera aanzienlijk verschilt van de werkelijke tijd.
Controleer of de juiste tijd op de camera is ingesteld.
121: Onvoldoende vrije ruimte op server
122: Maak verbinding met een computer en corrigeer de
instellingen voor de webservice met de EOS-software.
123: Kan niet aanmelden bij webservice. Maak verbinding
met een computer en corrigeer de instellingen met de
EOS-software.
124: Ongeldig SSL-certificaat. Maak verbinding met een
computer en corrigeer de instellingen met
de EOS-software.
164
Reageren op foutmeldingen
Is er verbinding met het netwerk?
Controleer de verbindingsstatus van het netwerk.
Er wordt onderhoud gepleegd aan CANON iMAGE GATEWAY
of de belasting is tijdelijk geconcentreerd.
Probeer later opnieuw verbinding te maken met de webservice.
Tijdens het verbinden met de webservice heeft zich een ander
probleem voorgedaan dan foutmelding 121 t/m 126.
Probeer opnieuw verbinding te maken met de webservice.
Is de printer bezig met printen?
Maak opnieuw verbinding met de printer nadat deze klaar is met
printen.
Heeft een andere camera verbinding gemaakt met de printer?
Maak opnieuw verbinding met de printer nadat de verbinding
tussen de printer en de andere camera is verbroken.
Is de printer ingeschakeld?
Schakel de printer uit en maak opnieuw verbinding met de printer.
125: Controleer de netwerkinstellingen
126: Kon geen verbinding maken met server
127: Er is een fout opgetreden
141: Printer is bezig. Probeer opnieuw verbinding te maken.
142: Kon printergegevens niet inlezen. Maak opnieuw
verbinding en herhaal de opdracht.
165
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Als u vastgelegde opnamen wilt overbrengen naar een FTP-server, stelt
u de schakelaar voor Live View-opnamen/movie-opnamen in op <
A
>.
Wanneer de schakelaar voor Live View-opnamen/movie-opnamen is
ingesteld op <
k
>, kunnen opnamen niet worden overgebracht.
Als een Wireless LAN-verbinding actief is, kunt u de camera niet
gebruiken door deze te verbinden met Connect Station, een computer,
een Wireless File Transmitter of een ander apparaat met een kabel.
Verbreek de Wireless LAN-verbinding voordat u een kabel aansluit.
Als de camera is aangesloten op Connect Station, een computer, een
Wireless File Transmitter of een ander apparaat met een interfacekabel,
kunt u [
5
4: Communicatie-instellingen
] niet selecteren. Ontkoppel
de kabel voordat u de instellingen configureert.
Tijdens een Wireless LAN-verbinding zijn bewerkingen als opnamen
maken en weergave niet mogelijk. Verbreek de verbinding en voer de
bewerking vervolgens uit.
Als u de instellingen hebt gewijzigd of een andere instelling hebt
geselecteerd, is het niet mogelijk om opnieuw verbinding te maken, zelfs
wanneer u dezelfde camera en dezelfde smartphone gebruikt en ook
d
ezelf
de SSID selecteert. Verwijder de verbindingsinstellingen voor de
camera uit de Wi-Fi-instellingen op de smartphone en stel de verbinding
opnieuw in.
Als Camera Connect nog actief is terwijl u de verbinding opnieuw instelt,
wordt er mogelijk geen verbinding tot stand gebracht. In dat geval start
u Camera Connect opnieuw.
Problemen oplossen
Kan geen opnamen overbrengen naar een FTP-server.
Kan geen gebruikmaken van een apparaat dat via een
interfacekabel is aangesloten.
Kan [Communicatie-instellingen] niet selecteren.
Bewerkingen zoals opnamen maken en weergave zijn niet mogelijk.
Kan niet opnieuw verbinding maken met een smartphone.
166
Als de transmissiesnelheid afneemt, de verbinding wordt verbroken of
andere problemen optreden bij het gebruik van de draadloze functies, kunt
u de volgende suggesties voor oplossingen proberen.
Bij gebruik binnenshuis installeert u het apparaat in de ruimte waar
u de camera gebruikt.
Plaats het apparaat op een plek waar geen mensen of voorwerpen
tussen het apparaat en de camera kunnen komen.
Als de transmissiesnelheid van een Wireless LAN afneemt door een van
de volgen
de elektronische apparaten, schakel deze dan uit of vergroot de
afstand tot de apparaten om de communicatie te verzenden.
De camera communiceert met Wireless LAN’s via IEEE 802.11b/g/n
met radiogolven op de 2,4 GHz-band. Hierdoor kan de
transmissiesnelheid van het Wireless LAN afnemen als er Bluetooth-
apparaten, magnetronovens, draadloze telefoons, microfoons,
smartphones, andere camera’s of soortgelijke apparaten in de buurt
gebruikmaken van dezelfde frequentieband.
Zorg ervoor dat de IP-adressen van de camera’s verschillend zijn
wanneer u met meerdere camera’s verbinding maakt met één
access point.
Wanneer meerdere camera’s verbonden zijn met één access point,
neemt de transmissiesnelheid af.
Wanneer er meerdere access points met IEEE 802.11b/g/n
(2,4 GHz-band) zijn, laat dan een ruimte van vier kanalen tussen elk
Wireless LAN-kanaal om verstoring van de radiogolven te beperken.
Gebruik bijvoorbeeld kanaal 1, 6 en 11, kanaal 2 en 7 of kanaal 3 en 8.
Wanneer [
Wi-Fi/NFC
] wordt ingesteld op [
Inschakelen
], wordt
beeldoverdracht via een Eye-Fi-kaart uitgeschakeld.
Opmerkingen over de draadloze functie
Installatielocatie van de antenne voor het access point
Elektronische apparaten in de buurt van het access point
Opmerkingen bij het gebruik van meerdere camera’s
Gebruik van een Eye-Fi-kaart
167
Als de beveiligingsinstellingen niet correct zijn ingesteld, kunnen de
volgende problemen optreden.
Bekijken van de overdracht
Derden met slechte bedoelingen kunnen Wireless LAN-overdrachten
opspor
en en proberen om de gegevens op te halen die u verzendt.
Ongeoorloofde netwerktoegang
Derden met slechte bedoelingen kunnen ongeoorloofde toegang
krijgen to
t het netwerk dat u gebruikt en informatie stelen, wijzigen of
vernie
tigen. U kunt daarnaast ook het slachtoffer worden van andere
ongeoor
loofde toegang zoals imitatie (waarbij iemand een andere
identiteit aanneemt om ongeoorloofde toegang te krijgen tot
informatie) en springplankaanvallen (waarbij iemand ongeoorloofde
toegang krijgt tot uw netwerk als een springplank om hun sporen uit te
wissen terwijl ze in andere systemen inbreken).
Het wordt aanbevolen om uw netwerk vo
ldoende te beveiligen om dit
soort
problemen te vermijden.
Beveiliging
168
Windows
Open de [
Opdrachtprompt
] van Windows, typ ipconfig/all en druk
op de <
Enter
>-toets.
Het IP-adres dat aan de computer is toegewezen, wordt
weergegeven, samen met het sub
netmasker, de gateway en de
DNS-serverinformatie.
Mac OS
Open in Mac OS X de toepassing [
Terminal
], typ ifconfig -a en druk
op <
Return
>. Het IP-adres dat aan de computer is toegewezen,
staat onder het item [
en0
] naast [
inet
], in de indeling ***.***.***.***.
* Raadpleeg de Help van Mac OS X voor meer informatie over
de toepassing [Terminal].
Om te voorkomen dat hetzelfde IP-adres wordt gebruikt voor de
computer en andere netwerkapparatuur, wijzigt u het laatste getal in het
IP-adres bij het configu
reren van het IP-adres dat aan de camera wordt
toegewezen tijdens de bewerkingen die op pagina 174 worden
beschreven.
Netwerkinstellingen controleren
Voorbeeld: 192.168.1.10
169
15
Referentie
170
Voor het maken en registreren van onderschriften op de camera, zoals
beschreven in “Opnamen met onderschrift overbrengen” (pag. 123)
voert u de volgende stappen uit. Gebruik voor het maken en registreren
van onderschrif
ten een computer waarop EOS Utility is geïnstalleerd.
Raadpleeg pagina 43 of 59 om het gebruik van EOS Utility via een
LAN in te schakelen.
1
Start EOS Utility en selecteer
[Camera settings/Camera-
instellingen].
Het scherm met camera-instellingen
wordt weergegeven.
2
Selecteer [WFT Captions/WFT-
onderschriften].
Het scherm voor het maken van
onderschriften wordt weergegeven.
Onderschriften maken en registreren
171
Onderschriften maken en registreren
3
Voer het onderschrift of de
onderschriften in.
Gebruik maximaal 31 tekens
(in ASCII-indeling).
Selecteer [
Load settings/
Instellingen laden
] om gegevens op
te vragen van onderschriften die zijn
opgeslagen op de camera.
4
Registreer de onderschriften op
de camera.
Selecteer [
Apply to camera/
Toepassen op de camera
] om de
nieuwe onderschriften op de camera
te registreren.
172
U kunt de netwerkinstellingen voor de Camera access point modus
handmatig instellen. [
SSID
], [
Kanaal instelling
] en [
Encryptie
instellingen
] kunnen worden ingesteld op de schermen die worden
weergegeven.
1
Selecteer [Handmatige
verbinding].
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
2
Voer een SSID (netwerknaam) in.
Voer de gewenste tekens in met het
virtuele toetsenbord (pag. 18).
Wanneer u klaar bent, drukt u op de
knop <
M
>.
3
Selecteer de gewenste
kanaalinstelling.
Als u de instellingen handmatig wilt
opgeven, selecteert u [
Handm.
Instellen
] en draait u aan het
instelwiel <
6
>.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
Het netwerk handmatig instellen
173
Het netwerk handmatig instellen
4
Selecteer de gewenste encryptie-
instelling.
Voor encryptie selecteert u [
AES
].
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
>.
Wanneer [
AES
] is geselecteerd,
wordt het virtuele toetsenbord
(pag. 18) weergegeven. Voer een
willekeurige encryptiesleutel van acht
teken
s in en
druk op de knop <
M
>
om de sleutel in te stellen.
De ingestelde SSID en
encryptiesleutel worden
weergegeven.
Zie “Gemakkelijke verbinding”
(pag. 27) voor daaropvolgende
handelingen.
174
Stel de IP-adresinstellingen handmatig in. De items die worden
weergegeven, variëren afhankelijk van de geselecteerde Wi-Fi-functie.
1
Selecteer [Handm. Instellen].
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
naar het volgende scherm te gaan.
2
Selecteer het item dat u wilt
instellen.
Selecteer een item en druk op <
0
>.
Het invoerscherm voor cijfers wordt
weergegeven.
Als u een gateway wilt gebruiken,
selecteert u [
Gebr.
], vervolgens
[
Adres
] en drukt u op <
0
>.
3
Voer de gewenste waarden in.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de
invoerpositie in het bovenste
gedeelte te verplaatsen en draai aan
het instelwiel <
5
> om een cijfer te
selecteren. Druk op <
0
> om het
geselecteerde cijfer in te voeren.
Druk op de knop <
M
> om de
ingevoerde waarden op te slaan en
terug te keren naar het scherm van
stap 2.
Het IP-adres handmatig instellen
175
Het IP-adres handmatig instellen
4
Selecteer [OK].
Wanneer u alle nodige items hebt
ingesteld, selecteert u [
OK
] en
drukt u op <
0
>.
Het instellingenscherm voor de
Wi-Fi-functie wordt weergegeven.
Indien u niet zeker weet wat u moet
invoeren, raadpleegt u de pagina
“Netwerkinstellingen controler
en”
(pag. 168) of vraagt u de
netwerkbeheerder of een andere
persoon die kennis van het netw
erk
heef
t om hulp.
176
9
Draadloze communicatie
Compatibiliteit met IEEE 802.11b/g/n
standaarden:
Overdrachtsmethode: DS-SS-modulatie (IEEE 802.11b)
OFDM-modulatie (IEEE 802.11g/n)
Verzendbereik: Circa 15 m
* Bij verbinding met een smartphone
* Zonder obstakels tussen de zend- en
ontvangst
antennes en zonder radiostoring
Overdrachtsfrequentie (centrale frequentie):
Verbindingsmethode: Camera access point modus, infrastructure*, ad hoc modus
* Wi-Fi Protected Setup wordt ondersteund
Beveiliging: Verificatiemethode: Open systeem, Shared Key,
WPA/WPA2-PSK
Encryptie: WEP, TKIP, AES
NFC-verbinding: voor communicatie met smartphones of verbinding met
Connect St
ation
9
Wi-Fi-functies
Verbinding met Opnamen kunnen worden bekeken, beheerd en
smartphones: ontvangen met een smartphone.
De camera kan op afstand worden bediend met een
smartphone.
O
pnamen kunnen naar een smartphone worden
verzonden.
Ve
rbinden met Opnamen kunnen naar Connect Station worden
Connect Station: verzonden en daar worden opgeslagen.
Bediening op afstand De functies voor be
diening op afstand en het bekijken
met EOS Utility: van opnamen van EOS Utility kunnen draadloos worden
gebruikt.
Prin
ten met Wi-Fi- Opnamen kunnen worden geprint met een printer
printers: die Wi-Fi ondersteunt.
Beelden overbrengen Automatische overdracht, Ge
selecteerde opnamen
naar een FTP-server: overbrengen, Overbrengen met SET en Overbrengen
met onderschr
ift.
* FTPS ondersteund
Opnamen versturen Opnamen op de camera en links naar opnamen kunnen
naar een webservice: naar geregistreerde webservices worden verzonden.
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon.
Specificaties
Frequentie Kanalen
2412 tot 2462 MHz 1 tot 11 kanalen
177
Handelsmerken
Microsoft en Windows zijn handelsmerken of gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten
en/of andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken of gedeponeerde
handelsmerken van Apple Inc. in de Verenigde Staten en andere landen.
Het Wi-Fi CERTIFIED-logo en het Wi-Fi Protected Setup-symbool zijn
handelsmerken van de Wi-Fi Alliance.
De afkorting WPS in de instellingenschermen van de camera en in deze
handleiding staat voor Wi-Fi Protected Setup.
UPnP is een handelsmerk van de UPnP Implementers Corporation.
Het N-Mark is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van
NFC Forum, Inc. in de Verenigde Staten en in andere landen.
Alle overige handelsmerken zijn het eigendom van de respectieve
eigenaren.
178
Index
A
Aanraakbediening...........................19
Access point ................................... 60
Encryptie ....................................60
Android ...........................................26
Automatische beeldoverdracht .....114
B
Batchoverdracht............................119
Bediening op afstand ..............84, 100
Beeldoverdracht............................113
Bijnaam...........................................16
C
Camera access point modus ..........74
Camera Connect.......................26, 84
CANON iMAGE GATEWAY ............ 56
Communiceren met
een smartphone........................29, 83
Connect Station ..............................39
D
Doelmap .................................78, 124
Draadloze communicatie-
instellingen wissen........................14
3
E
E-mail..............................................74
EOS Utility ..........................43
, 57, 99
Eye-Fi-kaart ....................................22
F
FTP-modus .....................................76
FTP-overdracht.......................58, 113
FTPS .............................................. 76
FTP-server ..................................... 75
I
Instellingen ................................... 140
Controleren .............................. 141
Namen wijzigen ....................... 141
registreren................................ 138
Verwijderen .............................. 142
Wijzigen ................................... 141
iOS ................................................. 26
IP-adres................ 63, 67, 72, 76, 174
J
JPEG............................................ 117
K
Kabels ............................................ 22
L
Loginmethode ................................ 77
M
MAC-adres ............................. 60, 144
Map selecteren............................... 78
Mappen .................................. 78, 124
N
NFC.............................. 24, 30, 31, 40
Opnamen versturen ................... 87
O
Onderschriften...................... 123, 170
Opmerkingen................................ 166
Opnameformaat verkleinen.... 92, 132
Opnamen overbrengen .......... 87, 130
Opnamen voor weergave............... 95
179
Index
Opnamen weergeven......................84
Opnieuw overbrengen...................118
Opnieuw verbinding maken ..........136
Overbrengen met SET ..................116
Overdracht na opname .................119
Overdracht van afzonderlijke
beelden .........................................114
Overdrachtsgeschiedenis .............121
Overgebrachte opnamen ..............124
P
PBC-modus (Push Button
Connection).....................................61
PictBridge................................49, 103
Poortnummer ..................................77
Printer/printen .........................49, 103
Problemen oplossen .....................147
Proxyserver.....................................77
R
RAW..............................................117
RAW+JPEG ..................................117
S
Snel instellen...................................90
T
Toetsenbord ....................................18
V
Verbindingsmethode
met PIN-code ..................................65
Verborgen modus............................60
W
Wi-Fi-printer............................ 49, 103
WPS (Wi-Fi Protected Setup)......... 60
PBC-modus................................ 61
PIN-modus ................................. 65
180
CEL-SW7NA280 © CANON INC. 2016
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika en het Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
Postbus 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over
uw lokale Canon-vestiging
Het product en de bijbehorende garantie worden in Europese landen geleverd door Canon Europa N.V.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180

Canon EOS 5D Mark IV Handleiding

Type
Handleiding