Canon EOS 80D Handleiding

Type
Handleiding
NEDERLANDS
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
EOS 80D (W)
Instructiehandleiding
voor de draadloze functie
2
Met de draadloze functies van deze camera kunt u allerlei taken
draadloos uitvoeren, zoals het versturen van opnamen naar
webservices en het op afstand bedienen van de camera. Dit is mogelijk
wanneer u de camera met een Wi-Fi
-netwerk verbindt of met een
ander apparaat dat de draadloze functies van deze camera ondersteunt.
* Gebruik de nieuwste firmware.
Inleiding
Wat u met de draadloze functies kunt doen
(CANON iMAGE
GATEWAY)
(7) Opnamen naar
een webservice
versturen
(1) Verbinden met een smartphone
(5) Opnamen printen
met een Wi-Fi-
printer
(2) Opnamen naar
een andere
camera
overbrengen
(6) Opnamen bekijken
met een
mediaspeler
(3) Opnamen
opslaan op
Canon Connect
Station
(4) De camera op
afstand bedienen
met EOS Utility
De CANON iMAGE GATEWAY-webservices worden niet in alle landen en
gebieden ondersteund. Voor informatie over de ondersteunde landen en
gebieden raadpleegt u de website van Canon (www.canon.com/cig).
3
Inleiding
(1)q Verbinden met een smartphone
(pag. 27, 77, 89)
Sluit de camera draadloos aan op een smartphone of tablet en gebruik
de toepassing Camera Connect om de camera op afstand te bedienen
of om opnamen die op de camera zijn opgeslagen, te bekijken.
In deze handleiding en op het LCD-scherm van de camera wordt
met de term ‘smartphone’ verwezen naar smartphones en tablets.
(2)
z
Opnamen naar een andere camera overbrengen
(pag. 37, 103)
Sluit deze camera en andere Canon-camera’s met ingebouwde
draadloze functies aan en breng opnamen over van de ene naar de
andere camera.
(3)Opnamen opslaan op Connect Station
(pag. 41)
Verbind de camera draadloos met Connect Station (afzonderlijk
verkrijgbaar) om opnamen op te slaan.
(4)D De camera op afstand bedienen met EOS Utility
(pag. 45, 81, 107)
Breng een draadloze verbinding tussen de camera en de computer tot
stand en bedien de camera op afstand met EOS Utility (EOS-software).
(5)l Opnamen printen met een Wi-Fi-printer
(pag. 51, 85, 111)
Verbind de camera draadloos met een printer die PictBridge
(Wireless LAN) ondersteunt om opnamen te kunnen afdrukken.
(6)o Opnamen bekijken met een mediaspeler
(pag. 121)
Verbind de camera draadloos met een mediaspeler die DLNA*
ondersteunt om opnamen op de geheugenkaart van de camera op
uw televisie te bekijken.
* Digital Living Network Alliance
(7)m Opnamen naar een webservice versturen
(pag. 125)
Deel opnamen met vrienden en familie of deel opnamen met
behulp van een reeks webservices via CANON iMAGE GATEWAY,
een online fotoservice voor Canon-gebruikers (gratis registratie
is vereist).
4
Inleiding
Deze camera biedt ondersteuning voor NFC*, waardoor u makkelijk
een verbinding tot stand kunt brengen tussen de camera en een
smartphone of Connect Station (afzonderlijk verkrijgbaar). Zie
pagina 22 voor meer informatie.
* Near Field Communication
Gemakkelijke verbinding met de NFC-functie
Let op: Canon is niet aansprakelijk voor eventueel verlies of schade als
gevolg van onjuiste draadloze communicatie-instellingen bij gebruik van de
camera. Daarnaast is Canon niet aansprakelijk voor eventueel ander
verlies of schade als gevolg van het gebruik van de camera.
Zorg bij het gebruik van draadloze functies voor adequate beveiliging, naar
uw eigen inzicht en op uw eigen risico. Canon is niet aansprakelijk voor
eventueel verlies of schade als gevolg van onbevoegde toegang of andere
schendingen.
5
In deze handleiding worden ‘draadloos’ en ‘Wireless LAN’ gebruikt
als een algemene aanduiding voor Wi-Fi en de draadloze functies
van Canon.
De term ‘toegangspunt’ verwijst naar Wireless LAN-terminals
(toegangspunten voor Wireless LAN, routers voor Wireless LAN,
enzovoort) die verbinding met Wireless LAN faciliteren.
Bij de camera is geen interfacekabel geleverd.
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het Hoofdinstelwiel.
<5> : Het Snelinstelwiel.
<W> <X> <Y> <Z> : De richting waarin de Multicontroller moet
worden geduwd.
<0> : De Instelknop.
* In aanvulling op bovenstaande punten worden de pictogrammen en symbolen
die op de cameraknoppen worden gebruikt en op het LCD-scherm worden
weergegeven, ook in deze handleiding gebruikt bij het bespreken van de
relevante handelingen en functies.
(pag. **) : Referentiepaginanummers voor meer informatie.
: Waarschuwingen om mogelijke problemen bij de bediening te
voorkomen.
: Aanvullende informatie.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
6
Deze handleiding bestaat uit de volgende vijf delen: ‘Aan de slag’, ‘Gemakkelijke
verbinding’, ‘Geavanceerde verbinding’, ‘Bij verbinding’, ‘Referentie’.
Nadat u de verbinding hebt voorbereid in ‘Aan de slag’, volgt u het onderstaande
diagram en raadpleegt u de overeenkomstige pagina’s die u nodig hebt.
De structuur van deze handleiding
Aan de slag
(pag. 11)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u een bijnaam opgeeft en hoe de
basisbediening werkt.
Verbindingsbestemming selecteren
z Camera
Connect Station
q Smartphone
D EOS Utility
l Printer
o Mediaspeler
m Webservice
Verbindingsmethode selecteren
Voor q, D of l kunt u een
verbindingsmethode selecteren.
Gemakkelijke verbinding
(pag. 25)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe
u de camera rechtstreeks met het
apparaat verbindt.
Geavanceerde verbinding
(pag. 55)
In dit gedeelte wordt voornamelijk uitgelegd
hoe u een verbinding tot stand brengt met
behulp van een Wi-Fi-toegangspunt.
Bij verbinding
(p. 87)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de draadloze functies zoals het verwerken
van opnamen kunt gebruiken nadat een verbinding tot stand is gebracht.
Referentie
(pag. 143)
In dit gedeelte worden oplossingen voor problemen en andere informatie
beschreven. Lees dit gedeelte indien nodig.
7
2
1
3
4
Inleiding 2
Wat u met de draadloze functies kunt doen......................................2
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt....5
De structuur van deze handleiding ...................................................6
Aan de slag 11
Stroomdiagram voor de bediening..................................................12
Voorbereiding en basisbediening 13
Een bijnaam opgeven .....................................................................14
Basisbediening en -instellingen ......................................................17
NFC-functie.....................................................................................22
Voorbereiding voor smartphones....................................................24
Gemakkelijke verbinding 25
Stroomdiagram voor de draadloze functie (Gemakkelijke verbinding)
...26
Gemakkelijke verbinding met een smartphone 27
Verbindingsmethode .......................................................................28
Automatisch verbinding maken via de NFC-functie........................29
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding............................32
Gemakkelijke verbinding tussen camera’s 37
Verbinding maken met een camera ................................................38
Gemakkelijke verbinding met Connect Station 41
Opnamen opslaan...........................................................................42
Inhoudsopgave
8
Inhoudsopgave
5
6
10
9
7
8
Gemakkelijke verbinding met EOS Utility 45
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding ........................... 46
Gemakkelijke verbinding met een printer 51
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding ........................... 52
Geavanceerde verbinding 55
Stroomdiagram voor de Wireless LAN-functie (Geavanceerde
verbinding)...................................................................................... 56
Voorbereiding voor webservices .................................................... 58
Verbinding maken door een netwerk te selecteren 61
Het type toegangspunt controleren ................................................ 62
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)..................................... 63
Verbinding maken via WPS (PIN-modus) ...................................... 67
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk ....... 71
Wi-Fi-verbinding met een smartphone 77
Verbinding maken met een smartphone ........................................ 78
Wi-Fi-verbinding met EOS Utility 81
Verbinding maken met EOS Utility ................................................. 82
Wi-Fi-verbinding met een printer 85
Verbinding maken met een printer ................................................. 86
9
Inhoudsopgave
12
13
16
14
15
17
11
Bij verbinding 87
Verbinding maken met een smartphone 89
De camera met een smartphone bedienen.....................................90
Opnamen naar een smartphone versturen.....................................93
Opnamen voor weergave specificeren ...........................................99
Opnamen naar een andere camera overbrengen 103
Opnamen naar een camera versturen..........................................104
De camera op afstand bedienen met EOS Utility 107
EOS Utility gebruiken....................................................................108
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer 111
Printen...........................................................................................112
Afdrukinstellingen..........................................................................115
Opnamen bekijken met een mediaspeler 121
Opnamen weergeven op een tv....................................................122
Opnamen naar een webservice versturen 125
Opnamen naar een webservice versturen ....................................126
Opnieuw verbinding maken en instellingen toevoegen
131
Opnieuw verbinding maken ..........................................................132
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen ................... 135
10
Inhoudsopgave
18
20
19
Verbindingsinstellingen controleren en bedienen 137
Verbindingsinstellingen controleren, wijzigen of verwijderen ....... 138
Draadloze communicatie-instellingen wissen............................... 141
Scherm Info bekijken.................................................................... 142
Referentie 143
Problemen oplossen 145
Reageren op foutmeldingen ......................................................... 146
Problemen oplossen..................................................................... 159
Opmerkingen over de draadloze functie ...................................... 160
Netwerkinstellingen controleren ................................................... 162
Referentie 163
Het netwerk handmatig instellen .................................................. 164
Het IP-adres handmatig instellen ................................................. 166
Specificaties ................................................................................. 168
Aandachtspunten bij Wi-Fi (Wireless LAN) .................................. 169
Index............................................................................................. 171
11
Aan de slag
12
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u een bijnaam opgeeft (ten behoeve van
identificatie) en hoe de basisbediening van de draadloze functies werkt.
Volg de procedures hieronder.
Stroomdiagram voor de bediening
Geef een bijnaam op. (pag. 14)
Stel een bijnaam in voor de camera. U kunt 1 tot
10 tekens opgeven, bijvoorbeeld uw naam.
U kunt pas de draadloze functies instellen
als u een bijnaam hebt ingevoerd.
Stel [Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen].
(Stap 1 tot 3 op pagina 17)
Ga naar het scherm [Wi-Fi-functie].
(Stap 4 en 5 op pagina 17-18)
Selecteer een Wi-Fi-functie en breng een
verbinding tot stand.
Zie voor andere instellingen “Gemakkelijke
verbinding” of “Geavanceerde verbinding”.
Gemakkelijke verbinding
(pag. 25)
Verbind de camera rechtstreeks met
het apparaat.
Geavanceerde verbinding
(pag. 55)
Maak verbinding via een Wi-Fi-
toegangspunt.
13
1
Voorbereiding en
basisbediening
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u een bijnaam
opgeeft (ten behoeve van identificatie) die noodzakelijk
is voor het gebruik van de draadloze functies en de
basisbediening van de camera.
14
Stel eerst een bijnaam voor de camera in (ten behoeve van
identificatie).
Wanneer de camera draadloos op een ander apparaat is aangesloten,
wordt de bijnaam op dat apparaat weergegeven. U kunt pas de
draadloze functies instellen als u een bijnaam hebt ingevoerd.
1
Selecteer [Inst. draadloze
communicatie].
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Inst. draadloze communicatie] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Bijnaam].
Wanneer deze functie voor het eerst
wordt geselecteerd, verschijnt er een
scherm waarin u een bijnaam moet
opgeven. Druk op <0> en ga verder
naar stap 3.
Een bijnaam opgeven
15
Een bijnaam opgeven
3
Voer een bijnaam in.
Voor instructies over het invoeren van
tekens raadpleegt u de volgende
pagina.
U kunt 1 tot 10 willekeurige tekens
gebruiken.
4
Verlaat de instelling.
Wanneer u klaar bent, drukt u op de
knop <M>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsdialoogvenster en druk
op <0> om terug te keren naar het
menuscherm.
Omdat de bijnaam verplichte informatie is, kunt u niet alle tekens
verwijderen.
De cameranaam wordt standaard weergegeven voor de bijnaam.
16
Een bijnaam opgeven
Het invoergebied wijzigen
Druk op de knop <Q> om tussen het
bovenste en onderste invoergebied te
wisselen.
De cursor verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <Y> <Z>
in het bovenste gebied om de cursor
te verplaatsen.
Tekst invoeren
Druk in het onderste invoergebied op de pijltjestoetsen <W> en <X>
of <Y> en <Z> om een teken te selecteren en druk vervolgens op
<0> om het teken in te voeren.
Met [*/*] rechtsboven in het scherm kunt u zien hoeveel tekens
u hebt ingevoerd en hoeveel u er nog kunt invoeren.
De invoermodus wijzigen*
Selecteer [E] rechtsonder in het onderste invoergebied.
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt de invoermodus als volgt
gewijzigd: kleine letters 9 cijfers/symbolen 1 9 cijfers/symbolen 2
9 hoofdletters.
* Wanneer [Aanraakbediening: Deactiveren] is ingesteld, kunt u alle tekens
in één scherm invoeren.
Een teken verwijderen
Druk op de knop <L> om een teken te verwijderen.
Tekstinvoer voltooien
Druk op de knop <M> om de invoer te bevestigen en af te
sluiten. Wanneer het bevestigingsvenster wordt weergegeven,
selecteert u [OK] om het scherm te verlaten.
De tekstinvoer annuleren
Druk op de knop <B> om tekstinvoer te annuleren en het
scherm te verlaten. Wanneer het bevestigingsvenster wordt
weergegeven, selecteert u [OK] om het scherm te verlaten.
Het virtuele toetsenbord gebruiken
17
De basisbediening voor het gebruik van de draadloze functies van de
camera wordt hier beschreven. Volg de procedures hieronder.
1
Selecteer [Inst. draadloze
communicatie].
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Inst. draadloze communicatie] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wi-Fi/NFC].
3
Selecteer [Inschakelen].
Als er geen bijnaam (ten behoeve
van identificatie) is opgegeven,
wordt een registratiescherm
weergegeven. Zie pagina 14 voor
aanwijzingen bij het opgeven van een
bijnaam.
[Wi-Fi-functie] kan nu worden
geselecteerd.
4
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Basisbediening en -instellingen
U kunt de draadloze functies ook via het camerascherm gebruiken.
18
Basisbediening en -instellingen
5
Selecteer de Wi-Fi-functie waarmee
u verbinding wilt maken.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> of
<
Y
> en <
Z
> om een item te selecteren.
Als u de verbindingsinstellingen niet
hebt vastgelegd, wordt het
instelscherm weergegeven.
Als u de verbindingsinstellingen al
hebt vastgelegd, wordt het scherm
voor opnieuw verbinden
weergegeven (pag. 132).
Zie voor andere verbindingsinstellingen “Gemakkelijke verbinding”
(pag. 25) of “Geavanceerde verbinding” (pag. 55).
Raadpleeg pagina 22 wanneer u de NFC-functie gebruikt.
Het scherm [
Inst. draadloze
communicatie
] dat in stap 4 op pagina 17
wordt weergegeven, is het portaalscherm
voor het instellen van de draadloze functies.
Selecteer een item en druk op <0>
om het instelscherm weer te geven
en geef vervolgens de instellingen op.
Op het scherm [Inst. draadloze
communicatie] kunt u de volgende
items instellen:
[Wi-Fi/NFC]
Stel in of u de draadloze functies wilt [
Inschakelen
] of [
Uitschakelen
].
U kunt ook instellen of u de NFC-functie wilt inschakelen of uitschakelen.
Stel dit in op [
Inschakelen
] om de selectie van [
Wi-Fi-functie
], [
Beelden
n. smartphone verz.
] en [
Wis instellingen
] mogelijk te maken.
Als het gebruik van elektronische apparaten en apparaten met een
draadloze verbinding is verboden, zoals in het vliegtuig of het
ziekenhuis, stelt u deze optie in op [
Uitschakelen
].
Scherm [Inst. draadloze communicatie]
19
Basisbediening en -instellingen
[Wi-Fi-functie]
De volgende Wi-Fi-functies zijn beschikbaar:
Beelden tussen camera’s verzenden
Verbinden met smartphone
Afstandsbediening (EOS Utility)
Afdrukken van Wi-Fi-printer
Beelden op DLNA-apparaten bekijken
Uploaden naar webservice
[Beelden n. smartphone verz.]
Wanneer de camera op een smartphone is aangesloten, gebruikt
u deze functie om opnamen die op de camera zijn opgeslagen, naar de
smartphone te verzenden.
[Bijnaam]
Geef de bijnaam op of wijzig deze.
[Wis instellingen]
Wis alle draadloze communicatie-instellingen.
20
Basisbediening en -instellingen
Als opnamen met meervoudige belichting, videosnapshot of time-lapse-
movie is ingesteld, kunt u [51: Inst. draadloze communicatie] niet
selecteren.
Aandachtspunten bij interfacekabelverbindingen
Als een Wireless LAN-verbinding actief is, kunt u de camera niet
gebruiken door deze te verbinden met Connect Station, een computer,
een GPS-ontvanger of een ander apparaat met een kabel. Verbreek de
verbinding voordat u een kabel aansluit.
Als de camera is aangesloten op Connect Station, een computer,
een GPS-ontvanger of een ander apparaat met een kabel, kunt
u[51: Inst. draadloze communicatie] niet selecteren. Ontkoppel de
kabel voordat u de instellingen configureert.
Kaarten
Voor [z], [l], [o] en [m] kan de camera niet draadloos worden
aangesloten wanneer er geen kaart in de camera is geplaatst.
Bovendien kan voor [l], [o] en [m] de camera niet draadloos worden
aangesloten wanneer er geen kaart in de camera is geplaatst.
De camera gebruiken wanneer een draadloze verbinding actief is
Wanneer u de draadloze verbinding prioriteit wilt geven, dient u niet aan
de aan-uitschakelaar, het kaartsleufklepje of het accucompartimentklepje
of andere onderdelen te komen. Anders kan de draadloze verbinding
verbroken worden.
Gebruik van een Eye-Fi-kaart
Wanneer [Wi-Fi/NFC] wordt ingesteld op [Inschakelen], wordt
beeldoverdracht via een Eye-Fi-kaart uitgeschakeld.
21
Basisbediening en -instellingen
De status van de draadloze verbinding wordt weergegeven op het
LCD-scherm en het LCD-paneel van de camera.
* wordt ook weergegeven op het scherm voor het verzenden of ontvangen van beelden.
* wordt niet weergegeven wanneer de camera verbonden is met [
Gemakkelijke verbinding
].
Status draadloze verbinding
LCD-paneel
Wi-Fi-functie
Verbindingsstatus Wi-Fi-functie
Geen verbinding
Verbonden
Verbindingsfout (Knippert)
Verbindingsstatus Wi-Fi-functie
Sterkte van
draadloos signaal
Geen
verbinding
Wi-Fi/NFC: Uitschakelen
(Uit)
Wi-Fi/NFC: Inschakelen
Verbonden
Gegevens verzenden ()
Wachten op nieuwe verbinding (Knippert)
Verbindingsfout (Knippert)
Creatieve modi Basismodi
Sterkte van draadloos signaal
Wi-Fi-functie
LCD-scherm
22
Als u een smartphone met NFC-functie of Connect Station gebruikt,
kunt u het volgende doen:
Houd een smartphone tegen de camera om deze gemakkelijk
draadloos met elkaar te verbinden (pag. 29).
Tijdens het afspelen van opnamen op de camera kunt u een
smartphone tegen de camera houden om een vastgelegde opname
naar de smartphone te verzenden (pag. 93).
Houd de camera dicht bij Connect Station (afzonderlijk verkrijgbaar)
om deze gemakkelijk draadloos met elkaar te verbinden (pag. 42).
Als u de NFC-functie gebruikt, volgt u de onderstaande stappen om de
NFC-instelling van de camera in te stellen.
1
Selecteer [Wi-Fi/NFC].
2
Voeg [X] toe aan [NFC-
verbindingen toest.].
Deze optie wordt weergegeven
wanneer [
Wi-Fi/NFC
] is ingesteld op
[
Inschakelen
].
Druk op de knop <B> om [X] toe
te voegen of te verwijderen. Voeg [X]
toe en druk vervolgens op <0>.
Als er geen bijnaam (ten behoeve van
identificatie) is opgegeven, wordt een
registratiescherm weergegeven (pag. 14).
NFC-functie
Wat is NFC?
NFC (Near Field Communication) is een functie waarmee informatie kan worden
uitgewisseld door eenvoudig twee apparaten die ondersteuning bieden voor
NFC tegen elkaar te houden. In deze camera wordt de NFC-functie gebruikt
voor gegevensuitwisseling, ongeacht of er draadloze verbindingen zijn.
23
NFC-functie
Als u draadloze communicatie tot stand brengt met de NFC-functie,
raadpleegt u de volgende pagina’s.
Draadloos verbinden met een smartphone: pagina 29*
Opnamen naar een smartphone versturen: pagina 93
Verbinden met Connect Station: pagina 42
* Raadpleeg pagina’s 24 en 28 wanneer u verbinding maakt met een
smartphone.
Aandachtspunten bij de NFC-functie
Deze camera kan geen verbinding maken met andere camera’s met
NFC-ondersteuning of printers die gebruikmaken van de NFC-functie.
Er kan geen verbinding tot stand worden gebracht met de NFC-functie
wanneer opnamen met de camera worden gemaakt, als er geen kaart is
geplaatst, als het LCD-scherm gesloten is met het scherm naar binnen
gericht of wanneer de camera is aangesloten op een ander apparaat met
een interfacekabel.
Als u de camera met een smartphone wilt verbinden met behulp van de
NFC-functie, moeten de Wi-Fi- en NFC-functies van de smartphone zijn
ingeschakeld.
Verbinding is gewoon mogelijk wanneer de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen actief is. Als het echter niet lukt om verbinding te maken,
schakelt u deze functie uit en probeert u het opnieuw.
24
Om [q] (Verbinden met smartphone) te gebruiken, hebt u een
smartphone met iOS of Android nodig. Daarnaast moet de toepassing
Camera Connect (gratis) op de smartphone zijn geïnstalleerd.
U kunt Camera Connect downloaden uit de App Store of van
Google Play.
Raadpleeg de downloadsite van Camera Connect voor informatie
over de besturingssysteemversies die door Camera Connect
worden ondersteund.
Als u een smartphone met NFC-functie tegen de camera houdt,
wordt het downloadscherm van Camera Connect op de smartphone
weergegeven.
De interface en functies van de camera en Camera Connect zijn
onderhevig aan wijzigingen ten behoeve van firmware-updates van
de camera of toepassingsupdates van Camera Connect, iOS,
Android enzovoort. Het kan daarom voorkomen dat functies van de
camera of Camera Connect niet exact overeenkomen met
voorbeeldschermen of bedieningsinstructies in deze handleiding.
Voorbereiding voor smartphones
25
Gemakkelijke verbinding
26
Als u verbinding wilt maken met o (Beelden op DLNA-apparaten
bekijken) of m (Uploaden naar webservice), raadpleegt u
“Geavanceerde verbinding” (pag. 55).
Stroomdiagram voor de draadloze functie (Gemakkelijke verbinding)
q
Smartphone
z
Camera
D
EOS Utility
l
Printer
Connect
Station
Een bijnaam opgeven voor de camera (pag. 14)
Camera Connect
installeren op een
smartphone
(pag. 24)
EOS Utility installeren
op een computer
Connect Station
instellen
Een compatibele camera
instellen (pag. 37)
Een compatibele printer
instellen (pag. 51)
Bestemmingsinstellingen opgeven in de camera
Verbinding
maken via
NFC
(pag. 42)
(pag. 29 en 32)
(pag. 38) (pag. 46) (pag. 52)
Opnamen
weergeven en
opnamen maken op
De camera op afstand
bedienen (pag. 107)
Opnamen
opslaan
(pag. 42)
Opnamen uitwisselen
(pag. 103)
Opnamen printen
(pag. 111)
InstellingenVerbindingGebruik
27
2
Gemakkelijke verbinding
met een smartphone
Als u de camera met een smartphone verbindt, kunt
u het volgende doen:
Bekijk opnamen die op de camera zijn opgeslagen, op een
smartphone of sla bekeken opnamen op een smartphone op.
Bedien de camera om opnamen te maken of camera-
instellingen te wijzigen met behulp van een smartphone.
Verstuur beelden naar een smartphone vanaf de camera.
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de camera
rechtstreeks met een smartphone verbindt.
Installeer Camera Connect op de smartphone voordat
u een verbinding tot stand brengt (pag. 24).
Om verbinding te maken met een Wi-Fi-toegangspunt of
handmatig verbinding te maken in de camera access point
modus, raadpleegt u “Geavanceerde verbinding” (pag. 55).
Zie pagina 93 voor procedures voor het verzenden van
opnamen naar een smartphone met NFC-functie.
28
Als de smartphone NFC ondersteunt: Zie pagina 29.
U kunt gemakkelijk verbinding maken via de NFC-functie.
Als de smartphone NFC niet ondersteunt: Zie pagina 32.
Breng een verbinding tot stand door [
Gemakkelijke verbinding
]
te selecteren.
Smartphones die zijn voorzien van het symbool
p
, bieden ondersteuning
voor NFC. Bepaalde smartphones met NFC-ondersteuning, zijn niet
voorzien van het symbool
p
; als u niet weet of uw smartphone NFC
ondersteunt, neemt u contact op met de fabrikant van de smartphone.
Verbindingsmethode
Er kan mogelijk geen verbinding tot stand worden gebracht met de NFC-
functie, zelfs niet als de smartphone NFC ondersteunt. In dat geval brengt
u een verbinding tot stand met de procedure in “Verbinding maken met
Gemakkelijke verbinding” (pag. 32) of “Geavanceerde verbinding” (pag. 55).
Smartphones met NFC-functie kunnen ook worden verbonden door
[Gemakkelijke verbinding] of [Selecteer een netwerk] te selecteren.
29
Gebruik de NFC-functie om verbinding tot stand te brengen tussen de
camera en een smartphone.
De procedure voor verbinding via NFC is als volgt.
(1) Schakel de camera en de smartphone in.
(2) Schakel de NFC-functie in op de camera en de smartphone.
(3) Houd de smartphone tegen de camera om de verbinding tot
stand te brengen.
Zie pagina 22 voor de NFC-instelling van de camera.
Voor informatie over de Wi-Fi-instelling en de NFC-instelling voor de
smartphone en de antennepositie voor NFC raadpleegt u de
handleiding voor de smartphone.
1
Schakel de NFC-functie in op
de camera en de smartphone
(pag. 22)
.
2
Houd een smartphone tegen de
camera.
Als er een opname op de camera
wordt weergegeven, drukt u op de
knop <3> om het afspelen te
beëindigen.
Houd het symbool p op de
smartphone tegen hetzelfde symbool
op de camera.
Wanneer op het LCD-scherm van
de camera het bericht verschijnt
dat er verbinding tot stand is
gebracht
, kunt u de smartphone weg
van de camera bewegen.
Camera Connect wordt gestart op de
smartphone en brengt verbinding tot
stand.
Automatisch verbinding maken via de NFC-functie
30
Automatisch verbinding maken via de NFC-functie
3
Maak verbinding met de camera.
Wanneer de verbinding tot stand is
gebracht, verschijnt het hier links
weergegeven scherm op het LCD-
scherm van de camera. Wanneer
u verbinding maakt met dezelfde
smartphone, wordt dit scherm niet
opnieuw weergegeven.
Druk op de knop <B> om het
aantal weer te geven opnamen te
selecteren. Zie stap 5 op pagina 100
voor aanwijzingen over hoe deze in te
stellen.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Nadat er een bericht is weergegeven,
wordt het scherm [qWi-Fi aan]
weergegeven.
X Het hoofdvenster van Camera
Connect wordt weergegeven op de
smartphone.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
De instellingen voor verbinding met een smartphone zijn nu geconfigureerd.
Voor bedieningen na het instellen van een verbinding raadpleegt
u pagina 89.
De apparaatnaam is
ingesteld op Camera
Connect
Op het instellingenscherm van Camera Connect kunt u de apparaatnaam
weergeven en wijzigen.
31
Automatisch verbinding maken via de NFC-functie
Zo nodig kunt u ook “Aandachtspunten bij de NFC-functie”
(pag. 23) doornemen.
Let goed op dat u de smartphone of de camera niet laat vallen wanneer
u ze tegen elkaar houdt.
Duw de smartphone niet met kracht tegen de camera. Hierdoor kunnen
er krassen op de camera of de smartphone terechtkomen.
Als u de smartphone slechts vlak bij het symbool houdt, wordt er
mogelijk geen verbinding tot stand gebracht. Het is de bedoeling dat de
symbolen elkaar raken.
Herkenning kan lastig zijn, afhankelijk van de smartphone. Verander in
dat geval langzaam van positie of draai het apparaat horizontaal en
probeer het opnieuw.
Afhankelijk van de manier waarop u de smartphone houdt, is het
mogelijk dat er een andere toepassing op de smartphone wordt gestart.
Kijk dan goed waar het symbool p zich bevindt en probeer het opnieuw.
Let erop dat zich niets tussen de smartphone en de camera bevindt
wanneer u ze tegen elkaar houdt. Mogelijk komt er geen communicatie
via de NFC-functie tot stand wanneer de camera of de smartphone zich
in een hoes bevindt.
De camera kan niet met twee of meer smartphones tegelijkertijd worden
verbonden.
Standaard worden de instellingen voor verbinding via de NFC-functie
opgeslagen als vierde instelling (speciaal voor NFC-verbinding), onder
de naam [SET4 (NFC)]. Wanneer u de camera via NFC met een andere
smartphone verbindt, wordt [SET4 (NFC)] overschreven.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
32
De camera en een smartphone kunnen rechtstreeks met elkaar worden
verbonden via een draadloze verbinding. Er is geen toegangspunt nodig,
zodat u gemakkelijk een draadloze verbinding tot stand kunt brengen.
Om de verbinding tot stand te kunnen brengen, moet u een aantal
handelingen op de smartphone uitvoeren. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de smartphone voor meer informatie.
1
Selecteer [Inst. draadloze
communicatie].
Selecteer op het tabblad <5
1
> de
optie [
Inst. draadloze communicatie
]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
].
3
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone).
4
Selecteer [Gemakkelijke
verbinding].
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
Handelingen op de camera-1
33
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
5
Maak vanuit de smartphone
verbinding met de camera.
Schakel de Wi-Fi-functie van de
smartphone in en selecteer de SSID
(netwerknaam) die op het LCD-
scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voer als wachtwoord de
encryptiesleutel in die op het LCD-
scherm van de camera wordt
weergegeven.
Handelingen op de smartphone
SSID (netwerknaam)
Scherm van camera
Encryptiesleutel
(wachtwoord)
Scherm van
smartphone (voorbeeld)
Als u verbinding maakt door [Gemakkelijke verbinding] te selecteren,
wordt “_Canon0A” weergegeven aan het einde van de SSID.
34
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
6
Start Camera Connect op de
smartphone.
Wanneer het scherm [
Wachten op
verbinding
] op het LCD-scherm van
de camera verschijnt, start u Camera
Connect op de smartphone.
7
Selecteer de camera waarmee
u verbinding wilt maken op de
smartphone.
Selecteer en raak de camera
waarmee u verbinding wilt maken aan
bij [
Cameras/Camera’s
] in Camera
Connect.
35
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
8
Maak verbinding met de camera.
Wanneer de verbinding tot stand is
gebracht, verschijnt het hier links
weergegeven scherm op het LCD-
scherm van de camera.
Druk op de knop <B> om het
aantal weer te geven opnamen te
selecteren. Zie stap 5 op pagina 100
voor aanwijzingen over hoe deze in te
stellen.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Nadat er een bericht is weergegeven,
wordt het scherm [qWi-Fi aan]
weergegeven.
X Het hoofdvenster van Camera
Connect wordt weergegeven op de
smartphone.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
De instellingen voor verbinding met een smartphone zijn nu geconfigureerd.
Voor bedieningen na het instellen van een verbinding raadpleegt
u pagina 89.
Handelingen op de camera-2
De apparaatnaam is
ingesteld op Camera
Connect
Op het instellingenscherm van Camera Connect kunt u de
apparaatnaam weergeven en wijzigen.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
36
37
3
Gemakkelijke verbinding
tussen camera’s
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u deze camera en
andere Canon-camera’s gemakkelijk kunt verbinden
met ingebouwde draadloze functies.
Een draadloze verbinding is mogelijk voor Canon-camera’s met
ingebouwde draadloze functies die in 2012 en later op de markt
zijn gebracht en beeldoverdracht tussen camera’s
ondersteunen. Let op: de camera kan niet met Canon-
camcorders worden verbonden, ook niet als deze ingebouwde
draadloze functies hebben.
De camera kan niet op Canon-camera’s zonder ingebouwde
draadloze functies worden aangesloten, zelfs niet als ze
Eye-Fi-kaarten ondersteunen.
Foto’s kunnen alleen worden overgebracht als ze de JPEG-
bestandsindeling hebben.
Bij movies treedt er mogelijk een verzendfout op of de
verzonden movies kunnen niet worden afgespeeld, afhankelijk
van de werking van de doelcamera en de bestandsindeling van
de movies. (Er kunnen geen MP4-movies worden verzonden
naar camera’s waarop geen MP4-movies kunnen worden
afgespeeld.)
38
Registreer de camera waarmee u draadloos verbinding wilt maken. De
camera kan met slechts één andere camera tegelijk worden verbonden.
1
Selecteer [Inst. draadloze
communicatie].
Selecteer op het tabblad [5
1
] de optie
[
Inst. draadloze communicatie
] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
].
3
Selecteer [z] (Blden tussen
camera’s verz.).
4
Start de verbinding op de
doelcamera.
Wanneer het hier links weergegeven
scherm op de camera verschijnt,
start u de verbinding ook op de
doelcamera. Raadpleeg voor de
bedieningsprocedure de
instructiehandleiding van de
doelcamera.
Wanneer een verbinding tot stand is
gebracht, wordt er een opname op de
kaart weergegeven.
Verbinding maken met een camera
39
Verbinding maken met een camera
5
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Selecteer opnamen op de
verzendende camera (pag. 104).
Bedien de camera die de opnamen
ontvangt niet.
De instellingen voor verbinding met een camera zijn nu geconfigureerd.
Voor bedieningen na het instellen van een verbinding raadpleegt
u pagina 103.
Let op: GPS-informatie wordt niet op het scherm van de camera
weergegeven, zelfs niet als de GPS-informatie bij de ontvangen opname is
gevoegd. Opnamelocaties kunnen op een virtuele kaart worden
weergegeven met Map Utility (EOS-software).
De verbindingsinstellingen worden opgeslagen/vastgelegd met de
bijnaam van de camera waarmee verbinding is gemaakt.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
40
41
4
Gemakkelijke verbinding
met Connect Station
Connect Station (afzonderlijk verkrijgbaar) is een
apparaat waarmee u foto’s en movies kunt importeren
om ze te bekijken op uw televisie, smartphone,
enzovoort of om ze via een netwerk te delen.
U kunt foto’s en movies makkelijk op Connect Station
opslaan door deze camera tegen Connect Station
te houden.
42
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u een draadloze verbinding tussen
de camera en Connect Station (afzonderlijk verkrijgbaar) tot stand kunt
brengen. Als u opnamen op een andere manier wilt opslaan, raadpleegt
u de instructiehandleiding voor Connect Station.
Stel de camera van tevoren in op gebruik van de NFC-functie
(pag. 22).
1
Schakel de NFC-functie in op de
camera
(pag. 22)
.
2
Houd de camera tegen Connect
Station.
Schakel de camera en Connect
Station in en houd het symbool p
op de camera tegen het NFC-
verbindingspunt van Connect Station.
Wanneer op het LCD-scherm van de
camera het bericht verschijnt dat er
verbinding tot stand is gebracht en
Connect Station antwoordt, kunt u de
camera weg van Connect Station
bewegen.
Wanneer er verbinding tot stand is
gebracht, controleert Connect Station
de opnamen op de geheugenkaart en
worden alleen de opnamen
opgeslagen die nog niet zijn
opgeslagen.
3
Verbreek de verbinding.
Nadat er opnamen zijn opgeslagen,
verschijnt het hier links weergegeven
scherm op het LCD-scherm van de
camera. Druk op <0> om de
verbinding te verbreken.
Opnamen opslaan
NFC-verbindingspunt
43
Opnamen opslaan
Zo nodig kunt u ook “Aandachtspunten bij de NFC-functie”
(pag. 23) doornemen.
Tijdens het opslaan van beelden kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in.
Laat de camera niet op Connect Station vallen en duw de camera niet
met kracht tegen Connect Station. De interne vaste schijf van Connect
Station zou hierdoor beschadigd kunnen raken.
Als de camera niet meteen wordt herkend, houdt u deze dicht bij
Connect Station en beweegt u deze langzaam of draait u deze
horizontaal.
Als u de camera slechts vlak bij Connect Station houdt, wordt er mogelijk
geen verbinding tot stand gebracht. Houd de camera dan zachtjes tegen
Connect Station aan.
Let erop dat zich niets tussen de camera en Connect Station bevindt
wanneer u ze tegen elkaar houdt. Mogelijk komt er geen communicatie
via de NFC-functie tot stand wanneer de camera zich in een hoes
bevindt.
Als er te veel ruimte tussen de camera en Connect Station ontstaat
terwijl er opnamen worden opgeslagen, kan het opslaan lang duren of
wordt de verbinding verbroken.
Wanneer de accu van de camera tijdens het opslaan van opnamen leeg
raakt, wordt het opslaan beëindigd. Laad de accu op en herhaal de
bewerking.
Wanneer alle opnamen al zijn opgeslagen, wordt het opslaan niet
uitgevoerd. Selecteer in dat geval [OK] om de verbinding te verbreken.
Als er een grote hoeveelheid opnamen op de geheugenkaart staat, kan
het even duren voordat alle opnamen zijn gecontroleerd en opgeslagen.
Tijdens het opslaan van de opnamen werkt de camerafunctie voor
automatisch uitschakelen niet.
44
45
5
Gemakkelijke verbinding
met EOS Utility
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de camera
rechtstreeks met een computer verbindt.
Installeer EOS Utility op de computer voordat u een
verbinding tot stand brengt.
Om verbinding te maken met een Wi-Fi-toegangspunt of
handmatig verbinding te maken in de camera access point
modus, raadpleegt u “Geavanceerde verbinding” (pag. 55).
Wanneer u een oudere versie van de software gebruikt, kunnen
bepaalde instellingen uitgeschakeld zijn. Installeer een versie van
EOS Utility die compatibel is met deze camera.
46
De camera en een computer kunnen rechtstreeks met elkaar worden
verbonden via een draadloze verbinding. Er is geen toegangspunt nodig,
zodat u gemakkelijk een draadloze verbinding tot stand kunt brengen.
Om een verbinding tot stand te brengen, moet u een aantal
handelingen op de computer uitvoeren. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de computer voor meer informatie.
De configuratieprocedure is als volgt, met Windows 8.1 hier als
voorbeeld gebruikt.
1
Selecteer [Inst. draadloze
communicatie].
Selecteer op het tabblad [5
1
] de optie
[
Inst. draadloze communicatie
] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
].
3
Selecteer [
D
] (Afstandsbediening
(EOS Utility)).
4
Selecteer [Gemakkelijke
verbinding].
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
Handelingen op de camera-1
47
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
5
Maak vanuit de computer
verbinding met de camera.
Selecteer in de draadloze instellingen
van de computer de SSID
(netwerknaam) die op het LCD-
scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voer als wachtwoord de
encryptiesleutel in die op het LCD-
scherm van de camera wordt
weergegeven.
6
Start EOS Utility op de computer.
7
Klik in EOS Utility op [Pairing
over Wi-Fi/LAN/Koppelen via
Wi-Fi/LAN].
Als een bericht wordt weergegeven
met betrekking tot de firewall,
selecteert u [Yes/Ja].
Handelingen op de computer
Encryptiesleutel (wachtwoord)
SSID (netwerknaam)
Scherm van computer
(voorbeeld)
Scherm van camera
Als u verbinding maakt door [Gemakkelijke verbinding] te selecteren,
wordt “_Canon0A” weergegeven aan het einde van de SSID.
48
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
8
Klik op [Connect/Verbinden].
Selecteer de camera waarmee u
verbinding wilt maken en klik op
[
Connect/Verbinden
].
9
Selecteer [OK].
Selecteer [
OK
] en druk op <0>. Het
volgende bericht wordt weergegeven.
“******” staat voor de laatste zes
cijfers van het MAC-adres van de
camera waarmee u verbinding maakt.
Handelingen op de camera-2
49
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
10
Maak verbinding met de camera.
Wanneer de camera de computer
detecteert waarop u in stap 8 op
[
Connect/Verbinden
] hebt geklikt,
wordt het scherm links weergegeven.
Selecteer [
OK
] en druk op <0>. Het
scherm [D
Wi-Fi aan
] verschijnt.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
De instellingen voor verbinding met EOS Utility zijn nu geconfigureerd.
Voor bedieningen na het instellen van een verbinding raadpleegt
u pagina 107.
Het is niet nodig om de pairing opnieuw uit te voeren als u een
bepaalde camera en computer samen blijft gebruiken na het
pairingproces zonder de instellingen te wijzigen.
50
51
6
Gemakkelijke verbinding
met een printer
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de camera
rechtstreeks met een printer verbindt.
Een verbinding is mogelijk voor draadloze compatibele
printers die ondersteuning bieden voor PictBridge
(Wireless LAN).
Om verbinding te maken met een Wi-Fi-toegangspunt of
handmatig verbinding te maken in de camera access point
modus, raadpleegt u “Geavanceerde verbinding” (pag. 55).
Wanneer de modus <F>, <G>, <A>, <B>, <C> of <D>
is ingesteld, wanneer HDR-opnamen zijn ingesteld of wanneer
Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen is ingesteld, kan er
geen verbinding tussen de camera en een printer tot stand worden
gebracht.
52
De camera en een printer kunnen rechtstreeks met elkaar worden
verbonden via een draadloze verbinding. Er is geen toegangspunt
nodig, zodat u gemakkelijk een draadloze verbinding tot stand kunt
brengen.
Om verbinding tot stand te brengen, moet u een aantal handelingen op
de printer uitvoeren. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer
voor meer informatie.
1
Selecteer [Inst. draadloze
communicatie].
Selecteer op het tabblad [5
1
] de optie
[
Inst. draadloze communicatie
] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
].
3
Selecteer [l] (Afdrukken van
Wi-Fi-printer).
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
53
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
4
Selecteer [Gemakkelijke
verbinding].
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Stel de Wi-Fi-instellingen van de
printer in om een verbinding
tussen de camera en de printer
tot stand te kunnen brengen.
Selecteer in het Wi-Fi-
instellingenmenu van de printer de
SSID (netwerknaam) die op het LCD-
scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voer als wachtwoord de
encryptiesleutel in die op het LCD-
scherm van de camera wordt
weergegeven.
Encryptiesleutel (wachtwoord)
SSID (netwerknaam)
Als u verbinding maakt door [Gemakkelijke verbinding] te selecteren,
wordt “_Canon0A” weergegeven aan het einde van de SSID.
54
Verbinding maken met Gemakkelijke verbinding
6
Selecteer de printer waarmee
u verbinding wilt maken.
Wanneer er een lijst met
gedetecteerde printers wordt
weergegeven, selecteert u de
gewenste printer en drukt u op <0>.
X Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Wanneer er 16 of meer printers
worden gedetecteerd of het zoeken
meer dan 3 minuten duurt, kunt u
[Zoek opnieuw] selecteren.
X Wanneer een verbinding tot stand is
gebracht, wordt er een opname op de
kaart weergegeven.
7
Selecteer de opnamen die u wilt
printen.
Selecteer en druk de opnamen af
vanaf de camera (pag. 112).
De instellingen voor verbinding met een printer zijn nu geconfigureerd.
Voor bedieningen na het instellen van een verbinding raadpleegt
u pagina 111.
55
Geavanceerde verbinding
56
Als u verbinding wilt maken met z (Opnamen naar een
andere camera overbrengen) of Connect Station, raadpleegt
u “Gemakkelijke verbinding” (pag. 25).
* Volg deze instructies pas nadat alle apparaten, bijvoorbeeld een smartphone,
met een Wi-Fi-toegangspunt zijn verbonden.
Stroomdiagram voor de Wireless LAN-functie (Geavanceerde verbinding)
q
Smartphone
D
EOS Utility
l
Printer
Bijnaam vastleggen (pag. 14)
Camera Connect
installeren op een
smartphone (pag. 24)
EOS Utility
installeren op een
computer
Elk apparaat verbinden met een Wi-Fi-toegangspunt*
De camera verbinden met een Wi-Fi-toegangspunt
(pag. 61)
De camera verbinden met elk apparaat
(pag. 77) (pag. 81) (pag. 85)
Opnamen weergeven
en opnamen maken
op afstand (pag. 89)
De camera op
afstand bedienen
(pag. 107)
Opnamen printen
(pag. 111)
InstellingenVerbindingGebruik
57
o
Mediaspeler
m
Webservice
Bijnaam vastleggen (pag. 14)
Registreren bij CANON
iMAGE GATEWAY (pag. 58)
Webservices vastleggen op
de camera (pag. 59)
Elk apparaat verbinden met een
Wi-Fi-toegangspunt*
De camera verbinden met een Wi-Fi-toegangspunt
(pag. 61)
Opnamen bekijken (pag. 121)
Opnamen opslaan en delen
(pag. 125)
58
Als u opnamen naar webservices wilt kunnen sturen, dient u lid te
worden van CANON iMAGE GATEWAY (gratis).
Wanneer u CANON iMAGE GATEWAY-lid bent, kunt u de gemaakte
foto’s in online albums publiceren en van een reeks services
gebruikmaken. Deze website fungeert ook als platform voor het delen
van opnamen op geregistreerde webservices. Maak verbinding met
internet vanaf een computer of een ander apparaat, ga naar de website
van Canon (www.canon.com/cig) om te zien in welke landen en
gebieden de services worden ondersteund en volg de aanwijzingen om
u als lid te registreren.
Als u van andere webservices dan CANON iMAGE GATEWAY wilt
gebruikmaken, moet u over een account bij deze services beschikken.
Raadpleeg de website van de desbetreffende services voor meer
informatie.
Voorbereiding voor webservices
Aanmelden als lid van CANON iMAGE GATEWAY
De CANON iMAGE GATEWAY-webservices worden niet in alle landen
en gebieden ondersteund. Voor informatie over de ondersteunde landen
en gebieden raadpleegt u de website van Canon (www.canon.com/cig).
Voor het gebruik van CANON iMAGE GATEWAY moet u verbinding met
internet kunnen maken. (U hebt een account bij een internetprovider
nodig, er moet browsersoftware zijn geïnstalleerd en er moet een
verbinding worden ingesteld.)
Informatie over de browserversies (bijvoorbeeld Microsoft Internet
Explorer) en de instellingen die vereist zijn voor toegang tot CANON
iMAGE GATEWAY, vindt u op de CANON iMAGE GATEWAY-site.
De kosten voor de verbinding met uw provider en voor het gebruik van
diens toegangspunt worden afzonderlijk in rekening gebracht.
Als zich wijzigingen hebben voorgedaan in de servicevoorzieningen of
geregistreerde webservices, kan de werking afwijken van de beschrijving
in deze handleiding of is besturing niet mogelijk.
Uw registratie als lid vindt u in de Help van de CANON iMAGE
GATEWAY-site.
Voor webservices die met de draadloze functies van deze camera’s kunnen
worden gebruikt, raadpleegt u de CANON iMAGE GATEWAY-site.
59
Voorbereiding voor webservices
Start EOS Utility op de computer, meld u aan bij CANON iMAGE GATEWAY
en configureer de instellingen op de camera voor toegang tot webservices.
Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding voor meer informatie.
Raadpleeg de Camera-instructiehandleiding om te weten te komen
hoe u de EOS Utility instructiehandleiding kunt verkrijgen.
De algemene procedure voor het versturen van opnamen naar een
webservice is als volgt.
1
Installeer EOS Utility op een computer.
Als u dit al geïnstalleerd hebt, gaat u verder naar stap 2.
2
Ga op de computer naar de website van Canon en meld
u aan als CANON iMAGE GATEWAY-lid (gratis).
Als u al lid bent, gaat u verder naar stap 3.
3
Sluit de camera met een interfacekabel (afzonderlijk
verkrijgbaar) op de computer aan.
U kunt de instellingen ook configureren door de camera en de
computer aan te sluiten via Wireless LAN (pag. 45, 81) in plaats van
een interfacekabel.
4
Start EOS Utility op de computer, meld u bij CANON
iMAGE GATEWAY aan en configureer de instellingen op
de camera voor toegang tot webservices.
Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding voor meer informatie.
5
Ontkoppel de interfacekabel.
6
Verbind de camera met een Wi-Fi-toegangspunt (pag. 61).
7
Verstuur opnamen naar een webservice die op de
camera is geregistreerd (pag. 125).
U kunt opnamen met uw familie en vrienden delen door deze vanaf
de camera naar een op de camera geregistreerde webservice te
sturen of door koppelingen van de online albums te versturen.
Instellingen voor het gebruik van webservices configureren
60
61
7
Verbinding maken door
een netwerk te selecteren
In dit gedeelte wordt voornamelijk uitgelegd hoe u een
verbinding tot stand brengt met behulp van een Wi-Fi-
toegangspunt. Wanneer u verbinding maakt met een
Wi-Fi-toegangspunt, kunt u de volgende voorzieningen
benutten:
Verbinding maken met een smartphone
De camera op afstand bedienen met EOS Utility
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer
Opnamen bekijken met een mediaspeler
Opnamen naar een webservice versturen
62
Controleer ten eerste of het toegangspunt ondersteuning biedt voor
WPS*, waarmee u een gemakkelijke verbinding tussen Wi-Fi-apparaten
tot stand kunt brengen.
Als u niet weet of het gebruikte toegangspunt WPS-compatibel is,
raadpleegt u de instructiehandleiding of andere documentatie die bij het
toegangspunt hoort.
* Wi-Fi Protected Setup
Als WPS wordt ondersteund
De volgende twee verbindingsmethoden zijn beschikbaar. Het
makkelijkst is om verbinding te maken via WPS (PBC-modus).
Verbinding maken via WPS (PBC-modus): volg de aanwijzingen
op pagina 63.
Verbinding maken via WPS (PIN-modus): volg de aanwijzingen op
pagina 67.
Als WPS niet wordt ondersteund
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk: volg
de aanwijzingen op pagina 71.
Encryptie van het toegangspunt
Deze camera ondersteunt de volgende opties voor [
Verificatie
] en
[
Encryptie instellingen
]. Daarom dient bij het toegangspunt een van
de volgende encryptiemethoden te worden gebruikt tijdens het
handmatig verbinden met een gedetecteerd netwerk.
[
Verificatie
]: Open systeem, Shared Key of WPA/WPA2-PSK
[
Encryptie-instellingen
]: WEP, TKIP of AES
Het type toegangspunt controleren
Als de verborgen modus van het toegangspunt actief is, kan er
wellicht geen verbinding tot stand worden gebracht. Schakel de
verborgen modus uit.
Wanneer u verbinding wilt maken met een netwerk dat een netwerkbeheerder
heeft, vraagt u de beheerder naar de gedetailleerde configuratieprocedures.
Als het gebruikte netwerk op MAC-adres filtert, registreert u het MAC-adres
van de camera bij het toegangspunt. U kunt het MAC-adres controleren op
het scherm [Info bekijken] (pag. 142).
63
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een
toegangspunt dat compatibel is met WPS. In de PBC-modus (Push
Button Connection) kunt u de camera met het toegangspunt verbinden
door eenvoudig op de WPS-knop van het toegangspunt te drukken.
Als er meerdere toegangspunten in de buurt actief zijn, kan het
lastiger zijn om een verbinding tot stand te brengen. Probeer in dat
geval verbinding te maken via [
WPS (PIN-modus)
].
Controleer van tevoren de positie van de WPS-knop op het
toegangspunt.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand te
brengen.
1
Selecteer [Inst. draadloze
communicatie].
Selecteer op het tabblad [5
1
] de optie
[
Inst. draadloze communicatie
] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
].
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
64
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
3
Selecteer een item.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
of <
Y
> en <
Z
> om een item te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer [z] (Blden tussen
camera’s verz.) wordt geselecteerd,
raadpleegt u “Gemakkelijke
verbinding” (pag. 25).
Wanneer u [m] (Uploaden naar
webservice) selecteert, wordt er een
selectiescherm voor webservices
weergegeven. Selecteer een
webservice en druk op <0>.
Afhankelijk van de geselecteerde
webservice wordt het scherm
[
Verzenden naar
] weergegeven.
Selecteer een bestemming (pag. 76).
4
Selecteer [Selecteer een netwerk].
Deze optie wordt weergegeven
wanneer [q], [D] of [l] is
geselecteerd in stap 3. Ga naar
stap 5 wanneer u [o] of [m]
selecteert.
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Selecteer [Verbind via WPS].
Voor [Camera access point modus] dat wordt weergegeven in stap 5
raadpleegt u pagina 76.
65
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
6
Selecteer [WPS (PBC-modus)].
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
7
Maak verbinding met het
toegangspunt.
Druk op de WPS-knop van het
toegangspunt. Voor informatie over
waar u de knop vindt en hoe lang
u deze moet indrukken, raadpleegt
u de instructiehandleiding van het
toegangspunt.
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
verbinding met het toegangspunt te
maken.
Wanneer er verbinding met het
toegangspunt tot stand is gebracht,
wordt het volgende scherm
weergegeven.
8
Selecteer [Autom. instellen].
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
het instellingenscherm voor de Wi-Fi-
functie weer te geven die u in stap 3
hebt geselecteerd (pag. 66).
Als [
Autom. instellen
] een fout oplevert
of als u de instellingen handmatig wilt
opgeven, raadpleegt u pagina 166.
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP-servers, of toegangspunten of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen en de bijbehorende instellingen automatisch worden
geconfigureerd.
66
Verbinding maken via WPS (PBC-modus)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de schermen voor de Wi-Fi-functie instelt.
Lees de pagina waarop de geselecteerde Wi-Fi-functie wordt beschreven.
Verbinding maken met een
smartphone: Hoofdstuk 8
(pag. 77)
De camera op afstand bedienen met
EOS Utility: Hoofdstuk 9
(pag. 81)
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-
printer: Hoofdstuk 10
(pag. 85)
Opnamen bekijken met een
mediaspeler: Hoofdstuk 15
(pag. 121)
De instellingen voor verbinding met een
mediaspeler zijn nu geconfigureerd.
Voor meer informatie over het gebruik van
deze functie, raadpleegt u hoofdstuk 15
“Opnamen bekijken met een mediaspeler”.
Opnamen naar een webservice
versturen: Hoofdstuk 16
(pag. 125)
De instellingen voor verbinding met
een webservice zijn nu geconfigureerd.
Voor meer informatie over het gebruik van
deze functie, raadpleegt u hoofdstuk 16
“Opnamen naar een webservice versturen”.
Instellingen voor de Wi-Fi-functie opgeven
67
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een toegangspunt
dat compatibel is met WPS. Bij de verbindingsmethode met PIN-code
(PIN-modus) wordt er een 8-cijferig identificatienummer dat op de camera is
opgegeven, op het toegangspunt ingesteld om verbinding tot stand te brengen.
Zelfs als er in de omgeving meerdere toegangspunten actief zijn,
kan er met dit gedeelde identificatienummer een relatief
betrouwbare verbinding tot stand worden gebracht.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand te brengen.
1
Selecteer [Inst. draadloze
communicatie].
Selecteer op het tabblad [5
1
] de optie
[
Inst. draadloze communicatie
] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
].
3
Selecteer een item.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
of <
Y
> en <
Z
> om een item te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer [
z
] (Blden tussen camera’s
verz.) wordt geselecteerd, raadpleegt
u “Gemakkelijke verbinding” (pag. 25).
Wanneer u [
m
] (Uploaden naar webservice)
selecteert, wordt er een selectiescherm voor
webservices weergegeven. Selecteer een
webservice en druk op <
0
>.
Afhankelijk van de geselecteerde
webservice wordt het scherm
[
Verzenden naar
] weergegeven.
Selecteer een bestemming (pag. 76).
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
68
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
4
Selecteer [Selecteer een netwerk].
Deze optie wordt weergegeven
wanneer [
q
], [
D
] of [
l
] is
geselecteerd in stap 3. Ga naar stap 5
wanneer u [
o
] of [
m
] selecteert.
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Selecteer [Verbind via WPS].
6
Selecteer [WPS (PIN-modus)].
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
7
Geef bij het toegangspunt de
PIN-code op.
Voer bij het toegangspunt de 8-cijferige
PIN-code in die op het LCD-scherm
van de camera wordt weergegeven.
Voor instructies over het instellen van
een PIN-code bij het toegangspunt
raadpleegt u de instructiehandleiding
van het toegangspunt.
Selecteer [
OK
] nadat de PIN-code is
ingevoerd en druk op <0>.
Voor [Camera access point modus] dat wordt weergegeven in stap 5
raadpleegt u pagina 76.
69
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
8
Maak verbinding met het
toegangspunt.
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
verbinding met het toegangspunt te
maken.
Wanneer er verbinding met het
toegangspunt tot stand is gebracht,
wordt het volgende scherm
weergegeven.
9
Selecteer [Autom. instellen].
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
het instellingenscherm voor de Wi-Fi-
functie weer te geven die u in stap 3
hebt geselecteerd (pag. 70).
Als [
Autom. instellen
] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raadpleegt
u pagina 166.
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP-servers, of toegangspunten of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen en de bijbehorende instellingen automatisch worden
geconfigureerd.
70
Verbinding maken via WPS (PIN-modus)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de schermen voor de Wi-Fi-functie instelt.
Lees de pagina waarop de geselecteerde Wi-Fi-functie wordt beschreven.
Verbinding maken met een
smartphone: Hoofdstuk 8
(pag. 77)
De camera op afstand bedienen met
EOS Utility: Hoofdstuk 9
(pag. 81)
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-
printer: Hoofdstuk 10
(pag. 85)
Opnamen bekijken met een
mediaspeler: Hoofdstuk 15
(pag. 121)
De instellingen voor verbinding met een
mediaspeler zijn nu geconfigureerd.
Voor meer informatie over het gebruik van
deze functie, raadpleegt u hoofdstuk 15
“Opnamen bekijken met een mediaspeler”.
Opnamen naar een webservice
versturen: Hoofdstuk 16
(pag. 125)
De instellingen voor verbinding met
een webservice zijn nu geconfigureerd.
Voor meer informatie over het gebruik van
deze functie, raadpleegt u hoofdstuk 16
“Opnamen naar een webservice versturen”.
Instellingen voor de Wi-Fi-functie opgeven
71
Breng een verbinding tot stand door de SSID (of ESS-ID) van het
toegangspunt waarmee u verbinding wilt maken, te selecteren in een
lijst met actieve toegangspunten in de buurt.
1
Selecteer [Inst. draadloze
communicatie].
Selecteer op het tabblad [5
1
] de optie
[
Inst. draadloze communicatie
] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
].
3
Selecteer een item.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
of <
Y
> en <
Z
> om een item te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer [z] (Blden tussen
camera’s verz.) wordt geselecteerd,
raadpleegt u “Gemakkelijke
verbinding” (pag. 25).
Wanneer u [m] (Uploaden naar
webservice) selecteert, wordt er een
selectiescherm voor webservices
weergegeven. Selecteer een
webservice en druk op <0>.
Afhankelijk van de geselecteerde
webservice wordt het scherm
[
Verzenden naar
] weergegeven.
Selecteer een bestemming (pag. 76).
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
Het toegangspunt selecteren
72
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
4
Selecteer [Selecteer een
netwerk].
Deze optie wordt weergegeven
wanneer [q], [D] of [l] is
geselecteerd in stap 3. Ga naar
stap 5 wanneer u [o] of [m]
selecteert.
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Selecteer een toegangspunt.
Druk op de pijltjestoetsen <W> <X>
om het toegangspunt waarmee
u verbinding wilt maken te selecteren
in een lijst met actieve
toegangspunten.
(1) SSID
(2) Er wordt een pictogram weergegeven als het toegangspunt
versleuteld is
(3) Het gebruikte kanaal
[Vernieuwen] en [Handmatige instellingen]
Blader omlaag door het scherm in stap 5 om [
Vernieuwen
] en
[
Handmatige instellingen
] weer te geven.
Selecteer [
Vernieuwen
] als u opnieuw naar toegangspunten wilt
zoeken.
Als u de instellingen voor het toegangspunt handmatig wilt
configureren, selecteert u [
Handmatige instellingen
]. Voer de SSID
in met het virtuele toetsenbord en configureer de instellingen
volgens de weergegeven instructies.
(1) (2) (3)
Voor [Camera access point modus] dat wordt weergegeven in stap 5
raadpleegt u pagina 76.
73
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
Stel de encryptiesleutel (wachtwoord) in die voor het toegangspunt
is gespecificeerd. Voor informatie over de gespecificeerde
encryptiesleutel raadpleegt u de instructiehandleiding van het
toegangspunt.
De schermen die in stap 6 t/m 8 hieronder zijn weergegeven,
variëren afhankelijk van de verificatie en encryptie van het
toegangspunt.
Als het scherm [
Inst. IP-adres
] wordt weergegeven in plaats van de
schermen voor stap 6 t/m 8, gaat u naar stap 9.
6
Selecteer een key index.
Het scherm [
Key index
] wordt alleen
weergegeven als er voor het
toegangspunt WEP-encryptie wordt
gebruikt.
Selecteer het key index-nummer voor
het toegangspunt en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
7
Selecteer de soort en het aantal
tekens voor de sleutel.
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
8
Voer de encryptiesleutel in.
Geef de encryptiesleutel op met
behulp van het virtuele toetsenbord
(pag. 16) en druk vervolgens op de
knop <M>.
Het scherm [
Inst. IP-adres
] (pag. 74)
wordt weergegeven.
De encryptiesleutel voor het toegangspunt invoeren
74
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
9
Selecteer [Autom. instellen].
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
het instellingenscherm voor de Wi-Fi-
functie weer te geven die u in stap 3
hebt geselecteerd (pag. 75).
Als [
Autom. instellen
] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raadpleegt
u pagina 166.
Het IP-adres instellen
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP-servers, of toegangspunten of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen en de bijbehorende instellingen automatisch worden
geconfigureerd.
75
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de schermen voor de Wi-Fi-functie instelt.
Lees de pagina waarop de geselecteerde Wi-Fi-functie wordt beschreven.
Verbinding maken met een
smartphone: Hoofdstuk 8
(pag. 77)
De camera op afstand bedienen met
EOS Utility: Hoofdstuk 9
(pag. 81)
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-
printer: Hoofdstuk 10
(pag. 85)
Opnamen bekijken met een
mediaspeler: Hoofdstuk 15
(pag. 121)
De instellingen voor verbinding met een
mediaspeler zijn nu geconfigureerd.
Voor meer informatie over het gebruik van
deze functie, raadpleegt u hoofdstuk 15
“Opnamen bekijken met een mediaspeler”.
Opnamen naar een webservice
versturen: Hoofdstuk 16
(pag. 125)
De instellingen voor verbinding met
een webservice zijn nu geconfigureerd.
Voor meer informatie over het gebruik van
deze functie, raadpleegt u hoofdstuk 16
“Opnamen naar een webservice versturen”.
Instellingen voor de Wi-Fi-functie opgeven
76
Handmatig verbinding maken met een gedetecteerd netwerk
Wanneer [m] wordt geselecteerd in [
Wi-Fi-functie
], wordt mogelijk een
scherm weergegeven om een bestemming te selecteren afhankelijk
van het type of de instellingen van de webservice die u selecteert.
Het registreren van bestemmingen of het opgeven van instellingen
dient op een computer te gebeuren. Raadpleeg de EOS Utility
instructiehandleiding voor meer informatie.
Wanneer [m] (E-mail) of een andere
service is geselecteerd op het scherm
[
Uploaden naar webservice
], wordt
mogelijk het scherm [
Verzenden
naar
] weergegeven.
Selecteer het adres in de lijst met
geregistreerde adressen en druk op <
0
>.
De procedures voor het instellen van
een verbinding en het verzenden van
beelden zijn dezelfde als de
procedures voor andere webservices.
Camera access point modus is een
verbindingsmodus om de camera
rechtstreeks met elk apparaat te verbinden.
Deze optie wordt weergegeven wanneer
[q], [D] of [l] is geselecteerd in
[
Wi-Fi-functie
].
In de camera access point modus zijn de volgende
twee verbindingsmethoden beschikbaar.
[
Gemakkelijke verbinding
]: Zie
“Gemakkelijke verbinding” (pag. 25) om
een verbinding tot stand te brengen.
[
Handmatige verbinding
]: Zie pagina 164
om een verbinding tot stand te brengen.
Scherm Verzenden naar
Camera access point modus
77
8
Wi-Fi-verbinding met
een smartphone
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de camera met
een smartphone kunt verbinden via een Wi-Fi-
toegangspunt.
De instructies in dit hoofdstuk bouwen voort op hoofdstuk 7.
Installeer Camera Connect op de smartphone voordat
u een verbinding tot stand brengt (pag. 24).
Volg deze instructies pas nadat de smartphone met een
Wi-Fi-toegangspunt is verbonden. Voor informatie over
instellingen en configuratie raadpleegt u de documentatie
van het desbetreffende toestel of neemt u contact op met
de fabrikant.
Wanneer er verbinding tot stand is gebracht via de NFC-
functie of met de optie [
Gemakkelijke verbinding
],
raadpleegt u hoofdstuk 2 (pag. 27).
Zie pagina 93 voor procedures voor het verzenden van
opnamen naar een smartphone met NFC-functie.
78
Deze instructies bouwen voort op hoofdstuk 7.
Om de verbinding tot stand te kunnen brengen, moet u een aantal
handelingen op de smartphone uitvoeren. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de smartphone voor meer informatie.
1
Start Camera Connect op de
smartphone.
Wanneer het scherm [
Wachten op
verbinding
] op het LCD-scherm van
de camera verschijnt, start u Camera
Connect op de smartphone.
2
Selecteer de camera waarmee
u verbinding wilt maken op de
smartphone.
Selecteer en raak de camera
waarmee u verbinding wilt maken aan
bij [
Cameras/Camera’s
] in Camera
Connect.
Als er meerdere camera’s worden
weergegeven, identificeert u de
camera waarmee u verbinding wilt
maken op basis van het MAC-adres
dat op het LCD-scherm van de
camera wordt weergegeven.
Verbinding maken met een smartphone
Handelingen op de smartphone
Het MAC-adres van de camera vindt u ook op het scherm [Info bekijken]
(pag. 142).
79
Verbinding maken met een smartphone
3
Maak verbinding met de camera.
Wanneer de verbinding tot stand is
gebracht, verschijnt het hier links
weergegeven scherm op het LCD-
scherm van de camera.
Druk op de knop <
B
> om het aantal
weer te geven opnamen te selecteren.
Zie stap 5 op pagina 100 voor
aanwijzingen over hoe deze in te stellen.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Nadat er een bericht is weergegeven,
wordt het scherm [qWi-Fi aan]
weergegeven.
X Het hoofdvenster van Camera
Connect wordt weergegeven op de
smartphone.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
De instellingen voor verbinding met een smartphone zijn nu geconfigureerd.
Voor bedieningen na het instellen van een verbinding raadpleegt u
pagina 89.
Handelingen op de camera
De apparaatnaam is
ingesteld op Camera
Connect
Op het instellingenscherm van Camera Connect kunt u de
apparaatnaam weergeven en wijzigen.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
80
81
9
Wi-Fi-verbinding met
EOS Utility
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de camera met een
computer kunt verbinden via een Wi-Fi-toegangspunt.
De instructies in dit hoofdstuk bouwen voort op hoofdstuk 7.
Installeer EOS Utility op de computer voordat u een
verbinding tot stand brengt.
Volg deze instructies pas nadat de computer met daarop
EOS Utility met een Wi-Fi-toegangspunt is verbonden. Voor
informatie over instellingen en configuratie raadpleegt u de
documentatie van het desbetreffende toestel of neemt u
contact op met de fabrikant.
Wanneer er verbinding tot stand is gebracht met de optie
[
Gemakkelijke verbinding
], raadpleegt u hoofdstuk 5
(pag. 45).
Wanneer u een oudere versie van de software gebruikt, kunnen
bepaalde instellingen uitgeschakeld zijn. Installeer een versie van
EOS Utility die compatibel is met deze camera.
82
Deze instructies bouwen voort op hoofdstuk 7.
Om een verbinding tot stand te brengen, moet u een aantal
handelingen op de computer uitvoeren. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de computer voor meer informatie.
De configuratieprocedure is als volgt, met Windows 8.1 hier als
voorbeeld gebruikt.
1
Selecteer [OK].
Selecteer [
OK
] en druk op <0>. Het
volgende bericht wordt weergegeven.
“******” staat voor de laatste zes
cijfers van het MAC-adres van de
camera waarmee u verbinding maakt.
2
Start EOS Utility op de computer.
3
Klik in EOS Utility op [Pairing over
Wi-Fi/LAN/Koppelen via Wi-Fi/LAN].
Als een bericht wordt weergegeven
met betrekking tot de firewall,
selecteert u [
Yes/Ja
].
Verbinding maken met EOS Utility
Handelingen op de camera-1
Handelingen op de computer
83
Verbinding maken met EOS Utility
4
Klik op [Connect/Verbinden] op
de computer.
Selecteer de camera waarmee u
verbinding wilt maken en klik op
[
Connect/Verbinden
].
Als er meerdere camera’s worden
weergegeven, identificeert u de
camera waarmee u verbinding wilt
maken op basis van het MAC-adres
dat op het LCD-scherm van de
camera wordt weergegeven.
U kunt het MAC-adres ook controleren op
het scherm [
Info bekijken
] (pag. 142).
5
Maak verbinding met de camera.
Wanneer de camera de computer
detecteert waarop u in stap 4 op
[
Connect/Verbinden
] hebt geklikt,
wordt het scherm links weergegeven.
Selecteer [
OK
] en druk op <0>. Het
scherm [D
Wi-Fi aan
] verschijnt.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
De instellingen voor verbinding met EOS Utility zijn nu geconfigureerd.
Voor bedieningen na het instellen van een verbinding raadpleegt
u pagina 107.
Het is niet nodig om de pairing opnieuw uit te voeren als u een
bepaalde camera en computer samen blijft gebruiken na het
pairingproces zonder de instellingen te wijzigen.
Handelingen op de camera-2
84
85
10
Wi-Fi-verbinding met
een printer
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de camera met
een printer kunt verbinden via een Wi-Fi-toegangspunt.
De instructies in dit hoofdstuk bouwen voort op hoofdstuk 7.
Een verbinding is mogelijk voor draadloze compatibele
printers die ondersteuning bieden voor PictBridge
(Wireless LAN).
Volg deze instructies pas nadat de printer met een
Wi-Fi-toegangspunt is verbonden. Voor informatie over
instellingen en configuratie raadpleegt u de documentatie
van het desbetreffende toestel of neemt u contact op met
de fabrikant.
Wanneer er verbinding tot stand is gebracht met de optie
[
Gemakkelijke verbinding
], raadpleegt u hoofdstuk 6
(pag. 51).
Wanneer de modus <F>, <G>, <A>, <B>, <C> of <D>
is ingesteld, wanneer HDR-opnamen zijn ingesteld of wanneer
Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen is ingesteld, kan er
geen verbinding tussen de camera en een printer tot stand worden
gebracht.
86
Deze instructies bouwen voort op hoofdstuk 7.
1
Selecteer de printer waarmee
u verbinding wilt maken.
Wanneer er een lijst met
gedetecteerde printers wordt
weergegeven, selecteert u de
gewenste printer en drukt u op <0>.
X Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Wanneer er 16 of meer printers
worden gedetecteerd of het zoeken
meer dan 3 minuten duurt, kunt u
[Zoek opnieuw] selecteren.
X Wanneer een verbinding tot stand is
gebracht, wordt er een opname op de
kaart weergegeven.
2
Selecteer de opnamen die u wilt
printen.
Selecteer en druk de opnamen af
vanaf de camera (pag. 112).
De instellingen voor verbinding met een printer zijn nu geconfigureerd.
Voor bedieningen na het instellen van een verbinding raadpleegt u
pagina 111.
Verbinding maken met een printer
87
Bij verbinding
88
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de camera kunt gebruiken nadat
een verbinding tot stand is gebracht.
Raadpleeg desgewenst de volgende pagina’s.
Verbinding maken met een smartphone
De camera met een smartphone bedienen ............................pag. 90
Opnamen naar een smartphone versturen.............................pag. 93
Opnamen voor weergave specificeren ...................................pag. 99
Opnamen naar een andere camera overbrengen
Opnamen naar een camera versturen..................................pag. 104
De camera op afstand bedienen met EOS Utility
EOS Utility gebruiken............................................................pag. 108
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer
Printen .................................................................................. pag. 112
Printinstellingen .................................................................... pag. 115
Opnamen bekijken met een mediaspeler
Opnamen weergeven op een tv............................................pag. 122
Opnamen naar een webservice versturen
Opnamen naar een webservice versturen............................pag. 126
Opnieuw verbinding maken en instellingen toevoegen
Opnieuw verbinding maken ..................................................pag. 132
Instellingen voor meerdere verbindingen opgeven...............pag. 135
Verbindingsinstellingen controleren en bedienen
Verbindingsinstellingen controleren, wijzigen of verwijderen
....pag. 138
Draadloze communicatie-instellingen wissen .......................pag. 141
Scherm Info bekijken ............................................................pag. 142
89
11
Verbinding maken met
een smartphone
Als u de camera met een smartphone verbindt, kunt
u het volgende doen:
Bekijk opnamen die op de camera zijn opgeslagen, op een
smartphone of sla bekeken opnamen op een smartphone
op.
Bedien de camera om opnamen te maken of camera-
instellingen te wijzigen met behulp van een smartphone.
Verstuur beelden naar een smartphone vanaf de camera.
90
Met een smartphone waarop Camera Connect is geïnstalleerd, kunt
u opnamen bekijken die op de camera zijn opgeslagen en de camera
op afstand bedienen om foto’s te maken.
Hier volgt een beschrijving van de
belangrijkste functies van Camera
Connect. Raak het scherm aan om de
bedieningsprocedures te leren.
[Images on camera/Opnamen op
camera]
Opnamen op de camera kunnen
worden bekeken.
Opnamen op de camera kunnen op
een smartphone worden opgeslagen.
Handelingen zoals opnamen
verwijderen kunnen op opnamen op
de camera worden uitgevoerd.
[Remote Shooting/Opnamen
maken op afstand]
Het Live View-beeld van de camera
kan met een smartphone worden
bekeken.
U kunt op afstand opnamen maken.
[Camera Settings/Camera-
instellingen]
Camera-instellingen kunnen worden
gewijzigd.
v
(Instellingenknop)
Via deze knop hebt u toegang tot
diverse instellingen voor Camera
Connect.
De camera met een smartphone bedienen
Het hoofdvenster van Camera Connect
91
De camera met een smartphone bedienen
U kunt de verbinding op een van de volgende manieren verbreken.
Tik op het Camera Connect-
scherm van de smartphone
op [
t
].
Selecteer op het scherm [
q
Wi-Fi
aan] van de camera de optie
[Verbr., afs.].
Als het scherm [q
Wi-Fi aan
] niet
wordt weergegeven, selecteert u het
tabblad [5
1
] 9 [
Inst. draadloze
communicatie
] 9 [
Wi-Fi-functie
].
Selecteer [
Verbr., afs.
] en
selecteer vervolgens [
OK
] in het
bevestigingsdialoogvenster om de
verbinding te verbreken.
De verbinding verbreken
92
De camera met een smartphone bedienen
Als de draadloze verbinding wordt verbroken terwijl een movie wordt
opgenomen met opnamen maken op afstand, reageert de camera als
volgt:
Als de schakelaar voor Live View-opnamen/movie-opnamen is
ingesteld op <k>, kunt u gewoon doorgaan met filmen.
Als de schakelaar voor Live View-opnamen/movie-opnamen is
ingesteld op <A>, wordt het filmen gestopt.
Als de schakelaar voor Live View-opnamen/movie-opnamen is ingesteld
op <A> en de moviemodus is ingesteld met Camera Connect, kunt
u geen opnamen maken door de camera te bedienen.
De volgende bewerkingen kunnen niet worden uitgevoerd als de camera
is aangesloten op een smartphone:
opnamen met meervoudige belichting, videosnapshot, time-lapse-movie,
creatieve filters, RAW-beeldverwerking, trimmen, formaat wijzigen
Bij opnamen op afstand wordt de AF-snelheid mogelijk minder.
Afhankelijk van de verbindingsstatus wordt de beeldweergave of sluiter
trager dan anders.
Tijdens het opslaan van opnamen op een smartphone kunt u geen
opnamen maken, ook al drukt u de ontspanknop van de camera
helemaal in. Bovendien wordt het LCD-scherm van de camera mogelijk
uitgeschakeld.
Zelfs wanneer movies in de MOV-indeling in de lijst worden weergegeven,
kunnen deze niet op een smartphone worden opgeslagen.
De draadloze verbinding wordt verbroken als u de aan-uitschakelaar van
de camera instelt op <2> of als u het kaartsleufklepje of het
accucompartimentklepje opent.
Als u RAW-gecomprimeerde opnamen op een smartphone opslaat,
worden deze opgeslagen in JPEG-compressie.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
Het is raadzaam om gedurende de verbinding de
energiebesparingsfunctie van de smartphone uit te schakelen.
93
Bedien de camera om opnamen naar een smartphone te verzenden.
De volgende drie verzendmethoden zijn beschikbaar:
(1) Maak tijdens het afspelen van een opname verbinding met een
smartphone met behulp van de NFC-functie (pag. 93).
(2) Selecteer tijdens een draadloze verbinding de optie [
Beelden
n. smartphone verz.
] in het cameramenu (pag. 94).
(3) Verzend tijdens een draadloze verbinding opnamen vanuit het
scherm Snel instellen bij het afspelen (pag. 95).
Tijdens het afspelen van een opname op de camera kunt u een
smartphone met NFC-functie tegen de camera houden om een opname
te verzenden.
Als er al een draadloze verbinding tot stand is gebracht, beëindigt
u die verbinding en speelt u de opname af op de camera.
Stel de camera van tevoren in op gebruik van de NFC-functie
(pag. 22).
Voor informatie over de Wi-Fi-instelling en de NFC-instelling voor de
smartphone en de antennepositie voor NFC raadpleegt u de
handleiding voor de smartphone.
1
Schakel de NFC-functie in op de
camera en de smartphone
(pag. 22)
.
2
Geef de opname weer.
Druk op de knop <3> om de
opnamen weer te geven.
Opnamen naar een smartphone versturen
(1) Verbinding maken via de NFC-functie
94
Opnamen naar een smartphone versturen
3
Houd een smartphone tegen de camera.
Houd het symbool
p
op de smartphone
tegen hetzelfde symbool op de camera.
Wanneer op het LCD-scherm van de
camera het bericht verschijnt dat een
verbinding tot stand is gebracht, kunt u de
smartphone weg van de camera bewegen.
4
Selecteer de opnamen die u wilt overbrengen.
U kunt opnamen selecteren en
verzenden. Voor meer informatie over het
verzenden van opnamen, zie pagina 96.
Wanneer de indexweergave is
geselecteerd in stap 2, verschijnt het
selectiescherm voor meerdere
beelden. Zie stap 3 op pagina 97.
Wanneer de camera draadloos op een smartphone is aangesloten,
selecteert u [
Beelden n. smartphone verz.
] in [
Inst. draadloze
communicatie
] onder het tabblad [5
1
] en verzendt u de opnamen.
1
Sluit de camera draadloos aan op
een smartphone.
2
Selecteer [Beelden n. smartphone verz.].
Selecteer [
Beelden n. smartphone
verz.
] op het scherm [
Inst. draadloze
communicatie
] en druk vervolgens
op <0>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
U kunt opnamen selecteren en
verzenden. Voor meer informatie over
het verzenden van opnamen, zie
pagina 96.
(2) [Beelden n. smartphone verz.] selecteren
95
Opnamen naar een smartphone versturen
Verzend opnamen vanuit het scherm Snel instellen tijdens het afspelen
terwijl de camera draadloos is aangesloten op een smartphone.
1
Sluit de camera draadloos aan op
een smartphone.
2
Speel de opname af en druk op de
knop <
Q
>.
3
Selecteer [
q
].
4
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
U kunt opnamen selecteren en
verzenden. Voor meer informatie over
het verzenden van opnamen, zie
pagina 96.
(3) Snel instellen tijdens weergave
96
Opnamen naar een smartphone versturen
U kunt opnamen afzonderlijk selecteren en verzenden.
1
Selecteer een opname die u wilt
verzenden.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Wanneer u op de knop <
I
> drukt, kunt
u overschakelen op de indexweergave en
een opname selecteren.
2
Selecteer [Wrg. bld. vrz.].
Als u het formaat voor de te verzenden
opname wilt kiezen, selecteert u
[
Beeldf. wijz.
] en drukt u op <
0
>.
Selecteer [
Wrg. bld. vrz.
] en druk op
<0> om de weergegeven opname
te verzenden.
Wanneer de overdracht is voltooid, wordt
het scherm van stap 1 weer weergegeven.
Als u nog een opname wilt
overbrengen, herhaalt u stap 1 en 2.
U kunt meerdere opnamen tegelijk selecteren en verzenden.
Als het selectiescherm voor meerdere beelden al wordt weergegeven,
start u de bewerking vanaf stap 3.
1
Druk op <
0
>.
2
Selecteer [Gesel. verz.].
Als u het formaat voor de te verzenden
opnamen wilt kiezen, selecteert u
[
Beeldf. wijz.
] en drukt u op <
0
>.
Afzonderlijke opnamen overbrengen
Geselecteerde opnamen overbrengen
97
Opnamen naar een smartphone versturen
3
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te selecteren en
voeg <X> toe. Druk op <0> om [X]
toe te voegen of te verwijderen.
Druk op de knop <I> om
opnamen te selecteren uit een
weergave van drie opnamen.
Nadat u alle opnamen die u wilt
overbrengen hebt geselecteerd, drukt
u op de knop <Q>.
4
Selecteer [Beeldf. wijz.].
Stel deze in als dit nodig is.
Selecteer op het weergegeven
scherm een beeldformaat en druk
vervolgens op <0>.
5
Selecteer [Verzend.].
De geselecteerde opnamen worden
verzonden. Wanneer de overdracht is
voltooid, wordt het scherm van stap 1
weer weergegeven.
Als u daarna nog meer opnamen wilt
verzenden, herhaalt u stap 1 t/m 5.
98
Opnamen naar een smartphone versturen
Om de beeldoverdracht te beëindigen,
drukt u op de knop <M> op het
scherm voor beeldoverdracht.
Als u een verbinding met de NFC-
functie tot stand hebt gebracht tijdens
het afspelen van een opname, wordt
het scherm voor het verbreken van de
verbinding weergegeven. Selecteer
[
OK
] om de verbinding te verbreken.
Als u opnamen hebt verzonden vanuit
het menu of Snel instellen, wordt het
vorige scherm opnieuw weergegeven.
De verbinding wordt niet verbroken.
Beeldoverdracht beëindigen
Zo nodig kunt u ook “Aandachtspunten bij de NFC-functie”
(pag. 23) doornemen.
Tijdens de beeldoverdracht kan er geen opname worden gemaakt, ook
al drukt u de ontspanknop helemaal in.
Het is niet mogelijk om opnamen over te brengen via de NFC-functie
wanneer de camera draadloos met een ander apparaat is verbonden. De
camera kan bovendien niet met meerdere smartphones tegelijkertijd
worden verbonden.
Zelfs wanneer movies in de MOV-indeling in de lijst worden weergegeven,
kunnen deze niet op een smartphone worden opgeslagen.
Als u de beeldoverdracht wilt annuleren, selecteert u tijdens de
overdracht [Annuleer].
U kunt maximaal 50 bestanden tegelijk selecteren.
Het is raadzaam om gedurende de verbinding de
energiebesparingsfunctie van de smartphone uit te schakelen.
Instellingen voor beeldoverdracht via de NFC-functie worden niet op de
camera opgeslagen.
Wanneer u het beeldformaat wijzigt, wordt het formaat gewijzigd van alle
beelden die tegelijk moeten worden verzonden. Het formaat van movies
en van foto’s die kleiner zijn dan b, wordt niet verkleind.
Wanneer u een accu als voeding voor de camera gebruikt, moet de accu
volledig opgeladen zijn.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
99
U kunt op de camera instellen welke opnamen er op de smartphone worden
weergegeven.
Opnamen kunnen zowel tijdens de verbindingsinstelling
als na beëindiging van de verbinding worden gespecificeerd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
].
2
Selecteer [
q
].
3
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen].
4
Selecteer [Weerg. beelden].
Opnamen voor weergave specificeren
Opnamen maken op afstand kan niet worden uitgevoerd als [Weerg.
beelden] is ingesteld op een andere instelling dan [Alle beelden].
Controleer de instelling voor weer te geven opnamen voordat u opnieuw
verbinding maakt met een smartphone.
100
Opnamen voor weergave specificeren
5
Selecteer een item.
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
het instellingenscherm weer te
geven.
[Alle beelden]
Alle opnamen op de geheugenkaart kunnen worden weergegeven.
[Beelden v. afgelopen dagen]
Geef op basis van de datum aan welke
opnamen kunnen worden weergegeven.
Dit kan tot negen dagen terug.
Selecteer een item en druk op <0>.
Wanneer [
Afgel. dgn gem. beelden
]
wordt geselecteerd, kunnen opnamen van
uiterlijk het opgegeven aantal dagen vóór
de huidige datum worden weergegeven.
Wanneer <
r
> voor het aantal dagen
wordt weergegeven, drukt u op de
pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om het aantal
dagen op te geven en drukt u vervolgens
op <
0
> om de selectie te bevestigen.
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
te specificeren welke opnamen
kunnen worden weergegeven.
[Selecteer op classificatie]
Specificeer welke opnamen kunnen worden
weergegeven op basis van de (al dan niet)
toegekende classificatie of het type classificatie.
Selecteer een classificatie en druk
op <
0
> om te specificeren welke
opnamen kunnen worden weergegeven.
101
Opnamen voor weergave specificeren
[Bestandsnummerreeks]
(Select. reeks)
Selecteer de eerste en laatste weer te
geven opname van de reeks opnamen
die op bestandsnummer zijn gesorteerd.
1 Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om de eerste opname te selecteren die
moet worden weergegeven.
2 Druk op <0> om het
opnameselectiescherm weer te
geven.
Selecteer een opname met de
pijltjestoetsen <Y> en <Z> of met
het instelwiel <5>.
Wanneer u op de knop <I> drukt,
kunt u overschakelen op de
indexweergave en een opname
selecteren.
3 Selecteer een opname en druk op
<0> om de selectie te bepalen.
4 Specificeer op dezelfde manier de
laatste opname die moet worden
weergegeven.
Selecteer een opname die later is
gemaakt dan die als eerste opname
is geselecteerd.
5 Wanneer u de eerste en de laatste
opname hebt opgegeven, selecteert
u [
OK
] en drukt u vervolgens
op <0>.
Eerste
opname
Laatste
opname
102
103
12
Opnamen naar een andere
camera overbrengen
Opnamen op deze camera kunnen naar andere Canon-
camera’s worden overgebracht met de ingebouwde
draadloze functies.
Opnamen kunnen alleen worden overgebracht als ze de JPEG-
bestandsindeling hebben.
Bij movies treedt er mogelijk een verzendfout op of de
verzonden movies kunnen niet worden afgespeeld, afhankelijk
van de werking van de doelcamera en de bestandsindeling van
de movies. (Er kunnen geen MP4-movies worden verzonden
naar camera’s waarop geen MP4-movies kunnen worden
afgespeeld.)
104
U kunt opnamen afzonderlijk selecteren en verzenden.
1
Selecteer een opname die u wilt
verzenden.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Wanneer u op de knop <I> drukt,
kunt u overschakelen op de
indexweergave en een opname
selecteren.
2
Selecteer [Wrg. bld. vrz.].
Als u het formaat voor de te
verzenden opname wilt kiezen,
selecteert u [
Beeldf. wijz.
] en drukt
u op <0>.
Selecteer [
Wrg. bld. vrz.
] en druk
op <0> om de weergegeven
opname te verzenden.
Wanneer de overdracht is voltooid,
wordt het scherm van stap 1 weer
weergegeven.
Als u nog een opname wilt
overbrengen, herhaalt u stap 1 en 2.
3
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om het
bevestigingsvenster weer te geven.
Selecteer [
OK
] en druk vervolgens
op <0> om de verbinding te
verbreken.
Het scherm [
Wi-Fi-functie
] verschijnt
weer.
Opnamen naar een camera versturen
Afzonderlijke opnamen overbrengen
105
Opnamen naar een camera versturen
U kunt meerdere opnamen tegelijk selecteren en verzenden.
1
Druk op <
0
>.
2
Selecteer [Gesel. verz.].
Als u het formaat voor de te
verzenden opnamen wilt kiezen,
selecteert u [
Beeldf. wijz.
] en drukt
u op <0>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te selecteren en
voeg <X> toe. Druk op <0> om [X]
toe te voegen of te verwijderen.
Druk op de knop <I> om
opnamen te selecteren uit een
weergave van drie opnamen.
Nadat u alle opnamen die u wilt
overbrengen hebt geselecteerd, drukt
u op de knop <Q>.
4
Selecteer [Beeldf. wijz.].
Stel deze in als dit nodig is.
Selecteer op het weergegeven
scherm een beeldformaat en druk
vervolgens op <0>.
Geselecteerde opnamen overbrengen
106
Opnamen naar een camera versturen
5
Selecteer [Verzend.].
De geselecteerde opnamen worden
verzonden. Wanneer de overdracht is
voltooid, wordt het scherm van stap 1
weer weergegeven.
Als u daarna nog meer opnamen wilt
verzenden, herhaalt u stap 1 t/m 5.
6
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om het
bevestigingsvenster weer te geven.
Selecteer [
OK
] en druk vervolgens op
<0> om de verbinding te verbreken.
Het scherm [
Wi-Fi-functie
] verschijnt
weer.
Tijdens de verbinding kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop
helemaal in. Als u de verbinding wilt verbreken om opnamen te maken of andere
handelingen uit te voeren, drukt u op de knop <
M
> en verbreekt u de verbinding vanuit
het weergegeven scherm. Als u de verbinding tijdens de beeldoverdracht wilt verbreken,
selecteert u [
Annuleer
] op de camera en verbreekt u vervolgens de verbinding.
Wanneer u een groot aantal opnamen of grote bestanden (totale grootte)
verstuurt, dient u te zorgen dat de accu voldoende is opgeladen, zodat
deze niet tijdens het versturen leeg raakt.
Afhankelijk van de werking van de doelcamera worden moviebestanden tijdens de
verzending geconverteerd. De overdracht duurt daarom mogelijk langer dan gewoonlijk.
RAW-opnamen kunnen niet worden verzonden.
U kunt maximaal 50 bestanden tegelijk selecteren.
Wanneer u het beeldformaat wijzigt, wordt het formaat gewijzigd van alle
beelden die tegelijk moeten worden verzonden. Het formaat van movies
en van foto’s die kleiner zijn dan b, wordt niet verkleind.
[
Gew. f.:S2
] wordt alleen ingeschakeld voor foto’s die worden gemaakt
met camera’s van hetzelfde model als deze camera. Foto’s van andere
modellen worden zonder aanpassing van het formaat verzonden.
Als u de beeldoverdracht wilt annuleren, selecteert u tijdens de overdracht
[
Annuleer
]. Wanneer [
Annuleer
] wordt geselecteerd op de camera vanwaar
de opnamen worden verzonden, wordt het scherm voor opnameselectie
weer weergegeven. Wordt [
Annuleer
] geselecteerd op de camera waarop
de opnamen worden ontvangen, dan wordt de verbinding verbroken.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch uitschakelen niet.
107
13
De camera op afstand
bedienen met EOS Utility
Met EOS Utility en een draadloos netwerk kunt u de
camera op afstand bedienen. Behalve dat u zo op
afstand opnamen kunt maken, zijn er nog diverse
andere camerafuncties beschikbaar wanneer draadloze
communicatie wordt gebruikt in plaats van een
interfacekabel.
108
Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding voor informatie over het
gebruik van EOS Utility. Naast het maken van opnamen op afstand zijn
er nog diverse andere camerafuncties beschikbaar.
Raadpleeg de Camera-instructiehandleiding om te weten te komen
hoe u de EOS Utility instructiehandleiding kunt verkrijgen.
EOS Utility gebruiken
109
EOS Utility gebruiken
Selecteer op het scherm [
D
Wi-Fi
aan] de optie [Verbr., afs.].
Als het scherm [D
Wi-Fi aan
] niet
wordt weergegeven, selecteert u het
tabblad [5
1
] 9 [
Inst. draadloze
communicatie
] 9 [
Wi-Fi-functie
].
Selecteer [
Verbr., afs.
] en selecteer
vervolgens [
OK
] in het
bevestigingsdialoogvenster om de
verbinding te verbreken.
De verbinding verbreken
Als de draadloze verbinding wordt verbroken terwijl een movies wordt
opgenomen met opnamen maken op afstand, reageert de camera als
volgt:
Als de schakelaar voor Live View-opnamen/movie-opnamen is
ingesteld op <k>, kunt u gewoon doorgaan met filmen.
Als de schakelaar voor Live View-opnamen/movie-opnamen is
ingesteld op <A>, wordt het filmen gestopt.
Als de schakelaar voor Live View-opnamen/movie-opnamen is ingesteld
op <A> en de moviemodus is ingesteld met EOS Utility, kunt u geen
opnamen maken door de camera te bedienen.
De volgende bewerkingen kunnen niet worden uitgevoerd als de camera
is aangesloten op EOS Utility:
opnamen met meervoudige belichting, videosnapshot, time-lapse-movie,
creatieve filters, RAW-beeldverwerking, trimmen, formaat wijzigen
Bij opnamen op afstand wordt de AF-snelheid mogelijk minder.
Afhankelijk van de verbindingsstatus wordt de beeldweergave of sluiter
trager dan anders.
Als u Live View-opnamen op afstand maakt, is de
beeldtransmissiesnelheid lager dan bij een interfacekabelverbinding.
Daardoor kunnen bewegende onderwerpen niet vloeiend worden
vastgelegd.
De draadloze verbinding wordt verbroken als u de aan-uitschakelaar
van de camera instelt op <2> of als u het kaartsleufklepje of het
accucompartimentklepje opent.
110
111
14
Opnamen afdrukken
met een Wi-Fi-printer
U kunt opnamen afdrukken door de camera draadloos
te verbinden met een printer die ondersteuning biedt
voor PictBridge (Wireless LAN).
112
U kunt opnamen afzonderlijk selecteren en printen.
1
Selecteer een opname die u wilt
printen.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Wanneer u op de knop <
I
> drukt, kunt
u overschakelen op de indexweergave en
een opname selecteren.
2
Selecteer [Beeld printen].
Het scherm met printinstellingen
wordt weergegeven.
3
Druk de opname af.
Zie pagina 115 voor de procedure
voor afdrukinstellingen.
Als [
Print
] wordt geselecteerd, wordt
het afdrukken gestart.
Wanneer het printen is voltooid, wordt
het scherm van stap 1 weer
weergegeven. Als u nog een opname wilt
printen, herhaalt u stap 1 tot en met 3.
4
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om het
bevestigingsvenster weer te geven.
Selecteer [
OK
] en druk vervolgens op
<0> om de verbinding te verbreken.
Het scherm [
Wi-Fi-functie
] verschijnt
weer.
Printen
Afzonderlijke opnamen printen
113
Printen
U kunt bij het printen de gewenste opties opgeven.
1
Druk op <
0
>.
2
Selecteer [Printopties].
Het scherm [
Printopties
] wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste printopties in.
Raadpleeg voor meer informatie over de
instellingsprocedure het gedeelte “Digital
Print Order Format (DPOF)” in de
instructiehandleiding voor de camera.
Als de printopties zijn voltooid voordat
u de verbinding tot stand bracht, gaat
u verder naar stap 4.
4
Selecteer [Print].
[
Print
] kan alleen worden
geselecteerd als een opname is
geselecteerd en afdrukken mogelijk
is.
5
Stel de optie [Papier inst.] in
(pag. 115)
.
Stel de afdrukeffecten (pag. 117) naar
wens in.
6
Selecteer [OK].
Wanneer het printen is voltooid, wordt
het scherm van stap 3 weer
weergegeven.
Opties opgeven bij printen
114
Printen
7
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het scherm van stap 1.
Druk nogmaals op de knop <M>,
om het bevestigingsvenster weer te
geven. Selecteer [
OK
] en druk
vervolgens op <0> om de
verbinding te verbreken.
Het scherm [
Wi-Fi-functie
] verschijnt
weer.
Tijdens de verbinding met een printer kan er geen opname worden
gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop helemaal in.
U kunt movies niet afdrukken.
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat printen.
Bepaalde printers kunnen het bestandsnummer niet printen.
Als [Randen] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt
geprint.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze op een
heldere achtergrond of op de rand wordt geprint.
RAW-opnamen kunnen niet worden afgedrukt door [
Printopties
] te
selecteren. Selecteer bij het afdrukken de optie [
Beeld printen
] en druk af.
Wanneer u een accu als voeding voor de camera gebruikt, moet de accu
volledig opgeladen zijn.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het printen begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als u het printen wilt beëindigen, drukt u op <0> terwijl [Stop] wordt
weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK].
Wanneer u afdrukt met [Printopties] en u hebt het afdrukken
onderbroken, maar u wilt de resterende opnamen nog afdrukken, dan
selecteert u [Hervat]. Het printen wordt niet hervat als een van de
volgende situaties zich voordoet.
U hebt de printopties gewijzigd of opnamen verwijderd die waren
geselecteerd om te worden geprint voordat u het printen hervatte.
Bij het instellen van de index hebt u de papierinstelling gewijzigd
voordat u het printen hervatte.
De resterende capaciteit van de kaart was te klein toen u het printen
onderbrak.
Zie pagina 120 als zich tijdens het printen problemen voordoen.
115
Geef desgewenst instellingen op voor het afdrukken.
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen.
Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
Selecteer [
Papier inst.
] en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
Afdrukinstellingen
Papierinstellingen
Scherm met printinstellingen
* Afhankelijk van de printer kunnen bepaalde instellingen, bijvoorbeeld
het printen van de datum en het bestandsnummer en het bijsnijden,
mogelijk niet worden geselecteerd.
Hiermee stelt u de afdrukeffecten in (pag. 117).
Hiermee schakelt u het afdrukken van datum
of bestandsnummer in of uit (pag. 118).
Hiermee stelt u het aantal af te drukken
exemplaren in (pag. 118).
Hiermee stelt u het printgebied in (pag. 119).
Hiermee stelt u het papierformaat, de
papiersoort en de indeling in (pag. 116).
Hiermee gaat u terug naar het beeldselectiescherm.
Hiermee start u het printen.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld, worden
weergegeven.
116
Afdrukinstellingen
Q Het papierformaat instellen
Selecteer het formaat van het papier
dat in de printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm met papier type wordt
weergegeven.
Y De papier type instellen
Selecteer het type papier dat in de
printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
U De pagina-indeling instellen
Selecteer de pagina-indeling en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm met printinstellingen
verschijnt weer.
Randen Printen met een witte rand rondom de opname.
Randloos
Printen zonder rand. Als uw printer niet kan printen zonder
randen, wordt de opname met randen geprint.
xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen
van de printer.
Als de aspect ratio van de opname afwijkt van de aspect ratio van het
printpapier, kan de opname aanzienlijk worden bijgesneden door de opname
zonder randen af te drukken. Als de opname is bijgesneden, kan deze er als
print korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels.
117
Afdrukinstellingen
De schermweergave kan per
printer verschillen.
Selecteer de optie en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer het gewenste afdrukeffect
en druk vervolgens op <0>.
De afdrukeffecten instellen (Beeld optimaliseren)
Afdrukeffect Omschrijving
EAan
Printen met de standaardkleuren van de printer. De Exif-
gegevens van de opname worden gebruikt voor het maken van
automatische correcties.
EUit Er wordt geen automatische correctie toegepast.
ER-Ogen1
Effectief bij rode ogen op foto’s die met een flitser zijn gemaakt.
De rode ogen worden voor het afdrukken gereduceerd.
EStandaard
De prints kunnen per printer verschillen. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
Als u de opname-informatie van een opname die is gemaakt bij een
uitgebreide ISO-snelheid (H) mee laat printen, wordt mogelijk niet de juiste
ISO-snelheid geprint.
118
Afdrukinstellingen
Selecteer [
I
] en druk vervolgens
op <0>.
Stel de printinstellingen naar wens in
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [
R
] en druk vervolgens
op <0>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <0>.
Het afdrukken van de datum en het bestandsnummer
instellen
Het aantal exemplaren instellen
Bij de instelling [Stand.] voor afdrukeffecten en andere opties worden de
standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze door de fabrikant
zijn ingesteld. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor de
[Stand.]-instellingen.
119
Afdrukinstellingen
U kunt de opname bijsnijden en alleen
een vergrote versie van het bijgesneden
gedeelte printen, net alsof de compositie
opnieuw is bepaald.
Stel het bijsnijden in vlak voordat u de
opname print.
Als u de printinstellingen
wijzigt nadat u het bijsnijden hebt
ingesteld, moet u het bijsnijden wellicht
opnieuw instellen voordat u kunt printen.
1
Selecteer [Trimmen] in het scherm met printinstellingen.
2
Stel de grootte, positie en aspect ratio van het
bijsnijdkader in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het bijsnijdkader valt, wordt geprint.
U kunt de aspect ratio van het bijsnijdkader wijzigen met [
Papier inst.
].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Druk op de knop <u> of <I> om het formaat van het
bijsnijdkader te wijzigen. De vergroting van de opname neemt toe
naarmate het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <W> <X> of <Y> <Z> als u het
kader horizontaal of verticaal over de opname wilt bewegen.
Verplaats het bijsnijdkader tot het gewenste gebied binnen het
kader wordt weergegeven.
De stand van het bijsnijdkader wijzigen
Wanneer u op de knop <B> drukt, wisselt het bijsnijdkader
van verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op deze wijze kunt
u van een horizontale opname een verticale print maken.
3
Druk op <
0
> om het bijsnijden te beëindigen.
Het scherm met printinstellingen verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname linksboven in het scherm met
printinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden
120
Afdrukinstellingen
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte
van de opname niet wordt geprint zoals u hebt opgegeven.
De geprinte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader verkleint.
Kijk op het LCD-scherm van de camera tijdens het bijsnijden van de
afbeelding.
Printerproblemen oplossen
Als het printen niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost (geen
inkt, geen papier, enzovoort) en [Doorgaan] hebt geselecteerd, gebruik dan
de knoppen op de printer om het printen te hervatten. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie over het hervatten
van het printen.
Foutmeldingen
Wanneer er tijdens het printen een fout optreedt, wordt er een foutmelding
op het LCD-scherm van de camera weergegeven. Druk op <0> om het
printen te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het printen
hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor informatie
over het oplossen van een printprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardwarefout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet worden geprint. Opnamen die met
een andere camera zijn gemaakt of met een computer zijn bewerkt,
kunnen mogelijk niet worden geprint.
121
15
Opnamen bekijken met
een mediaspeler
Opnamen op een geheugenkaart in de camera kunnen
via een Wi-Fi-toegangspunt op een televisie worden
bekeken.
Deze functie vereist een televisie, spelcomputer,
smartphone of een andere mediaspeler die compatibel
is met DLNA*. In deze handleiding wordt de term
“mediaspeler” gebruikt om naar al deze apparaten te
verwijzen.
* DLNA: Digital Living Network Alliance
Volg deze instructies pas nadat de met DLNA
compatibele televisie (of een ander gebruikt apparaat)
met een toegangspunt is verbonden. Voor informatie
over instellingen en configuratie raadpleegt u de
documentatie van het desbetreffende toestel of neemt
u contact op met de fabrikant.
122
Opnamen op een geheugenkaart in de camera kunnen via een mediaspeler op een
televisie worden bekeken. RAW-opnamen en movies kunnen niet worden weergegeven.
De weergavehandelingen worden uitgevoerd op de mediaspeler. Raadpleeg
de instructiehandleiding van de mediaspeler voor meer informatie.
1
Geef het instellingenscherm van de
mediaspeler op uw televisie weer.
Gebruik de functies van de
mediaspeler om het pictogram
<
Canon EOS **
> (mediaspeler)
weer te geven op de televisie.
Er kan een ander pictogram worden
weergegeven. Dit is afhankelijk van de
mediaspeler. Zoek in dat geval naar het
pictogram met de naam Canon EOS **.
2
Selecteer het pictogram
< Canon EOS **>.
Wanneer u het pictogram <
Canon
EOS
**> selecteert, wordt er een pictogram
van de geheugenkaart weergegeven.
Zodra u dit pictogram hebt geselecteerd,
kunt u mappen en opnamen selecteren.
Selecteer een opname om deze
groter weer te geven op de televisie.
Raadpleeg de instructiehandleiding van
de mediaspeler voor meer informatie.
Opnamen weergeven op een tv
Canon EOS **
(“EOS**” staat voor de naam
van de camera)
IMG_0002.JPG
IMG_0003.JPG
SD 100CANON 1-100
IMG_0001.JPG
Canon EOS **
123
Opnamen weergeven op een tv
1
Selecteer op het scherm [
o
Wi-Fi
aan] de optie [Verbr., afs.].
Als het scherm [o
Wi-Fi aan
] niet
wordt weergegeven, selecteert u het
tabblad [5
1
] 9 [
Inst. draadloze
communicatie
] 9 [
Wi-Fi-functie
].
Selecteer [
Verbr., afs.
] en selecteer
vervolgens [
OK
] in het
bevestigingsdialoogvenster om de
verbinding te verbreken.
De verbinding verbreken
Tijdens de verbinding met een mediaspeler kan er geen opname worden
gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop helemaal in.
De verbinding wordt ook verbroken als u de aan-uitschakelaar
van de camera instelt op <2> of als u het kaartsleufklepje of het
accucompartimentklepje opent.
Informatie-overlays en details die worden weergegeven op de televisie
kunnen variëren. Dit is afhankelijk van de mediaspeler. Afhankelijk van de
mediaspeler kan het zijn dat opname-informatie niet wordt weergegeven
of dat een verticaal beeld in de horizontale stand wordt weergegeven.
Pictogrammen met labels zoals “1-100” bevatten opnamen die zijn
gegroepeerd op bestandsnummer in de geselecteerde map (***CANON).
Datuminformatie die voor opnamen wordt weergegeven, is gebaseerd
op de informatie die aan de opnamen is toegevoegd.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
124
125
16
Opnamen naar een
webservice versturen
U kunt diverse webservices op de camera registreren
en daar opnamen naartoe sturen.
126
U kunt opnamen met uw familie en vrienden delen door deze vanaf de
camera naar een op de camera geregistreerde webservice te sturen of
door koppelingen van de online albums te versturen.
U kunt opnamen afzonderlijk selecteren en verzenden.
1
Selecteer een opname die u wilt
verzenden.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Wanneer u op de knop <I> drukt,
kunt u overschakelen op de
indexweergave en een opname
selecteren.
2
Selecteer [Wrg. bld. vrz.].
Als u het formaat voor de te
verzenden opname wilt kiezen,
selecteert u [
Beeldf. wijz.
] en drukt
u op <0>.
Selecteer [
Wrg. bld. vrz.
] en druk
op <0> om de weergegeven
opname te verzenden.
Selecteer op het scherm voor het
voltooien van de opnameverzending
[
OK
] om de verbinding te verbreken
en terug te keren naar het scherm
waarop u een webservice kunt
selecteren.
Opnamen naar een webservice versturen
Afzonderlijke opnamen overbrengen
127
Opnamen naar een webservice versturen
Wanneer het scherm met de
[
Gebruiksvoorwaarden
] wordt
weergegeven, leest u het bericht
zorgvuldig en selecteert u [
Akkoord
].
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om omhoog en omlaag te bladeren
door het scherm.
U kunt meerdere opnamen tegelijk selecteren en verzenden.
1
Druk op <
0
>.
2
Selecteer [Gesel. verz.].
Als u het formaat voor de te
verzenden opnamen wilt kiezen,
selecteert u [
Beeldf. wijz.
] en drukt
u op <0>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te selecteren en
voeg <X> toe. Druk op <0> om [X]
toe te voegen of te verwijderen.
Druk op de knop <I> om
opnamen te selecteren uit een
weergave van drie opnamen.
Nadat u alle opnamen die u wilt
overbrengen hebt geselecteerd,
drukt u op de knop <Q>.
Geselecteerde opnamen overbrengen
128
Opnamen naar een webservice versturen
4
Selecteer [Beeldf. wijz.].
Stel deze in als dit nodig is.
Wanneer YouTube als bestemming is
geselecteerd, wordt [
Beeldf. wijz.
]
niet weergegeven.
Selecteer op het weergegeven
scherm een beeldformaat en druk
vervolgens op <0>.
5
Selecteer [Verzend.].
De geselecteerde opnamen worden
verzonden.
Selecteer op het scherm voor het
voltooien van de opnameverzending
[
OK
] om de verbinding te verbreken
en terug te keren naar het scherm
waarop u een webservice kunt
selecteren.
Wanneer het scherm met de
[
Gebruiksvoorwaarden
] wordt
weergegeven, leest u het bericht
zorgvuldig en selecteert u [
Akkoord
].
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om omhoog en omlaag te
bladeren door het scherm.
129
Opnamen naar een webservice versturen
Tijdens de verbinding met een webservice kan er geen opname worden
gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop helemaal in.
RAW-opnamen kunnen niet worden verzonden.
Wanneer u een opname naar een andere webservice dan CANON
iMAGE GATEWAY verzendt, wordt soms een verzendfoutmelding niet
weergegeven, zelfs niet wanneer het verzenden van de webservice is
mislukt. U kunt dergelijke fouten controleren op de CANON iMAGE
GATEWAY-site. Lees de inhoud van de foutmelding en probeer de
opname vervolgens opnieuw te verzenden.
Afhankelijk van de webservice worden het aantal opnamen dat kan
worden verzonden en de lengte van de movies beperkt.
U kunt maximaal 50 bestanden tegelijk selecteren. U kunt maximaal
10 bestanden tegelijk naar YouTube verzenden.
Wanneer u het beeldformaat wijzigt, wordt het formaat gewijzigd van alle
beelden die tegelijk moeten worden verzonden. Het formaat van movies
en van foto’s die kleiner zijn dan b, wordt niet verkleind.
[Gew. f.:S2] wordt alleen ingeschakeld voor foto’s die worden gemaakt
met camera’s van hetzelfde model als deze camera. Foto’s van andere
modellen worden zonder aanpassing van het formaat verzonden.
Wanneer u CANON iMAGE GATEWAY op een computer of een ander
apparaat opent, kunt u de uploadgeschiedenis bekijken van de
webservices waarnaar de opnamen zijn verzonden.
Als u de verbinding wilt verbreken zonder een opname te verzenden,
drukt u op de knop <M> op het scherm in stap 1.
Wanneer u een accu als voeding voor de camera gebruikt, moet de accu
volledig opgeladen zijn.
130
131
17
Opnieuw verbinding maken
en instellingen toevoegen
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de camera
opnieuw verbindt met het apparaat waarvoor u een
verbinding tot stand hebt gebracht en hoe u meerdere
verbindingsinstellingen kunt vastleggen.
132
De camera kan opnieuw verbinding maken met een Wi-Fi-functie
waarvoor de verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
].
2
Selecteer de Wi-Fi-functie
waarmee u verbinding wilt
maken.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> of <Y> en <Z> om een
item te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Wanneer u [m] selecteert, wordt er
een selectiescherm voor webservices
weergegeven. Afhankelijk van de
geselecteerde webservice wordt het
scherm [
Verzenden naar
]
weergegeven. Selecteer de
webservice waarmee u verbinding
wilt maken en de bestemming.
3
Selecteer [Verbinden].
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [
Kies
instell.
], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Selecteer [
OK
] in het
bevestigingsdialoogvenster.
Opnieuw verbinding maken
133
Opnieuw verbinding maken
4
Bedien het doelapparaat.
q Smartphone
Activeer de Wi-Fi-functie op de smartphone en start Camera
Connect.
Als de bestemmingsinstelling van de smartphone is gewijzigd,
herstelt u deze om verbinding te kunnen maken met de camera
of hetzelfde toegangspunt als de camera.
z Verbinden met een andere camera
Voer de verbindingsprocedure ook op de doelcamera uit.
Standaard krijgen de instellingen een naam op basis van de
bijnaam van de camera waarmee verbinding is gemaakt.
D EOS Utility
Start EOS Utility op de computer.
Als de bestemmingsinstelling van de computer is gewijzigd,
herstelt u deze om verbinding te kunnen maken met de camera
of hetzelfde toegangspunt als de camera.
l Printer
Als de bestemmingsinstelling van de printer is gewijzigd,
herstelt u deze om verbinding te kunnen maken met de camera
of hetzelfde toegangspunt als de camera.
m Webservice/o Mediaspeler
De procedure voor opnieuw verbinden is voltooid.
Als u opnieuw verbinding wilt maken en de SSID van de bestemming
niet kent, selecteert u [Bekijk/wijzig instellingen] 9 [Bevestig inst.] in
het scherm voor stap 3 om de SSID op te zoeken (pag. 139).
Met NFC-verbinding of als u verbinding maakt door [Gemakkelijke
verbinding] te selecteren, wordt “_Canon0A” weergegeven aan het
einde van de SSID.
Als u opnieuw verbinding wilt maken door [z] te selecteren en de Wi-Fi-
instellingen zijn gewist (pag. 141) of de verbindingsinstelling is
verwijderd (pag. 140) op de doelcamera, kan er niet opnieuw verbinding
worden gemaakt. Selecteer [Bekijk/wijzig instellingen] en wijzig de
instellingen (pag. 138).
134
Opnieuw verbinding maken
U kunt het scherm Snel instellen gebruiken om opnieuw verbinding te maken
met Wi-Fi-functies waarvoor de bestemmingsinstellingen zijn vastgelegd. Er
zijn twee functies beschikbaar voor opnieuw verbinden vanaf Snel instellen:
[
q
] (Verbinden met smartphone) en [
D
] (Afstandsbediening (EOS Utility)).
Stel het modusinstelwiel op een creatieve modus in voordat u opnieuw
verbinding maakt.
1
Druk op de knop <
Q
>.
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
2
Selecteer [ ] (Wi-Fi-functie).
Dit kan niet worden geselecteerd als
[
Wi-Fi/NFC
] is ingesteld op
[
Uitschakelen
].
3
Selecteer het item waarmee u
verbinding wilt maken.
Items waarvoor de
bestemmingsinstellingen niet zijn
vastgelegd, zijn onbeschikbaar.
4
Selecteer [Verbinden].
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [
Kies
instell.
], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Verbinding maken vanuit het scherm Snel instellen
Wanneer u [k] selecteert in het scherm Snel instellen tijdens een
draadloze verbinding, wordt een scherm weergegeven om de verbinding te
beëindigen. Selecteer [OK], druk op <0> om de verbinding te verbreken
en maak opnieuw verbinding.
135
U kunt maximaal drie verbindingsinstellingen voor elke Wi-Fi-functie vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
].
2
Selecteer de Wi-Fi-functie
waarmee u verbinding wilt maken.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
of <
Y
> en <
Z
> om een item te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer u [
m
] selecteert, wordt er een selec-
tiescherm voor webservices weergegeven.
Afhankelijk van de geselecteerde webservice
wordt het scherm [
Verzenden naar
] weerge-
geven. Selecteer de webservice waarmee
u verbinding wilt maken en de bestemming.
3
Selecteer [Kies instell.].
4
Selecteer [SET* (niet geconfigureerd)].
Het scherm met verbindingsinstellingen
wordt weergegeven. Volg de
weergegeven instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
Wanneer u verbinding maakt met een smartphone kunt u naast de
verbindingsinstellingen die via de NFC-functie worden toegevoegd,
nog maximaal drie verbindingsinstellingen vastleggen.
Als u instellingen wilt verwijderen, raadpleegt u pag. 140.
136
137
18
Verbindingsinstellingen
controleren en bedienen
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de
verbindingsinstellingen kunt controleren of wijzigen, hoe
u de instellingen kunt verwijderen, hoe u de instellingen
voor de draadloze functie kunt wissen enzovoort.
138
Instellingen die op de camera zijn opgeslagen, kunt u controleren,
wijzigen en verwijderen. Als u instellingen wilt wijzigen of verwijderen,
verbreekt u eerst de verbinding.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
].
2
Selecteer het item waarvoor u de
instellingen wilt bekijken.
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> of <Y> en <Z> om een
item te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Als u een item selecteert waarvoor er
geen instelling is opgeslagen, wordt het
scherm voor verbindingsinstellingen
weergegeven.
Wanneer u [m] selecteert, wordt er
een selectiescherm voor webservices
weergegeven. Afhankelijk van de
geselecteerde webservice wordt het
scherm [
Verzenden naar
]
weergegeven. Voor alle webservices
worden dezelfde instellingen
weergegeven.
3
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen].
Selecteer de verbindingsbestemming
op het scherm [
Kies instell.
],
selecteer [
Bekijk/wijzig instellingen
]
en druk vervolgens op <0>.
Verbindingsinstellingen controleren, wijzigen of verwijderen
139
Verbindingsinstellingen controleren, wijzigen of verwijderen
4
Controleer of wijzig de
instellingen.
Selecteer een item en druk op <0>.
Controleer of wijzig vervolgens de
instellingen die op het scherm
verschijnen.
[Wijzig inst.]
Wijzig de instellingen. Wanneer u [
Wijzig inst.
] selecteert, wordt er een
scherm weergegeven waarin u verbindingsinstellingen kunt
configureren. Configureer de verbindingsinstellingen weer aan de hand
van de aanwijzingen op het scherm.
[Wijzig naam instell.]
Wijzig de naam van de instellingen. Selecteer [
Wijzig naam instell.
] en
voer vervolgens de gewenste naam voor de instellingen in met het
virtuele toetsenbord (pag. 16).
[Weerg. beelden]
(pag. 99)
Deze optie wordt weergegeven wanneer [q] (Verbinden met
smartphone) is geselecteerd. De instellingen worden onder op het
scherm weergegeven.
[Bevestig inst.]
Controleer de instellingen. Wanneer u [
Bevestig inst.
] selecteert,
worden de instellingen weergegeven.
140
Verbindingsinstellingen controleren, wijzigen of verwijderen
Selecteer [
Verwijder instellingen
] in stap 3 op pagina 138 om
verbindingsinstellingen te verwijderen die op de camera zijn
opgeslagen.
1
Selecteer [Verwijder instellingen].
2
Selecteer de instellingen die
u wilt verwijderen.
Selecteer [
OK
] in het
bevestigingsvenster om de instelling
te verwijderen.
Als het scherm [
Wi-Fi aan
] wordt
weergegeven tijdens een draadloze
verbinding, selecteert u [
Bevestig inst.
]
om de instellingen te controleren.
Instellingen verwijderen
Tijdens de verbinding
141
Alle draadloze communicatie-instellingen kunnen worden gewist. Door
de draadloze communicatie-instellingen te wissen, kunt u voorkomen
dat anderen ermee aan de haal gaan wanneer u de camera uitleent.
1
Selecteer [Wis instellingen].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
],
selecteer [
Wis instellingen
] en druk
op <0>.
2
Selecteer [OK].
De [
Inst. draadloze communicatie
]
worden gewist en het menuscherm
wordt opnieuw weergegeven.
Draadloze communicatie-instellingen wissen
Met [54: Wis alle camera-instellingen] worden de instellingen voor
[Wi-Fi-functie] niet gewist.
142
Op het scherm [
Info bekijken
] kunt u de inhoud van de foutmelding en
het MAC-adres controleren.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel [
Wi-Fi/NFC
] in op [
Inschakelen
]
en selecteer vervolgens
[
Wi-Fi-functie
].
2
Druk op de knop <
B
>.
Het scherm [
Info bekijken
] wordt
weergegeven.
Als er een fout is opgetreden, drukt u op <0> om de inhoud van de
foutmelding weer te geven.
U kunt het MAC-adres van de camera op dit scherm controleren.
Scherm Info bekijken
143
Referentie
144
145
19
Problemen oplossen
146
Wanneer zich een verbindingsfout voordoet, kunt u op een van de
volgende manieren meer informatie over de fout weergeven. Verhelp
vervolgens de oorzaak van de fout aan de hand van de voorbeelden in
dit hoofdstuk.
Druk op het scherm [
Info bekijken
] op <0> (pag. 142).
Selecteer [
Foutdetails
] op het scherm [
Wi-Fi aan
] en druk op <0>.
Klik in het overzicht hieronder op de pagina die bij het foutnummer is
vermeld om naar de desbetreffende pagina te gaan.
Reageren op foutmeldingen
11 (pag. 147) 12 (pag. 147)
21 (pag. 148) 22 (pag. 149) 23 (pag. 150)
61 (pag. 151) 63 (pag. 152) 64 (pag. 152) 65 (pag. 153) 66 (pag. 153)
67 (pag. 153) 68 (pag. 154) 69 (pag. 154)
91 (pag. 154)
101 (pag. 154) 102 (pag. 155) 103 (pag. 155) 104 (pag. 155) 105 (pag. 156)
106 (pag. 156) 107 (pag. 156) 108 (pag. 156) 109 (pag. 156)
121 (pag. 156) 122 (pag. 157) 123 (pag. 157) 124 (pag. 157) 125 (pag. 157)
126 (pag. 157) 127 (pag. 158)
141 (pag. 158) 142 (pag. 158)
Wanneer zich een fout voordoet, wordt rechtsboven op het scherm
[Wi-Fi-functie] de melding [Err**] weergegeven. Dit is het geval wanneer
de aan-uitschakelaar van de camera op <2> staat.
147
Reageren op foutmeldingen
Controleer in het geval van [
q
] of Camera Connect wordt
uitgevoerd.
Maak verbinding met behulp van Camera Connect (pag. 34 en 78).
Kijk in het geval van [
l
] of de printer is ingeschakeld.
Schakel de printer in.
Kijk in het geval van [
D
] of EOS Utility wordt uitgevoerd.
Start EOS Utility op en breng de verbinding opnieuw tot stand
(pag. 47, 82).
Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Deze fout doet zich voor als er verschillende encryptiesleutels
worden gebruikt en de verificatiemethode voor de encryptie is
ingesteld op [
Open systeem
].
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg
ervoor dat de juiste encryptiesleutel voor verificatie is ingevoerd op
de camera (pag. 73).
Zijn het doelapparaat en toegangspunt ingeschakeld?
Schakel het doelapparaat en het toegangspunt in, en wacht even.
Als er nog altijd geen verbinding tot stand wordt gebracht, voert
u de procedure om verbinding te maken opnieuw uit.
11: Verb.doel niet gevonden
12: Verb.doel niet gevonden
148
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de camera
Het IP-adres op de camera is ingesteld op [Autom. instellen].
Is dit de juiste instelling?
Als u geen DHCP-server gebruikt, stelt u het IP-adres op de
camera in op [
Handm. Instellen
] en configureert u vervolgens de
instellingen (pag. 166).
Controleren op de DHCP-server
Is de DHCP-server ingeschakeld?
Schakel de DHCP-server in.
Zijn er genoeg adressen om te worden toegekend door de
DHCP-server?
Verhoog het aantal adressen dat door de DHCP-server wordt
toegekend.
Verwijder apparatuur met door de DHCP-server toegekende
adressen van het netwerk om het aantal gebruikte adressen te
verminderen.
Werkt de DHCP-server correct?
Controleer de instellingen van de DHCP-server om na te gaan of
deze goed werkt als DHCP-server.
Vraag zo nodig uw netwerkbeheerder of de DHCP-server
beschikbaar is.
21: Geen adres toegewezen door DHCP server
149
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de camera
Komt het IP-adres van de DNS-server op de camera overeen
met het werkelijke IP-adres van de DNS-server?
Stel het IP-adres in op [
Handm. Instellen
]. Stel vervolgens op de
camera het IP-adres van de gebruikte DNS-server in (pag. 162
en 166).
Controleren op de DNS-server
Is de DNS-server ingeschakeld?
Schakel de DNS-server in.
Zijn de instellingen op de DNS-server voor IP-adressen en
bijbehorende namen correct?
Controleer op de DNS-server of de instellingen voor IP-adressen
en bijbehorende namen correct zijn.
Werkt de DNS-server correct?
Controleer de instellingen van de DNS-server om na te gaan of
deze goed werkt als DNS-server.
Vraag zo nodig uw netwerkbeheerder of de DNS-server
beschikbaar is.
Controleren in het hele netwerk
Heeft uw netwerk een router of vergelijkbaar apparaat dat
dienst doet als gateway?
Vraag de netwerkbeheerder zo nodig naar het adres van de
netwerkgateway en voer dit in op de camera (pag. 162 en 166).
Controleer of het gateway-adres correct is ingevoerd op alle
netwerkapparaten, inclusief de camera.
22: Geen respons van DNS server
150
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de camera
Gebruikt een ander apparaat in het cameranetwerk hetzelfde
IP-adres als de camera?
Wijzig het IP-adres van de camera om te voorkomen dat twee
apparaten hetzelfde adres gebruiken. U kunt ook het IP-adres van
het andere apparaat met het dubbele adres wijzigen.
Als het IP-adres van de camera in een netwerkomgeving met een
DHCP-server is ingesteld op [
Handm. Instellen
], wijzigt u de
instelling in [
Autom. instellen
] (pag. 74).
23: Device met zelfde IP-adres bestaat op gesel. netwerk
Reageren op foutmeldingen 21 – 23
Let ook op de volgende punten wanneer u problemen met foutnummer 21 –
23 verhelpt.
Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze dezelfde
encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Deze fout doet zich voor als er verschillende encryptiesleutels worden
gebruikt en de verificatiemethode voor de encryptie is ingesteld op [Open
systeem]. Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg ervoor dat de
juiste encryptiesleutel voor verificatie is ingevoerd op de camera (pag. 73).
151
Reageren op foutmeldingen
Zijn er obstakels tussen de camera en de antenne van het
toegangspunt?
Verplaats de antenne van het toegangspunt zo dat deze duidelijk
te zien is vanaf het punt waar u de camera gebruikt (pag. 160).
Controleren op de camera
Zijn de SSID-instelling van de camera en die van het
toegangspunt hetzelfde?
Controleer de SSID van het toegangspunt en stel de SSID op de
camera overeenkomstig in (pag. 72).
Controleren bij het toegangspunt
Is het toegangspunt ingeschakeld?
Schakel het toegangspunt in.
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het toegangspunt geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het toegangspunt.
U kunt het MAC-adres controleren op het scherm [
Info bekijken
]
(pag. 142).
61: Geselect. SSID wireless LAN network niet gevonden
152
Reageren op foutmeldingen
Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze
dezelfde verificatiemethode gebruiken?
De camera ondersteunt de volgende verificatiemethoden: [
Open
systeem
], [
Shared key
] en [
WPA/WPA2-PSK
] (pag. 62).
Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg
ervoor dat de juiste encryptiesleutel voor verificatie is ingevoerd op
de camera (pag. 73).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het toegangspunt geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het toegangspunt.
U kunt het MAC-adres controleren op het scherm [
Info bekijken
]
(pag. 142).
Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiemethode gebruiken?
De camera ondersteunt de volgende encryptiemethoden: WEP,
TKIP en AES (pag. 62).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het toegangspunt geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het toegangspunt.
U kunt het MAC-adres controleren op het scherm [
Info bekijken
]
(pag. 142).
63: Wireless LAN-verificatiefout
64: Kan niet verbinden met wireless LAN-terminal
153
Reageren op foutmeldingen
Zijn er obstakels tussen de camera en de antenne van het
toegangspunt?
X Verplaats de antenne van het toegangspunt zo dat deze duidelijk
te zien is vanaf het punt waar u de camera gebruikt (pag. 160).
De draadloze verbinding is om een of andere reden verbroken
en kan niet worden hersteld.
X Deze reden kan onder andere zijn: te intensief gebruik van het
toegangspunt door een ander apparaat, een magnetron of
soortgelijk apparaat dat in de buurt van het toegangspunt wordt
gebruikt (verstoring van IEEE 802.11b/g/n (2,4 GHz-band)) of
invloed van regen of hoge luchtvochtigheid (pag. 160).
Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
X Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg
ervoor dat de juiste encryptiesleutel voor verificatie is ingevoerd op
de camera (pag. 73).
Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiemethode gebruiken?
X De camera ondersteunt de volgende encryptiemethoden: WEP,
TKIP en AES (pag. 62).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het toegangspunt geregistreerd?
X Registreer het MAC-adres van de camera bij het toegangspunt.
U kunt het MAC-adres controleren op het scherm [Info bekijken]
(pag. 142).
65: Wireless LAN-verbinding verbroken
66: Onjuiste wireless LAN encryptiesleutel
67: Onjuiste wireless LAN encryptie methode
154
Reageren op foutmeldingen
Hebt u de WPS-knop (Wi-Fi Protected Setup) op het
toegangspunt lang genoeg ingedrukt?
Houd de WPS-knop zo lang ingedrukt als in de
instructiehandleiding van het toegangspunt staat beschreven.
Probeert u verbinding te maken in de buurt van het toegangspunt?
Probeer verbinding te maken wanneer beide apparaten zich
binnen elkaars bereik bevinden.
Er wordt verbinding gemaakt door andere toegangspunten in
PBC-modus (Push Button Connection) van WPS (Wi-Fi
Protected Setup).
Wacht even voordat u verbinding maakt of probeer verbinding te
maken in de verbindingsmodus met PIN-code (PIN-modus) (pag. 67).
Er heeft zich een probleem voorgedaan met een ander
foutnummer dan 11 – 69.
Schakel de camera uit en dan weer in.
Hebt u de procedure om verbinding tussen camera’s te maken
ook op de andere camera’s uitgevoerd?
Voer de procedure om verbinding tussen camera’s te maken ook
op de andere camera’s uit.
Wanneer u camera’s waarvan de verbindingsinstellingen zijn
vastgelegd opnieuw wilt verbinden, voert u de procedure om opnieuw
verbinding te maken op beide camera’s uit.
Proberen meerdere camera’s een verbinding tot stand te brengen?
De camera kan met slechts één andere camera tegelijk worden
verbonden. Controleer of er geen andere camera in de buurt is die
een verbinding tot stand probeert te brengen en probeer opnieuw
verbinding te maken.
68: Kan niet verbinden met wireless LAN-terminal.
Start opnieuw.
69: Meerdere wireless LAN-terminals gevonden.
Kan geen verbinding maken. Start opnieuw.
91: Andere fout
101: Kon geen verbinding maken
155
Reageren op foutmeldingen
Heeft de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden genoeg ruimte?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Vervang de kaart of zorg ervoor dat er genoeg ruimte
beschikbaar is. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Is de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden vergrendeld?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Maak de vergrendeling ongedaan. Probeer vervolgens
de gegevens opnieuw te verzenden.
Controleer of het mapnummer van de camera waarnaar u de
gegevens wilt verzenden 999 is en of het bestandsnummer 9999 is.
Map- of bestandsnamen worden niet automatisch gemaakt. Vervang
de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden.
Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Functioneert de kaart goed?
Vervang de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Kan de ontvangende camera MP4-movies afspelen?
Als de camera waarnaar de gegevens worden verzonden geen MP4-
movies kan afspelen, kunnen deze niet naar de camera worden verzonden.
Is de camera waarnaar u gegevens wilt verzenden gereed om
gegevens te ontvangen?
Controleer de accu en verbindingsstatus van de camera waarnaar
u de gegevens wilt verzenden. Probeer vervolgens de gegevens
opnieuw te verzenden.
Heeft de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden genoeg ruimte?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Vervang de kaart of zorg ervoor dat er genoeg ruimte
beschikbaar is. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
102: Kon geen bestanden verzenden
103: Kon geen bestanden ontvangen
104: Kon geen bestanden ontvangen. Kaart vol
156
Reageren op foutmeldingen
Is de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden vergrendeld?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Maak de vergrendeling ongedaan. Probeer vervolgens
de gegevens opnieuw te verzenden.
Controleer of het mapnummer van de camera waarnaar u de
gegevens wilt verzenden 999 is en of het bestandsnummer 9999 is.
Map- of bestandsnamen worden niet automatisch gemaakt. Vervang
de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden.
Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Functioneert de kaart goed?
Vervang de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Heeft de doelcamera de verbinding verbroken?
Controleer de verbindingsstatus en maak opnieuw verbinding met
de camera’s.
Er is bij de verbinding tussen de camera’s een probleem opgetreden
met een andere omschrijving dan fout 101 tot en met 108.
Maak opnieuw verbinding met de camera’s.
De doelwebserver beschikt over onvoldoende vrije ruimte.
Verwijder overbodige afbeeldingen van de webserver, controleer
de beschikbare ruimte op de webserver en probeer vervolgens de
gegevens opnieuw te verzenden.
105: Kon geen bestanden ontvangen. Kaart schrijfbeveiligd
106: Kon geen bestanden ontvangen. Map en
bestandsnummer hebben max.waarde bereikt
107:
Kon geen bestanden ontvangen. Geen toegang tot kaart
108: Verbinding verbroken
109: Er is een fout opgetreden
121: Onvoldoende vrije ruimte op server
157
Reageren op foutmeldingen
Het is mogelijk niet gelukt om de webservice in te stellen.
Sluit de camera op uw computer aan met een interfacekabel en
configureer de instellingen van de webservice met EOS Utility (pag. 59).
Is registratie-informatie van de camera of de op de camera
geregistreerde webservice verwijderd uit CANON iMAGE GATEWAY?
Sluit de camera op uw computer aan met een interfacekabel en
configureer de instellingen van de webservice met EOS Utility (pag. 59).
Het hoofdcertificaat is verlopen of ongeldig.
Sluit de camera op uw computer aan met een interfacekabel en
configureer de instellingen van de webservice met EOS Utility (pag. 59).
Deze foutmelding wordt mogelijk weergegeven wanneer de
tijdinstelling van de camera aanzienlijk afwijkt van de werkelijke
tijd. Controleer of de juiste tijd op de camera is ingesteld.
Is er verbinding met het netwerk?
Controleer de verbindingsstatus van het netwerk.
Er wordt onderhoud gepleegd aan CANON iMAGE GATEWAY
of de belasting is tijdelijk geconcentreerd.
Probeer later opnieuw verbinding te maken met de webservice.
122: Maak verbinding met een computer en corrigeer de
instellingen voor de webservice met de EOS-software.
123: Kan niet aanmelden bij webservice. Maak verbinding
met een computer en corrigeer de instellingen met de
EOS-software.
124: Ongeldig SSL-certificaat. Maak verbinding met een
computer en corrigeer de instellingen met de EOS-software.
125: Controleer de netwerkinstellingen
126: Kon geen verbinding maken met server
158
Reageren op foutmeldingen
Tijdens het verbinden met de webservice heeft zich een ander
probleem voorgedaan dan foutmelding 121 t/m 126.
Probeer opnieuw verbinding te maken met de webservice.
Is de printer bezig met printen?
Maak opnieuw verbinding met de printer nadat deze klaar is met
printen.
Heeft een andere camera verbinding gemaakt met de printer?
Maak opnieuw verbinding met de printer nadat de verbinding
tussen de printer en de andere camera is verbroken.
Is de printer ingeschakeld?
Schakel de printer uit en maak opnieuw verbinding met de printer.
127: Er is een fout opgetreden
141: Printer is bezig. Probeer opnieuw verbinding te
maken.
142: Kon printergegevens niet inlezen. Maak opnieuw
verbinding en herhaal de opdracht.
159
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Als een Wireless LAN-verbinding actief is, kunt u de camera niet
gebruiken door deze te verbinden met Connect Station, een
computer, een GPS-ontvanger of een ander apparaat met een kabel.
Verbreek de Wireless LAN-verbinding voordat u een kabel aansluit.
Als de camera is aangesloten op Connect Station, een computer, een
GPS-ontvanger of een ander apparaat met een interfacekabel, kunt
u[
5
1: Inst. draadloze communicatie
] niet selecteren. Ontkoppel
de interfacekabel voordat u de instellingen configureert.
Tijdens een Wireless LAN-verbinding zijn bewerkingen als
opnamen maken en afspelen niet mogelijk. Verbreek de verbinding
en voer de bewerking vervolgens uit.
Als u de instellingen hebt gewijzigd of een andere instelling hebt
geselecteerd, is het niet mogelijk om opnieuw verbinding te
maken, zelfs wanneer u dezelfde camera en dezelfde smartphone
gebruikt en ook dezelfde SSID selecteert. Verwijder de
verbindingsinstellingen voor de camera uit de Wi-Fi-instellingen op
de smartphone en stel de verbinding opnieuw in.
Als Camera Connect nog actief is terwijl u de verbinding opnieuw
instelt, wordt er mogelijk geen verbinding tot stand gebracht. In dat
geval start u Camera Connect opnieuw.
Problemen oplossen
Kan geen gebruikmaken van een apparaat dat via een
interfacekabel is aangesloten.
Kan [Inst. draadloze communicatie] niet selecteren.
Bewerkingen zoals opnamen maken en afspelen zijn niet
mogelijk.
Kan niet opnieuw verbinding maken met een smartphone.
160
Als de transmissiesnelheid afneemt, de verbinding wordt verbroken of
andere problemen optreden bij het gebruik van de draadloze functies,
kunt u de volgende suggesties voor oplossingen proberen.
Bij gebruik binnenshuis installeert u het apparaat in de ruimte waar
u de camera gebruikt.
Plaats het apparaat hoger dan de camera.
Plaats het apparaat op een plek waar geen mensen of voorwerpen
tussen het toegangspunt en de camera kunnen komen.
Plaats het apparaat zo dicht mogelijk in de buurt van de camera. Houd er met
name rekening mee dat regen de radiogolven kan absorberen en de verbinding
kan verstoren wanneer u de apparaten buiten bij slecht weer gebruikt.
Als de transmissiesnelheid van een Wireless LAN afneemt door een
van de volgende elektronische apparaten, schakel deze dan uit of maak
op grotere afstand verbinding.
De camera communiceert met Wireless LAN’s via IEEE 802.11b/g/n met
radiogolven op de 2,4 GHz-band. Hierdoor kan de transmissiesnelheid
van het Wireless LAN afnemen als er Bluetooth-apparaten,
magnetronovens, draadloze telefoons, microfoons of soortgelijke
apparaten in de buurt gebruikmaken van dezelfde frequentieband.
Als een draadloos apparaat in de buurt op dezelfde frequentieband functioneert
als de camera, kan de transmissiesnelheid van het Wireless LAN afnemen.
Zorg ervoor dat de IP-adressen van de camera’s verschillend zijn wanneer
u met meerdere camera’s verbinding maakt met één toegangspunt.
Wanneer meerdere camera’s verbonden zijn met één
toegangspunt, neemt de transmissiesnelheid af.
Wanneer er meerdere toegangspunten met IEEE 802.11b/g/n
(2,4 GHz-band) zijn, laat dan een ruimte van vier kanalen tussen elk
Wireless LAN-kanaal om verstoring van de radiogolven te beperken.
Gebruik bijvoorbeeld kanaal 1, 6 en 11, kanaal 2 en 7 of kanaal 3 en 8.
Opmerkingen over de draadloze functie
Installatielocatie van het toegangspunt en de antenne
Elektronische apparaten in de buurt van het toegangspunt
Opmerkingen bij het gebruik van meerdere camera’s
161
Opmerkingen over de draadloze functie
Als de beveiligingsinstellingen niet correct zijn ingesteld, kunnen de
volgende problemen optreden.
Bekijken van de overdracht
Derden met slechte bedoelingen kunnen Wireless LAN-
overdrachten opsporen en proberen om de gegevens op te halen
die u verzendt.
Ongeoorloofde netwerktoegang
Derden met slechte bedoelingen kunnen ongeoorloofde toegang
krijgen tot het netwerk dat u gebruikt en informatie stelen, wijzigen
of vernietigen. U kunt daarnaast ook het slachtoffer worden van
andere ongeoorloofde toegang zoals imitatie (waarbij iemand een
andere identiteit aanneemt om ongeoorloofde toegang te krijgen
tot informatie) en springplankaanvallen (waarbij iemand
ongeoorloofde toegang krijgt tot uw netwerk als een springplank
om hun sporen uit te wissen terwijl ze in andere systemen
inbreken).
Beveilig dus uw netwerk voldoende om dit soort problemen te
vermijden.
Wanneer [
Wi-Fi/NFC
] wordt ingesteld op [
Inschakelen
], wordt
beeldoverdracht via een Eye-Fi-kaart uitgeschakeld.
Beveiliging
Gebruik van een Eye-Fi-kaart
162
Windows
Open de [
Opdrachtprompt
] van Windows, typ ipconfig/all en druk
op de <
Enter
>-toets.
Het IP-adres dat aan de computer is toegewezen wordt samen met
het subnetmasker, de gateway en de DNS-serverinformatie
weergegeven.
Mac OS
Open in Mac OS X de toepassing [
Terminal
], typ ifconfig -a en druk
op <
Return
>. Het IP-adres dat aan de computer is toegewezen,
staat onder [
en0
] bij het item [
inet
], in de indeling ***.***.***.***.
* Raadpleeg de Help van Mac OS X voor meer informatie over de toepassing
[Terminal].
Om te voorkomen dat hetzelfde IP-adres wordt gebruikt voor de
computer en andere netwerkapparatuur, wijzigt u het laatste getal in het
IP-adres bij het configureren van het IP-adres dat aan de camera wordt
toegewezen tijdens de bewerkingen die op pagina 166 worden
beschreven.
Netwerkinstellingen controleren
Voorbeeld: 192.168.1.10
163
20
Referentie
164
U kunt de netwerkinstellingen voor de Camera access point modus
handmatig instellen. Stel [
SSID
], [
Kanaal instelling
] en [
Encryptie
instellingen
] in op de schermen die worden weergegeven.
1
Selecteer [Handmatige
verbinding].
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
2
Voer een SSID (netwerknaam) in.
Voer de gewenste tekens in met het
virtuele toetsenbord (pag. 16).
Wanneer u klaar bent, drukt u op de
knop <M>.
3
Selecteer de gewenste
kanaalinstelling.
Als u de instellingen handmatig wilt
opgeven, selecteert u [
Handm.
Instellen
] en draait u aan het
instelwiel <6>.
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Het netwerk handmatig instellen
165
Het netwerk handmatig instellen
4
Selecteer de gewenste encryptie-
instelling.
Voor encryptie selecteert u [AES].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Wanneer [AES] is geselecteerd,
wordt het virtuele toetsenbord
(pag. 16) weergegeven. Voer een
willekeurige encryptiesleutel van
acht tekens in en druk op de knop
<M> om de sleutel in te stellen.
X De ingestelde SSID en
encryptiesleutel worden
weergegeven.
Zie “Gemakkelijke verbinding”
(pag. 25) voor daaropvolgende
handelingen.
166
Stel de IP-adresinstellingen handmatig in. De weergegeven items
kunnen variëren. Dit is afhankelijk van de Wi-Fi-functie.
1
Selecteer [Handm. Instellen].
Selecteer [
OK
] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
2
Selecteer het item dat u wilt
instellen.
Selecteer een item en druk op <0>.
Het invoerscherm voor cijfers wordt
weergegeven.
Als u een gateway wilt gebruiken,
selecteert u [
Gebr.
], vervolgens
[
Adres
] en drukt u op <
0
>.
3
Voer de gewenste waarden in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
invoerpositie in het bovenste
gedeelte te verplaatsen en draai aan
het instelwiel <5> om een cijfer te
selecteren. Druk op <0> om het
geselecteerde cijfer in te voeren.
Druk op de knop <M> om de
ingevoerde waarden op te slaan en
terug te keren naar het scherm van
stap 2.
Het IP-adres handmatig instellen
167
Het IP-adres handmatig instellen
4
Selecteer [OK].
Wanneer u alle nodige items hebt
ingesteld, selecteert u [
OK
] en drukt
u op <0>.
Het instellingenscherm voor de
Wi-Fi-functie wordt weergegeven.
Indien u niet zeker weet wat u moet
invoeren, raadpleegt u de pagina
“Netwerkinstellingen controleren”
(pag. 162) of vraagt u de
netwerkbeheerder of een andere
persoon die kennis van het netwerk
heeft om hulp.
168
9
Draadloze communicatie
Compatibiliteit met standaarden:IEEE 802.11b/g/n
Overdrachtsmethode: DS-SS-modulatie (IEEE 802.11b)
OFDM-modulatie (IEEE 802.11g/n)
Verzendbereik: Circa 15 m
* Bij verbinding met een smartphone
* Zonder obstakels tussen de zend- en
ontvangstantennes en zonder radiostoring
Overdrachtsfrequentie (centrale frequentie):
Verbindingsmethode: Camera access point modus, infrastructuur*
* Wi-Fi Protected Setup wordt ondersteund
Beveiliging: Verificatiemethode: Open systeem, Shared Key, WPA/
WPA2-PSK
Encryptie: WEP, TKIP, AES
NFC-verbinding: voor communicatie met smartphones of verbinding met
Connect Station
9
Wi-Fi-functies
Verbinding met Opnamen kunnen worden bekeken, beheerd en
smartphones: ontvangen met een smartphone.
De camera kan op afstand worden bediend met een
smartphone.
Opnamen kunnen naar een smartphone worden
verzonden.
Opnamen overbrengen
Eén opname overbrengen, geselecteerde opnamen
naar een andere camera:
overbrengen, opnamen met gewijzigd formaat overbrengen.
Verbinden met Opnamen kunnen naar Connect Station worden
Connect Station: verzonden en daar worden opgeslagen.
Bediening op afstand De functies voor bediening op afstand en het bekijken
met EOS Utility:
van opnamen van EOS Utility kunnen draadloos worden gebruikt.
Printen met Wi-Fi- Opnamen kunnen worden geprint met een printer die
printers: Wi-Fi ondersteunt.
Opnamen bekijken met Opnamen kunnen worden bekeken met een mediaspeler
een mediaspeler: die compatibel is met DLNA.
Opnamen versturen Opnamen op de camera en koppelingen naar opnamen
naar een webservice:
kunnen worden verzonden naar geregistreerde webservices.
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon.
Specificaties
Frequentie Kanalen
2412 tot 2462 MHz 1 tot 11 kanalen
169
9Landen en regio’s die het gebruik van Wireless LAN toestaan
Het gebruik van Wireless LAN is in bepaalde landen en regio’s aan restricties
gebonden en illegaal gebruik kan volgens landelijke of lokale wetgeving strafbaar
zijn. Kijk op de website van Canon waar het gebruik van Wireless LAN is toegestaan,
zodat u de regelgeving hieromtrent niet overtreedt.
Canon is niet aansprakelijk voor problemen die zich mogelijk voordoen bij het
gebruik van Wireless LAN in andere landen of regio’s.
9
Modelnummer
EOS 80D (W): DS126591 (inclusief model met WLAN-module: ES200)
Aandachtspunten bij Wi-Fi (Wireless LAN)
170
Canon Inc. verklaart hierbij dat deze DS126591 voldoet aan de essentiële
vereisten en andere relevante bepalingen van Richtlijn 1999/5/EC.
Neem contact op met het onderstaande adres voor de originele
conformiteitsverklaring:
CANON EUROPA N.V.
Bovenkerkerweg 59, 1185 XB Amstelveen, Nederland
CANON INC.
30-2, Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokio 146-8501, Japan
Handelsmerken
Microsoft en Windows zijn handelsmerken of gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of
andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken of gedeponeerde
handelsmerken van Apple Inc. in de Verenigde Staten en andere landen.
Het Wi-Fi CERTIFIED-logo en het Wi-Fi Protected Setup-symbool zijn
handelsmerken van de Wi-Fi Alliance.
De afkorting WPS in de instellingenschermen van de camera en in deze
handleiding staat voor Wi-Fi Protected Setup.
UPnP is een handelsmerk van de UPnP Implementers Corporation.
Het N-teken is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van NFC
Forum, Inc. in de Verenigde Staten en in andere landen.
Alle overige handelsmerken zijn het eigendom van de respectieve
eigenaren.
171
Index
A
Aanraakbediening ...........................17
Android............................................24
B
Bediening op afstand ..............90, 108
Beeldformaat
verkleinen........................97, 105, 128
Bijnaam ...........................................14
C
Camera access point modus ..........76
Camera Connect.......................24, 90
CANON iMAGE GATEWAY ............58
Connect Station...............................41
D
DLNA ............................................121
Draadloze communicatie-instellingen
wissen ...........................................141
E
E-mail..............................................76
EOS Utility...................45, 59, 81, 107
Eye-Fi-kaart ....................................20
I
Instellingen....................................138
Controleren...............................138
Namen wijzigen ........................139
registreren ................................135
Verwijderen...............................140
Wijzigen ....................................139
iOS ..................................................24
IP-adres ......................65, 69, 74, 166
K
Kabel .............................................. 20
M
MAC-adres ............................. 62, 142
Mediaspeler.................................. 121
N
NFC .............................. 22, 28, 29, 42
Opnamen versturen ................... 93
O
Opmerkingen................................ 160
Opnamen naar een andere camera
overbrengen ........................... 37, 103
Opnamen overbrengen .. 93, 104, 126
Opnamen voor weergave ............... 99
Opnamen weergeven............. 90, 121
Opnieuw verbinding maken.......... 132
P
PBC-modus
(Push Button Connection) .............. 63
PictBridge ......................... 51, 85, 111
Printer/printen................... 51, 85, 111
Problemen oplossen..................... 145
S
Snel instellen .......................... 95, 134
T
Toegangspunt................................. 62
Encryptie .................................... 62
Toetsenbord.................................... 16
172
Index
V
Verbinding maken met een
smartphone.........................27, 77, 89
Verbindingsmethode met
PIN-code.........................................67
Verborgen modus ...........................62
W
Wi-Fi-printer ......................51, 85, 111
WPS (Wi-Fi Protected Setup) ......... 62
PBC-modus ................................63
PIN-modus .................................67
173
CEL-SW5MA280 © CANON INC. 2016
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika en het Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
Postbus 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over
uw lokale Canon-vestiging.
Het product en de bijbehorende garantie worden in Europese landen geleverd door Canon
Europa N.V.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174

Canon EOS 80D Handleiding

Type
Handleiding