Canon EOS 750D Handleiding

Type
Handleiding
Instructiehandleiding
Wi-Fi/NFC-functie
EOS 750D (W)
INSTRUCTIEHANDLEIDING
NEDERLANDS
2
Met de wireless-netwerkfuncties van deze camera kunt u allerlei taken wireless uitvoeren,
zoals het versturen van opnamen naar webservices en het op afstand bedienen van de
camera. Dit is mogelijk wanneer u de camera met een Wi-Fi
-netwerk verbindt of met een
ander apparaat dat de wireless-netwerkfuncties van deze camera ondersteunt.
Inleiding
Wat u met de wireless-netwerkfuncties kunt doen
(CANON iMAGE GATEWAY)
(6) Opnamen naar
een webservice
versturen
Opnamen opslaan
en delen
(1) Verbinding maken met een smartphone
Opnamen bekijken met een smartphone
Opnamen maken op afstand met een smartphone
(3) Opnamen printen
met een Wi-Fi-
printer
(2) Opnamen naar
een andere
camera
overbrengen
Opnamen
uitwisselen
(5) Opnamen bekijken
met een
mediaspeler
(4) Opnamen opslaan in Canon Connect Station
De CANON iMAGE GATEWAY-webservices worden niet in alle landen
en gebieden ondersteund. Welke landen en gebieden de CANON
iMAGE GATEWAY-services ondersteunen, vindt u op de website van
Canon (http://www.canon.com/cig).
De instellingen voor “Opnamen naar een webservice versturen” kunnen in
sommige landen en gebieden mogelijk niet op een computer worden uitgevoerd.
3
Inleiding
(1)q Verbinden met een smartphone (pag. 25 en 83)
Bekijk opgeslagen opnamen of bedien de camera met een
smartphone of tablet die ondersteuning biedt voor Wi-Fi. Installeer de
toepassing Camera Connect om deze functies te benutten.
In deze handleiding en op het LCD-scherm van de camera wordt
met de term 'smartphone' verwezen naar smartphones en tablets.
(2)z Opnamen naar een andere camera overbrengen (pag. 43)
Breng opnamen op deze camera naar andere Canon-camera's over
met de ingebouwde wireless-netwerkvoorziening.
(3)l Opnamen printen met een Wi-Fi-printer (pag. 53 en 93)
Verbind de camera met een printer met een wireless-
netwerkvoorziening die PictBridge (wireless LAN) ondersteunt om
opnamen wireless te kunnen printen.
(4)Opnamen opslaan op Connect Station (pag. 61)
Verbind de camera met Connect Station (afzonderlijk verkrijgbaar)
via een wireless netwerk om opnamen op te slaan.
(5)o Opnamen bekijken met een mediaspeler (pag. 101)
Bekijk opnamen die op de geheugenkaart van de camera zijn
opgeslagen, op uw televisie met behulp van een mediaspeler die
DNLA* via wireless netwerken ondersteunt.
* Digital Living Network Alliance
(6)m Opnamen naar een webservice versturen (pag. 107)
Deel opnamen met vrienden en familie of deel opnamen met behulp
van een reeks webservices via CANON iMAGE GATEWAY, een
online fotoservice voor Canon-gebruikers (gratis registratie is vereist).
Deze camera biedt ondersteuning voor NFC, waardoor u makkelijk
een verbinding tot stand kunt brengen tussen de camera en
een smartphone of Connect Station (afzonderlijk verkrijgbaar).
Zie pagina 17 voor meer informatie.
Gemakkelijke verbinding met de NFC-functie
4
Deze handleiding bestaat uit de gedeelten “Aan de slag”, “Gemakkelijke verbinding”
en “Geavanceerde verbinding”. Voer eerst een bijnaam in volgens de aanwijzingen
in Aan de slag (pag. 19) en raadpleeg vervolgens de pagina's die u nodig hebt.
z/Connect Station: “Gemakkelijke verbinding” (pag. 23)
o/m: “Geavanceerde verbinding” (pag. 65)
q/l: “Gemakkelijke verbinding” of “Geavanceerde verbinding”,
afhankelijk van de behoefte
De structuur van deze handleiding
Aan de slag (pag. 11)
De basisprincipes en hoe u een bijnaam opgeeft.
Verbindingsbestemming selecteren
z Camera
Connect Station
q Smartphone
l Printer
o Mediaspeler
m Webservice
Verbindingsmethode selecteren
Voor q of l kunt u een
verbindingsmethode selecteren.
Gemakkelijke verbinding (pag. 23)
Verbind de camera rechtstreeks met
het apparaat.
Geavanceerde verbinding
(pag. 65)
Maak verbinding via een Wi-Fi
access point.
5
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag
Basisbediening en -instellingen
13
Een bijnaam opgeven
19
Gemakkelijke verbinding
Gemakkelijke verbinding met een smartphone
25
Opnamen naar een andere camera overbrengen
43
Gemakkelijke verbinding met een Wi-Fi-printer
53
Gemakkelijke verbinding met Connect Station
61
Geavanceerde verbinding
Een Wi-Fi access point gebruiken
69
Wi-Fi-verbinding met een smartphone
83
Wi-Fi-verbinding met een Wi-Fi-printer
93
Opnamen bekijken met een mediaspeler
101
Wi-Fi-verbinding met een webservice
107
Verbinding maken met een wireless netwerk vanuit een weergavescherm
129
Instellingen beheren
133
Problemen oplossen
139
Referentie
157
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
6
2
1
3
Inleiding 2
Wat u met de wireless-netwerkfuncties kunt doen ........................... 2
De structuur van deze handleiding................................................... 4
Hoofdstukken ................................................................................... 5
Inhoud .............................................................................................. 6
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
...... 10
Aan de slag 11
Stroomdiagram voor de wireless-netwerkfunctie ........................... 12
Basisbediening en -instellingen 13
Basisbediening en -instellingen...................................................... 14
Een bijnaam opgeven 19
Een bijnaam opgeven..................................................................... 20
Gemakkelijke verbinding 23
Stroomdiagram voor de wireless-netwerkfunctie (Gemakkelijke verbinding)
..... 24
Gemakkelijke verbinding met een smartphone 25
Voorbereiding ................................................................................. 26
Verbinding maken via de NFC-functie............................................ 28
Verbinding maken in de Camera access point modus ................... 31
De camera met een smartphone bedienen .................................... 35
Opnieuw verbinding maken ............................................................ 37
Gemakkelijke beeldoverdracht via de NFC-functie ........................ 39
Inhoudsopgave
7
Inhoudsopgave
5
6
7
4
8
Opnamen naar een andere camera overbrengen 43
De verbindingsbestemming selecteren...........................................44
Opnamen overbrengen ...................................................................46
Opnieuw verbinding maken ............................................................ 50
Instellingen voor meerdere verbindingen opgeven .........................51
Gemakkelijke verbinding met een Wi-Fi-printer 53
Verbinding maken in de Camera access point modus....................54
Printen.............................................................................................57
Opnieuw verbinding maken ............................................................ 60
Gemakkelijke verbinding met Connect Station 61
Opnamen opslaan...........................................................................62
Geavanceerde verbinding 65
Stroomdiagram voor de wireless-netwerkfunctie (Geavanceerde verbinding)
.....66
Een Wi-Fi access point gebruiken 69
Het type access point controleren...................................................70
Verbinding via WPS (PBC-modus) .................................................71
Verbinding via WPS (PIN-modus)...................................................74
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken.........................78
Wi-Fi-verbinding met een smartphone 83
Verbinding maken in de Infrastructuurmodus .................................84
De camera met een smartphone bedienen.....................................86
Opnieuw verbinding maken ............................................................ 88
Opnamen voor weergave specificeren ........................................... 89
Instellingen voor meerdere verbindingen opgeven .........................92
8
Inhoudsopgave
12
10
11
9
13
Wi-Fi-verbinding met een Wi-Fi-printer 93
Verbinding maken in de Infrastructuurmodus................................. 94
Printen ............................................................................................ 95
Opnieuw verbinding maken ............................................................ 98
Instellingen voor meerdere verbindingen opgeven ........................ 99
Opnamen bekijken met een mediaspeler 101
Opnamen weergeven op een tv ................................................... 102
Opnieuw verbinding maken .......................................................... 104
Instellingen voor meerdere verbindingen opgeven ...................... 105
Wi-Fi-verbinding met een webservice 107
Voorbereiding ............................................................................... 108
Het type access point controleren ................................................ 110
Verbinding via WPS (PBC-modus)............................................... 111
Verbinding via WPS (PIN-modus) ................................................ 114
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken ...................... 117
Opnamen naar een webservice versturen ................................... 121
Opnieuw verbinding maken .......................................................... 126
Instellingen voor meerdere verbindingen opgeven ...................... 127
Verbinding maken met een wireless netwerk vanuit een weergavescherm
129
Verbinding maken vanuit een weergavescherm .......................... 130
Instellingen beheren 133
Instellingen controleren, wijzigen of verwijderen .......................... 134
Wireless-netwerkinstellingen wissen............................................ 137
9
Inhoudsopgave
14
15
Problemen oplossen 139
Reageren op foutmeldingen..........................................................140
Problemen oplossen .....................................................................153
Opmerkingen over wireless netwerken.........................................154
Netwerkinstellingen controleren....................................................156
Referentie 157
Het netwerk handmatig instellen................................................... 158
Het IP-adres handmatig instellen.................................................. 160
Specificaties..................................................................................162
Aandachtspunten bij Wi-Fi (wireless netwerken) ..........................163
Index .............................................................................................165
10
In deze handleiding wordt 'wireless netwerk' gebruikt als een algemene
aanduiding voor Wi-Fi en de wireless communicatiefuncties van Canon.
De term 'access point' verwijst naar wireless LAN-terminals (access
points voor wireless netwerken, routers voor wireless netwerken,
enzovoort) die verbinding met wireless netwerken faciliteren.
Termen tussen vierkante haken [ ] duiden op knop- of
pictogramnamen of andere software-elementen op het scherm van
de computer of een ander apparaat. Ook de menu-items van de
camera worden met vierkante haken aangeduid.
De aanduiding “(pag. **)” in deze handleiding verwijst naar de
nummers van pagina's met meer informatie.
Delen in deze handleiding die zijn gemarkeerd met de volgende
symbolen bevatten de volgende typen informatie:
:
Waarschuwingen om mogelijke problemen bij de bediening te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
Handelsmerken
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
Let op: Canon is niet aansprakelijk voor eventueel verlies of schade als
gevolg van onjuiste netwerk- of FTP-serverinstellingen bij gebruik van de
camera. Daarnaast is Canon niet aansprakelijk voor eventueel ander
verlies of schade als gevolg van het gebruik van de camera.
Zorg bij het gebruik van Wi-Fi-functies voor adequate beveiliging, naar uw
eigen inzicht en op uw eigen risico. Canon is niet aansprakelijk voor eventueel
verlies of schade als gevolg van onbevoegde toegang of andere schendingen.
Microsoft en Windows zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken van Apple Inc. die zijn
gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen.
Wi-Fi is een gedeponeerd handelsmerk van de Wi-Fi Alliance.
Wi-Fi Certified, WPA, WPA2 en het Wi-Fi Certified-logo zijn handelsmerken
van de Wi-Fi Alliance.
De afkorting WPS in de instellingenschermen van de camera en in deze
handleiding staat voor Wi-Fi Protected Setup.
UPnP is een handelsmerk van de UPnP Implementers Corporation.
Het logo N is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van NFC
Forum Inc. in de Verenigde Staten en andere landen.
Alle overige handelsmerken zijn het eigendom van de respectieve eigenaren.
11
Aan de slag
12
In dit gedeelte worden de basisprincipes van de wireless-netwerkfuncties
beschreven en hoe u een bijnaam opgeeft (ten behoeve van identificatie).
Volg de procedures hieronder.
Stroomdiagram voor de wireless-netwerkfunctie
Stel [Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen].
(Stap 1 en 2 op pagina 14)
Wanneer deze functie voor het eerst wordt
geselecteerd, verschijnt er een scherm waarin
u een bijnaam moet opgeven.
Geef een bijnaam op. (pag. 20)
Stel een bijnaam in voor de camera. U kunt 1
tot 14 tekens opgeven, bijvoorbeeld uw naam.
U kunt pas naar het instellingenscherm
voor het wireless netwerk als u een bijnaam
hebt ingevoerd.
Ga naar het scherm [Wi-Fi-functie].
(Stap 3 en 4 op pagina 14-15)
De wireless-netwerkinstellingen voor de
camera worden geconfigureerd vanuit het
scherm [Wi-Fi-functie].
Zie voor andere instellingen “Gemakkelijke
verbinding” of “Geavanceerde verbinding”.
Gemakkelijke verbinding (pag. 23)
Verbind de camera rechtstreeks met
het apparaat.
Geavanceerde verbinding
(pag. 65)
Maak verbinding via een Wi-Fi
access point.
13
1
Basisbediening
en -instellingen
In dit hoofdstuk worden de basisbediening en de
instellingen beschreven die noodzakelijk zijn voor het
gebruik van de wireless-netwerkinstellingen van de
camera.
14
De basisbediening voor het instellen van de wireless-
netwerkinstellingen van de camera wordt hier uitgelegd. Volg de
onderstaande procedures.
1
Selecteer [Wi-Fi/NFC].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Wi-Fi/NFC] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
Druk op de knop <Z> om
[Inschakelen] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer deze functie voor het eerst
wordt geselecteerd, verschijnt er een
scherm waarin u een bijnaam (voor
identificatie) moet registreren.
Zie
pagina 20 voor aanwijzingen bij het
registreren van een bijnaam.
[Wi-Fi-functie] is nu beschikbaar op
het tabblad [51].
Als u deze optie instelt op
[Inschakelen], worden alle DIGITAL-
en HDMI-aansluitingen
uitgeschakeld. [Eye-Fi trans.] wordt
ingesteld op [Uitschakelen].
3
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Wi-Fi-functie] en druk
vervolgens op <0>.
Basisbediening en -instellingen
15
Basisbediening en -instellingen
4
Selecteer de Wi-Fi-functie
waarmee u verbinding wilt
maken.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> of <Y> en <Z> om een item te
selecteren.
De wireless-netwerkinstellingen voor
de camera worden vanuit dit scherm
geconfigureerd. Zie voor andere
verbindingsinstellingen
“Gemakkelijke verbinding” of
“Geavanceerde verbinding”.
Als deze optie wordt ingesteld op [Uitschakelen], is [Wi-Fi-functie]
niet beschikbaar op het tabblad [51].
Bij gebruik van de NFC-functie stelt u [Wi-Fi/NFC] in op
[Inschakelen] en voegt u [X] toe aan [NFC-verbindingen toest.].
Druk op de knop <B> om [X] toe te voegen of te verwijderen.
Als het gebruik van elektronische apparaten en apparaten met een
wireless verbinding is verboden, zoals in het vliegtuig of het
ziekenhuis, stelt u deze optie in op [Uitschakelen].
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld, kunt u de camera niet via
een kabel aansluiten op een Connect Station, computer, printer,
GPS-ontvanger, televisie of een ander apparaat (pag. 18).
Wanneer u wireless-netwerkfuncties prioriteit wilt geven, dient u niet
aan de aan-uitschakelaar, het programmakeuzewiel, de kaartsleuf of
het accucompartiment te komen. Anders zou de opname of de
weergave prioriteit krijgen en zouden de wireless-netwerkfuncties
tijdens dat proces kunnen worden beëindigd.
[Wi-Fi/NFC]
Gebruik van de camera terwijl de wireless-netwerkvoorziening actief is
16
Basisbediening en -instellingen
Indien nodig stelt u [Uitschakelen]
op tabblad [52] in op [Deactiveren].
Als de camerafunctie voor
automatisch uitschakelen tijdens de
wireless-netwerkverbinding actief is,
wordt de verbinding verbroken.
U kunt de status van de wireless-netwerkverbinding controleren op
het <k>-lampje van de camera.
Automatisch uitschakelen
Status van wireless-netwerkverbinding
<k>-lampje
Verbindingsstatus <k>-lampje
Verbonden Aan
Er worden gegevens
verzonden of ontvangen
Knippert snel
Wacht op verbinding/
wacht op nieuwe
verbinding
Knippert
langzaam
Verbindingsfout
Knippert vrij
snel
17
Basisbediening en -instellingen
U kunt de wireless-netwerkfuncties ook bedienen door het scherm van
de camera aan te raken.
Met de NFC-functie van de camera kunt u het volgende doen:
Houd een smartphone die geschikt is voor NFC tegen de camera aan
om beide apparaten gemakkelijk met elkaar te verbinden via een
wireless netwerk (pag. 28).
Houd tijdens het weergeven van opnamen op de camera een
smartphone die voor NFC geschikt is tegen de camera aan om een
opname naar de smartphone te verzenden (pag. 39).
Houd de camera dicht bij het Canon Connect Station (afzonderlijk
verkrijgbaar) om de apparaten gemakkelijk met elkaar te verbinden
via een wireless LAN (pag. 62).
Aanraakbediening
Wat u met de NFC-functie kunt doen
Met deze camera kunt u met de NFC-functie geen verbinding maken met
andere camera's of printers die voor NFC geschikt zijn.
Wat is NFC?
NFC (Near Field Communication) is een functie om gegevens uit te
wisselen door twee apparaten die voor NFC geschikt zijn, dicht bij elkaar te
brengen. Deze camera maakt gebruik van de NFC-functie om informatie uit
te wisselen via een wireless netwerkverbinding.
18
Basisbediening en -instellingen
Aandachtspunten bij een kabelverbinding
Wanneer [51: Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], is verbinding
via een interfacekabel, stereo-AV-kabel of HDMI-kabel uitgeschakeld.
Stel [51: Wi-Fi/NFC] in op [Uitschakelen] voordat u een kabel aansluit.
Wanneer de camera met een kabel op een Connect Station, computer,
printer, GPS-ontvanger, televisie of ander apparaat is aangesloten,
kunnen de instellingen voor [Wi-Fi/FNC] niet worden gewijzigd.
Ontkoppel de interfacekabel voordat u de instellingen configureert.
Kaarten
Als er geen kaart in de camera is geplaatst, kan de camera niet worden
verbonden met een wireless netwerk. De camera kan ook niet met een
wireless netwerk worden verbonden om de Wi-Fi-functies [l], [m] of
[o] te gebruiken, tenzij er op de kaart opnamen zijn opgeslagen.
Gebruik van een Eye-Fi-kaart
Als [51: Wi-Fi/NFC] is ingesteld op [Inschakelen], is beeldoverdracht
via een Eye-Fi-kaart uitgeschakeld.
19
2
Een bijnaam
registreren
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u een bijnaam
(voor identificatie) instelt voor de camera.
20
Stel de bijnaam (voor identificatie) van de camera in voordat u een
verbinding instelt.
Wanneer de camera via een wireless netwerk op een ander apparaat is
aangesloten, wordt de bijnaam op dat apparaat weergegeven. Als u
geen bijnaam instelt, kunt u niet naar het scherm met de wireless-
netwerkinstellingen gaan.
1
Selecteer [Wi-Fi/NFC].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Wi-Fi/NFC] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
Druk op de knop <Z> om
[Inschakelen] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer deze functie voor het eerst
wordt geselecteerd, verschijnt er een
scherm waarin u een bijnaam moet
registreren. Selecteer [OK] en ga
verder naar stap 3.
Een bijnaam registreren
21
Een bijnaam registreren
3
Voer een bijnaam in.
Voor instructies over het invoeren van
tekens raadpleegt u ‘Gebruik van het
virtuele toetsenbord’ op de volgende
pagina.
Voer een tekenreeks in die 1 tot 14
tekens lang is.
4
Verlaat de instelling.
Wanneer u klaar bent, drukt u op de
knop <M>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsvenster en druk op <0>
om terug te keren naar het
menuscherm.
De bijnaam kan later worden gewijzigd op het scherm [Algemene inst.]
(pag. 138).
22
Een bijnaam registreren
Het invoergebied wijzigen
Druk op de knop <Q> om te
schakelen tussen het bovenste en
onderste invoergebied.
De cursor verplaatsen
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> in het bovenste gebied om de
cursor te verplaatsen.
Tekst invoeren
Druk terwijl de cursor in het onderste invoergebied staat op de
pijltjestoetsen <W> en <X> of <Y> en <Z> om een teken te
selecteren en druk vervolgens op <0> om het in te voeren.
Met [*/*] rechtsboven in het scherm kunt u zien hoeveel tekens u
hebt ingevoerd en hoeveel u er nog kunt invoeren.
De invoermodus wijzigen*
Selecteer [
E
] rechtsonder in het onderste invoergebied. Telkens
als u op <
0
> drukt, wordt de invoermodus als volgt gewijzigd: kleine
letters
9
cijfers/symbolen 1
9
cijfers/symbolen 2
9
hoofdletters.
*Als [Aanraakbediening: Deactiveren] is ingesteld, kunt u alle tekens op
één scherm invoeren.
Een teken verwijderen
Druk op de knop <L> om een teken te verwijderen.
De tekstinvoer voltooien
Druk op de knop <M> om de invoer te bevestigen en af te
sluiten. Als een bevestigingsvenster wordt weergegeven, selecteert
u [OK] om af te sluiten.
De tekstinvoer annuleren
Druk op de knop <B> om tekstinvoer te annuleren en het scherm
te verlaten. Wanneer het bevestigingsvenster wordt weergegeven,
selecteert u [OK] om af te sluiten.
Gebruik van het virtuele toetsenbord
23
Gemakkelijke verbinding
24
Als u verbinding wilt maken met o (Opnamen bekijken met een
mediaspeler) of m (Opnamen naar een webservice versturen),
raadpleegt u “Geavanceerde verbinding” (pag. 65).
Stroomdiagram voor de wireless-netwerkfunctie (Gemakkelijke verbinding)
q
Smartphone
z
Camera
l
Printer
Connect
Station
Een bijnaam opgeven voor de camera (pag. 20)
Camera
Connect
installeren
op een
smartphone
(pag. 26)
Een
compatibele
camera instellen
(pag. 43)
Een
compatibele
printer instellen
(pag. 53)
Connect Station
instellen
Bestemmingsinstellingen opgeven in de camera
Verbinding
maken via NFC
(pag. 62)
(pag. 28 en 31) (pag. 44) (pag. 54)
Opnamen
weergeven en
opnamen
maken op
afstand
(pag. 35)
Opnamen
uitwisselen
(pag. 46)
Opnamen
printen (pag. 57)
Opnamen
opslaan
(pag. 62)
InstellingenVerbindingGebruik
25
3
Eenvoudig verbinding
maken met een smartphone
Als u de camera aansluit op een smartphone, kunt u het
volgende doen:
Opnamen die zijn opgeslagen in de camera bekijken of
beheren met de smartphone.
Opnamen die zijn opgeslagen in de camera ontvangen met
de smartphone.
De camera bedienen en een opname maken met de
smartphone.
Als u verbinding wilt maken via een Wi-Fi access point,
raadpleegt u “Geavanceerde verbinding” (pag. 65).
De camera kan niet met een smartphone worden verbonden
wanneer de aan-uitschakelaar is ingesteld op <k>.
26
Om te communiceren met een smartphone is de smartphone-app
Camera Connect (gratis) nodig.
Camera Connect kan worden gedownload van de App Store of van
Google Play. Installeer Camera Connect op de smartphone en voer
de procedures voor het tot stand brengen van de verbinding uit.
Om Camera Connect te kunnen gebruiken, hebt u een smartphone
met iOS of Android nodig. Voor informatie over ondersteunde
besturingssystemen raadpleegt u de downloadsite van Camera
Connect.
Wanneer de camera wordt aangeraakt met een smartphone die
geschikt is voor NFC waarop Camera Connect niet is geïnstalleerd,
wordt het downloadscherm van Camera Connect op de smartphone
weergegeven.
De interface of de functies van Camera Connect kunnen worden
gewijzigd om de app te verbeteren of bij te werken. In dat geval
kunnen de functies van Camera Connect afwijken van de
voorbeeldschermen of de bedieningsinstructies in deze handleiding.
Voorbereiding
Camera Connect installeren op een smartphone
27
Voorbereiding
Controleer bij het gebruik van een Android-smartphone of deze
geschikt is voor NFC.
Wanneer de smartphone geschikt is voor NFC: zie pag. 28
U kunt eenvoudig een verbinding instellen met de NFC-functie.
Wanneer de smartphone niet geschikt is voor NFC: zie pag. 31
Een verbinding instellen in Camera access point modus.
Smartphones met de markering p, zijn geschikt voor NFC. Sommige
smartphones die geschikt zijn voor NFC beschikken niet over de
markering p. Als u niet weet of uw smartphone voor NFC geschikt is,
neemt u contact op met de fabrikant van de smartphone.
Verbindingsmethode
Smartphones die ondersteuning bieden voor NFC, kunnen ook worden
verbonden in de Camera access point modus of de Infrastructuurmodus.
28
Gebruik de NFC-functie om verbinding tot stand te brengen tussen de
camera en een smartphone.
De procedure voor verbinding via NFC is als volgt.
(1) Schakel de camera en de smartphone in.
(2) Schakel de NFC-functie in op de camera en de smartphone.
(3) Raak met de smartphone de camera aan, zodat ze met elkaar in
contact komen (pag. 29).
Voor informatie over de NFC-instelling voor de smartphone en de
antennepositie voor NFC raadpleegt u de handleiding voor de smartphone.
Voor de NFC-instelling voor de camera volgt u de aanwijzingen
hieronder.
1
Selecteer [Wi-Fi/NFC].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Wi-Fi/NFC] en druk vervolgens
op <0>.
2
Voeg [X] toe aan [NFC-
verbindingen toest.].
Deze optie wordt weergegeven
wanneer [Wi-Fi/NFC] is ingesteld op
[Inschakelen].
Druk op de knop <B> om [X] toe
te voegen of te verwijderen. Wanneer
[X] is toegevoegd, drukt u op <0>.
Wanneer deze instelling voor het eerst wordt
geselecteerd, verschijnt er een scherm
waarin u een bijnaam (ten behoeve van
herkenning) moet opgeven (pag. 20).
Zie pagina 39 voor procedures voor het
verzenden van opnamen naar een smartphone.
Verbinding maken via de NFC-functie
NFC-instelling op de camera
Als de smartphone NFC niet ondersteunt, raadpleegt u pagina 31.
29
Verbinding maken via de NFC-functie
1
Houd een smartphone tegen de camera.
Als er een opname op de camera wordt
weergegeven, beëindigt u de weergave.
Houd het symbool p op de
smartphone tegen hetzelfde symbool
op de camera.
Wanneer op het LCD-scherm van de camera het bericht
verschijnt dat er verbinding tot stand is gebracht, moet u de
smartphone weg van de camera houden.
Het <k>-lampje van de camera gaat knipperen.
Camera Connect wordt gestart op de smartphone en brengt
verbinding tot stand.
Zodra de bewerking op de camera is voltooid in stap 2, wordt het
hoofdvenster van Camera Connect weergegeven.
2
Sla de instellingen op.
Wanneer de verbinding tot stand is
gebracht, verschijnt het hier links
weergegeven scherm op het LCD-
scherm van de camera. Als er al
verbindingsinstellingen zijn opgeslagen,
wordt dit scherm niet weergegeven en
wordt het LCD-scherm uitgeschakeld.
Druk op de knop <
B
> om het aantal
weer te geven opnamen te selecteren.
Zie stap 5 op pagina 90 voor
aanwijzingen over hoe deze in te stellen.
Het <k>-lampje van de camera licht
blauw op.
Druk op de knop <
Z
> om [
OK
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Nadat er een bericht is weergegeven,
wordt het LCD-scherm van de
camera uitgeschakeld.
Verbinding maken met een smartphone
De apparaatnaam die is
ingesteld in Camera Connect
U kunt de apparaatnaam controleren of wijzigen op het instelscherm van
Camera Connect.
30
Verbinding maken via de NFC-functie
3
Bedien de camera met Camera
Connect.
Voer verdere handelingen uit via
Camera Connect. Zie pagina 35
voor aanwijzingen.
De instellingen voor communicatie met de smartphone zijn nu
geconfigureerd.
Aandachtspunten bij NFC
Let goed op dat u de smartphone of de camera niet laat vallen wanneer
u ze tegen elkaar houdt.
Duw de smartphone niet met kracht tegen de camera. Hierdoor kunnen
er krassen op de camera of de smartphone terechtkomen.
Als u de smartphone slechts vlak bij het symbool houdt, wordt er
mogelijk geen verbinding tot stand gebracht. Het is de bedoeling dat de
symbolen elkaar raken.
Herkenning kan lastig zijn, afhankelijk van de smartphone. Verander in
dat geval langzaam van positie of hoek en probeer het opnieuw.
Afhankelijk van de manier waarop u de smartphone houdt, is het
mogelijk dat er een andere toepassing op de smartphone wordt gestart.
Kijk dan goed waar het symbool p zich bevindt en probeer het opnieuw.
Verbinding via de NFC-functie is niet mogelijk wanneer u opnamen maakt met
de camera, de aan-uitschakelaar op <
k
> staat, er geen kaart in de camera zit
of wanneer het LCD-scherm is gesloten en het scherm naar binnen wijst.
Let erop dat zich niets tussen de smartphone en de camera bevindt wanneer u
ze tegen elkaar houdt. Mogelijk komt er geen communicatie via de NFC-functie
tot stand wanneer de camera of de smartphone zich in een hoes bevindt.
Communicatie via de NFC-functie is niet mogelijk wanneer batterijgreep
BG-E18 (afzonderlijk verkrijgbaar) is bevestigd.
De camera kan niet met twee of meer smartphones tegelijkertijd worden verbonden.
Standaard worden de instellingen voor verbinding via de NFC-functie
opgeslagen als vierde instelling (speciaal voor NFC-verbinding), onder
de naam [SET4(NFC)]. Wanneer u de camera via NFC met een andere
smartphone verbindt, wordt [SET4(NFC)] overschreven.
Verbinding is gewoon mogelijk wanneer de camerafunctie voor
automatisch uitschakelen actief is. Als het echter niet lukt om verbinding
te maken, schakelt u deze functie uit en probeert u het opnieuw.
31
Met smartphones die geen ondersteuning bieden voor NFC,
kunt u verbinding maken in de Camera access point modus.
Om de verbinding tot stand te kunnen brengen, moet u een aantal
handelingen op de smartphone uitvoeren. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de smartphone voor meer informatie.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
Het <k>-lampje van de camera gaat
knipperen.
3
Selecteer [Camera access point
modus].
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Camera access point
modus] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Een verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
Bediening op de camera-1
32
Een verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
4
Selecteer [Gemakkelijke
verbinding].
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Gemakkelijke verbinding]
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Zie pagina 158 voor handmatig
verbinding maken.
5
Maak op de smartphone
verbinding met de camera.
Schakel de Wi-Fi-functie van de
smartphone in en selecteer de SSID
(netwerknaam) die op het LCD-
scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voer als wachtwoord de
encryptiesleutel in die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Bediening op de smartphone-1
Encryptiesleutel
(wachtwoord)
SSID (netwerknaam)
Wanneer er verbinding tot stand is gebracht met de optie [Gemakkelijke
verbinding] in de Camera access point modus, wordt “_Canon0A” aan de
SSID van de camera toegevoegd.
33
Een verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
6
Start Camera Connect op de
smartphone.
Wanneer de Wi-Fi-instellingen op de
smartphone zijn geconfigureerd, start
u Camera Connect.
7
Selecteer op de smartphone de
camera waarmee u verbinding
wilt maken.
Selecteer en raak de camera
waarmee u verbinding wilt maken aan
bij [Camera's] in Camera Connect
om verbinding tot stand te brengen.
Wanneer de bewerking op de camera
is voltooid in stap 8 op de volgende
pagina, wordt het hoofdvenster van
Camera Connect weergegeven.
34
Een verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
8
Maak verbinding met de camera.
Wanneer de verbinding tot stand is gebracht,
verschijnt het hier links weergegeven scherm
op het LCD-scherm van de camera.
Druk op de knop <
B
> om het aantal
weer te geven opnamen te selecteren.
Zie stap 5 op pagina 90 voor
aanwijzingen over hoe deze in te stellen.
Druk op de knop <
Z
> om [
OK
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Het <k>-lampje van de camera licht
blauw op.
Nadat er een bericht is weergegeven,
wordt het LCD-scherm van de
camera uitgeschakeld.
9
Bedien de camera met Camera
Connect.
Voer verdere handelingen uit via
Camera Connect. Zie pagina 35 voor
aanwijzingen.
De instellingen voor communicatie met de smartphone zijn nu geconfigureerd.
Bediening op de camera-2
De apparaatnaam die is
ingesteld in Camera Connect
Bediening op de smartphone-2
Als u meerdere verbindingsinstellingen wilt vastleggen, raadpleegt u pag. 92.
Op het instellingenscherm van Camera Connect kunt u de
apparaatnaam weergeven en wijzigen.
35
Met een smartphone waarop Camera Connect is geïnstalleerd, kunt u
opnamen bekijken die op de camera zijn opgeslagen en de camera op
afstand bedienen om foto's te maken.
Hier volgt een beschrijving van de
belangrijkste functies van Camera
Connect. Raak het scherm aan om
de bedieningsprocedures te leren.
[Images on camera/Beelden op de
camera]
Opnamen op de camera kunnen
worden bekeken.
Opnamen op de camera kunnen op
een smartphone worden opgeslagen.
Handelingen zoals opnamen
verwijderen kunnen op opnamen op
de camera worden uitgevoerd.
[Remote Shooting/Opnamen
maken op afstand]
De Live View-opname van de camera kan
met een smartphone worden bekeken.
U kunt op afstand opnamen maken.
[Camera Settings/Camera-
instellingen]
Camera-instellingen kunnen worden
gewijzigd.
v(Instellingenknop)
Met deze knop hebt u toegang tot
diverse instellingen voor Camera
Connect.
De camera met een smartphone bedienen
Hoofdvenster van Camera Connect
36
De camera met een smartphone bedienen
Voer een van de volgende handelingen
uit om de verbinding te verbreken.
Tik in het Camera Connect-scherm
op [t].
Schakel de camera uit <2>.
De verbinding verbreken
Wanneer er weer te geven opnamen zijn ingesteld (pag. 89), zijn de
Camera Connect-functies beperkt.
Tijdens de verbinding kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt
u de ontspanknop helemaal in.
Bij opnamen op afstand wordt de AF-snelheid mogelijk minder.
Afhankelijk van de verbindingsstatus wordt de beeldweergave of sluiter
trager dan anders.
De verbinding wordt ook verbroken als u de aan-uitschakelaar instelt
op <k>, aan het programmakeuzewiel draait, of de kaartsleuf of het
accucompartiment opent.
Als u RAW-gecomprimeerde opnamen op een smartphone opslaat,
worden deze opgeslagen in JPEG-compressie.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
Het is raadzaam om gedurende de verbinding de
energiebesparingsfunctie van de smartphone uit te schakelen.
Het <k>-lampje van de camera knippert snel wanneer beelden die in
de camera zijn opgeslagen, worden opgeslagen op een smartphone.
37
De camera kan opnieuw verbinding maken met een smartphone
waarvoor de verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
3
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk op
<0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Opnieuw verbinding maken
38
Opnieuw verbinding maken
4
Activeer de Wi-Fi-functie op de
smartphone.
Als de bestemmingsinstelling is
gewijzigd, herstelt u deze om
verbinding te kunnen maken met de
camera.
5
Start Camera Connect op de
smartphone.
Er wordt verbinding tot stand
gebracht.
Als u opnieuw verbinding wilt maken en de SSID van de camera niet
kent, selecteert u [Bekijk/wijzig instellingen] in stap 3 om de SSID op
te zoeken (pag. 135).
Wanneer er verbinding tot stand is gebracht via de NFC-functie of met de
optie [Gemakkelijke verbinding] in de Camera access point modus,
wordt “_Canon0A” aan de SSID van de camera toegevoegd.
39
Houd tijdens het weergeven van opnamen op de camera een
smartphone die voor NFC geschikt is tegen de camera aan om een
opname naar de smartphone te verzenden.
Als er al een verbinding tot stand is gebracht via een wireless netwerk,
verbreekt u die verbinding en geeft u vervolgens opnamen weer op de camera.
Stel de camera en de smartphone vooraf in voor het gebruik van hun
NFC-functies (pag. 28).
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om een
opname weerte geven in de
weergave van één opname.
2
Raak de camera aan met een
smartphone.
Houd de markering p op de
smartphone tegen dezelfde
markering op de camera.
Wanneer op het LCD-scherm van de
camera het bericht verschijnt dat er
verbinding tot stand is gebracht, moet
u de smartphone weg van de camera
houden.
Het <k>-lampje van de camera licht
blauw op.
3
Selecteer een opname die u wilt
overbrengen.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> <Z>
om de opname te selecteren die u wilt
verzenden.
Eenvoudige beeldoverdracht met de NFC-functie
Afzonderlijke opnamen verzenden
40
Eenvoudige beeldoverdracht met de NFC-functie
4
Druk op <0>.
5
Selecteer [Wrg. bld. vrz.].
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> om [Wrg. bld. vrz.] te
selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Wanneer u [Gesel. verz.] selecteert,
wordt het scherm in stap 2 op
pagina 41 weergegeven.
De weergegeven opname wordt
verzonden.
Wanneer de overdracht is voltooid,
wordt het scherm van stap 3 weer
weergegeven. Als u nog een opname
wilt verzenden, selecteert u deze en
drukt u op <0> (pag. 42).
6
Beëindig de verbinding.
Druk op de knop <M> om het
bevestigingsvenster weer te geven.
Druk op de knop <Z> om [OK] te
selecteren en druk vervolgens op
<0> om de verbinding te verbreken.
41
Eenvoudige beeldoverdracht met de NFC-functie
Wanneer de indexweergave is geselecteerd in stap 1 op pagina 39,
wordt het opnameselectiescherm weergegeven op de camera nadat
er een verbinding tot stand is gebracht.
1
Verbind de camera met de
smartphone.
Speel opnamen af in de
indexweergave.
Zie stap 2 op pagina 39 voor
informatie over het aanraken van de
camera met de smartphone en het tot
stand te brengen van een verbinding.
Het opnameselectiescherm wordt
weergegeven.
2
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Druk op de knoppen <Y> en <Z>
om de opname die u wilt verzenden
te selecteren en voeg daaraan een
[X] toe. Druk op <0> om [X] toe te
voegen of te verwijderen.
Wanneer u op de knop <u> drukt,
kunt u overschakelen op de
weergave van één opname en een
opname selecteren.
3
Breng de opnamen over.
Nadat u alle opnamen die u wilt
verzenden hebt geselecteerd,
drukt u op de knop <Q> om ze te
verzenden.
Geselecteerde opnamen overbrengen
42
Eenvoudige beeldoverdracht met de NFC-functie
Druk op het scherm voor het voltooien van de opnameverzending op
<0> om nog een opname over te brengen.
[Gesel. verz.]
U kunt de opnamen die u wilt
verzenden, selecteren in het scherm
voor opnameselectie.
[Wrg. bld. vrz.]
De weergegeven opname verzenden.
Geef de opname die u wilt verzenden
eerst weer.
Nog een opname overbrengen
Zo nodig kunt u ook “Aandachtspunten bij de NFC-functie”
(pag. 30) doornemen.
Tijdens de verbinding kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt
u de ontspanknop helemaal in.
Het is niet mogelijk om opnamen over te brengen via de NFC-functie
wanneer de camera via een wireless netwerk met een ander apparaat is
verbonden. De camera kan bovendien niet met meerdere smartphones
tegelijkertijd worden verbonden.
Als u de beeldoverdracht wilt annuleren, selecteert u tijdens de
overdracht [Annuleer].
Opnamen die groter zijn dan S2, worden tijdens verzending verkleind tot
S2. S2- en S3-opnamen worden verzonden zonder te worden verkleind.
Het is raadzaam om gedurende de verbinding de
energiebesparingsfunctie van de smartphone uit te schakelen.
Instellingen voor gemakkelijke beeldoverdracht via de NFC-functie
worden niet op de camera opgeslagen.
Het <k>-lampje van de camera gaat snel knipperen wanneer gegevens
worden verzonden.
43
4
Opnamen naar een andere
camera overbrengen
Opnamen op deze camera kunnen naar andere Canon-
camera's worden overgebracht met de ingebouwde
wireless-netwerkvoorziening.
Wireless verbinding is mogelijk voor Canon-camera's met
ingebouwde wireless-netwerkvoorziening en die in 2012 of later
op de markt zijn gebracht. Let op: de camera kan niet met
Canon-camcorders worden verbonden, ook niet als deze een
wireless-netwerkvoorziening hebben.
De camera kan niet op Canon-camera's zonder ingebouwde
wireless-netwerkvoorziening worden aangesloten, zelfs niet als
ze Eye-Fi-kaarten ondersteunen.
Opnamen kunnen alleen worden overgebracht als ze de
JPEG-bestandsindeling hebben.
Bij movies treedt er mogelijk een verzendfout op of de
verzonden movies kunnen niet worden afgespeeld, afhankelijk
van de werking van de doelcamera. (Er kunnen geen movies
worden verzonden naar camera's waarop geen MP4-movies
kunnen worden afgespeeld.)
44
Registreer de camera waarmee u verbinding wilt maken via een
wireless netwerk. De camera kan met slechts één andere camera
tegelijk worden verbonden.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [z].
Selecteer [z] (Blden tussen
camera's verz.) en druk op <0>.
Het <k>-lampje van de camera gaat
knipperen.
3
Start de verbinding op de
doelcamera.
Wanneer het hier links weergegeven
scherm op de camera verschijnt, start
u de verbinding ook op de
doelcamera. Raadpleeg voor de
bedieningsprocedure de
instructiehandleiding van de
doelcamera.
Wanneer er verbinding tot stand is
gebracht, worden de instellingen
opgeslagen en wordt er een opname
op de kaart weergegeven.
Het <k>-lampje van de camera licht
blauw op.
De verbindingsbestemming selecteren
45
De verbindingsbestemming selecteren
4
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Selecteer opnamen op de
verzendende camera (pag. 46).
Bedien de camera die de opnamen
ontvangt niet.
Let op: GPS-informatie wordt niet op het scherm van de camera
weergegeven, zelfs niet als de GPS-informatie bij de ontvangen opname
is gevoegd. Opnamelocaties kunnen op een virtuele kaart worden
weergegeven met Map Utility (EOS-software).
De verbindingsinstellingen worden opgeslagen/vastgelegd met de
bijnaam van de camera waarmee verbinding is gemaakt.
Wanneer er verbinding is, werkt de functie voor automatisch
uitschakelen niet.
46
U kunt opnamen afzonderlijk selecteren en verzenden.
1
Selecteer een opname die u wilt
overbrengen.
Druk op de knoppen <
Y
> en <
Z
> om
de opname die u wilt verzenden, te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer u op de knop <I> drukt,
kunt u overschakelen op de
indexweergave en een opname
selecteren.
2
Selecteer [Wrg. bld. vrz.].
Als u het formaat voor de te verzenden
opname wilt kiezen, selecteert u
[
Beeldf. wijz.
] en drukt u op <
0
>.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en
<
Z
> om [
Wrg. bld. vrz.
] te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
Het scherm waarin u de voortgang van
de beeldoverdracht kunt volgen, wordt
weergegeven. Wanneer de overdracht
is voltooid, wordt het scherm van stap 1
weer weergegeven.
Als u nog een opname wilt
overbrengen, herhaalt u stap 1 en 2.
3
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om het
bevestigingsvenster weer te geven.
Druk op de knop <Z> om [OK] te
selecteren en druk vervolgens op
<0> om de verbinding te verbreken.
Het scherm [Wi-Fi-functie] verschijnt
weer.
Opnamen overbrengen
Afzonderlijke opnamen overbrengen
47
Opnamen overbrengen
U kunt meerdere opnamen tegelijk selecteren en verzenden.
1
Druk op <0>.
2
Selecteer [Gesel. verz.].
Als u het formaat voor de te
verzenden opnamen wilt kiezen,
selecteert u [Beeldf. wijz.] en drukt
u op <0>.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [Gesel. verz.] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Druk op de knoppen <Y> en <Z>
om de opname die u wilt verzenden
te selecteren en voeg daaraan een
[X] toe. Druk op <0> om [X] toe te
voegen of te verwijderen.
Wanneer u op de knop <I> drukt,
kunt u overschakelen op de
weergave met drie beelden en een
opname selecteren.
Nadat u alle opnamen die u wilt
overbrengen hebt geselecteerd, drukt
u op de knop <Q>.
Meerdere opnamen overbrengen
48
Opnamen overbrengen
4
Verklein de afmetingen.
Stel deze in als dit nodig is.
Druk op het volgende scherm op de
pijltjestoetsen <W> en <X> om een
opnameformaat te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
5
Breng de opnamen over.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Verzend.] te selecteren en
druk vervolgens op <0> om de
opnamen over te brengen.
Het scherm waarin u de voortgang van
de beeldoverdracht kunt volgen, wordt
weergegeven. Wanneer de overdracht
is voltooid, wordt het scherm van stap 1
weer weergegeven.
Als u nog een opname wilt
overbrengen, herhaalt u stap 1 tot en
met 5.
6
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om het
bevestigingsvenster weer te geven.
Druk op de knop <Z> om [OK] te
selecteren en druk vervolgens op
<0> om de verbinding te verbreken.
Het scherm [Wi-Fi-functie] verschijnt
weer.
49
Opnamen overbrengen
Tijdens de verbinding kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt
u de ontspanknop helemaal in. Als u de verbinding wilt verbreken om
opnamen te maken of andere handelingen uit te voeren, drukt u op de
knop <M> en verbreekt u de verbinding vanuit het weergegeven
scherm. Als u de verbinding tijdens de beeldoverdracht wilt verbreken,
selecteert u [Annuleer] op de camera en verbreekt u vervolgens de
verbinding.
Wanneer u een groot aantal opnamen of grote bestanden (totale grootte)
verstuurt, dient u te zorgen dat de accu voldoende is opgeladen, zodat
deze niet tijdens het versturen leeg raakt.
Afhankelijk van de werking van de doelcamera worden moviebestanden
tijdens de verzending geconverteerd. De overdracht duurt daarom
mogelijk langer dan gewoonlijk.
RAW-opnamen kunnen niet worden overgebracht.
U kunt maximaal 50 bestanden tegelijk selecteren.
Wanneer u het opnameformaat verkleint, wordt het formaat van alle
opnamen die gelijktijdig worden verzonden aangepast, met uitzondering
van movies en opnamen die al kleiner zijn dan het geselecteerde
formaat.
[Gew. f.:S2] en [Gew. f.:S3] zijn alleen beschikbaar voor foto's die met
de EOS 750D zijn gemaakt. Opnamen van andere camera's worden
zonder aanpassing van het formaat verzonden.
De bestandsgrootte (totale grootte) is gebaseerd op de bestandsgrootte
voordat de afbeeldingen zijn verkleind.
Als u de beeldoverdracht wilt annuleren, selecteert u tijdens de
overdracht [Annuleer]. Wanneer [Annuleer] wordt geselecteerd op de
camera vanwaar de opnamen worden verzonden, wordt het scherm voor
opnameselectie weer weergegeven. Wordt [Annuleer] geselecteerd op
de camera waarop de opnamen worden ontvangen, dan wordt de
verbinding verbroken.
Het <k>-lampje van de camera knippert snel wanneer gegevens
worden verzonden of ontvangen.
50
De camera kan opnieuw verbinding maken met een andere camera
waarvoor de verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [z].
Selecteer [z] (Blden tussen
camera's verz.) en druk op <0>.
3
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [
Verbinden
] en druk op <
0
>.
Selecteer
[OK]
in het
bevestigingsvenster.
Voer de verbindingsprocedure ook op
de doelcamera uit.
De opnamen op de kaart worden
weergegeven en de gewenste opnamen
kunnen worden geselecteerd.
Wanneer er instellingen voor meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Standaard krijgen de instellingen een naam op basis van de bijnaam
van de camera waarmee verbinding is gemaakt.
Opnieuw verbinding maken
Wanneer de Wi-Fi-instellingen worden gewist (pag. 137) of de
verbindingsinstelling wordt verwijderd (pag. 136) op de doelcamera, kan er
niet opnieuw verbinding worden gemaakt. Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen] en wijzig de instellingen (pag. 134).
51
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met camera's
vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [z].
Selecteer [z] (Blden tussen
camera's verz.) en druk op <0>.
3
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk
op <0>.
4
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)].
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)] en druk op <0>.
Het scherm met
verbindingsinstellingen wordt
weergegeven. Volg de weergegeven
instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
De naam van de instellingenset kan later worden gewijzigd (pag. 135).
Als u instellingen wilt verwijderen, raadpleegt u pag. 136.
52
53
5
Makkelijke verbinding
met een Wi-Fi-printer
U kunt opnamen rechtstreeks printen door de camera
via een wireless netwerk te verbinden met een printer
die ondersteuning biedt voor wireless netwerken en
PictBridge (wireless LAN).
Wanneer de camera zich in de modus <
F
> of <
G
> bevindt of de
functie Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen actief is, kan er geen
verbinding tussen de camera en een printer tot stand worden gebracht.
Als u verbinding wilt maken via een Wi-Fi access point, raadpleegt
u “Geavanceerde verbinding” (pag. 65).
54
De camera en de printer kunnen rechtstreeks met elkaar worden
verbonden via een wireless netwerk. Omdat de camera als access
point fungeert, is er geen ander access point nodig en kunt u opnamen
makkelijk printen.
Om verbinding tot stand te brengen, moet u een aantal handelingen op
de printer uitvoeren. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer
voor meer informatie.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [l].
Selecteer [l] (Afdrukken van Wi-Fi-
printer) en druk op <0>.
Het <k>-lampje van de camera gaat
knipperen.
3
Selecteer [Camera access
point modus].
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Camera access point
modus] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
55
Verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
4
Selecteer [Gemakkelijke
verbinding].
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Gemakkelijke verbinding]
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Zie pagina 158 voor handmatig
verbinding maken.
5
Stel de Wi-Fi-instellingen van de
printer in om een verbinding
tussen de camera en de printer
tot stand te kunnen brengen.
Selecteer in het Wi-Fi-
instellingenmenu van de printer de
SSID (netwerknaam) die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voer als wachtwoord de
encryptiesleutel in die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Encryptiesleutel (wachtwoord)
SSID (netwerknaam)
Wanneer er verbinding tot stand is gebracht met de optie [Gemakkelijke
verbinding] in de Camera access point modus, wordt “_Canon0A” aan de
SSID van de camera toegevoegd.
56
Verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
6
Selecteer de printer waarmee u
verbinding wilt maken.
Wanneer er een lijst met
gedetecteerde printers wordt
weergegeven, selecteert u de
gewenste printer en drukt u op <0>.
Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Wanneer er 16 of meer printers
worden gedetecteerd of het zoeken
meer dan 3 minuten duurt, kunt u
[Zoek opnieuw] selecteren.
Wanneer er verbinding tot stand is
gebracht, worden de instellingen
opgeslagen en wordt er een opname
op de kaart weergegeven.
Het <k>-lampje van de camera licht
blauw op.
7
Selecteer de opnamen die u wilt
printen.
Selecteer en druk de opnamen af
vanaf de camera (pag. 57).
De instellingen voor communicatie met de printer zijn nu
geconfigureerd.
Als u meerdere verbindingsinstellingen wilt vastleggen, raadpleegt u pag. 99.
57
U kunt opnamen afzonderlijk selecteren en printen.
1
Selecteer een opname die u wilt printen.
Druk op de knoppen <Y> en <Z>
om de opname te selecteren die u wilt
printen en druk vervolgens op <0>.
Wanneer u op de knop <
I
> drukt, kunt
u overschakelen op de indexweergave en
een opname selecteren.
2
Selecteer [Beeld printen].
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en
<
Z
> om [
Beeld printen
] te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
Het scherm met printinstellingen
wordt weergegeven.
3
Begin met printen.
Raadpleeg voor meer informatie over
de instellingsprocedure het gedeelte
“Opnamen printen” in de
instructiehandleiding voor de camera.
Wanneer het printen is voltooid, wordt het
scherm van stap 1 weer weergegeven.
Als u nog een opname wilt printen,
herhaalt u stap 1 tot en met 3.
4
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om het
bevestigingsvenster weer te geven.
Druk op de knop <Z> om [OK] te
selecteren en druk vervolgens op
<0> om de verbinding te verbreken.
Het scherm [Wi-Fi-functie] verschijnt
weer.
Printen
Afzonderlijke opnamen printen
58
Printen
U kunt bij het printen de gewenste opties opgeven.
1
Druk op <0>.
2
Selecteer [Printopties].
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [Printopties] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Het scherm [Printopties] wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste printopties in.
Raadpleeg voor meer informatie over
de instellingsprocedure het gedeelte
“Opnamen printen” in de
instructiehandleiding voor de camera.
4
Begin met printen.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <0>.
Volg de aanwijzingen op het scherm.
Wanneer het printen is voltooid, wordt
het scherm [Printopties] weer
weergegeven.
Opties opgeven bij printen
59
Printen
5
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het scherm van stap 1.
Druk nogmaals op de knop <M>,
om het bevestigingsvenster weer te
geven. Druk op de knop <Z> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0> om de verbinding te
verbreken.
Het scherm [Wi-Fi-functie] verschijnt
weer.
Tijdens de verbinding kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt
u de ontspanknop helemaal in.
Wanneer u een groot aantal opnamen of grote bestanden (totale grootte)
verstuurt, dient u te zorgen dat de accu voldoende is opgeladen, zodat
deze niet tijdens het versturen leeg raakt.
U kunt movies niet printen.
U kunt ook RAW-opnamen printen die met deze camera zijn gemaakt.
Het <k>-lampje van de camera gaat snel knipperen wanneer een
opname wordt verzonden.
60
De camera kan opnieuw verbinding maken met een printer waarvoor de
verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [l].
Selecteer [l] (Afdrukken van Wi-Fi-
printer) en druk op <0>.
3
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [
Verbinden
] en druk op <
0
>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster.
De camera zal weer met de printer
verbinding maken.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Als de bestemmingsinstelling van de
printer is gewijzigd, herstelt u deze om
verbinding te kunnen maken met de
camera voordat u deze handeling uitvoert.
Opnieuw verbinding maken
Als u opnieuw verbinding wilt maken en de SSID van de camera niet kent, selecteert
u [
Bekijk/wijzig instellingen
] in stap 3 om de SSID op te zoeken (pag. 135).
Wanneer er verbinding tot stand is gebracht met de optie [Gemakkelijke
verbinding] in de Camera access point modus, wordt “_Canon0A” aan
de SSID van de camera toegevoegd.
61
6
Gemakkelijke verbinding
met Connect Station
Connect Station (afzonderlijk verkrijgbaar) is een
apparaat waarmee u foto's en movies kunt importeren
om ze te bekijken op uw televisie, smartphone,
enzovoort of om ze via een netwerk te delen.
U kunt gemakkelijk foto's en movies op Connect Station
opslaan door deze camera dicht bij Connect Station te
houden.
62
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u verbinding tussen de camera en
Connect Station (afzonderlijk verkrijgbaar) tot stand kunt brengen via
een wireless netwerk. Als u opnamen op een andere manier wilt
opslaan, raadpleegt u de instructiehandleiding voor Connect Station.
Stel de camera van tevoren in op gebruik van de NFC-functie (pag. 28).
1
Stel de camera in op gebruik van
de NFC-functie (pag. 28).
2
Houd de camera dicht bij Connect
Station.
Schakel de camera en Connect
Station in en houd het symbool p
op de camera tegen het NFC-
verbindingspunt van Connect Station.
Op het LCD-scherm van de camera
verschijnt het bericht dat er
verbinding tot stand is gebracht.
Wanneer er verbinding tot stand is
gebracht, controleert Connect Station
de opnamen op de geheugenkaart en
worden alleen de opnamen
opgeslagen die nog niet zijn
opgeslagen.
Het <k>-lampje van de camera licht
blauw op.
3
Verbreek de verbinding.
Nadat er opnamen zijn opgeslagen,
verschijnt het hier links weergegeven
scherm op het LCD-scherm van de
camera. Druk op <0> om de
verbinding te verbreken.
Opnamen opslaan
NFC-verbindingspunt
63
Opnamen opslaan
Laat de camera niet op Connect Station vallen en duw de camera niet
met kracht tegen Connect Station. De interne vaste schijf van Connect
Station zou hierdoor beschadigd kunnen raken.
Het kan zijn dat de camera niet meteen wordt herkend; houd de camera dan
zorgvuldig tegen Connect Station terwijl u de positie of hoek verandert.
Als u de camera dicht bij Connect Station houdt, is het mogelijk dat er
toch geen verbinding wordt gemaakt. Houd de camera dan zachtjes
tegen Connect Station aan.
Verbinding via de NFC-functie is niet mogelijk wanneer u opnamen
maakt met de camera, de aan-uitschakelaar op <k> staat, er geen
kaart in de camera zit of wanneer het LCD-scherm is gesloten en het
scherm naar binnen wijst.
Zorg dat er niets tussen de camera en Connect Station aanwezig is als u
de camera dicht bij Connect Station houdt. Mogelijk komt er geen
communicatie via de NFC-functie tot stand wanneer de camera zich in
een hoes bevindt.
Communicatie via de NFC-functie is niet mogelijk wanneer batterijgreep
BG-E18 (afzonderlijk verkrijgbaar) is bevestigd.
Als er te veel ruimte tussen de camera en Connect Station ontstaat
terwijl er opnamen worden geïmporteerd, kan het importeren lang duren
of wordt de verbinding verbroken.
Wanneer de accu van de camera tijdens het importeren leegloopt, wordt
het importeren beëindigd. Laad de accu op en herhaal de
importbewerking.
Verbinding is gewoon mogelijk wanneer de camerafunctie voor
automatisch uitschakelen actief is. Als het echter niet lukt om verbinding
te maken, schakelt u deze functie uit en probeert u het opnieuw.
Als alle opnamen al eens zijn geïmporteerd, wordt de importbewerking
niet opnieuw uitgevoerd. Selecteer in dat geval [OK] om de verbinding te
verbreken.
Als er een grote hoeveelheid opnamen op de geheugenkaart staat, kan
het even duren voordat alle opnamen zijn gecontroleerd en opgeslagen.
64
65
Geavanceerde verbinding
66
Stroomdiagram voor de wireless-netwerkfunctie (Geavanceerde verbinding)
q
Smartphone
l
Printer
o
Mediaspeler
m
Webservice
Bijnaam vastleggen (pag. 20)
Camera Connect
installeren op een
smartphone
(pag. 68)
Registreren bij
CANON iMAGE
GATEWAY
(pag. 108)
Webservices
vastleggen op de
camera (pag. 108)
Elk apparaat verbinden met een
Wi-Fi-access point*
De camera verbinden met een Wi-Fi-access point*
(pag. 69) (pag. 107)
De camera verbinden met
elk apparaat
(pag. 83) (pag. 93)
Opnamen
weergeven en
opnamen
maken op
afstand
(pag. 86)
Opnamen
printen
(pag. 95)
Opnamen
bekijken
(pag. 101)
Opnamen
opslaan en
delen
(pag. 121)
InstellingenVerbindingGebruik
67
Als u verbinding wilt maken met z (Opnamen naar een andere
camera overbrengen) of Connect Station, raadpleegt u
“Gemakkelijke verbinding” (pag. 23).
* Volg deze instructies pas nadat alle apparaten, bijvoorbeeld een smartphone,
met een Wi-Fi-access point zijn verbonden.
68
Voor gebruik van [q] (Verbinden met smartphone) moet de
toepassing Camera Connect (gratis) op de smartphone zijn
geïnstalleerd. U kunt Camera Connect downloaden uit de App Store
of van Google Play.
Om Camera Connect te kunnen gebruiken, hebt u een smartphone
met iOS of Android nodig. U vindt informatie over ondersteunde
besturingssystemen op de downloadsite van Camera Connect.
Als u een smartphone die ondersteuning biedt voor NFC maar
waarop Camera Connect niet is geïnstalleerd tegen de camera
houdt, wordt het downloadscherm van Camera Connect op de
smartphone weergegeven.
De interface en functies van Camera Connect zijn onderhevig aan
wijzigingen ten behoeve van verbetering of updates. Het kan
daarom voorkomen dat functies van Camera Connect niet exact
overeenkomen met voorbeeldschermen of bedieningsinstructies in
deze handleiding.
De camera kan niet met een smartphone worden verbonden
wanneer de aan-uitschakelaar op <k> staat.
Verbinding met een smartphone voorbereiden
69
7
Een Wi-Fi access
point gebruiken
Wanneer u verbinding maakt met een Wi-Fi access
point, kunt u de volgende voorzieningen benutten:
Verbinding maken met een smartphone
Opnamen printen met een Wi-Fi-printer
Opnamen bekijken met een mediaspeler
Opnamen naar een webservice versturen*
* Voor het versturen van opnamen naar een webservice kunt u het
beste direct naar pagina 107 gaan.
70
Controleer ten eerste of het access point ondersteuning biedt voor
WPS (Wi-Fi Protected Setup), waarmee u gemakkelijke verbinding
tussen Wi-Fi-apparaten tot stand kunt brengen.
Als u niet weet of het access point dat u gebruikt WPS-compatibel is,
raadpleegt u de instructiehandleiding of andere documentatie over het
access point.
Als WPS wordt ondersteund
De volgende twee verbindingsmethoden zijn beschikbaar. Het
makkelijkst is om verbinding te maken via WPS (PBC-modus).
Beide methoden bieden echter zeer betrouwbare beveiliging.
Verbinding via WPS (PBC-modus): volg de aanwijzingen op
pagina 71.
Verbinding via WPS (PIN-modus): volg de aanwijzingen op
pagina 74.
Wanneer WPS niet wordt ondersteund
Handmatige verbinding door middel van zoeken naar netwerken:
volg de aanwijzingen op pagina 78.
Het type access point controleren
Als de verborgen modus van het access point is ingeschakeld, kan
er wellicht geen verbinding tot stand worden gebracht. Schakel de
verborgen modus uit.
Wanneer u verbinding wilt maken met een netwerk dat een
netwerkbeheerder heeft, vraagt u de beheerder naar de gedetailleerde
configuratieprocedures.
Als het gebruikte netwerk op MAC-adres filtert, registreert u het MAC-adres
van de camera bij het access point. U kunt het MAC-adres controleren in
het scherm [Algemene inst.] (pag. 138).
71
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een access
point dat compatibel is met WPS. In de PBC-modus (Push Button
Connection) kunt u de camera met het access point verbinden door
eenvoudig op de WPS-knop van het access point te drukken.
Als er meerdere access points in de buurt actief zijn, kan het lastiger
zijn om verbinding tot stand te brengen. Probeer in dat geval
verbinding te maken via [WPS (PIN-modus)].
Controleer van tevoren de positie van de WPS-knop op het access
point.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand te
brengen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer een item.
Selecteer [q], [I] of [o] en druk
vervolgens op <0>.
Het <k>-lampje van de camera gaat
knipperen.
3
Selecteer [Infrastructuurmodus].
Weergegeven wanneer [q] of [l] is
geselecteerd. Als u [o] selecteert,
gaat u naar stap 4.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om [
Infrastructuurmodus
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Verbinding via WPS (PBC-modus)
72
Verbinding via WPS (PBC-modus)
4
Selecteer [WPS (PBC-modus)].
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om [
WPS (PBC-modus)
] te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Maak verbinding met het access
point.
Druk op de WPS-knop van het access
point. Voor informatie over waar u de knop
vindt en hoe lang u deze moet indrukken,
raadpleegt u de instructiehandleiding van
het access point.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
verbinding met het access point te maken.
Wanneer er verbinding met het access
point tot stand is gebracht, wordt het
volgende scherm weergegeven.
6
Selecteer [Autom. Instellen].
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om [
Autom. Instellen
] te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
het instellingenscherm voor de Wi-Fi-
functie weer te geven die u in stap 2
hebt geselecteerd (pag. 73).
Als [
Autom. Instellen
] een fout oplevert
of als u de instellingen handmatig wilt
opgeven, raadpleegt u pagina 160.
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP-servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen en de bijbehorende instellingen automatisch worden
geconfigureerd.
73
Verbinding via WPS (PBC-modus)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de schermen voor de Wi-Fi-functie instelt.
Lees de pagina waarop de geselecteerde Wi-Fi-functie wordt beschreven.
Verbinding maken met een smartphone: hoofdstuk 8 (pag. 83)
Opnamen printen met een Wi-Fi-printer: hoofdstuk 9 (pag. 93)
Opnamen bekijken met een mediaspeler: hoofdstuk 10 (pag. 101)
De instellingen voor communicatie
met de mediaspeler zijn nu
geconfigureerd.
Het <k>-lampje van de camera licht
blauw op.
Voor meer informatie over deze
functie raadpleegt u hoofdstuk 10.
Instellingen voor de Wi-Fi-functie opgeven
74
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een access
point dat compatibel is met WPS. Bij de verbindingsmethode met PIN-
code (PIN-modus) wordt er een 8-cijferig identificatienummer dat op de
camera is opgegeven, op het access point ingesteld om verbinding tot
stand te brengen.
Zelfs als er in de omgeving meerdere access points actief zijn, kan
er met dit gedeelde identificatienummer een relatief betrouwbare
verbinding tot stand worden gebracht.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand te
brengen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer een item.
Selecteer [q], [I] of [o] en druk
vervolgens op <0>.
Het <k>-lampje van de camera gaat
knipperen.
3
Selecteer [Infrastructuurmodus].
Weergegeven wanneer [q] of [l] is
geselecteerd. Als u [o] selecteert,
gaat u naar stap 4.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Infrastructuurmodus] te
selecteren en druk vervolgens op
<0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Verbinding via WPS (PIN-modus)
75
Verbinding via WPS (PIN-modus)
4
Selecteer [WPS (PIN-modus)].
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [WPS (PIN-modus)] te
selecteren en druk vervolgens op
<0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Geef bij het access point de PIN-
code op.
Voer bij het access point de
8-cijferige PIN-code in die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voor instructies over het instellen van
een PIN-code bij het access point
raadpleegt u de instructiehandleiding
van het access point.
Selecteer [OK] nadat de PIN-code is
ingevoerd en druk op <0>.
6
Maak verbinding met het access
point.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
verbinding met het access point te
maken.
Wanneer er verbinding met het
access point tot stand is gebracht,
wordt het volgende scherm
weergegeven.
76
Verbinding via WPS (PIN-modus)
7
Selecteer [Autom. Instellen].
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Autom. Instellen] te
selecteren en druk vervolgens op
<0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
het instellingenscherm voor de Wi-Fi-
functie weer te geven die u in stap 2
hebt geselecteerd (pag. 77).
Als [Autom. Instellen] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raadpleegt u
pagina 160.
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP-servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen en de bijbehorende instellingen automatisch worden
geconfigureerd.
77
Verbinding via WPS (PIN-modus)
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de schermen voor de Wi-Fi-functie
instelt. Lees de pagina waarop de geselecteerde Wi-Fi-functie wordt
beschreven.
Verbinding maken met een smartphone: hoofdstuk 8 (pag. 83)
Opnamen printen met een Wi-Fi-printer: hoofdstuk 9 (pag. 93)
Opnamen bekijken met een mediaspeler: hoofdstuk 10 (pag. 101)
De instellingen voor communicatie
met de mediaspeler zijn nu
geconfigureerd.
Het <k>-lampje van de camera licht
blauw op.
Voor meer informatie over deze
functie raadpleegt u hoofdstuk 10.
Instellingen voor de Wi-Fi-functie opgeven
78
Wanneer [
Netwerk zoeken
] wordt geselecteerd, wordt er een lijst met
actieve access points in de buurt weergegeven, samen met informatie over
deze access points. Selecteer de SSID (of ESS-ID) van het access point
waarmee u verbinding wilt maken en breng de verbinding tot stand.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer een item.
Selecteer [q], [I] of [o] en druk
vervolgens op <0>.
Het <k>-lampje van de camera gaat
knipperen.
3
Selecteer [Infrastructuurmodus].
Weergegeven wanneer [q] of [l] is
geselecteerd. Als u [o] selecteert,
gaat u naar stap 4.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Infrastructuurmodus] te
selecteren en druk vervolgens op
<0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
Het wireless netwerk selecteren
79
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
4
Selecteer [Netwerk zoeken].
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om [
Netwerk zoeken
] te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Selecteer een access point.
Druk op <0> om de selectie van een
access point mogelijk te maken.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om een access point te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan
(pag. 80).
(1) De eerste paar tekens van de SSID
(2)
Er wordt een pictogram weergegeven als het access point versleuteld is
(3) Het gebruikte kanaal
Encryptie van het access point
Deze camera ondersteunt de volgende opties voor [Verificatie] en
[Encryptie instellingen]. Daarom dient bij het access point een van de
volgende encryptiemethoden te worden gebruikt.
[Verificatie]: Open systeem, Shared Key of WPA/WPA2-PSK
[Encryptie instellingen]: WEP, TKIP of AES
[Conn. invoeren] en [Zoek opnieuw]
Als u de instellingen voor het access point handmatig wilt
configureren, selecteert u [Conn. invoeren] en drukt u op <0>.
Voer de SSID in met het virtuele toetsenbord en configureer de
instellingen volgens de weergegeven instructies.
Als u nogmaals naar access points wilt zoeken, selecteert u [Zoek
opnieuw] en drukt u op <0>.
(1) (2) (3)
80
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
Stel de encryptiesleutel in die voor het access point is gespecificeerd.
Voor informatie over de gespecificeerde encryptiesleutel raadpleegt u
de instructiehandleiding van het access point.
De schermen die in stap 6 t/m 8 hieronder zijn weergegeven variëren,
afhankelijk van de verificatie en encryptie van het access point.
Als het scherm [Inst. IP-adres] wordt weergegeven in plaats van de
schermen voor stap 6 t/m 8, gaat u naar stap 9.
6
Het scherm [Key index] wordt alleen
weergegeven als er voor het access
point WEP-encryptie wordt gebruikt.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om het key index-nummer voor
het access point te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
7
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om het soort en aantal tekens
voor de sleutel te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
8
Geef de encryptiesleutel op met
behulp van het virtuele toetsenbord
(pag. 22) en druk vervolgens op de
knop <M>.
Het scherm [Inst. IP-adres] (pag. 81)
wordt weergegeven.
De encryptiesleutel voor het wireless netwerk invoeren
81
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
9
Selecteer [Autom. Instellen].
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Autom. Instellen] te
selecteren en druk vervolgens op
<0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
het instellingenscherm voor de Wi-Fi-
functie weer te geven die u in stap 2
hebt geselecteerd (pag. 82).
Als [Autom. Instellen] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raadpleegt
u pagina 160.
Het IP-adres instellen
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP-servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen en de bijbehorende instellingen automatisch worden
geconfigureerd.
82
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de schermen voor de Wi-Fi-functie
instelt. Lees de pagina waarop de geselecteerde Wi-Fi-functie wordt
beschreven.
Verbinding maken met een smartphone: hoofdstuk 8 (pag. 83)
Opnamen printen met een Wi-Fi-printer: hoofdstuk 9 (pag. 93)
Opnamen bekijken met een mediaspeler: hoofdstuk 10 (pag. 101)
De instellingen voor communicatie
met de mediaspeler zijn nu
geconfigureerd.
Het <k>-lampje van de camera licht
blauw op.
Voor meer informatie over deze
functie raadpleegt u hoofdstuk 10.
Instellingen voor de Wi-Fi-functie opgeven
83
8
Wi-Fi-verbinding met
een smartphone
Als u de camera met een smartphone verbindt, kunt u
het volgende doen:
Opnamen die in de camera zijn opgeslagen, met de
smartphone bekijken en beheren.
Opnamen die in de camera zijn opgeslagen, op de
smartphone ontvangen.
De camera met de smartphone bedienen en opnamen
maken.
Volg deze instructies pas nadat de smartphone met een
access point is verbonden. Voor informatie over
instellingen en configuratie raadpleegt u de
documentatie van het desbetreffende toestel of neemt
u contact op met de fabrikant.
84
Deze instructies bouwen voort op hoofdstuk 7.
Om de verbinding tot stand te kunnen brengen, moet u een aantal
handelingen op de smartphone uitvoeren. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de smartphone voor meer informatie.
Als u verbinding wilt maken via de functie NFC of in de Camera
access point modus, raadpleegt u “Gemakkelijke verbinding met een
smartphone” (pag. 25).
1
Start Camera Connect op de
smartphone.
Wanneer het hier links weergegeven
scherm op het LCD-scherm van de
camera verschijnt, start u Camera
Connect op de smartphone.
2
Selecteer de camera waarmee u
verbinding wilt maken op de smartphone.
Selecteer en raak de camera
waarmee u verbinding wilt maken aan
bij [Camera's] in Camera Connect
om verbinding tot stand te brengen.
Als er meerdere camera's worden
weergegeven, identificeert u de camera
waarmee u verbinding wilt maken op basis
van het MAC-adres dat op het LCD-scherm
van de camera wordt weergegeven.
Wanneer de bewerking op de camera
is voltooid in stap 3 op de volgende
pagina, wordt het hoofdvenster van
Camera Connect weergegeven.
Verbinding maken in de Infrastructuurmodus
Bediening op de smartphone-1
Het MAC-adres van de camera vindt u ook op het scherm [Algemene inst.]
(pag. 138).
85
Verbinding maken in de Infrastructuurmodus
3
Maak verbinding met de camera.
Wanneer de verbinding tot stand is
gebracht, verschijnt het hier links
weergegeven scherm op het LCD-
scherm van de camera.
Druk op de knop <
B
> om het aantal
weer te geven opnamen te selecteren.
Zie stap 5 op pagina 90 voor
aanwijzingen over hoe deze in te stellen.
Druk op de knop <
Z
> om [
OK
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Het <k>-lampje van de camera licht
blauw op.
Nadat er een bericht is weergegeven,
wordt het LCD-scherm van de
camera uitgeschakeld.
4
Bedien de camera met Camera
Connect.
Voer verdere handelingen uit via
Camera Connect. Zie pagina 86 voor
aanwijzingen.
De instellingen voor communicatie met de smartphone zijn nu geconfigureerd.
Bediening op de camera
De apparaatnaam is ingesteld op
Camera Connect
Bediening op de smartphone-2
Op het instellingenscherm van Camera Connect kunt u de apparaatnaam
weergeven en wijzigen.
86
Met een smartphone waarop Camera Connect is geïnstalleerd, kunt u
opnamen bekijken die op de camera zijn opgeslagen en de camera op
afstand bedienen om foto's te maken.
Hier volgt een beschrijving van de
belangrijkste functies van Camera
Connect. Raak het scherm aan om de
bedieningsprocedures te leren.
[Images on camera/Opnamen
op camera]
Opnamen op de camera kunnen
worden bekeken.
Opnamen op de camera kunnen op
een smartphone worden opgeslagen.
Handelingen zoals opnamen
verwijderen kunnen op opnamen op
de camera worden uitgevoerd.
[Remote Shooting/Opnamen
maken op afstand]
Het Live View-beeld van de camera
kan met een smartphone worden
bekeken.
U kunt op afstand opnamen maken.
[Camera Settings/Camera-
instellingen]
Camera-instellingen kunnen worden
gewijzigd.
v(Instellingenknop)
Via deze knop hebt u toegang tot
diverse instellingen voor Camera
Connect.
De camera met een smartphone bedienen
Het hoofdvenster van Camera Connect
87
De camera met een smartphone bedienen
U kunt de verbinding op een van de
volgende manieren verbreken.
Tik in het Camera Connect-scherm
op [t].
Schakel de camera uit <2>.
De verbinding verbreken
Wanneer er weer te geven opnamen zijn ingesteld (pag. 89), zijn de
Camera Connect-functies beperkt.
Tijdens de verbinding kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt
u de ontspanknop helemaal in.
Bij opnamen op afstand wordt de AF-snelheid mogelijk minder.
Afhankelijk van de verbindingsstatus wordt de beeldweergave of sluiter
trager dan anders.
De verbinding wordt ook verbroken als u de aan-uitschakelaar instelt op
<k>, aan het programmakeuzewiel draait, of de kaartsleuf of het
accucompartiment opent.
Als u RAW-gecomprimeerde opnamen op een smartphone opslaat,
worden deze opgeslagen in JPEG-compressie.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
Het is raadzaam om gedurende de verbinding de
energiebesparingsfunctie van de smartphone uit te schakelen.
Het <k>-lampje van de camera knippert snel wanneer beelden die in
de camera zijn opgeslagen, worden opgeslagen op een smartphone.
88
De camera kan opnieuw verbinding maken met een smartphone
waarvoor de verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
3
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [
Verbinden
] en druk op <
0
>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
4
Activeer de Wi-Fi-functie van de
smartphone.
Als de bestemmingsinstelling is
gewijzigd, maakt u verbinding met
hetzelfde access point als de camera.
5
Start Camera Connect op de
smartphone.
Er wordt verbinding tot stand
gebracht.
Opnieuw verbinding maken
89
U kunt op de camera instellen welke opnamen er op de smartphone worden
weergegeven.
Opnamen kunnen zowel tijdens de verbindingsinstelling
als na beëindiging van de verbinding worden gespecificeerd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
3
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen].
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen] en druk op <0>.
4
Selecteer [Weerg. beelden].
Selecteer [Weerg. beelden] en druk
op <0>.
Opnamen voor weergave specificeren
Als er weer te geven opnamen zijn ingesteld, is het niet mogelijk om opnamen op afstand te maken.
Controleer de instelling voor weer te geven opnamen voordat u opnieuw
verbinding maakt met een smartphone.
90
Opnamen voor weergave specificeren
5
Selecteer een item.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een item te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
het instellingenscherm weer te geven.
[Alle beelden]
Alle opnamen op de geheugenkaart kunnen worden weergegeven.
[Beelden v. afgelopen dagen]
Geef op basis van de datum aan welke
opnamen kunnen worden weergegeven.
Dit kan tot negen dagen terug.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een item te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Wanneer [
Afgel. dgn gem. beelden
]
wordt geselecteerd, kunnen opnamen van
uiterlijk het opgegeven aantal dagen vóór
de huidige datum worden weergegeven.
Wanneer <
a
> voor het aantal dagen
wordt weergegeven, drukt u op de
pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om het aantal
dagen op te geven en drukt u vervolgens
op <
0
> om de selectie te bevestigen.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
te specificeren welke opnamen
kunnen worden weergegeven.
[Selecteer op classificatie]
Specificeer welke opnamen kunnen worden
weergegeven op basis van de (al dan niet)
toegekende classificatie of het type classificatie.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om een classificatie te selecteren en druk
vervolgens op <
0
> om het aantal weer
te geven opnamen te selecteren.
91
Opnamen voor weergave specificeren
[Bestandsnummerreeks] (Select. reeks)
Selecteer de eerste en laatste weer te
geven opname van de reeks opnamen
die op bestandsnummer zijn gesorteerd.
1 Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de eerste opname te
selecteren die moet worden
weergegeven.
2 Druk op <0> om het
opnameselectiescherm weer te
geven.
Selecteer een opname met de
knoppen <Y> en <Z>.
Wanneer u op de knop <I> drukt,
kunt u overschakelen op de
indexweergave en een opname
selecteren.
3 Selecteer een opname en druk op
<0> om de selectie te bepalen.
4 Specificeer op dezelfde manier de
laatste opname die moet worden
weergegeven.
Selecteer een opname die later is
gemaakt dan die als eerste opname
is geselecteerd.
5 Wanneer u de eerste en de laatste
opname hebt opgegeven,
selecteert u [OK] en drukt u
vervolgens op <0>.
Eerste opname Laatste opname
92
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met smartphones
vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
3
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk
op <0>.
4
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)].
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)] en druk op <0>.
Het scherm met
verbindingsinstellingen wordt
weergegeven. Volg de weergegeven
instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
Naast de verbindingsinstellingen die via de NFC-functie worden toegevoegd,
kunt u nog maximaal drie verbindingsinstellingen vastleggen.
Als u instellingen wilt verwijderen, raadpleegt u pag. 136.
93
9
Wi-Fi-verbinding met
een Wi-Fi-printer
U kunt opnamen rechtstreeks printen door de camera
via een wireless netwerk te verbinden met een printer
die ondersteuning biedt voor wireless netwerken en
PictBridge (wireless LAN).
Volg deze instructies pas nadat de printer met een
toegangspunt is verbonden. Voor informatie over
instellingen en configuratie raadpleegt u de
documentatie van het desbetreffende toestel of neemt
u contact op met de fabrikant.
Wanneer de camera zich in de modus <F> of <G> bevindt of de
functie Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen actief is, kan er
geen verbinding tussen de camera en een printer tot stand worden
gebracht.
94
Deze instructies bouwen voort op hoofdstuk 7.
Als u de camera in Camera access point modus wilt verbinden,
raadpleegt u “Verbinding tot stand brengen met Camera access
point modus” (pag. 54).
1
Selecteer de printer waarmee u
verbinding wilt maken.
Wanneer er een lijst met
gedetecteerde printers wordt
weergegeven, selecteert u de
gewenste printer en drukt u op <0>.
Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Wanneer er 16 of meer printers
worden gedetecteerd of het zoeken
meer dan 3 minuten duurt, kunt u
[Zoek opnieuw] selecteren.
Wanneer er verbinding tot stand is
gebracht, worden de instellingen
opgeslagen en wordt er een opname
op de kaart weergegeven.
Het <k>-lampje van de camera licht
blauw op.
2
Selecteer de opnamen die u wilt
printen.
Selecteer en druk de opnamen af
vanaf de camera (pag. 95).
De instellingen voor communicatie met de printer zijn nu
geconfigureerd.
Verbinding maken in de Infrastructuurmodus
95
U kunt opnamen afzonderlijk selecteren en printen.
1
Selecteer een opname die u wilt
printen.
Druk op de knoppen <Y> en <Z>
om de opname te selecteren die u wilt
printen en druk vervolgens op <0>.
Wanneer u op de knop <
I
> drukt,
kunt u overschakelen op de indexweergave
en een opname selecteren.
2
Selecteer [Beeld printen].
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en
<
Z
> om [
Beeld printen
] te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
Het scherm met printinstellingen
wordt weergegeven.
3
Begin met printen.
Raadpleeg voor meer informatie over
de instellingsprocedure het gedeelte
“Opnamen printen” in de
instructiehandleiding voor de camera.
Wanneer het printen is voltooid, wordt het
scherm van stap 1 weer weergegeven.
Als u nog een opname wilt printen,
herhaalt u stap 1 tot en met 3.
4
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om het
bevestigingsvenster weer te geven.
Druk op de knop <Z> om [OK] te
selecteren en druk vervolgens op
<0> om de verbinding te verbreken.
Het scherm [Wi-Fi-functie] verschijnt
weer.
Printen
Afzonderlijke opnamen printen
96
Printen
U kunt bij het printen de gewenste opties opgeven.
1
Druk op <0>.
2
Selecteer [Printopties].
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [Printopties] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Het scherm [Printopties] wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste printopties in.
Raadpleeg voor meer informatie over
de instellingsprocedure het gedeelte
“Opnamen printen” in de
instructiehandleiding voor de camera.
4
Begin met printen.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <0>.
Volg de aanwijzingen op het scherm.
Wanneer het printen is voltooid, wordt
het scherm [Printopties] weer
weergegeven.
Opties opgeven bij printen
97
Printen
5
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het scherm van stap 1.
Druk nogmaals op de knop <M>,
om het bevestigingsvenster weer te
geven. Druk op de knop <Z> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0> om de verbinding te
verbreken.
Het scherm [Wi-Fi-functie] verschijnt
weer.
Tijdens de verbinding kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt
u de ontspanknop helemaal in.
Let bij het printen van een groot aantal opnamen of grote bestanden
(totale grootte) erop dat de accu voldoende is opgeladen, zodat deze
niet leeg raakt tijdens het printen.
U kunt movies niet printen.
U kunt ook RAW-opnamen printen die met deze camera zijn gemaakt.
Het <k>-lampje van de camera gaat snel knipperen wanneer een
opname wordt verzonden.
98
De camera kan opnieuw verbinding maken met een printer waarvoor de
verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [l].
Selecteer [l] (Afdrukken van Wi-Fi-
printer) en druk op <0>.
3
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk
op <0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster.
De camera zal weer met de printer
verbinding maken.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Opnieuw verbinding maken
99
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met printers
vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [l].
Selecteer [l] (Afdrukken van Wi-Fi-
printer) en druk op <0>.
3
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk
op <0>.
4
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)].
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)] en druk op <0>.
Het scherm met
verbindingsinstellingen wordt
weergegeven. Volg de weergegeven
instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
Als u instellingen wilt verwijderen, raadpleegt u pag. 136.
100
101
10
Opnamen bekijken
met een mediaspeler
Opnamen op een geheugenkaart in de camera kunnen
via een wireless netwerk op een televisie worden
bekeken.
Deze functie vereist een televisie, spelcomputer,
smartphone of een andere mediaspeler die compatibel
is met DLNA*. In deze handleiding wordt de term
“mediaspeler” gebruikt om naar al deze apparaten te
verwijzen.
* DLNA: Digital Living Network Alliance
Volg deze instructies pas nadat de met DLNA
compatibele televisie (of een ander gebruikt apparaat)
met een access point is verbonden. Voor informatie
over instellingen en configuratie raadpleegt u de
documentatie van het desbetreffende toestel of neemt u
contact op met de fabrikant.
102
Opnamen op een geheugenkaart in de camera kunnen via een mediaspeler op een
televisie worden bekeken. RAW-opnamen en movies kunnen niet worden weergegeven.
De weergavehandelingen worden uitgevoerd op de mediaspeler. Raadpleeg
de instructiehandleiding van de mediaspeler voor meer informatie.
1
Geef het instellingenscherm van de
mediaspeler op uw televisie weer.
Gebruik de functies van de
mediaspeler om het pictogram
< EOS 750D> (mediaspeler) weer
te geven op de televisie.
Er kan een ander pictogram worden
weergegeven. Dit is afhankelijk van de
mediaspeler. Zoek in dat geval naar het
pictogram met de naam EOS 750D.
2
Selecteer het pictogram
< EOS 750D> op de mediaspeler.
Wanneer u het pictogram <
EOS 750D
>
selecteert, wordt er een pictogram van de
geheugenkaart weergegeven. Zodra u dit
pictogram hebt geselecteerd, kunt u mappen
en opnamen selecteren.
Selecteer een opname om deze groter
weer te geven op de televisie.
Raadpleeg de instructiehandleiding van
de mediaspeler voor meer informatie.
Opnamen weergeven op een tv
EOS 750D
IMG_0002.JPG
IMG_0003.JPG
SD 100CANON 1-100
IMG_0001.JPG
EOS 750D
103
Opnamen weergeven op een tv
1
Selecteer [Verbr., afs.].
Selecteer [Verbr., afs.] en druk
op <0>.
2
Selecteer [OK].
Druk op de knop <Z> om [OK] te
selecteren en druk vervolgens op
<0> om de verbinding te verbreken.
De verbinding verbreken
De verbinding wordt ook verbroken als u de kaartsleuf of het
accucompartiment opent, of als u de cameravoeding instelt op <2>.
Informatie-overlays en details die worden weergegeven op de televisie
kunnen variëren. Dit is afhankelijk van de mediaspeler. Afhankelijk van
de mediaspeler kan het zijn dat opname-informatie niet wordt
weergegeven of dat een verticaal beeld in de horizontale stand wordt
weergegeven.
Pictogrammen met labels zoals “1-100” bevatten opnamen die zijn
gegroepeerd op bestandsnummer in de geselecteerde map (***CANON).
Datuminformatie die voor opnamen wordt weergegeven, is gebaseerd
op de informatie die aan de opnamen is toegevoegd.
Wanneer er verbinding is, werkt de camerafunctie voor automatisch
uitschakelen niet.
Tijdens de verbinding kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt u
de ontspanknop helemaal in.
104
De camera kan opnieuw verbinding maken met een mediaspeler
waarvoor de verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [o].
Selecteer [o] (Beelden op DLNA-
app. bekijken) en druk op <0>.
3
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk
op <0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster.
De camera zal weer met de
mediaspeler verbinding maken.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Opnieuw verbinding maken
105
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met mediaspelers
vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [o].
Selecteer [o] (Beelden op DLNA-
app. bekijken) en druk op <0>.
3
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk
op <0>.
4
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)].
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)] en druk op <0>.
Het scherm met
verbindingsinstellingen wordt
weergegeven. Volg de weergegeven
instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
Als u instellingen wilt verwijderen, raadpleegt u pag. 136.
106
107
11
Wi-Fi-verbinding met
een webservice
U kunt diverse webservices op de camera registreren
en daar opnamen naartoe sturen.
De CANON iMAGE GATEWAY-webservices worden niet in alle
landen en gebieden ondersteund. Welke landen en gebieden
de CANON iMAGE GATEWAY-services ondersteunen, vindt u
op de website van Canon (http://www.canon.com/cig).
De instellingen voor “Opnamen naar een webservice versturen”
kunnen in sommige landen en gebieden mogelijk niet op een
computer worden uitgevoerd.
108
Als u opnamen naar webservices wilt kunnen sturen, dient u lid te
worden van CANON iMAGE GATEWAY (gratis).
Wanneer u CANON iMAGE GATEWAY-lid bent, kunt u de gemaakte foto's in
online albums publiceren en van een reeks services gebruikmaken.
Deze website fungeert ook als platform voor het delen van opnamen
op geregistreerde webservices. Maak verbinding met internet vanaf
een computer of een ander apparaat, ga naar de website van Canon
(http://www.canon.com/cig) om te zien in welke landen en gebieden de services
worden ondersteund en volg de aanwijzingen om u als lid te registreren.
Als u van andere webservices dan CANON iMAGE GATEWAY wilt
gebruikmaken, moet u over een account bij deze services beschikken.
Raadpleeg de website van de desbetreffende services voor meer
informatie.
Start EOS Utility op de computer, meld u aan bij CANON iMAGE
GATEWAY en configureer de instellingen op de camera voor toegang
tot webservices.
Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding (PDF) voor meer
informatie.
Voorbereiding
Aanmelden als lid van CANON iMAGE GATEWAY
Instellingen voor het gebruik van webservices configureren
Voor het gebruik van CANON iMAGE GATEWAY moet u verbinding met
internet kunnen maken. (U hebt een account bij een internetprovider
nodig, er moet browsersoftware zijn geïnstalleerd en er moet een
verbinding worden ingesteld.)
Informatie over de browserversies (bijvoorbeeld Microsoft Internet
Explorer) en de instellingen die vereist zijn voor toegang tot CANON
iMAGE GATEWAY, vindt u op de CANON iMAGE GATEWAY-site.
De kosten voor de verbinding met uw provider en voor het gebruik van
diens access point worden afzonderlijk in rekening gebracht.
Als zich wijzigingen hebben voorgedaan in de servicevoorzieningen of
geregistreerde webservices, kan de werking afwijken van de beschrijving
in deze handleiding of is besturing niet mogelijk.
Uw registratie als lid vindt u in de Help van de CANON iMAGE
GATEWAY-site.
109
Voorbereiding
De algemene procedure voor het versturen van opnamen naar een
webservice is als volgt.
1 Maak een computer waarop EOS Utility is geïnstalleerd
klaar voor gebruik.
Gebruik de EOS-software op de cd-rom om EOS Utility te
installeren.
2 Ga op de computer naar de website van Canon en meld
u aan als CANON iMAGE GATEWAY-lid (gratis).
Als u al lid bent, gaat u verder naar stap 3.
3 Sluit de camera met een interfacekabel op de computer
aan.
Stel [51: Wi-Fi/NFC] in op [Uitschakelen] voordat u verbinding tot
stand brengt.
4 Start EOS Utility op de computer, meld u bij CANON
iMAGE GATEWAY aan en configureer de instellingen
op de camera voor toegang tot webservices.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding op de dvd-rom voor
meer informatie.
5
Verbind de camera met een Wi-Fi access point (pag. 110).
Ontkoppel van tevoren de interfacekabel.
6 Verstuur opnamen naar een webservice die op de
camera is geregistreerd (pag. 121).
U kunt opnamen met uw familie en vrienden delen door deze vanaf
de camera naar een op de camera geregistreerde webservice te
sturen of door koppelingen naar de online albums te versturen.
Welke landen en gebieden de CANON iMAGE GATEWAY-services
ondersteunen, vindt u op de website van Canon
(http://www.canon.com/cig).
Voor webservices die met de wireless-netwerkfuncties van deze
camera’s kunnen worden gebruikt, raadpleegt u de CANON iMAGE
GATEWAY-site.
110
Controleer ten eerste of het access point ondersteuning biedt voor
WPS (Wi-Fi Protected Setup), waarmee u gemakkelijke verbinding
tussen Wi-Fi-apparaten tot stand kunt brengen.
Als u niet weet of het access point dat u gebruikt WPS-compatibel is,
raadpleegt u de instructiehandleiding of andere documentatie over het
access point.
Als WPS wordt ondersteund
De volgende twee verbindingsmethoden zijn beschikbaar. Het
makkelijkst is om verbinding te maken via WPS (PBC-modus).
Beide methoden bieden echter zeer betrouwbare beveiliging.
Verbinding via WPS (PBC-modus): volg de aanwijzingen op
pagina 111.
Verbinding via WPS (PIN-modus): volg de aanwijzingen op
pagina 114.
Wanneer WPS niet wordt ondersteund
Handmatige verbinding door middel van zoeken naar netwerken:
volg de aanwijzingen op pagina 117.
Het type access point controleren
Als de verborgen modus van het access point is ingeschakeld, kan er wellicht
geen verbinding tot stand worden gebracht. Schakel de verborgen modus uit.
Wanneer u verbinding wilt maken met een netwerk dat een
netwerkbeheerder heeft, vraagt u de beheerder naar de gedetailleerde
configuratieprocedures.
Als het gebruikte netwerk op MAC-adres filtert, registreert u het MAC-adres
van de camera bij het access point. U kunt het MAC-adres controleren op
het scherm [Algemene inst.] (pag. 138).
111
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een access
point dat compatibel is met WPS. In de PBC-modus (Push Button
Connection) kunt u de camera met het access point verbinden door
eenvoudig op de WPS-knop van het access point te drukken.
Als er meerdere access points in de buurt actief zijn, kan het lastiger
zijn om verbinding tot stand te brengen. Probeer in dat geval
verbinding te maken via [WPS (PIN-modus)].
Controleer van tevoren de positie van de WPS-knop op het access
point.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand te
brengen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [m].
Selecteer [m] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
Verbinding via WPS (PBC-modus)
112
Verbinding via WPS (PBC-modus)
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice waarmee u
verbinding wilt maken en druk
vervolgens op <0>.
De inhoud en volgorde van de lijst
kunnen afhankelijk van de
instellingen variëren.
De webservice waarmee u verbinding maakt,
kan later worden gewijzigd (pag. 126).
Het <k>-lampje van de camera gaat
knipperen.
Wanneer het scherm [Verzenden
naar] (pag. 125) wordt weergegeven,
selecteert u een bestemming en gaat
u naar stap 4.
4
Selecteer [WPS (PBC-modus)].
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om [
WPS (PBC-modus)
] te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Maak verbinding met het access
point.
Druk op de WPS-knop van het access
point. Voor informatie over waar u de knop
vindt en hoe lang u deze moet indrukken,
raadpleegt u de instructiehandleiding van
het access point.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
verbinding met het access point te maken.
Wanneer er verbinding met het
access point tot stand is gebracht,
wordt het volgende scherm
weergegeven.
113
Verbinding via WPS (PBC-modus)
6
Selecteer [Autom. Instellen].
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om [Autom. Instellen]
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De instellingen worden opgeslagen
en er wordt een opname
weergegeven die zich op de kaart
bevindt.
Het <k>-lampje van de camera licht
blauw op.
Als [Autom. Instellen] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raadpleegt u
pagina 160.
7
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Selecteer de opnamen en verzend
ze. Voor meer informatie over het
verzenden van opnamen, zie
pagina 121.
De instellingen voor netwerkverbinding met de webservices zijn nu
geconfigureerd.
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP-servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen en de bijbehorende instellingen automatisch worden
geconfigureerd.
114
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een access point
dat compatibel is met WPS. Bij de verbindingsmethode met PIN-code (PIN-
modus) wordt er een 8-cijferig identificatienummer dat op de camera is
opgegeven, op het access point ingesteld om verbinding tot stand te brengen.
Zelfs als er in de omgeving meerdere access points actief zijn, kan
er met dit gedeelde identificatienummer een relatief betrouwbare
verbinding tot stand worden gebracht.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand te brengen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [m].
Selecteer [m] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice waarmee u
verbinding wilt maken en druk
vervolgens op <0>.
De inhoud en volgorde van de lijst
kunnen afhankelijk van de
instellingen variëren.
De webservice waarmee u verbinding maakt,
kan later worden gewijzigd (pag. 126).
Het <
k
>-lampje van de camera gaat knipperen.
Wanneer het scherm [
Verzenden naar
]
(pag. 125) wordt weergegeven, selecteert u
een bestemming en gaat u naar stap 4.
Verbinding via WPS (PIN-modus)
115
Verbinding via WPS (PIN-modus)
4
Selecteer [WPS (PIN-modus)].
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om [WPS (PIN-modus)]
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Geef bij het access point de PIN-
code op.
Voer bij het access point de
8-cijferige PIN-code in die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voor instructies over het instellen van
een PIN-code bij het access point
raadpleegt u de instructiehandleiding
van het access point.
Selecteer [OK] nadat de PIN-code is
ingevoerd en druk op <0>.
6
Maak verbinding met het access
point.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
verbinding met het access point te
maken.
Wanneer er verbinding met het
access point tot stand is gebracht,
wordt het volgende scherm
weergegeven.
116
Verbinding via WPS (PIN-modus)
7
Selecteer [Autom. Instellen].
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om [Autom. Instellen] te
selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De instellingen worden opgeslagen
en er wordt een opname
weergegeven die zich op de kaart
bevindt.
Het <k>-lampje van de camera licht
blauw op.
Als [Autom. Instellen] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raadpleegt u
pagina 160.
8
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Selecteer de opnamen en verzend
ze. Voor meer informatie over het
verzenden van opnamen, zie
pagina 121.
De instellingen voor netwerkverbinding met de webservices zijn nu
geconfigureerd.
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP-servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen en de bijbehorende instellingen automatisch worden
geconfigureerd.
117
Wanneer [
Netwerk zoeken
] wordt geselecteerd, wordt er een lijst met
actieve access points in de buurt weergegeven, samen met informatie over
deze access points. Selecteer de SSID (of ESS-ID) van het access point
waarmee u verbinding wilt maken en breng de verbinding tot stand.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [m].
Selecteer [m] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice waarmee u
verbinding wilt maken en druk
vervolgens op <0>.
De inhoud en volgorde van de lijst
kunnen afhankelijk van de
instellingen variëren.
De webservice waarmee u verbinding maakt,
kan later worden gewijzigd (pag. 126).
Het <k>-lampje van de camera gaat
knipperen.
Wanneer het scherm [Verzenden
naar] (pag. 125) wordt weergegeven,
selecteert u een bestemming en gaat
u naar stap 4.
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
Het wireless netwerk selecteren
118
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
4
Selecteer [Netwerk zoeken].
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om [Netwerk zoeken]
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Selecteer een access point.
Druk op <0> om de selectie van een
access point mogelijk te maken.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om een access point te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan
(pag. 119).
(1) De eerste paar tekens van de SSID
(2)
Er wordt een pictogram weergegeven als het access point versleuteld is
(3) Het gebruikte kanaal
Encryptie van het access point
Deze camera ondersteunt de volgende opties voor [Verificatie] en
[Encryptie instellingen]. Daarom dient bij het access point een van de
volgende encryptiemethoden te worden gebruikt.
[Verificatie]: Open systeem, Shared Key of WPA/WPA2-PSK
[Encryptie instellingen]: WEP, TKIP of AES
[Conn. invoeren] en [Zoek opnieuw]
Als u de instellingen voor het access point handmatig wilt
configureren, selecteert u [Conn. invoeren] en drukt u op <0>.
Voer de SSID in met het virtuele toetsenbord en configureer de
instellingen volgens de weergegeven instructies.
Als u nogmaals naar access points wilt zoeken, selecteert u [Zoek
opnieuw] en drukt u op <0>.
(1) (2) (3)
119
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
Stel de encryptiesleutel in die voor het access point is
gespecificeerd. Voor informatie over de gespecificeerde
encryptiesleutel raadpleegt u de instructiehandleiding van het
access point.
De schermen die in stap 6 t/m 8 hieronder zijn weergegeven
variëren, afhankelijk van de verificatie en encryptie van het access
point.
Als het scherm [Inst. IP-adres] wordt weergegeven in plaats van de
schermen voor stap 6 t/m 8, gaat u naar stap 9.
6
Het scherm [Key index] wordt alleen
weergegeven als er voor het access
point WEP-encryptie wordt gebruikt.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om het key index-nummer voor
het access point te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
7
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om het soort en aantal tekens
voor de sleutel te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
8
Geef de encryptiesleutel op met
behulp van het virtuele toetsenbord
(pag. 22) en druk vervolgens op de
knop <M>.
Het scherm [Inst. IP-adres]
(pag. 120) wordt weergegeven.
De encryptiesleutel voor het wireless netwerk invoeren
120
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
9
Selecteer [Autom. Instellen].
Druk op de pijltjestoetsen <W>
en <X> om [Autom. Instellen] te
selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De instellingen worden opgeslagen
en er wordt een opname
weergegeven die zich op de kaart
bevindt.
Het <k>-lampje van de camera licht
blauw op.
Als [Autom. Instellen] een fout
oplevert of als u de instellingen
handmatig wilt opgeven, raadpleegt u
pagina 160.
10
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Selecteer de opnamen en verzend
ze. Voor meer informatie over het
verzenden van opnamen, zie
pagina 121.
De instellingen voor netwerkverbinding met de webservices zijn nu
geconfigureerd.
Het IP-adres instellen
Het IP-adres kan alleen automatisch worden ingesteld in omgevingen met
DHCP-servers, of access points of routers met DHCP-serverfunctionaliteit,
zodat IP-adressen en de bijbehorende instellingen automatisch worden
geconfigureerd.
121
U kunt de foto's en movies die u hebt gemaakt met anderen delen door
ze naar een op de camera geregistreerde webservice zoals CANON
iMAGE GATEWAY te versturen.
Foto's worden in een online album op CANON iMAGE GATEWAY
opgeslagen en een koppeling naar het album wordt naar elke webservice
verstuurd. Het is ook mogelijk om foto's direct naar webservices te sturen,
afhankelijk van de geselecteerde webservice en instellingen.
U kunt opnamen afzonderlijk selecteren en verzenden.
1
Selecteer een opname die u wilt
overbrengen.
Druk op de knoppen <
Y
> en <
Z
> om
de opname die u wilt verzenden, te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer u op de knop <I> drukt,
kunt u overschakelen op de
indexweergave en een opname
selecteren.
2
Selecteer [Wrg. bld. vrz.].
Als u het formaat voor de te verzenden
opname wilt kiezen, selecteert u
[
Beeldf. wijz.
] en drukt u op <
0
>.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en
<
Z
> om [
Wrg. bld. vrz.
] te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
Er wordt een voortgangsscherm voor
de overdracht weergegeven.
Selecteer op het scherm voor het
voltooien van de opnameverzending
[
OK
] om de verbinding te verbreken en
terug te keren naar het scherm waarop
u een webservice kunt selecteren.
Opnamen naar een webservice versturen
Afzonderlijke opnamen overbrengen
122
Opnamen naar een webservice versturen
Wanneer het scherm met de
[
Gebruiksvoorwaarden
] wordt
weergegeven, leest u het bericht
zorgvuldig en drukt u vervolgens op de
knop <
Z
> om [
Akkoord
] te selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om omhoog en omlaag te
bladeren door het scherm.
U kunt meerdere opnamen tegelijk selecteren en verzenden.
1
Druk op <0>.
2
Selecteer [Gesel. verz.].
Als u het formaat voor de te verzenden
opnamen wilt kiezen, selecteert u
[
Beeldf. wijz.
] en drukt u op <
0
>.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [Gesel. verz.] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt overbrengen.
Druk op de knoppen <
Y
> en <
Z
> om de
opname die u wilt verzenden te selecteren en
voeg daaraan een [
X
] toe. Druk op <
0
>
om [
X
] toe te voegen of te verwijderen.
Wanneer u op de knop <
I
> drukt, kunt
u overschakelen op de weergave met drie
beelden en een opname selecteren.
Nadat u alle opnamen die u wilt overbrengen
hebt geselecteerd, drukt u op de knop <
Q
>.
Meerdere opnamen overbrengen
123
Opnamen naar een webservice versturen
4
Verklein de afmetingen.
Stel deze in als dit nodig is.
Wanneer YouTube als bestemming is
geselecteerd, wordt [Beeldf. wijz.]
niet weergegeven.
Druk op het volgende scherm op de
pijltjestoetsen <W> en <X> om een
opnameformaat te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
5
Breng de opnamen over.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Verzend.] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Er wordt een voortgangsscherm voor
de overdracht weergegeven.
Selecteer op het scherm voor het
voltooien van de opnameverzending
[OK] om de verbinding te verbreken
en terug te keren naar het scherm
waarop u een webservice kunt
selecteren.
Wanneer het scherm met de
[
Gebruiksvoorwaarden
] wordt
weergegeven, leest u het bericht
zorgvuldig en drukt u vervolgens op de
knop <
Z
> om [
Akkoord
] te selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om omhoog en omlaag te
bladeren door het scherm.
124
Opnamen naar een webservice versturen
Tijdens de verbinding kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt
u de ontspanknop helemaal in.
RAW-opnamen kunnen niet worden overgebracht.
Soms worden meldingen aangaande een verzendfout niet weergegeven,
zelfs niet wanneer het verzenden mislukt doordat er te weinig ruimte op
de server is. Dit kan in de volgende gevallen voorkomen:
Wanneer de opname tijdens de verzending is verkleind.
Wanneer de opname rechtstreeks naar een andere webservice dan
CANON iMAGE GATEWAY is verzonden.
Verwerkingsfouten van de server kunt u bekijken op de CANON iMAGE
GATEWAY-site. Lees de inhoud van de foutmelding en probeer de
opname vervolgens opnieuw te verzenden.
Wanneer u een groot aantal opnamen of grote bestanden (totale grootte)
verstuurt, dient u te zorgen dat de accu voldoende is opgeladen, zodat
deze niet tijdens het versturen leeg raakt.
Webservices kunnen het aantal afbeeldingen of de lengte van de movies
die u kunt verzenden, beperken.
U kunt maximaal 50 bestanden tegelijk selecteren. Ook kunt u maximaal
10 bestanden tegelijk naar YouTube verzenden.
Wanneer u het opnameformaat verkleint, wordt het formaat van alle
opnamen die gelijktijdig worden verzonden aangepast, met uitzondering
van movies en opnamen die al kleiner zijn dan het geselecteerde
formaat.
[Gew. f.:S2] en [Gew. f.:S3] zijn alleen beschikbaar voor foto's die met
de EOS 750D zijn gemaakt. Opnamen van andere camera's worden
zonder aanpassing van het formaat verzonden.
Wanneer u CANON iMAGE GATEWAY op een computer of een ander
apparaat opent, kunt u de uploadgeschiedenis bekijken van de
webservices waarnaar de opnamen zijn verzonden.
Als u de verbinding wilt verbreken zonder een opname te verzenden,
drukt u op de knop <M> op het scherm in stap 1.
De bestandsgrootte (totale grootte) is gebaseerd op de bestandsgrootte
voordat de afbeeldingen zijn verkleind.
Het <k>-lampje van de camera gaat snel knipperen wanneer gegevens
worden verzonden.
125
Opnamen naar een webservice versturen
Opnamen die op de camera zijn opgeslagen en koppelingen naar
online geplaatste opnamen, kunt u verzenden naar geregistreerde
bestemmingen.
Het registreren van e-mailbestemmingen en instellingen voor het
verzenden van e-mails dient op een computer te gebeuren. Raadpleeg
de EOS Utility instructiehandleiding (PDF) voor meer informatie.
Wanneer [w] (E-mail) is
geselecteerd op het scherm
[Uploaden naar webservice],
wordt het scherm [Verzenden naar]
weergegeven.
Selecteer het adres in de lijst met
geregistreerde adressen en druk
op <0>.
De procedure voor het versturen van
opnamen is dezelfde als die voor het
versturen van opnamen naar andere
webservices.
Een bestemming kiezen
126
De camera kan opnieuw verbinding maken met een webservice waarvoor de
verbindingsinstellingen zijn vastgelegd. De verbinding met het access point
hoeft slechts eenmaal tot stand te worden gebracht. U hoeft niet voor elke
webservice opnieuw een verbinding tot stand te brengen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [m].
Selecteer [m] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice en druk
op <0>.
Wanneer het scherm [Verzenden
naar] (pag. 125) wordt weergegeven,
selecteert u een bestemming en gaat
u naar stap 4.
4
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk op
<0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster.
De camera zal weer met de
webservice verbinding maken.
Wanneer er instellingen voor meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Opnieuw verbinding maken
127
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met webservices
vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [m].
Selecteer [m] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice en druk op <
0
>.
Wanneer het scherm [Verzenden
naar] (pag. 125) wordt weergegeven,
selecteert u een bestemming en gaat
u naar stap 4.
4
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk
op <0>.
5
Selecteer [SET* (niet geconfigureerd)].
Selecteer [SET* (niet
geconfigureerd)] en druk op <0>.
Het scherm met verbindingsinstellingen
wordt weergegeven. Volg de
weergegeven instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
Als u instellingen wilt verwijderen, raadpleegt u pag. 136.
128
129
12
Verbinding maken met een wireless
netwerk vanuit een weergavescherm
Vanuit het scherm Snel instellen kunt u tijdens
weergave via vastgelegde bestemmingen verbinding
maken met een wireless netwerk.
Het is niet mogelijk om bestemmingsinstellingen in te voeren in het
weergavescherm. Configureer bestemmingsinstellingen via het
menuscherm.
130
Als u bestemmingsinstellingen hebt vastgelegd, kunt u vanuit het
scherm Snel instellen tijdens weergave gebruikmaken van wireless-
netwerkfuncties. Tijdens weergave kunt u vanuit het scherm Snel
instellen verbinding maken voor twee functies: [z] (Opnamen naar
een andere camera overbrengen) en [m] (Uploaden naar webservice).
1
Geef het scherm Snel instellen
weer.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <Q>.
2
Selecteer [k].
Selecteer [k] (Wi-Fi-functie) en druk
op <0>.
Wanneer [Wi-Fi/NFC] op het tabblad
[51] is ingesteld op [Uitschakelen],
kan deze optie niet worden
geselecteerd.
3
Selecteer het item waarmee u
verbinding wilt maken.
Selecteer het item waarmee u
verbinding wilt maken en druk op <
0
>.
Items waarvoor de
bestemmingsinstellingen niet zijn
vastgelegd, zijn onbeschikbaar.
Wanneer u [
m
] (Uploaden naar
webservice) selecteert, wordt er een
selectiescherm voor webservices
weergegeven. Selecteer het item waarmee
u verbinding wilt maken en druk op <
0
>.
Wanneer het scherm [
Verzenden naar
]
(pag. 125) wordt weergegeven, selecteert
u een bestemming en gaat u naar stap 4.
Verbinding maken vanuit een weergavescherm
131
Verbinding maken vanuit een weergavescherm
4
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk
op <0>.
De opnamen op de kaart worden
weergegeven en de gewenste
opnamen kunnen worden
geselecteerd.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Tijdens het afspelen van opnamen op de camera kunt u een smartphone die
ondersteuning biedt voor NFC tegen de camera houden om een
vastgelegde opname naar de smartphone te verzenden (pag. 39).
132
133
13
Instellingen beheren
134
Instellingen die op de camera zijn opgeslagen, kunt u controleren,
wijzigen en verwijderen. Als u instellingen wilt wijzigen of verwijderen,
verbreekt u eerst de verbinding.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer het item waarvoor u de
instellingen wilt bekijken.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> of <Y> en <Z> om een item
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Als u een item selecteert waarvoor er
geen instelling is opgeslagen, wordt
het scherm voor
verbindingsinstellingen weergegeven.
Wanneer u [m] selecteert, wordt er
een selectiescherm voor webservices
weergegeven. Voor alle webservices
worden dezelfde instellingen
weergegeven.
3
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen].
Selecteer de verbindingsbestemming
op het scherm [Kies instell.],
selecteer [Bekijk/wijzig instellingen]
en druk vervolgens op <0>.
Instellingen controleren, wijzigen of verwijderen
135
Instellingen controleren, wijzigen of verwijderen
4
Controleer of wijzig de
instellingen.
Selecteer een item en druk op <0>.
Controleer of wijzig vervolgens de
instellingen die op het scherm
verschijnen.
[Wijzig inst.]
De instellingen wijzigen. Wanneer u
[
Wijzig inst.
] selecteert, wordt er een
scherm weergegeven waarin u
verbindingsinstellingen kunt configureren.
Configureer de verbindingsinstellingen
weer aan de hand van de aanwijzingen op
het scherm.
[Wijzig naam instell.]
De naam van de instellingen wijzigen.
Selecteer [Wijzig naam instell.] en voer
vervolgens de gewenste naam voor de
instellingen in met het virtuele
toetsenbord (pag. 22).
[Weerg. beelden] (pag. 89)
Deze optie wordt weergegeven wanneer
[q] (Verbinden met smartphone) is
geselecteerd. De instellingen worden
onder op het scherm weergegeven.
[Bevestig inst.]
De instellingen controleren. Wanneer u
[Bevestig inst.] selecteert, worden de
instellingen weergegeven.
136
Instellingen controleren, wijzigen of verwijderen
Selecteer [
Verwijder instellingen
] in stap 3 op pagina 134 om
verbindingsinstellingen te verwijderen die op de camera zijn opgeslagen.
1
Selecteer [Verwijder instellingen].
2
Selecteer de instellingen die u
wilt verwijderen.
Selecteer de instelling die u wilt
verwijderen en druk op <0>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsvenster om de instelling
te verwijderen.
Als er een wireless verbinding actief is
en het scherm [Verbinding] wordt
weergegeven, selecteert u [Bevestig
inst.] om de instellingen te controleren.
Instellingen verwijderen
Tijdens de verbinding
137
Alle wireless-netwerkinstellingen kunnen worden gewist. Door de
wireless-netwerkinstellingen te wissen, kunt u voorkomen dat anderen
ermee aan de haal gaan wanneer u de camera uitleent.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [51] de optie
[Wi-Fi/NFC] in op [Inschakelen] en
selecteer vervolgens [Wi-Fi-functie].
2
Druk op de knop <B>.
Het algemene instellingenscherm
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Wi-Fi-instellingen
wissen].
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Wi-Fi-instellingen wissen]
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
4
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De instellingen voor [Wi-Fi-functie]
worden gewist en het menuscherm
verschijnt weer.
Wireless-netwerkinstellingen wissen
138
Wireless-netwerkinstellingen wissen
Op het scherm [Algemene inst.], dat in stap 3 op de vorige pagina
wordt weergegeven, kunt u de instellingen voor het wireless netwerk
controleren en wijzigen.
[Bijnaam bewerken]
De bijnaam bewerken. Selecteer
[Bijnaam bewerken] en voer de
gewenste bijnaam in met het virtuele
toetsenbord (pag. 22).
[Foutdetails]
Deze optie is beschikbaar wanneer zich
een verbindingsfout voordoet. Selecteer
[Foutdetails] wanneer u meer wilt weten
over de verbindingsfout (pag. 140).
[Wi-Fi-instellingen wissen]
(pag. 137)
Alle instellingen voor het wireless
netwerk wissen.
[Bijnaam]
De bijnaam weergeven die voor de
camera is ingesteld.
[MAC-adres]
Het MAC-adres van de camera
weergeven.
Het scherm Algemene instellingen
Met [54: Wis instellingen] worden de instellingen voor [51: Wi-Fi-
functie] niet verwijderd.
Omdat de bijnaam een vereiste is voor Wi-Fi-instellingen, kunnen niet
alle tekens worden verwijderd met [Bijnaam bewerken]. Als u de
bijnaam volledig wilt verwijderen, selecteert u [Wi-Fi-instellingen
wissen].
139
14
Problemen oplossen
140
Wanneer zich een verbindingsfout voordoet, kunt u op een van de
volgende manieren meer informatie over de fout weergeven. Verhelp
vervolgens de oorzaak van de fout aan de hand van de voorbeelden in
dit hoofdstuk.
Selecteer [51: Wi-Fi-functie] 9 [Algemene inst.] 9 [Foutdetails]
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [
Foutdetails
] op het scherm [
Verbinding
] en druk op <
0
>.
Klik in het overzicht hieronder op de pagina die bij het foutnummer is
vermeld om naar de desbetreffende pagina te gaan.
Reageren op foutmeldingen
11 (pag. 141) 12 (pag. 141)
21 (pag. 142) 22 (pag. 143) 23 (pag. 144)
61 (pag. 145) 63 (pag. 146) 64 (pag. 146) 65 (pag. 147) 66 (pag. 147)
67 (pag. 147) 68 (pag. 148) 69 (pag. 148)
91 (pag. 148)
101 (pag. 148) 102 (pag. 149) 103 (pag. 149) 104 (pag. 149) 105 (pag. 150)
106 (pag. 150) 107 (pag. 150) 108 (pag. 150) 109 (pag. 150)
121 (pag. 150) 122 (pag. 151) 123 (pag. 151) 124 (pag. 151) 125 (pag. 151)
126 (pag. 151) 127 (pag. 152)
141 (pag. 152) 142 (pag. 152)
Wanneer zich een fout voordoet, wordt rechtsboven op het scherm [Wi-Fi-
functie] de melding [Err**] weergegeven. Dit is het geval wanneer de aan-
uitschakelaar van de camera op <2> staat.
141
Reageren op foutmeldingen
Controleer in het geval van [q] of Camera Connect wordt
uitgevoerd.
Maak verbinding met behulp van Camera Connect (pag. 33 en 84).
Controleer in het geval van [l] of de printer is ingeschakeld.
Schakel de printer in.
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Deze fout doet zich voor wanneer de verificatiemethode voor de
encryptie is ingesteld op [Open systeem] en de encryptiesleutels
niet overeenkomen.
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters; controleer daarom of u alles correct hebt ingevoerd.
Zorg ervoor dat de juiste encryptiesleutel voor verificatie is
ingevoerd op de camera (pag. 80 en 119).
Zijn het doelapparaat en access point ingeschakeld?
Schakel het doelapparaat en het access point in, en wacht even.
Als er nog altijd geen verbinding tot stand wordt gebracht, voert u
de procedure om verbinding te maken opnieuw uit.
11: Verb.doel niet gevonden
12: Verb.doel niet gevonden
142
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de camera
Het IP-adres is op de camera ingesteld op [Autom. toeken.].
Is dit de juiste instelling?
Als u geen DHCP-server gebruikt, stelt u het IP-adres op de
camera in op [Handm. Instellen] en configureert u vervolgens de
instellingen (pag. 160).
Controleren op de DHCP-server
Is de DHCP-server ingeschakeld?
Schakel de DHCP-server in.
Zijn er genoeg adressen om te worden toegekend door de
DHCP-server?
Verhoog het aantal adressen dat door de DHCP-server wordt
toegekend.
Verwijder apparatuur met door de DHCP-server toegekende
adressen van het netwerk om het aantal gebruikte adressen te
verminderen.
Werkt de DHCP-server correct?
Controleer de instellingen van de DHCP-server om na te gaan of
deze goed werkt als DHCP-server.
Vraag zo nodig uw netwerkbeheerder of de DHCP-server
beschikbaar is.
21: Geen adres toegewezen door DHCP server
143
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de camera
Komt het IP-adres van de DNS-server op de camera overeen
met het werkelijke IP-adres van de DNS-server?
Stel het IP-adres in op [
Handm. Instellen
]. Stel vervolgens op de
camera het IP-adres van de gebruikte DNS-server in (pag. 156 en 160).
Controleren op de DNS-server
Is de DNS-server ingeschakeld?
Schakel de DNS-server in.
Zijn de instellingen op de DNS-server voor IP-adressen en
bijbehorende namen correct?
Controleer op de DNS-server of de instellingen voor IP-adressen
en bijbehorende namen correct zijn.
Werkt de DNS-server correct?
Controleer de instellingen van de DNS-server om na te gaan of
deze goed werkt als DNS-server.
Vraag zo nodig uw netwerkbeheerder of de DNS-server
beschikbaar is.
Controleren in het hele netwerk
Heeft uw netwerk een router of vergelijkbaar apparaat dat
dienst doet als gateway?
Vraag de netwerkbeheerder zo nodig naar het adres van de
netwerkgateway en voer dit in op de camera (pag. 156 en 160).
Controleer of het gateway-adres correct is ingevoerd op alle
netwerkapparaten, inclusief de camera.
22: Geen respons van DNS server
144
Reageren op foutmeldingen
Controleren op de camera
Gebruikt een ander apparaat in het cameranetwerk hetzelfde
IP-adres als de camera?
Wijzig het IP-adres van de camera om te voorkomen dat twee
apparaten hetzelfde adres gebruiken. U kunt ook het IP-adres van
het andere apparaat met het dubbele adres wijzigen.
Als het IP-adres van de camera in een netwerkomgeving met een
DHCP-server is ingesteld op [Handm. Instellen], wijzigt u de
instelling in [Autom. Instellen] (pag. 81 en 120).
23: Device met zelfde IP-adres bestaat op gesel. netwerk
Reageren op foutmeldingen 21 - 23
Let ook op de volgende punten wanneer u problemen met foutnummer 21 -
23 verhelpt.
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze dezelfde
encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Deze fout doet zich voor als er verschillende encryptiesleutels worden gebruikt
en de verificatiemethode voor de encryptie is ingesteld op [
Open systeem
]. Bij
de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters,
dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg ervoor dat de juiste
encryptiesleutel voor verificatie is ingevoerd op de camera (pag. 80 en 119).
145
Reageren op foutmeldingen
Zijn er obstakels tussen de camera en de antenne van het
access point?
Verplaats de antenne van het access point zo dat deze duidelijk te
zien is vanaf het punt waar u de camera gebruikt (pag. 154).
Controleren op de camera
Zijn de SSID-instelling van de camera en die van het access
point hetzelfde?
Controleer de SSID van het access point en stel de SSID op de
camera overeenkomstig in (pag. 79 en 118).
Controleren bij het access point
Is het access point ingeschakeld?
Schakel het access point in.
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het access point geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het access point. U
kunt het MAC-adres controleren in het scherm [Algemene inst.]
(pag. 138).
61: Geselect. SSID LAN network niet gevonden
146
Reageren op foutmeldingen
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde verificatiemethode gebruiken?
De camera ondersteunt de volgende verificatiemethoden: [Open
systeem], [Shared key] en [WPA/WPA2-PSK] (pag. 79 en 118).
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg
ervoor dat op de camera en het access point de juiste
encryptiesleutel voor verificatie is ingevoerd (pag. 80 en 119).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het access point geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het access point.
U kunt het MAC-adres controleren in het scherm [Algemene inst.]
(pag. 138).
Maken de camera en het access point gebruik van dezelfde
encryptiemethode?
De camera ondersteunt de volgende encryptiemethoden: WEP,
TKIP en AES (pag. 79 en 118).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het access point geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het access point.
U kunt het MAC-adres controleren in het scherm [Algemene inst.]
(pag. 138).
63: Wireless LAN-verificatiefout
64: Kan niet verbinden met wireless LAN-terminal
147
Reageren op foutmeldingen
Zijn er obstakels tussen de camera en de antenne van het
access point?
Verplaats de antenne van het access point zo dat deze duidelijk te
zien is vanaf het punt waar u de camera gebruikt (pag. 154).
De wireless-netwerkverbinding is om een of andere reden
verbroken en kan niet worden hersteld.
Deze reden kan onder andere zijn: te intensief gebruik van het
toegangspunt door een ander apparaat, een magnetron of
soortgelijk apparaat dat in de buurt van het toegangspunt wordt
gebruikt (verstoring van IEEE 802.11b/g/n (2,4-GHz band)) of
invloed van regen of hoge luchtvochtigheid (pag.154).
Zijn de camera en het access point zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg
ervoor dat op de camera en het access point de juiste
encryptiesleutel voor verificatie is ingevoerd (pag. 80 en 119).
Maken de camera en het access point gebruik van dezelfde
encryptiemethode?
De camera ondersteunt de volgende encryptiemethoden: WEP,
TKIP en AES (pag. 79 en 118).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het access point geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het access point.
U kunt het MAC-adres controleren in het scherm [Algemene inst.]
(pag. 138).
65: Wireless LAN-verbinding verbroken
66: Onjuiste wireless LAN encryptiesleutel
67: Onjuiste wireless LAN encryptie methode
148
Reageren op foutmeldingen
Hebt u de WPS-knop (Wi-Fi Protected Setup) op het access
point lang genoeg ingedrukt?
Houd de WPS-knop zo lang ingedrukt als in de
instructiehandleiding van het access point staat beschreven.
Probeert u verbinding te maken in de buurt van het access point?
Probeer verbinding te maken wanneer beide apparaten zich
binnen elkaars bereik bevinden.
Er wordt verbinding gemaakt door andere access points in PBC-
modus (Push Button Connection) van WPS (Wi-Fi Protected Setup).
Wacht even voordat u verbinding maakt of probeer verbinding te maken
in de verbindingsmodus met PIN-code (PIN-modus) (pag. 74 en 114).
Er heeft zich een probleem voorgedaan met een ander
foutnummer dan 11 - 69.
Schakel de camera uit en dan weer in.
Hebt u de procedure om verbinding tussen camera's te maken
ook op de andere camera's uitgevoerd?
Voer de procedure om verbinding tussen camera's te maken ook
op de andere camera's uit.
Wanneer u camera's waarvan de verbindingsinstellingen zijn
vastgelegd opnieuw wilt verbinden, voert u de procedure om opnieuw
verbinding te maken op beide camera's uit.
Proberen meerdere camera's een verbinding tot stand te brengen?
De camera kan met slechts één andere camera tegelijk worden verbonden.
Controleer of er geen andere camera in de buurt is die een verbinding tot
stand probeert te brengen en probeer opnieuw verbinding te maken.
68:
Kan niet verbinden met wireless LAN-terminal. Start opnieuw.
69: Meerdere wireless LAN-terminals gevonden. Kan
geen verbinding maken. Start opnieuw.
91: Andere fout
101: Kon geen verbinding maken
149
Reageren op foutmeldingen
Heeft de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden genoeg ruimte?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Vervang de kaart of zorg ervoor dat er genoeg ruimte
beschikbaar is. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Is de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden vergrendeld?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden. Maak de
vergrendeling ongedaan. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Controleer of het mapnummer van de camera waarnaar u de
gegevens wilt verzenden 999 is en of het bestandsnummer 9999 is.
Map- of bestandsnamen worden niet automatisch gemaakt. Vervang
de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden.
Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Functioneert de kaart goed?
Vervang de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Kan de ontvangende camera MP4-movies afspelen?
Als de camera waarnaar de gegevens worden verzonden geen
MP4-movies kan afspelen, kunnen opnamen die met deze camera
zijn gemaakt niet naar de camera worden verzonden.
Is de camera waarnaar u gegevens wilt verzenden gereed om
gegevens te ontvangen?
Controleer de accu en verbindingsstatus van de camera waarnaar u de gegevens
wilt verzenden. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Heeft de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden genoeg ruimte?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Vervang de kaart of zorg ervoor dat er genoeg ruimte
beschikbaar is. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
102: Kon geen bestanden verzenden
103: Kon geen bestanden ontvangen
104: Kon geen bestanden ontvangen. Kaart vol
150
Reageren op foutmeldingen
Is de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden vergrendeld?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden. Maak de
vergrendeling ongedaan. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Controleer of het mapnummer van de camera waarnaar u de
gegevens wilt verzenden 999 is en of het bestandsnummer 9999 is.
Map- of bestandsnamen worden niet automatisch gemaakt. Vervang
de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden.
Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Functioneert de kaart goed?
Vervang de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Heeft de doelcamera de verbinding verbroken?
Controleer de verbindingsstatus en maak opnieuw verbinding met de camera's.
Er is bij de verbinding tussen de camera's een probleem opgetreden
met een andere omschrijving dan fout 101 tot en met 108.
Maak opnieuw verbinding met de camera's.
De doelwebserver beschikt over onvoldoende vrije ruimte.
Verwijder overbodige opnamen van de webservice, controleer de
beschikbare ruimte op de webserver en probeer vervolgens de
gegevens opnieuw te verzenden.
105:
Kon geen bestanden ontvangen. Kaart schrijfbeveiligd
106: Kon geen bestanden ontvangen. Map en
bestandsnummer hebben max.waarde bereikt
107:
Kon geen bestanden ontvangen. Geen toegang tot kaart
108: Verbinding verbroken
109: Er is een fout opgetreden
121: Onvoldoende vrije ruimte op server
151
Reageren op foutmeldingen
Het is mogelijk niet gelukt om de webservice in te stellen.
Sluit de camera op uw computer aan met een interfacekabel en
configureer de instellingen van de webservice met EOS Utility
(pag. 109).
Is registratie-informatie van de camera of de op de camera
geregistreerde webservice verwijderd uit CANON iMAGE GATEWAY?
Sluit de camera op uw computer aan met een interfacekabel en
configureer de instellingen van de webservice met EOS Utility (pag. 109).
Het hoofdcertificaat is verlopen of ongeldig.
Sluit de camera op uw computer aan met een interfacekabel en
configureer de instellingen van de webservice met EOS Utility
(pag. 109).
Is er verbinding met het netwerk?
Controleer de verbindingsstatus van het netwerk.
Er wordt onderhoud gepleegd aan CANON iMAGE GATEWAY
of de belasting is tijdelijk geconcentreerd.
Probeer later opnieuw verbinding te maken met de webservice.
122: Maak verbinding met een computer en corrigeer de
instellingen voor de webservice met EOS-software.
123:
Kan niet aanmelden bij webservice. Maak verbinding met een
computer en corrigeer de instellingen met EOS-software.
124:
Ongeldig SSL-certificaat. Maak verbinding met een
computer en corrigeer de instellingen met EOS-software.
125: Controleer de netwerkinstellingen
126: Kon geen verbinding maken met server
152
Reageren op foutmeldingen
Tijdens het verbinden met de webservice heeft zich een ander
probleem voorgedaan dan foutmelding 121 t/m 126.
Probeer opnieuw verbinding te maken met de webservice.
Is de printer bezig met printen?
Maak opnieuw verbinding met de printer nadat deze klaar is met
printen.
Heeft een andere camera verbinding gemaakt met de printer?
Maak opnieuw verbinding met de printer nadat de verbinding
tussen de printer en de andere camera is verbroken.
Is de printer ingeschakeld?
Schakel de printer uit en maak opnieuw verbinding met de printer.
127: Er is een fout opgetreden
141:
Printer is bezig. Probeer opnieuw verbinding te maken.
142: Kon printergegevens niet inlezen. Maak opnieuw
verbinding en herhaal de opdracht.
153
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Stel [51: Wi-Fi/NFC] in op [Uitschakelen]. Wanneer
[Inschakelen] is ingesteld, kunt u de camera niet via een kabel
aansluiten op een Connect Station, computer, printer, GPS-
ontvanger, televisie of een ander apparaat (pag. 18).
[51: Wi-Fi/NFC] kan niet worden ingesteld op [Inschakelen] als
de camera via een kabel is aangesloten op een Connect Station,
computer, printer, GPS-ontvanger, televisie of een ander apparaat
(pag. 18).
Wanneer er verbinding is met een wireless netwerk, zijn
bewerkingen als opnamen maken en afspelen niet mogelijk.
Verbreek de verbinding en voer de bewerking vervolgens uit.
Als u de instellingen hebt gewijzigd of een andere instelling hebt
geselecteerd, is het niet mogelijk om opnieuw verbinding te
maken, zelfs wanneer u dezelfde camera en dezelfde smartphone
gebruikt en ook dezelfde SSID selecteert. Verwijder de
verbindingsinstellingen voor de camera uit de Wi-Fi-instellingen op
de smartphone en stel de verbinding opnieuw in.
Als Camera Connect nog actief is terwijl u de verbinding opnieuw
instelt, wordt er mogelijk geen verbinding tot stand gebracht. In dat
geval start u Camera Connect opnieuw.
Problemen oplossen
Kan geen gebruikmaken van een apparaat dat via een kabel is aangesloten.
[Wi-Fi/NFC] kan niet worden ingesteld op [Inschakelen].
Bewerkingen zoals opnamen maken en afspelen zijn niet mogelijk.
Kan niet opnieuw verbinding maken met een smartphone.
154
Als de transmissiesnelheid afneemt, de verbinding wordt verbroken of andere
problemen optreden bij het gebruik van een camera met een wireless netwerk,
kunt u de volgende suggesties voor oplossingen proberen.
Bij gebruik binnenshuis installeert u het apparaat in de ruimte waar
u de camera gebruikt.
Plaats het apparaat hoger dan de camera.
Plaats het apparaat op een plek waar geen mensen of voorwerpen
tussen het access point en de camera kunnen komen.
Plaats het apparaat zo dicht mogelijk in de buurt van de camera. Houd er met
name rekening mee dat regen de radiogolven kan absorberen en de verbinding
kan verstoren wanneer u de apparaten buiten bij slecht weer gebruikt.
Als de transmissiesnelheid van een wireless netwerk afneemt door een van de volgende
elektronische apparaten, schakel deze dan uit of maak op grotere afstand verbinding.
De camera communiceert met wireless netwerken via IEEE 802.11b/g/n met
radiogolven op de 2,4-GHz band. Hierdoor kan de transmissiesnelheid van het
wireless netwerk afnemen als er Bluetooth-apparaten, magnetronovens,
draadloze telefoons, microfoons of soortgelijke apparaten in de buurt
gebruikmaken van dezelfde frequentieband.
Als een Wi-Fi-apparaat in de buurt op dezelfde frequentieband functioneert als
de camera, kan de transmissiesnelheid van het wireless netwerk afnemen.
Zorg ervoor dat de IP-adressen van de camera's verschillend zijn wanneer
u met meerdere camera's verbinding maakt met één access point.
Wanneer meerdere camera's verbonden zijn met één access
point, neemt de transmissiesnelheid af.
Wanneer er meerdere access points met IEEE 802.11b/g/n (2,4-GHz
band) zijn, laat dan een ruimte van vier kanalen tussen elk wireless-
netwerkkanaal om verstoring van de radiogolven te beperken. Gebruik
bijvoorbeeld kanaal 1, 6 en 11, kanaal 2 en 7 of kanaal 3 en 8.
Opmerkingen over wireless netwerken
Installatielocatie van het access point en de antenne
Elektronische apparaten in de buurt van het access point
Opmerkingen bij het gebruik van meerdere camera's
155
Opmerkingen over wireless netwerken
Als de beveiligingsinstellingen niet correct zijn geconfigureerd, kunnen
de volgende problemen optreden.
Controle van overdracht
Derden met kwaadwillende bedoelingen kunnen de wireless LAN-
overdrachtgegevens in de gaten houden en proberen de gegevens
te bemachtigen die u verzendt.
Ongeautoriseerde netwerktoegang
Derden met kwaadwillende bedoelingen kunnen ongeautoriseerd
toegang krijgen tot uw netwerk om informatie te stelen, wijzigen of
vernietigen. U kunt het slachtoffer worden van andere soorten
ongeautoriseerde toegang zoals imitatie (waarbij iemand een
andere identiteit aanmeet om toegang te krijgen tot
ongeautoriseerde informatie) of springplankaanvallen (waarbij
iemand ongeautoriseerde toegang krijgt tot uw netwerk als
springplank om hun sporen uit te wissen als ze infiltreren in andere
systemen).
Om dit soort problemen te voorkomen, dient u uw netwerk zorgvuldig te
beveiligen.
Wanneer [51: Wi-Fi/NFC] wordt ingesteld op [Inschakelen], wordt
beeldoverdracht via een Eye-Fi-kaart uitgeschakeld.
Beveiliging
Gebruik van een Eye-Fi-kaart
156
Klik in Windows op [Command Prompt/Opdrachtprompt].
Typ ipconfig/all en druk op <Enter>.
Het IP-adres dat aan de computer is toegewezen wordt samen met het
subnetmasker, de gateway en de DNS-serverinformatie weergegeven.
Om te voorkomen dat hetzelfde IP-adres wordt gebruikt voor de
computer en andere netwerkapparatuur, wijzigt u het laatste getal in het
IP-adres bij het configureren van het IP-adres dat aan de camera wordt
toegewezen tijdens de bewerkingen die op pagina 160 worden
beschreven.
Open in Mac OS X de toepassing [Terminal], typ ifconfig -a en druk op
<Return>. Het IP-adres dat aan de computer is toegewezen, staat
onder [en0] bij het item [inet], in de indeling ***.***.***.***.
Om te voorkomen dat hetzelfde IP-adres wordt gebruikt voor de
computer en andere netwerkapparatuur, wijzigt u het laatste getal in het
IP-adres bij het configureren van het IP-adres dat aan de camera wordt
toegewezen tijdens de bewerkingen die op pagina 160 worden
beschreven.
* Raadpleeg de Help van Mac OS X voor meer informatie over de toepassing
[Terminal].
Netwerkinstellingen controleren
Windows
Macintosh
Voorbeeld: 192.168.1.10
Voorbeeld: 192.168.1.10
157
15
Referentie
158
U kunt de netwerkinstellingen voor de Camera access point modus
handmatig instellen. Stel [SSID], [Kanaal instelling] en [Encryptie
instellingen] in op de schermen die worden weergegeven.
1
Selecteer [Handmatige
verbinding].
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Handmatige verbinding]
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
2
Voer een SSID (netwerknaam) in.
Voer de gewenste tekens in met het
virtuele toetsenbord (pag. 22).
Wanneer u klaar bent, drukt u op de
knop <M>.
3
Selecteer de gewenste
kanaalinstelling.
Selecteer een item en druk op <0>.
Als u de instellingen handmatig wilt
opgeven, selecteert u [Handm.
Instellen] en draait u aan het
instelwiel <6>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Het netwerk handmatig instellen
159
Het netwerk handmatig instellen
4
Selecteer de gewenste encryptie-
instelling.
Selecteer een item en druk op <0>.
Voor encryptie selecteert u [AES].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Wanneer [AES] is geselecteerd,
wordt het virtuele toetsenbord
(pag. 22) weergegeven. Voer een
willekeurige encryptiesleutel van acht
tekens in en druk op de knop
<M> om de sleutel in te stellen.
De ingestelde SSID en
encryptiesleutel worden
weergegeven.
De volgende handelingen zijn net
zoals wanneer [Gemakkelijke
verbinding] is geselecteerd.
160
U kunt het IP-adres voor de infrastructuurmodus handmatig instellen. De
weergegeven items kunnen variëren. Dit is afhankelijk van de Wi-Fi-functie.
1
Selecteer [Handm. Instellen].
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om [
Handm. Instellen
] te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
2
Selecteer het item dat u wilt
instellen.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om een item te selecteren en druk
vervolgens op <
0
>. Het invoerscherm
voor cijfers wordt weergegeven.
Als u een gateway wilt gebruiken,
selecteert u [
Inschakelen
], vervolgens
[
Adres
] en drukt u op <
0
>.
3
Voer de gewenste waarden in.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de
invoerpositie in het bovenste gedeelte
te verplaatsen en druk op de knoppen
<
Y
> en <
Z
> om het nummer te
selecteren. Druk op <
0
> om het
geselecteerde cijfer in te voeren.
Druk op de knop <
M
> om de
ingevoerde waarden op te slaan en terug
te keren naar het scherm van stap 2.
Het IP-adres handmatig instellen
161
Het IP-adres handmatig instellen
4
Selecteer [OK].
Wanneer de gewenste items zijn
ingesteld, drukt u op de pijltjestoetsen
<W> en <X> om [OK] te selecteren
en drukt u vervolgens op <0>.
Het instellingenscherm voor de Wi-Fi-
functie wordt weergegeven.
Indien u niet zeker weet wat u moet
invoeren, raadpleegt u de pagina
“Netwerkinstellingen controleren”
(pag. 156) of vraagt u de
netwerkbeheerder of een andere
persoon die kennis van het netwerk
heeft om hulp.
162
9Wireless netwerk
Compatibiliteit met standaarden:
IEEE 802.11b/g/n
Overdrachtsmethode: DS-SS-modulatie (IEEE 802.11b)
OFDM-modulatie (IEEE 802.11g/n)
Overdrachtsbereik: ongeveer 15 m
* Bij verbinding met een smartphone
* Zonder obstakels tussen de zend- en
ontvangstantennes en zonder radiostoring
Overdrachtsfrequentie (centrale frequentie):
Verbindingsmethode: infrastructuurmodus*, Camera access point modus
* Wi-Fi Protected Setup wordt ondersteund
Beveiliging: verificatiemethode: Open systeem, Shared Key, WPA/
WPA2-PSK
Encryptie: WEP, TKIP, AES
NFC-verbinding:
voor communicatie met smartphones of Connect Station
9Wi-Fi-functies
Verbinding met Opnamen kunnen worden bekeken, beheerd en
smartphones: ontvangen met een smartphone.
De camera kan op afstand worden bediend met een
smartphone.
Opnamen kunnen makkelijk naar een smartphone
worden verzonden.
Opnamen overbrengen
Eén opname overbrengen, geselecteerde opnamen
naar een andere camera
:
overbrengen, opnamen met gewijzigd formaat overbrengen.
Printen met Wi-Fi-printers:
Opnamen kunnen worden geprint met een printer die
Wi-Fi ondersteunt.
Opnamen opslaan in Opnamen kunnen naar Connect Station worden
Connect Station: verzonden en daar worden opgeslagen.
Opnamen bekijken met Opnamen kunnen worden bekeken met een een
mediaspeler: mediaspeler die compatibel is met DLNA.
Opnamen versturen Opnamen op de camera en koppelingen naar
webservice: opnamen kunnen worden verzonden naar
geregistreerde webservices.
Alle bovenstaande specificaties zijn gebaseerd op de testnormen van Canon.
Specificaties
Frequentie Kanalen
2412 tot 2462 MHz 1 tot 11 kanalen
163
9
Landen en regio's die het gebruik van wireless netwerken toestaan
Het gebruik van wireless netwerken is in bepaalde landen en regio's aan restricties
gebonden en illegaal gebruik kan volgens landelijke of lokale wetgeving strafbaar
zijn. Kijk op de website van Canon waar het gebruik van wireless netwerken is
toegestaan, zodat u de regelgeving hieromtrent niet overtreedt.
Canon is niet aansprakelijk voor problemen die zich mogelijk voordoen bij het
gebruik van wireless netwerken in andere landen of regio's.
9Modelnummer
EOS 750D (W): DS126571 (inclusief model met WLAN-module: CH9-1346)
Canon Inc. verklaart hierbij dat deze CH9-1346 voldoet aan de essentiële
vereisten en andere relevante bepalingen van Richtlijn 1999/5/EC.
Neem contact op met het volgende adres voor de oorspronkelijke
conformiteitsverklaring:
CANON EUROPA N.V.
Bovenkerkerweg 59, 1185 XB Amstelveen, Nederland
CANON INC.
30-2, Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokio 146-8501, Japan
Aandachtspunten bij Wi-Fi (wireless netwerken)
164
165
Index
A
Aanraakbediening ...........................17
Access point............................69, 110
encryptie .............................79, 118
Android................................26, 27, 68
B
Bijnaam ...........................................20
C
Camera access point modus ....31, 54
Camera Connect...........26, 35, 68, 86
CANON iMAGE GATEWAY ..........108
Connect Station...............................61
D
DLNA ............................................101
E
E-mail............................................125
EOS Utility.....................................108
Eye-Fi-kaart ....................................18
I
Infrastructuurmodus ............71, 74, 78
Instellingen....................................134
controleren................................135
namen wijzigen.........................135
registreren ......51, 92, 99, 105, 127
verwijderen ...............................136
wijzigen.....................................135
iOS ............................................26, 68
IP-adres .............72, 76, 81, 113, 116,
120, 160
K
Kabel ...................................... 18, 153
M
MAC-adres ............... 70, 84, 110, 138
Mediaspeler.................................. 101
N
Netwerk zoeken...................... 78, 118
NFC .............................. 17, 27, 28, 62
beeldoverdracht ......................... 39
O
Opmerkingen over wireless
netwerken..................................... 154
Opnameformaat verkleinen.... 48, 123
Opnamen maken op afstand .... 35, 86
Opnamen naar een andere
camera overbrengen ...................... 43
Opnamen overbrengen .......... 46, 121
Opnamen voor weergave ............... 89
Opnamen weergeven....... 35, 86, 101
Opnieuw verbinding
maken..... 37, 50, 60, 88, 98, 104, 126
P
PBC-modus
(Push Button Connection) ...... 71, 111
PictBridge ................................. 53, 93
Printer/printen........................... 53, 93
Problemen oplossen..................... 139
S
Sneltoetsen .................................. 130
166
Index
T
Toetsenbord .................................... 22
U
Uitschakelen ...................................16
V
Verbinding maken met een
smartphone...............................25, 83
Verbindingsmethode
met PIN-code..........................74, 114
Verborgen modus ...................70, 110
W
Wi-Fi-printer ..............................53, 93
Wireless-netwerkaccess point ......110
Wireless-netwerkinstellingen
wissen...........................................137
WPS (Wi-Fi Protected Setup)
......70, 110
PBC-modus........................71, 111
PIN-modus .........................74, 114
167
CEL-SV8WA281 © CANON INC. 2015
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over het
dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168

Canon EOS 750D Handleiding

Type
Handleiding