Canon EOS 70D Handleiding

Type
Handleiding
Instructiehandleiding
Wi-Fi functie
EOS 70D (W)
NEDERLANDS
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
2
Met de wireless LAN-functies van deze camera kunt u allerlei taken
draadloos uitvoeren, zoals het versturen van opnamen naar webservices
en het op afstand bedienen van de camera. Dit is mogelijk wanneer u de
camera met een Wi-Fi
-netwerk verbindt of met een ander apparaat dat
de wireless LAN-functies van deze camera ondersteunt.
Wat u met de wireless LAN-functies kunt doen
(1) Opnamen naar een andere
camera overbrengen
Opnamen uitwisselen
(6) Opnamen bekijken
met een mediaspeler
Opnamen bekijken
(5) Opnamen naar een
webservice versturen
Opnamen opslaan
en delen
(4) De camera op afstand
bedienen met EOS Utility
De camera op afstand bedienen
(3) Opnamen afdrukken met
een Wi-Fi-printer
Opnamen afdrukken
(2) Verbinden
met een
smartphone
Opnamen
weergeven op
een smartphone
Opnamen maken
op afstand met een
smartphone
(Canon Image Gateway)
De CANON iMAGE GATEWAY-webservices worden niet in alle landen en gebieden
ondersteund. Welke landen en gebieden de CANON iMAGE GATEWAY-services
ondersteunen, vindt u op de website van Canon (http://canon.com/cig).
De instellingen voor “Opnamen naar een webservice versturen” kunnen in
sommige landen en gebieden mogelijk niet op een computer worden uitgevoerd.
3
Wat u met de wireless LAN-functies kunt doen
(1)z Opnamen naar een andere camera overbrengen (pag. 19)
Breng opnamen op deze camera naar andere Canon-camera's over
met de ingebouwde wireless LAN-voorziening.
(2)q Verbinden met een smartphone (pag. 31 en 75)
Bekijk opgeslagen opnamen of bedien de camera met uw
smartphone. U dient de toepassing “EOS Remote” op uw
smartphone te installeren als u deze functies wilt kunnen gebruiken.
(3)l Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer (pag. 45 en 87)
Verbind de camera met een printer met een wireless LAN-
voorziening die PictBridge (wireless LAN) ondersteunt om opnamen
draadloos te kunnen afdrukken.
(4) D De camera op afstand bedienen met EOS Utility (pag. 93)
Breng een draadloze verbinding tussen de camera en de computer
tot stand en bedien de camera op afstand met de meegeleverde
EOS Utility-software.
(5)w Opnamen naar een webservice versturen (pag. 103)
Upload uw opnamen naar CANON iMAGE GATEWAY, een online
fotoservice voor Canon-gebruikers (gratis registratie nodig) om ze
met familie en vrienden te delen.
(6) Opnamen bekijken met een mediaspeler (pag. 131)
Geeft opnamen op de geheugenkaart van de camera op uw televisie
weer met behulp van een mediaspeler die DNLA* via een wireless
LAN ondersteunt.
* Digital Living Network Alliance
4
Stroomdiagram voor de Wi-Fi-functie
z Opnamen naar een andere
camera overbrengen
q Verbinden met een
smartphone
Stel een andere Canon-camera
in met de ingebouwde wireless
LAN-functies.
Installeer EOS Remote op
de smartphone.
Verbind de camera's rechtstreeks met
elkaar via een wireless LAN.
• Camera access point modus*
1
• Infrastructuurmodus*
2
Opnamen naar een andere camera
overbrengen
• Opnamen op de camera bekijken
• Opnamen op afstand maken
l Opnamen afdrukken met een
Wi-Fi-printer
D De camera op afstand
bedienen met EOS Utility
Zorg voor een Wi-Fi-printer
die PictBridge (wireless LAN)
ondersteunt
Zorg voor een wireless LAN en een
computer met daarop EOS Utility
geïnstalleerd.
• Camera access point modus*
1
• Infrastructuurmodus*
2
• Infrastructuurmodus*
2
• Ad-hocmodus*
3
Opnamen weergeven en afdrukken
De camera op afstand bedienen met
EOS Utility
Voorbereiding
Verbindings-
methode
Nu kunt
u...
Voorberei-
ding
Verbindings-
methode
Nu kunt
u...
5
Stroomdiagram voor de Wi-Fi-functie
*1 Camera access point modus:
Een eenvoudige wireless LAN-modus waarmee een camera en een smartphone of
een camera en een printer rechtstreeks op elkaar kunnen worden aangesloten via
een wireless LAN.
*2 Infrastructuurmodus:
Een wireless LAN-modus waarmee via een toegangspunt met andere apparaten met
Wi-Fi-functie verbinding kan worden gemaakt. In deze modus kan er met een
apparaat met Wi-Fi-functie worden gecommuniceerd, zolang er een wireless
LAN-toegangspunt in de buurt is.
*3 Ad-hocmodus:
Een wireless LAN-modus waarmee met een computer met ingebouwde Wi-Fi-functie
verbinding kan worden gemaakt. Wanneer de wireless LAN-functie van de computer
in de ad-hocmodus wordt gezet, kan de camera op dezelfde manier worden
verbonden als bij de infrastructuurmodus.
w Opnamen naar een webservice
versturen
Opnamen bekijken met een
mediaspeler
• Zorg voor een computer waarop
EOS Utility is geïnstalleerd en een
toegangspunt voor een wireless
LAN met internetverbinding.
• Meld u aan als lid van CANON
iMAGE GATEWAY.
• Configureer de camera voor
webservicetoegang.
• Zorg voor apparaten die DLNA
ondersteunen en een wireless
LAN-toegangspunt.
• Verbind een mediaspeler met een
televisie.
Infrastructuurmodus*
2
Infrastructuurmodus*
2
• Opnamen naar een webservice
versturen
E-mailberichten naar kennissen versturen
Opnamen op de camera bekijken via
de mediaspeler
De CANON iMAGE GATEWAY-webservices worden niet in alle landen en
gebieden ondersteund. Welke landen en gebieden de CANON iMAGE GATEWAY-
services ondersteunen, vindt u op de website van Canon (http://canon.com/cig).
De instellingen voor “Opnamen naar een webservice versturen” kunnen in
sommige landen en gebieden mogelijk niet op een computer worden uitgevoerd.
Voorbereiding
Verbindings-
methode
Nu kunt
u...
6
In deze handleiding wordt “wireless LAN” gebruikt als een
algemene aanduiding voor Wi-Fi en de draadloze
communicatiefuncties van Canon.
De term “toegangspunt” verwijst naar terminals (ook wel 'adapters'
genoemd) voor een wireless LAN.
De termen tussen vierkante haken [ ] duiden op knop- of
pictogramnamen of andere software-elementen op het
computerscherm. Ook de menu-items van de camera worden met
vierkante haken aangeduid.
De aanduiding “(pag. **)” in deze handleiding verwijst naar de
nummers van pagina's met meer informatie.
Delen in deze handleiding die zijn gemarkeerd met de volgende
symbolen bevatten de volgende typen informatie:
:
Waarschuwingen om mogelijke problemen bij de bediening te voorkomen.
:
Aanvullende informatie met betrekking tot de basisbediening.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
Microsoft en Windows zijn handelsmerken of geregistreerde
handelsmerken van Microsoft Corporation in de VS en/of andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken van Apple Inc., gedeponeerd in
de VS en andere landen.
Wi-Fi is een gedeponeerd handelsmerk van de Wi-Fi Alliance.
Wi-Fi Certified, WPA, WPA2 en het Wi-Fi Certified-logo zijn handelsmerken
van de Wi-Fi Alliance.
De afkorting WPS in de instellingenschermen van de camera en in deze
handleiding staat voor Wi-Fi Protected Setup.
UPnP is een handelsmerk van de UPnP Implementers Corporation.
Alle andere handelsmerken zijn het eigendom van hun respectievelijke
eigenaren.
Let op: Canon is niet aansprakelijk voor eventueel verlies of schade als gevolg
van onjuiste netwerk- of FTP-serverinstellingen bij gebruik van de camera.
Daarnaast is Canon niet aansprakelijk voor eventueel ander verlies of schade
als gevolg van het gebruik van de camera.
7
Hoofdstukken
Inleiding
2
Basisinstellingen voor wireless
LAN-voorzieningen
11
Opnamen naar een andere camera overbrengen
19
Verbinding maken met een smartphone - 1
31
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer - 1
45
Een wireless LAN-toegangspunt
(Wi-Fi) gebruiken
55
Verbinding maken met een smartphone - 2
75
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer - 2
87
Bediening op afstand met EOS Utility
93
Opnamen naar een webservice versturen
103
Opnamen bekijken met een mediaspeler
131
Vanuit het scherm Sneltoetsen verbinding
maken met een wireless LAN
139
Instellingen beheren
145
Problemen oplossen
151
Referentie
167
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
8
2
1
3
4
Inleiding 2
Wat u met de wireless LAN-functies kunt doen............................... 2
Stroomdiagram voor de Wi-Fi-functie............................................... 4
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
........ 6
Hoofdstukken ................................................................................... 7
Basisinstellingen voor wireless LAN-voorzieningen 11
Een bijnaam registreren ................................................................. 12
Basisbediening en -instellingen...................................................... 15
Opnamen naar een andere camera overbrengen 19
De verbindingsbestemming selecteren .......................................... 20
Opnamen overbrengen ................................................................. 22
Opnieuw verbinding maken............................................................ 26
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen..................... 27
De naam van instellingen wijzigen ................................................. 28
Verbinding maken met een smartphone - 1 31
Voorbereiding................................................................................. 32
Verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
......... 33
De camera met een smartphone bedienen .................................... 37
Opnieuw verbinding maken............................................................ 39
Opnamen voor weergave specificeren........................................... 40
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen..................... 43
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer - 1 45
Verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
......... 46
Afdrukken ....................................................................................... 50
Opnieuw verbinding maken............................................................ 51
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen..................... 52
Inhoudsopgave
9
Inhoudsopgave
5
6
7
8
9
Een wireless LAN-toegangspunt (Wi-Fi) gebruiken 55
Het type toegangspunt controleren.................................................56
Gemakkelijke verbinding via WPS (PBC-modus) ...........................57
Gemakkelijke verbinding via WPS (PIN-modus).............................62
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken.........................67
Verbinding maken met een smartphone - 2 75
Verbinding tot stand brengen met Infrastructuurmodus..................76
De camera met een smartphone bedienen.....................................78
Opnieuw verbinding maken ............................................................80
Opnamen voor weergave specificeren ...........................................81
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen .....................84
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer - 2 87
Verbinding tot stand brengen met Infrastructuurmodus..................88
Afdrukken........................................................................................90
Opnieuw verbinding maken ............................................................91
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen .....................92
Bediening op afstand met EOS Utility 93
Communicatie-instellingen voor EOS Utility configureren ............. 94
EOS Utility gebruiken..................................................................... 98
Opnieuw verbinding maken ............................................................99
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen ...................100
Opnamen naar een webservice versturen 103
Voorbereiding................................................................................104
Het type toegangspunt controleren...............................................106
Gemakkelijke verbinding via WPS (PBC-modus) .........................107
Gemakkelijke verbinding via WPS (PIN-modus)...........................111
Inhoudsopgave
10
12
10
11
13
14
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken ...................... 115
Opnamen naar een webservice versturen ................................... 120
Opnieuw verbinding maken.......................................................... 126
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen................... 127
Opnamen bekijken met een mediaspeler 131
Communicatie-instellingen voor een mediaspeler configureren ....... 132
Opnamen op een tv weergeven .................................................. 133
Opnieuw verbinding maken.......................................................... 135
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen................... 136
Vanuit het scherm Sneltoetsen verbinding maken
met een wireless LAN 139
Verbinding maken vanuit het scherm Sneltoetsen ....................... 140
Verbinding maken vanuit een weergavescherm .......................... 141
Instellingen beheren 145
Instellingen bekijken of wijzigen ................................................... 146
Wireless LAN-instellingen wissen ................................................ 149
Problemen oplossen 151
Reageren op foutberichten........................................................... 152
Problemen oplossen..................................................................... 163
Opmerkingen over wireless LAN.................................................. 164
Netwerkinstellingen controleren ................................................... 166
Referentie 167
Specificaties ................................................................................. 168
Draadloze LAN-verbinding (Wi-Fi) ............................................... 169
Index............................................................................................. 171
11
1
Basisinstellingen voor
wireless LAN-voorzieningen
In dit hoofdstuk worden instellingen beschreven die
noodzakelijk zijn voor het gebruik van de wireless
LAN-instellingen van de camera.
12
Stel eerst een bijnaam voor de camera in.
Wanneer de camera via een wireless LAN op een ander apparaat is
aangesloten, wordt de bijnaam op dat apparaat weergegeven. Zorg dat
u een bijnaam voor de camera instelt.
1
Selecteer [Wi-Fi].
Selecteer op het tabblad [53]
de optie [Wi-Fi] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
Druk op de knop <V> om
[Inschakelen] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
[Wi-Fi-functie] kan nu worden
geselecteerd.
3
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Wi-Fi-functie] en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer deze functie voor het eerst
wordt geselecteerd, verschijnt er een
scherm waarin u een bijnaam moet
registreren. Selecteer [OK] en ga
verder naar stap 4.
Een bijnaam registreren
13
Een bijnaam registreren
4
Voer een bijnaam in.
Voor instructies over het invoeren van
tekens raadpleegt u “Gebruik van het
virtuele toetsenbord” op de volgende
pagina.
U kunt maximaal 16 tekens invoeren.
5
Voltooi de handeling.
Wanneer u klaar bent, drukt u op
de knop <M>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsscherm en druk
op <0>. De bijnaam wordt
geregistreerd en het scherm
[Wi-Fi-functie] verschijnt.
U kunt de bijnaam wijzigen door in
het bovenstaande scherm op de knop
<B> te drukken en [Bijnaam
bewerken] te selecteren.
Een bijnaam registreren
14
Naar een ander invoergebied gaan
Met behulp van de knop <Q> kunt u
tussen het onderste en bovenste
invoergebied wisselen.
De cursor verplaatsen
Als u de cursor wilt verplaatsen, drukt
u op de knop <U> in het bovenste
gebied.
Tekst invoeren
Druk terwijl de cursor in het onderste gebied staat op de toets <V>
of <U> om tekens te selecteren en druk vervolgens op <0> om
ze in te voeren.
Met [*/*] rechtsboven in het scherm kunt u zien hoeveel tekens u
hebt ingevoerd en hoeveel u er nog kunt invoeren.
Naar een andere invoermodus* gaan
Selecteer [ ] rechtsonder in het onderste gedeelte. Telkens
als u op <0> drukt, verandert de invoermodus. De invoermodus
verandert in deze volgorde: kleine letters9cijfers/symbolen 1
9cijfers/symbolen 29hoofdletters.
* Wanneer [Aanraakbediening: Deactiveren] is ingesteld, kunt u alle tekens
in één scherm invoeren.
Tekst verwijderen
Druk op de knop <L> om een teken te wissen.
Tekstinvoer voltooien
Druk op de knop <M> om de invoer te bevestigen en af te
sluiten. Als het bevestigingsscherm wordt weergegeven, selecteert
u [OK] om het scherm te verlaten.
Tekstinvoer annuleren
Druk op de knop <B> om tekstinvoer te annuleren en het
scherm te verlaten. Als het bevestigingsscherm wordt weergegeven,
selecteert u [OK] om het scherm te verlaten.
Gebruik van het virtuele toetsenbord
15
Wanneer u wireless LAN-functies prioriteit wilt geven, moet u de
ontspanknop, het programmakeuzewiel en de weergaveknop niet
gebruiken. Anders zou de opname of de weergave prioriteit krijgen
en zouden de wireless LAN-functies tijdens dat proces kunnen
worden beëindigd. Tevens kan de verbinding worden beëindigd als
het LCD-scherm naar binnen gericht wordt gesloten.
Wanneer [Wi-Fi] op het tabblad [53] is ingesteld op [Inschakelen],
wordt de filmfunctie uitgeschakeld. Als de camera op een computer
is aangesloten, kunnen de functies voor printer, GPS-ontvanger en
andere apparaten via een kabel niet worden gebruikt (pag. 17).
Indien nodig stelt u [Uitschakelen] op
tabblad [52] in op [Deactiveren].
Als de functie voor automatisch
uitschakelen tijdens de wireless
LAN-verbinding wordt geactiveerd,
zal de wireless LAN-functie worden
uitgeschakeld. De wireless LAN-
verbinding wordt hersteld wanneer de
camera weer wordt geactiveerd.
Als het gebruik van elektronische
apparaten en apparaten met een
draadloze verbinding in het vliegtuig
of het ziekenhuis is verboden, stelt u
[Wi-Fi] in op [Uitschakelen].
Basisbediening en -instellingen
Gebruik van de camera terwijl de wireless LAN-voorziening actief is
Automatisch uitschakelen
[Wi-Fi] op het tabblad [53]
Basisbediening en -instellingen
16
Instellingen en verbindingsstatus voor [Wi-Fi] op het tabblad [53]
kunnen worden bekeken op het LCD-scherm en LCD-paneel van de
camera.
[Wi-Fi]-instellingen en verbindingsstatus
Wi-Fi-verbindingsstatus
Wi-Fi-functie
Wi-Fi-functie
LCD-scherm LCD-paneel
Wi-Fi-functie
Wi-Fi-
verbindingsstatus
Wi-Fi-functie
Wanneer [Wi-Fi]
is ingesteld op
[Uitschakelen]
(Uit)
(Uit)
Wanneer [Wi-Fi] is ingesteld
op [Inschakelen], maar er
geen verbinding is
(Uit)
Verbonden
Gegevens worden
overgebracht
()
Wachten op verbinding/
Wachten op nieuwe
verbinding
(Knippert)
(Knippert)
Verbindingsfout
(Knippert)
(Knippert)
(Knippert)
17
Basisbediening en -instellingen
U kunt de wireless LAN-functies tevens via het aanraakscherm
bedienen. Raadpleeg “Het aanraakscherm gebruiken” in de
instructiehandleiding voor meer informatie.
Aanraakbediening
Aansluiting via een interfacekabel
Wanneer [53: Wi-Fi] is ingesteld op [Inschakelen], is het niet mogelijk
om een interfacekabelverbinding te gebruiken. Stel deze optie in op
[Uitschakelen] om de interfacekabelverbinding te herstellen.
Wanneer de camera via een kabel op een computer, printer,
GPS-ontvanger of ander apparaat is aangesloten, kunnen de
instellingen voor [Wi-Fi] niet worden gewijzigd. Ontkoppel de kabel
en configureer daarna de instellingen.
Gebruik van een Eye-Fi-kaart
Wanneer [53: Wi-Fi] is ingesteld op [Inschakelen], is beeldoverdracht
via een Eye-Fi-kaart uitgeschakeld.
18
19
2
Opnamen naar een andere
camera overbrengen
Opnamen op deze camera kunnen naar andere Canon-
camera's worden overgebracht met de ingebouwde
wireless LAN-voorziening.
Draadloze verbinding is mogelijk voor Canon-camera's met
ingebouwde wireless LAN-voorziening en die in 2012 of later
op de markt zijn gebracht. Let op: de camera kan niet met
Canon-camcorders worden verbonden, ook niet als deze een
wireless LAN-voorziening hebben.
De camera kan niet op Canon-camera's zonder ingebouwde
wireless LAN-voorziening worden aangesloten, zelfs niet als
ze Eye-Fi-kaarten ondersteunen.
Opnamen kunnen alleen worden overgebracht als ze de
JPEG-bestandsindeling hebben.
Hoewel films kunnen worden overgebracht, is het mogelijk
dat sommige doelcamera's ze niet kunnen afspelen. Dit is
afhankelijk van de functionaliteit van de desbetreffende camera.
20
Registreer de camera waarmee u verbinding wilt maken via een
wireless LAN. De camera kan met slechts één andere camera tegelijk
worden verbonden.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [z].
Druk op de knop <V> of <U>
om [z] (Blden tussen camera's
verz.) te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Start de verbinding op de
doelcamera.
Wanneer het hier links weergegeven
scherm op de camera verschijnt, start u
de verbinding ook op de doelcamera.
Raadpleeg voor de bedieningsprocedure
de instructiehandleiding van de
doelcamera.
Wanneer er een verbinding tot stand is
gebracht, worden de instellingen
automatisch opgeslagen en wordt er
een opname op de kaart weergegeven.
De verbindingsbestemming selecteren
21
De verbindingsbestemming selecteren
4
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Selecteer opnamen op de
verzendende camera (pag. 22).
Bedien de camera die de opnamen
ontvangt niet.
Let op: GPS-informatie wordt niet op het scherm van de camera
weergegeven, zelfs niet als de GPS-informatie bij de ontvangen opname
is gevoegd. Opnamelocaties kunnen met de Map Utility-software op een
virtuele kaart worden weergegeven.
De verbindingsinstellingen worden automatisch opgeslagen/vastgelegd
met de bijnaam van de camera waarmee verbinding is gemaakt.
De functie voor automatisch uitschakelen werkt niet wanneer de camera
met een andere camera is verbonden.
22
De geselecteerde opnamen worden een voor een overgebracht.
1
Selecteer een opname die u wilt
overbrengen.
Druk op de knop <U> om de
gewenste opname te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
U kunt ook op de knop <I>
drukken om een opname in de
indexweergave te selecteren. Als u
op de knop <u> drukt, keert u terug
naar de gewone opnameweergave.
2
Selecteer [Wrg. bld. vrz.].
Als u het formaat voor de te verzenden
opname wilt kiezen, selecteert u
[Beeldf. wijz.] en drukt u op <0>.
Druk op de knop <
U
> om [
Wrg. bld.
vrz.
] te selecteren en druk op <
0
>.
Er wordt een voortgangsscherm
voor de overdracht weergegeven.
Als u nog een opname wilt
overbrengen, herhaalt u stap 1 en 2.
3
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om het
bevestigingsscherm weer te geven.
Druk op de knop <U> en selecteer
[OK] en druk vervolgens op <0> om
de verbinding te verbreken.
Het scherm [
Wi-Fi-functie
] verschijnt weer.
Opnamen overbrengen
Opnamen een voor een overbrengen
Als er tijdens de verbinding opnamen worden weergegeven of nieuwe
opnamen worden gemaakt, wordt de verbinding verbroken.
RAW-opnamen kunnen niet worden overgebracht.
23
Opnamen overbrengen
Er kunnen meerdere opnamen worden geselecteerd en verzonden.
1
Druk op <0>.
2
Selecteer [Gesel. verz.].
Als u het formaat voor de te
verzenden opnamen wilt kiezen,
selecteert u [Beeldf. wijz.] en drukt
u op <0>.
Druk op de knop <U> om
[Gesel. verz.] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Druk op de knop <U> om de
gewenste opnamen te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
<X> wordt in de linkerbovenhoek
van de geselecteerde opnamen
weergegeven.
U kunt ook op de knop <
I
> drukken
om een opname in de weergave met
drie beelden te kiezen. Als u op de knop
<
u
> drukt, keert u terug naar de
gewone opnameweergave.
Nadat u alle opnamen die u wilt
overbrengen hebt geselecteerd, drukt
u op de knop <Q>.
Geselecteerde opnamen verzenden
Opnamen overbrengen
24
4
Verklein de afmetingen.
Stel deze in als dit nodig is.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over het instellen hiervan.
5
Breng de opnamen over.
Druk op de knop <V> om
[Verzend.] te selecteren en druk
op <0> om de opnamen over te
brengen.
Er wordt een voortgangsscherm voor
de overdracht weergegeven.
Als u nog een opname wilt
overbrengen, herhaalt u stap
1 tot en met 5.
6
Verbreek de verbinding.
Druk op de knop <M> om het
bevestigingsscherm weer te geven.
Druk op de knop <U> en selecteer
[OK] en druk vervolgens op <0> om
de verbinding te verbreken.
Het scherm [Wi-Fi-functie] verschijnt
weer.
Als er tijdens de verbinding opnamen worden weergegeven of nieuwe
opnamen worden gemaakt, wordt de verbinding verbroken. Tijdens de
verzending of ontvangst van gegevens kunnen er geen opnamen
worden gemaakt. Wanneer op de camera waarmee opnamen worden
verzonden [Annuleer] wordt geselecteerd, wordt de beeldoverdracht
gestopt, zodat er opnamen kunnen worden gemaakt of andere
bewerkingen kunnen worden uitgevoerd.
Wanneer u een groot aantal opnamen of grote bestanden (totale grootte)
verstuurt, dient u te zorgen dat de batterij voldoende is opgeladen, zodat
deze niet tijdens het versturen leeg raakt.
RAW-opnamen kunnen niet worden overgebracht.
U kunt maximaal 50 bestanden selecteren.
25
Opnamen overbrengen
Wanneer [Gesel. verz.] is geselecteerd, kunt u in het bevestigingsscherm
voor het verzenden tevens het formaat kiezen waarin de opnamen worden
verzonden.
1
Selecteer [Beeldf. wijz.].
Druk bij het bevestigingsscherm voor
het verzenden van de opnamen op
de knop <V> om [Beeldf. wijz.]
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer het formaat.
Druk op de knop <V> om een
formaat te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Breng de opnamen over.
Druk op de knop <V> om
[Verzend.] te selecteren en druk
op <0> om de opnamen over te
brengen.
Het formaat van de te versturen opname verkleinen
Alle op hetzelfde moment te verzenden opnamen worden verkleind,
behalve opnamen die kleiner zijn dan het geselecteerde formaat.
U kunt het formaat van films niet aanpassen.
[Gew. f.:S2] en [Gew. f.:S3] zijn alleen beschikbaar voor foto's die met
de EOS 70D zijn gemaakt. Opnamen van andere camera's worden
zonder aanpassing van het formaat verzonden.
De bestandsgrootte (totale grootte) is gebaseerd op de bestandsgrootte
voordat de afbeeldingen zijn verkleind.
26
De camera kan opnieuw verbinding maken met een andere camera
waarvoor de verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [z].
Selecteer [z] (Blden tussen
camera's verz.) en druk op <0>.
3
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk
op <0>.
Selecteer in het bevestigingsscherm [
OK
].
Voer de verbindingsprocedure ook op
de doelcamera uit.
De opnamen op de kaart worden
weergegeven en de gewenste opnamen
kunnen worden geselecteerd.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Standaard krijgen de instellingen een
naam op basis van de bijnaam van de
camera waarmee verbinding is gemaakt.
Opnieuw verbinding maken
Als de Wi-Fi-instellingen op de doelcamera worden gewist (pag. 149), kan
er geen verbinding meer mee worden gemaakt. Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen] en wijzig de instellingen (pag. 148).
27
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met camera's
vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [z].
Selecteer [z] (Blden tussen
camera's verz.) en druk op <0>.
3
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk
op <0>.
4
Selecteer [Ongespec.].
Selecteer [Ongespec.] en druk
op <0>.
Het scherm met verbindingsinstellingen
wordt weergegeven. Volg de
weergegeven instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
De naam van de instellingenset kan later worden gewijzigd (pag. 28).
28
De namen die voor de instellingen worden weergegeven, kunnen na
het voltooien van de configuratie worden gewijzigd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [z].
Selecteer [z] (Blden tussen
camera's verz.) en druk op <0>.
3
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen].
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen] en druk op <0>.
4
Selecteer [Wijzig naam instell.].
Selecteer [Wijzig naam instell.] en
druk op <0>.
De naam van instellingen wijzigen
29
De naam van instellingen wijzigen
5
Wijzig de naam van de
instellingenset.
Wijzig de naam van de instellingenset
met behulp van het virtuele
toetsenbord (pag. 14). U kunt
maximaal 30 tekens invoeren.
Wanneer u klaar bent, drukt u op de
knop <M>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsvenster en druk op <0>
om de wijziging te voltooien.
30
31
3
Verbinding maken met
een smartphone - 1
Als u de camera met een smartphone verbindt, kunt
u de opnamen op de camera daarop bekijken, beheren
en daar naartoe kopiëren. Tevens kunt u de
smartphone gebruiken om opnamen op afstand te
maken. Let op: het maken van films is hiermee niet
mogelijk.
32
Als u de camera met een smartphone wilt laten communiceren, moet de
camera met de speciaal daarvoor bedoelde toepassing EOS Remote
met de smartphone worden verbonden.
EOS Remote kan worden gedownload van de App Store of van
Google Play. Installeer EOS Remote op de smartphone en voer
de procedures voor het tot stand brengen van de verbinding uit.
Om EOS Remote te kunnen gebruiken, hebt u een smartphone
met iOS of Android nodig. Voor actuele informatie over
ondersteunde besturingssystemen raadpleegt u de downloadsite
van de EOS Remote-software.
Voorbereiding
Installatie van EOS Remote vereist
33
De camera en de smartphone kunnen rechtstreeks met elkaar worden
verbonden via een wireless LAN.
Aangezien de camera als toegangspunt optreedt, is er geen ander
toegangspunt nodig en kunt u de twee toestellen overal waar u bent
gemakkelijk met elkaar laten communiceren.
Om de verbinding tot stand te kunnen brengen, moet u een aantal
handelingen op de smartphone uitvoeren. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de smartphone voor meer informatie.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
3
Selecteer [Camera access point
modus].
Druk op de knop <V> om [Camera
access point modus] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
4
Selecteer [Gemakkelijke verbinding].
Druk op de knop <
V
> om
[
Gemakkelijke verbinding
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Zie pagina 36 voor handmatig
verbinding maken.
Verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
Verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
34
5
Verbind de smartphone met de
camera.
Selecteer in het Wi-Fi-instellingenmenu
van de smartphone de SSID
(netwerknaam) die op het LCD-scherm
van de camera wordt weergegeven.
Voer als wachtwoord de
encryptiesleutel in die op het LCD-
scherm van de camera wordt
weergegeven.
Het volgende scherm wordt mogelijk
automatisch weergegeven, ook als
de handeling op de smartphone niet
is voltooid.
6
Start EOS Remote op de
smartphone.
Wanneer de Wi-Fi-instellingen zijn
voltooid, start u EOS Remote op de
smartphone.
7
Selecteer [Camera Connection/
Cameraverbinding] op de
smartphone.
Selecteer [Camera Connection/
Cameraverbinding] in EOS Remote.
8
Selecteer de doelcamera op de
smartphone.
Selecteer bij [Detected Cameras/
Gedetecteerde camera's] in
EOS Remote de camera waarmee u
verbinding wilt maken.
Het koppelen start.
35
Verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
9
Maak verbinding met de camera.
Wanneer het koppelen is voltooid,
verschijnt het hier links weergegeven
scherm. Druk op de knop <U> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Druk op de knop <B> om het
aantal weer te geven opnamen
(pag. 40) te specificeren.
10
Configureer verdere instellingen.
Om de instellingen in deze fase te
voltooien, drukt u op de knop <V>
om [OK] te selecteren en drukt u
vervolgens op <0> om naar stap 11
te gaan.
Als u de naam van de instellingen wilt
wijzigen, selecteert u [Naam
instellingen] en drukt u op <0>.
Het virtuele toetsenbord wordt
weergegeven (pag. 14). U kunt voor
de naam van de instellingen
maximaal 30 tekens invoeren.
11
Sla de instellingen op.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
de instellingen op te slaan.
Het scherm [qVerbinding] wordt
weergegeven.
Als u op de knop <M> drukt,
keert u terug naar de gewone
opnameweergave.
De instellingen voor communicatie met de smartphone zijn nu
geconfigureerd.
Niet-alfanumerieke tekens
worden als 8 weergegeven.
Verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
36
Als u bij stap 4 op pagina 33 [Handmatige verbinding] hebt
geselecteerd, stelt u op de weergegeven schermen respectievelijk
[SSID], [Kanaal instelling] en [Encryptie instellingen] in.
1
Voer een SSID in.
Voer de gewenste tekens in met het
virtuele toetsenbord (pag. 14).
Wanneer u klaar bent, drukt u op de
knop <M>.
2
Selecteer [Autom. Instellen].
Selecteer [Autom. Instellen] en
druk op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Als u handmatig wilt instellen,
selecteert u [Handm. Instellen] en
draait u aan het instelwiel <6>.
3
Selecteer [Geen].
Selecteer [Geen] en druk op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Het scherm uit stap 5 op pagina 34
verschijnt.
Voor encryptie selecteert u [AES] en
voert u de encryptiesleutel met het
virtuele toetsenbord in (pag. 14).
Wanneer [Handmatige verbinding] is geselecteerd
37
U kunt een smartphone met EOS Remote gebruiken om opnamen op de
camera te bekijken en de camera op afstand te bedienen om foto's te maken.
Hier volgt een beschrijving van de belangrijkste
functies van EOS Remote. Raak het scherm
aan om de bedieningsprocedures te leren.
[Camera Image Viewing/Opnamen
op camera weergeven]
Opnamen op de camera kunnen
worden bekeken.
Opnamen op de camera kunnen op
een smartphone worden opgeslagen.
Handelingen zoals opnamen
verwijderen kunnen op opnamen op
de camera worden uitgevoerd.
[Remote Shooting/Opnamen
maken op afstand]
Het Live view-beeld van de camera kan
met een smartphone worden bekeken.
Camera-instellingen kunnen worden
gewijzigd.
U kunt op afstand opnamen maken.
(Instellingenknop)
Via deze knop hebt u toegang tot
diverse instellingen voor EOS Remote.
De camera met een smartphone bedienen
Het hoofdscherm van EOS Remote
Wanneer de weer te geven opnamen zijn gespecificeerd (pag. 40),
zullen de functies van EOS Remote beperkt zijn.
Het is wellicht niet mogelijk om opnamen te maken als de camera met
een smartphone is verbonden.
Wanneer u opnamen op afstand maakt, stelt u de schakelaar voor Live
view-opnamen/Filmopnamen in op <A>.
De camera met een smartphone bedienen
38
1
Selecteer [Afsluiten].
Als het hier links weergegeven
scherm niet verschijnt, selecteert u
[Wi-Fi-functie] op tabblad [53].
Selecteer [Afsluiten] en druk op
<0>.
2
Selecteer [OK].
Druk op de knop <U> en selecteer
[OK] en druk vervolgens op <0> om
de verbinding te verbreken.
De verbinding verbreken
JPEG- en RAW-opnamen worden verkleind en als JPEG-opnamen
opgeslagen in het geschiktste formaat voor smartphones.
Hoewel films ook in de lijst zijn opgenomen, kunnen deze niet worden
opgeslagen.
Als de functie voor automatisch uitschakelen tijdens de wireless
LAN-verbinding wordt geactiveerd, zal de wireless LAN-functie worden
uitgeschakeld. De wireless LAN-verbinding wordt hersteld wanneer de
camera weer wordt geactiveerd.
Het wordt aanbevolen om bij het tot stand brengen van een verbinding
de energiebesparingsfunctie van de smartphone uit te schakelen.
39
De camera kan opnieuw verbinding maken met een smartphone
waarvoor de verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
3
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk
op <0>.
Selecteer in het bevestigingsscherm
[OK].
De camera zal weer met de
smartphone verbinding maken.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Opnieuw verbinding maken
40
U kunt op de camera instellen welke opnamen er op de smartphone
worden weergegeven. Opnamen kunnen zowel tijdens de
verbindingsinstelling als na beëindiging van de verbinding worden
gespecificeerd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
3
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen].
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen] en druk op <0>.
4
Selecteer [Weerg. beelden].
Selecteer [Weerg. beelden] en
druk op <0>.
Opnamen voor weergave specificeren
41
Opnamen voor weergave specificeren
5
Selecteer een item.
Druk op de knop <
V
> om een item te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om het
instellingenscherm weer te geven.
[Alle beelden]
Alle opnamen op de geheugenkaart kunnen worden weergegeven.
[Beelden v. afgelopen dagen.]
Geef op basis van de datum aan welke
opnamen kunnen worden weergegeven.
Dit kan tot negen dagen terug.
Druk op de knop <
V
> om een item te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer [Afgel. dgn gem. beelden]
wordt geselecteerd, kunnen opnamen
van uiterlijk het opgegeven aantal
dagen vóór de huidige datum worden
weergegeven. Wanneer <r> voor het
aantal dagen wordt weergegeven,
draait u aan het instelwiel <5> om het
aantal dagen op te geven en drukt u op
<0> om de selectie te bevestigen.
Selecteer [OK] en druk op <0> om te
specificeren welke opnamen kunnen
worden weergegeven.
[Selecteer op classificatie]
Specificeer welke opnamen kunnen worden
weergegeven op basis van de (al dan niet)
toegekende classificatie of het type classificatie.
Druk op de knop <V> om een
classificatie te selecteren en druk
vervolgens op <0> om de opnamen
te specificeren.
Opnamen voor weergave specificeren
42
[Bestandsnummerreeks] (Select. reeks)
Selecteer de eerste en laatste weer te
geven opname van de reeks opnamen
die op bestandsnummer zijn gesorteerd.
1 Druk op de knop <U> om de
eerste opname te selecteren die
moet worden weergegeven.
2 Druk op <0> om het
opnameselectiescherm weer te geven.
Selecteer een opname met de knop
<U> of met het instelwiel <5>
of <6>.
U kunt ook op de knop <I>
drukken om een opname in de
indexweergave te kiezen. Als u op de
knop <u> drukt, keert u terug naar de
gewone opnameweergave.
3 Selecteer een opname en druk op
<0> om de selectie te bepalen.
4 Specificeer op dezelfde manier de
laatste opname die moet worden
weergegeven.
Selecteer een opname die later is
gemaakt dan die als eerste opname
is geselecteerd.
5 Wanneer de eerste en laatste
opname zijn gespecificeerd, drukt
u op de knop <V> om [OK] te
selecteren en drukt u vervolgens
op <0>.
Eerste
opname
Laatste
opname
43
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met smartphones
vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
3
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk
op <0>.
4
Selecteer [Ongespec.].
Selecteer [Ongespec.] en druk
op <0>.
Het scherm met verbindingsinstellingen
wordt weergegeven. Volg de
weergegeven instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
44
45
4
Opnamen afdrukken
met een Wi-Fi-printer - 1
U kunt opnamen direct afdrukken door de camera
via een wireless LAN met een printer met een wireless
LAN-voorziening en ondersteuning voor PictBridge
(wireless LAN) te verbinden.
Opnamen kunnen worden afgedrukt wanneer u deze
camera via een wireless LAN met een printer met
PictBridge verbindt. PictBridge is een standaard die het
gemakkelijk maakt om opnamen af te drukken doordat de
digitale camera rechtstreeks met een printer en met andere
apparaten die deze standaard ondersteunen, wordt
verbonden.
46
De camera en de printer kunnen rechtstreeks met elkaar worden
verbonden via een wireless LAN. Omdat de camera als een access
point werkt, is er geen ander access point nodig is, zodat u
afbeeldingen eenvoudig kunt printen.
Als u verbinding met een Wi-Fi-toegangspunt wilt maken, raadpleegt
u “Een wireless LAN-toegangspunt (Wi-Fi) gebruiken” (pag. 55).
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [l].
Selecteer [l] (Afdrukken van
Wi-Fi-printer) en druk op <0>.
3
Selecteer [Camera access point
modus].
Druk op de knop <V> om [Camera
access point modus] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
4
Selecteer [Gemakkelijke
verbinding].
Druk op de knop <
V
> om
[
Gemakkelijke verbinding
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Zie pagina 49 voor handmatig
verbinding maken.
Verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
47
Verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
5
Stel de Wi-Fi-instellingen van de
printer in om een verbinding
tussen de camera en de printer
tot stand te kunnen brengen.
Selecteer in het Wi-Fi-instellingenmenu
van de printer de SSID (netwerknaam)
die op het LCD-scherm van de camera
wordt weergegeven.
Voer als wachtwoord de
encryptiesleutel in die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Raadpleeg voor de
bedieningsprocedure de
instructiehandleiding van de printer.
6
Selecteer de printer waarmee u
verbinding wilt maken.
Wanneer er een lijst met
gedetecteerde printers wordt
weergegeven, selecteert u de
gewenste printer en drukt u op <0>.
Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Wanneer er 16 of meer printers
worden gedetecteerd of het zoeken
meer dan 3 minuten duurt, kunt u
[Zoek opnieuw] selecteren.
Verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
48
7
Configureer verdere instellingen.
Om de instellingen in deze fase te
voltooien, drukt u op de knop <V>
om [OK] te selecteren en drukt u
vervolgens op <0> om naar stap 8
te gaan.
Als u de naam van de instellingen wilt
wijzigen, selecteert u [Naam
instellingen] en drukt u op <0>.
Het virtuele toetsenbord wordt
weergegeven (pag. 14). U kunt voor
de naam van de instellingen
maximaal 30 tekens invoeren.
8
Sla de instellingen op.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om de instellingen op te slaan.
Het scherm [lVerbinding] wordt
weergegeven.
Als u op de knop <M> drukt,
keert u terug naar de gewone
opnameweergave.
De instellingen voor communicatie met de printer zijn nu geconfigureerd.
49
Verbinding tot stand brengen met Camera access point modus
Als u bij stap 4 op pagina 46 [Handmatige verbinding] hebt
geselecteerd, stelt u op de weergegeven schermen respectievelijk
[SSID], [Kanaal instelling] en [Encryptie instellingen] in.
1
Voer een SSID in.
Voer de gewenste tekens in met
het virtuele toetsenbord (pag. 14).
Wanneer u klaar bent, drukt u op
de knop <M>.
2
Selecteer [Autom. Instellen].
Selecteer [Autom. Instellen] en druk
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Als u handmatig wilt instellen,
selecteert u [Handm. Instellen] en
draait u aan het instelwiel <6>.
3
Selecteer [Geen].
Selecteer [Geen] en druk op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Het scherm uit stap 5 op pagina 47
verschijnt.
Voor encryptie selecteert u [AES] en
voert u de encryptiesleutel met het
virtuele toetsenbord in (pag. 14).
Wanneer [Handmatige verbinding] is geselecteerd
50
Geef een opname weer.
Druk op de knop <x>.
Er wordt een opname weergegeven
en het pictogram <w> verschijnt
linksboven in het scherm om aan te
geven dat er verbinding met de
printer is.
Raadpleeg voor meer informatie het
gedeelte “Opnamen afdrukken” in de
instructiehandleiding. Ook kunt u
“DPOF-opnamen rechtstreeks
afdrukken”.
1
Selecteer [Afsluiten].
Als het hier links weergegeven
scherm niet verschijnt, selecteert u
[Wi-Fi-functie] op tabblad [53].
Selecteer [Afsluiten] en druk
op <0>.
2
Selecteer [OK].
Druk op de knop <U> en selecteer
[OK] en druk vervolgens op <0> om
de verbinding te verbreken.
Afdrukken
De verbinding verbreken
51
De camera kan opnieuw verbinding maken met een printer waarvoor de
verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [l].
Selecteer [l] (Afdrukken van
Wi-Fi-printer) en druk op <0>.
3
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk
op <0>.
Selecteer in het bevestigingsscherm
[OK].
De camera zal weer met de printer
verbinding maken.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Opnieuw verbinding maken
52
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met printers
vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [l].
Selecteer [l] (Afdrukken van
Wi-Fi-printer) en druk op <0>.
3
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk
op <0>.
4
Selecteer [Ongespec.].
Selecteer [Ongespec.] en druk
op <0>.
Het scherm met verbindingsinstellingen
wordt weergegeven. Volg de
weergegeven instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
53
54
55
5
Een wireless LAN-
toegangspunt (Wi-Fi) gebruiken
Wanneer u verbinding met een toegangspunt voor
een wireless LAN (Wi-Fi) maakt, geeft dit u de
mogelijkheid om van de volgende voorzieningen
gebruik te maken:
Verbinding maken met een smartphone
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer
Bediening op afstand met EOS Utility
Opnamen naar een webservice versturen*
Opnamen bekijken met een mediaspeler
* Voor het versturen van opnamen naar een webservice kunt u het
beste direct naar pagina 103 gaan.
Verbinding maken met een smartphone
Voor gebruik van [q] (Verbinden met smartphone) moet de
toepassing EOS Remote op de smartphone zijn
geïnstalleerd. EOS Remote kan worden gedownload van
de App Store of van Google Play.
Om EOS Remote te kunnen gebruiken, hebt u een
smartphone met iOS of Android nodig. Voor actuele
informatie over ondersteunde besturingssystemen
raadpleegt u de downloadsite van de EOS Remote-
software.
56
Wanneer WPS (Wi-Fi Protected Setup) wordt ondersteund
pag. 57: Gemakkelijke verbinding via WPS (PBC-modus)
pag. 62: Gemakkelijke verbinding via WPS (PIN-modus)
Wanneer WPS niet wordt ondersteund
pag. 67: Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
Als u niet weet of het gebruikte toegangspunt WPS-compatibel is,
raadpleegt u de instructiehandleiding of andere documentatie die bij het
toegangspunt hoort.
Het type toegangspunt controleren
Wanneer u verbinding wilt maken met een netwerk dat een
netwerkbeheerder heeft, vraagt u de beheerder naar de gedetailleerde
configuratieprocedures.
Als het gebruikte netwerk op MAC-adres filtert, registreert u het MAC-adres
van de camera bij het toegangspunt. U kunt het MAC-adres controleren in
het scherm [Algemene inst.] (pag. 149).
57
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een
toegangspunt dat met WPS (Wi-Fi Protected Setup) compatibel is.
In PBC-modus (Push Button Connection) kan de camera met het
toegangspunt worden verbonden doordat u eenvoudig op de WPS-
knop van het toegangspunt drukt.
Let wel op dat het lastiger kan zijn om de verbinding tot stand te
brengen als er meerdere toegangspunten in de buurt actief zijn.
Probeer in dat geval de verbinding tot stand te brengen via [WPS (PIN-
modus)].
Controleer van tevoren de positie van de WPS-knop op het toegangspunt.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand te brengen.
Als de verborgen modus van het toegangspunt is ingeschakeld,
kan er wellicht geen verbinding tot stand worden gebracht.
Schakel de verborgen modus uit.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer een item.
Selecteer [q], [D], [l] of [ ] en
druk vervolgens op <0>.
Gemakkelijke verbinding via WPS (PBC-modus)
Gemakkelijke verbinding via WPS (PBC-modus)
58
3
Selecteer [Infrastructuurmodus].
Weergegeven wanneer [q] of [l] is
geselecteerd. Ga naar stap 4
wanneer u [D] of [ ] selecteert.
Druk op de knop <V> om
[Infrastructuurmodus] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
4
Selecteer [WPS (PBC-modus)].
Druk op de knop <V> om [WPS
(PBC-modus)] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Maak verbinding met het
toegangspunt.
Druk op de WPS-knop van het
toegangspunt. Voor informatie over waar
u de knop vindt en hoe lang u deze
moet indrukken, raadpleegt u de
instructiehandleiding van het toegangspunt.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
verbinding met het toegangspunt te
maken.
Wanneer er een verbinding met het
toegangspunt tot stand is gebracht,
wordt het scherm [Inst. IP-adres]
weergegeven.
6
Stel het IP-adres in.
Druk op de knop <V> om de
methode voor het instellen van het
IP-adres te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
59
Gemakkelijke verbinding via WPS (PBC-modus)
[Autom. instellen]
Hiermee worden de instellingen die bij [Handm. Instellen] beschikbaar
zijn automatisch geconfigureerd. Deze optie kan echter alleen worden
gebruikt in omgevingen met DHCP-servers of toegangspunten of
routers met DHCP-serverfunctionaliteit, waardoor IP-adressen en
verwante instellingen automatisch worden geconfigureerd.
Selecteer [OK] en druk op <0> om het instellingenscherm voor
de communicatiemethode weer te geven (pag. 60).
Als er een foutbericht wordt weergegeven, ook al zouden het
IP-adres en de daarbij behorende instellingen automatisch moeten
worden toegewezen en geconfigureerd, selecteert u [Handm.
Instellen].
[Handm. Instellen]
Indien [Autom. instellen] in een foutbericht resulteert, voert u het
IP-adres handmatig in. Voer het IP-adres van de camera in wanneer
daarom wordt gevraagd.
Selecteer [OK] en kies vervolgens een item dat op het scherm wordt
weergegeven. Druk als u klaar bent op <0>.
Voor het invoeren van cijfers draait u aan
het instelwiel <6> om de invoerpositie
in het bovenste gedeelte te verplaatsen
en draait u aan het instelwiel <5> om
een cijfer te selecteren. Druk op <0>
om het geselecteerde cijfer in te voeren.
Wanneer u klaar bent met het invoeren
van de gevraagde informatie drukt u op de knop <M>. Er wordt
geen bevestigingsscherm weergegeven.
Wanneer u alle items hebt ingesteld, selecteert u [OK] en drukt u op
<0>. Het instellingenscherm voor de communicatiemethode wordt
weergegeven (pag. 60).
Indien u niet zeker weet wat u moet invoeren, raadpleegt u de
pagina “Netwerkinstellingen controleren” (pag. 166) of vraagt u de
netwerkbeheerder of een andere persoon die kennis van het
netwerk heeft om hulp.
Gemakkelijke verbinding via WPS (PBC-modus)
60
In dit gedeelte worden de configuratieschermen voor de
communicatiemethode van elk apparaat en elke services waarmee de
camera is verbonden, uitgelegd. Lees de pagina die de geselecteerde
communicatiemethode beschrijft.
Verbinding maken met een smartphone: Hoofdstuk 6
(pag. 75)
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer: Hoofdstuk 7
(pag. 87)
Instellingen voor de communicatiemethode configureren
61
Gemakkelijke verbinding via WPS (PBC-modus)
Bediening op afstand met EOS Utility: Hoofdstuk 8
(pag. 93)
Opnamen bekijken met een mediaspeler: Hoofdstuk 10
(pag. 131)
62
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een
toegangspunt dat met WPS (Wi-Fi Protected Setup) compatibel is.
Bij de verbindingsmethode met PIN-code (PIN-modus) wordt er een
8-cijferig identificatienummer op de camera gespecificeerd, dat op het
toegangspunt moet worden ingesteld om een verbinding tot stand te
kunnen brengen.
Zelfs als er in de omgeving meerdere toegangspunten actief zijn, kan er
met dit gedeelde identificatienummer een relatief betrouwbare
verbinding tot stand worden gebracht.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand te brengen.
Als de verborgen modus van het toegangspunt is ingeschakeld,
kan er wellicht geen verbinding tot stand worden gebracht.
Schakel de verborgen modus uit.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer een item.
Selecteer [q], [D], [l] of [ ] en
druk vervolgens op <0>.
3
Selecteer [Infrastructuurmodus].
Weergegeven wanneer [q] of [l] is
geselecteerd. Ga naar stap 4
wanneer u [D] of [ ] selecteert.
Druk op de knop <V> om
[Infrastructuurmodus] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Gemakkelijke verbinding via WPS (PIN-modus)
63
Gemakkelijke verbinding via WPS (PIN-modus)
4
Selecteer [WPS (PIN-modus)].
Druk op de knop <V> om [WPS
(PIN-modus)] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Geef bij het toegangspunt de
PIN-code op.
Voer bij het toegangspunt de
8-cijferige PIN-code in die op het
LCD-scherm van de camera wordt
weergegeven.
Voor instructies over het instellen van
een PIN-code bij het toegangspunt
raadpleegt u de instructiehandleiding
van het toegangspunt.
Selecteer [OK] nadat de PIN-code is
ingevoerd en druk op <0>.
6
Maak verbinding met het
toegangspunt.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
verbinding met het toegangspunt te
maken.
Wanneer er een verbinding met het
toegangspunt tot stand is gebracht,
wordt het scherm [Inst. IP-adres]
weergegeven.
7
Stel het IP-adres in.
Druk op de knop <V> om de
methode voor het instellen van het
IP-adres te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Gemakkelijke verbinding via WPS (PIN-modus)
64
[Autom. instellen]
Hiermee worden de instellingen die bij [Handm. Instellen] beschikbaar
zijn automatisch geconfigureerd. Deze optie kan echter alleen worden
gebruikt in omgevingen met DHCP-servers of toegangspunten of
routers met DHCP-serverfunctionaliteit, waardoor IP-adressen en
verwante instellingen automatisch worden geconfigureerd.
Selecteer [OK] en druk op <0> om het instellingenscherm voor
de communicatiemethode weer te geven (pag. 65).
Als er een foutbericht wordt weergegeven, ook al zouden het
IP-adres en de daarbij behorende instellingen automatisch moeten
worden toegewezen en geconfigureerd, selecteert u [Handm.
Instellen].
[Handm. Instellen]
Indien [Autom. instellen] in een foutbericht resulteert, voert u het
IP-adres handmatig in. Voer het IP-adres van de camera in wanneer
daarom wordt gevraagd.
Selecteer [OK] en kies vervolgens een item dat op het scherm wordt
weergegeven. Druk als u klaar bent op <0>.
Voor het invoeren van cijfers draait u aan
het instelwiel <6> om de invoerpositie
in het bovenste gedeelte te verplaatsen
en draait u aan het instelwiel <5> om
een cijfer te selecteren. Druk op <0>
om het geselecteerde cijfer in te voeren.
Wanneer u klaar bent met het invoeren
van de gevraagde informatie drukt u op de knop <M>. Er wordt
geen bevestigingsscherm weergegeven.
Wanneer u alle items hebt ingesteld, selecteert u [OK] en drukt u op
<0>. Het instellingenscherm voor de communicatiemethode wordt
weergegeven (pag. 65).
Indien u niet zeker weet wat u moet invoeren, raadpleegt u de
pagina “Netwerkinstellingen controleren” (pag. 166) of vraagt u
de netwerkbeheerder of een andere persoon die kennis van het
netwerk heeft om hulp.
65
Gemakkelijke verbinding via WPS (PIN-modus)
In dit gedeelte worden de configuratieschermen voor de
communicatiemethode van elk apparaat en elke services waarmee de
camera is verbonden, uitgelegd. Lees de pagina die de geselecteerde
communicatiemethode beschrijft.
Verbinding maken met een smartphone: Hoofdstuk 6
(pag. 75)
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer: Hoofdstuk 7
(pag. 87)
Instellingen voor de communicatiemethode configureren
Gemakkelijke verbinding via WPS (PIN-modus)
66
Bediening op afstand met EOS Utility: Hoofdstuk 8
(pag. 93)
Opnamen bekijken met een mediaspeler: Hoofdstuk 10
(pag. 131)
67
Wanneer [Netwerk zoeken] wordt geselecteerd, wordt er een lijst met
actieve toegangspunten in de buurt weergegeven, samen met
informatie over deze toegangspunten. Selecteer de SSID (of ESS-ID)
van het toegangspunt waarmee u verbinding wilt maken.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer een item.
Selecteer [q], [D], [l] of [ ] en
druk vervolgens op <0>.
3
Selecteer [Infrastructuurmodus].
Weergegeven wanneer [q] of [l] is
geselecteerd. Ga naar stap 4
wanneer u [D] of [ ] selecteert.
Druk op de knop <V> om
[Infrastructuurmodus] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
4
Selecteer [Netwerk zoeken].
Druk op de knop <V> om [Netwerk
zoeken] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
Het wireless LAN selecteren
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
68
5
Selecteer een toegangspunt.
Druk op <0> om de selectie van
een toegangspunt mogelijk te maken.
Druk op de knop <V> om een
toegangspunt te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan
(pag. 69).
(1) Geeft aan of het apparaat zich in infrastructuur- of ad-hocmodus
bevindt
(2) Er wordt een pictogram weergegeven als het toegangspunt
versleuteld is
(3) De eerste tekens van de SSID
(4) Het gebruikte kanaal
Encryptie van het toegangspunt
Deze camera ondersteunt de volgende opties voor [Verificatie] en
[Encryptie instellingen]. Daarom dient er bij het toegangspunt een van
de volgende encryptiemethoden te worden gebruikt.
[Verificatie]: Open systeem, Shared Key, WPA-PSK of WPA2-PSK
[Encryptie instellingen]: WEP, TKIP of AES
[Conn. invoeren] en [Zoek opnieuw]
Als u de instellingen voor het toegangspunt handmatig wilt
configureren, selecteert u [Conn. invoeren] en drukt u op <0>.
Voer de SSID in met het virtuele toetsenbord en configureer de
instellingen volgens de weergegeven instructies.
Als u nogmaals naar toegangspunten wilt zoeken, selecteert u
[Zoek opnieuw] en drukt u op <0>.
(1)
(2)
(3)
(4)
69
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
Ga naar de volgende pagina wanneer het scherm [Inst. IP-adres] wordt
weergegeven.
Stel de encryptiesleutel in die voor het toegangspunt is gespecificeerd.
Voor informatie over de gespecificeerde encryptiesleutel raadpleegt u
de instructiehandleiding van het toegangspunt.
Let erop dat de schermen die in stap 1 t/m 3 hieronder zijn
weergegeven variëren, afhankelijk van de verificatie en gespecificeerde
encryptie voor het toegangspunt.
1
Het scherm [Key index] wordt alleen
weergegeven als er voor het
toegangspunt WEP-encryptie
wordt gebruikt.
Druk op de knop <V> om het key
index-nummer voor het toegangspunt
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
2
Druk op de knop <V> om de soort
en het aantal tekens voor de sleutel
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
3
Voer de encryptiesleutel met het
virtuele toetsenbord in (pag. 14).
Het scherm [Inst. IP-adres] (pag. 70)
wordt weergegeven.
De encryptiesleutel voor het wireless LAN invoeren
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
70
Druk op de knop <V> om de
methode voor het instellen van het
IP-adres te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
[Autom. instellen]
Hiermee worden de instellingen die bij [
Handm. Instellen
] beschikbaar zijn
automatisch geconfigureerd. Deze optie kan echter alleen worden gebruikt
in omgevingen met DHCP-servers of toegangspunten of routers met
DHCP-serverfunctionaliteit, waardoor IP-adressen en verwante instellingen
automatisch worden geconfigureerd.
Selecteer [OK] en druk op <0> om het instellingenscherm voor de
communicatiemethode weer te geven (pag. 71).
Als er een foutbericht wordt weergegeven, ook al zouden het IP-adres
en de daarbij behorende instellingen automatisch moeten worden
toegewezen en geconfigureerd, selecteert u [
Handm. Instellen
].
[Handm. Instellen]
Indien [
Autom. instellen
] in een foutbericht resulteert, voert u het IP-adres
handmatig in. Voer het IP-adres van de camera in wanneer daarom wordt
gevraagd.
Selecteer [OK] en kies vervolgens een item dat op het scherm wordt
weergegeven. Druk als u klaar bent op <0>.
Voor het invoeren van cijfers draait u aan
het instelwiel <6> om de invoerpositie in
het bovenste gedeelte te verplaatsen en
draait u aan het instelwiel <5> om een
cijfer te selecteren. Druk op <0> om het
geselecteerde cijfer in te voeren. Wanneer
u klaar bent met het invoeren van de
gevraagde informatie drukt u op de knop
<M>. Er wordt geen bevestigingsscherm weergegeven.
Wanneer u alle items hebt ingesteld, selecteert u [OK] en drukt u
op <0>. Het instellingenscherm voor de communicatiemethode
wordt weergegeven (pag. 71).
Het IP-adres instellen
71
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
Indien u niet zeker weet wat u moet invoeren, raadpleegt u de
pagina “Netwerkinstellingen controleren” (pag. 166) of vraagt u
de netwerkbeheerder of een andere persoon die kennis van het
netwerk heeft om hulp.
In dit gedeelte worden de configuratieschermen voor de
communicatiemethode van elk apparaat en elke services waarmee de
camera is verbonden, uitgelegd. Lees de pagina die de geselecteerde
communicatiemethode beschrijft.
Verbinding maken met een smartphone: Hoofdstuk 6
(pag. 75)
Opnamen afdrukken met een Wi-Fi-printer: Hoofdstuk 7
(pag. 87)
Instellingen voor de communicatiemethode configureren
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
72
Bediening op afstand met EOS Utility: Hoofdstuk 8
(pag. 93)
Opnamen bekijken met een mediaspeler: Hoofdstuk 10
(pag. 131)
73
74
75
6
Verbinding maken met
een smartphone - 2
Als u de camera met een smartphone verbindt, kunt u
de opnamen op de camera daarop bekijken, beheren en
daar naartoe kopiëren. Tevens kunt u de smartphone
gebruiken om opnamen op afstand te maken. Let
op: het maken van films is hiermee niet mogelijk.
Volg deze instructies pas nadat de smartphone met een
toegangspunt is verbonden. Voor informatie over
instellingen en configuratie raadpleegt u de documentatie
van het desbetreffende toestel of neemt u contact op met
de fabrikant.
76
Deze instructies bouwen voort op hoofdstuk 5.
Om de verbinding tot stand te kunnen brengen, moet u een aantal
handelingen op de smartphone uitvoeren. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de smartphone voor meer informatie.
Als u de camera in Camera access point modus wilt verbinden,
raadpleegt u “Verbinding tot stand brengen met Camera access point
modus” (pag. 33).
1
Start EOS Remote op de
smartphone.
Wanneer het hier links weergegeven
scherm op de camera verschijnt, start
u EOS Remote op de smartphone.
2
Selecteer [Camera Connection/
Cameraverbinding] op de
smartphone.
Selecteer [Camera Connection/
Cameraverbinding] in EOS Remote.
3
Selecteer de camera waarmee u verbinding
wilt maken op de smartphone.
Selecteer bij [Detected Cameras/
Gedetecteerde camera's] in EOS
Remote de camera waarmee u
verbinding wilt maken.
Als er meerdere camera's worden
weergegeven, identificeert u de
camera waarmee u verbinding wilt
maken op basis van het MAC-adres
dat op het LCD-scherm van de
camera wordt weergegeven.
Het MAC-adres vindt u tevens in het
scherm [Algemene inst.] (pag. 149).
Het koppelen start.
Verbinding tot stand brengen met Infrastructuurmodus
77
Verbinding tot stand brengen met Infrastructuurmodus
4
Maak verbinding met de camera.
Wanneer het koppelen is voltooid,
verschijnt het hier links weergegeven
scherm. Druk op de knop <U> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Druk op de knop <B> om het
aantal weer te geven opnamen
(pag. 81) te specificeren.
5
Configureer verdere instellingen.
Om de instellingen in deze fase te
voltooien, drukt u op de knop <V>
om [OK] te selecteren en drukt u
vervolgens op <0> om naar stap 6
te gaan.
Als u de naam van de instellingen wilt
wijzigen, selecteert u [Naam
instellingen] en drukt u op <0>.
Het virtuele toetsenbord wordt
weergegeven (pag. 14). U kunt voor
de naam van de instellingen
maximaal 30 tekens invoeren.
6
Sla de instellingen op.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
de instellingen op te slaan.
Het scherm [qVerbinding] wordt
weergegeven.
Als u op de knop <M> drukt,
keert u terug naar de gewone
opnameweergave.
De instellingen voor netwerkverbinding met de smartphone zijn nu
geconfigureerd.
Niet-alfanumerieke tekens
worden als 8 weergegeven.
78
U kunt een smartphone met EOS Remote gebruiken om opnamen op de
camera te bekijken en de camera op afstand te bedienen om foto's te maken.
Hier volgt een beschrijving van de
belangrijkste functies van EOS Remote.
Raak het scherm aan om de
bedieningsprocedures te leren.
[Camera Image Viewing/Opnamen
op camera weergeven]
Opnamen op de camera kunnen
worden bekeken.
Opnamen op de camera kunnen op
een smartphone worden opgeslagen.
Handelingen zoals opnamen
verwijderen kunnen op opnamen op
de camera worden uitgevoerd.
[Remote Shooting/Opnamen
maken op afstand]
Het Live view-beeld van de camera kan
met een smartphone worden bekeken.
Camera-instellingen kunnen worden
gewijzigd.
U kunt op afstand opnamen maken.
(Instellingenknop)
Via deze knop hebt u toegang tot
diverse instellingen voor EOS Remote.
De camera met een smartphone bedienen
Het hoofdscherm van EOS Remote
Wanneer de weer te geven opnamen zijn gespecificeerd (pag. 81),
zullen de functies van EOS Remote beperkt zijn.
Het is wellicht niet mogelijk om opnamen te maken als de camera met
een smartphone is verbonden.
Wanneer u opnamen op afstand maakt, stelt u de schakelaar voor Live
view-opnamen/Filmopnamen in op <A>.
79
De camera met een smartphone bedienen
1
Selecteer [Afsluiten].
Als het hier links weergegeven
scherm niet verschijnt, selecteert
u[Wi-Fi-functie] op tabblad [53].
Selecteer [Afsluiten] en druk
op <0>.
2
Selecteer [OK].
Druk op de knop <U> en selecteer
[OK] en druk vervolgens op <0> om
de verbinding te verbreken.
De verbinding verbreken
JPEG- en RAW-opnamen worden verkleind en als JPEG-opnamen
opgeslagen in het geschiktste formaat voor smartphones.
Hoewel films ook in de lijst zijn opgenomen, kunnen deze niet worden
opgeslagen.
Als de functie voor automatisch uitschakelen tijdens de wireless
LAN-verbinding wordt geactiveerd, zal de wireless LAN-functie worden
uitgeschakeld. De wireless LAN-verbinding wordt hersteld wanneer de
camera weer wordt geactiveerd.
Het wordt aanbevolen om bij het tot stand brengen van een verbinding
de energiebesparingsfunctie van de smartphone uit te schakelen.
80
De camera kan opnieuw verbinding maken met een smartphone
waarvoor de verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
3
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk
op <0>.
Selecteer in het bevestigingsscherm
[OK].
De camera zal weer met de
smartphone verbinding maken.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Opnieuw verbinding maken
81
U kunt op de camera instellen welke opnamen er op de smartphone
worden weergegeven. Opnamen kunnen zowel tijdens de
verbindingsinstelling als na beëindiging van de verbinding worden
gespecificeerd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
3
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen].
Selecteer [Bekijk/wijzig
instellingen] en druk op <0>.
4
Selecteer [Weerg. beelden].
Selecteer [Weerg. beelden] en druk
op <0>.
Opnamen voor weergave specificeren
Opnamen voor weergave specificeren
82
5
Selecteer een item.
Druk op de knop <
V
> om een item te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om het
instellingenscherm weer te geven.
[Alle beelden]
Alle opnamen op de geheugenkaart kunnen worden weergegeven.
[Beelden v. afgelopen dagen]
Geef op basis van de datum aan welke
opnamen kunnen worden weergegeven.
Dit kan tot negen dagen terug.
Druk op de knop <
V
> om een item te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer [Afgel. dgn gem. beelden]
wordt geselecteerd, kunnen opnamen
van uiterlijk het opgegeven aantal
dagen vóór de huidige datum worden
weergegeven. Wanneer <r> voor het
aantal dagen wordt weergegeven,
draait u aan het instelwiel <5> om het
aantal dagen op te geven en drukt u op
<0> om de selectie te bevestigen.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
te specificeren welke opnamen
kunnen worden weergegeven.
[Selecteer op classificatie]
Specificeer welke opnamen kunnen
worden weergegeven op basis van de (al
dan niet) toegekende classificatie of het
type classificatie.
Druk op de knop <
V
> om een classificatie
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>
om de opnamen te specificeren.
83
Opnamen voor weergave specificeren
[Bestandsnummerreeks] (Select. reeks)
Selecteer de eerste en laatste weer te
geven opname van de reeks opnamen
die op bestandsnummer zijn gesorteerd.
1 Druk op de knop <U> om de
eerste opname te selecteren die moet
worden weergegeven.
2 Druk op <0> om het
opnameselectiescherm weer te
geven.
Selecteer een opname met de knop
<U> of met het instelwiel <5>
of <6>.
U kunt ook op de knop <I>
drukken om een opname in de
indexweergave te kiezen. Als u op de
knop <u> drukt, keert u terug naar
de gewone opnameweergave.
3 Selecteer een opname en druk op
<0> om de selectie te bepalen.
4 Specificeer op dezelfde manier de
laatste opname die moet worden
weergegeven.
Selecteer een opname die later is
gemaakt dan die als eerste opname
is geselecteerd.
5 Wanneer de eerste en laatste
opname zijn gespecificeerd, drukt
u op de knop <V> om [OK] te
selecteren en drukt u vervolgens
op <0>.
Eerste
opname
Laatste
opname
84
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met smartphones
vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [q].
Selecteer [q] (Verbinden met
smartphone) en druk op <0>.
3
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk
op <0>.
4
Selecteer [Ongespec.].
Selecteer [Ongespec.] en druk
op <0>.
Het scherm met verbindingsinstellingen
wordt weergegeven. Volg de
weergegeven instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
85
86
87
7
Opnamen afdrukken
met een Wi-Fi-printer - 2
U kunt opnamen direct afdrukken door de camera
via een wireless LAN met een printer met een wireless
LAN-voorziening en ondersteuning voor PictBridge
(wireless LAN) te verbinden.
Volg deze instructies pas nadat de printer met een
toegangspunt is verbonden. Voor informatie over
instellingen en configuratie raadpleegt u de
documentatie van het desbetreffende toestel of neemt
u contact op met de fabrikant.
Opnamen kunnen worden afgedrukt wanneer u deze
camera via een wireless LAN met een printer met
PictBridge verbindt. PictBridge is een standaard die het
gemakkelijk maakt om opnamen af te drukken doordat de
digitale camera rechtstreeks met een printer en met andere
apparaten die deze standaard ondersteunen, wordt
verbonden.
88
Deze instructies bouwen voort op hoofdstuk 5.
Als u de camera in Camera access point modus wilt verbinden,
raadpleegt u “Verbinding tot stand brengen met Camera access point
modus” (pag. 46).
1
Selecteer de printer waarmee u
verbinding wilt maken.
Wanneer er een lijst met
gedetecteerde printers wordt
weergegeven, selecteert u de
gewenste printer en drukt u op <0>.
Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Wanneer er 16 of meer printers
worden gedetecteerd of het zoeken
meer dan 3 minuten duurt, kunt u
[Zoek opnieuw] selecteren.
2
Configureer verdere instellingen.
Om de instellingen in deze fase te
voltooien, drukt u op de knop <V>
om [OK] te selecteren en drukt u
vervolgens op <0> om naar stap 3
te gaan.
Als u de naam van de instellingen wilt
wijzigen, selecteert u [Naam
instellingen] en drukt u op <0>.
Het virtuele toetsenbord wordt
weergegeven (pag. 14). U kunt voor
de naam van de instellingen
maximaal 30 tekens invoeren.
Verbinding tot stand brengen met Infrastructuurmodus
89
Verbinding tot stand brengen met Infrastructuurmodus
3
Sla de instellingen op.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
de instellingen op te slaan.
Het scherm [lVerbinding] wordt
weergegeven.
Als u op de knop <M> drukt,
keert u terug naar de gewone
opnameweergave.
De instellingen voor netwerkverbinding met de printer zijn nu
geconfigureerd.
90
Geef een opname weer.
Druk op de knop <x>.
Er wordt een opname weergegeven
en het pictogram <w> verschijnt
linksboven in het scherm om aan te
geven dat er verbinding met de
printer is.
Raadpleeg voor meer informatie het
gedeelte “Opnamen afdrukken” in de
instructiehandleiding. Ook kunt u
“DPOF-opnamen rechtstreeks
afdrukken”.
1
Selecteer [Afsluiten].
Als het hier links weergegeven
scherm niet verschijnt, selecteert
u[Wi-Fi-functie] op tabblad [53].
Selecteer [Afsluiten] en druk
op <0>.
2
Selecteer [OK].
Druk op de knop <U> en selecteer
[OK] en druk vervolgens op <0> om
de verbinding te verbreken.
Afdrukken
De verbinding verbreken
91
De camera kan opnieuw verbinding maken met een printer waarvoor de
verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [l].
Selecteer [l] (Afdrukken van
Wi-Fi-printer) en druk op <0>.
3
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk
op <0>.
Selecteer in het bevestigingsscherm
[OK].
De camera zal weer met de printer
verbinding maken.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Opnieuw verbinding maken
92
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met printers
vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [l].
Selecteer [l] (Afdrukken van
Wi-Fi-printer) en druk op <0>.
3
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk
op <0>.
4
Selecteer [Ongespec.].
Selecteer [Ongespec.] en druk
op <0>.
Het scherm met verbindingsinstellingen
wordt weergegeven. Volg de
weergegeven instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
93
8
Bediening op afstand
met EOS Utility
Met EOS Utility en een wireless LAN kunt u de camera
op afstand bedienen. Behalve dat u zo op afstand
opnamen kunt maken, is er nog diverse andere
camerafunctionaliteit beschikbaar wanneer er een
wireless LAN wordt gebruikt in plaats van een
interfacekabel. Let op: het maken van films is hiermee
niet mogelijk.
Volg deze instructies pas nadat de computer met
daarop EOS Utility met een toegangspunt is verbonden.
Voor informatie over instellingen en configuratie
raadpleegt u de documentatie van het desbetreffende
toestel of neemt u contact op met de fabrikant.
Wanneer u een oudere versie van de software gebruikt, kunnen
bepaalde instellingen onbeschikbaar zijn. Gebruik de software
op de cd-rom die bij deze camera wordt geleverd.
94
Deze instructies bouwen voort op hoofdstuk 5.
De configuratieprocedure is als volgt, met Windows 7 hier als voorbeeld
gebruikt.
1
Start EOS Utility op de computer.
Start EOS Utility zonder de camera
op de computer aan te sluiten.
2
Klik op [Pairing over Wi-Fi/LAN/
Koppelen via Wi-Fi/LAN] van
EOS Utility.
Selecteer [Yes/Ja] als een bericht
wordt weergegeven met betrekking
tot de firewall.
3
Selecteer [OK].
Eerst wordt het pairingscherm
weergegeven.
Druk op de knop <U> om [OK]
te selecteren en druk vervolgens
op <0>. Het volgende bericht wordt
weergegeven.
“******” staat voor de laatste zes
cijfers van het MAC-adres van de
camera waarmee u verbinding maakt.
Communicatie-instellingen voor EOS Utility configureren
95
Communicatie-instellingen voor EOS Utility configureren
4
Klik op [Connect/Verbinden].
Als er meerdere camera's worden
weergegeven, identificeert u de
camera waarmee u verbinding wilt
maken op basis van het MAC-adres
dat op het LCD-scherm van de
camera wordt weergegeven.
Het MAC-adres vindt u tevens in het
scherm [Algemene inst.] (pag. 149).
5
Selecteer [OK].
Wanneer de camera de computer
detecteert waarop u in stap 4 op
[Connect/Verbinden] hebt geklikt,
wordt het scherm links weergegeven.
Druk op de knop <U> om [OK]
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Communicatie-instellingen voor EOS Utility configureren
96
6
Configureer verdere instellingen.
Om de instellingen in deze fase te
voltooien, drukt u op de knop <V>
om [OK] te selecteren en drukt u
vervolgens op <0> om naar stap 7
te gaan.
Als u de naam van de instellingen wilt
wijzigen, selecteert u [Naam
instellingen] en drukt u op <0>.
Het virtuele toetsenbord wordt
weergegeven (pag. 14). U kunt voor
de naam van de instellingen
maximaal 30 tekens invoeren.
7
Sla de instellingen op.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
de instellingen op te slaan.
Het scherm [DVerbinding] wordt
weergegeven.
Als u op de knop <M> drukt,
keert u terug naar de gewone
opnameweergave.
De netwerkinstellingen voor EOS Utility zijn nu geconfigureerd.
97
Communicatie-instellingen voor EOS Utility configureren
Het is niet nodig om de pairing opnieuw uit te voeren als u een
bepaalde camera en computer samen blijft gebruiken na het
pairingproces zonder de instellingen te wijzigen.
Als u Live view-opnamen op afstand maakt, is de beeldtransmissiesnelheid
lager dan bij een kabelverbinding. Daardoor kunnen bewegende
onderwerpen niet vloeiend worden vastgelegd.
Als de functie voor automatisch uitschakelen tijdens de wireless
LAN-verbinding wordt geactiveerd, zal de wireless LAN-functie worden
uitgeschakeld. De wireless LAN-verbinding wordt hersteld wanneer de
camera weer wordt geactiveerd.
98
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding (dvd-rom) voor
informatie over het gebruik van EOS Utility. Naast het maken van
opnamen op afstand is er nog diverse andere camerafunctionaliteit
beschikbaar. Let op: het maken van films is hiermee niet mogelijk.
1
Selecteer [Afsluiten].
Als het hier links weergegeven
scherm niet verschijnt, selecteert u
[Wi-Fi-functie] op tabblad [53].
Selecteer [Afsluiten] en druk
op <0>.
2
Selecteer [OK].
Druk op de knop <U> en selecteer
[OK] en druk vervolgens op <0> om
de verbinding te verbreken.
EOS Utility gebruiken
De verbinding verbreken
99
De camera kan opnieuw verbinding maken met een computer waarvoor
de verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [D].
Selecteer [D] (Afstandsbedien.
(EOS Utility)) en druk op <0>.
3
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk
op <0>.
Selecteer in het bevestigingsscherm
[OK].
De camera zal weer met de computer
verbinding maken.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Opnieuw verbinding maken
100
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met EOS Utility
vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [D].
Selecteer [D] (Afstandsbedien.
(EOS Utility)) en druk op <0>.
3
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk
op <0>.
4
Selecteer [Ongespec.].
Selecteer [Ongespec.] en druk op
<0>.
Het scherm met verbindingsinstellingen
wordt weergegeven. Volg de
weergegeven instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
101
102
103
9
Opnamen naar een
webservice versturen
U kunt diverse webservices op de camera registreren
en daar opnamen naartoe sturen.
De CANON iMAGE GATEWAY-webservices worden niet in alle
landen en gebieden ondersteund. Welke landen en gebieden
de CANON iMAGE GATEWAY-services ondersteunen, vindt u
op de website van Canon (http://canon.com/cig).
De instellingen voor “Opnamen naar een webservice
versturen” kunnen in sommige landen en gebieden mogelijk
niet op een computer worden uitgevoerd.
104
Als u opnamen naar webservices wilt kunnen sturen, dient u lid te
worden van CANON iMAGE GATEWAY (gratis).
Wanneer u CANON iMAGE GATEWAY-lid bent, kunt u de gemaakte
foto's in online albums publiceren en van een reeks services
gebruikmaken. Deze website kan tevens als brug fungeren bij het
draadloos versturen van opnamen vanaf de camera of voor het
versturen van koppelingen naar de online albums. Maak op een
computer of een ander apparaat verbinding met internet, ga op de
Canon-website (http://canon.com/cig) naar de CANON iMAGE
GATEWAY-site voor uw regio en registreer u daar als lid aande hand
van de aanwijzingen die u daar ontvangt.
Als u van andere webservices dan CANON iMAGE GATEWAY wilt
gebruikmaken, moet u over een account bij deze services beschikken.
Raadpleeg de website van de desbetreffende services voor meer
informatie.
Start EOS Utility op de computer, meld u bij CANON iMAGE GATEWAY
aan en configureer de instellingen op de camera voor toegang tot
webservices.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding op de dvd-rom voor
meer informatie.
Voorbereiding
Aanmelden als lid van CANON iMAGE GATEWAY
Instellingen voor het gebruik van webservices configureren
Voor het gebruik van CANON iMAGE GATEWAY moet u verbinding met
internet kunnen maken. (U hebt een account bij een internetprovider
nodig, er moet browsersoftware zijn geïnstalleerd en er moet een
verbinding worden ingesteld.)
Informatie over de browserversies (bijv. Microsoft Internet Explorer) en
de instellingen die voor CANON iMAGE GATEWAY nodig zijn, vindt u bij
CANON iMAGE GATEWAY.
De kosten voor de verbinding met uw provider en voor het gebruik van
diens toegangspunt worden afzonderlijk in rekening gebracht.
105
Voorbereiding
De algemene procedure voor het versturen van opnamen naar een
webservice is als volgt.
1 Maak een computer met daarop EOS Utility geïnstalleerd
klaar voor gebruik.
Gebruik de cd-rom met software die bij de camera is geleverd om
EOS Utility te installeren.
2 Ga op de computer naar de website van Canon en meld
u aan als CANON iMAGE GATEWAY-lid (gratis).
Als u al lid bent, gaat u verder naar stap 3.
3 Sluit de camera met een interfacekabel op de computer
aan.
Stel voordat u verbinding maakt eerst [
53: Wi-Fi
] in op [
Uitschakelen
].
4 Start EOS Utility op de computer, meld u bij CANON
iMAGE GATEWAY aan en configureer de instellingen op
de camera voor toegang tot webservices.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding op de dvd-rom voor
meer informatie.
5
Maak op de camera verbinding met het wireless
LAN-toegangspunt
(pag. 106)
.
Ontkoppel van tevoren de interfacekabel.
6
Verstuur opnamen naar een op de camera geregistreerde
webservice
(pag. 120)
.
U kunt opnamen met uw familie en vrienden delen door deze vanaf
de camera naar een op de camera geregistreerde webservice te
sturen of door koppelingen naar de online albums te versturen.
Informatie over landen en gebieden waar de CANON iMAGE GATEWAY-
service wordt geleverd, vindt u op de website van Canon
(http://canon.com/cig).
Wanneer de camera op een computer is aangesloten zoals beschreven
in “Bediening op afstand met EOS Utility” (pag. 93), hebt u geen
interfacekabel nodig om de instellingen te kunnen configureren.
Open en controleer de CANON iMAGE GATEWAY voor uw regio voor
informatie over de webservices die kunnen worden gebruikt met de
Wi-Fi-functies van deze camera.
106
Wanneer WPS (Wi-Fi Protected Setup) wordt ondersteund
pag. 107: Gemakkelijke verbinding via WPS (PBC-modus)
pag. 111: Gemakkelijke verbinding via WPS (PIN-modus)
Wanneer WPS niet wordt ondersteund
pag. 115: Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
Als u niet weet of het gebruikte toegangspunt WPS-compatibel is,
raadpleegt u de instructiehandleiding of andere documentatie die bij
het toegangspunt hoort.
Het type toegangspunt controleren
Wanneer u verbinding wilt maken met een netwerk dat een netwerkbeheerder
heeft, vraagt u de beheerder naar de gedetailleerde configuratieprocedures.
Als het gebruikte netwerk op MAC-adres filtert, registreert u het MAC-adres
van de camera bij het toegangspunt. U kunt het MAC-adres controleren in
het scherm [Algemene inst.] (pag. 149).
107
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een
toegangspunt dat met WPS (Wi-Fi Protected Setup) compatibel is.
In PBC-modus (Push Button Connection) kan de camera met het
toegangspunt worden verbonden doordat u eenvoudig op de WPS-
knop van het toegangspunt drukt.
Let wel op dat het lastiger kan zijn om de verbinding tot stand te
brengen als er meerdere toegangspunten in de buurt actief zijn.
Probeer in dat geval de verbinding tot stand te brengen via [WPS
(PIN-modus)].
Controleer van tevoren de positie van de WPS-knop op het
toegangspunt.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand te brengen.
Als de verborgen modus van het toegangspunt is ingeschakeld,
kan er wellicht geen verbinding tot stand worden gebracht.
Schakel de verborgen modus uit.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [w].
Selecteer [w] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
Gemakkelijke verbinding via WPS (PBC-modus)
Gemakkelijke verbinding via WPS (PBC-modus)
108
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice waarmee
u verbinding wilt maken en druk
vervolgens op <0>.
De inhoud en volgorde van de lijst kunnen
afhankelijk van de instellingen variëren.
De webservice waarmee u verbinding maakt,
kan later worden gewijzigd (pag. 126).
Wanneer het scherm [Verzenden
naar] (pag. 125) wordt weergegeven,
selecteert u een bestemming en gaat
u naar stap 4.
4
Selecteer [WPS (PBC-modus)].
Druk op de knop <V> om [WPS
(PBC-modus)] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Maak verbinding met het
toegangspunt.
Druk op de WPS-knop van het toegangspunt.
Voor informatie over waar u de knop vindt en
hoe lang u deze moet indrukken, raadpleegt u
de instructiehandleiding van het toegangspunt.
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
> om
verbinding met het toegangspunt te maken.
Wanneer er een verbinding met het
toegangspunt tot stand is gebracht, wordt het
scherm [
Inst. IP-adres
] weergegeven.
6
Stel het IP-adres in.
Druk op de knop <
V
> om de methode
voor het instellen van het IP-adres te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
109
Gemakkelijke verbinding via WPS (PBC-modus)
[Autom. instellen]
Hiermee worden de instellingen die bij [Handm. Instellen] beschikbaar
zijn automatisch geconfigureerd. Deze optie kan echter alleen worden
gebruikt in omgevingen met DHCP-servers of toegangspunten of
routers met DHCP-serverfunctionaliteit, waardoor IP-adressen en
verwante instellingen automatisch worden geconfigureerd.
Selecteer [OK] en druk op <0> om naar het volgende scherm te
gaan.
Als er een foutbericht wordt weergegeven, ook al zouden het
IP-adres en de daarbij behorende instellingen automatisch moeten
worden toegewezen en geconfigureerd, selecteert u [Handm.
Instellen].
[Handm. Instellen]
Indien [Autom. instellen] in een foutbericht resulteert, voert u het
IP-adres handmatig in. Voer het IP-adres van de camera in wanneer
daarom wordt gevraagd.
Selecteer [OK] en kies vervolgens een item dat op het scherm wordt
weergegeven. Druk als u klaar bent op <0>.
Voor het invoeren van cijfers draait u aan
het instelwiel <6> om de invoerpositie
in het bovenste gedeelte te verplaatsen
en draait u aan het instelwiel <5> om
een cijfer te selecteren. Druk op <0>
om het geselecteerde cijfer in te voeren.
Wanneer u klaar bent met het invoeren
van de gevraagde informatie drukt u op
de knop <M>. Er wordt geen
bevestigingsscherm weergegeven.
Wanneer u alle items hebt ingesteld, selecteert u [OK] en drukt u op
<0> om naar het volgende scherm te gaan.
Indien u niet zeker weet wat u moet invoeren, raadpleegt u de
pagina “Netwerkinstellingen controleren” (pag. 166) of vraagt u de
netwerkbeheerder of een andere persoon die kennis van het
netwerk heeft om hulp.
Gemakkelijke verbinding via WPS (PBC-modus)
110
7
Configureer verdere instellingen.
Om de instellingen in deze fase te
voltooien, drukt u op de knop <V>
om [OK] te selecteren en drukt u
vervolgens op <0> om naar stap 8
te gaan.
Als u de naam van de instellingen wilt
wijzigen, selecteert u [Naam
instellingen] en drukt u op <0>.
Het virtuele toetsenbord wordt
weergegeven (pag. 14). U kunt voor
de naam van de instellingen
maximaal 30 tekens invoeren.
8
Sla de instellingen op.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om de instellingen op te slaan.
Opnamen op de kaart worden
weergegeven.
9
Selecteer de opnamen die u wilt
verzenden.
Selecteer de opnamen en verzend
ze. Voor meer informatie over het
verzenden van opnamen, zie
pagina 120.
De instellingen voor netwerkverbinding met de webservices zijn nu
geconfigureerd.
111
Deze verbindingsmodus is beschikbaar bij gebruik van een toegangspunt dat
met WPS (Wi-Fi Protected Setup) compatibel is. Bij de verbindingsmethode
met PIN-code (PIN-modus) wordt er een 8-cijferig identificatienummer op de
camera gespecificeerd, dat op het toegangspunt moet worden ingesteld om
een verbinding tot stand te kunnen brengen.
Zelfs als er in de omgeving meerdere toegangspunten actief zijn, kan
er met dit gedeelde identificatienummer een relatief betrouwbare
verbinding tot stand worden gebracht.
Het kan circa een minuut duren om een verbinding tot stand te brengen.
Als de verborgen modus van het toegangspunt is ingeschakeld,
kan er wellicht geen verbinding tot stand worden gebracht.
Schakel de verborgen modus uit.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [w].
Selecteer [w] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice waarmee
u verbinding wilt maken en druk op <
0
>.
De inhoud en volgorde van de lijst
kunnen afhankelijk van de instellingen
variëren.
De webservice waarmee u verbinding maakt,
kan later worden gewijzigd (pag. 126).
Wanneer het scherm [Verzenden
naar] (pag. 125) wordt weergegeven,
selecteert u een bestemming en gaat
u naar stap 4.
Gemakkelijke verbinding via WPS (PIN-modus)
Gemakkelijke verbinding via WPS (PIN-modus)
112
4
Selecteer [WPS (PIN-modus)].
Druk op de knop <V> om [WPS
(PIN-modus)] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Geef bij het toegangspunt de
PIN-code op.
Voer bij het toegangspunt de 8-cijferige
PIN-code in die op het LCD-scherm
van de camera wordt weergegeven.
Voor instructies over het instellen van
een PIN-code bij het toegangspunt
raadpleegt u de instructiehandleiding
van het toegangspunt.
Selecteer [OK] nadat de PIN-code is
ingevoerd en druk op <0>.
6
Maak verbinding met het
toegangspunt.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
verbinding met het toegangspunt te
maken.
Wanneer er een verbinding met het
toegangspunt tot stand is gebracht,
wordt het scherm [Inst. IP-adres]
weergegeven.
7
Stel het IP-adres in.
Druk op de knop <V> om de
methode voor het instellen van het
IP-adres te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
113
Gemakkelijke verbinding via WPS (PIN-modus)
[Autom. instellen]
Hiermee worden de instellingen die bij [Handm. Instellen] beschikbaar
zijn automatisch geconfigureerd. Deze optie kan echter alleen worden
gebruikt in omgevingen met DHCP-servers of toegangspunten of
routers met DHCP-serverfunctionaliteit, waardoor IP-adressen en
verwante instellingen automatisch worden geconfigureerd.
Selecteer [OK] en druk op <0> om naar het volgende scherm te
gaan.
Als er een foutbericht wordt weergegeven, ook al zouden het
IP-adres en de daarbij behorende instellingen automatisch moeten
worden toegewezen en geconfigureerd, selecteert u [Handm.
Instellen].
[Handm. Instellen]
Indien [Autom. instellen] in een foutbericht resulteert, voert u het
IP-adres handmatig in. Voer het IP-adres van de camera in wanneer
daarom wordt gevraagd.
Selecteer [OK] en kies vervolgens een item dat op het scherm wordt
weergegeven. Druk als u klaar bent op <0>.
Voor het invoeren van cijfers draait u aan
het instelwiel <6> om de invoerpositie
in het bovenste gedeelte te verplaatsen
en draait u aan het instelwiel <5> om
een cijfer te selecteren. Druk op <0>
om het geselecteerde cijfer in te voeren.
Wanneer u klaar bent met het invoeren
van de gevraagde informatie drukt u op
de knop <M>. Er wordt geen
bevestigingsscherm weergegeven.
Wanneer u alle items hebt ingesteld, selecteert u [OK] en drukt u op
<0> om naar het volgende scherm te gaan.
Indien u niet zeker weet wat u moet invoeren, raadpleegt u de
pagina “Netwerkinstellingen controleren” (pag. 166) of vraagt u de
netwerkbeheerder of een andere persoon die kennis van het
netwerk heeft om hulp.
Gemakkelijke verbinding via WPS (PIN-modus)
114
8
Configureer verdere instellingen.
Om de instellingen in deze fase te
voltooien, drukt u op de knop <V>
om [OK] te selecteren en drukt u
vervolgens op <0> om naar stap 9
te gaan.
Als u de naam van de instellingen wilt
wijzigen, selecteert u [Naam
instellingen] en drukt u op <0>.
Het virtuele toetsenbord wordt
weergegeven (pag. 14). U kunt voor
de naam van de instellingen
maximaal 30 tekens invoeren.
9
Sla de instellingen op.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om de instellingen op te slaan.
Opnamen op de kaart worden
weergegeven.
10
Selecteer de opnamen die u wilt
verzenden.
Selecteer de opnamen en verzend
ze. Voor meer informatie over het
verzenden van opnamen, zie
pagina 120.
De instellingen voor netwerkverbinding met de webservices zijn nu
geconfigureerd.
115
Wanneer [Netwerk zoeken] wordt geselecteerd, wordt er een lijst met
actieve toegangspunten in de buurt weergegeven, samen met
informatie over deze toegangspunten. Selecteer de SSID (of ESS-ID)
van het toegangspunt waarmee u verbinding wilt maken.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [w].
Selecteer [w] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice waarmee
u verbinding wilt maken en druk
op <0>.
De inhoud en volgorde van de
lijst kunnen afhankelijk van de
instellingen variëren.
De webservice waarmee u verbinding
maakt, kan later worden gewijzigd
(pag. 126).
Wanneer het scherm [Verzenden
naar] (pag. 125) wordt weergegeven,
selecteert u een bestemming en gaat
u naar stap 4.
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
Het wireless LAN selecteren
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
116
4
Selecteer [Netwerk zoeken].
Druk op de knop <V> om [Netwerk
zoeken] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
5
Selecteer een toegangspunt.
Druk op <0> om de selectie van
een toegangspunt mogelijk te maken.
Druk op de knop <V> om een
toegangspunt te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan
(pag. 117).
(1) Geeft aan dat het apparaat zich in infrastructuurmodus bevindt
(2) Er wordt een pictogram weergegeven als het toegangspunt
versleuteld is
(3) De eerste tekens van de SSID
(4) Het gebruikte kanaal
Encryptie van het toegangspunt
Deze camera ondersteunt de volgende opties voor [Verificatie] en
[Encryptie instellingen]. Daarom dient er bij het toegangspunt een
van de volgende encryptiemethoden te worden gebruikt.
[Verificatie]: Open systeem, Shared Key, WPA-PSK of WPA2-PSK
[Encryptie instellingen]: WEP, TKIP of AES
[Conn. invoeren] en [Zoek opnieuw]
Als u de instellingen voor het toegangspunt handmatig wilt
configureren, selecteert u [Conn. invoeren] en drukt u op <0>.
Voer de SSID in met het virtuele toetsenbord en configureer de
instellingen volgens de weergegeven instructies.
Als u nogmaals naar toegangspunten wilt zoeken, selecteert u
[Zoek opnieuw] en drukt u op <0>.
(1)
(2)
(3)
(4)
117
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
Ga naar de volgende pagina wanneer het scherm [Inst. IP-adres] wordt
weergegeven.
Stel de encryptiesleutel in die voor het toegangspunt is gespecificeerd.
Voor informatie over de gespecificeerde encryptiesleutel raadpleegt u
de instructiehandleiding van het toegangspunt.
Let erop dat de schermen die in stap 1 t/m 3 hieronder zijn
weergegeven variëren, afhankelijk van de verificatie en gespecificeerde
encryptie voor het toegangspunt.
1
Het scherm [Key index] wordt alleen
weergegeven als er voor het
toegangspunt WEP-encryptie wordt
gebruikt.
Druk op de knop <V> om het key
index-nummer voor het toegangspunt
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
2
Druk op de knop <V> om de soort
en het aantal tekens voor de sleutel
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] en druk op <0> om
naar het volgende scherm te gaan.
3
Voer de encryptiesleutel met het
virtuele toetsenbord in (pag. 14).
Het scherm [Inst. IP-adres]
(pag. 118) wordt weergegeven.
De encryptiesleutel voor het wireless LAN invoeren
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
118
Druk op de knop <V> om de
methode voor het instellen van
het IP-adres te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
[Autom. instellen]
Hiermee worden de instellingen die bij [Handm. Instellen] beschikbaar
zijn automatisch geconfigureerd. Deze optie kan echter alleen worden
gebruikt in omgevingen met DHCP-servers of toegangspunten of
routers met DHCP-serverfunctionaliteit, waardoor IP-adressen en
verwante instellingen automatisch worden geconfigureerd.
Selecteer [OK] en druk op <0> om naar het volgende scherm te
gaan (pag. 119).
Als er een foutbericht wordt weergegeven, ook al zouden het IP-adres
en de daarbij behorende instellingen automatisch moeten worden
toegewezen en geconfigureerd, selecteert u [
Handm. Instellen
].
[Handm. Instellen]
Indien [Autom. instellen] in een foutbericht resulteert, voert u het
IP-adres handmatig in. Voer het IP-adres van de camera in wanneer
daarom wordt gevraagd.
Selecteer [OK] en kies vervolgens een item dat op het scherm wordt
weergegeven. Druk als u klaar bent op <0>.
Voor het invoeren van cijfers draait u aan
het instelwiel <6> om de invoerpositie
in het bovenste gedeelte te verplaatsen
en draait u aan het instelwiel <5> om
een cijfer te selecteren. Druk op <0>
om het geselecteerde cijfer in te voeren.
Wanneer u klaar bent met het invoeren
van de gevraagde informatie drukt u op
de knop <M>. Er wordt geen
bevestigingsscherm weergegeven.
Wanneer u alle items hebt ingesteld, selecteert u [OK] en drukt u op
<0> om naar het volgende scherm te gaan (pag. 119).
Het IP-adres instellen
119
Handmatige verbinding door netwerken te zoeken
Indien u niet zeker weet wat u moet invoeren, raadpleegt u de pagina
“Netwerkinstellingen controleren” (pag. 166) of vraagt u de netwerkbeheerder
of een andere persoon die kennis van het netwerk heeft om hulp.
1
Configureer verdere instellingen.
Om de instellingen in deze fase te
voltooien, drukt u op de knop <
V
> om
[
OK
] te selecteren en drukt u vervolgens
op <
0
> om naar stap 2 te gaan.
Als u de naam van de instellingen wilt
wijzigen, selecteert u [Naam
instellingen] en drukt u op <0>.
Het virtuele toetsenbord wordt weergegeven
(pag. 14). U kunt voor de naam van de
instellingen maximaal 30 tekens invoeren.
2
Sla de instellingen op.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om de instellingen op te slaan.
Opnamen op de kaart worden weergegeven.
3
Selecteer de opnamen die u wilt verzenden.
Selecteer de opnamen en verzend ze.
Voor meer informatie over het verzenden
van opnamen, zie pagina 120.
De instellingen voor netwerkverbinding met de webservices zijn nu
geconfigureerd.
Verbinding maken met een webservice
120
U kunt de foto's en films die u hebt gemaakt met anderen delen door ze naar een op
de camera geregistreerde webservice zoals CANON iMAGE GATEWAY te versturen.
Foto's worden in een online album op CANON iMAGE GATEWAY
opgeslagen en een koppeling naar het album wordt naar elke webservice
verstuurd. Het is ook mogelijk om foto's direct naar webservices te sturen,
afhankelijk van de geselecteerde webservice en instellingen.
De geselecteerde opnamen worden een voor een overgebracht.
1
Selecteer een opname die u wilt
overbrengen.
Druk op de knop <U> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
U kunt ook op de knop <I>
drukken om een opname in de
indexweergave te kiezen. Als u op de
knop <u> drukt, keert u terug naar
de gewone opnameweergave.
2
Selecteer [Wrg. bld. vrz.].
Als u het formaat voor de te verzenden
opname wilt kiezen, selecteert u
[Beeldf. wijz.] en drukt u op <0>.
Druk op de knop <
U
> om [
Wrg. bld.
vrz.
] te selecteren en druk op <
0
>.
Er wordt een voortgangsscherm voor
de overdracht weergegeven.
Selecteer [OK] in het scherm om het
versturen van de opname te voltooien
en druk op <0> om de verbinding te
beëindigen.
Opnamen naar een webservice versturen
Opnamen een voor een overbrengen
Soms wordt een verzendfout niet weergegeven, zelfs niet wanneer het
verzenden mislukt doordat er te weinig ruimte op de server is. Dit kan in de
volgende gevallen voorkomen:
Wanneer de opname is verkleind en verstuurd
Wanneer de opname rechtstreeks naar een andere webservice dan
CANON iMAGE GATEWAY is verstuurd
121
Opnamen naar een webservice versturen
Wanneer u opnamen naar bepaalde
webservices verstuurt, verschijnt er een
scherm [Gebruiksvoorwaarden].
Lees de gebruiksvoorwaarden
zorgvuldig door en druk op de knop
<U> om [Akkoord] te selecteren.
Druk vervolgens op <0>.
Met de knop <V> kunt u omhoog en
omlaag scrollen door het scherm.
Als er tijdens de verbinding opnamen worden weergegeven of nieuwe
opnamen worden gemaakt, wordt de verbinding verbroken.
Wanneer u CANON iMAGE GATEWAY op een computer opent, kunt u de
uploadgeschiedenis voor geregistreerde webservices bekijken.
Opnamen naar een webservice versturen
122
Er kunnen meerdere opnamen worden geselecteerd en verzonden.
1
Druk op <0>.
2
Selecteer [Gesel. verz.].
Als u het formaat voor de te
verzenden opnamen wilt kiezen,
selecteert u [Beeldf. wijz.] en drukt u
op <0>.
Druk op de knop <U> om [Gesel.
verz.] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
overbrengen.
Druk op de knop <U> om de
gewenste opnamen te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
<X> wordt in de linkerbovenhoek
van de geselecteerde opnamen
weergegeven.
U kunt ook op de knop <
I
> drukken
om een opname in de weergave met
drie beelden te kiezen. Als u op de knop
<
u
> drukt, keert u terug naar de
gewone opnameweergave.
Nadat u alle opnamen die u wilt
overbrengen hebt geselecteerd, drukt
u op de knop <Q>.
Geselecteerde opnamen verzenden
123
Opnamen naar een webservice versturen
4
Verklein de afmetingen.
Stel deze in als dit nodig is.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over het instellen hiervan.
Wanneer YouTube als bestemming is
geselecteerd, wordt [Beeldf. wijz.]
niet weergegeven.
5
Breng de opnamen over.
Druk op de knop <
V
> om [
Verzend.
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Er wordt een voortgangsscherm voor
de overdracht weergegeven.
Selecteer [OK] in het scherm om het
versturen van de opnamen te
voltooien en druk op <0> om de
verbinding te beëindigen.
Wanneer u opnamen naar bepaalde
webservices verstuurt, verschijnt er een
scherm [
Gebruiksvoorwaarden
]. Lees
de gebruiksvoorwaarden zorgvuldig door en
druk op de knop <
U
> om [
Akkoord
] te
selecteren. Druk vervolgens op <
0
>.
Met de knop <V> kunt u omhoog en
omlaag scrollen door het scherm.
Wanneer u een groot aantal opnamen of grote bestanden verstuurt, dient
u te zorgen dat de batterij voldoende is opgeladen, zodat deze niet
tijdens het versturen leeg raakt.
Als er tijdens de verbinding opnamen worden weergegeven of nieuwe
opnamen worden gemaakt, wordt de verbinding verbroken.
U kunt maximaal 50 bestanden tegelijk selecteren. Ook kunt u maximaal
10 bestanden tegelijk voor YouTube selecteren.
Raadpleeg de doelwebsite voor de maximale bestandsgrootte en de
afspeelduur van films.
Wanneer u CANON iMAGE GATEWAY op een computer opent, kunt u
de uploadgeschiedenis voor geregistreerde webservices bekijken.
De bestandsgrootte (totale grootte) is gebaseerd op de bestandsgrootte
voordat de afbeeldingen zijn verkleind.
Opnamen naar een webservice versturen
124
Wanneer [Gesel. verz.] is geselecteerd, kunt u in het
bevestigingsscherm voor het verzenden tevens het formaat kiezen
waarin de opnamen worden verzonden.
1
Selecteer [Beeldf. wijz.].
Druk bij het bevestigingsscherm voor
het verzenden van de opnamen op
de knop <V> om [Beeldf. wijz.] te
selecteren en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer het formaat.
Druk op de knop <V> om een
formaat te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Breng de opnamen over.
Druk op de knop <V> om [Verzend.]
te selecteren en druk op <0> om de
opnamen over te brengen.
Het formaat van de te versturen opname verkleinen
Alle op hetzelfde moment te verzenden opnamen worden verkleind,
behalve opnamen die kleiner zijn dan het geselecteerde formaat.
U kunt het formaat van films niet aanpassen.
[Gew. f.:S2] en [Gew. f.:S3] zijn alleen beschikbaar voor foto's die met
de EOS 70D zijn gemaakt. Opnamen van andere camera's worden
zonder aanpassing van het formaat verzonden.
125
Opnamen naar een webservice versturen
U kunt koppelingen naar online geplaatste opnamen naar
geregistreerde bestemmingen sturen. Het registreren van
e-mailbestemmingen en instellingen voor het verzenden van e-mails
dient op een computer te gebeuren. Raadpleeg de EOS Utility
Instructiehandleiding op de dvd-rom voor meer informatie.
Wanneer [ ] (E-mail) is geselecteerd
in het scherm [Uploaden naar
webservice] wordt het scherm
[Verzenden naar] weergegeven.
Selecteer het adres in de lijst met
geregistreerde adressen en druk
op <0>.
De procedure voor het versturen van
opnamen is dezelfde als die voor het
versturen van opnamen naar andere
webservices.
Een bestemming kiezen
126
De camera kan opnieuw verbinding maken met een webservice
waarvoor de verbindingsinstellingen zijn vastgelegd. De verbinding met
het toegangspunt hoeft slechts eenmaal tot stand te worden gebracht.
U hoeft niet voor elke webservice opnieuw een verbinding tot stand te
brengen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [w].
Selecteer [w] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice en druk
op <0>.
Wanneer het scherm [Verzenden
naar] (pag. 125) wordt weergegeven,
selecteert u een bestemming en gaat
u naar stap 4.
4
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [
Verbinden
] en druk op <
0
>.
Selecteer in het bevestigingsscherm
[
OK
].
De camera zal weer met de
webservice verbinding maken.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Opnieuw verbinding maken
127
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met webservices
vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [w].
Selecteer [w] (Uploaden naar
webservice) en druk op <0>.
3
Selecteer een webservice.
Selecteer een webservice en druk
op <0>.
Wanneer het scherm [Verzenden
naar] (pag. 125) wordt weergegeven,
selecteert u een bestemming en gaat
u naar stap 4.
4
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk
op <0>.
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
128
5
Selecteer [Ongespec.].
Selecteer [Ongespec.] en druk
op <0>.
Het scherm met verbindingsinstellingen
wordt weergegeven. Volg de
weergegeven instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
129
130
131
10
Opnamen bekijken met
een mediaspeler
Opnamen op een geheugenkaart in de camera kunnen
via een wireless LAN op een televisie worden bekeken.
Deze functie vereist een televisie, spelcomputer,
smartphone of een andere mediaspeler die compatibel
is met DLNA*. In deze handleiding wordt de term
“mediaspeler” gebruikt om naar al deze apparaten te
verwijzen.
* DLNA: Digital Living Network Alliance
Volg deze instructies pas nadat de met DLNA
compatibele televisie (of een ander gebruikt apparaat)
met een toegangspunt is verbonden. Voor informatie
over instellingen en configuratie raadpleegt u de
documentatie van het desbetreffende toestel of neemt
u contact op met de fabrikant.
132
Deze instructies bouwen voort op hoofdstuk 5.
1
Configureer verdere instellingen.
Om de instellingen in deze fase te
voltooien, drukt u op de knop <V>
om [OK] te selecteren en drukt u
vervolgens op <0> om naar stap 2
te gaan.
Als u de naam van de instellingen wilt
wijzigen, selecteert u [Naam
instellingen] en drukt u op <0>.
Het virtuele toetsenbord wordt
weergegeven (pag. 14). U kunt voor
de naam van de instellingen
maximaal 30 tekens invoeren.
2
Sla de instellingen op.
Selecteer [OK] en druk op <0>
om de instellingen op te slaan.
Het scherm [ Verbinding] wordt
weergegeven.
Als u op de knop <M> drukt,
keert u terug naar de gewone
opnameweergave.
De instellingen voor communicatie met de mediaspeler zijn nu
geconfigureerd.
Communicatie-instellingen voor een mediaspeler configureren
133
Opnamen op een geheugenkaart in de camera kunnen via een
mediaspeler op een televisie worden bekeken. RAW-opnamen en
films kunnen niet worden weergegeven.
De volgende handelingen worden uitgevoerd op de mediaspeler. Raadpleeg
de instructiehandleiding van de mediaspeler voor meer informatie.
1
Geef het instellingenscherm van
de mediaspeler op uw televisie
weer.
Geef met behulp van de
mediaspelerfuncties het pictogram
< EOS70D> (mediaspeler) weer
op de televisie.
Er kan een ander pictogram worden
weergegeven. Dit is afhankelijk van de
mediaspeler. In dat geval dient u het
pictogram met het label EOS70D te zoeken.
2
Selecteer het pictogram
<
EOS70D> op de mediaspeler.
Wanneer u het pictogram
< EOS70D> selecteert, wordt er
een pictogram van de geheugenkaart
weergegeven. Zodra u dit pictogram
hebt geselecteerd, kunt u mappen en
opnamen selecteren.
Selecteer een opname om deze groter
weer te geven op de televisie.
Raadpleeg de instructiehandleiding van
de mediaspeler voor meer informatie.
Opnamen op een tv weergeven
IMG_0002.JPG
IMG_0003.JPG
SD
01/08/2013
100CANON
01/08/2013
1-100
01/08/2013
IMG_0001.JPG
01/08/2013
EOS 70D
EOS 70D
Opnamen op een tv weergeven
134
1
Selecteer [Afsluiten].
Als het hier links weergegeven
scherm niet verschijnt, selecteert u
[Wi-Fi-functie] op tabblad [53].
Selecteer [Afsluiten] en druk
op <0>.
2
Selecteer [OK].
Druk op de knop <U> en selecteer
[OK] en druk vervolgens op <0> om
de verbinding te verbreken.
De verbinding verbreken
Informatie-overlays en details die worden weergegeven op de televisie
kunnen variëren. Dit is afhankelijk van de mediaspeler. Afhankelijk van
de mediaspeler kan het zijn dat opname-informatie niet wordt
weergegeven of dat een verticaal beeld in de horizontale stand wordt
weergegeven.
Pictogrammen met labels zoals “1-100” bevatten opnamen die
zijn gegroepeerd op bestandsnummer in de geselecteerde map
(***CANON).
Datuminformatie die voor opnamen wordt weergegeven, is gebaseerd
op Exif-informatie die is toegevoegd aan de opnamen.
Datuminformatie die wordt weergegeven voor geheugenkaarten of
mappen kan in sommige gevallen de huidige datum zijn die is ingesteld
op de camera.
Als de functie voor automatisch uitschakelen tijdens het zoeken naar een
wireless LAN actief is, zal de wireless LAN-functie worden
uitgeschakeld. De wireless LAN-verbinding wordt hersteld wanneer de
camera weer wordt geactiveerd.
Wanneer het Live view-beeld op de camera wordt weergegeven, of tijdens
opnamen in HDR-modus, de modus HDR-tegenlicht, Nachtopnamen uit
hand of Ruisonderdrukking bij meerdere opnamen, worden de beelden
mogelijk niet goed op de mediaspeler weergegeven.
135
De camera kan opnieuw verbinding maken met een mediaspeler
waarvoor de verbindingsinstellingen zijn vastgelegd.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [ ].
Selecteer [ ] (Beelden op DLNA-
app. bekijken) en druk op <0>.
3
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk
op <0>.
Selecteer in het bevestigingsscherm
[OK].
De camera zal weer met de
mediaspeler verbinding maken.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Opnieuw verbinding maken
136
U kunt maximaal drie instellingen voor verbinding met mediaspelers
vastleggen.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer [ ].
Selecteer [ ] (Beelden op DLNA-
app. bekijken) en druk op <0>.
3
Selecteer [Kies instell.].
Selecteer [Kies instell.] en druk
op <0>.
4
Selecteer [Ongespec.].
Selecteer [Ongespec.] en druk
op <0>.
Het scherm met verbindingsinstellingen
wordt weergegeven. Volg de
weergegeven instructies om de
verbindingsinstellingen te voltooien.
Instellingen voor meerdere verbindingen vastleggen
137
138
139
11
Vanuit het scherm Sneltoetsen verbinding
maken met een wireless LAN
Met het scherm Sneltoetsen of Sneltoetsen tijdens
weergave kunt u via vastgelegde bestemmingen
verbinding met een wireless LAN maken.
Bestemmingsinstellingen kunnen niet via het scherm Sneltoetsen
worden geconfigureerd. Configureer bestemmingsinstellingen via
het menuscherm.
140
U kunt het scherm Sneltoetsen gebruiken om toegang te krijgen tot
Wi-Fi-functies waarvoor de bestemmingsinstellingen zijn vastgelegd.
Er zijn in het scherm Sneltoetsen drie functies beschikbaar: [q]
(Verbinden met smartphone), [D] (Afstandsbedien. (EOS Utility)) en
[ ] (Beelden op DLNA-app. bekijken).
Stel het programmakeuzewiel op een creatieve modus in voordat u
deze functies gaat gebruiken.
1
Selecteer [ ].
Druk op de knop <Q> om het
scherm Sneltoetsen weer te geven.
Selecteer [ ] (Wi-Fi-functie) en
druk op <0>.
Wanneer [Wi-Fi] op het tabblad [53]
op [Uitschakelen] is ingesteld, kan
dit niet worden geselecteerd.
Tijdens de verbinding verschijnt het hier
links weergegeven scherm. Als u de
verbindingsbestemming wilt wijzigen,
selecteert u [
OK
], drukt u op <
0
> om
de verbinding te verbreken en
configureert u vervolgens de instellingen.
2
Selecteer het item waarmee u
verbinding wilt maken.
Selecteer het item waarmee u
verbinding wilt maken en druk op <
0
>.
Items waarvoor de
bestemmingsinstellingen niet zijn
vastgelegd, zijn onbeschikbaar.
3
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [
Verbinden
] en druk op <
0
>.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
Verbinding maken vanuit het scherm Sneltoetsen
141
U kunt het scherm Sneltoetsen ook tijdens de weergave van opnamen
gebruiken om toegang te krijgen tot Wi-Fi-functies waarvoor de
bestemmingsinstellingen zijn vastgelegd. Tijdens weergave kunnen in
het scherm Sneltoetsen twee functies worden gebruikt: [z] (Blden
tussen camera's verz.) en [w] (Uploaden naar webservice).
1
Druk op de knop <Q>.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <Q>.
Het scherm Sneltoetsen wordt
weergegeven.
2
Selecteer [k].
Selecteer [k] (Wi-Fi-functie) en druk
op <0>.
Wanneer [Wi-Fi] op het tabblad [53]
op [Uitschakelen] is ingesteld, kan
dit niet worden geselecteerd.
Tijdens de verbinding verschijnt het
hier links weergegeven scherm.
Selecteer [OK], druk op <0> om
de verbinding te verbreken en
configureer vervolgens de
instellingen.
Verbinding maken vanuit een weergavescherm
Verbinding maken vanuit een weergavescherm
142
3
Selecteer het item waarmee u
verbinding wilt maken.
Selecteer het item waarmee u
verbinding wilt maken en druk
op <0>.
Items waarvoor de
bestemmingsinstellingen niet zijn
vastgelegd, zijn onbeschikbaar.
Wanneer u [w] (Uploaden naar
webservice) selecteert, wordt er een
selectiescherm voor webservices
weergegeven. Selecteer het item
waarmee u verbinding wilt maken en
druk op <0>.
Wanneer het scherm [Verzenden
naar] (pag. 125) wordt weergegeven,
selecteert u een bestemming en gaat
u naar stap 4.
4
Breng een verbinding tot stand.
Selecteer [Verbinden] en druk
op <0>.
De opnamen op de kaart worden
weergegeven en de gewenste
opnamen kunnen worden
geselecteerd.
Wanneer er instellingen voor
meerdere verbindingsdoelen zijn
vastgelegd, selecteert u [Kies
instell.], het verbindingsdoel en
brengt u de verbinding tot stand.
143
144
145
12
Instellingen beheren
146
Controleer de netwerkinstellingen als volgt.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Selecteer het item waarvoor u de
instellingen wilt bekijken.
Druk op de knop <V> of <U> om
een item te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer u [w] selecteert, wordt er
een selectiescherm voor webservices
weergegeven. Dezelfde instellingen
worden voor elk geselecteerd item
weergegeven.
Tijdens de verbinding
Als tijdens de verbinding
[Wi-Fi-functie] wordt geselecteerd,
verschijnt het hier links weergegeven
scherm.
Selecteer [Bevestig inst.] en druk op
<0> om de instellingen weer te
geven.
Instellingen bekijken of wijzigen
147
Instellingen bekijken of wijzigen
Wanneer de verbinding is beëindigd
Selecteer de
verbindingsbestemming, selecteer
[Bekijk/wijzig instellingen] en druk
op <0>.
Selecteer [Bevestig inst.] en druk op
<0> om de instellingen weer te
geven.
Instellingen bekijken of wijzigen
148
Als u instellingen wilt wijzigen,
selecteert u [Wijzig inst.] op het
scherm [Bekijk/wijzig instellingen]
dat op pagina 147 wordt
weergegeven.
Een scherm voor het instellen van
de verbinding wordt weergegeven.
Configureer de verbindingsinstellingen
weer aan de hand van de geëigende
stappen.
Als u de naam van de instellingen wilt
wijzigen, selecteert u [Wijzig naam
instell.] op het scherm [Bekijk/wijzig
instellingen] dat op pagina 147
wordt weergegeven.
Voer de naam van de instellingen
in met behulp van het virtuele
toetsenbord (pag. 14).
Instellingen wijzigen
De naam van instellingen wijzigen
149
Alle wireless LAN-instellingen kunnen via de onderstaande
procedure worden gewist. Door de wireless LAN-instellingen te
wissen, kunt u voorkomen dat anderen ermee aan de haal gaan
wanneer u de camera uitleent.
1
Selecteer [Wi-Fi-functie].
Stel op het tabblad [53] de optie
[Wi-Fi] in op [Inschakelen] en
selecteer [Wi-Fi-functie].
2
Druk op de knop <B>.
Het algemene instellingenscherm
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Wi-Fi-instellingen
wissen].
Druk op de knop <V> om [Wi-Fi-
instellingen wissen] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
4
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De instellingen voor [Wi-Fi-functie]
worden gewist en het menuscherm
verschijnt weer.
Wireless LAN-instellingen wissen
Met [54: Wis alle camera-instellingen] worden de instellingen voor
[Wi-Fi-functie] niet gewist.
150
151
13
Problemen oplossen
Bij gebruik van de camera in ad-hocmodus in combinatie met
bepaalde typen computers kan de overdrachtssnelheid zeer traag
worden. Voor meer informatie neemt u contact op met uw dealer of
dichtstbijzijnde Canon Service Center.
152
Wanneer <k> of <l> op het LCD-paneel knippert, geeft u het
foutbericht op een van de volgende manieren weer. Verhelp vervolgens
de oorzaak van de fout aan de hand van de voorbeelden in dit
hoofdstuk.
Selecteer [53: Wi-Fi-functie] 9 [Algemene inst.] 9 [Foutdetails]
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [53: Wi-Fi-functie] en druk op <0>.
Klik op het foutnummer in het volgende diagram om naar de
desbetreffende pagina te gaan.
Reageren op foutberichten
11 (pag. 153) 12 (pag. 153)
21 (pag. 153) 22 (pag. 154) 23 (pag. 155)
61 (pag. 156) 62 (pag. 156) 63 (pag. 157) 64 (pag. 157) 65 (pag. 157)
66 (pag. 158) 67 (pag. 158) 68 (pag. 158) 69 (pag. 159)
91 (pag. 159)
101 (pag. 159) 102 (pag. 159) 103 (pag. 160) 104 (pag. 160) 105 (pag. 160)
106 (pag. 160) 107 (pag. 160) 108 (pag. 161) 109 (pag. 161)
121 (pag. 161) 122 (pag. 161) 123 (pag. 161) 124 (pag. 161) 125 (pag. 162)
126 (pag. 162) 127 (pag. 162)
141 (pag. 162)
153
Reageren op foutberichten
Kijk in het geval van [q] of EOS Remote wordt uitgevoerd.
Maak verbinding met behulp van EOS Remote (pag. 37 en 78).
Kijk in het geval van [l] of de printer is ingeschakeld.
Schakel de printer in.
Wordt EOS Utility uitgevoerd?
Als er geen verbinding tot stand kan worden gebracht zelfs als
EOS Utility wordt uitgevoerd, moet u EOS Utility opnieuw starten
en proberen opnieuw verbinding te maken.
Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Deze fout doet zich voor als er verschillende encryptiesleutels
worden gebruikt en de verificatiemethode voor de encryptie is
ingesteld op [Open systeem].
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg
ervoor dat de juiste encryptiesleutel voor verificatie is ingevoerd op
de camera (pag. 69 en 117).
Zijn het doelapparaat en toegangspunt ingeschakeld?
Schakel de voeding van het doelapparaat en access point in en wacht even.
Controleren op de camera
Het IP-adres op de camera is ingesteld op [Autom. toeken.].
Is dit de juiste instelling?
Als u geen DHCP-server gebruikt, stelt u het IP-adres op de
camera in op [Handm. Instellen] en configureert u vervolgens de
instellingen (pag. 59, 64, 70, 109, 113, 118).
Controleren op de DHCP-server
Is de DHCP-server ingeschakeld?
Schakel de DHCP-server in.
Zijn er genoeg adressen om te worden toegekend door de DHCP-server?
Verhoog het aantal adressen dat door de DHCP-server wordt toegekend.
Verwijder apparatuur met door de DHCP-server toekende adressen
van het netwerk om het aantal gebruikte adressen te verminderen.
11: Verb.doel niet gevonden
12: Verb.doel niet gevonden
21: Geen adres toegewezen door DHCP server
Reageren op foutberichten
154
Werkt de DHCP-server correct?
Controleer de instellingen van de DHCP-server om na te gaan of
deze goed werkt als DHCP-server.
Vraag zo nodig uw netwerkbeheerder of de DHCP-server
beschikbaar is.
Controleren op de camera
Komt het IP-adres van de DNS-server op de camera overeen
met het werkelijke IP-adres van de DNS-server?
Stel het IP-adres in op [Handm. Instellen]. Stel vervolgens op de
camera het IP-adres van de gebruikte DNS-server in (pag. 109,
113, 118 en 166).
Controleren op de DNS-server
Is de DNS-server ingeschakeld?
Schakel de DNS-server in.
Zijn de instellingen op de DNS-server voor IP-adressen en
bijbehorende namen correct?
Controleer op de DNS-server of de instellingen voor IP-adressen
en bijbehorende namen correct zijn.
Werkt de DNS-server correct?
Controleer de instellingen van de DNS-server om na te gaan of
deze goed werkt als DNS-server.
Vraag zo nodig uw netwerkbeheerder of de DNS-server
beschikbaar is.
22: Geen respons van DNS server
Reageren op foutberichten 21 - 23
Let ook op de volgende punten wanneer u problemen met foutnummer
21 - 23 verhelpt.
Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze dezelfde
encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Deze fout doet zich voor als er verschillende encryptiesleutels worden gebruikt
en de verificatiemethode voor de encryptie is ingesteld op [Open systeem]. Bij
de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters,
dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg ervoor dat de juiste
encryptiesleutel voor verificatie is ingevoerd op de camera (pag. 69 en 117).
155
Reageren op foutberichten
Controleren in het hele netwerk
Heeft uw netwerk een router of vergelijkbaar apparaat dat
dienst doet als gateway?
Vraag de netwerkbeheerder zo nodig naar het adres van de
netwerkgateway en voer dit in op de camera (pag. 59, 64, 70, 109,
113, 118, 166).
Controleer of het gateway-adres correct is ingevoerd op alle
netwerkapparaten, inclusief de camera.
Controleren op de camera
Gebruikt een ander apparaat in het cameranetwerk hetzelfde
IP-adres als de camera?
Wijzig het IP-adres van de camera om te voorkomen dat twee
apparaten hetzelfde adres gebruiken. U kunt ook het IP-adres van
het andere apparaat met het dubbele adres wijzigen.
Als het IP-adres van de camera is ingesteld op [Handm. Instellen]
bij gebruik van een netwerk dat een DHCP-server gebruikt,
verandert u de instelling naar [Autom. instellen] (pag. 59, 64, 70,
109, 113, 118).
23: Duplicaat IP-adres
Reageren op foutberichten
156
Zijn er obstakels tussen de camera en de antenne van het
toegangspunt?
Verplaats de antenne van het toegangspunt zo dat deze duidelijk
te zien is vanaf het punt waar u de camera gebruikt (pag. 164).
Controleren op de camera
Zijn de SSID-instelling van de camera en die van het
toegangspunt hetzelfde?
Controleer de SSID van het toegangspunt en stel de SSID op de
camera overeenkomstig in (pag. 68 en 116).
Controleren bij het toegangspunt
Is het toegangspunt ingeschakeld?
Schakel het toegangspunt in.
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het toegangspunt geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het toegangspunt. U
kunt het MAC-adres controleren in het scherm [Algemene inst.]
(pag. 149).
Controleren op de wireless LAN-terminal
Is er een wireless LAN-terminal voor ad-hoccommunicatie in
de buurt?
Installeer een wireless LAN-terminal voor ad-hoccommunicatie in
de buurt van de camera.
61: Geselect. SSID wireless LAN network niet gevonden
62: Geen respons van wireless LAN-terminal
157
Reageren op foutberichten
Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze
dezelfde verificatiemethode gebruiken?
De camera ondersteunt de volgende verificatiemethoden: [Open
systeem], [Shared key], [WPA-PSK] en [WPA2-PSK] (pag. 68
en 116).
Wanneer u in infrastructuurmodus een AirPort voor communicatie
gebruikt, wordt [Open systeem] niet ondersteund. Configureer
een [Shared Key] op de camera (pag. 68 en 116).
Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg
ervoor dat op de camera en het toegangspunt de juiste
encryptiesleutel voor verificatie is ingevoerd (pag. 69 en 117).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het toegangspunt geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het toegangspunt. U kunt
het MAC-adres controleren in het scherm [
Algemene inst.
] (pag. 149).
Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiemethode gebruiken?
De camera ondersteunt de volgende encryptiemethoden: [WEP],
[TKIP] en [AES] (pag. 68 en 116).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het toegangspunt geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het toegangspunt. U kunt het
MAC-adres controleren in het scherm [
Algemene inst.
] (pag.
149
).
Zijn er obstakels tussen de camera en de antenne van het
toegangspunt?
Verplaats de antenne van het toegangspunt zo dat deze duidelijk
te zien is vanaf het punt waar u de camera gebruikt (pag. 164).
63: Wireless LAN-verificatiefout
64: Kan niet verbinden met wireless LAN-terminal
65: Wireless LAN-verbinding verbroken
Reageren op foutberichten
158
De wireless LAN-verbinding is om een of andere reden
verbroken en kan niet worden hersteld.
Mogelijke oorzaken: te intensief gebruik van het toegangspunt
door een ander apparaat, een magnetron of soortgelijk apparaat
dat in de buurt van het toegangspunt wordt gebruikt (verstoring
van IEEE 802.11b/g/n (2,4-GHz band)) of invloed van regen of
hoge luchtvochtigheid (pag. 164).
Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiesleutel voor de verificatie gebruiken?
Bij de instelling wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters, dus controleer of u alles juist hebt ingevoerd. Zorg
ervoor dat op de camera en het toegangspunt de juiste
encryptiesleutel voor verificatie is ingevoerd (pag. 69 en 117).
Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze
dezelfde encryptiemethode gebruiken?
De camera ondersteunt de volgende encryptiemethoden: [WEP],
[TKIP] en [AES] (pag. 68 en 116).
Wordt er op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de
camera bij het toegangspunt geregistreerd?
Registreer het MAC-adres van de camera bij het toegangspunt. U
kunt het MAC-adres controleren in het scherm [Algemene inst.]
(pag. 149).
Hebt u de WPS-knop (Wi-Fi Protected Setup) op het
toegangspunt lang genoeg ingedrukt?
Houd de WPS-knop zo lang ingedrukt als in de
instructiehandleiding van het toegangspunt staat beschreven.
Probeert u verbinding te maken in de buurt van het
toegangspunt?
Probeer verbinding te maken wanneer beide apparaten zich
binnen elkaars bereik bevinden.
66: Onjuiste wireless LAN encryptiesleutel
67: Onjuiste wireless LAN encryptie methode
68: Kan niet verbinden met wireless LAN-terminal. Start
opnieuw.
159
Reageren op foutberichten
Er wordt verbinding gemaakt door andere toegangspunten in PBC-
modus (Push Button Connection) van WPS (Wi-Fi Protected Setup).
Wacht even voordat u verbinding maakt of probeer verbinding te maken
in de verbindingsmodus met PIN-code (PIN-modus) (pag. 62 en 111).
Er heeft zich een probleem voorgedaan met een ander
foutnummer dan 11 - 69.
Schakel de camera uit en dan weer in.
Hebt u de procedure om verbinding tussen camera's te maken
ook op de andere camera's uitgevoerd?
Voer de procedure om verbinding tussen camera's te maken ook
op de andere camera's uit.
Wanneer u camera's waarvan de verbindingsinstellingen zijn
vastgelegd opnieuw wilt verbinden, voert u de procedure om
opnieuw verbinding te maken op beide camera's uit.
Proberen meerdere camera's een verbinding tot stand te brengen?
De camera kan met slechts één andere camera tegelijk worden
verbonden. Controleer of er geen andere camera in de buurt is die
een verbinding tot stand probeert te brengen en probeer opnieuw
verbinding te maken.
Heeft de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden genoeg ruimte?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden.
Vervang de kaart of zorg ervoor dat er genoeg ruimte beschikbaar is.
Probeer vervolgens de gegevens opnieuw naar de camera te verzenden.
Is de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden vergrendeld?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Maak de vergrendeling ongedaan. Probeer vervolgens
de gegevens opnieuw naar de camera te verzenden.
69: Meerdere wireless LAN-terminals gevonden. Kan
geen verbinding maken. Start opnieuw.
91: Andere fout
101: Kon geen verbinding maken
102: Kon geen bestanden verzenden
Reageren op foutberichten
160
Controleer of het mapnummer van de camera waarnaar u de
gegevens wilt verzenden 999 is en of het bestandsnummer 9999 is.
Map- of bestandsnamen worden niet automatisch gemaakt. Vervang
de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden.
Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Functioneert de kaart goed?
Vervang de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Is de camera waarnaar u gegevens wilt verzenden gereed om
gegevens te ontvangen?
Controleer de batterij en verbindingsstatus van de camera waarnaar u de
gegevens wilt verzenden. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Heeft de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden genoeg ruimte?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden. Vervang de kaart of zorg
ervoor dat er genoeg ruimte beschikbaar is. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Is de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden vergrendeld?
Controleer de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden. Maak de
vergrendeling ongedaan. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Controleer of het mapnummer van de camera waarnaar u de
gegevens wilt verzenden 999 is en of het bestandsnummer 9999 is.
Map- of bestandsnamen worden niet automatisch gemaakt. Vervang
de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt verzenden.
Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
Functioneert de kaart goed?
Vervang de kaart in de camera waarnaar u de gegevens wilt
verzenden. Probeer vervolgens de gegevens opnieuw te verzenden.
103: Kon geen bestanden ontvangen
104: Kon geen bestanden ontvangen. Kaart vol
105: Kon geen bestanden ontvangen. Kaart schrijfbeveiligd
106: Kon geen bestanden ontvangen. Map en
bestandsnummer hebben max.waarde bereikt
107: Kon geen bestanden ontvangen. Geen toegang tot kaart
161
Reageren op foutberichten
Heeft de doelcamera de verbinding verbroken?
Controleer de verbindingsstatus en maak opnieuw verbinding met
de camera's.
Er is bij de verbinding tussen de camera's een probleem opgetreden
met een andere omschrijving dan fout 101 tot en met 108.
Maak opnieuw verbinding met de camera's.
De doelwebserver beschikt over onvoldoende vrije ruimte.
Verwijder overbodige afbeeldingen van de webserver, controleer
de beschikbare ruimte op de webserver en probeer vervolgens de
gegevens opnieuw te verzenden.
Het instellen van de webservice is mogelijk niet goed gegaan.
Sluit de camera op uw computer aan met een interfacekabel en
configureer de instellingen van de webservice met EOS Utility (pag. 105).
Is registratie-informatie van de camera of de op de camera
geregistreerde webservice verwijderd uit CANON iMAGE GATEWAY?
Sluit de camera op uw computer aan met een interfacekabel en
configureer de instellingen van de webservice met EOS Utility (pag. 105).
Het hoofdcertificaat is verlopen of ongeldig.
Sluit de camera op uw computer aan met een interfacekabel en
configureer de instellingen van de webservice met EOS Utility (pag. 105).
108: Verbinding verbroken
109: Er is een fout opgetreden
121: Onvoldoende vrije ruimte op server
122: Maak verbinding met een computer en corrigeer de
instellingen voor de webservice met de bijgeleverde software
123: Kan niet aanmelden bij webservice. Maak verbinding
met een computer en corrigeer de instellingen voor de
webservice met de bijgeleverde software.
124: Ongeldig SSL-certificaat. Maak verbinding met een
computer en corrigeer de instellingen voor de
webservice met de bijgeleverde software.
Reageren op foutberichten
162
Is er verbinding met het netwerk?
Controleer de verbindingsstatus van het netwerk.
Er wordt onderhoud gepleegd aan CANON iMAGE GATEWAY
of de belasting is tijdelijk geconcentreerd.
Probeer later opnieuw verbinding te maken met de webservice.
Tijdens het verbinden met de webservice heeft zich een ander
probleem voorgedaan dan foutmelding 121 t/m 126.
Probeer opnieuw verbinding te maken met de webservice.
Is de printer bezig met afdrukken?
Maak opnieuw verbinding met de printer nadat deze klaar is met
afdrukken.
Heeft een andere camera verbinding gemaakt met de printer?
Maak opnieuw verbinding met de printer nadat de verbinding
tussen de printer en de andere camera is verbroken.
125: Controleer de netwerkinstellingen
126: Kon geen verbinding maken met server
127: Er is een fout opgetreden
141: Printer is bezig. Probeer opnieuw verbinding te
maken.
163
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Stel [53: Wi-Fi] in op [Uitschakelen]. Als [Wi-Fi] is ingesteld op
[Inschakelen], kan het apparaat niet worden gebruikt, zelfs niet als
de camera met een interfacekabel is aangesloten op een
computer, printer, GPS-ontvanger of ander apparaat (pag. 17).
[53: [Wi-Fi] kan niet worden ingesteld op [Inschakelen] als de
camera met een interfacekabel is aangesloten op een computer,
printer, GPS-ontvanger of ander apparaat (pag. 17).
Als [Meerdere opnames] is ingesteld op [Inschakelen], krijgen
opnamen met meerdere belichtingen prioriteit en kan de Wi-Fi-
functie niet worden gebruikt. Ondanks dat [53: Wi-Fi] is ingesteld
op [Inschakelen] zijn de opties voor [53: Wi-Fi-functie] grijs en is
de functie niet beschikbaar.
Problemen oplossen
Een computer, printer, GPS-ontvanger of ander apparaat
kan niet worden gebruikt met een verbinding via kabel.
[Wi-Fi] kan niet worden ingesteld op [Inschakelen].
164
Als de transmissiesnelheid afneemt, de verbinding wordt verbroken of andere
problemen optreden bij het gebruik van een camera met een wireless LAN,
kunt u de volgende suggesties voor oplossingen proberen.
Bij gebruik binnenshuis installeert u het apparaat in de kamer waar
u opnamen maakt.
Plaats het apparaat hoger dan de camera.
Plaats het apparaat op een plek waar geen mensen of voorwerpen
tussen het toegangspunt en de camera kunnen komen.
Plaats het apparaat zo dicht mogelijk in de buurt van de camera.
Houd er met name rekening mee dat regen de radiogolven kan
absorberen en de verbinding kan verstoren wanneer u de
apparaten buiten bij slecht weer gebruikt.
Als de transmissiesnelheid van een wireless LAN afneemt door een van
de volgende elektronische apparaten, schakel deze dan uit of maak op
grotere afstand verbinding.
De camera communiceert met wireless LAN via IEEE 802.11b/g/n
met radiogolven op de 2,4-GHz band. Hierdoor kan de
transmissiesnelheid van het wireless LAN afnemen als er
magnetronovens, draadloze telefoons, microfoons of soortgelijke
apparaten in de buurt op dezelfde frequentieband functioneren.
Als een Wi-Fi-apparaat in de buurt op dezelfde frequentieband
functioneert als de camera, kan de transmissiesnelheid van het
wireless LAN afnemen.
Zorg ervoor dat de IP-adressen van de camera's verschillend zijn wanneer
u met meerdere camera's verbinding maakt met één toegangspunt.
Wanneer meerdere camera's verbonden zijn met één
toegangspunt, neemt de transmissiesnelheid af.
Wanneer er meerdere toegangspunten met IEEE 802.11b/g/n
(2,4-GHz band) zijn, laat dan een ruimte van vier kanalen kussen
elk wireless LAN-kanaal om verstoring van de radiogolven te
beperken. Gebruik bijvoorbeeld kanaal 1, 6 en 11, kanaal 2 en 7 of
kanaal 3 en 8.
Opmerkingen over wireless LAN
Installatielocatie van het toegangspunt en de antenne
Elektronische apparaten in de buurt van het toegangspunt
Opmerkingen bij het gebruik van meerdere camera's
165
Opmerkingen over wireless LAN
De radiogolven van een wireless LAN kunnen gemakkelijk worden
onderschept. Daarom raden we u aan de communicatie met
encryptie in de instellingen van het toegangspunt te activeren.
Wanneer [53: Wi-Fi] is ingesteld op [Inschakelen], is het
opnemen van films uitgeschakeld. Stel deze optie in op
[Uitschakelen] en sluit vervolgens een interfacekabel aan.
Wanneer de camera via een interfacekabel op een computer,
printer of ander apparaat is aangesloten, kunnen de instellingen
voor [Wi-Fi] niet worden gewijzigd. Ontkoppel de interfacekabel
voordat u de instellingen configureert.
Wanneer [53: Wi-Fi] is ingesteld op [Inschakelen], is
beeldoverdracht via een Eye-Fi-kaart uitgeschakeld.
U kunt geen filmopnamen maken wanneer [53: Wi-Fi] is ingesteld
op [Inschakelen].
Beveiliging
Aansluiting via een interfacekabel
Gebruik van een Eye-Fi-kaart
Filmopnamen
166
Klik op de knop [Start] 9 [All Programs/Alle programma's] 9
[Accessories/Bureau-accessoires] 9 [Command Prompt/
Opdrachtprompt]. Typ ipconfig/all en druk op de <Enter>toets.
Het IP-adres dat aan de computer is toegewezen wordt samen met het
subnetmasker, de gateway en de DNS-serverinformatie weergegeven.
Wijzig het laatste deel van het IP-adres als u wilt voorkomen dat u
hetzelfde IP-adres gebruikt voor de computer en andere
netwerkapparatuur bij de configuratie van het IP-adres dat wordt
toegewezen aan de camera bij de processen die op pagina 59, 64, 70,
109, 113 en 118 worden beschreven.
Open in Mac OS X het programma [Terminal], typ ifconfig -a en druk
op <Return>. Het IP-adres dat aan de computer is toegewezen, staat
onder [en0] bij het item [inet], in de indeling ***.***.***.***.
Wijzig het laatste deel van het IP-adres als u wilt voorkomen dat u
hetzelfde IP-adres gebruikt voor de computer en andere
netwerkapparatuur bij de configuratie van het IP-adres dat wordt
toegewezen aan de camera bij de processen die op pagina 59, 64, 70,
109, 113 en 118 worden beschreven.
* Raadpleeg de Help van Mac OS X voor meer informatie over het programma
[Term inal].
Netwerkinstellingen controleren
Windows
Macintosh
Voorbeeld: 192.168.1.10
Voorbeeld: 192.168.1.10
167
14
Referentie
168
9Wireless LAN
Compatibiliteit met
standaarden: IEEE 802.11b/g/n
Overdrachtsmethode: DS-SS-modulatie (IEEE 802.11b)
OFDM-modulatie (IEEE 802.11g/n)
Verzendbereik: Circa 30 m
* Zonder obstakels tussen de zend- en
ontvangstantennes en zonder radiostoring
* Met een grote, goed werkende antenne voor het
toegangspunt van het wireless LAN
Verzendfrequentie
(centrale frequentie):
Verbindingsmethode: Infrastructuurmodus*, ad-hocmodus, camera access
point modus
* Wi-Fi Protected Setup wordt ondersteund
Beveiliging: Verificatiemethode: Open systeem, Shared Key,
WPA-PSK, WPA2-PSK
Encryptie: WEP, TKIP, AES
9Netwerkfuncties
Opnamen overbrengen Een opname overbrengen
naar een andere camera: Geselecteerde opnamen overbrengen
Opnamen met gewijzigd formaat overbrengen
Verbinding met
Opnamen kunnen worden bekeken, geregeld en
smartphones:
ontvangen met een smartphone.
De camera op afstand bedienen met een smartphone
Bediening op afstand De functies voor bediening op afstand en het bekijken
met EOS Utility: van opnamen van EOS Utility kunnen via een wireless
LAN worden gebruikt.
Afdrukken met Opnamen kunnen worden afgedrukt met een printer
Wi-Fi-printers: die Wi-Fi ondersteunt.
Opnamen versturen Opnamen op de camera en links naar opnamen
naar een webservice: kunnen naar geregistreerde webservices worden
verstuurd.
Opnamen bekijken met Opnamen kunnen worden bekeken met een
een mediaspeler: mediaspeler die compatibel is met DLNA.
Alle bovenstaande specificaties zijn gebaseerd op de testnormen van Canon.
Specificaties
Frequentie Kanalen
2412 tot 2462 MHz 1 tot 11 kanalen
169
9Landen en regio's die WLAN-gebruik toestaan
Gebruik van WLAN is beperkt in een aantal landen en regio's, en illegaal gebruik
kan strafbaar zijn krachtens de nationale of lokale regelgeving. Om te voorkomen
dat WLAN-voorschriften worden overtreden, bezoekt u de Canon-website om te
controleren waar gebruik is toegestaan.
Houd er rekening mee dat Canon niet aansprakelijk kan worden gesteld voor
problemen die voortvloeien uit WLAN-gebruik in andere landen en regio's.
9Modelnummer
EOS 70D (W): DS126411 (inclusief WLAN-modulemodel: ZC-ST)
Hierbij verklaart Canon Inc. dat deze ZC-ST in overeenstemming is met de
essentiële eisen en andere relevante bepalingen van Richtlijn 1999/5/EG.
Neem contact op met het onderstaande adres voor de originele
conformiteitsverklaring:
CANON EUROPA N.V.
Bovenkerkerweg 59, 1185 XB Amstelveen, Nederland
CANON INC.
30-2, Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Draadloze LAN-verbinding (Wi-Fi)
170
171
A
Aanraakbediening ...........................17
Afdrukken..................................45, 87
Android......................................32, 55
Apparaten registreren ......27, 43, 52,
84, 92, 100,
127, 136
B
Bediening op afstand ......................93
Bijnaam ...........................................12
C
Camera access point modus ....33, 46
CANON iMAGE GATEWAY ..........104
D
DLNA ........................................3, 131
E
E-mail............................................125
Encryptie van het
toegangspunt ..........................68, 116
EOS Remote.................32, 37, 55, 78
EOS Utility.......................................93
Eye-Fi-kaart ....................................17
I
Infrastructuurmodus............58, 62, 67
Instellingen controleren.................146
Instellingen wijzigen......................148
iOS ............................................32, 55
IP-adres ......58, 63, 70, 108, 112, 118
K
Kabel .............................................. 17
M
MAC-adres ........... 56, 76, 94, 95, 106
Mediaspeler.................................. 131
N
Naam van instellingen
wijzigen................................... 28, 148
O
Opmerkingen over
wireless LAN ................................ 164
Opnameformaat verkleinen.... 25, 124
Opnamen maken op
afstand................................ 37, 78, 98
Opnamen naar een andere
camera overbrengen ...................... 19
Opnamen overbrengen .......... 22, 120
Opnamen voor weergave......... 40, 81
Opnamen weergeven................... 131
Opnieuw verbinding
maken.................... 26, 39, 51, 80, 91,
99, 126, 135
P
PBC-modus (Push Button
Connection) ............................ 57, 107
PictBridge ................................. 45, 87
Problemen oplossen..................... 151
Index
172
Index
S
Sneltoetsen...................................139
T
Toetsenbord .................................... 14
U
Uitschakelen ................................... 15
V
Verbinding maken met een
smartphone...............................31, 75
Verbindingsmethode met
PIN-code................................. 62, 111
Verborgen modus .....57, 62, 107, 111
W
Wi-Fi-printer ..............................45, 87
Wireless LAN-instellingen
wissen...........................................149
Wireless LAN-toegangspunt
.....56, 106
WPS (Wi-Fi Protected
Setup) ..................................... 56, 106
CEL-SU5VA282 © CANON INC. 2014
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over het
dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174

Canon EOS 70D Handleiding

Type
Handleiding