Dometic Waeco MS400 de handleiding

Categorie
Fietsaccessoires
Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

MagicSpeed MS400
D 13 Geschwindigkeitsregler
Montage- und Bedienungsanleitung
GB 41 Cruise control
Installation and Operating Manual
E 69 Regulador de velocidad automático
Instrucciones de montaje y de uso
F 97 Régulateur de automatique de
vitesse
Instructions de montage et de service
I 125 Regolatore de velocità automatico
Istruzioni di montaggio e d’uso
NL 153 Automatische cruise control
Montagehandleiding en gebruiksaan-
wijzing
DK 181 Automatisk hastighedsregulering
Monterings- og betjeningsvejledning
S 209 Automatisk hastighetsregulator
Monterings- och bruksanvisning
N 237 Automatisk hastighetskontroll
Monterings- og bruksanvisning
FIN 265 Automaattinen nopeudensäädin
Asennus- ja käyttöohje
titelseite_neu_a5.fm Seite 1 Mittwoch, 19. Oktober 2005 2:55 14
153
Inhoudsopgave
Leest u deze gebruikshandleiding, voordat u de apparatuur installeert.
Afbeeldingen bij de montagehandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-12
Inhoudsopgave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
Aanwijzingen voor het gebruik van de montagehandleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
Veiligheids- en montageaanwijzingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
Leveringsomvang . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Benodigd gereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Bedieningsmodule . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
vacuüm-servo-apparaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Onderdrukverbinding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
Bevestiging van de bowdenkabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
elektronicamodule. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
kabelboom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
Diagnosemodus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 165
Veiligheidsvoorzieningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
Instel-/leermodus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
Bediening van de cruise control . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
Functietest . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
Foutopsporing en storingsopheffing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Instelmodus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Aanwijzing afvalbeheer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Technische gegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Aanwijzingen voor het gebruik van de montagehandleiding
Waarschuwing! Veiligheidsinstructie!
Veronachtzaming kan tot schade aan personen en materialen leiden.
Let op! Veiligheidsinstructie!
Veronachtzaming leidt tot materiële schade en heeft een negatieve invloed op
het functioneren van cruise control MS-400.
De ruit staat voor montagestappen, die u uit moet voeren.
Om de montage probleemloos te laten verlopen, deze montagehandleiding en bedie-
ningshandleiding voor het begin van de montage doorlezen. Mocht de handleiding niet op
al uw vragen antwoord geven of mochten sommige montagestappen u niet duidelijk zijn,
leg uw vraag dan beslist voor aan onze technische dienst.
Waeco Benelux B.V.
NL-4700 BL Roosendaal · Postbus 1461 · Ettenseweg 60
phone: +31-1 65/58 67 00 · +31-1 65/55 55 52
Internet: http://www.waeco.com
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 153
154
Veiligheids- en montageaanwijzingen
Waarschuwing! Ontoereikende kabelverbindingen kunnen tot gevolg hebben,
dat door kortsluiting:
• kabelbrand ontstaat
• de airbag geactiveerd wordt
• elektronische besturingsonderdelen beschadigd worden
elektrische functies (knipperlicht, remlicht, claxon, contact, verlichting) uitvallen
Neem daarom de volgende aanwijzingen in acht:
Bij werkzaamheden aan de bekabeling van het voertuig gelden de volgende
klemaanduidingen:
30 (ingang van accu plus direct)
15 (geschakelde plus, achter de accu)
31 (teruggeleiding vanaf de accu, massa)
58 (parkeerlicht) (achteruitrijlicht)
De veiligste manier van verbinden is om de kabeluiteinden aan elkaar te solderen en ze
daarna te isoleren.
Gebruikt bij verbindingen die weer losgemaakt moeten kunnen worden alleen geïsoleerde
kabelschoenen, stekers en vlakstekerhulzen. Geen lusterklemmen gebruiken.
Voor het verbinden van kabels met kabelschoenen, stekers en vlakstekerhulzen een
krimptang gebruiken.
Bij kabelaansluitingen aan 31 (massa):
de kabel met kabelschoen en getande borgring aan een voertuigeigen massaschroef
vastmaken of met kabelschoen, plaatschroef en getande borgring aan de
carrosseriebeplating vastschroeven.
Let op goede massaverbindingen!
Waarschuwing! Vanwege kortsluitingsgevaar voor werkzaamheden aan de
elektrische bedrading van het voertuig altijd de klem van de minpool van de
accu losmaken.
Bij voertuigen met extra accu ook daar de klem van de minpool verwijderen.
Let op! Bij het losmaken van de klem van de minpool van de accu verliezen alle
vluchtige opslagmedia van de comfortelektronica hun gegevens.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 154
155
Veiligheids- en montageaanwijzingen
De volgende gegevens moeten, afhankelijk van de uitrusting van het voertuig, opnieuw
worden ingegeven:
radiocode · voertuigklok · tijdschakelklok · boordcomputer · zitpositie
Aanwijzingen voor de instelling kunt u in de desbetreffende gebruikshandleiding nalezen.
Let op! Voor het onderzoeken van de spanning in elektrische bedrading mag
alleen een voltmeter (zie B 2) worden gebruikt.
Let op! Om schade te voorkomen moet voor voldoende vrije ruimte voor het
doorschieten van de boor worden gezorgd. Ieder boorgat afbramen en met
roestbeschermingsmiddel behandelen.
Let op! Let er bij het aanleggen van de elektrische aansluitingen op dat deze:
1. niet sterk geknikt en verdraaid worden
2. niet langs randen schuren
3. niet zonder bescherming door scherpgerande doorvoeringen worden aangelegd.
Let op! Let erop dat de bestuurder voor het bedienen
niet door het stuurwiel heen hoeft te grijpen en dat onderdelen van de Magic
Speed zich niet in
het werkbereik van de airbag of in de bewegingsruimte van de hoofden van de
inzittenden bevinden.
WAECO International aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van:
a) montagefouten
b) beschadigingen aan het systeem door mechanische invloeden en te hoge spanningen
c) veranderingen aan de Magic Speed die zijn doorgevoerd zonder de uitdrukkelijke
toestemming van WAECO International
d) gebruik voor andere dan de in de montagehandleiding beschreven doelen.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 155
156
Leveringsomvang
Artikel Onderdeel-nr. Stuks Omschrijving
(zie A 1) AS86040 1 elektronicamodule
(zie A 2) AS86020 1 vacuüm-servo-apparaat
(zie A 3) PR9755A 1 vacuümleiding
(zie A 4) WH58030 1 kabelboom
AS86030 1 montagekit
(zie A 5.1) 1 hefboom
(zie A 5.2) 3 kabelbekleding
(zie A 5.3) 1 houder voor bowdenkabel
(zie A 5.4) 1 getande borgring M8
(zie A 5.5) 1 bout
(zie A 5.6) 1 zelfborgende moer M4
(zie A 5.7) 1 borgring M4
(zie A 5.8) 2 nylon borgring M5
(zie A 5.9) 1 splitpen
(zie A 5.10) 1 montageplaat
(zie A 5.11) 1 hoekanker voor bowdenkabel
(zie A 5.12) 1 verende borgring M6
(zie A 5.13) 1 moer M6
(zie A 5.14) 1 machineschroef M6 x 12
(zie A 5.15) 1 T-stuk 5 mm
(zie A 5.16) 1 T-stuk 1/4 tot 5/16 inch
(zie A 5.17) 1 T-stuk 3/8 tot 1/2 inch
(zie A 5.18) 3 machineschroef M6 x 15
(zie A 5.19) 1 machineschroef M6 x 12
(zie A 5.20) 2 draadbout, zwart
(zie A 5.21) 3 moer M6
(zie A 5.22) 3 verende borgring M6
(zie A 5.23) 2 platte borgring M6
(zie A 5.24) 1 speciale getande borgring M6
(zie A 5.25) 1 kabelklem
(zie A 5.26) 1 inbusschroef M4x6
(zie A 5.27) 1 nippel
(zie A 5.28) 1 inbusschroef M4x4
(zie A 5.29) 1 inbusschroef M2
(zie A 5.30) 1 rubbertule
(zie A 5.31) 10 kabelbinder
(zie A 5.32) 1 dubbelzijdig kleefband
(zie A 5.33) 2 schroef 8 x
(zie A 6) AS 40420 1 koppelingsschakelaar
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 156
157
Vacuüm-servo-apparaat
Het vacuüm-servo-apparaat moet in de motorruimte aan het schutbord of op de
binnenspatborden (zie D 1) worden gemonteerd. Het is belangrijk, het vacuüm-servo-
apparaat niet in de omgeving van hittebronnen te monteren en dat het wordt aangebracht
op minstens 300 mm afstand van iedere hoogspanningsbron, zoals stroomverdeler,
ontstekingsspoel, bougiekabel en dynamo. De bowdenkabel van het vacuüm-servo-
apparaat moet in een boog van minstens 300 mm aan de originele gaskabel of gasstang
worden geleid.
Voorzichtig! De bowdenkabel moet ver worden gehouden van warme
oppervlakken en onderdelen.
De montageplaat van het vacuüm-servo-apparaat kan op 4 verschillende posities aan het
vacuüm-servo-apparaat worden bevestigd, waardoor een maximale flexibiliteit bij de
montage gewaarborgd wordt (zie D 2).
Bedieningsmodule
Module, zie C
Benodigd gereedschap
Hierna volgt een lijst van het gereedschap dat voor een correcte montage van de cruise
control benodigd is. Hoewel het mogelijk is, dit apparaat ook zonder het genoemde gere-
edschap te monteren, adviseren wij u, dit gereedschap toch bij de hand te houden. Er
wordt dringend aanbevolen, de verbindingen vast te solderen en zodoende stevige
verbindingen tot stand te brengen.
– boormachine (zie B 1) – krik (zie B 11)
– voltmeter (zie B 2) – schroevendraaierset (zie B 12)
– soldeerbout incl. -materiaal (zie B 3) – steeksleutelset (zie B 13)
– zijkniptang (zie B 4) – assteun (zie B 14)
– kabelschoentang (striptang) (zie B 5) – isolatieband (zie B 15)
– krimptang (zie B 6) – liniaal (zie B 16)
– tang (zie B 7) – moersleutel (zie B 17)
– borenset (zie B 8) – ringsleutelset (zie B 18)
– centerpons (zie B 9) – afdichtingsmassa (zie B 19)
– hamer (zie B 10)
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 157
158
Vacuümaansluiting
Kies een goede vacuümbron, met ruim voldoende capaciteit, voor de aansluiting van de
vacuümslang aan het vacuüm-servo-apparaat. De meest gebruikelijke bron bevindt zich
direct aan de aanzuigbocht (zie E 1) of tussen aanzuigbocht en rembekrachtiger
(zie E 2). Gebruik geen vacuümstuurleidingen zoals bijvoorbeeld de vacuümleiding van
de stroomverdeler of de AGR-vacuümregelaar. Bij voertuigen met een afzonderlijke
vacuümpomp wordt aanbevolen de slang tussen de pomp en het terugslagventiel van de
vacuüm-rembekrachtiger aan te sluiten.
Bevestiging van de bowdenkabel
Voorzichtig! Uw cruise control is weliswaar met verschillende
veiligheidskenmerken uitgerust, maar toch kunnen deze het verdraaien of
inklemmen van de gaskabel of gasstang van het voertuig niet voorkomen.
Controleer de originele gaskabel of de originele gasstang handmatig en door
het gaspedaal in te trappen, om er zeker van te zijn, dat de gasstang of -kabel
adequaat functioneert en tijdens het gebruik niet ingeklemd raakt.
Mogelijkheid 1
Montage aan de aanwezige of extra gemonteerde gashendel. De bowdenkabel van de
MS-400 wordt hierbij via de draaibare bout bevestigd. Wordt het gaspedaal met de hand
bediend, dan glijdt de bowdenkabel van de MS-400 door de bout heen
(zie F 1, F 3 EN F 4).
Mogelijkheid 2
Montage aan de aanwezige bowdenkabel.
De bowdenkabel van de MS-400 wordt hierbij met het klemmenblok bevestigd, dat vast
met de gaskabel verbonden is (zie F 5, F 6 en F 7). Wordt het gaspedaal met de hand
bediend, dan glijdt de bowdenkabel van de MS-400 door het klemmenblok.
Mogelijkheid 3
Sommige nieuwe typen voertuigen hebben geen gaskabel. Bij deze voertuigen is een
directe verbinding met het gaspedaal noodzakelijk. De beste montageplaats voor het
vacuüm-servo-apparaat is desondanks de motorruimte, omdat men anders te veel last
kan ondervinden van de werkende ventielen in de servo. De bowdenkabel van de MS-400
moet door het schutbord heen de cabine in geleid worden (zie F 1).
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 158
159
Elektronicamodule
De elektronicamodule moet steeds met 4mm-metaalschroeven of het meegeleverde
dubbelzijdige kleefband in de cabine van het voertuig worden gemonteerd. Monteer de
elektronicamodule niet bij onderdelen die hoogspanning geleiden of op plaatsen die
vochtig zijn of veel warmte afgeven. Montageplaatsen die de voorkeur hebben: Onder het
dashboard aan de bestuurderszijde, achter het handschoenenvak of het voetenbord aan
de bestuurders- of de bijrijdersplaats (zie G). Monteer de elektronicamodule niet in de
motorruimte. Voorafgaand aan de montage markeert u de gaten met de centerpons en
boort u twee 3mm-gaten. Controleer vóór het boren steeds of er genoeg ruimte is voor
het doorschieten van de boor. Plaats de elektronicamodule provisorisch op de
gekozen positie.
Maak de elektronicamodule niet vast, voordat u precies weet waar de kabels zullen
komen. Na afloop van de montage bevestigt u de module op de gekozen positie.
Kabelboom
Nadat de montageplaats voor de elektronicamodule bepaald is, kan de kabelboom van
de cruise control worden gemonteerd.
Bedieningsmodule (zie H 1) Er zijn vele soorten bedieningsmodules beschikbaar, voor
meer bedieningsgemak in de auto. De bedieningsmodule van de cruise control moet op
een zodanige plaats worden
gemonteerd, waar onder alle omstandigheden veilig gewerkt kan worden. Geschikte
plaatsen zijn op het dashboard of de middenconsole, afhankelijk van de vorm en
bereikbaarheid en ook van de bedieningsmodule zelf.
Nadat u de geschikte plaats voor de bedieningsmodule hebt bepaald, moet een 6 mm
groot gat in de omgeving van de bedieningsmodule worden geboord. De kabels van de
bedieningsmodule kunnen nu door dit gat naar de kabelboom van de cruise control
worden geleid. De aansluitkabels van de bedieningsmodule kunnen in de connector
worden geschoven en in de 8-polige lege behuizing worden gestoken. Steek de
gemonterde 8-polige connector van het bedieningsgedeelte en de 8-polige contrasteker
van de hoofdkabelbundel op elkaar.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 159
160
Kabelboom
Infrarood-bedieningsmodule en stuurkolom-bedieningsmodule:
Zowel bij de infrarood- als bij de stuurkolom-bedieningsmodule wordt een eigen
montagehandleiding meegeleverd. Deze handleidingen moeten voor het monteren
zorgvuldig worden doorgelezen.
Voorzichtig! Zorg ervoor dat de bestuurder voor het bedienen van de module
zijn hand niet door het stuurwiel heen hoeft te steken.
Groen/rood, zwart, roze/rood en blauw/rood
Voer de 4-aderige kabel voor het vacuüm-servo-apparaat naar de motorruimte door een
daarvoor geschikt gat dat reeds voorhanden is of door een gemaakt gat; dicht dat gat af
met de meegeleverde rubberen doorvoertule. Steek de 4 draden in de lege
stekkerbehuizing en verbind ze met het vacuüm-servo-apparaat. Houd rekening met de
kleurcodering op de lege stekkerbehuizing.
Oranje kabel
Verbind de oranje kabel met een geschakelde plus (klem 15). Zorg ervoor dat de
geschakelde plus de volledige gebruiksspanning (12 V) ontvangt en dat de kabel bij
uitgeschakeld contact spanningsloos is.
Aanwijzing! Controleer met een voltmeter dat de door u gekozen voeding via
het contact de volledige accuspanning ontvangt. Meestal is de zekeringskast
een geschikte plaats voor montage. Het is niet aan te bevelen, de oranje kabel
met de voeding van de voertuigfuncties (ACC) te verbinden.
Groene kabel
Verbind de groene kabel met een voorhanden voertuigmassa-aansluitpunt of met een
blankmetalen aansluiting van de carrosserie. De gebruikelijkste plaats als centrale
voertuigmassa is de linker of rechter A-stijl.
Bruine en bruin-witte kabel
Verbind de bruine en de bruin-witte kabel met de remlichtschakelaar (zie H 2).
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 160
161
Kabelboom
Wanneer er meer dan twee kabels van de remlichtschakelaar uitgaan, gebruik dan een
voltmeter om de twee benodigde kabels te identificeren. Eén van de twee originele kabels
aan de remlichtschakelaar moet een permanente plus (klem 30, 12 V) of een geschakelde
plus (klem 15) zijn. Op de tweede originele kabel moet bij ingedrukt rempedaal een
spanning van +12 Volt staan. Zo gauw de rem wordt losgelaten, mag op de kabel geen
spanning meer staan.
Mocht op de remlichtschakelaar een lagere spanning dan +12 V gemeten worden, dan is
het mogelijk dat uw voertuig met een digitaal remsysteem is uitgerust. In dat geval
moeten de bruine kabels als volgt worden aangesloten: De bruin-witte kabel moet op een
gezekerde geschakelde plus (klem 15) worden aangesloten. De bruine kabel wordt
aangesloten op de originele kabel die naar de remlichten voert. Op deze kabel staat bij
ingedrukt rempedaal +12 V en bij niet-ingedrukt rempedaal
0 V. Deze kabels vindt u mogelijk direct bij de achteruitrijlichten of in de kabelstreng die
naar de achterzijde van het voertuig loopt.
Gele en blauwe signaalkabel
(aansluiting van het snelheids- of het toerental-signaal) Er zijn twee verschillende
mogelijkheden om een referentiesignaal voor de cruise control af te leiden:
1. Snelheidssignaal
Het snelheidssignaal geeft de werkelijk gereden snelheid weer. Dit type signaal moet
steeds worden gebruikt bij voertuigen met automatische versnellingsbak, is echter ook
geschikt voor toepassing bij handmatig geschakelde voertuigen,
mits daarbij tevens een schakeling wordt geïnstalleerd die voorkomt dat het toerental te
hoog oploopt (zie pagina 163.
2. Motortoerental (UPM)
Het motortoerental-signaal geeft het motortoerental (UPM, omw/min) aan. De
voertuigsnelheid is hierbij zo lang afhankelijk van het motortoerental, als een bepaalde
versnelling ingeschakeld blijft. Het motortoerental-signaal kan als referentiesignaal worden
gebruikt bij handmatig geschakelde voertuigen. Ook hier moet echter een schakeling
worden geïnstalleerd die voorkomt dat de motor te veel toeren maakt (zie pagina 164).
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 161
162
Kabelboom
De cruise control is uitgerust met twee kabels, die gebruikt kunnen worden voor de
signaalregistratie.
1. Blauwe kabel
Voor de registratie van het snelheidssignaal en het toerental-signaal met spanningen
tussen 1,5 en 24 Volt en frequenties van 6 Hz tot 8,5 kHz. De blauwe kabel moet gebruikt
worden voor alle signalen die binnen voornoemde bereiken vallen, dus zowel voor het
snelheidssignaal als voor het motortoerental.
2. Gele kabel
Deze dient alleen ter registratie van het toerental-signaal met spanningen tussen 6 en
250 Volt en frequenties van 6 tot 488 Hz. De gele kabel moet uitsluitend voor de
registratie van toerental-signalen met een spanning van > 20 Volt worden gebruikt. Verder
mag de gele kabel alleen worden gebruikt in die gevallen of toepassingen, waarin tevens
een toerentalbegrenzer vereist is, dan wel het toerental-signaal binnen het bereik 6 – 250
Volt ligt.
Toerentalbegrenzer
Wordt een snelheidssignaal als signaalbron gebruikt bij handmatig geschakelde
voertuigen, dan moet tevens een toerentalbegrenzer aanwezig zijn, om beschadiging van
de motor te voorkomen. Wordt het koppelingspedaal ingeduwd terwijl de cruise control
geactiveerd is, dan moet de cruise control zichzelf automatisch uitschakelen, omdat
anders schade aan de voertuigmotor kan ontstaan.
Er zijn twee soorten toerentalbegrenzer:
1. Wordt de blauwe kabel voor de overdracht van het snelheidssignaal gebruikt, dan
kan de gele kabel worden aangesloten voor de overdracht van het motortoerental,
om zo de noodzakelijke motorbeveiliging te waarborgen. Zie hiervoor ook de alinea
over het registreren van snelheidsimpulssignalen.
2. Er kan ook een koppelingsschakelaar worden gebruikt, wanneer geen geschikt
toerental-signaal aanwezig is. Deze koppelingsschakelaar moet aan het
koppelingspedaal worden gemonteerd, zodat de cruise control zichzelf automatisch
uitschakelt wanneer het koppelingspedaal wordt ingeduwd (zie H 4).
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 162
163
Kabelboom
De registratie van een signaal is altijd afhankelijk van de in het voertuig gebruikte
transmissie.
Voertuigen met automatische transmissie
Bij deze voertuigen moet de blauwe kabel worden gebruikt, die dan wordt aangesloten
voor de overdracht van het snelheidssignaal. Hiervoor mag beslist niet het
toerental-signaal worden gebruikt. Bij voertuigen met automatische versnellingsbak is
verder geen extra toerentalbegrenzer nodig. Zie hiervoor ook de alinea over het
registreren van adequate snelheidsimpulssignalen. Wordt bij een voertuig geen
snelheidssignaal gevonden dat voldoende geschikt is, dan kan het als optie verkrijgbare
magneetsensor-bouwpakket dan wel de optionele snelheidsimpulsgever worden
gemonteerd (zie Optioneel toebehoren, pag. 177).
Handgeschakelde voertuigen
De beste oplossing voor handgeschakelde voertuigen is om het snelheidssignaal via de
blauwe kabel te laten verlopen en de gele kabel als toerentalbegrenzer te gebruiken,
werkend via toerental-signaal of koppelingsschakelaar. Zie hiervoor ook de alinea over het
registreren van geschikte snelheidsimpulssignalen. Wordt bij een voertuig geen geschikt
snelheidssignaal gevonden, dan kan het als optie verkrijgbare magneetsensor-
bouwpakket dan wel de optionele snelheidsimpulsgever worden gemonteerd. Wordt bij
een voertuig geen snelheidssignaal gevonden, dan kan het toerental-signaal via de
blauwe kabel verlopen, ofwel kan de gele kabel op de negatieve pool van de
ontstekingsspoel (klem 1) worden aangesloten. In deze situatie is geen extra
toerentalbegrenzer meer nodig, omdat hierbij het motortoerental door de cruise control
bewaakt wordt. Bij gebruik van een toerental-signaal is de minimumsnelheid waarbij de
cruise control geactiveerd wordt, afhankelijk van de versnelling, die op dat moment
ingeschakeld is.
Registratie van het snelheids- of het toerental-signaal
Er zijn meerdere mogelijkheden, ten behoeve van de cruise control het signaal van het
toerental of de snelheid vast te stellen. In de hierna volgende paragraaf treft u
verschillende mogelijkheden aan om het signaal te identificeren.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 163
164
Kabelboom
Snelheidssignalen
Bij handgeschakelde voertuigen moet beslist een toerentalbegrenzer worden
geïnstalleerd.
a. Via de motoraansturing overgedragen snelheidssignaal.
Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 Hz en 8,5 kHz,
b. Elektronische toerentalmeter – aan de achterkant van de instrumentengroep of als deel
van de instrumentengroep.
Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 Hz en 8,5 kHz.
c. Snelheidssensor – is op de transmissie geïnstalleerd en omvat in het algemeen 3
kabels.
Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 Hz en 8,5 kHz.
d. Autoradio – in de buurt van de radio, wanneer de wagen over een ISO-verbinding
beschikt. De snelheidsimpuls bevindt zich hierbij in kamer 3, aansluitpen 1 of 5.
Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 Hz en 8,5 kHz.
Motortoerentalsignalen
a. Via de motoraansturing overgedragen motortoerentalsignaal.
1,5 — 24 Volt.
b. Elektronische toerentalmeter – op de achterkant van de instrumentengroep.
Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 en 488 Hz.
c. Aansluitklem op de W+-pool van de dynamo, op sommige dynamo’s bevindt zich een
extra aansluitklem. Deze aansluitklem is bij sommige voertuigen niet bezet, waardoor
een verbinding met de dynamo noodzakelijk is. Spanning: 6 – 250 Volt; frequentie:
tussen 6 en 488 Hz.
d. Negatieve pool van de ontstekingsspoel (klem 1) – bij dit soort verbinding moet de gele
kabel worden gebruikt.
Spanning: 6 – 250 Volt; frequentie: tussen 6 en 488 Hz.
Voor het controleren van het gekozen signaal dient u een voltmeter te gebruiken en als
volgt te werk te gaan: verbind de rode kabel van de voltmeter met het door u gekozen
snelheidssignaal, en de zwarte kabel van de voltmeter met de voertuigmassa. Verrijd nu
het voertuig met de laagste snelheid, waarbij de cruise control nog wordt geactiveerd, en
meet de effectieve spanning van het signaal. Let erop dat alle digitale voltmeters de
effectieve spanning meten, wanneer zij voor het meten van wisselspanningen worden
gebruikt.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 164
165
Diagnosemodus
De cruise control beschikt over een zelfdiagnose-modus. De zelfdiagnose is in
drie gedeelten opgedeeld (A, B en C), voor het testen van alle elementen en functies van
de cruise control. Voordat u de zelfdiagnose start, moet u nogmaals alle
kabelverbindingen op correcte aansluiting controleren.
Zet de handversnelling in de vrijloop, dan wel de automatische versnelling in de
parkeerstand, en trek de handrem aan.
Voor het starten van de diagnosefunctie met akoestische weergave schakelt u bij
ingedrukte SET-knop het contact IN. Bij ingeschakeld contact en ingedrukte SET-knop
hoort u een akoestisch bevestigingssignaal, zolang u de SET-knop ingedrukt houdt.
Mocht u binnen een seconde nadat u de SET-knop hebt losgelaten, nóg een akoestisch
signaal horen, dan is er een stuuringang geschakeld, bijvoorbeeld de
koppelingsschakelaar. Controleer opnieuw de kabelverbindingen.
Diagnosemodus A
Controle van de elektronische onderdelen en van de elektrische aansluitingen
De LED in de elektronicamodule en de geïntegreerde zoemer geven parallel de correcte
functies van de elektrische bedrading en van de componenten weer.
Bij een controle achteraf van de componenten is het niet dringend noodzakelijk, de
besturingsapparatuur bloot te leggen, omdat de akoestische signalen parallel met de
optische signalen optreden.
Via de LED ofwel de zoemer worden het gebruikmaken van ofwel het beschikbaar zijn van
de volgende signalen bevestigd:
SET-knop
RES-knop
Rem
koppelingsschakelaar
Snelheidssignaal in de leermodus
Toerental-signaal in de leermodus
Het akoestische en het optische signaal worden maximaal per ingang 10 seconden lang
voortgebracht, om er zeker van te zijn dat verdere meldingen niet worden onderdrukt.
Mocht bij het gebruik van een van voornoemde functies geen akoestisch of optisch
signaal optreden, controleer dan de elektrische bedrading.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 165
166
Diagnosemodus
Diagnosemodus B
Na het succesvol afsluiten van test A kan verdergegaan worden met test B. In deze
diagnosemodus kan het functioneren van de servo worden getest. Zet de handversnelling
in de vrijloop, dan wel de automatische versnelling in de parkeerstand, en trek de
handrem aan. Start de motor terwijl u SET-knop ingedrukt houdt. Wanneer de motor
loopt, de SET-knop weer loslaten. Schakel nu de cruise control met de ON/OFF-knop in.
De LED in de besturingsapparatuur licht op. Druk de SET-knop in en houdt deze
ingedrukt. Het motortoerental moet langzaam groter worden (let op: laat het toerental niet
te hoog oplopen). Druk de RES-knop in en houdt deze ingedrukt. Het motortoerental
moet langzaam kleiner worden. Door het indrukken van de rem of de koppeling, ofwel
door het indrukken van de ON/OFF-schakelaar, moet het motortoerental weer dalen tot
het stationaire niveau. Zet het contact af om de diagnosemodus te verlaten.
Diagnosemodus C
Diagnosemodus C wordt gebruikt om het snelheidssignaal resp. het toerental-signaal te
testen. Start de motor terwijl u SET-knop ingedrukt houdt. Wanneer de motor loopt, de
SET-knop weer loslaten. Verrijd uw auto met een snelheid van ca. 50 km/u. Schakel de
cruise control in met de On/Off-knop op het bedieningsgedeelte. De LED in de
besturingsapparatuur moet nu ca. een keer per seconde knipperen en er moet ca.
eenmaal per seconde een akoestisch signaal te horen zijn. Is dit niet het geval , voer dan
het instellings- en leerprogramma uit. Schakel om de diagnosemodus te verlaten bij
stilstaand voertuig het contact uit.
Opmerking! De diagnosemodi dienen voor het testen van alle componenten en
functies van de cruise control. De cruise control maakt gebruik van een intern
opgewekt referentiesignaal om de servo in diagnosemodus B te testen.
In het geval de cruise control ook na succesvol voltooien van test B niet correct
in functie te brengen is, is het probleem meestal gelegen in de registratie van
het snelheidssignaal.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 166
167
Veiligheidsvoorzieningen
De cruise control is met talrijke veiligheidsvoorzieningen uitgerust, die de cruise control
uitschakelen, indien zich een of meerdere van de hierna genoemde situaties voordoen:
1. Bij induwen van het rempedaal
2. Bij het indrukken van de UIT-knop op de besturingsmodule
3. Bij te hoge toerentallen van de motor
4. Bij afremmen tot 50% van de ingestelde snelheid
5. Bij optrekken tot 150% van de ingestelde snelheid
6. Bij het uitschakelen van het contact
De cruise control schakelt zich ook uit, indien zich storingen voordoen in het functioneren
van het remlicht, zoals bij defecte remlichten, een defecte zekering of een losgeraakte
verbinding in de remlichtschakelaar.
Om de cruise control veilig en economisch te laten functioneren moet deze NOOIT
worden gebruikt bij het rijden in files of op natte, glibberige straten.
Let op! De cruise control schakelt zich ook uit, indien zich storingen voordoen
in het functioneren van het remlicht, zoals bij defecte remlichten, een defecte
zekering of een losgeraakte verbinding in de remlichtschakelaar.
Let op! De cruise control beschikt weliswaar over een aantal
veiligheidsvoorzieningen, maar geen daarvan is in staat, te voorkomen dat de
bowdenkabel verdraaid wordt of ingeklemd raakt. Controleer daarom alles twee
keer!
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 167
168
Instel-/leermodus
Met de instel- en leermodus kunnen de belangrijkste parameters van de cruise control
voor zo goed als ieder voertuig optimaal worden ingesteld.
Met de drie instel- en leermodi worden het snelheids- respectievelijk toerental-signaal
(PPM), de gevoeligheid van de overname (INIT-modus) en de regelgevoeligheid (GAIN-
modus) ingesteld.
Het instellen van de basisparameters kan tijdens het rijden worden uitgevoerd. Daardoor
hebt u de gelegenheid, de fijnafstelling van deze parameters afzonderlijk door te voeren
en zo een exacte instelling te verkrijgen. Deze instellingen kunnen worden doorgevoerd,
zonder dat de besturingsapparatuur gedemonteerd hoeft te worden om toegang tot de
schakelaars voor bijzondere instellingen te verkrijgen.
Het instellen resp. het afregelen geschiedt elektronisch. De ingestelde parameters worden
vast opgeslagen in de elektronicamodule, totdat het SET-UP-programma opnieuw wordt
opgestart.
1. Starten van de SET-UP-modus
Voor het starten van het SET-UP-programma gaat u als volgt te werk:
Schakel het contact IN en UIT, start het voertuig, trap op het rempedaal en houd dit een
minuut lang ingedrukt. Terwijl u het rempedaal induwt, drukt u de SET-knop vier keer kort
achter elkaar in. Ter bevestiging klinken 4 hoogtonige akoestische signalen. Om één van
de hieronder genoemde instel- en leermodi te starten, moet u altijd bovengenoemde
procedure starten.
2. Automatische modus
In de automatische modus worden alle drie de parameters (PPM, GAIN en INIT)
automatisch op uw voertuig afgestemd. Aan het eind van de automatische modus kunt u
alle drie de parameters nog fijn-instellen.
Om in de automatische modus te geraken, nadat u de onder punt 1 aangegeven stappen
hebt uitgevoerd, trapt u de rem in duwt u op de RES-knop terwijl u het rempedaal
ingedrukt houdt. Ter bevestiging klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw voet van
het rempedaal. Ter bevestiging klinkt een hoogtonig akoestisch signaal. Mocht er meer
dan één akoestisch signaal klinken, herhaal dan de procedure.
Houd met uw auto een snelheid aan van 70 km/u.
Druk op de SET-knop om de blauwe kabel als signaal-ingang te gebruiken, of druk op de
RES-knop om de gele kabel als signaal-ingang te gebruiken.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 168
169
Instel-/leermodus
De cruise control schakelt zichzelf direct in nadat u de SET- of de RES-knop hebt
ingedrukt, en schakelt dan in de INIT-modus. In deze modus kunt u het
aanspreekgedrag van de bowdenkabel optimaliseren en zo de vrijloop ervan door de
servo op laten heffen. Mocht de cruise control de snelheid te traag hebben overgenomen,
druk dan op de SET-knop om de waarde te verhogen.
Heeft de cruise control de snelheid te schoksgewijs overgenomen, zodat hij overstuurt,
druk dan op de RES-knop. Als bevestiging voor iedere druk op de SET- en/of RES-knop
weerklinkt een akoestisch signaal.
Om de ingestelde waarden (PPM, INIT en GAIN) op te slaan, drukt u het rempedaal in.
Nu kunt u opnieuw het programma aanroepen, door op de RES-knop te drukken bij
ingeduwd rempedaal. Ter bevestiging klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw
voet van het rempedaal. Na het loslaten van het rempedaal weerklinkt ter bevestiging een
hoogtonig akoestisch signaal. Begin het programma van voren af aan, door afhankelijk
van de signaalbron de SET- resp. RES-knop in te drukken. Om het SET-UP-programma te
verlaten, stopt u het voertuig en drukt bij ingeduwd rempedaal vier keer op de SET-knop.
In normale gevallen zou uw cruise control nu optimaal moeten zijn ingesteld voor uw
voertuig.
3. PPM-instelling
Mocht u niet tevreden zijn met het instelbereik van de cruise control, dan kunt u de PPM-
instelling handmatig uitvoeren.
Om in de PPM-instelmodus te komen, start u eerst het SET-UP-programma.
Druk nu twee keer op de RES-knop bij ingeduwd rempedaal. Peer keer dat de knop
ingedrukt wordt, klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw voet van het rempedaal.
Nadat u het rempedaal hebt losgelaten, klinken ter bevestiging twee hoogtonige akoesti-
sche signalen. Mochten deze twee hoogtonige bevestigingssignalen niet klinken, voer bo-
vengenoemde stappen dan nogmaals uit.
Voor het instellen van de PPM-waarde rijdt u een eindje met een snelheid van ca. 35 – 40
km/u. Druk nu op de SET-knop om de blauwe kabel als signaal-ingang te gebruiken, of
druk op de RES-knop om de gele kabel als signaal-ingang te gebruiken. De cruise control
schakelt zichzelf direct in nadat u de SET- of de RES-knop hebt ingedrukt, en schakelt
dan in de regel-modus. Om de ingestelde waarden (PPM) op te slaan, drukt u het
rempedaal in.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 169
170
Instel-/leermodus
Om het SET-UP-programma te verlaten, stopt u het voertuig en drukt bij ingeduwd
rempedaal vier keer op de SET-knop.
Iedere keer dat de PPM-instelling gewijzigd wordt, worden alle voorafgaande INIT-
instellingen en ook de bij de fabricage ingestelde streefwaarden overschreven; de GAIN-
instelling blijft echter onveranderd.
Mocht de cruise control nu de snelheid traag of te schokkerig overnemen, pas dan de
INIT-instelling aan. Mocht de cruise control bij normaal gebruik te traag of te
schoksgewijs werken, dan moet de GAIN-instelling handmatig worden uitgevoerd.
Mocht de cruise control bij normaal gebruik te traag of te veel schoksgewijs
werken, dan moet de GAIN-instelling handmatig worden uitgevoerd.
4. INIT-modus
In de INIT-modus kunt u de gevoeligheid van de overname van de snelheid instellen.
Mocht de cruise control de snelheid te traag overnemen, dan moet de INIT-waarde
worden verhoogd. Mocht de cruise control het snelheidssignaal te schoksgewijs
overnemen, dan moet de INIT-waarde worden verlaagd.
Om in de INIT-instelmodus te komen, start u eerst het SET-UP-programma.
Druk drie keer op de RES-knop bij ingeduwd rempedaal. Per keer dat de knop ingedrukt
wordt, klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw voet van het rempedaal. Nadat u
het rempedaal hebt losgelaten, klinken ter bevestiging drie hoogtonige signalen. Mochten
deze drie hoogtonige bevestigingssignalen niet klinken, voer bovengenoemde stappen
dan nogmaals uit.
Rijd een stukje met de auto met de cruise control afgesteld op een willekeurige snelheid,
mits die maar boven de minimale snelheid van 40 km/u ligt. Druk nu zo lang op de
SET-knop, tot u merkt dat de cruise control de gereden snelheid overneemt. Schakel de
cruise control uit door het rempedaal in te duwen. Druk opnieuw op de SET-knop; de
cruise control moet nu de snelheid soepel overnemen. Mocht dit niet het geval zijn, dan
kunt u door het indrukken van de SET-knop de INIT-waarde verhogen en deze door
indrukken van de RES-knop verlagen. Per keer dat de knop ingedrukt wordt, klinkt een
akoestisch signaal.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 170
171
Instel-/leermodus
Let op! De normale OMHOOG- en OMLAAG–functies van de SET- en de RES-
knop zijn in deze modus niet beschikbaar, zodat deze knoppen voor het
instellen kunnen worden gebruikt.
Om de ingestelde waarden (PPM, INIT en GAIN) op te slaan, drukt u het rempedaal in. Als
de INIT-waarde wordt gewijzigd, berekent de cruise control de best mogelijke GAIN-
waarde, en wist de vorige waarde in het besturingsapparaat.
In normale gevallen behoeft in het besturingsapparaat verder niets te worden ingesteld.
Daarom verdient het aanbeveling, de SET-UP-modus te verlaten en de cruise control bij
normaal gebruik te testen. Om het SET-UP-programma te verlaten, stopt u het voertuig
en drukt bij ingeduwd rempedaal vier keer op de SET-knop.
Mocht de cruise control bij normaal gebruik te traag of te gevoelig reageren, dan moet de
GAIN-waarde worden gewijzigd. Hiertoe moeten de stappen 1 en 5 nogmaals worden
uitgevoerd, om de GAIN-modus te starten.
5. GAIN-modus
De GAIN-waarde moet worden verhoogd, wanneer het voertuig bij gebruik van de cruise
control snelheid verliest of te traag reageert, bijvoorbeeld bij overmatig verlies van
snelheid bij steil oplopende of overmatige snelheidstoename bij dalende wegen.
De GAIN-waarde moet worden verlaagd, wanneer het voertuig bij gebruik van de cruise
control aan snelheid wint of te schokkerig reageert. Bijvoorbeeld: u stelt een snelheid van
70 km/u in en de snelheid van het voertuig schommelt tussen 65 en 75 km/u bij normaal
gebruik. In normale gevallen zorgt de GAIN-waarde, die berekend wordt nadat de INIT-
waarde is ingesteld, voor een gelijkmatige werking van de cruise control. Is wijziging
nodig, dan moet de volgende procedure in acht worden genomen:
Om in de GAIN-instelmodus te komen, start u eerst het SET-UP-programma.
Druk nu vier keer op de RES-knop bij ingeduwd rempedaal. Per keer dat de knop
ingedrukt wordt, klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw voet van het rempedaal.
Nadat u het rempedaal hebt losgelaten, klinken ter bevestiging vier hoogtonige signalen.
Mochten deze vier hoogtonige bevestigingssignalen niet klinken, voer bovengenoemde
stappen dan nogmaals uit.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 171
172
Instel-/leermodus
Voor het instellen van de GAIN-waarde rijdt u met een middelmatige snelheid. Druk op de
SET-knop, om de cruise control in te schakelen. Druk opnieuw op de SET-knop om de
GAIN-waarde te verhogen of op de RES-knop om deze te verlagen. Per keer dat de knop
ingedrukt wordt, klinkt een akoestisch bevestigingssignaal.
In de navolgende tekst is een bruikbare procedure beschreven om tot een optimale
instelling van de GAIN-waarde te komen, nadat u de cruise control in de instelmodus (zie
boven) hebt gebracht.
Rijd met een middelmatige snelheid; druk op de SET-knop om de cruise control in te
schakelen. Schakel nu de normale werking uit, door het rempedaal in te duwen. Laat de
voertuigsnelheid afnemen tot ca. 25 – 30 km/u. Druk de RES-knop in om de laatst
opgeslagen snelheid opnieuw op te roepen. Let op de snelheidsmeter van uw voertuig.
Mocht de snelheid tot boven de laatst opgeslagen snelheid stijgen, dan moet de GAIN-
waarde worden verlaagd door opnieuw op de SET-knop te drukken. Mocht de cruise
control de snelheid zeer traag nogmaals hebben overgenomen, druk dan op de SET-knop
om de GAIN-waarde te verhogen.
Duw het rempedaal in om de ingestelde waarde op te slaan. Om de instelling te controle-
ren, drukt u op de RES-knop. Mocht de instelling niet naar tevredenheid zijn, dan kunt u
nu de GAIN-waarde veranderen volgens de boven beschreven procedure.
Als de instelling succesvol is geweest, duwt u het rempedaal in om de ingestelde waarde
op te slaan. Om de SET-UP-modus te verlaten: zie punt 6.
6. Verlaten van het SET-UP-programma
Om het SET-UP-programma te verlaten, stopt u het voertuig en drukt bij ingeduwd
rempedaal vier keer op de SET-knop.
Ter bevestiging dat het SET-UP-programma beëindigd is, klinkt een lang, hoogtonig
geluidssignaal.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 172
173
Bediening van de cruise control
ON/OFF-knop
Door het eenmalig aantippen van de ON/OFF-schakelaar wordt de cruise control
ingeschakeld. Ter bevestiging licht de LED op.
Is de cruise control ingeschakeld, dan wordt deze door het eenmalig aantippen van de
ON/OFF-schakelaar uitgeschakeld. Ter bevestiging dooft de LED.
SET-knop
1. Door de SET-knop in te drukken en meteen weer los te laten, legt u de op dat moment
gereden snelheid vast. Deze gewenste snelheid wordt gehandhaafd, totdat:
a) het rem- of koppelingspedaal wordt ingedrukt
b) het apparaat met de ON/OFF-knop wordt uitgeschakeld
c) de gereden snelheid lager is dan de minimale snelheid waarbij de cruise control zich
inschakelt
d) bij een omhooglopende weg de snelheid met meer dan ca. 25% daalt
2. Indien de SET-knop ingedrukt wordt gehouden, accelereert uw voertuig. Laat men de
knop los, dan houdt de cruise control de op dat moment bereikte snelheid vast en
slaat deze op.
RES-knop
Wanneer de RES-knop ingedrukt en meteen weer losgelaten wordt, treedt overname van
de laatst opgeslagen snelheid op, onder voorwaarde dat:
a) het apparaat met de ON/OFF-knop is ingeschakeld
b) de gereden snelheid niet onder de minimale snelheid ligt
c) het rem- of koppelingspedaal niet wordt ingetrapt
d) het contact niet tussentijds wordt uitgeschakeld
e) de op dat moment gereden snelheid niet lager dan 50% van de opgeslagen waarde
bedraagt.
Accelereren en snelheid verlagen
Nadat de cruise control geactiveerd is, hebt u nog de mogelijkheid tot fijnafstemming.
Tipt u de SET-knop één keer aan, dan wordt de snelheid met ca. 1,5 km/u verhoogd. Tipt
u de RES-knop één keer aan, dan wordt de snelheid met ca. 1,5 km/u verlaagd. Deze
functie biedt u de mogelijkheid, uw voertuig precies aan de verkeersstroom of de
snelheidsbeperking aan te passen. De cruise control beschikt over een opslagmedium,
dat het aantal keren ‘aantippen’ opslaat. Bijvoorbeeld: U tipt 3 x of 5 x de SET-knop resp.
de RES-knop aan en de cruise control verhoogt resp. verlaagt de snelheid van uw
voertuig met ca. 4,5 tot 7,5 km/u.
Belangrijk! Indien u de ingestelde snelheid erg veel wilt verlagen, gebruik
daarvoor dan niet de RES-knop. Gebruik de OFF-schakelaar, de rem of de
koppeling en stel daarna met de SET-knop weer uw nieuwe snelheid in.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 173
174
Functietest
Start uw wagen en schakel de cruise control in door de ON/OFF-knop op het
bedieningsgedeelte in te drukken.
Breng de gereden snelheid op ca. 40 – 50 km/u en druk de SET-knop in om de cruise
control te activeren. De cruise control zou nu de snelheid soepel over moeten nemen en
de gereden snelheid constant houden. De laagste snelheid, waarbij de
cruise control werkt, bedraagt ca. 40 km/u.
Gevoeligheidsinstelling
Indien de cruise control niet soepel inschakelt of het voertuig tijdens normaal gebruik
zijn snelheid verhoogt of verlaagt, kunnen de gevoeligheidsinstellingen door middel van
passende bijregeling van de cruise control worden aangepast. Neemt de cruise control de
gereden snelheid te snel of schokkerig over, dan moet de INIT-waarde worden verlaagd.
Reageert de cruise control bij normaal gebruik te schokkerig, dan moet de GAIN-waarde
worden verlaagd. Reageert de cruise control bij normaal gebruik te traag, dan moet de
GAIN-waarde worden verhoogd. Alle gevoeligheidsinstellingen kunnen in de instelmodus
worden bijgesteld. Zie hiervoor het stroomdiagram, pagina 179.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 174
175
Foutopsporing en storingsopheffing
Deze paragraaf bevat een lijst van mogelijke problemen, en tevens een lijst met controles,
die voor het oplossen van deze problemen worden aanbevolen.
De LED van de elektronicamodule licht niet op, als knoppen van het
bedieningselement worden ingeduwd.
Controleer de 8-polige connector, die van de elektronicamodule afkomt, en verzeker u
ervan, dat deze volgens de voorschriften met het bedieningselement verbonden is.
Controleer de kleurcodering in de verbindingsstekker van het bedieningselement en
vergewis u ervan dat de klemmen correct in het bedieningselement zijn gestoken. Is dat
het geval, controleer dan de stroomvoorziening en de massaverbinding van de
elektronicamodule. Op de oranjekleurige kabel moet bij het inschakelen van het contact
een accuspanning van +12 V staan, en de groene kabel moet een goede verbinding met
de massa hebben.
De LED van de elektronicamodule licht niet op, wanneer het rempedaal wordt
ingetrapt.
Vergewis u ervan dat de LED van de elektronicamodule oplicht, als op het
bedieningselement knoppen worden ingeduwd. Licht de LED niet op, controleer dan de
stroomvoorziening en de massaverbinding van de elektronicamodule. Op de
oranjekleurige kabel moet bij het inschakelen van het contact een accuspanning van +12
V staan, en de groene kabel moet een goede verbinding met de massa hebben.
Controleer de verbindingen naar de remlichtschakelaar met een voltmeter. De bruin-witte
kabel van de elektronicamodule moet met een remlichtschakelkabel verbonden zijn, die
permanent of via de ontsteking gevoed wordt. De bruine kabel moet met de
remlichtschakelkabel verbonden zijn, die het lampje van het remlicht met de
remlichtschakelaar verbindt. In dat geval krijgt men een massasignaal uit de toevoer naar
het lampje van het remlicht, wanneer het rempedaal niet wordt ingetrapt, en een
plussignaal (+12 V), wanneer het rempedaal wél wordt ingeduwd. De bruin-witte en de
bruine kabel zijn onderling uitwisselbaar. Sommige remlicht-stroomkringen worden via de
ontsteking gevoed, daarom dient men de kabel te testen bij ingeschakeld contact. Uit
oogpunt van veiligheid functioneert de cruise control niet, wanneer er problemen bestaan
in de originele remlicht-stroomkring van het voertuig. Daarom moet worden gecontroleerd
of de remlichten adequaat functioneren.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 175
176
Foutopsporing en storingsopheffing
De LED knippert niet bij ingang van een TACH-signaal (toerentalmeter-signaal via de gele
kabel)
Foutief TACH-signaal (toerentalmetersignaal). Controleer het signaal met een voltmeter of
oscilloscoop. Vergewis u ervan dat het signaal tussen 6 en 250 Volt ligt en dat het
frequentiebereik 6 tot 488 Hz bedraagt. Nadat gecontroleerd is dat de gele kabel correct
verbonden is, test u het signaal nogmaals aan de elektronicamodule van de cruise
control. Sluit de rode kabel van de voltmeter of de oscilloscoop aan op de gele kabel in
de verbindingsstekker van de elektronicamodule. De tweede kabel van de voltmeter of
oscilloscoop wordt aan massa gelegd. Vergewis u ervan dat de elektronicamodule
hetzelfde signaal ontvangt als de cruise control gebruikt. Mocht dit niet het geval zijn,
controleer dan nogmaals het vastgestelde signaal en controleer tevens de gele kabel op
beschadigingen.
Verkeerde PPM-instelling
Is voor de registratie van het snelheidssignaal resp. het toerental-signaal de blauwe kabel
gekozen, dan werkt de cruise control niet via het TACH-signaal (gele kabel). Wijzig de
PPM-instelling op het ingangsignaal via de gele kabel.
De LED knippert niet bij ingang van een snelheidssignaal (snelheidssignaal via de
blauwe kabel)
Foutief snelheidssignaal Controleer het signaal met een voltmeter of oscilloscoop.
Vergewis u ervan dat het signaal tussen 1,5 en 24 Volt ligt en dat het frequentiebereik 6
Hz tot 8,5 kHz bedraagt. Nadat gecontroleerd is dat de blauwe kabel correct verbonden
is, test u het signaal nogmaals aan de elektronicamodule van de cruise control. Sluit de
rode kabel van de voltmeter of de oscilloscoop aan op de blauwe kabel in de
verbindingsstekker van de elektronicamodule. De tweede kabel van de voltmeter of
oscilloscoop wordt aan massa gelegd. Vergewis u ervan dat de elektronicamodule
hetzelfde signaal ontvangt als de cruise control gebruikt. Mocht dit niet het geval zijn,
controleer dan nogmaals het vastgestelde signaal en controleer tevens de blauwe kabel
op beschadigingen.
Verkeerde PPM-instelling
Is voor de registratie van het snelheidssignaal resp. het toerental-signaal de gele kabel
gekozen, dan werkt de cruise control niet via het snelheidssignaal (blauwe kabel). Wijzig
de PPM-instelling op het ingangsignaal via de blauwe kabel.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 176
177
Foutopsporing en storingsopheffing
Het motortoerental kan in diagnosemodus B niet worden veranderd
Voer alle andere tests van de diagnosemodus opnieuw uit, om er zeker van te zijn
dat het probleem niet door de elektrische verbindingen of de besturingsapparatuur van de
cruise control wordt veroorzaakt. Schakel de ontsteking uit en verlaat de diagnosemodus.
Laat het contact enige seconden uitgeschakeld, druk opnieuw op de SET-knop en start
bij ingedrukte SET-knop het voertuig opnieuw, om in de diagnosemodus te komen.
Herhaal test B. Controleer de stekkerverbinding naar de servo, let er hierbij op dat de
kabel goed vastzit en op de kleurcodering van de stekker.
Controleer de gekozen vacuümbron. Trek de vacuümslang van de servo en controleer de
onderdruk bij uiteenlopende motortoerentallen. Mocht de onderdruk niet constant zijn of
dalen, kies dan een andere vacuümbron.
Druk in diagnosemodus B op de SET-knop of de RES-knop. Nu moet u de ventielen in
de vacuümservo horen werken, terwijl u de SET-knop of RES-knop indrukt.
De cruise control werkt bij normaal gebruik niet gelijkmatig.
Reageert de cruise control bij normaal gebruik te schokkerig en verandert dan de
gereden snelheid, dan moet de GAIN-waarde worden verlaagd. Reageert de cruise
control bij normaal gebruik te traag, dan moet de GAIN-waarde worden verhoogd.
Toebehoren
Magneetsensor-set AS71430
De magneetsensor-set dient ervoor om een snelheidssignaal op te wekken. Er zijn
meerdere montagemogelijkheden. De magneten worden met het dubbelzijdige kleefband
aan de cardanas of de aandrijfas bevestigd. Gebruik voor de uiteindelijke bevestiging van
de magneten de meegeleverde kabelbinders.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 177
178
Toebehoren
Voertuigen met voorwielaandrijving (zie I 1)
Blokkeer de achterwielen tegen wegrollen, trek de handrem aan en zet de versnelling in
vrijloop. Til de voorzijde van het voertuig zo ver op dat genoeg werkruimte ontstaat.
Plaats steunen onder de achterkant van de wagen. Werk nooit onder een niet veilig
ondersteund voertuig. Bevestig de sensor aan de houder en bepaal de montagepositie.
Deze positie moet zo dicht mogelijk bij de transmissie gelegen zijn. De geschikte plaats
voor montage van de magneten is het binnenste scharnier van de aandrijfas. Maak met
het dubbelzijdige kleefband 2 magneten aan het scharnier vast en bevestig de gefixeerde
magneten met de kabelbinder, nadat u de magneten gelijkelijk over het scharnier verdeeld
hebt. De sensor moet zo ingesteld worden dat tussen magneten en snelheidssensor een
afstand van ca. 3 – 5 mm bestaat. Zorg ervoor dat de afstand tussen sensor en magneten
bij verticale beweging van de aandrijfas niet verkleind wordt of groter wordt dan 5 mm.
Voertuigen met achterwielaandrijving (zie I 2)
Blokkeer de voorwielen tegen wegrollen en zet de versnelling in vrijloop. Til de achterzijde
van het voertuig zo ver op dat genoeg werkruimte ontstaat. Plaats steunen onder de
achterkant van de wagen. Werk nooit onder een niet veilig ondersteund voertuig. Bevestig
de sensor aan de houder en bepaal de montagepositie. Deze positie moet zo dicht
mogelijk bij de transmissie gelegen zijn. De geschikte plaats voor montage van de
magneten is direct aan de transmissie. Maak met het dubbelzijdige kleefband 1 of 2
magneten aan de cardanas vast en bevestig de gefixeerde magneten met de kabelbinder,
nadat u de magneten gelijkelijk over het scharnier verdeeld hebt. De sensor moet zo
geplaatst worden dat tussen magneten en snelheidssensor een afstand van
ca. 3 – 5 mm ontstaat. Zorg ervoor dat de afstand tussen sensor en magneten bij
verticale beweging van de cardanas niet verkleind wordt of groter wordt dan 5 mm.
Tachogenerator MS-AA-144 (zie I 3) De tachogenerator dient ervoor, een
snelheidssignaal op te wekken bij voertuigen met een geschroefde kilometerteller. Bij
gebruik van de tachogenerator bij handmatig geschakelde voertuigen is het dringend
noodzakelijk, een toerentalbegrenzer te installeren.
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 178
179
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 179
Rempedaal intrappen
en ingetrapt houden
Twee keer op de RES-toets drukken
Rempedaal weer loslaten
STANDAARD-
BEDRIJF
Setup-modus
Rempedaal intrappen
en ingetrapt houden
Eén keer op de RES-toets drukken
Rempedaal weer loslaten
Setup-modus verlaten: Rempedaal intrappen en ingetrapt houden, vier keer op de SET-toets drukken (er klinkt een lange, hoge pieptoon)
• Start de motor
• Toets ON/OFF op het bedieningselement indrukken
• Rempedaal intrappen en ingetrapt houden
• Vier keer op de SET-toets drukken
Auto Setup
PPM-INT-GAIN
1 pieptoon/telwaarde
Nee
(1 hoge
pieptoon)
Ja
Bedrijfsmodus Auto Setup verlaten
en de instelling opslaan
Met de wagen met een snelheid
van 70 km/h rijden
Signaalsoort
Snelheids-
signaal
Toerental-
signaal
SET-toets
indrukken
RES-toets
indrukken
SET-toets
indrukken
RES-toets
indrukken
INIT-waarde
Rem?
Accelereren Afremmen
PPM handmatig
(2 hoge
pieptonen)
Bedrijfsmodus PPM verlaten
en de PPM-instelling opslaan
Met de wagen met inschakelsnelheid
(35 - 40 km/h) rijden
Signaalsoort
Snelheids-
signaal
Toerental-
signaal
SET-toets
indrukken
RES-toets
indrukken
Rempedaal intrappen
en ingetrapt houden
Drie keer op de RES-toets drukken
Rempedaal weer loslaten
INIT handmatig
1 pieptoon/telwaarde
Nee
(3 hoge
pieptonen)
Ja
Bedrijfsmodus PPM verlaten
en de PPM-instelling opslaan
Met de wagen met een willekeurige,
comfortabele snelheid rijden
SET-toets
indrukken
SET-toets
indrukken
RES-toets
indrukken
INIT-waarde
Rem?
Accelereren Afremmen
Rempedaal intrappen
en ingetrapt houden
Vier keer op de RES-toets drukken
Rempedaal weer loslaten
GAIN handmatig
1 pieptoon/telwaarde
Nee
(4 hoge
pieptonen)
Ja
Met de wagen met een willekeurige,
comfortabele snelheid rijden
SET-toets
indrukken
SET-toets
indrukken
RES-toets
indrukken
GAIN-waarde
Rem?
Accelereren Afremmen
Bedrijfsmodus PPM verlaten
en de PPM-instelling opslaan
180
Aanwijzing afvalbeheer
Houdt u er rekening mee dat elektrische apparaten veel recyclebaar materiaal en
milieubelastende delen bevatten. Lever uw bijdrage, ter wille van uzelf en van het
milieu. Zorg ervoor dat deze componenten alleen via de daarvoor bedoelde en
goedgekeurde wegen bij het afval belanden.
Bedrijfsspanning: 12 Volt
Stroomopname: max. 3 A
Bedrijfstemperatuur: -40 tot +85 °C
ABE Nr. 90668
Technische veranderingen voorbehouden
Technische gegevens
MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 180

Documenttranscriptie

titelseite_neu_a5.fm Seite 1 Mittwoch, 19. Oktober 2005 2:55 14 MagicSpeed MS400 D 13 Geschwindigkeitsregler Montage- und Bedienungsanleitung NL 153 Automatische cruise control Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing GB 41 Cruise control Installation and Operating Manual DK 181 Automatisk hastighedsregulering Monterings- og betjeningsvejledning E 69 Regulador de velocidad automático Instrucciones de montaje y de uso S 209 Automatisk hastighetsregulator Monterings- och bruksanvisning F 97 Régulateur de automatique de vitesse Instructions de montage et de service N 237 Automatisk hastighetskontroll Monterings- og bruksanvisning I 125 Regolatore de velocità automatico Istruzioni di montaggio e d’uso FIN 265 Automaattinen nopeudensäädin Asennus- ja käyttöohje MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 153 Leest u deze gebruikshandleiding, voordat u de apparatuur installeert. Inhoudsopgave Afbeeldingen bij de montagehandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-12 Inhoudsopgave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153 Aanwijzingen voor het gebruik van de montagehandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153 Veiligheids- en montageaanwijzingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154 Leveringsomvang . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156 Benodigd gereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157 Bedieningsmodule . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157 vacuüm-servo-apparaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157 Onderdrukverbinding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158 Bevestiging van de bowdenkabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158 elektronicamodule . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158 kabelboom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159 Diagnosemodus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 165 Veiligheidsvoorzieningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167 Instel-/leermodus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168 Bediening van de cruise control . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173 Functietest . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174 Foutopsporing en storingsopheffing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175 Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177 Instelmodus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179 Aanwijzing afvalbeheer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180 Technische gegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180 Aanwijzingen voor het gebruik van de montagehandleiding Waarschuwing! Veiligheidsinstructie! Veronachtzaming kan tot schade aan personen en materialen leiden. Let op! Veiligheidsinstructie! Veronachtzaming leidt tot materiële schade en heeft een negatieve invloed op het functioneren van cruise control MS-400. ◆ De ruit staat voor montagestappen, die u uit moet voeren. Om de montage probleemloos te laten verlopen, deze montagehandleiding en bedieningshandleiding voor het begin van de montage doorlezen. Mocht de handleiding niet op al uw vragen antwoord geven of mochten sommige montagestappen u niet duidelijk zijn, leg uw vraag dan beslist voor aan onze technische dienst. Waeco Benelux B.V. NL-4700 BL Roosendaal · Postbus 1461 · Ettenseweg 60 phone: +31-1 65/58 67 00 · +31-1 65/55 55 52 Internet: http://www.waeco.com 153 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 154 Veiligheids- en montageaanwijzingen Waarschuwing! Ontoereikende kabelverbindingen kunnen tot gevolg hebben, dat door kortsluiting: • kabelbrand ontstaat • de airbag geactiveerd wordt • elektronische besturingsonderdelen beschadigd worden • elektrische functies (knipperlicht, remlicht, claxon, contact, verlichting) uitvallen Neem daarom de volgende aanwijzingen in acht: Bij werkzaamheden aan de bekabeling van het voertuig gelden de volgende klemaanduidingen: 30 (ingang van accu plus direct) 15 (geschakelde plus, achter de accu) 31 (teruggeleiding vanaf de accu, massa) 58 (parkeerlicht) (achteruitrijlicht) De veiligste manier van verbinden is om de kabeluiteinden aan elkaar te solderen en ze daarna te isoleren. Gebruikt bij verbindingen die weer losgemaakt moeten kunnen worden alleen geïsoleerde kabelschoenen, stekers en vlakstekerhulzen. Geen lusterklemmen gebruiken. Voor het verbinden van kabels met kabelschoenen, stekers en vlakstekerhulzen een krimptang gebruiken. Bij kabelaansluitingen aan 31 (massa): de kabel met kabelschoen en getande borgring aan een voertuigeigen massaschroef vastmaken of met kabelschoen, plaatschroef en getande borgring aan de carrosseriebeplating vastschroeven. Let op goede massaverbindingen! Waarschuwing! Vanwege kortsluitingsgevaar voor werkzaamheden aan de elektrische bedrading van het voertuig altijd de klem van de minpool van de accu losmaken. Bij voertuigen met extra accu ook daar de klem van de minpool verwijderen. Let op! Bij het losmaken van de klem van de minpool van de accu verliezen alle vluchtige opslagmedia van de comfortelektronica hun gegevens. 154 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 155 Veiligheids- en montageaanwijzingen De volgende gegevens moeten, afhankelijk van de uitrusting van het voertuig, opnieuw worden ingegeven: radiocode · voertuigklok · tijdschakelklok · boordcomputer · zitpositie Aanwijzingen voor de instelling kunt u in de desbetreffende gebruikshandleiding nalezen. Let op! Voor het onderzoeken van de spanning in elektrische bedrading mag alleen een voltmeter (zie ✎ B 2) worden gebruikt. Let op! Om schade te voorkomen moet voor voldoende vrije ruimte voor het doorschieten van de boor worden gezorgd. Ieder boorgat afbramen en met roestbeschermingsmiddel behandelen. Let op! Let er bij het aanleggen van de elektrische aansluitingen op dat deze: 1. niet sterk geknikt en verdraaid worden 2. niet langs randen schuren 3. niet zonder bescherming door scherpgerande doorvoeringen worden aangelegd. Let op! Let erop dat de bestuurder voor het bedienen niet door het stuurwiel heen hoeft te grijpen en dat onderdelen van de Magic Speed zich niet in het werkbereik van de airbag of in de bewegingsruimte van de hoofden van de inzittenden bevinden. WAECO International aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van: a) montagefouten b) beschadigingen aan het systeem door mechanische invloeden en te hoge spanningen c) veranderingen aan de Magic Speed die zijn doorgevoerd zonder de uitdrukkelijke toestemming van WAECO International d) gebruik voor andere dan de in de montagehandleiding beschreven doelen. 155 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 156 Leveringsomvang Artikel (zie ✎ A (zie ✎ A (zie ✎ A (zie ✎ A (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie (zie ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ ✎ A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A A 1) 2) 3) 4) 5.1) 5.2) 5.3) 5.4) 5.5) 5.6) 5.7) 5.8) 5.9) 5.10) 5.11) 5.12) 5.13) 5.14) 5.15) 5.16) 5.17) 5.18) 5.19) 5.20) 5.21) 5.22) 5.23) 5.24) 5.25) 5.26) 5.27) 5.28) 5.29) 5.30) 5.31) 5.32) 5.33) 6) Onderdeel-nr. AS86040 AS86020 PR9755A WH58030 AS86030 AS 40420 Stuks 1 1 1 1 1 1 3 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 1 2 3 3 2 1 1 1 1 1 1 1 10 1 2 1 Omschrijving elektronicamodule vacuüm-servo-apparaat vacuümleiding kabelboom montagekit hefboom kabelbekleding houder voor bowdenkabel getande borgring M8 bout zelfborgende moer M4 borgring M4 nylon borgring M5 splitpen montageplaat hoekanker voor bowdenkabel verende borgring M6 moer M6 machineschroef M6 x 12 T-stuk 5 mm T-stuk 1/4 tot 5/16 inch T-stuk 3/8 tot 1/2 inch machineschroef M6 x 15 machineschroef M6 x 12 draadbout, zwart moer M6 verende borgring M6 platte borgring M6 speciale getande borgring M6 kabelklem inbusschroef M4x6 nippel inbusschroef M4x4 inbusschroef M2 rubbertule kabelbinder dubbelzijdig kleefband schroef 8 x koppelingsschakelaar 156 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 157 Benodigd gereedschap Hierna volgt een lijst van het gereedschap dat voor een correcte montage van de cruise control benodigd is. Hoewel het mogelijk is, dit apparaat ook zonder het genoemde gereedschap te monteren, adviseren wij u, dit gereedschap toch bij de hand te houden. Er wordt dringend aanbevolen, de verbindingen vast te solderen en zodoende stevige verbindingen tot stand te brengen. – boormachine (zie ✎ B 1) – krik (zie ✎ B 11) – voltmeter (zie ✎ B 2) – schroevendraaierset (zie ✎ B 12) – soldeerbout incl. -materiaal (zie ✎ B 3) – steeksleutelset (zie ✎ B 13) – zijkniptang (zie ✎ B 4) – assteun (zie ✎ B 14) – kabelschoentang (striptang) (zie ✎ B 5) – isolatieband (zie ✎ B 15) – krimptang (zie ✎ B 6) – liniaal (zie ✎ B 16) – tang (zie ✎ B 7) – moersleutel (zie ✎ B 17) – borenset (zie ✎ B 8) – ringsleutelset (zie ✎ B 18) – centerpons (zie ✎ B 9) – afdichtingsmassa (zie ✎ B 19) – hamer (zie ✎ B 10) Bedieningsmodule Module, zie ✎ C Vacuüm-servo-apparaat Het vacuüm-servo-apparaat moet in de motorruimte aan het schutbord of op de binnenspatborden (zie ✎ D 1) worden gemonteerd. Het is belangrijk, het vacuüm-servoapparaat niet in de omgeving van hittebronnen te monteren en dat het wordt aangebracht op minstens 300 mm afstand van iedere hoogspanningsbron, zoals stroomverdeler, ontstekingsspoel, bougiekabel en dynamo. De bowdenkabel van het vacuüm-servoapparaat moet in een boog van minstens 300 mm aan de originele gaskabel of gasstang worden geleid. Voorzichtig! De bowdenkabel moet ver worden gehouden van warme oppervlakken en onderdelen. De montageplaat van het vacuüm-servo-apparaat kan op 4 verschillende posities aan het vacuüm-servo-apparaat worden bevestigd, waardoor een maximale flexibiliteit bij de montage gewaarborgd wordt (zie ✎ D 2). 157 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 158 Vacuümaansluiting Kies een goede vacuümbron, met ruim voldoende capaciteit, voor de aansluiting van de vacuümslang aan het vacuüm-servo-apparaat. De meest gebruikelijke bron bevindt zich direct aan de aanzuigbocht (zie ✎ E 1) of tussen aanzuigbocht en rembekrachtiger (zie ✎ E 2). Gebruik geen vacuümstuurleidingen zoals bijvoorbeeld de vacuümleiding van de stroomverdeler of de AGR-vacuümregelaar. Bij voertuigen met een afzonderlijke vacuümpomp wordt aanbevolen de slang tussen de pomp en het terugslagventiel van de vacuüm-rembekrachtiger aan te sluiten. Bevestiging van de bowdenkabel Voorzichtig! Uw cruise control is weliswaar met verschillende veiligheidskenmerken uitgerust, maar toch kunnen deze het verdraaien of inklemmen van de gaskabel of gasstang van het voertuig niet voorkomen. Controleer de originele gaskabel of de originele gasstang handmatig en door het gaspedaal in te trappen, om er zeker van te zijn, dat de gasstang of -kabel adequaat functioneert en tijdens het gebruik niet ingeklemd raakt. Mogelijkheid 1 Montage aan de aanwezige of extra gemonteerde gashendel. De bowdenkabel van de MS-400 wordt hierbij via de draaibare bout bevestigd. Wordt het gaspedaal met de hand bediend, dan glijdt de bowdenkabel van de MS-400 door de bout heen (zie ✎ F 1, F 3 EN F 4). Mogelijkheid 2 Montage aan de aanwezige bowdenkabel. De bowdenkabel van de MS-400 wordt hierbij met het klemmenblok bevestigd, dat vast met de gaskabel verbonden is (zie ✎ F 5, F 6 en F 7). Wordt het gaspedaal met de hand bediend, dan glijdt de bowdenkabel van de MS-400 door het klemmenblok. Mogelijkheid 3 Sommige nieuwe typen voertuigen hebben geen gaskabel. Bij deze voertuigen is een directe verbinding met het gaspedaal noodzakelijk. De beste montageplaats voor het vacuüm-servo-apparaat is desondanks de motorruimte, omdat men anders te veel last kan ondervinden van de werkende ventielen in de servo. De bowdenkabel van de MS-400 moet door het schutbord heen de cabine in geleid worden (zie ✎ F 1). 158 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 159 Elektronicamodule De elektronicamodule moet steeds met 4mm-metaalschroeven of het meegeleverde dubbelzijdige kleefband in de cabine van het voertuig worden gemonteerd. Monteer de elektronicamodule niet bij onderdelen die hoogspanning geleiden of op plaatsen die vochtig zijn of veel warmte afgeven. Montageplaatsen die de voorkeur hebben: Onder het dashboard aan de bestuurderszijde, achter het handschoenenvak of het voetenbord aan de bestuurders- of de bijrijdersplaats (zie ✎ G). Monteer de elektronicamodule niet in de motorruimte. Voorafgaand aan de montage markeert u de gaten met de centerpons en boort u twee 3mm-gaten. Controleer vóór het boren steeds of er genoeg ruimte is voor het doorschieten van de boor. Plaats de elektronicamodule provisorisch op de gekozen positie. Maak de elektronicamodule niet vast, voordat u precies weet waar de kabels zullen komen. Na afloop van de montage bevestigt u de module op de gekozen positie. Kabelboom Nadat de montageplaats voor de elektronicamodule bepaald is, kan de kabelboom van de cruise control worden gemonteerd. Bedieningsmodule (zie ✎ H 1) Er zijn vele soorten bedieningsmodules beschikbaar, voor meer bedieningsgemak in de auto. De bedieningsmodule van de cruise control moet op een zodanige plaats worden gemonteerd, waar onder alle omstandigheden veilig gewerkt kan worden. Geschikte plaatsen zijn op het dashboard of de middenconsole, afhankelijk van de vorm en bereikbaarheid en ook van de bedieningsmodule zelf. Nadat u de geschikte plaats voor de bedieningsmodule hebt bepaald, moet een 6 mm groot gat in de omgeving van de bedieningsmodule worden geboord. De kabels van de bedieningsmodule kunnen nu door dit gat naar de kabelboom van de cruise control worden geleid. De aansluitkabels van de bedieningsmodule kunnen in de connector worden geschoven en in de 8-polige lege behuizing worden gestoken. Steek de gemonterde 8-polige connector van het bedieningsgedeelte en de 8-polige contrasteker van de hoofdkabelbundel op elkaar. 159 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 160 Kabelboom Infrarood-bedieningsmodule en stuurkolom-bedieningsmodule: Zowel bij de infrarood- als bij de stuurkolom-bedieningsmodule wordt een eigen montagehandleiding meegeleverd. Deze handleidingen moeten voor het monteren zorgvuldig worden doorgelezen. Voorzichtig! Zorg ervoor dat de bestuurder voor het bedienen van de module zijn hand niet door het stuurwiel heen hoeft te steken. Groen/rood, zwart, roze/rood en blauw/rood Voer de 4-aderige kabel voor het vacuüm-servo-apparaat naar de motorruimte door een daarvoor geschikt gat dat reeds voorhanden is of door een gemaakt gat; dicht dat gat af met de meegeleverde rubberen doorvoertule. Steek de 4 draden in de lege stekkerbehuizing en verbind ze met het vacuüm-servo-apparaat. Houd rekening met de kleurcodering op de lege stekkerbehuizing. Oranje kabel Verbind de oranje kabel met een geschakelde plus (klem 15). Zorg ervoor dat de geschakelde plus de volledige gebruiksspanning (12 V) ontvangt en dat de kabel bij uitgeschakeld contact spanningsloos is. Aanwijzing! Controleer met een voltmeter dat de door u gekozen voeding via het contact de volledige accuspanning ontvangt. Meestal is de zekeringskast een geschikte plaats voor montage. Het is niet aan te bevelen, de oranje kabel met de voeding van de voertuigfuncties (ACC) te verbinden. Groene kabel Verbind de groene kabel met een voorhanden voertuigmassa-aansluitpunt of met een blankmetalen aansluiting van de carrosserie. De gebruikelijkste plaats als centrale voertuigmassa is de linker of rechter A-stijl. Bruine en bruin-witte kabel Verbind de bruine en de bruin-witte kabel met de remlichtschakelaar (zie ✎ H 2). 160 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 161 Kabelboom Wanneer er meer dan twee kabels van de remlichtschakelaar uitgaan, gebruik dan een voltmeter om de twee benodigde kabels te identificeren. Eén van de twee originele kabels aan de remlichtschakelaar moet een permanente plus (klem 30, 12 V) of een geschakelde plus (klem 15) zijn. Op de tweede originele kabel moet bij ingedrukt rempedaal een spanning van +12 Volt staan. Zo gauw de rem wordt losgelaten, mag op de kabel geen spanning meer staan. Mocht op de remlichtschakelaar een lagere spanning dan +12 V gemeten worden, dan is het mogelijk dat uw voertuig met een digitaal remsysteem is uitgerust. In dat geval moeten de bruine kabels als volgt worden aangesloten: De bruin-witte kabel moet op een gezekerde geschakelde plus (klem 15) worden aangesloten. De bruine kabel wordt aangesloten op de originele kabel die naar de remlichten voert. Op deze kabel staat bij ingedrukt rempedaal +12 V en bij niet-ingedrukt rempedaal 0 V. Deze kabels vindt u mogelijk direct bij de achteruitrijlichten of in de kabelstreng die naar de achterzijde van het voertuig loopt. Gele en blauwe signaalkabel (aansluiting van het snelheids- of het toerental-signaal) Er zijn twee verschillende mogelijkheden om een referentiesignaal voor de cruise control af te leiden: 1. Snelheidssignaal Het snelheidssignaal geeft de werkelijk gereden snelheid weer. Dit type signaal moet steeds worden gebruikt bij voertuigen met automatische versnellingsbak, is echter ook geschikt voor toepassing bij handmatig geschakelde voertuigen, mits daarbij tevens een schakeling wordt geïnstalleerd die voorkomt dat het toerental te hoog oploopt (zie pagina 163. 2. Motortoerental (UPM) Het motortoerental-signaal geeft het motortoerental (UPM, omw/min) aan. De voertuigsnelheid is hierbij zo lang afhankelijk van het motortoerental, als een bepaalde versnelling ingeschakeld blijft. Het motortoerental-signaal kan als referentiesignaal worden gebruikt bij handmatig geschakelde voertuigen. Ook hier moet echter een schakeling worden geïnstalleerd die voorkomt dat de motor te veel toeren maakt (zie pagina 164). 161 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 162 Kabelboom De cruise control is uitgerust met twee kabels, die gebruikt kunnen worden voor de signaalregistratie. 1. Blauwe kabel Voor de registratie van het snelheidssignaal en het toerental-signaal met spanningen tussen 1,5 en 24 Volt en frequenties van 6 Hz tot 8,5 kHz. De blauwe kabel moet gebruikt worden voor alle signalen die binnen voornoemde bereiken vallen, dus zowel voor het snelheidssignaal als voor het motortoerental. 2. Gele kabel Deze dient alleen ter registratie van het toerental-signaal met spanningen tussen 6 en 250 Volt en frequenties van 6 tot 488 Hz. De gele kabel moet uitsluitend voor de registratie van toerental-signalen met een spanning van > 20 Volt worden gebruikt. Verder mag de gele kabel alleen worden gebruikt in die gevallen of toepassingen, waarin tevens een toerentalbegrenzer vereist is, dan wel het toerental-signaal binnen het bereik 6 – 250 Volt ligt. Toerentalbegrenzer Wordt een snelheidssignaal als signaalbron gebruikt bij handmatig geschakelde voertuigen, dan moet tevens een toerentalbegrenzer aanwezig zijn, om beschadiging van de motor te voorkomen. Wordt het koppelingspedaal ingeduwd terwijl de cruise control geactiveerd is, dan moet de cruise control zichzelf automatisch uitschakelen, omdat anders schade aan de voertuigmotor kan ontstaan. Er zijn twee soorten toerentalbegrenzer: 1. Wordt de blauwe kabel voor de overdracht van het snelheidssignaal gebruikt, dan kan de gele kabel worden aangesloten voor de overdracht van het motortoerental, om zo de noodzakelijke motorbeveiliging te waarborgen. Zie hiervoor ook de alinea over het registreren van snelheidsimpulssignalen. 2. Er kan ook een koppelingsschakelaar worden gebruikt, wanneer geen geschikt toerental-signaal aanwezig is. Deze koppelingsschakelaar moet aan het koppelingspedaal worden gemonteerd, zodat de cruise control zichzelf automatisch uitschakelt wanneer het koppelingspedaal wordt ingeduwd (zie H 4). 162 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 163 Kabelboom De registratie van een signaal is altijd afhankelijk van de in het voertuig gebruikte transmissie. Voertuigen met automatische transmissie Bij deze voertuigen moet de blauwe kabel worden gebruikt, die dan wordt aangesloten voor de overdracht van het snelheidssignaal. Hiervoor mag beslist niet het toerental-signaal worden gebruikt. Bij voertuigen met automatische versnellingsbak is verder geen extra toerentalbegrenzer nodig. Zie hiervoor ook de alinea over het registreren van adequate snelheidsimpulssignalen. Wordt bij een voertuig geen snelheidssignaal gevonden dat voldoende geschikt is, dan kan het als optie verkrijgbare magneetsensor-bouwpakket dan wel de optionele snelheidsimpulsgever worden gemonteerd (zie Optioneel toebehoren, pag. 177). Handgeschakelde voertuigen De beste oplossing voor handgeschakelde voertuigen is om het snelheidssignaal via de blauwe kabel te laten verlopen en de gele kabel als toerentalbegrenzer te gebruiken, werkend via toerental-signaal of koppelingsschakelaar. Zie hiervoor ook de alinea over het registreren van geschikte snelheidsimpulssignalen. Wordt bij een voertuig geen geschikt snelheidssignaal gevonden, dan kan het als optie verkrijgbare magneetsensorbouwpakket dan wel de optionele snelheidsimpulsgever worden gemonteerd. Wordt bij een voertuig geen snelheidssignaal gevonden, dan kan het toerental-signaal via de blauwe kabel verlopen, ofwel kan de gele kabel op de negatieve pool van de ontstekingsspoel (klem 1) worden aangesloten. In deze situatie is geen extra toerentalbegrenzer meer nodig, omdat hierbij het motortoerental door de cruise control bewaakt wordt. Bij gebruik van een toerental-signaal is de minimumsnelheid waarbij de cruise control geactiveerd wordt, afhankelijk van de versnelling, die op dat moment ingeschakeld is. Registratie van het snelheids- of het toerental-signaal Er zijn meerdere mogelijkheden, ten behoeve van de cruise control het signaal van het toerental of de snelheid vast te stellen. In de hierna volgende paragraaf treft u verschillende mogelijkheden aan om het signaal te identificeren. 163 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 164 Kabelboom Snelheidssignalen Bij handgeschakelde voertuigen moet beslist een toerentalbegrenzer worden geïnstalleerd. a. Via de motoraansturing overgedragen snelheidssignaal. Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 Hz en 8,5 kHz, b. Elektronische toerentalmeter – aan de achterkant van de instrumentengroep of als deel van de instrumentengroep. Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 Hz en 8,5 kHz. c. Snelheidssensor – is op de transmissie geïnstalleerd en omvat in het algemeen 3 kabels. Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 Hz en 8,5 kHz. d. Autoradio – in de buurt van de radio, wanneer de wagen over een ISO-verbinding beschikt. De snelheidsimpuls bevindt zich hierbij in kamer 3, aansluitpen 1 of 5. Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 Hz en 8,5 kHz. Motortoerentalsignalen a. Via de motoraansturing overgedragen motortoerentalsignaal. 1,5 — 24 Volt. b. Elektronische toerentalmeter – op de achterkant van de instrumentengroep. Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 en 488 Hz. c. Aansluitklem op de W+-pool van de dynamo, op sommige dynamo’s bevindt zich een extra aansluitklem. Deze aansluitklem is bij sommige voertuigen niet bezet, waardoor een verbinding met de dynamo noodzakelijk is. Spanning: 6 – 250 Volt; frequentie: tussen 6 en 488 Hz. d. Negatieve pool van de ontstekingsspoel (klem 1) – bij dit soort verbinding moet de gele kabel worden gebruikt. Spanning: 6 – 250 Volt; frequentie: tussen 6 en 488 Hz. Voor het controleren van het gekozen signaal dient u een voltmeter te gebruiken en als volgt te werk te gaan: verbind de rode kabel van de voltmeter met het door u gekozen snelheidssignaal, en de zwarte kabel van de voltmeter met de voertuigmassa. Verrijd nu het voertuig met de laagste snelheid, waarbij de cruise control nog wordt geactiveerd, en meet de effectieve spanning van het signaal. Let erop dat alle digitale voltmeters de effectieve spanning meten, wanneer zij voor het meten van wisselspanningen worden gebruikt. 164 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 165 Diagnosemodus De cruise control beschikt over een zelfdiagnose-modus. De zelfdiagnose is in drie gedeelten opgedeeld (A, B en C), voor het testen van alle elementen en functies van de cruise control. Voordat u de zelfdiagnose start, moet u nogmaals alle kabelverbindingen op correcte aansluiting controleren. Zet de handversnelling in de vrijloop, dan wel de automatische versnelling in de parkeerstand, en trek de handrem aan. Voor het starten van de diagnosefunctie met akoestische weergave schakelt u bij ingedrukte SET-knop het contact IN. Bij ingeschakeld contact en ingedrukte SET-knop hoort u een akoestisch bevestigingssignaal, zolang u de SET-knop ingedrukt houdt. Mocht u binnen een seconde nadat u de SET-knop hebt losgelaten, nóg een akoestisch signaal horen, dan is er een stuuringang geschakeld, bijvoorbeeld de koppelingsschakelaar. Controleer opnieuw de kabelverbindingen. Diagnosemodus A Controle van de elektronische onderdelen en van de elektrische aansluitingen De LED in de elektronicamodule en de geïntegreerde zoemer geven parallel de correcte functies van de elektrische bedrading en van de componenten weer. Bij een controle achteraf van de componenten is het niet dringend noodzakelijk, de besturingsapparatuur bloot te leggen, omdat de akoestische signalen parallel met de optische signalen optreden. Via de LED ofwel de zoemer worden het gebruikmaken van ofwel het beschikbaar zijn van de volgende signalen bevestigd: SET-knop RES-knop Rem koppelingsschakelaar Snelheidssignaal in de leermodus Toerental-signaal in de leermodus Het akoestische en het optische signaal worden maximaal per ingang 10 seconden lang voortgebracht, om er zeker van te zijn dat verdere meldingen niet worden onderdrukt. Mocht bij het gebruik van een van voornoemde functies geen akoestisch of optisch signaal optreden, controleer dan de elektrische bedrading. 165 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 166 Diagnosemodus Diagnosemodus B Na het succesvol afsluiten van test A kan verdergegaan worden met test B. In deze diagnosemodus kan het functioneren van de servo worden getest. Zet de handversnelling in de vrijloop, dan wel de automatische versnelling in de parkeerstand, en trek de handrem aan. Start de motor terwijl u SET-knop ingedrukt houdt. Wanneer de motor loopt, de SET-knop weer loslaten. Schakel nu de cruise control met de ON/OFF-knop in. De LED in de besturingsapparatuur licht op. Druk de SET-knop in en houdt deze ingedrukt. Het motortoerental moet langzaam groter worden (let op: laat het toerental niet te hoog oplopen). Druk de RES-knop in en houdt deze ingedrukt. Het motortoerental moet langzaam kleiner worden. Door het indrukken van de rem of de koppeling, ofwel door het indrukken van de ON/OFF-schakelaar, moet het motortoerental weer dalen tot het stationaire niveau. Zet het contact af om de diagnosemodus te verlaten. Diagnosemodus C Diagnosemodus C wordt gebruikt om het snelheidssignaal resp. het toerental-signaal te testen. Start de motor terwijl u SET-knop ingedrukt houdt. Wanneer de motor loopt, de SET-knop weer loslaten. Verrijd uw auto met een snelheid van ca. 50 km/u. Schakel de cruise control in met de On/Off-knop op het bedieningsgedeelte. De LED in de besturingsapparatuur moet nu ca. een keer per seconde knipperen en er moet ca. eenmaal per seconde een akoestisch signaal te horen zijn. Is dit niet het geval , voer dan het instellings- en leerprogramma uit. Schakel om de diagnosemodus te verlaten bij stilstaand voertuig het contact uit. Opmerking! De diagnosemodi dienen voor het testen van alle componenten en functies van de cruise control. De cruise control maakt gebruik van een intern opgewekt referentiesignaal om de servo in diagnosemodus B te testen. In het geval de cruise control ook na succesvol voltooien van test B niet correct in functie te brengen is, is het probleem meestal gelegen in de registratie van het snelheidssignaal. 166 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 167 Veiligheidsvoorzieningen De cruise control is met talrijke veiligheidsvoorzieningen uitgerust, die de cruise control uitschakelen, indien zich een of meerdere van de hierna genoemde situaties voordoen: 1. Bij induwen van het rempedaal 2. Bij het indrukken van de UIT-knop op de besturingsmodule 3. Bij te hoge toerentallen van de motor 4. Bij afremmen tot 50 % van de ingestelde snelheid 5. Bij optrekken tot 150 % van de ingestelde snelheid 6. Bij het uitschakelen van het contact De cruise control schakelt zich ook uit, indien zich storingen voordoen in het functioneren van het remlicht, zoals bij defecte remlichten, een defecte zekering of een losgeraakte verbinding in de remlichtschakelaar. Om de cruise control veilig en economisch te laten functioneren moet deze NOOIT worden gebruikt bij het rijden in files of op natte, glibberige straten. Let op! De cruise control schakelt zich ook uit, indien zich storingen voordoen in het functioneren van het remlicht, zoals bij defecte remlichten, een defecte zekering of een losgeraakte verbinding in de remlichtschakelaar. Let op! De cruise control beschikt weliswaar over een aantal veiligheidsvoorzieningen, maar geen daarvan is in staat, te voorkomen dat de bowdenkabel verdraaid wordt of ingeklemd raakt. Controleer daarom alles twee keer! 167 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 168 Instel-/leermodus Met de instel- en leermodus kunnen de belangrijkste parameters van de cruise control voor zo goed als ieder voertuig optimaal worden ingesteld. Met de drie instel- en leermodi worden het snelheids- respectievelijk toerental-signaal (PPM), de gevoeligheid van de overname (INIT-modus) en de regelgevoeligheid (GAINmodus) ingesteld. Het instellen van de basisparameters kan tijdens het rijden worden uitgevoerd. Daardoor hebt u de gelegenheid, de fijnafstelling van deze parameters afzonderlijk door te voeren en zo een exacte instelling te verkrijgen. Deze instellingen kunnen worden doorgevoerd, zonder dat de besturingsapparatuur gedemonteerd hoeft te worden om toegang tot de schakelaars voor bijzondere instellingen te verkrijgen. Het instellen resp. het afregelen geschiedt elektronisch. De ingestelde parameters worden vast opgeslagen in de elektronicamodule, totdat het SET-UP-programma opnieuw wordt opgestart. 1. Starten van de SET-UP-modus Voor het starten van het SET-UP-programma gaat u als volgt te werk: Schakel het contact IN en UIT, start het voertuig, trap op het rempedaal en houd dit een minuut lang ingedrukt. Terwijl u het rempedaal induwt, drukt u de SET-knop vier keer kort achter elkaar in. Ter bevestiging klinken 4 hoogtonige akoestische signalen. Om één van de hieronder genoemde instel- en leermodi te starten, moet u altijd bovengenoemde procedure starten. 2. Automatische modus In de automatische modus worden alle drie de parameters (PPM, GAIN en INIT) automatisch op uw voertuig afgestemd. Aan het eind van de automatische modus kunt u alle drie de parameters nog fijn-instellen. Om in de automatische modus te geraken, nadat u de onder punt 1 aangegeven stappen hebt uitgevoerd, trapt u de rem in duwt u op de RES-knop terwijl u het rempedaal ingedrukt houdt. Ter bevestiging klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw voet van het rempedaal. Ter bevestiging klinkt een hoogtonig akoestisch signaal. Mocht er meer dan één akoestisch signaal klinken, herhaal dan de procedure. Houd met uw auto een snelheid aan van 70 km/u. Druk op de SET-knop om de blauwe kabel als signaal-ingang te gebruiken, of druk op de RES-knop om de gele kabel als signaal-ingang te gebruiken. 168 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 169 Instel-/leermodus De cruise control schakelt zichzelf direct in nadat u de SET- of de RES-knop hebt ingedrukt, en schakelt dan in de INIT-modus. In deze modus kunt u het aanspreekgedrag van de bowdenkabel optimaliseren en zo de vrijloop ervan door de servo op laten heffen. Mocht de cruise control de snelheid te traag hebben overgenomen, druk dan op de SET-knop om de waarde te verhogen. Heeft de cruise control de snelheid te schoksgewijs overgenomen, zodat hij overstuurt, druk dan op de RES-knop. Als bevestiging voor iedere druk op de SET- en/of RES-knop weerklinkt een akoestisch signaal. Om de ingestelde waarden (PPM, INIT en GAIN) op te slaan, drukt u het rempedaal in. Nu kunt u opnieuw het programma aanroepen, door op de RES-knop te drukken bij ingeduwd rempedaal. Ter bevestiging klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw voet van het rempedaal. Na het loslaten van het rempedaal weerklinkt ter bevestiging een hoogtonig akoestisch signaal. Begin het programma van voren af aan, door afhankelijk van de signaalbron de SET- resp. RES-knop in te drukken. Om het SET-UP-programma te verlaten, stopt u het voertuig en drukt bij ingeduwd rempedaal vier keer op de SET-knop. In normale gevallen zou uw cruise control nu optimaal moeten zijn ingesteld voor uw voertuig. 3. PPM-instelling Mocht u niet tevreden zijn met het instelbereik van de cruise control, dan kunt u de PPMinstelling handmatig uitvoeren. Om in de PPM-instelmodus te komen, start u eerst het SET-UP-programma. Druk nu twee keer op de RES-knop bij ingeduwd rempedaal. Peer keer dat de knop ingedrukt wordt, klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw voet van het rempedaal. Nadat u het rempedaal hebt losgelaten, klinken ter bevestiging twee hoogtonige akoestische signalen. Mochten deze twee hoogtonige bevestigingssignalen niet klinken, voer bovengenoemde stappen dan nogmaals uit. Voor het instellen van de PPM-waarde rijdt u een eindje met een snelheid van ca. 35 – 40 km/u. Druk nu op de SET-knop om de blauwe kabel als signaal-ingang te gebruiken, of druk op de RES-knop om de gele kabel als signaal-ingang te gebruiken. De cruise control schakelt zichzelf direct in nadat u de SET- of de RES-knop hebt ingedrukt, en schakelt dan in de regel-modus. Om de ingestelde waarden (PPM) op te slaan, drukt u het rempedaal in. 169 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 170 Instel-/leermodus Om het SET-UP-programma te verlaten, stopt u het voertuig en drukt bij ingeduwd rempedaal vier keer op de SET-knop. Iedere keer dat de PPM-instelling gewijzigd wordt, worden alle voorafgaande INITinstellingen en ook de bij de fabricage ingestelde streefwaarden overschreven; de GAINinstelling blijft echter onveranderd. Mocht de cruise control nu de snelheid traag of te schokkerig overnemen, pas dan de INIT-instelling aan. Mocht de cruise control bij normaal gebruik te traag of te schoksgewijs werken, dan moet de GAIN-instelling handmatig worden uitgevoerd. Mocht de cruise control bij normaal gebruik te traag of te veel schoksgewijs werken, dan moet de GAIN-instelling handmatig worden uitgevoerd. 4. INIT-modus In de INIT-modus kunt u de gevoeligheid van de overname van de snelheid instellen. Mocht de cruise control de snelheid te traag overnemen, dan moet de INIT-waarde worden verhoogd. Mocht de cruise control het snelheidssignaal te schoksgewijs overnemen, dan moet de INIT-waarde worden verlaagd. Om in de INIT-instelmodus te komen, start u eerst het SET-UP-programma. Druk drie keer op de RES-knop bij ingeduwd rempedaal. Per keer dat de knop ingedrukt wordt, klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw voet van het rempedaal. Nadat u het rempedaal hebt losgelaten, klinken ter bevestiging drie hoogtonige signalen. Mochten deze drie hoogtonige bevestigingssignalen niet klinken, voer bovengenoemde stappen dan nogmaals uit. Rijd een stukje met de auto met de cruise control afgesteld op een willekeurige snelheid, mits die maar boven de minimale snelheid van 40 km/u ligt. Druk nu zo lang op de SET-knop, tot u merkt dat de cruise control de gereden snelheid overneemt. Schakel de cruise control uit door het rempedaal in te duwen. Druk opnieuw op de SET-knop; de cruise control moet nu de snelheid soepel overnemen. Mocht dit niet het geval zijn, dan kunt u door het indrukken van de SET-knop de INIT-waarde verhogen en deze door indrukken van de RES-knop verlagen. Per keer dat de knop ingedrukt wordt, klinkt een akoestisch signaal. 170 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 171 Instel-/leermodus Let op! De normale OMHOOG- en OMLAAG–functies van de SET- en de RESknop zijn in deze modus niet beschikbaar, zodat deze knoppen voor het instellen kunnen worden gebruikt. Om de ingestelde waarden (PPM, INIT en GAIN) op te slaan, drukt u het rempedaal in. Als de INIT-waarde wordt gewijzigd, berekent de cruise control de best mogelijke GAINwaarde, en wist de vorige waarde in het besturingsapparaat. In normale gevallen behoeft in het besturingsapparaat verder niets te worden ingesteld. Daarom verdient het aanbeveling, de SET-UP-modus te verlaten en de cruise control bij normaal gebruik te testen. Om het SET-UP-programma te verlaten, stopt u het voertuig en drukt bij ingeduwd rempedaal vier keer op de SET-knop. Mocht de cruise control bij normaal gebruik te traag of te gevoelig reageren, dan moet de GAIN-waarde worden gewijzigd. Hiertoe moeten de stappen 1 en 5 nogmaals worden uitgevoerd, om de GAIN-modus te starten. 5. GAIN-modus De GAIN-waarde moet worden verhoogd, wanneer het voertuig bij gebruik van de cruise control snelheid verliest of te traag reageert, bijvoorbeeld bij overmatig verlies van snelheid bij steil oplopende of overmatige snelheidstoename bij dalende wegen. De GAIN-waarde moet worden verlaagd, wanneer het voertuig bij gebruik van de cruise control aan snelheid wint of te schokkerig reageert. Bijvoorbeeld: u stelt een snelheid van 70 km/u in en de snelheid van het voertuig schommelt tussen 65 en 75 km/u bij normaal gebruik. In normale gevallen zorgt de GAIN-waarde, die berekend wordt nadat de INITwaarde is ingesteld, voor een gelijkmatige werking van de cruise control. Is wijziging nodig, dan moet de volgende procedure in acht worden genomen: Om in de GAIN-instelmodus te komen, start u eerst het SET-UP-programma. Druk nu vier keer op de RES-knop bij ingeduwd rempedaal. Per keer dat de knop ingedrukt wordt, klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw voet van het rempedaal. Nadat u het rempedaal hebt losgelaten, klinken ter bevestiging vier hoogtonige signalen. Mochten deze vier hoogtonige bevestigingssignalen niet klinken, voer bovengenoemde stappen dan nogmaals uit. 171 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 172 Instel-/leermodus Voor het instellen van de GAIN-waarde rijdt u met een middelmatige snelheid. Druk op de SET-knop, om de cruise control in te schakelen. Druk opnieuw op de SET-knop om de GAIN-waarde te verhogen of op de RES-knop om deze te verlagen. Per keer dat de knop ingedrukt wordt, klinkt een akoestisch bevestigingssignaal. In de navolgende tekst is een bruikbare procedure beschreven om tot een optimale instelling van de GAIN-waarde te komen, nadat u de cruise control in de instelmodus (zie boven) hebt gebracht. Rijd met een middelmatige snelheid; druk op de SET-knop om de cruise control in te schakelen. Schakel nu de normale werking uit, door het rempedaal in te duwen. Laat de voertuigsnelheid afnemen tot ca. 25 – 30 km/u. Druk de RES-knop in om de laatst opgeslagen snelheid opnieuw op te roepen. Let op de snelheidsmeter van uw voertuig. Mocht de snelheid tot boven de laatst opgeslagen snelheid stijgen, dan moet de GAINwaarde worden verlaagd door opnieuw op de SET-knop te drukken. Mocht de cruise control de snelheid zeer traag nogmaals hebben overgenomen, druk dan op de SET-knop om de GAIN-waarde te verhogen. Duw het rempedaal in om de ingestelde waarde op te slaan. Om de instelling te controleren, drukt u op de RES-knop. Mocht de instelling niet naar tevredenheid zijn, dan kunt u nu de GAIN-waarde veranderen volgens de boven beschreven procedure. Als de instelling succesvol is geweest, duwt u het rempedaal in om de ingestelde waarde op te slaan. Om de SET-UP-modus te verlaten: zie punt 6. 6. Verlaten van het SET-UP-programma Om het SET-UP-programma te verlaten, stopt u het voertuig en drukt bij ingeduwd rempedaal vier keer op de SET-knop. Ter bevestiging dat het SET-UP-programma beëindigd is, klinkt een lang, hoogtonig geluidssignaal. 172 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 173 Bediening van de cruise control ON/OFF-knop Door het eenmalig aantippen van de ON/OFF-schakelaar wordt de cruise control ingeschakeld. Ter bevestiging licht de LED op. Is de cruise control ingeschakeld, dan wordt deze door het eenmalig aantippen van de ON/OFF-schakelaar uitgeschakeld. Ter bevestiging dooft de LED. SET-knop 1. Door de SET-knop in te drukken en meteen weer los te laten, legt u de op dat moment gereden snelheid vast. Deze gewenste snelheid wordt gehandhaafd, totdat: a) het rem- of koppelingspedaal wordt ingedrukt b) het apparaat met de ON/OFF-knop wordt uitgeschakeld c) de gereden snelheid lager is dan de minimale snelheid waarbij de cruise control zich inschakelt d) bij een omhooglopende weg de snelheid met meer dan ca. 25 % daalt 2. Indien de SET-knop ingedrukt wordt gehouden, accelereert uw voertuig. Laat men de knop los, dan houdt de cruise control de op dat moment bereikte snelheid vast en slaat deze op. RES-knop Wanneer de RES-knop ingedrukt en meteen weer losgelaten wordt, treedt overname van de laatst opgeslagen snelheid op, onder voorwaarde dat: a) het apparaat met de ON/OFF-knop is ingeschakeld b) de gereden snelheid niet onder de minimale snelheid ligt c) het rem- of koppelingspedaal niet wordt ingetrapt d) het contact niet tussentijds wordt uitgeschakeld e) de op dat moment gereden snelheid niet lager dan 50 % van de opgeslagen waarde bedraagt. Accelereren en snelheid verlagen Nadat de cruise control geactiveerd is, hebt u nog de mogelijkheid tot fijnafstemming. Tipt u de SET-knop één keer aan, dan wordt de snelheid met ca. 1,5 km/u verhoogd. Tipt u de RES-knop één keer aan, dan wordt de snelheid met ca. 1,5 km/u verlaagd. Deze functie biedt u de mogelijkheid, uw voertuig precies aan de verkeersstroom of de snelheidsbeperking aan te passen. De cruise control beschikt over een opslagmedium, dat het aantal keren ‘aantippen’ opslaat. Bijvoorbeeld: U tipt 3 x of 5 x de SET-knop resp. de RES-knop aan en de cruise control verhoogt resp. verlaagt de snelheid van uw voertuig met ca. 4,5 tot 7,5 km/u. Belangrijk! Indien u de ingestelde snelheid erg veel wilt verlagen, gebruik daarvoor dan niet de RES-knop. Gebruik de OFF-schakelaar, de rem of de koppeling en stel daarna met de SET-knop weer uw nieuwe snelheid in. 173 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 174 Functietest Start uw wagen en schakel de cruise control in door de ON/OFF-knop op het bedieningsgedeelte in te drukken. Breng de gereden snelheid op ca. 40 – 50 km/u en druk de SET-knop in om de cruise control te activeren. De cruise control zou nu de snelheid soepel over moeten nemen en de gereden snelheid constant houden. De laagste snelheid, waarbij de cruise control werkt, bedraagt ca. 40 km/u. Gevoeligheidsinstelling Indien de cruise control niet soepel inschakelt of het voertuig tijdens normaal gebruik zijn snelheid verhoogt of verlaagt, kunnen de gevoeligheidsinstellingen door middel van passende bijregeling van de cruise control worden aangepast. Neemt de cruise control de gereden snelheid te snel of schokkerig over, dan moet de INIT-waarde worden verlaagd. Reageert de cruise control bij normaal gebruik te schokkerig, dan moet de GAIN-waarde worden verlaagd. Reageert de cruise control bij normaal gebruik te traag, dan moet de GAIN-waarde worden verhoogd. Alle gevoeligheidsinstellingen kunnen in de instelmodus worden bijgesteld. Zie hiervoor het stroomdiagram, pagina 179. 174 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 175 Foutopsporing en storingsopheffing Deze paragraaf bevat een lijst van mogelijke problemen, en tevens een lijst met controles, die voor het oplossen van deze problemen worden aanbevolen. De LED van de elektronicamodule licht niet op, als knoppen van het bedieningselement worden ingeduwd. Controleer de 8-polige connector, die van de elektronicamodule afkomt, en verzeker u ervan, dat deze volgens de voorschriften met het bedieningselement verbonden is. Controleer de kleurcodering in de verbindingsstekker van het bedieningselement en vergewis u ervan dat de klemmen correct in het bedieningselement zijn gestoken. Is dat het geval, controleer dan de stroomvoorziening en de massaverbinding van de elektronicamodule. Op de oranjekleurige kabel moet bij het inschakelen van het contact een accuspanning van +12 V staan, en de groene kabel moet een goede verbinding met de massa hebben. De LED van de elektronicamodule licht niet op, wanneer het rempedaal wordt ingetrapt. Vergewis u ervan dat de LED van de elektronicamodule oplicht, als op het bedieningselement knoppen worden ingeduwd. Licht de LED niet op, controleer dan de stroomvoorziening en de massaverbinding van de elektronicamodule. Op de oranjekleurige kabel moet bij het inschakelen van het contact een accuspanning van +12 V staan, en de groene kabel moet een goede verbinding met de massa hebben. Controleer de verbindingen naar de remlichtschakelaar met een voltmeter. De bruin-witte kabel van de elektronicamodule moet met een remlichtschakelkabel verbonden zijn, die permanent of via de ontsteking gevoed wordt. De bruine kabel moet met de remlichtschakelkabel verbonden zijn, die het lampje van het remlicht met de remlichtschakelaar verbindt. In dat geval krijgt men een massasignaal uit de toevoer naar het lampje van het remlicht, wanneer het rempedaal niet wordt ingetrapt, en een plussignaal (+12 V), wanneer het rempedaal wél wordt ingeduwd. De bruin-witte en de bruine kabel zijn onderling uitwisselbaar. Sommige remlicht-stroomkringen worden via de ontsteking gevoed, daarom dient men de kabel te testen bij ingeschakeld contact. Uit oogpunt van veiligheid functioneert de cruise control niet, wanneer er problemen bestaan in de originele remlicht-stroomkring van het voertuig. Daarom moet worden gecontroleerd of de remlichten adequaat functioneren. 175 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 176 Foutopsporing en storingsopheffing De LED knippert niet bij ingang van een TACH-signaal (toerentalmeter-signaal via de gele kabel) Foutief TACH-signaal (toerentalmetersignaal). Controleer het signaal met een voltmeter of oscilloscoop. Vergewis u ervan dat het signaal tussen 6 en 250 Volt ligt en dat het frequentiebereik 6 tot 488 Hz bedraagt. Nadat gecontroleerd is dat de gele kabel correct verbonden is, test u het signaal nogmaals aan de elektronicamodule van de cruise control. Sluit de rode kabel van de voltmeter of de oscilloscoop aan op de gele kabel in de verbindingsstekker van de elektronicamodule. De tweede kabel van de voltmeter of oscilloscoop wordt aan massa gelegd. Vergewis u ervan dat de elektronicamodule hetzelfde signaal ontvangt als de cruise control gebruikt. Mocht dit niet het geval zijn, controleer dan nogmaals het vastgestelde signaal en controleer tevens de gele kabel op beschadigingen. Verkeerde PPM-instelling Is voor de registratie van het snelheidssignaal resp. het toerental-signaal de blauwe kabel gekozen, dan werkt de cruise control niet via het TACH-signaal (gele kabel). Wijzig de PPM-instelling op het ingangsignaal via de gele kabel. De LED knippert niet bij ingang van een snelheidssignaal (snelheidssignaal via de blauwe kabel) Foutief snelheidssignaal Controleer het signaal met een voltmeter of oscilloscoop. Vergewis u ervan dat het signaal tussen 1,5 en 24 Volt ligt en dat het frequentiebereik 6 Hz tot 8,5 kHz bedraagt. Nadat gecontroleerd is dat de blauwe kabel correct verbonden is, test u het signaal nogmaals aan de elektronicamodule van de cruise control. Sluit de rode kabel van de voltmeter of de oscilloscoop aan op de blauwe kabel in de verbindingsstekker van de elektronicamodule. De tweede kabel van de voltmeter of oscilloscoop wordt aan massa gelegd. Vergewis u ervan dat de elektronicamodule hetzelfde signaal ontvangt als de cruise control gebruikt. Mocht dit niet het geval zijn, controleer dan nogmaals het vastgestelde signaal en controleer tevens de blauwe kabel op beschadigingen. Verkeerde PPM-instelling Is voor de registratie van het snelheidssignaal resp. het toerental-signaal de gele kabel gekozen, dan werkt de cruise control niet via het snelheidssignaal (blauwe kabel). Wijzig de PPM-instelling op het ingangsignaal via de blauwe kabel. 176 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 177 Foutopsporing en storingsopheffing Het motortoerental kan in diagnosemodus B niet worden veranderd Voer alle andere tests van de diagnosemodus opnieuw uit, om er zeker van te zijn dat het probleem niet door de elektrische verbindingen of de besturingsapparatuur van de cruise control wordt veroorzaakt. Schakel de ontsteking uit en verlaat de diagnosemodus. Laat het contact enige seconden uitgeschakeld, druk opnieuw op de SET-knop en start bij ingedrukte SET-knop het voertuig opnieuw, om in de diagnosemodus te komen. Herhaal test B. Controleer de stekkerverbinding naar de servo, let er hierbij op dat de kabel goed vastzit en op de kleurcodering van de stekker. Controleer de gekozen vacuümbron. Trek de vacuümslang van de servo en controleer de onderdruk bij uiteenlopende motortoerentallen. Mocht de onderdruk niet constant zijn of dalen, kies dan een andere vacuümbron. Druk in diagnosemodus B op de SET-knop of de RES-knop. Nu moet u de ventielen in de vacuümservo horen werken, terwijl u de SET-knop of RES-knop indrukt. De cruise control werkt bij normaal gebruik niet gelijkmatig. Reageert de cruise control bij normaal gebruik te schokkerig en verandert dan de gereden snelheid, dan moet de GAIN-waarde worden verlaagd. Reageert de cruise control bij normaal gebruik te traag, dan moet de GAIN-waarde worden verhoogd. Toebehoren Magneetsensor-set AS71430 De magneetsensor-set dient ervoor om een snelheidssignaal op te wekken. Er zijn meerdere montagemogelijkheden. De magneten worden met het dubbelzijdige kleefband aan de cardanas of de aandrijfas bevestigd. Gebruik voor de uiteindelijke bevestiging van de magneten de meegeleverde kabelbinders. 177 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 178 Toebehoren Voertuigen met voorwielaandrijving (zie ✎ I 1) Blokkeer de achterwielen tegen wegrollen, trek de handrem aan en zet de versnelling in vrijloop. Til de voorzijde van het voertuig zo ver op dat genoeg werkruimte ontstaat. Plaats steunen onder de achterkant van de wagen. Werk nooit onder een niet veilig ondersteund voertuig. Bevestig de sensor aan de houder en bepaal de montagepositie. Deze positie moet zo dicht mogelijk bij de transmissie gelegen zijn. De geschikte plaats voor montage van de magneten is het binnenste scharnier van de aandrijfas. Maak met het dubbelzijdige kleefband 2 magneten aan het scharnier vast en bevestig de gefixeerde magneten met de kabelbinder, nadat u de magneten gelijkelijk over het scharnier verdeeld hebt. De sensor moet zo ingesteld worden dat tussen magneten en snelheidssensor een afstand van ca. 3 – 5 mm bestaat. Zorg ervoor dat de afstand tussen sensor en magneten bij verticale beweging van de aandrijfas niet verkleind wordt of groter wordt dan 5 mm. Voertuigen met achterwielaandrijving (zie ✎ I 2) Blokkeer de voorwielen tegen wegrollen en zet de versnelling in vrijloop. Til de achterzijde van het voertuig zo ver op dat genoeg werkruimte ontstaat. Plaats steunen onder de achterkant van de wagen. Werk nooit onder een niet veilig ondersteund voertuig. Bevestig de sensor aan de houder en bepaal de montagepositie. Deze positie moet zo dicht mogelijk bij de transmissie gelegen zijn. De geschikte plaats voor montage van de magneten is direct aan de transmissie. Maak met het dubbelzijdige kleefband 1 of 2 magneten aan de cardanas vast en bevestig de gefixeerde magneten met de kabelbinder, nadat u de magneten gelijkelijk over het scharnier verdeeld hebt. De sensor moet zo geplaatst worden dat tussen magneten en snelheidssensor een afstand van ca. 3 – 5 mm ontstaat. Zorg ervoor dat de afstand tussen sensor en magneten bij verticale beweging van de cardanas niet verkleind wordt of groter wordt dan 5 mm. Tachogenerator MS-AA-144 (zie ✎ I 3) De tachogenerator dient ervoor, een snelheidssignaal op te wekken bij voertuigen met een geschroefde kilometerteller. Bij gebruik van de tachogenerator bij handmatig geschakelde voertuigen is het dringend noodzakelijk, een toerentalbegrenzer te installeren. 178 PPM handmatig (2 hoge pieptonen) 179 Ja Rem? RES-toets indrukken Bedrijfsmodus PPM verlaten en de PPM-instelling opslaan RES-toets indrukken Toerentalsignaal en ingetrapt houden • Rempedaal intrappen en ingetrapt houden • Rempedaal intrappen Ja Rem? 1 pieptoon/telwaarde RES-toets indrukken SET-toets indrukken Bedrijfsmodus PPM verlaten en de PPM-instelling opslaan Nee Afremmen Accelereren INIT-waarde Ja Rem? 1 pieptoon/telwaarde Afremmen RES-toets indrukken Bedrijfsmodus PPM verlaten en de PPM-instelling opslaan Nee SET-toets indrukken Accelereren GAIN-waarde SET-toets indrukken (4 hoge pieptonen) SET-toets indrukken GAIN handmatig Met de wagen met een willekeurige, comfortabele snelheid rijden (3 hoge pieptonen) • Vier keer op de RES-toets drukken • Rempedaal weer loslaten Met de wagen met een willekeurige, comfortabele snelheid rijden INIT handmatig • Drie keer op de RES-toets drukken • Rempedaal weer loslaten Setup-modus verlaten: Rempedaal intrappen en ingetrapt houden, vier keer op de SET-toets drukken (er klinkt een lange, hoge pieptoon) Bedrijfsmodus Auto Setup verlaten en de instelling opslaan Nee 1 pieptoon/telwaarde SET-toets indrukken Accelereren Afremmen RES-toets indrukken SET-toets indrukken INIT-waarde Snelheidssignaal Snelheidssignaal SET-toets indrukken Signaalsoort Toerentalsignaal Signaalsoort Met de wagen met inschakelsnelheid (35 - 40 km/h) rijden (1 hoge pieptoon) Met de wagen met een snelheid van 70 km/h rijden Auto Setup PPM-INT-GAIN en ingetrapt houden • Rempedaal intrappen en ingetrapt houden • Twee keer op de RES-toets drukken • Rempedaal weer loslaten Setup-modus • Rempedaal intrappen 15:10 • Eén keer op de RES-toets drukken • Rempedaal weer loslaten 24/06/03 • Start de motor • Toets ON/OFF op het bedieningselement indrukken • Rempedaal intrappen en ingetrapt houden • Vier keer op de SET-toets drukken STANDAARDBEDRIJF MS-400.qxd Page 179 MS-400.qxd 24/06/03 15:10 Page 180 Aanwijzing afvalbeheer Houdt u er rekening mee dat elektrische apparaten veel recyclebaar materiaal en milieubelastende delen bevatten. Lever uw bijdrage, ter wille van uzelf en van het milieu. Zorg ervoor dat deze componenten alleen via de daarvoor bedoelde en goedgekeurde wegen bij het afval belanden. Technische gegevens Bedrijfsspanning: Stroomopname: Bedrijfstemperatuur: ABE Nr. 90668 12 Volt max. 3 A -40 tot +85 °C Technische veranderingen voorbehouden 180
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296

Dometic Waeco MS400 de handleiding

Categorie
Fietsaccessoires
Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor