49
Diagnosemodus
Diagnosemodus A
De eerste modus maakt het mogelijk, alle elektrische verbindingen (inclusief die van het
bedieningsgedeelte), van de rem en, mits geïnstalleerd, van de koppelingsschakelaar te
controleren. Om diagnosemodus A te starten, schakelt u het contact in terwijl u de
SET-knop indrukt. Om te bevestigen dat u zich in testmodus A bevindt, hoort u een
akoestisch signaal en licht de LED in het besturingsapparaat op. Laat nu de SET-knop
los. Mocht er nu binnen één seconde nogmaals een akoestisch signaal klinken, dan
betekent dat dat er nóg een signaalingang geschakeld is. Mocht dit het geval zijn,
controleer dan nogmaals de kabelverbindingen. Controleer door het indrukken van de
SET-knop, de RES-knop, de rem en de koppelingsschakelaar alle controle-ingangen.
Iedere keer dat u een van deze onderdelen bedient, moet u ter bevestiging een
akoestisch en een optisch signaal waar kunnen nemen. Mocht dit niet het geval zijn,
controleer de desbetreffende ingang dan nogmaals.
Diagnosemodus B
Is diagnosetest A met succes afgesloten, dan kunt u verdergaan met diagnosemodus B.
In deze modus kunt u de functies van de servo controleren. Trek eerst de handrem aan en
zet de versnelling in de vrijloop resp. (bij een wagen met automatische transmissie) in de
parkeerstand. Start de wagen terwijl u de SET-knop van de afstandsbediening ingedrukt
houdt. Laat de SET-knop weer los, zo gauw de motor loopt. Schakel de cruise control in
met de ON/OFF-knop. De LED-aanduiding van de ON/OFF-knop licht nu groen op. Druk
nu op de SET-knop. Het motortoerental moet langzaam toenemen. Druk nu op de
RES-knop. Het motortoerental moet langzaam lager worden. Door het bedienen van de
rem of de koppelingsschakelaar schakelt de cruise control zichzelf uit. Schakel het
contact uit om de diagnosemodus te verlaten.
Diagnosemodus C
Deze derde test dient om het snelheidssignaal resp. het toerental-signaal te testen. Om
de diagnosemodus te beginnen, start u de wagen terwijl u de SET-knop van de
afstandsbediening ingedrukt houdt. Laat de SET-knop weer los zo gauw de motor loopt.
Nu kunt u, terwijl u rijdt, de ingang van het snelheids- resp. het toerental-signaal testen.
Houd een snelheid aan van ca. 50 km/u. De LED in de besturingsapparatuur moet nu ca.
één keer per seconde knipperen en er moet ca. eenmaal per seconde een akoestisch
signaal te horen zijn. Stop de wagen en zet het contact uit om de diagnosemodus te
verlaten.
Vervangen van de batterij
Het bedieningselement is uitgerust met een aanduiding voor de ladingstoestand van de
batterij. Deze LED licht op bij bediening van de SET- of RES-knop, wanneer de batterij
vervangen moet worden (zie ✎ K).