Documenttranscriptie
titelseite_neu_a5.fm Seite 1 Mittwoch, 19. Oktober 2005 2:55 14
MagicSpeed MS400
D
13
Geschwindigkeitsregler
Montage- und Bedienungsanleitung
NL
153 Automatische cruise control
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
GB
41
Cruise control
Installation and Operating Manual
DK
181 Automatisk hastighedsregulering
Monterings- og betjeningsvejledning
E
69
Regulador de velocidad automático
Instrucciones de montaje y de uso
S
209 Automatisk hastighetsregulator
Monterings- och bruksanvisning
F
97
Régulateur de automatique de
vitesse
Instructions de montage et de service
N
237 Automatisk hastighetskontroll
Monterings- og bruksanvisning
I
125 Regolatore de velocità automatico
Istruzioni di montaggio e d’uso
FIN
265 Automaattinen nopeudensäädin
Asennus- ja käyttöohje
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 153
Leest u deze gebruikshandleiding, voordat u de apparatuur installeert.
Inhoudsopgave
Afbeeldingen bij de montagehandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-12
Inhoudsopgave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
Aanwijzingen voor het gebruik van de montagehandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
Veiligheids- en montageaanwijzingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
Leveringsomvang . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Benodigd gereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Bedieningsmodule . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
vacuüm-servo-apparaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Onderdrukverbinding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
Bevestiging van de bowdenkabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
elektronicamodule . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
kabelboom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
Diagnosemodus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 165
Veiligheidsvoorzieningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
Instel-/leermodus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
Bediening van de cruise control . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
Functietest . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
Foutopsporing en storingsopheffing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Instelmodus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Aanwijzing afvalbeheer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Technische gegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Aanwijzingen voor het gebruik van de montagehandleiding
Waarschuwing! Veiligheidsinstructie!
Veronachtzaming kan tot schade aan personen en materialen leiden.
Let op! Veiligheidsinstructie!
Veronachtzaming leidt tot materiële schade en heeft een negatieve invloed op
het functioneren van cruise control MS-400.
◆
De ruit staat voor montagestappen, die u uit moet voeren.
Om de montage probleemloos te laten verlopen, deze montagehandleiding en bedieningshandleiding voor het begin van de montage doorlezen. Mocht de handleiding niet op
al uw vragen antwoord geven of mochten sommige montagestappen u niet duidelijk zijn,
leg uw vraag dan beslist voor aan onze technische dienst.
Waeco Benelux B.V.
NL-4700 BL Roosendaal · Postbus 1461 · Ettenseweg 60
phone: +31-1 65/58 67 00 · +31-1 65/55 55 52
Internet: http://www.waeco.com
153
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 154
Veiligheids- en montageaanwijzingen
Waarschuwing! Ontoereikende kabelverbindingen kunnen tot gevolg hebben,
dat door kortsluiting:
• kabelbrand ontstaat
• de airbag geactiveerd wordt
• elektronische besturingsonderdelen beschadigd worden
• elektrische functies (knipperlicht, remlicht, claxon, contact, verlichting) uitvallen
Neem daarom de volgende aanwijzingen in acht:
Bij werkzaamheden aan de bekabeling van het voertuig gelden de volgende
klemaanduidingen:
30 (ingang van accu plus direct)
15 (geschakelde plus, achter de accu)
31 (teruggeleiding vanaf de accu, massa)
58 (parkeerlicht) (achteruitrijlicht)
De veiligste manier van verbinden is om de kabeluiteinden aan elkaar te solderen en ze
daarna te isoleren.
Gebruikt bij verbindingen die weer losgemaakt moeten kunnen worden alleen geïsoleerde
kabelschoenen, stekers en vlakstekerhulzen. Geen lusterklemmen gebruiken.
Voor het verbinden van kabels met kabelschoenen, stekers en vlakstekerhulzen een
krimptang gebruiken.
Bij kabelaansluitingen aan 31 (massa):
de kabel met kabelschoen en getande borgring aan een voertuigeigen massaschroef
vastmaken of met kabelschoen, plaatschroef en getande borgring aan de
carrosseriebeplating vastschroeven.
Let op goede massaverbindingen!
Waarschuwing! Vanwege kortsluitingsgevaar voor werkzaamheden aan de
elektrische bedrading van het voertuig altijd de klem van de minpool van de
accu losmaken.
Bij voertuigen met extra accu ook daar de klem van de minpool verwijderen.
Let op! Bij het losmaken van de klem van de minpool van de accu verliezen alle
vluchtige opslagmedia van de comfortelektronica hun gegevens.
154
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 155
Veiligheids- en montageaanwijzingen
De volgende gegevens moeten, afhankelijk van de uitrusting van het voertuig, opnieuw
worden ingegeven:
radiocode · voertuigklok · tijdschakelklok · boordcomputer · zitpositie
Aanwijzingen voor de instelling kunt u in de desbetreffende gebruikshandleiding nalezen.
Let op! Voor het onderzoeken van de spanning in elektrische bedrading mag
alleen een voltmeter (zie ✎ B 2) worden gebruikt.
Let op! Om schade te voorkomen moet voor voldoende vrije ruimte voor het
doorschieten van de boor worden gezorgd. Ieder boorgat afbramen en met
roestbeschermingsmiddel behandelen.
Let op! Let er bij het aanleggen van de elektrische aansluitingen op dat deze:
1. niet sterk geknikt en verdraaid worden
2. niet langs randen schuren
3. niet zonder bescherming door scherpgerande doorvoeringen worden aangelegd.
Let op! Let erop dat de bestuurder voor het bedienen
niet door het stuurwiel heen hoeft te grijpen en dat onderdelen van de Magic
Speed zich niet in
het werkbereik van de airbag of in de bewegingsruimte van de hoofden van de
inzittenden bevinden.
WAECO International aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van:
a) montagefouten
b) beschadigingen aan het systeem door mechanische invloeden en te hoge spanningen
c) veranderingen aan de Magic Speed die zijn doorgevoerd zonder de uitdrukkelijke
toestemming van WAECO International
d) gebruik voor andere dan de in de montagehandleiding beschreven doelen.
155
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 156
Leveringsomvang
Artikel
(zie ✎ A
(zie ✎ A
(zie ✎ A
(zie ✎ A
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
(zie
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
✎
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
1)
2)
3)
4)
5.1)
5.2)
5.3)
5.4)
5.5)
5.6)
5.7)
5.8)
5.9)
5.10)
5.11)
5.12)
5.13)
5.14)
5.15)
5.16)
5.17)
5.18)
5.19)
5.20)
5.21)
5.22)
5.23)
5.24)
5.25)
5.26)
5.27)
5.28)
5.29)
5.30)
5.31)
5.32)
5.33)
6)
Onderdeel-nr.
AS86040
AS86020
PR9755A
WH58030
AS86030
AS 40420
Stuks
1
1
1
1
1
1
3
1
1
1
1
1
2
1
1
1
1
1
1
1
1
1
3
1
2
3
3
2
1
1
1
1
1
1
1
10
1
2
1
Omschrijving
elektronicamodule
vacuüm-servo-apparaat
vacuümleiding
kabelboom
montagekit
hefboom
kabelbekleding
houder voor bowdenkabel
getande borgring M8
bout
zelfborgende moer M4
borgring M4
nylon borgring M5
splitpen
montageplaat
hoekanker voor bowdenkabel
verende borgring M6
moer M6
machineschroef M6 x 12
T-stuk 5 mm
T-stuk 1/4 tot 5/16 inch
T-stuk 3/8 tot 1/2 inch
machineschroef M6 x 15
machineschroef M6 x 12
draadbout, zwart
moer M6
verende borgring M6
platte borgring M6
speciale getande borgring M6
kabelklem
inbusschroef M4x6
nippel
inbusschroef M4x4
inbusschroef M2
rubbertule
kabelbinder
dubbelzijdig kleefband
schroef 8 x
koppelingsschakelaar
156
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 157
Benodigd gereedschap
Hierna volgt een lijst van het gereedschap dat voor een correcte montage van de cruise
control benodigd is. Hoewel het mogelijk is, dit apparaat ook zonder het genoemde gereedschap te monteren, adviseren wij u, dit gereedschap toch bij de hand te houden. Er
wordt dringend aanbevolen, de verbindingen vast te solderen en zodoende stevige
verbindingen tot stand te brengen.
– boormachine (zie ✎ B 1)
– krik (zie ✎ B 11)
– voltmeter (zie ✎ B 2)
– schroevendraaierset (zie ✎ B 12)
– soldeerbout incl. -materiaal (zie ✎ B 3)
– steeksleutelset (zie ✎ B 13)
– zijkniptang (zie ✎ B 4)
– assteun (zie ✎ B 14)
– kabelschoentang (striptang) (zie ✎ B 5)
– isolatieband (zie ✎ B 15)
– krimptang (zie ✎ B 6)
– liniaal (zie ✎ B 16)
– tang (zie ✎ B 7)
– moersleutel (zie ✎ B 17)
– borenset (zie ✎ B 8)
– ringsleutelset (zie ✎ B 18)
– centerpons (zie ✎ B 9)
– afdichtingsmassa (zie ✎ B 19)
– hamer (zie ✎ B 10)
Bedieningsmodule
Module, zie ✎ C
Vacuüm-servo-apparaat
Het vacuüm-servo-apparaat moet in de motorruimte aan het schutbord of op de
binnenspatborden (zie ✎ D 1) worden gemonteerd. Het is belangrijk, het vacuüm-servoapparaat niet in de omgeving van hittebronnen te monteren en dat het wordt aangebracht
op minstens 300 mm afstand van iedere hoogspanningsbron, zoals stroomverdeler,
ontstekingsspoel, bougiekabel en dynamo. De bowdenkabel van het vacuüm-servoapparaat moet in een boog van minstens 300 mm aan de originele gaskabel of gasstang
worden geleid.
Voorzichtig! De bowdenkabel moet ver worden gehouden van warme
oppervlakken en onderdelen.
De montageplaat van het vacuüm-servo-apparaat kan op 4 verschillende posities aan het
vacuüm-servo-apparaat worden bevestigd, waardoor een maximale flexibiliteit bij de
montage gewaarborgd wordt (zie ✎ D 2).
157
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 158
Vacuümaansluiting
Kies een goede vacuümbron, met ruim voldoende capaciteit, voor de aansluiting van de
vacuümslang aan het vacuüm-servo-apparaat. De meest gebruikelijke bron bevindt zich
direct aan de aanzuigbocht (zie ✎ E 1) of tussen aanzuigbocht en rembekrachtiger
(zie ✎ E 2). Gebruik geen vacuümstuurleidingen zoals bijvoorbeeld de vacuümleiding van
de stroomverdeler of de AGR-vacuümregelaar. Bij voertuigen met een afzonderlijke
vacuümpomp wordt aanbevolen de slang tussen de pomp en het terugslagventiel van de
vacuüm-rembekrachtiger aan te sluiten.
Bevestiging van de bowdenkabel
Voorzichtig! Uw cruise control is weliswaar met verschillende
veiligheidskenmerken uitgerust, maar toch kunnen deze het verdraaien of
inklemmen van de gaskabel of gasstang van het voertuig niet voorkomen.
Controleer de originele gaskabel of de originele gasstang handmatig en door
het gaspedaal in te trappen, om er zeker van te zijn, dat de gasstang of -kabel
adequaat functioneert en tijdens het gebruik niet ingeklemd raakt.
Mogelijkheid 1
Montage aan de aanwezige of extra gemonteerde gashendel. De bowdenkabel van de
MS-400 wordt hierbij via de draaibare bout bevestigd. Wordt het gaspedaal met de hand
bediend, dan glijdt de bowdenkabel van de MS-400 door de bout heen
(zie ✎ F 1, F 3 EN F 4).
Mogelijkheid 2
Montage aan de aanwezige bowdenkabel.
De bowdenkabel van de MS-400 wordt hierbij met het klemmenblok bevestigd, dat vast
met de gaskabel verbonden is (zie ✎ F 5, F 6 en F 7). Wordt het gaspedaal met de hand
bediend, dan glijdt de bowdenkabel van de MS-400 door het klemmenblok.
Mogelijkheid 3
Sommige nieuwe typen voertuigen hebben geen gaskabel. Bij deze voertuigen is een
directe verbinding met het gaspedaal noodzakelijk. De beste montageplaats voor het
vacuüm-servo-apparaat is desondanks de motorruimte, omdat men anders te veel last
kan ondervinden van de werkende ventielen in de servo. De bowdenkabel van de MS-400
moet door het schutbord heen de cabine in geleid worden (zie ✎ F 1).
158
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 159
Elektronicamodule
De elektronicamodule moet steeds met 4mm-metaalschroeven of het meegeleverde
dubbelzijdige kleefband in de cabine van het voertuig worden gemonteerd. Monteer de
elektronicamodule niet bij onderdelen die hoogspanning geleiden of op plaatsen die
vochtig zijn of veel warmte afgeven. Montageplaatsen die de voorkeur hebben: Onder het
dashboard aan de bestuurderszijde, achter het handschoenenvak of het voetenbord aan
de bestuurders- of de bijrijdersplaats (zie ✎ G). Monteer de elektronicamodule niet in de
motorruimte. Voorafgaand aan de montage markeert u de gaten met de centerpons en
boort u twee 3mm-gaten. Controleer vóór het boren steeds of er genoeg ruimte is voor
het doorschieten van de boor. Plaats de elektronicamodule provisorisch op de
gekozen positie.
Maak de elektronicamodule niet vast, voordat u precies weet waar de kabels zullen
komen. Na afloop van de montage bevestigt u de module op de gekozen positie.
Kabelboom
Nadat de montageplaats voor de elektronicamodule bepaald is, kan de kabelboom van
de cruise control worden gemonteerd.
Bedieningsmodule (zie ✎ H 1) Er zijn vele soorten bedieningsmodules beschikbaar, voor
meer bedieningsgemak in de auto. De bedieningsmodule van de cruise control moet op
een zodanige plaats worden
gemonteerd, waar onder alle omstandigheden veilig gewerkt kan worden. Geschikte
plaatsen zijn op het dashboard of de middenconsole, afhankelijk van de vorm en
bereikbaarheid en ook van de bedieningsmodule zelf.
Nadat u de geschikte plaats voor de bedieningsmodule hebt bepaald, moet een 6 mm
groot gat in de omgeving van de bedieningsmodule worden geboord. De kabels van de
bedieningsmodule kunnen nu door dit gat naar de kabelboom van de cruise control
worden geleid. De aansluitkabels van de bedieningsmodule kunnen in de connector
worden geschoven en in de 8-polige lege behuizing worden gestoken. Steek de
gemonterde 8-polige connector van het bedieningsgedeelte en de 8-polige contrasteker
van de hoofdkabelbundel op elkaar.
159
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 160
Kabelboom
Infrarood-bedieningsmodule en stuurkolom-bedieningsmodule:
Zowel bij de infrarood- als bij de stuurkolom-bedieningsmodule wordt een eigen
montagehandleiding meegeleverd. Deze handleidingen moeten voor het monteren
zorgvuldig worden doorgelezen.
Voorzichtig! Zorg ervoor dat de bestuurder voor het bedienen van de module
zijn hand niet door het stuurwiel heen hoeft te steken.
Groen/rood, zwart, roze/rood en blauw/rood
Voer de 4-aderige kabel voor het vacuüm-servo-apparaat naar de motorruimte door een
daarvoor geschikt gat dat reeds voorhanden is of door een gemaakt gat; dicht dat gat af
met de meegeleverde rubberen doorvoertule. Steek de 4 draden in de lege
stekkerbehuizing en verbind ze met het vacuüm-servo-apparaat. Houd rekening met de
kleurcodering op de lege stekkerbehuizing.
Oranje kabel
Verbind de oranje kabel met een geschakelde plus (klem 15). Zorg ervoor dat de
geschakelde plus de volledige gebruiksspanning (12 V) ontvangt en dat de kabel bij
uitgeschakeld contact spanningsloos is.
Aanwijzing! Controleer met een voltmeter dat de door u gekozen voeding via
het contact de volledige accuspanning ontvangt. Meestal is de zekeringskast
een geschikte plaats voor montage. Het is niet aan te bevelen, de oranje kabel
met de voeding van de voertuigfuncties (ACC) te verbinden.
Groene kabel
Verbind de groene kabel met een voorhanden voertuigmassa-aansluitpunt of met een
blankmetalen aansluiting van de carrosserie. De gebruikelijkste plaats als centrale
voertuigmassa is de linker of rechter A-stijl.
Bruine en bruin-witte kabel
Verbind de bruine en de bruin-witte kabel met de remlichtschakelaar (zie ✎ H 2).
160
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 161
Kabelboom
Wanneer er meer dan twee kabels van de remlichtschakelaar uitgaan, gebruik dan een
voltmeter om de twee benodigde kabels te identificeren. Eén van de twee originele kabels
aan de remlichtschakelaar moet een permanente plus (klem 30, 12 V) of een geschakelde
plus (klem 15) zijn. Op de tweede originele kabel moet bij ingedrukt rempedaal een
spanning van +12 Volt staan. Zo gauw de rem wordt losgelaten, mag op de kabel geen
spanning meer staan.
Mocht op de remlichtschakelaar een lagere spanning dan +12 V gemeten worden, dan is
het mogelijk dat uw voertuig met een digitaal remsysteem is uitgerust. In dat geval
moeten de bruine kabels als volgt worden aangesloten: De bruin-witte kabel moet op een
gezekerde geschakelde plus (klem 15) worden aangesloten. De bruine kabel wordt
aangesloten op de originele kabel die naar de remlichten voert. Op deze kabel staat bij
ingedrukt rempedaal +12 V en bij niet-ingedrukt rempedaal
0 V. Deze kabels vindt u mogelijk direct bij de achteruitrijlichten of in de kabelstreng die
naar de achterzijde van het voertuig loopt.
Gele en blauwe signaalkabel
(aansluiting van het snelheids- of het toerental-signaal) Er zijn twee verschillende
mogelijkheden om een referentiesignaal voor de cruise control af te leiden:
1. Snelheidssignaal
Het snelheidssignaal geeft de werkelijk gereden snelheid weer. Dit type signaal moet
steeds worden gebruikt bij voertuigen met automatische versnellingsbak, is echter ook
geschikt voor toepassing bij handmatig geschakelde voertuigen,
mits daarbij tevens een schakeling wordt geïnstalleerd die voorkomt dat het toerental te
hoog oploopt (zie pagina 163.
2. Motortoerental (UPM)
Het motortoerental-signaal geeft het motortoerental (UPM, omw/min) aan. De
voertuigsnelheid is hierbij zo lang afhankelijk van het motortoerental, als een bepaalde
versnelling ingeschakeld blijft. Het motortoerental-signaal kan als referentiesignaal worden
gebruikt bij handmatig geschakelde voertuigen. Ook hier moet echter een schakeling
worden geïnstalleerd die voorkomt dat de motor te veel toeren maakt (zie pagina 164).
161
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 162
Kabelboom
De cruise control is uitgerust met twee kabels, die gebruikt kunnen worden voor de
signaalregistratie.
1. Blauwe kabel
Voor de registratie van het snelheidssignaal en het toerental-signaal met spanningen
tussen 1,5 en 24 Volt en frequenties van 6 Hz tot 8,5 kHz. De blauwe kabel moet gebruikt
worden voor alle signalen die binnen voornoemde bereiken vallen, dus zowel voor het
snelheidssignaal als voor het motortoerental.
2. Gele kabel
Deze dient alleen ter registratie van het toerental-signaal met spanningen tussen 6 en
250 Volt en frequenties van 6 tot 488 Hz. De gele kabel moet uitsluitend voor de
registratie van toerental-signalen met een spanning van > 20 Volt worden gebruikt. Verder
mag de gele kabel alleen worden gebruikt in die gevallen of toepassingen, waarin tevens
een toerentalbegrenzer vereist is, dan wel het toerental-signaal binnen het bereik 6 – 250
Volt ligt.
Toerentalbegrenzer
Wordt een snelheidssignaal als signaalbron gebruikt bij handmatig geschakelde
voertuigen, dan moet tevens een toerentalbegrenzer aanwezig zijn, om beschadiging van
de motor te voorkomen. Wordt het koppelingspedaal ingeduwd terwijl de cruise control
geactiveerd is, dan moet de cruise control zichzelf automatisch uitschakelen, omdat
anders schade aan de voertuigmotor kan ontstaan.
Er zijn twee soorten toerentalbegrenzer:
1. Wordt de blauwe kabel voor de overdracht van het snelheidssignaal gebruikt, dan
kan de gele kabel worden aangesloten voor de overdracht van het motortoerental,
om zo de noodzakelijke motorbeveiliging te waarborgen. Zie hiervoor ook de alinea
over het registreren van snelheidsimpulssignalen.
2. Er kan ook een koppelingsschakelaar worden gebruikt, wanneer geen geschikt
toerental-signaal aanwezig is. Deze koppelingsschakelaar moet aan het
koppelingspedaal worden gemonteerd, zodat de cruise control zichzelf automatisch
uitschakelt wanneer het koppelingspedaal wordt ingeduwd (zie H 4).
162
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 163
Kabelboom
De registratie van een signaal is altijd afhankelijk van de in het voertuig gebruikte
transmissie.
Voertuigen met automatische transmissie
Bij deze voertuigen moet de blauwe kabel worden gebruikt, die dan wordt aangesloten
voor de overdracht van het snelheidssignaal. Hiervoor mag beslist niet het
toerental-signaal worden gebruikt. Bij voertuigen met automatische versnellingsbak is
verder geen extra toerentalbegrenzer nodig. Zie hiervoor ook de alinea over het
registreren van adequate snelheidsimpulssignalen. Wordt bij een voertuig geen
snelheidssignaal gevonden dat voldoende geschikt is, dan kan het als optie verkrijgbare
magneetsensor-bouwpakket dan wel de optionele snelheidsimpulsgever worden
gemonteerd (zie Optioneel toebehoren, pag. 177).
Handgeschakelde voertuigen
De beste oplossing voor handgeschakelde voertuigen is om het snelheidssignaal via de
blauwe kabel te laten verlopen en de gele kabel als toerentalbegrenzer te gebruiken,
werkend via toerental-signaal of koppelingsschakelaar. Zie hiervoor ook de alinea over het
registreren van geschikte snelheidsimpulssignalen. Wordt bij een voertuig geen geschikt
snelheidssignaal gevonden, dan kan het als optie verkrijgbare magneetsensorbouwpakket dan wel de optionele snelheidsimpulsgever worden gemonteerd. Wordt bij
een voertuig geen snelheidssignaal gevonden, dan kan het toerental-signaal via de
blauwe kabel verlopen, ofwel kan de gele kabel op de negatieve pool van de
ontstekingsspoel (klem 1) worden aangesloten. In deze situatie is geen extra
toerentalbegrenzer meer nodig, omdat hierbij het motortoerental door de cruise control
bewaakt wordt. Bij gebruik van een toerental-signaal is de minimumsnelheid waarbij de
cruise control geactiveerd wordt, afhankelijk van de versnelling, die op dat moment
ingeschakeld is.
Registratie van het snelheids- of het toerental-signaal
Er zijn meerdere mogelijkheden, ten behoeve van de cruise control het signaal van het
toerental of de snelheid vast te stellen. In de hierna volgende paragraaf treft u
verschillende mogelijkheden aan om het signaal te identificeren.
163
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 164
Kabelboom
Snelheidssignalen
Bij handgeschakelde voertuigen moet beslist een toerentalbegrenzer worden
geïnstalleerd.
a. Via de motoraansturing overgedragen snelheidssignaal.
Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 Hz en 8,5 kHz,
b. Elektronische toerentalmeter – aan de achterkant van de instrumentengroep of als deel
van de instrumentengroep.
Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 Hz en 8,5 kHz.
c. Snelheidssensor – is op de transmissie geïnstalleerd en omvat in het algemeen 3
kabels.
Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 Hz en 8,5 kHz.
d. Autoradio – in de buurt van de radio, wanneer de wagen over een ISO-verbinding
beschikt. De snelheidsimpuls bevindt zich hierbij in kamer 3, aansluitpen 1 of 5.
Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 Hz en 8,5 kHz.
Motortoerentalsignalen
a. Via de motoraansturing overgedragen motortoerentalsignaal.
1,5 — 24 Volt.
b. Elektronische toerentalmeter – op de achterkant van de instrumentengroep.
Spanning: tussen 1,5 en 24 Volt, frequentie: tussen 6 en 488 Hz.
c. Aansluitklem op de W+-pool van de dynamo, op sommige dynamo’s bevindt zich een
extra aansluitklem. Deze aansluitklem is bij sommige voertuigen niet bezet, waardoor
een verbinding met de dynamo noodzakelijk is. Spanning: 6 – 250 Volt; frequentie:
tussen 6 en 488 Hz.
d. Negatieve pool van de ontstekingsspoel (klem 1) – bij dit soort verbinding moet de gele
kabel worden gebruikt.
Spanning: 6 – 250 Volt; frequentie: tussen 6 en 488 Hz.
Voor het controleren van het gekozen signaal dient u een voltmeter te gebruiken en als
volgt te werk te gaan: verbind de rode kabel van de voltmeter met het door u gekozen
snelheidssignaal, en de zwarte kabel van de voltmeter met de voertuigmassa. Verrijd nu
het voertuig met de laagste snelheid, waarbij de cruise control nog wordt geactiveerd, en
meet de effectieve spanning van het signaal. Let erop dat alle digitale voltmeters de
effectieve spanning meten, wanneer zij voor het meten van wisselspanningen worden
gebruikt.
164
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 165
Diagnosemodus
De cruise control beschikt over een zelfdiagnose-modus. De zelfdiagnose is in
drie gedeelten opgedeeld (A, B en C), voor het testen van alle elementen en functies van
de cruise control. Voordat u de zelfdiagnose start, moet u nogmaals alle
kabelverbindingen op correcte aansluiting controleren.
Zet de handversnelling in de vrijloop, dan wel de automatische versnelling in de
parkeerstand, en trek de handrem aan.
Voor het starten van de diagnosefunctie met akoestische weergave schakelt u bij
ingedrukte SET-knop het contact IN. Bij ingeschakeld contact en ingedrukte SET-knop
hoort u een akoestisch bevestigingssignaal, zolang u de SET-knop ingedrukt houdt.
Mocht u binnen een seconde nadat u de SET-knop hebt losgelaten, nóg een akoestisch
signaal horen, dan is er een stuuringang geschakeld, bijvoorbeeld de
koppelingsschakelaar. Controleer opnieuw de kabelverbindingen.
Diagnosemodus A
Controle van de elektronische onderdelen en van de elektrische aansluitingen
De LED in de elektronicamodule en de geïntegreerde zoemer geven parallel de correcte
functies van de elektrische bedrading en van de componenten weer.
Bij een controle achteraf van de componenten is het niet dringend noodzakelijk, de
besturingsapparatuur bloot te leggen, omdat de akoestische signalen parallel met de
optische signalen optreden.
Via de LED ofwel de zoemer worden het gebruikmaken van ofwel het beschikbaar zijn van
de volgende signalen bevestigd:
SET-knop
RES-knop
Rem
koppelingsschakelaar
Snelheidssignaal in de leermodus
Toerental-signaal in de leermodus
Het akoestische en het optische signaal worden maximaal per ingang 10 seconden lang
voortgebracht, om er zeker van te zijn dat verdere meldingen niet worden onderdrukt.
Mocht bij het gebruik van een van voornoemde functies geen akoestisch of optisch
signaal optreden, controleer dan de elektrische bedrading.
165
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 166
Diagnosemodus
Diagnosemodus B
Na het succesvol afsluiten van test A kan verdergegaan worden met test B. In deze
diagnosemodus kan het functioneren van de servo worden getest. Zet de handversnelling
in de vrijloop, dan wel de automatische versnelling in de parkeerstand, en trek de
handrem aan. Start de motor terwijl u SET-knop ingedrukt houdt. Wanneer de motor
loopt, de SET-knop weer loslaten. Schakel nu de cruise control met de ON/OFF-knop in.
De LED in de besturingsapparatuur licht op. Druk de SET-knop in en houdt deze
ingedrukt. Het motortoerental moet langzaam groter worden (let op: laat het toerental niet
te hoog oplopen). Druk de RES-knop in en houdt deze ingedrukt. Het motortoerental
moet langzaam kleiner worden. Door het indrukken van de rem of de koppeling, ofwel
door het indrukken van de ON/OFF-schakelaar, moet het motortoerental weer dalen tot
het stationaire niveau. Zet het contact af om de diagnosemodus te verlaten.
Diagnosemodus C
Diagnosemodus C wordt gebruikt om het snelheidssignaal resp. het toerental-signaal te
testen. Start de motor terwijl u SET-knop ingedrukt houdt. Wanneer de motor loopt, de
SET-knop weer loslaten. Verrijd uw auto met een snelheid van ca. 50 km/u. Schakel de
cruise control in met de On/Off-knop op het bedieningsgedeelte. De LED in de
besturingsapparatuur moet nu ca. een keer per seconde knipperen en er moet ca.
eenmaal per seconde een akoestisch signaal te horen zijn. Is dit niet het geval , voer dan
het instellings- en leerprogramma uit. Schakel om de diagnosemodus te verlaten bij
stilstaand voertuig het contact uit.
Opmerking! De diagnosemodi dienen voor het testen van alle componenten en
functies van de cruise control. De cruise control maakt gebruik van een intern
opgewekt referentiesignaal om de servo in diagnosemodus B te testen.
In het geval de cruise control ook na succesvol voltooien van test B niet correct
in functie te brengen is, is het probleem meestal gelegen in de registratie van
het snelheidssignaal.
166
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 167
Veiligheidsvoorzieningen
De cruise control is met talrijke veiligheidsvoorzieningen uitgerust, die de cruise control
uitschakelen, indien zich een of meerdere van de hierna genoemde situaties voordoen:
1. Bij induwen van het rempedaal
2. Bij het indrukken van de UIT-knop op de besturingsmodule
3. Bij te hoge toerentallen van de motor
4. Bij afremmen tot 50 % van de ingestelde snelheid
5. Bij optrekken tot 150 % van de ingestelde snelheid
6. Bij het uitschakelen van het contact
De cruise control schakelt zich ook uit, indien zich storingen voordoen in het functioneren
van het remlicht, zoals bij defecte remlichten, een defecte zekering of een losgeraakte
verbinding in de remlichtschakelaar.
Om de cruise control veilig en economisch te laten functioneren moet deze NOOIT
worden gebruikt bij het rijden in files of op natte, glibberige straten.
Let op! De cruise control schakelt zich ook uit, indien zich storingen voordoen
in het functioneren van het remlicht, zoals bij defecte remlichten, een defecte
zekering of een losgeraakte verbinding in de remlichtschakelaar.
Let op! De cruise control beschikt weliswaar over een aantal
veiligheidsvoorzieningen, maar geen daarvan is in staat, te voorkomen dat de
bowdenkabel verdraaid wordt of ingeklemd raakt. Controleer daarom alles twee
keer!
167
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 168
Instel-/leermodus
Met de instel- en leermodus kunnen de belangrijkste parameters van de cruise control
voor zo goed als ieder voertuig optimaal worden ingesteld.
Met de drie instel- en leermodi worden het snelheids- respectievelijk toerental-signaal
(PPM), de gevoeligheid van de overname (INIT-modus) en de regelgevoeligheid (GAINmodus) ingesteld.
Het instellen van de basisparameters kan tijdens het rijden worden uitgevoerd. Daardoor
hebt u de gelegenheid, de fijnafstelling van deze parameters afzonderlijk door te voeren
en zo een exacte instelling te verkrijgen. Deze instellingen kunnen worden doorgevoerd,
zonder dat de besturingsapparatuur gedemonteerd hoeft te worden om toegang tot de
schakelaars voor bijzondere instellingen te verkrijgen.
Het instellen resp. het afregelen geschiedt elektronisch. De ingestelde parameters worden
vast opgeslagen in de elektronicamodule, totdat het SET-UP-programma opnieuw wordt
opgestart.
1. Starten van de SET-UP-modus
Voor het starten van het SET-UP-programma gaat u als volgt te werk:
Schakel het contact IN en UIT, start het voertuig, trap op het rempedaal en houd dit een
minuut lang ingedrukt. Terwijl u het rempedaal induwt, drukt u de SET-knop vier keer kort
achter elkaar in. Ter bevestiging klinken 4 hoogtonige akoestische signalen. Om één van
de hieronder genoemde instel- en leermodi te starten, moet u altijd bovengenoemde
procedure starten.
2. Automatische modus
In de automatische modus worden alle drie de parameters (PPM, GAIN en INIT)
automatisch op uw voertuig afgestemd. Aan het eind van de automatische modus kunt u
alle drie de parameters nog fijn-instellen.
Om in de automatische modus te geraken, nadat u de onder punt 1 aangegeven stappen
hebt uitgevoerd, trapt u de rem in duwt u op de RES-knop terwijl u het rempedaal
ingedrukt houdt. Ter bevestiging klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw voet van
het rempedaal. Ter bevestiging klinkt een hoogtonig akoestisch signaal. Mocht er meer
dan één akoestisch signaal klinken, herhaal dan de procedure.
Houd met uw auto een snelheid aan van 70 km/u.
Druk op de SET-knop om de blauwe kabel als signaal-ingang te gebruiken, of druk op de
RES-knop om de gele kabel als signaal-ingang te gebruiken.
168
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 169
Instel-/leermodus
De cruise control schakelt zichzelf direct in nadat u de SET- of de RES-knop hebt
ingedrukt, en schakelt dan in de INIT-modus. In deze modus kunt u het
aanspreekgedrag van de bowdenkabel optimaliseren en zo de vrijloop ervan door de
servo op laten heffen. Mocht de cruise control de snelheid te traag hebben overgenomen,
druk dan op de SET-knop om de waarde te verhogen.
Heeft de cruise control de snelheid te schoksgewijs overgenomen, zodat hij overstuurt,
druk dan op de RES-knop. Als bevestiging voor iedere druk op de SET- en/of RES-knop
weerklinkt een akoestisch signaal.
Om de ingestelde waarden (PPM, INIT en GAIN) op te slaan, drukt u het rempedaal in.
Nu kunt u opnieuw het programma aanroepen, door op de RES-knop te drukken bij
ingeduwd rempedaal. Ter bevestiging klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw
voet van het rempedaal. Na het loslaten van het rempedaal weerklinkt ter bevestiging een
hoogtonig akoestisch signaal. Begin het programma van voren af aan, door afhankelijk
van de signaalbron de SET- resp. RES-knop in te drukken. Om het SET-UP-programma te
verlaten, stopt u het voertuig en drukt bij ingeduwd rempedaal vier keer op de SET-knop.
In normale gevallen zou uw cruise control nu optimaal moeten zijn ingesteld voor uw
voertuig.
3. PPM-instelling
Mocht u niet tevreden zijn met het instelbereik van de cruise control, dan kunt u de PPMinstelling handmatig uitvoeren.
Om in de PPM-instelmodus te komen, start u eerst het SET-UP-programma.
Druk nu twee keer op de RES-knop bij ingeduwd rempedaal. Peer keer dat de knop
ingedrukt wordt, klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw voet van het rempedaal.
Nadat u het rempedaal hebt losgelaten, klinken ter bevestiging twee hoogtonige akoestische signalen. Mochten deze twee hoogtonige bevestigingssignalen niet klinken, voer bovengenoemde stappen dan nogmaals uit.
Voor het instellen van de PPM-waarde rijdt u een eindje met een snelheid van ca. 35 – 40
km/u. Druk nu op de SET-knop om de blauwe kabel als signaal-ingang te gebruiken, of
druk op de RES-knop om de gele kabel als signaal-ingang te gebruiken. De cruise control
schakelt zichzelf direct in nadat u de SET- of de RES-knop hebt ingedrukt, en schakelt
dan in de regel-modus. Om de ingestelde waarden (PPM) op te slaan, drukt u het
rempedaal in.
169
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 170
Instel-/leermodus
Om het SET-UP-programma te verlaten, stopt u het voertuig en drukt bij ingeduwd
rempedaal vier keer op de SET-knop.
Iedere keer dat de PPM-instelling gewijzigd wordt, worden alle voorafgaande INITinstellingen en ook de bij de fabricage ingestelde streefwaarden overschreven; de GAINinstelling blijft echter onveranderd.
Mocht de cruise control nu de snelheid traag of te schokkerig overnemen, pas dan de
INIT-instelling aan. Mocht de cruise control bij normaal gebruik te traag of te
schoksgewijs werken, dan moet de GAIN-instelling handmatig worden uitgevoerd.
Mocht de cruise control bij normaal gebruik te traag of te veel schoksgewijs
werken, dan moet de GAIN-instelling handmatig worden uitgevoerd.
4. INIT-modus
In de INIT-modus kunt u de gevoeligheid van de overname van de snelheid instellen.
Mocht de cruise control de snelheid te traag overnemen, dan moet de INIT-waarde
worden verhoogd. Mocht de cruise control het snelheidssignaal te schoksgewijs
overnemen, dan moet de INIT-waarde worden verlaagd.
Om in de INIT-instelmodus te komen, start u eerst het SET-UP-programma.
Druk drie keer op de RES-knop bij ingeduwd rempedaal. Per keer dat de knop ingedrukt
wordt, klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw voet van het rempedaal. Nadat u
het rempedaal hebt losgelaten, klinken ter bevestiging drie hoogtonige signalen. Mochten
deze drie hoogtonige bevestigingssignalen niet klinken, voer bovengenoemde stappen
dan nogmaals uit.
Rijd een stukje met de auto met de cruise control afgesteld op een willekeurige snelheid,
mits die maar boven de minimale snelheid van 40 km/u ligt. Druk nu zo lang op de
SET-knop, tot u merkt dat de cruise control de gereden snelheid overneemt. Schakel de
cruise control uit door het rempedaal in te duwen. Druk opnieuw op de SET-knop; de
cruise control moet nu de snelheid soepel overnemen. Mocht dit niet het geval zijn, dan
kunt u door het indrukken van de SET-knop de INIT-waarde verhogen en deze door
indrukken van de RES-knop verlagen. Per keer dat de knop ingedrukt wordt, klinkt een
akoestisch signaal.
170
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 171
Instel-/leermodus
Let op! De normale OMHOOG- en OMLAAG–functies van de SET- en de RESknop zijn in deze modus niet beschikbaar, zodat deze knoppen voor het
instellen kunnen worden gebruikt.
Om de ingestelde waarden (PPM, INIT en GAIN) op te slaan, drukt u het rempedaal in. Als
de INIT-waarde wordt gewijzigd, berekent de cruise control de best mogelijke GAINwaarde, en wist de vorige waarde in het besturingsapparaat.
In normale gevallen behoeft in het besturingsapparaat verder niets te worden ingesteld.
Daarom verdient het aanbeveling, de SET-UP-modus te verlaten en de cruise control bij
normaal gebruik te testen. Om het SET-UP-programma te verlaten, stopt u het voertuig
en drukt bij ingeduwd rempedaal vier keer op de SET-knop.
Mocht de cruise control bij normaal gebruik te traag of te gevoelig reageren, dan moet de
GAIN-waarde worden gewijzigd. Hiertoe moeten de stappen 1 en 5 nogmaals worden
uitgevoerd, om de GAIN-modus te starten.
5. GAIN-modus
De GAIN-waarde moet worden verhoogd, wanneer het voertuig bij gebruik van de cruise
control snelheid verliest of te traag reageert, bijvoorbeeld bij overmatig verlies van
snelheid bij steil oplopende of overmatige snelheidstoename bij dalende wegen.
De GAIN-waarde moet worden verlaagd, wanneer het voertuig bij gebruik van de cruise
control aan snelheid wint of te schokkerig reageert. Bijvoorbeeld: u stelt een snelheid van
70 km/u in en de snelheid van het voertuig schommelt tussen 65 en 75 km/u bij normaal
gebruik. In normale gevallen zorgt de GAIN-waarde, die berekend wordt nadat de INITwaarde is ingesteld, voor een gelijkmatige werking van de cruise control. Is wijziging
nodig, dan moet de volgende procedure in acht worden genomen:
Om in de GAIN-instelmodus te komen, start u eerst het SET-UP-programma.
Druk nu vier keer op de RES-knop bij ingeduwd rempedaal. Per keer dat de knop
ingedrukt wordt, klinkt een laagtonig akoestisch signaal. Haal uw voet van het rempedaal.
Nadat u het rempedaal hebt losgelaten, klinken ter bevestiging vier hoogtonige signalen.
Mochten deze vier hoogtonige bevestigingssignalen niet klinken, voer bovengenoemde
stappen dan nogmaals uit.
171
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 172
Instel-/leermodus
Voor het instellen van de GAIN-waarde rijdt u met een middelmatige snelheid. Druk op de
SET-knop, om de cruise control in te schakelen. Druk opnieuw op de SET-knop om de
GAIN-waarde te verhogen of op de RES-knop om deze te verlagen. Per keer dat de knop
ingedrukt wordt, klinkt een akoestisch bevestigingssignaal.
In de navolgende tekst is een bruikbare procedure beschreven om tot een optimale
instelling van de GAIN-waarde te komen, nadat u de cruise control in de instelmodus (zie
boven) hebt gebracht.
Rijd met een middelmatige snelheid; druk op de SET-knop om de cruise control in te
schakelen. Schakel nu de normale werking uit, door het rempedaal in te duwen. Laat de
voertuigsnelheid afnemen tot ca. 25 – 30 km/u. Druk de RES-knop in om de laatst
opgeslagen snelheid opnieuw op te roepen. Let op de snelheidsmeter van uw voertuig.
Mocht de snelheid tot boven de laatst opgeslagen snelheid stijgen, dan moet de GAINwaarde worden verlaagd door opnieuw op de SET-knop te drukken. Mocht de cruise
control de snelheid zeer traag nogmaals hebben overgenomen, druk dan op de SET-knop
om de GAIN-waarde te verhogen.
Duw het rempedaal in om de ingestelde waarde op te slaan. Om de instelling te controleren, drukt u op de RES-knop. Mocht de instelling niet naar tevredenheid zijn, dan kunt u
nu de GAIN-waarde veranderen volgens de boven beschreven procedure.
Als de instelling succesvol is geweest, duwt u het rempedaal in om de ingestelde waarde
op te slaan. Om de SET-UP-modus te verlaten: zie punt 6.
6. Verlaten van het SET-UP-programma
Om het SET-UP-programma te verlaten, stopt u het voertuig en drukt bij ingeduwd
rempedaal vier keer op de SET-knop.
Ter bevestiging dat het SET-UP-programma beëindigd is, klinkt een lang, hoogtonig
geluidssignaal.
172
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 173
Bediening van de cruise control
ON/OFF-knop
Door het eenmalig aantippen van de ON/OFF-schakelaar wordt de cruise control
ingeschakeld. Ter bevestiging licht de LED op.
Is de cruise control ingeschakeld, dan wordt deze door het eenmalig aantippen van de
ON/OFF-schakelaar uitgeschakeld. Ter bevestiging dooft de LED.
SET-knop
1. Door de SET-knop in te drukken en meteen weer los te laten, legt u de op dat moment
gereden snelheid vast. Deze gewenste snelheid wordt gehandhaafd, totdat:
a) het rem- of koppelingspedaal wordt ingedrukt
b) het apparaat met de ON/OFF-knop wordt uitgeschakeld
c) de gereden snelheid lager is dan de minimale snelheid waarbij de cruise control zich
inschakelt
d) bij een omhooglopende weg de snelheid met meer dan ca. 25 % daalt
2. Indien de SET-knop ingedrukt wordt gehouden, accelereert uw voertuig. Laat men de
knop los, dan houdt de cruise control de op dat moment bereikte snelheid vast en
slaat deze op.
RES-knop
Wanneer de RES-knop ingedrukt en meteen weer losgelaten wordt, treedt overname van
de laatst opgeslagen snelheid op, onder voorwaarde dat:
a) het apparaat met de ON/OFF-knop is ingeschakeld
b) de gereden snelheid niet onder de minimale snelheid ligt
c) het rem- of koppelingspedaal niet wordt ingetrapt
d) het contact niet tussentijds wordt uitgeschakeld
e) de op dat moment gereden snelheid niet lager dan 50 % van de opgeslagen waarde
bedraagt.
Accelereren en snelheid verlagen
Nadat de cruise control geactiveerd is, hebt u nog de mogelijkheid tot fijnafstemming.
Tipt u de SET-knop één keer aan, dan wordt de snelheid met ca. 1,5 km/u verhoogd. Tipt
u de RES-knop één keer aan, dan wordt de snelheid met ca. 1,5 km/u verlaagd. Deze
functie biedt u de mogelijkheid, uw voertuig precies aan de verkeersstroom of de
snelheidsbeperking aan te passen. De cruise control beschikt over een opslagmedium,
dat het aantal keren ‘aantippen’ opslaat. Bijvoorbeeld: U tipt 3 x of 5 x de SET-knop resp.
de RES-knop aan en de cruise control verhoogt resp. verlaagt de snelheid van uw
voertuig met ca. 4,5 tot 7,5 km/u.
Belangrijk! Indien u de ingestelde snelheid erg veel wilt verlagen, gebruik
daarvoor dan niet de RES-knop. Gebruik de OFF-schakelaar, de rem of de
koppeling en stel daarna met de SET-knop weer uw nieuwe snelheid in.
173
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 174
Functietest
Start uw wagen en schakel de cruise control in door de ON/OFF-knop op het
bedieningsgedeelte in te drukken.
Breng de gereden snelheid op ca. 40 – 50 km/u en druk de SET-knop in om de cruise
control te activeren. De cruise control zou nu de snelheid soepel over moeten nemen en
de gereden snelheid constant houden. De laagste snelheid, waarbij de
cruise control werkt, bedraagt ca. 40 km/u.
Gevoeligheidsinstelling
Indien de cruise control niet soepel inschakelt of het voertuig tijdens normaal gebruik
zijn snelheid verhoogt of verlaagt, kunnen de gevoeligheidsinstellingen door middel van
passende bijregeling van de cruise control worden aangepast. Neemt de cruise control de
gereden snelheid te snel of schokkerig over, dan moet de INIT-waarde worden verlaagd.
Reageert de cruise control bij normaal gebruik te schokkerig, dan moet de GAIN-waarde
worden verlaagd. Reageert de cruise control bij normaal gebruik te traag, dan moet de
GAIN-waarde worden verhoogd. Alle gevoeligheidsinstellingen kunnen in de instelmodus
worden bijgesteld. Zie hiervoor het stroomdiagram, pagina 179.
174
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 175
Foutopsporing en storingsopheffing
Deze paragraaf bevat een lijst van mogelijke problemen, en tevens een lijst met controles,
die voor het oplossen van deze problemen worden aanbevolen.
De LED van de elektronicamodule licht niet op, als knoppen van het
bedieningselement worden ingeduwd.
Controleer de 8-polige connector, die van de elektronicamodule afkomt, en verzeker u
ervan, dat deze volgens de voorschriften met het bedieningselement verbonden is.
Controleer de kleurcodering in de verbindingsstekker van het bedieningselement en
vergewis u ervan dat de klemmen correct in het bedieningselement zijn gestoken. Is dat
het geval, controleer dan de stroomvoorziening en de massaverbinding van de
elektronicamodule. Op de oranjekleurige kabel moet bij het inschakelen van het contact
een accuspanning van +12 V staan, en de groene kabel moet een goede verbinding met
de massa hebben.
De LED van de elektronicamodule licht niet op, wanneer het rempedaal wordt
ingetrapt.
Vergewis u ervan dat de LED van de elektronicamodule oplicht, als op het
bedieningselement knoppen worden ingeduwd. Licht de LED niet op, controleer dan de
stroomvoorziening en de massaverbinding van de elektronicamodule. Op de
oranjekleurige kabel moet bij het inschakelen van het contact een accuspanning van +12
V staan, en de groene kabel moet een goede verbinding met de massa hebben.
Controleer de verbindingen naar de remlichtschakelaar met een voltmeter. De bruin-witte
kabel van de elektronicamodule moet met een remlichtschakelkabel verbonden zijn, die
permanent of via de ontsteking gevoed wordt. De bruine kabel moet met de
remlichtschakelkabel verbonden zijn, die het lampje van het remlicht met de
remlichtschakelaar verbindt. In dat geval krijgt men een massasignaal uit de toevoer naar
het lampje van het remlicht, wanneer het rempedaal niet wordt ingetrapt, en een
plussignaal (+12 V), wanneer het rempedaal wél wordt ingeduwd. De bruin-witte en de
bruine kabel zijn onderling uitwisselbaar. Sommige remlicht-stroomkringen worden via de
ontsteking gevoed, daarom dient men de kabel te testen bij ingeschakeld contact. Uit
oogpunt van veiligheid functioneert de cruise control niet, wanneer er problemen bestaan
in de originele remlicht-stroomkring van het voertuig. Daarom moet worden gecontroleerd
of de remlichten adequaat functioneren.
175
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 176
Foutopsporing en storingsopheffing
De LED knippert niet bij ingang van een TACH-signaal (toerentalmeter-signaal via de gele
kabel)
Foutief TACH-signaal (toerentalmetersignaal). Controleer het signaal met een voltmeter of
oscilloscoop. Vergewis u ervan dat het signaal tussen 6 en 250 Volt ligt en dat het
frequentiebereik 6 tot 488 Hz bedraagt. Nadat gecontroleerd is dat de gele kabel correct
verbonden is, test u het signaal nogmaals aan de elektronicamodule van de cruise
control. Sluit de rode kabel van de voltmeter of de oscilloscoop aan op de gele kabel in
de verbindingsstekker van de elektronicamodule. De tweede kabel van de voltmeter of
oscilloscoop wordt aan massa gelegd. Vergewis u ervan dat de elektronicamodule
hetzelfde signaal ontvangt als de cruise control gebruikt. Mocht dit niet het geval zijn,
controleer dan nogmaals het vastgestelde signaal en controleer tevens de gele kabel op
beschadigingen.
Verkeerde PPM-instelling
Is voor de registratie van het snelheidssignaal resp. het toerental-signaal de blauwe kabel
gekozen, dan werkt de cruise control niet via het TACH-signaal (gele kabel). Wijzig de
PPM-instelling op het ingangsignaal via de gele kabel.
De LED knippert niet bij ingang van een snelheidssignaal (snelheidssignaal via de
blauwe kabel)
Foutief snelheidssignaal Controleer het signaal met een voltmeter of oscilloscoop.
Vergewis u ervan dat het signaal tussen 1,5 en 24 Volt ligt en dat het frequentiebereik 6
Hz tot 8,5 kHz bedraagt. Nadat gecontroleerd is dat de blauwe kabel correct verbonden
is, test u het signaal nogmaals aan de elektronicamodule van de cruise control. Sluit de
rode kabel van de voltmeter of de oscilloscoop aan op de blauwe kabel in de
verbindingsstekker van de elektronicamodule. De tweede kabel van de voltmeter of
oscilloscoop wordt aan massa gelegd. Vergewis u ervan dat de elektronicamodule
hetzelfde signaal ontvangt als de cruise control gebruikt. Mocht dit niet het geval zijn,
controleer dan nogmaals het vastgestelde signaal en controleer tevens de blauwe kabel
op beschadigingen.
Verkeerde PPM-instelling
Is voor de registratie van het snelheidssignaal resp. het toerental-signaal de gele kabel
gekozen, dan werkt de cruise control niet via het snelheidssignaal (blauwe kabel). Wijzig
de PPM-instelling op het ingangsignaal via de blauwe kabel.
176
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 177
Foutopsporing en storingsopheffing
Het motortoerental kan in diagnosemodus B niet worden veranderd
Voer alle andere tests van de diagnosemodus opnieuw uit, om er zeker van te zijn
dat het probleem niet door de elektrische verbindingen of de besturingsapparatuur van de
cruise control wordt veroorzaakt. Schakel de ontsteking uit en verlaat de diagnosemodus.
Laat het contact enige seconden uitgeschakeld, druk opnieuw op de SET-knop en start
bij ingedrukte SET-knop het voertuig opnieuw, om in de diagnosemodus te komen.
Herhaal test B. Controleer de stekkerverbinding naar de servo, let er hierbij op dat de
kabel goed vastzit en op de kleurcodering van de stekker.
Controleer de gekozen vacuümbron. Trek de vacuümslang van de servo en controleer de
onderdruk bij uiteenlopende motortoerentallen. Mocht de onderdruk niet constant zijn of
dalen, kies dan een andere vacuümbron.
Druk in diagnosemodus B op de SET-knop of de RES-knop. Nu moet u de ventielen in
de vacuümservo horen werken, terwijl u de SET-knop of RES-knop indrukt.
De cruise control werkt bij normaal gebruik niet gelijkmatig.
Reageert de cruise control bij normaal gebruik te schokkerig en verandert dan de
gereden snelheid, dan moet de GAIN-waarde worden verlaagd. Reageert de cruise
control bij normaal gebruik te traag, dan moet de GAIN-waarde worden verhoogd.
Toebehoren
Magneetsensor-set AS71430
De magneetsensor-set dient ervoor om een snelheidssignaal op te wekken. Er zijn
meerdere montagemogelijkheden. De magneten worden met het dubbelzijdige kleefband
aan de cardanas of de aandrijfas bevestigd. Gebruik voor de uiteindelijke bevestiging van
de magneten de meegeleverde kabelbinders.
177
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 178
Toebehoren
Voertuigen met voorwielaandrijving (zie ✎ I 1)
Blokkeer de achterwielen tegen wegrollen, trek de handrem aan en zet de versnelling in
vrijloop. Til de voorzijde van het voertuig zo ver op dat genoeg werkruimte ontstaat.
Plaats steunen onder de achterkant van de wagen. Werk nooit onder een niet veilig
ondersteund voertuig. Bevestig de sensor aan de houder en bepaal de montagepositie.
Deze positie moet zo dicht mogelijk bij de transmissie gelegen zijn. De geschikte plaats
voor montage van de magneten is het binnenste scharnier van de aandrijfas. Maak met
het dubbelzijdige kleefband 2 magneten aan het scharnier vast en bevestig de gefixeerde
magneten met de kabelbinder, nadat u de magneten gelijkelijk over het scharnier verdeeld
hebt. De sensor moet zo ingesteld worden dat tussen magneten en snelheidssensor een
afstand van ca. 3 – 5 mm bestaat. Zorg ervoor dat de afstand tussen sensor en magneten
bij verticale beweging van de aandrijfas niet verkleind wordt of groter wordt dan 5 mm.
Voertuigen met achterwielaandrijving (zie ✎ I 2)
Blokkeer de voorwielen tegen wegrollen en zet de versnelling in vrijloop. Til de achterzijde
van het voertuig zo ver op dat genoeg werkruimte ontstaat. Plaats steunen onder de
achterkant van de wagen. Werk nooit onder een niet veilig ondersteund voertuig. Bevestig
de sensor aan de houder en bepaal de montagepositie. Deze positie moet zo dicht
mogelijk bij de transmissie gelegen zijn. De geschikte plaats voor montage van de
magneten is direct aan de transmissie. Maak met het dubbelzijdige kleefband 1 of 2
magneten aan de cardanas vast en bevestig de gefixeerde magneten met de kabelbinder,
nadat u de magneten gelijkelijk over het scharnier verdeeld hebt. De sensor moet zo
geplaatst worden dat tussen magneten en snelheidssensor een afstand van
ca. 3 – 5 mm ontstaat. Zorg ervoor dat de afstand tussen sensor en magneten bij
verticale beweging van de cardanas niet verkleind wordt of groter wordt dan 5 mm.
Tachogenerator MS-AA-144 (zie ✎ I 3) De tachogenerator dient ervoor, een
snelheidssignaal op te wekken bij voertuigen met een geschroefde kilometerteller. Bij
gebruik van de tachogenerator bij handmatig geschakelde voertuigen is het dringend
noodzakelijk, een toerentalbegrenzer te installeren.
178
PPM handmatig
(2 hoge
pieptonen)
179
Ja
Rem?
RES-toets
indrukken
Bedrijfsmodus PPM verlaten
en de PPM-instelling opslaan
RES-toets
indrukken
Toerentalsignaal
en ingetrapt houden
• Rempedaal intrappen
en ingetrapt houden
• Rempedaal intrappen
Ja
Rem?
1 pieptoon/telwaarde
RES-toets
indrukken
SET-toets
indrukken
Bedrijfsmodus PPM verlaten
en de PPM-instelling opslaan
Nee
Afremmen
Accelereren
INIT-waarde
Ja
Rem?
1 pieptoon/telwaarde
Afremmen
RES-toets
indrukken
Bedrijfsmodus PPM verlaten
en de PPM-instelling opslaan
Nee
SET-toets
indrukken
Accelereren
GAIN-waarde
SET-toets
indrukken
(4 hoge
pieptonen)
SET-toets
indrukken
GAIN handmatig
Met de wagen met een willekeurige,
comfortabele snelheid rijden
(3 hoge
pieptonen)
• Vier keer op de RES-toets drukken
• Rempedaal weer loslaten
Met de wagen met een willekeurige,
comfortabele snelheid rijden
INIT handmatig
• Drie keer op de RES-toets drukken
• Rempedaal weer loslaten
Setup-modus verlaten: Rempedaal intrappen en ingetrapt houden, vier keer op de SET-toets drukken (er klinkt een lange, hoge pieptoon)
Bedrijfsmodus Auto Setup verlaten
en de instelling opslaan
Nee
1 pieptoon/telwaarde
SET-toets
indrukken
Accelereren
Afremmen
RES-toets
indrukken
SET-toets
indrukken
INIT-waarde
Snelheidssignaal
Snelheidssignaal
SET-toets
indrukken
Signaalsoort
Toerentalsignaal
Signaalsoort
Met de wagen met inschakelsnelheid
(35 - 40 km/h) rijden
(1 hoge
pieptoon)
Met de wagen met een snelheid
van 70 km/h rijden
Auto Setup
PPM-INT-GAIN
en ingetrapt houden
• Rempedaal intrappen
en ingetrapt houden
• Twee keer op de RES-toets drukken
• Rempedaal weer loslaten
Setup-modus
• Rempedaal intrappen
15:10
• Eén keer op de RES-toets drukken
• Rempedaal weer loslaten
24/06/03
• Start de motor
• Toets ON/OFF op het bedieningselement indrukken
• Rempedaal intrappen en ingetrapt houden
• Vier keer op de SET-toets drukken
STANDAARDBEDRIJF
MS-400.qxd
Page 179
MS-400.qxd
24/06/03
15:10
Page 180
Aanwijzing afvalbeheer
Houdt u er rekening mee dat elektrische apparaten veel recyclebaar materiaal en
milieubelastende delen bevatten. Lever uw bijdrage, ter wille van uzelf en van het
milieu. Zorg ervoor dat deze componenten alleen via de daarvoor bedoelde en
goedgekeurde wegen bij het afval belanden.
Technische gegevens
Bedrijfsspanning:
Stroomopname:
Bedrijfstemperatuur:
ABE Nr. 90668
12 Volt
max. 3 A
-40 tot +85 °C
Technische veranderingen voorbehouden
180