SDMO NEO 3000 2600W de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

Inhoudsopgave
1. Voorwoord
2. Algemene beschrijving
3. Voorbereiding voor gebruik
4. Gebruik van het aggregaat
5. Beschermingen
6. Onderhoudsprogramma
7. Onderhoudsmethode
8. Opslag van het aggregaat
9. Opsporen van kleine storingen
10. Karakteristieken
11. Sectie van de kabels
12. EG-conformiteitsverklaring
1. Voorwoord
1.1. Aanbevelingen
Voor ieder gebruik moet u deze handleiding nauwlettend lezen.
Houd u altijd zorgvuldig aan de veiligheids-, gebruiks- en onderhoudsvoorschriften van het
aggregaat.
Waarschuwing
De informatie van deze handleiding is gebaseerd op de technische gegevens die beschikbaar waren bij het ter perse gaan. Met het
oog op de permanente verbetering van de kwaliteit van onze producten, kunnen deze gegevens zonder voorafgaande kennisgeving
worden gewijzigd.
1.2. Pictogrammen en plaatjes op de aggregaten met hun betekenis
Gevaar
Opgelet:
rgevaar voor elektrokutie
Opgelet: het stroomaggregaat
wordt geleverd zonder olie.
Controleer in elk geval het
oliepeil alvorens het aggregaat
te starten.
Aarding
Opgelet: gevaar voor
brandwonden
1 – Opgelet: zie de bij het stroomaggregaat geleverde documentatie
2 – Opgelet: uitstoot van toxische uitlaatgassen. Niet gebruiken in een gesloten of
slecht verluchte ruimte.
3 – Leg de motor stil alvorens brandstof bij te vullen
1 2 3
A = Model van aggregaat
B = Vermogen van het
aggregaat
C = Stroomspanning
D = Amperage
E = Stroomfrequentie
F = Arbeidsfactor
Voorbeeld van identificatieplaat
G = Beschermingsniveau
H = Geluidsvermogen van het
aggregaat
I = Gewicht van het aggregaat
J = Referentienorm
K = Serienummer
1.3. Instructies en veiligheidsvoorschriften
Laat het stroomaggregaat nooit werken zonder dat de beschermkappen terug zijn aangebracht en alle
toegangsdeuren gesloten zijn.
Verwijder nooit de beschermkappen of open nooit de toegangsdeuren als het stroomaggregaat in
werking is.
Gevaar
1.3.1 Waarschuwingen
In deze handleiding staan verschillende waarschuwingstekens afgebeeld.
Dit symbool wijst op dreigend levensgevaar en gevaar voor de gezondheid van de blootgestelde
personen. Niet-naleving van deze instructie heeft ernstige gevolgen voor de gezondheid en het leven
van de blootgestelde personen.
Gevaa
r
Dit symbool trekt de aandacht op de risico's voor het leven en de gezondheid van de blootgestelde personen.
Niet-naleving van deze instructie kan ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid en het leven van de
blootgestelde personen.
Waarschuwing
Dit symbool wijst op een desgevallend gevaarlijke situatie.
De risico's bij niet-naleving van de overeenkomstige instructie kunnen bestaan uit lichte letsels voor de
blootgestelde personen of beschadiging van andere zaken.
Opgelet
1.3.2 Algemene tips
Controleer bij ontvangst van het aggregaat of het materiaal zich in goede staat bevindt en of alle elementen van de bestelling aanwezig
zijn. Behandel het aggregaat voorzichtig en zonder schokken en zorg ervoor dat de plaats waar het aggregaat zal worden opgeslagen
of gebruikt op voorhand is klaargemaakt.
Voor ieder gebruik:
- moet u weten hoe een noodstop van het aggregaat uitgevoerd wordt,
- moet u alle bedieningsorganen en handelingen perfect beheersen.
Waarschuwing
Met het oog op de veiligheid, moet u het onderhoudsinterval naleven (zie de onderhoudstabel). Voer nooit reparaties of
onderhoudswerkzaamheden uit zonder de noodzakelijke ervaring en/of het noodzakelijke gereedschap.
Laat nooit anderen het aggregaat gebruiken zonder dat zij vooraf de nodige instructies hebben gekregen.
Laat nooit een kind het aggregaat aanraken, zelfs niet in stilstand. Vermijd het gebruik van het aggregaat in aanwezigheid van dieren
(schrik, zenuwachtigheid, enz.).
Start de motor nooit zonder luchtfilter of zonder uitlaat.
Verwissel bij het monteren nooit de positieve en negatieve klemmen van de accu (indien aanwezig): door het verwisselen kan de
elektrische apparatuur ernstig beschadigen.
Dek een aggregaat nooit af met welk materiaal dan ook terwijl het in werking is of onmiddellijk nadat het is uitgeschakeld (wacht totdat
de motor is afgekoeld).
Smeer het aggregaat nooit in met olie, ook niet om het tegen corrosie te beschermen; conserveringsoliën zijn brandbaar en gevaarlijk
bij inademing.
Houd u in alle gevallen aan de ter plaatse geldende reglementen inzake het gebruik van stroomaggregaten.
1.3.3 Voorzorgsmaatregelen tegen brand
Laat het aggregaat nooit werken in de nabijheid van explosieve stoffen (risico van vonken).
Houd alle ontvlambare of explosieve stoffen (benzine, olie, doeken enz.) op afstand terwijl
het aggregaat in werking is.
Dek het aggregaat nooit af met welk materiaal dan ook terwijl het in werking is of
onmiddellijk nadat het is uitgeschakeld: wacht altijd totdat de motor is afgekoeld.
Gevaar
1.3.4 Voorzorgsmaatregelen tegen brandwonden
Raak de motor noch de uitlaatdemper nooit aan terwijl het aggregaat in werking is of onmiddellijk na een
stilstand.
Waarschuwing
Hete olie veroorzaakt brandwonden, vermijd contact met de huid. Alvorens aan het systeem te werken, moet u zich ervan vergewissen
dat het niet meer onder druk staat. Start de motor nooit of laat deze nooit draaien zonder de olievuldop (risico van oliespatten).
1.3.5 Voorzorgsmaatregelen tegen elektrocutie
De stroomopwekkende groepen verliezen elektrische stroom bij hun gebruik: risico tot
elektrokutie
Gevaa
r
Raak geen losgekoppelde aansluitingen aan of kabels waarvan de isolatie is verwijderd. Neem nooit een stroomaggregaat vast met
vochtige handen of voeten. Stel het materieel nooit bloot aan vloeistofspatten of aan weer en wind, of plaats het niet op een natte
vloer.
De elektrische kabels en verbindingen steeds in goede staat houden. Geen materiaal gebruiken in slechte staatrisico voor elektrolutie
of schade aan de uitrusting.
Bijzondere beschermingsmaatregelen die moeten vervuld worden volgends de gebruiksvoorwaarden.
1 – Indien de stroomopwekkende groep bij levering niet voorzien is van een geïntegreerd differentiaalbeveiligingsaggregaat.
In het geval van het toevallig gebruik van een of meerdere mobiele of draagbare apparaten, is de aarding van de
stroomopwekkende groep niet noodzakelijk, maar de volgende installatieregels dienen te worden geëerbiedigd:
a) De aardingen van de gebruikte materialen verbonden met de stroomcontacten moeten onder elkaar verbonden zijn met de
aarding van de groep door een beveiligingsgeleider; deze equipotentialiteit wordt bereikt indien alle verbindingskabels van de
gebruiksmaterialen van klasse I, uitgerust zijn met een PE-beveiligingsgeleider (GROEN EN GEEL), correct verbonden via hun
contactstekker met de stroomopwekkende groep (deze beveiligingsgeleider is niet noodzakelijk voor de materialen van de
beveiligingsklasse II).Aangezien de goede staat van de kabels en de interconnectie van de aardingen een essentieel element zijn
om de beveiliging te waarborgen tegen elektrische schokken, wordt ten zeerste aanbevolen kabel te gebruiken met rubberhoes,
soepel en weerstandbiedend volgens de IEC norm EC 60245-4, of gelijkwaardige kabels, en te waken dat ze in perfecte staat
gehouden worden. De kabellengtes respecteren die aangeduid zijn in de tabel van de paragraaf « Sectie van de kabels ».
b) Elke kanalisatie (elektrische kabel), komende uit de stroomopwekkende groep, dient beveiligd te zijn door een bijkomend
differentiaalbeveiligingsaggregaat gekalibreerd in 30mA, stroomafwaarts van elk stopcontact op minder dan 1m van de groep, en
beveiligd tegen de uitwendige invloeden waaraan die kan blootgesteld worden.
2 – Indien de stroomopwekkende groep bij levering uitgerust is met een een geïntegreerd differentiaalbeveiligingsaggregaat (met een
neutrale wisselstroomgenerator aangesloten met de aarding van de stroomopwekkende groep).
In het geval van het toevallig gebruik van een of meerdere mobiele of draagbare apparaten, is de aarding van de
stroomopwekkende groep niet noodzakelijk, maar de aansluitingsregels van de aardingen, gemeld in punt a) van paragraaf 1
hierboven, dienen te worden geëerbiedigd.
In het geval van voeding door een tijdelijke of semi-permanente installatie (bouwwerf, spektakel, kermisactiviteit..), de aarding van
de stroomopwekkende groep verbinden met de aarde en de regels eerbiedigen, die vermeld zijn in punt a) van paragraaf 1
hierboven.
In het geval van de hervoeding in noodgeval van een vaste installatie
, moet de verbinding van de stroomopwekkende groep met de
aarding van de installatie die moet hervoed worden, en de elektrische verbinding, uitgevoerd worden door een bevoegd elektrieker,
de toepasselijke reglementering respecterend op de plaats van de installatie.De stroomopwekkende groep niet direct verbinden met
andere krachtbronnen (publiek distributienet, bijvoorbeeld); een bronnenomkeerder installeren.
Mobiele aggregaten (voorbeeld:een stroomopwekkende groep geplaatst op een voertuig in beweging)
Indien de aarding niet mogelijk is, moeten de aardingen van het voertuig en van de gebruiksmaterialen, verbonden met de
stopcontacten van de stroomopwekkende groep, geïnterconnecteerd worden met de aarding van de stroomopwekkende groep door
een beveiligingsgleider, daarbij de regels respecterend van verbinding van de aardingen vermeld in punt a) van paragraaf 1 hierboven.
De beveiliging tegen elektrische schokken wordt bereikt door speciaal ontworpen ontkoppelaars voor de stroomopwekkende groep: in
geval van nood, deze vervangen door ontkoppelaars met identieke nominale waarden en kenmerken.
1.3.6 Gevaar van draaiende onderdelen
Ga nooit dichtbij draaiende onderdelen in werking staan met losse kleren of met lange
haren zonder beschermnet op het hoofd.
Probeer geen draaiende onderdelen in werking tegen te houden, te vertragen of te
blokkeren.
Gevaar
1.3.7 Voorzorgsmaatregelen tegen uitlaatgassen
Koolmonoxide in uitlaatgassen is dodelijk als de concentratie ervan in de lucht die men
inademt te groot is.
Gebruik het aggregaat altijd in een goed geventileerde ruimte waar de gassen zich niet
kunnen ophopen.
Gevaar
Met het oog op de veiligheid en voor de goede werking van het aggregaat, is een goede ventilatie verplicht (risico van vergiftiging, van
oververhitting van de motor en van ongevallen of van schade aan apparatuur of omringende goederen). Indien de apparatuur binnen in
een gebouw gebruikt wordt, dan moeten de uitlaatgassen worden afgevoerd naar buiten en moet er een geschikte ventilatie zijn, om te
voorkomen dat de aanwezige personen of dieren onwel worden.
1.3.8 Voorwaarden voor het gebruik
De vermelde prestaties van de stroomaggregaten worden behaald onder de referentieomstandigheden volgens ISO 8528-1 (2005):
9 Totale atmosferische druk: 100 kPa.
9 Omgevingstemperatuur van de lucht: 25 °C (298K).
9 Relatieve vochtigheid: 30 %.
De prestaties van de aggregaten worden ongeveer 4% verminderd voor elke temperatuurstijging van 10°C en/of ongeveer 1% voor
elke toename van de hoogteligging met 100 m.
1.3.9 Capaciteit van het stroomaggregaat (overbelasting)
Overschrijd nooit de capaciteit (Ampère en/of Watt) van het nominaal vermogen van het aggregaat tijdens werking in continu bedrijf.
Bereken het vereiste elektrische vermogen van de elektrische apparaten (in Watt of Ampère) alvorens het aggregaat aan te sluiten en
in werking te stellen. Dit elektrische vermogen staat eveneens vermeld op de identificatieplaat van de lampen, elektrische apparaten,
motoren etc. De totale waarde van alle vermogens van de gebruikte apparaten mag terzelfder tijd niet hoger liggen dan het nominale
vermogen van het aggregaat.
1.3.10 Bescherming van het milieu
Vang de motorolie bij het aftappen op in een daartoe voorziene verzamelbak: laat de olie nooit op de grond vloeien.
Voorkom, voor zover mogelijk, dat geluiden tegen muren of andere bouwsels weerkaatsen (versterking van het volume).
Als het aggregaat gebruikt wordt op plaatsen met bomen of struikgewas of op begroeid terrein, en als de uitlaatdemper geen
vonkenvanger heeft, verwijder dan de begroeiingen over een voldoende brede zone en let goed op dat vonken geen brand kunnen
veroorzaken.
1.3.11 Tanken
Brandstof is uitermate ontvlambaar en verspreidt explosieve dampen.
Tijdens het tanken moet de motor stilliggen. Het is verboden te roken, dichtbij te komen of
vonken te veroorzaken tijdens het vullen van de brandstoftank.
Veeg alle sporen van brandstof weg met een schone doek.
Gevaar
Olieproducten moeten worden opgeslagen en behandeld overeenkomstig de bepalingen van de wet. Draai de brandstofkraan (indien
aanwezig) bij elke vulbeurt dicht. Vul nooit brandstof bij terwijl het aggregaat in werking of warm is.
Plaats het aggregaat altijd op een effen, vlakke en horizontale ondergrond om te vermijden dat brandstof van de tank op de motor
terechtkomt. Vul de tank met behulp van een trechter, zorg ervoor dat geen brandstof wordt gemorst en schroef daarna de vuldop weer
op de brandstoftank.
1.3.12 Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van de accu's
Plaats de accu nooit in de buurt van een vlam of vuur.
Gebruik alleen geïsoleerd gereedschap.
Gebruik nooit zwavelzuur of aangezuurd water om de elektrolyt bij te vullen.
Gevaar
2. Algemene beschrijving
Figuur A
Aarding (punt 1) Modus MAX / ECO (punt 9)
Inspectieluik (punt 2) Drukpomp van de tank (punt 10)
Brandstofkraan (punt 3) Controlelampjes (punt 11)
Verluchtingsregelaar van de brandstoftank (punt 4)
A. Werkingslampje
Dop van de brandstoftank (punt 5)
B. Overbelastingslampje
Starter (punt 6)
C. Oliebeveiligingslampje
Starter rewinder (punt 7) Deksel om toegang te krijgen tot de bougie (punt 12)
Elektrisch stopcontact (punt 8) Stil (punt 13)
Figuur B
Deksel van het inspectieluik (punt 1)
Dop voor het aanvullen en verwijderen van olie (punt 2)
Maximum vulniveau voor de olie
Figuur C
Verluchtingsregelaar van de brandstoftank: RUN / START
(punt 1)
Brandstoffilter (punt 4)
Drukpomp van de tank (punt 2)
Brandstofzeef (punt 3)
Maximum vulniveau voor de brandstof
Figuur D
Deksel van de luchtfilter (punt 1)
Filterelement (punt 2)
Reinigen van het filterelement
Figuur E
Deksel om toegang te krijgen tot de bougie (punt 1) Bougie (punt 2)
3. Voorbereiding voor gebruik
3.1. Plaats van gebruik
Kies een schone, geventileerde en tegen weer en wind beschutte plaats.
Plaats het aggregaat op een effen, horizontaal en voldoende stevig oppervlak zodat het niet in de grond zakt (het aggregaat mag in
geen geval meer dan 10° hellen).
Zorg dat de olie- en brandstofvoorraad zich in de nabijheid van de plaats van gebruik van het aggregaat bevindt, maar wel op een
veilige afstand ervan.
3.2. Aarding van het aggregaat
De stroomopwekkende groepen verdelen elektrische stroom bij hun gebruik : risico voor
elektrokutie. De stroomopwekkende groep met de aarde verbinden bij elk gebruik.
Gevaa
r
Om de groep met de aarde te verbinden; een koperdraad van 10 mm
2
verbinden met de stroomopwekkende groep en met een
aardingspaal in gegalvaniseerd staal, die 1 meter in de grond geslagen is.
3.3. Controle van het oliepeil
Controleer steeds het niveau van de motorolie alvorens het stroomaggregaat te starten
Vul aan met de aanbevolen olie (cf. § Karakteristieken) met behulp van een trechter tot de bovenste grens van
de peilstok
Opgelet
n Open het inspectieluik (fig. A – punt 2).
o Maak de olievuldop los (fig. B – punt 2).
p Controleer het olieniveau.
q Vul aan indien nodig.
r Schroef de vuldop opnieuw vast.
s Verwijder de overtollige olie met een schone doek.
t Sluit het inspectieluik (fig. A – punt 2).
3.4. Controle van het brandstofpeil
Bij het tanken van brandstof moet de motor gestopt zijn en de
v
eiligheidsinstructies in
acht genomen worden (cf.§ Tanken ).
Zet de verluchtingsregelaar steeds op stand RUN alvorens het deksel van de brandstoftank te
openen.
Gevaar
n Sluit de brandstofkraan (fig. A – punt 3).
o Zet de verluchtingsregelaar van de brandstoftank op stand
R
R
U
U
N
N (fig. A – punt 4 & fig. C – punt 1).
p Draai de dop van de brandstoftank los (fig. A – punt 5).
q Controleer het brandstofniveau. Vul de tank tot het vulniveau met behulp van een trechter zonder brandstof te morsen.
Gebruik alleen zuivere brandstof die geen water bevat. Overvul de tank niet (er mag geen brandstof in de
vulpijp staan). Controleer altijd na het tanken of de tankdop degelijk is gesloten. Vergewis u ervan indien
brandstof werd gemorst, dat deze is opgedroogd en de dampen zijn verdreven alvorens het stroomaggregaat in
werking te stellen.
Opgelet
r Draai de dop van de brandstoftank weer vast.
3.5. Controle van het luchtfilter
Controleer de luchtfilter alvorens het stroomaggregaat te starten.
Opgelet
n Open het inspectieluik (fig. A – punt 2)
o Ontgrendel de luchtfilter en verwijder het deksel ervan (fig. D – punt 1).
p Controleer de staat van het filterelement, maak het schoon indien nodig (cf. § Reinigen van de luchtfilter).
4. Gebruik van het aggregaat
Voor ieder gebruik:
- moet u weten hoe een noodstop van het aggregaat uitgevoerd wordt,
- moet u alle bedieningsorganen en handelingen perfect beheersen.
Waarschuwing
4.1. Startprocedure
Om het stroomaggregaat na een stop van meer dan 10 min of als het brandstofniveau lager is dan de helft van het vat opnieuw op te
starten dient u het brandstofvat onder druk te zetten met behulp van de drukpomp (cf. § Gebruik van de drukpomp van de tank)
n Controleer of het stroomaggregaat goed geaard is (fig. A – punt 1 & cf. § Aarding van het aggregaat).
o Zet de verluchtingsregelaar van het brandstofvat op stand
R
R
U
U
N
N
(fig. A – punt 4 & fig. C – punt 1).
p Open de brandstofkraan (fig. A – punt 3).
q Zet de hendel van de starter (fig. A – punt 6) op stand « ».
N.B : Gebruik de starter niet als de motor warm is of als de luchttemperatuur hoog is.
r Trek een keer zachtjes aan de starter-rewinder (fig. A – punt 7) tot u weerstand voelt, laat de rewinder langzaam terugkomen.
s Trek vervolgens snel en hard aan de starter-rewinder tot de motor start.
t Zet de starter traag op stand « » en wacht tot de temperatuur van de motor stijgt alvorens het stroomaggregaat te gebruiken.
4.1.1 Gebruik van de drukpomp van het vat
Het brandstofreservoir moet met behulp van de pomp onder druk worden gebracht:
- Nadat het stroomaggregaat langer dan 10 minuten stil heeft gelegen,
- Wanneer het brandstofniveau gedaald is tot minstens de helft van het reservoir
Gebruik de drukpomp van het brandstofreservoir nooit als het brandstofniveau hoger is dan het midden van het
reservoir (risico op beschadiging van het stroomaggregaat).
Opgelet
n Zet de verluchtingsregelaar van het brandstofreservoir op START (fig.C – punt 1).
o Zet de drukpomp van het reservoir verschillende keren aan (fig. C – punt 2).
p Start het stroomaggregaat zonder de verluchtingsregelaar van het brandstofreservoir op RUN (cfr. § Startprocedure).
q Zet de verluchtingsregelaar van het brandstofreservoir op RUN (fig. C – punt 1) na het opstarten van het stroomaggregaat.
4.2. Werking
Wanneer het aggregaat warm is en de snelheid gestabiliseerd (na ongeveer 3 min) :
n Controleer of het werkingslampje brandt (fig. A – punt. 11, A).
o Schakel modus «
M
M
A
A
X
X » of «
E
E
C
C
O
O » aan (fig. A – punt 9).
p Schakel het apparaat op het stopcontact van het stroomaggregaat aan (fig. A – punt 8).
Bij overbelasting of kortsluiting dooft het werkingslampje (fig. A – punt 11, A) en brandt het overbelastingslampje (fig. A – punt 11, B) :
leg de stroomaggregaat stil en doe de overbelasting of de kortsluiting verdwijnen.
4.2.1 Modus MAX-ECO
MAX
Wanneer de knop (fig.A – punt 9) in stand “MAX” staat, kan het stroomaggregaat snel tegemoet komen aan een aanzienlijke stroomvraag
(onbelast draait het 3800 tr/min).
ECO
De stand “ECO” is handig voor kleine lasten. Teneinde de geluidsemissie te beperken, draait het stroomaggregaat aan zijn minimale
snelheid (3000 tr/min) tussen 0 en 200 W. Vanaf een gevraagd vermogen van meer dan 200 W neemt de rotatiesnelheid geleidelijk toe.
4.3. Stilleggen
n De apparaten stil leggen en uitschakelen.
o Laat de motor gedurende 1 of 2 min onbelast draaien.
p Sluit de brandstofkraan (fig. A – punt 3).
Het stroomaggregaat stopt.
Controleer steeds of het stroomaggregaat goed geventileerd wordt.
Zelfs nadat hij stil gelegd werd blijft de motor warmte afgeven.
Waarschuwing
5. Beschermingen
5.1. Oliebeveiliging
Als er te weinig olie in het motorcarter is of als de oliedruk te laag is, stopt de oliebeveiliging de motor automatisch om beschadiging te
voorkomen.
In dat geval, dient u het oliepeil van de motor te controleren en indien nodig olie bij te vullen alvorens op zoek te gaan naar andere
oorzaken van storingen.
5.2. Vermogensschakelaar
Het elektrisch circuit van het aggregaat is beveiligd door middel van een of meer magnetothermische uitschakelaars,
differentiaaluitschakelaars of thermische uitschakelaars. Bij een eventuele overbelasting en/of kortsluiting, kan de elektrische
stroomlevering uitvallen.
Vervang, indien nodig, de vermogensschakelaars van het stoomaggregaat door vermogensschakelaars met identieke nominale
waarden en karakteristieken.
6. Onderhoudsprogramma
6.1. Nut van onderhoud
De uit te voeren onderhoudswerkzaamheden staan in het onderhoudsprogramma. De aangegeven frequentie geldt ter indicatie en
voor aggregaten die gebruikt worden met brandstof en olie die voldoen aan de specificaties die zijn aangegeven in deze handleiding.
Indien het aggregaat wordt gebruikt onder zware omstandigheden, moet het interval tussen de onderhoudswerkzaamheden ingekort
worden.
6.2. Onderhoudstabel
Element
Operaties uit tvoeren na het
verstrijken van de 1ste termijn
Bij elk gebruik
Maandelijks
of
Om de 10 uur
3-maandelijks
of
Om de 50 uur
Jaarlijks
of
Om de 300 uur
Stroomaggregaat Schoonmaken
Motorolie
Controleer het niveau
Vervangen
Brandstofzeef Schoonmakenr
Luchtfilter
Controlerenr
Schoonmaken
Bougie Controleren & schoonmaken
Soupapes* Controleren*
* Deze operaties moeten uitgevoerd worden door een van onze agenten
Vervang de motorolie ten minste een keer per jaar bij veelvuldig gebruik.
7. Onderhoudsmethode
Alvorens enig onderhoud uit te voeren:
- zet het aggregaat stil,
- het/de stopsel(s) afschakelen van de ontstekingsbougie(s) en de startbatterij uitschakelen (indien aanwezig).
Waarschuwing
Gebruik uitsluitend originele of gelijkwaardige onderdelen: risico van beschadiging van het aggregaat
7.1. Controleren van bouten, moeren en schroeven
Om incidenten of storingen te voorkomen, moet u dagelijks alle bouten en moeren zorgvuldig controleren.
n Controleer het hele aggregaat vóór iedere start en na ieder gebruik.
o Trek alle bouten na waarop speling zou kunnen zitten.
Opgelet het opspannen van de cilinderkopbouten moet worden uitgevoerd door een specialist. Raadpleeg uw regionale verdeler.
7.2. Verversen van de motorolie
Respecteer milieubeschermingsvoorschriften (cf. § Bescherming van het milieu) en vang de olie op in een geschikt recipiënt.
n Open het inspectieluik (fig. A – punt 2).
o Verwijder de dop voor het vullen en leegmaken als de motor nog warm is (fig. B – punt 2).
p Kantel voorzichtig het aggregaat om de olie op te vangen in een geschikt recipiënt.
q Controleer het niveau na het verwijderen van de olie en bijvullen met aanbevolen olie (cf. § Karakteristieken)
r Breng de dop voor het vullen en leegmaken opnieuw ter plaatse (fig. B – punt 2).
s Controleer of er geen olielek is.
t Verwijder alle olieresten met een schone doek.
u Sluit het inspectieluik.
7.3. Reinigen van het brandstofzeefje
Niet roken, niet in de buurt van vlammen werken of vonken veroorzaken. Controleer of er
geen lekken zijn, verwijder alle brandstofresten en zorg ervoor dat de dampen opgelost
zijn alvorens het stroomaggregaat te starten.
Gevaa
r
n Sluit de brandstofkraan (fig. A – punt 3)
o Verwijder de dofpvan de brandstoftank en de zeef (fig. C – punt 3).
p Blaas op de zeef met behulp van een drogepersluchtpistool bij lage druk van binnen uit naar buiten.
q Spoel met schone brandstof.
r Breng de zeef opnieuw op haar plaats en draai de dop van de brandstoftank zorgvuldig vast.
7.4. Vervangen van het brandstoffilter
Rook niet of maak geen vuur of vonken. Controleer of er geen lekkage is, veeg elk spoor
van brandstof weg en controleer of de dampen verdreven zijn, voordat u het
stroomaggregaat start.
Gevaa
r
n Sluit de brandstofkraan (fig. A – punt 3).
o Noteer de montagerichting van het filter.
p Maak het brandstoffilter los van zijn steun (fig. C – punt 4).
q Verwijder de brandstofleidingen aan weerszijden van het filter en vang de brandstof op in een geschikte opvangbak.
r Plaats een nieuwe filter, rekening houdend met de montagerichting.
s Open de brandstofkraan en controleer op lekkage.
7.5. Reinigen van het luchtfilter
Gebruik nooit benzine of oplosmiddelen met een laag vlampunt voor het reinigen van het luchtfilterelement
(gevaar van brand of explosie).
Opgelet
n Neem het inspectieluik weg (fig. A – punt. 2).
o Verwijder het deksel van de filter (fig. D – punt 1).
p Verwijder het filterelement (fig. D – punt 2) en controleer het type vervuiling:
Droog vuil:
n Blaas op het filterelement met behulp van een drogepersluchtpistool bij lage druk van binnen uit naar buiten en beweeg het
pistool daarbij van boven naar onder totdat al het stof eruit is.
o Controleer de staat van het filterelement: vervang hem bij de minste beschadiging van het schuim
p Zet het filterelement en zijn deksel terug op hun plaats.
q Zet het inspectieluik terug op zijn plaats.
Vochtig/olieachtig vuil:
n Vervang het filterelement.
o Zet het filterelement en zijn deksel terug op hun plaats.
p Zet het inspectieluik terug op zijn plaats.
7.6. Controle van de ontstekingsbougie
n Open het deksel om toegang te krijgen tot de bougie (fig. E - punt 1) en bevestig de ontstekingsbougie met behulp van een
bougiesleutel (bijgeleverd).
o Controleer de staat van de bougie (fig. E - punt 2) :
Als de elektroden versleten zijn of de isolatie gebarsten of
geschilferd is:
Als dit niet zo is:
p Vervang de bougie.
q Plaats de nieuwe bougie en draai deze met de hand vast
zodat de schroefdraad niet beschadigt.
r Zet de bougie met een bougiesleutel nog een 1/4 -1/2
omwenteling vaster om de onderlegring te pletten.
p Reinig de bougie met een metaalborstel.
q Controleer de elektrodeafstand "X" met een voelermaat: deze
moet 0,6 tot 0,8 mm zijn.
r Controleer de staat van de onderlegring.
s Plaats de bougie en draai deze met de hand vast zodat de
schroefdraad niet beschadigt.
t Zet de bougie met een bougiesleutel nog 1/4 -1/2
omwenteling vaster om de onderlegring te pletten.
7.7. Reinigen van het aggregaat
Wassen met een waterstraal wordt ontraden.
Wassen met een hogedrukreiniger is verboden.
Opgelet
n Alle stofdeeltjes verwijderen en de afvalproducten rondom de uitlaatbuis.
o Maak het stroomaggregaat schoon en vooral de aan- en afvoeren van de lucht en de alternator, met behulp van een doek en een
borstel.
p Controleer de algemene toestand van het aggregaat en vervang eventueel defecte onderdelen.
8. Opslag van het aggregaat
Voer de volgende opbergoperaties uit overeenkomstig de onderstaande aanwijzigingen indien u het stroomaggregaat gedurende lange
tijd niet gebruikt.
n Laat de brandstoftank geheel leeglopen in een passende bak.
o Laat de motor draaien tot hij stopt bij gebrek aan brandstof.
p Ververs de motorolie.
q Verwijder de ontstekingsbougie (fig. E – punt. 2) en giet ongeveer 15 ml. schone motorolie in de cilinder via de opening van de
bougie.
r Zet de ontstekingsbougie opnieuw op haar plaats.
s Trek 3 tot 4 keer aan de hendel van de starter-rewinder (fig. A – punt. 7). De vloeistof aflopen radicaal de carburator en
verspreiding van het olie in de cilinder.
t Maak de buitenkant van het stroomaggregaat schoon en bedek het met de beschermingshousse om het tegen het stof te
beschermen.
u Bewaar het stroomaggregaat op een schone en droge plaats.
9. Opsporen van kleine storingen
Problemen Mogelijke oorzaken Mogelijke oplossingen
De motor
start niet
Werkende lading aangesloten op het stroomaggregaat Ontkoppel de lading
Oliepeil onvoldoende. Controleer het oliepeil en vul bij indien nodig.
Ontoereikend brandstofniveau. Vul brandstof bij (cf. § Tanken)
Opgestopte of lekkende brandstoftoevoer Laten controleren, herstellen of vervangen.*
Opgestopte luchtfilter Maak de luchtfilter schoon.
De motor
valt stil
Opgestopte ventilatieopeningen Maak de aanzuig- en stuwingsbeschermingen schoon.
Oliepeil onvoldoende. Controleer het oliepeil en vul bij indien nodig.
Overbelastingslampje brandt (fig. A – punt 11): overbelasting. Neem de overbelasting weg en wacht 30 sec. alvorens opnieuw op te starten.
Geen
elektrische
stroom
Defect snoer van de apparaten. Vervang het snoer.
Oliepeil onvoldoende. Controleer het oliepeil en vul bij indien nodig.
Defect stopcontact Laten controleren, herstellen of vervangen.*
Defecte alternator. Laten controleren, herstellen of vervangen.*
* Deze operaties moeten uitgevoerd worden door een van onze agenten.
10. Karakteristieken
Model
NEO 3000
Motortype OLYMP ES 128-1
Max. vermogen / Theoretisch vermogen 2600 W / 2100 W
Gelijkstroom 12V-5A
Wisselstroom 230V-9,2A
Type stopcontacten 2 x 2P+T - 10/16A - 230V
Vermogensschakelaar
Oliebeveiliging
Accu X
Geluidsdrukniveau op 1 m in dB(A) 73 dB(A)
Gewicht in kg (zonder brandstof) 24
Afmetingen L x l x h in cm 59 x 30 x 55
Aanbevolen olie SAE 15W40
Inhoud van het oliecarter in liter 0,55
Aanbevolen brandstof Benzine zonder lood
Inhoud van de brandstoftank in liter 4,3
Bougie CHAMPION : RN9YC / NGK : BPR6ES
: serie o : optie X : onmogelijk
11. Sectie van de kabels
Wijze van leggen = kabels op kabelbaan of tablet zonder gaten / toelaatbare stroomval = 5% / Multi-geleiders
Type van PVC kabel PVC 70°C (voorbeeld H07RNF) / Omgevende temperatuur =30°C.
Kaliber
ontkoppelaar (A)
Aanbevolen sectie van de kabels
0 tot 50m 51 tot 100m 101 tot 150m
mm²/AWG mm²/AWG mm²/AWG
Monofase Driefasen Monofase Driefasen Monofase Driefasen
10 4 / 10 1.5 / 14 10 / 7 2.5 / 12 10 / 7 4 / 10
16 6 / 9 2.5 / 12 10 / 7 4 / 10 16 / 5 6 / 9
20 10 / 7 2.5 / 12 16 / 5 4 / 10 25 / 3 6 / 9
25 10 / 7 4 / 10 16 / 5 6 / 9 25 / 3 10 / 7
32 10 / 7
25 / 3
35 / 2
40 16 / 5 35 / 2 50 / 0
50 16 / 5 35 / 2 50 / 0
63 25 / 3 50 / 0 70 / 2/0
12. EG-conformiteitsverklaring
Naam en adres van de fabrikant : SDMO, 12 bis rue de la Villeneuve, CS 92848, 29228 BREST CEDEX 2, FRANCE
Beschrijving van de uitrusting Stroomaggregaat
Merk SDMO
Type INEO 3000
Naam en adres van de persoon die bevoegd is om het technisch dossier samen te stellen en te bewaren
G. Le Gall, SDMO, 12 bis rue de la Villeneuve, CS 92848, 29228 BREST CEDEX 2, FRANCE
G. Le Gall, gevolmachtigd vertegenwoordiger van de fabikant, verklaart dat de uitrusting beantwoordt aan de volgende Europese
Normen :
2006/42/CE / Norm machines. Voor de richtlijn 2000/14/CE
Gemeld organisme :
CETIM
BP 67 F60304 - SENLIS
Procedure van in overeenstemmingbrenging : Bijlage VI.
Gewaarborgd niveau van geluidssterkte (Lwa) : 96 dB(A).
P toegewezen: 2100 W
2006/95/CE / Norm laagspanning.
2004/108/CE / Norm voor electromagnetische compatibiliteit.
2000/14/CE / Norm met betrekking tot geluidsverspreiding in de
omgeving van de materialen voorzien om buiten gebruikt te
worden.
01/2010 - G. Le Gall

Documenttranscriptie

Inhoudsopgave 1. Voorwoord 2. Algemene beschrijving 3. Voorbereiding voor gebruik 4. Gebruik van het aggregaat 5. Beschermingen 6. Onderhoudsprogramma 7. Onderhoudsmethode 8. Opslag van het aggregaat 9. Opsporen van kleine storingen 10. Karakteristieken 11. Sectie van de kabels 12. EG-conformiteitsverklaring 1. Voorwoord 1.1. Aanbevelingen Voor ieder gebruik moet u deze handleiding nauwlettend lezen. Houd u altijd zorgvuldig aan de veiligheids-, gebruiks- en onderhoudsvoorschriften van het aggregaat. Waarschuwing De informatie van deze handleiding is gebaseerd op de technische gegevens die beschikbaar waren bij het ter perse gaan. Met het oog op de permanente verbetering van de kwaliteit van onze producten, kunnen deze gegevens zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. 1.2. Pictogrammen en plaatjes op de aggregaten met hun betekenis Gevaar Opgelet: rgevaar voor elektrokutie Aarding Opgelet: gevaar voor brandwonden 1 2 3 Opgelet: het stroomaggregaat wordt geleverd zonder olie. Controleer in elk geval het oliepeil alvorens het aggregaat te starten. 1 – Opgelet: zie de bij het stroomaggregaat geleverde documentatie 2 – Opgelet: uitstoot van toxische uitlaatgassen. Niet gebruiken in een gesloten of slecht verluchte ruimte. 3 – Leg de motor stil alvorens brandstof bij te vullen A = Model van aggregaat B = Vermogen van het aggregaat C = Stroomspanning D = Amperage E = Stroomfrequentie F = Arbeidsfactor G = Beschermingsniveau H = Geluidsvermogen van het aggregaat I = Gewicht van het aggregaat J = Referentienorm K = Serienummer Voorbeeld van identificatieplaat 1.3. Instructies en veiligheidsvoorschriften Gevaar Laat het stroomaggregaat nooit werken zonder dat de beschermkappen terug zijn aangebracht en alle toegangsdeuren gesloten zijn. Verwijder nooit de beschermkappen of open nooit de toegangsdeuren als het stroomaggregaat in werking is. 1.3.1 Waarschuwingen In deze handleiding staan verschillende waarschuwingstekens afgebeeld. Gevaar Dit symbool wijst op dreigend levensgevaar en gevaar voor de gezondheid van de blootgestelde personen. Niet-naleving van deze instructie heeft ernstige gevolgen voor de gezondheid en het leven van de blootgestelde personen. Waarschuwing Dit symbool trekt de aandacht op de risico's voor het leven en de gezondheid van de blootgestelde personen. Niet-naleving van deze instructie kan ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid en het leven van de blootgestelde personen. Opgelet Dit symbool wijst op een desgevallend gevaarlijke situatie. De risico's bij niet-naleving van de overeenkomstige instructie kunnen bestaan uit lichte letsels voor de blootgestelde personen of beschadiging van andere zaken. 1.3.2 Algemene tips Controleer bij ontvangst van het aggregaat of het materiaal zich in goede staat bevindt en of alle elementen van de bestelling aanwezig zijn. Behandel het aggregaat voorzichtig en zonder schokken en zorg ervoor dat de plaats waar het aggregaat zal worden opgeslagen of gebruikt op voorhand is klaargemaakt. Voor ieder gebruik: - moet u weten hoe een noodstop van het aggregaat uitgevoerd wordt, - moet u alle bedieningsorganen en handelingen perfect beheersen. Waarschuwing Met het oog op de veiligheid, moet u het onderhoudsinterval naleven (zie de onderhoudstabel). Voer nooit reparaties of onderhoudswerkzaamheden uit zonder de noodzakelijke ervaring en/of het noodzakelijke gereedschap. Laat nooit anderen het aggregaat gebruiken zonder dat zij vooraf de nodige instructies hebben gekregen. Laat nooit een kind het aggregaat aanraken, zelfs niet in stilstand. Vermijd het gebruik van het aggregaat in aanwezigheid van dieren (schrik, zenuwachtigheid, enz.). Start de motor nooit zonder luchtfilter of zonder uitlaat. Verwissel bij het monteren nooit de positieve en negatieve klemmen van de accu (indien aanwezig): door het verwisselen kan de elektrische apparatuur ernstig beschadigen. Dek een aggregaat nooit af met welk materiaal dan ook terwijl het in werking is of onmiddellijk nadat het is uitgeschakeld (wacht totdat de motor is afgekoeld). Smeer het aggregaat nooit in met olie, ook niet om het tegen corrosie te beschermen; conserveringsoliën zijn brandbaar en gevaarlijk bij inademing. Houd u in alle gevallen aan de ter plaatse geldende reglementen inzake het gebruik van stroomaggregaten. 1.3.3 Voorzorgsmaatregelen tegen brand Laat het aggregaat nooit werken in de nabijheid van explosieve stoffen (risico van vonken). Houd alle ontvlambare of explosieve stoffen (benzine, olie, doeken enz.) op afstand terwijl het aggregaat in werking is. Dek het aggregaat nooit af met welk materiaal dan ook terwijl het in werking is of Gevaar onmiddellijk nadat het is uitgeschakeld: wacht altijd totdat de motor is afgekoeld. 1.3.4 Voorzorgsmaatregelen tegen brandwonden Raak de motor noch de uitlaatdemper nooit aan terwijl het aggregaat in werking is of onmiddellijk na een stilstand. Waarschuwing Hete olie veroorzaakt brandwonden, vermijd contact met de huid. Alvorens aan het systeem te werken, moet u zich ervan vergewissen dat het niet meer onder druk staat. Start de motor nooit of laat deze nooit draaien zonder de olievuldop (risico van oliespatten). 1.3.5 Voorzorgsmaatregelen tegen elektrocutie Gevaar De stroomopwekkende groepen verliezen elektrische stroom bij hun gebruik: risico tot elektrokutie Raak geen losgekoppelde aansluitingen aan of kabels waarvan de isolatie is verwijderd. Neem nooit een stroomaggregaat vast met vochtige handen of voeten. Stel het materieel nooit bloot aan vloeistofspatten of aan weer en wind, of plaats het niet op een natte vloer. De elektrische kabels en verbindingen steeds in goede staat houden. Geen materiaal gebruiken in slechte staatrisico voor elektrolutie of schade aan de uitrusting. Bijzondere beschermingsmaatregelen die moeten vervuld worden volgends de gebruiksvoorwaarden. 1 – Indien de stroomopwekkende groep bij levering niet voorzien is van een geïntegreerd differentiaalbeveiligingsaggregaat. In het geval van het toevallig gebruik van een of meerdere mobiele of draagbare apparaten, is de aarding van de stroomopwekkende groep niet noodzakelijk, maar de volgende installatieregels dienen te worden geëerbiedigd: a) De aardingen van de gebruikte materialen verbonden met de stroomcontacten moeten onder elkaar verbonden zijn met de aarding van de groep door een beveiligingsgeleider; deze equipotentialiteit wordt bereikt indien alle verbindingskabels van de gebruiksmaterialen van klasse I, uitgerust zijn met een PE-beveiligingsgeleider (GROEN EN GEEL), correct verbonden via hun contactstekker met de stroomopwekkende groep (deze beveiligingsgeleider is niet noodzakelijk voor de materialen van de beveiligingsklasse II).Aangezien de goede staat van de kabels en de interconnectie van de aardingen een essentieel element zijn om de beveiliging te waarborgen tegen elektrische schokken, wordt ten zeerste aanbevolen kabel te gebruiken met rubberhoes, soepel en weerstandbiedend volgens de IEC norm EC 60245-4, of gelijkwaardige kabels, en te waken dat ze in perfecte staat gehouden worden. De kabellengtes respecteren die aangeduid zijn in de tabel van de paragraaf « Sectie van de kabels ». b) Elke kanalisatie (elektrische kabel), komende uit de stroomopwekkende groep, dient beveiligd te zijn door een bijkomend differentiaalbeveiligingsaggregaat gekalibreerd in 30mA, stroomafwaarts van elk stopcontact op minder dan 1m van de groep, en beveiligd tegen de uitwendige invloeden waaraan die kan blootgesteld worden. 2 – Indien de stroomopwekkende groep bij levering uitgerust is met een een geïntegreerd differentiaalbeveiligingsaggregaat (met een neutrale wisselstroomgenerator aangesloten met de aarding van de stroomopwekkende groep). In het geval van het toevallig gebruik van een of meerdere mobiele of draagbare apparaten, is de aarding van de stroomopwekkende groep niet noodzakelijk, maar de aansluitingsregels van de aardingen, gemeld in punt a) van paragraaf 1 hierboven, dienen te worden geëerbiedigd. In het geval van voeding door een tijdelijke of semi-permanente installatie (bouwwerf, spektakel, kermisactiviteit..), de aarding van de stroomopwekkende groep verbinden met de aarde en de regels eerbiedigen, die vermeld zijn in punt a) van paragraaf 1 hierboven. In het geval van de hervoeding in noodgeval van een vaste installatie, moet de verbinding van de stroomopwekkende groep met de aarding van de installatie die moet hervoed worden, en de elektrische verbinding, uitgevoerd worden door een bevoegd elektrieker, de toepasselijke reglementering respecterend op de plaats van de installatie.De stroomopwekkende groep niet direct verbinden met andere krachtbronnen (publiek distributienet, bijvoorbeeld); een bronnenomkeerder installeren. Mobiele aggregaten (voorbeeld:een stroomopwekkende groep geplaatst op een voertuig in beweging) Indien de aarding niet mogelijk is, moeten de aardingen van het voertuig en van de gebruiksmaterialen, verbonden met de stopcontacten van de stroomopwekkende groep, geïnterconnecteerd worden met de aarding van de stroomopwekkende groep door een beveiligingsgleider, daarbij de regels respecterend van verbinding van de aardingen vermeld in punt a) van paragraaf 1 hierboven. De beveiliging tegen elektrische schokken wordt bereikt door speciaal ontworpen ontkoppelaars voor de stroomopwekkende groep: in geval van nood, deze vervangen door ontkoppelaars met identieke nominale waarden en kenmerken. 1.3.6 Gevaar van draaiende onderdelen Ga nooit dichtbij draaiende onderdelen in werking staan met losse kleren of met lange haren zonder beschermnet op het hoofd. Probeer geen draaiende onderdelen in werking tegen te houden, te vertragen of te Gevaar blokkeren. 1.3.7 Voorzorgsmaatregelen tegen uitlaatgassen Koolmonoxide in uitlaatgassen is dodelijk als de concentratie ervan in de lucht die men inademt te groot is. Gebruik het aggregaat altijd in een goed geventileerde ruimte waar de gassen zich niet Gevaar kunnen ophopen. Met het oog op de veiligheid en voor de goede werking van het aggregaat, is een goede ventilatie verplicht (risico van vergiftiging, van oververhitting van de motor en van ongevallen of van schade aan apparatuur of omringende goederen). Indien de apparatuur binnen in een gebouw gebruikt wordt, dan moeten de uitlaatgassen worden afgevoerd naar buiten en moet er een geschikte ventilatie zijn, om te voorkomen dat de aanwezige personen of dieren onwel worden. 1.3.8 Voorwaarden voor het gebruik De vermelde prestaties van de stroomaggregaten worden behaald onder de referentieomstandigheden volgens ISO 8528-1 (2005): 9 Totale atmosferische druk: 100 kPa. 9 Omgevingstemperatuur van de lucht: 25 °C (298K). 9 Relatieve vochtigheid: 30 %. De prestaties van de aggregaten worden ongeveer 4% verminderd voor elke temperatuurstijging van 10°C en/of ongeveer 1% voor elke toename van de hoogteligging met 100 m. 1.3.9 Capaciteit van het stroomaggregaat (overbelasting) Overschrijd nooit de capaciteit (Ampère en/of Watt) van het nominaal vermogen van het aggregaat tijdens werking in continu bedrijf. Bereken het vereiste elektrische vermogen van de elektrische apparaten (in Watt of Ampère) alvorens het aggregaat aan te sluiten en in werking te stellen. Dit elektrische vermogen staat eveneens vermeld op de identificatieplaat van de lampen, elektrische apparaten, motoren etc. De totale waarde van alle vermogens van de gebruikte apparaten mag terzelfder tijd niet hoger liggen dan het nominale vermogen van het aggregaat. 1.3.10 Bescherming van het milieu Vang de motorolie bij het aftappen op in een daartoe voorziene verzamelbak: laat de olie nooit op de grond vloeien. Voorkom, voor zover mogelijk, dat geluiden tegen muren of andere bouwsels weerkaatsen (versterking van het volume). Als het aggregaat gebruikt wordt op plaatsen met bomen of struikgewas of op begroeid terrein, en als de uitlaatdemper geen vonkenvanger heeft, verwijder dan de begroeiingen over een voldoende brede zone en let goed op dat vonken geen brand kunnen veroorzaken. 1.3.11 Tanken Brandstof is uitermate ontvlambaar en verspreidt explosieve dampen. Tijdens het tanken moet de motor stilliggen. Het is verboden te roken, dichtbij te komen of vonken te veroorzaken tijdens het vullen van de brandstoftank. Gevaar Veeg alle sporen van brandstof weg met een schone doek. Olieproducten moeten worden opgeslagen en behandeld overeenkomstig de bepalingen van de wet. Draai de brandstofkraan (indien aanwezig) bij elke vulbeurt dicht. Vul nooit brandstof bij terwijl het aggregaat in werking of warm is. Plaats het aggregaat altijd op een effen, vlakke en horizontale ondergrond om te vermijden dat brandstof van de tank op de motor terechtkomt. Vul de tank met behulp van een trechter, zorg ervoor dat geen brandstof wordt gemorst en schroef daarna de vuldop weer op de brandstoftank. 1.3.12 Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van de accu's Plaats de accu nooit in de buurt van een vlam of vuur. Gebruik alleen geïsoleerd gereedschap. Gebruik nooit zwavelzuur of aangezuurd water om de elektrolyt bij te vullen. Gevaar 2. Algemene beschrijving Aarding (punt 1) Inspectieluik (punt 2) Brandstofkraan (punt 3) Verluchtingsregelaar van de brandstoftank (punt 4) Dop van de brandstoftank (punt 5) Starter (punt 6) Starter rewinder (punt 7) Elektrisch stopcontact (punt 8) Deksel van het inspectieluik (punt 1) Figuur A Modus MAX / ECO (punt 9) Drukpomp van de tank (punt 10) Controlelampjes (punt 11) A. Werkingslampje B. Overbelastingslampje C. Oliebeveiligingslampje Deksel om toegang te krijgen tot de bougie (punt 12) Stil (punt 13) Figuur B Dop voor het aanvullen en verwijderen van olie (punt 2) Maximum vulniveau voor de olie Figuur C Verluchtingsregelaar van de brandstoftank: RUN / START (punt 1) Drukpomp van de tank (punt 2) Brandstofzeef (punt 3) Maximum vulniveau voor de brandstof Brandstoffilter (punt 4) Figuur D Filterelement (punt 2) Reinigen van het filterelement Deksel van de luchtfilter (punt 1) Deksel om toegang te krijgen tot de bougie (punt 1) Figuur E Bougie (punt 2) 3. Voorbereiding voor gebruik 3.1. Plaats van gebruik Kies een schone, geventileerde en tegen weer en wind beschutte plaats. Plaats het aggregaat op een effen, horizontaal en voldoende stevig oppervlak zodat het niet in de grond zakt (het aggregaat mag in geen geval meer dan 10° hellen). Zorg dat de olie- en brandstofvoorraad zich in de nabijheid van de plaats van gebruik van het aggregaat bevindt, maar wel op een veilige afstand ervan. 3.2. Aarding van het aggregaat De stroomopwekkende groepen verdelen elektrische stroom bij hun gebruik : risico voor elektrokutie. De stroomopwekkende groep met de aarde verbinden bij elk gebruik. Gevaar Om de groep met de aarde te verbinden; een koperdraad van 10 mm2 verbinden met de stroomopwekkende groep en met een aardingspaal in gegalvaniseerd staal, die 1 meter in de grond geslagen is. 3.3. Controle van het oliepeil Opgelet n o p q r s t Controleer steeds het niveau van de motorolie alvorens het stroomaggregaat te starten Vul aan met de aanbevolen olie (cf. § Karakteristieken) met behulp van een trechter tot de bovenste grens van de peilstok Open het inspectieluik (fig. A – punt 2). Maak de olievuldop los (fig. B – punt 2). Controleer het olieniveau. Vul aan indien nodig. Schroef de vuldop opnieuw vast. Verwijder de overtollige olie met een schone doek. Sluit het inspectieluik (fig. A – punt 2). 3.4. Controle van het brandstofpeil Bij het tanken van brandstof moet de motor gestopt zijn en de veiligheidsinstructies in acht genomen worden (cf.§ Tanken ). Zet de verluchtingsregelaar steeds op stand RUN alvorens het deksel van de brandstoftank te openen. Gevaar n o p q Sluit de brandstofkraan (fig. A – punt 3). r Draai de dop van de brandstoftank weer vast. Zet de verluchtingsregelaar van de brandstoftank op stand RUN (fig. A – punt 4 & fig. C – punt 1). Draai de dop van de brandstoftank los (fig. A – punt 5). Controleer het brandstofniveau. Vul de tank tot het vulniveau met behulp van een trechter zonder brandstof te morsen. Gebruik alleen zuivere brandstof die geen water bevat. Overvul de tank niet (er mag geen brandstof in de vulpijp staan). Controleer altijd na het tanken of de tankdop degelijk is gesloten. Vergewis u ervan indien brandstof werd gemorst, dat deze is opgedroogd en de dampen zijn verdreven alvorens het stroomaggregaat in werking te stellen. Opgelet 3.5. Controle van het luchtfilter Controleer de luchtfilter alvorens het stroomaggregaat te starten. Opgelet n o p Open het inspectieluik (fig. A – punt 2) Ontgrendel de luchtfilter en verwijder het deksel ervan (fig. D – punt 1). Controleer de staat van het filterelement, maak het schoon indien nodig (cf. § Reinigen van de luchtfilter). 4. Gebruik van het aggregaat Waarschuwing Voor ieder gebruik: - moet u weten hoe een noodstop van het aggregaat uitgevoerd wordt, - moet u alle bedieningsorganen en handelingen perfect beheersen. 4.1. Startprocedure Om het stroomaggregaat na een stop van meer dan 10 min of als het brandstofniveau lager is dan de helft van het vat opnieuw op te starten dient u het brandstofvat onder druk te zetten met behulp van de drukpomp (cf. § Gebruik van de drukpomp van de tank) n o p q Controleer of het stroomaggregaat goed geaard is (fig. A – punt 1 & cf. § Aarding van het aggregaat). r s t Trek een keer zachtjes aan de starter-rewinder (fig. A – punt 7) tot u weerstand voelt, laat de rewinder langzaam terugkomen. Zet de verluchtingsregelaar van het brandstofvat op stand RUN (fig. A – punt 4 & fig. C – punt 1). Open de brandstofkraan (fig. A – punt 3). Zet de hendel van de starter (fig. A – punt 6) op stand « ». N.B : Gebruik de starter niet als de motor warm is of als de luchttemperatuur hoog is. Trek vervolgens snel en hard aan de starter-rewinder tot de motor start. Zet de starter traag op stand « » en wacht tot de temperatuur van de motor stijgt alvorens het stroomaggregaat te gebruiken. 4.1.1 Gebruik van de drukpomp van het vat Het brandstofreservoir moet met behulp van de pomp onder druk worden gebracht: Nadat het stroomaggregaat langer dan 10 minuten stil heeft gelegen, Wanneer het brandstofniveau gedaald is tot minstens de helft van het reservoir Gebruik de drukpomp van het brandstofreservoir nooit als het brandstofniveau hoger is dan het midden van het reservoir (risico op beschadiging van het stroomaggregaat). Opgelet n o p q Zet de verluchtingsregelaar van het brandstofreservoir op START (fig.C – punt 1). Zet de drukpomp van het reservoir verschillende keren aan (fig. C – punt 2). Start het stroomaggregaat zonder de verluchtingsregelaar van het brandstofreservoir op RUN (cfr. § Startprocedure). Zet de verluchtingsregelaar van het brandstofreservoir op RUN (fig. C – punt 1) na het opstarten van het stroomaggregaat. 4.2. Werking Wanneer het aggregaat warm is en de snelheid gestabiliseerd (na ongeveer 3 min) : n o p Controleer of het werkingslampje brandt (fig. A – punt. 11, A). Schakel modus « MAX » of « ECO » aan (fig. A – punt 9). Schakel het apparaat op het stopcontact van het stroomaggregaat aan (fig. A – punt 8). Bij overbelasting of kortsluiting dooft het werkingslampje (fig. A – punt 11, A) en brandt het overbelastingslampje (fig. A – punt 11, B) : leg de stroomaggregaat stil en doe de overbelasting of de kortsluiting verdwijnen. 4.2.1 Modus MAX-ECO MAX Wanneer de knop (fig.A – punt 9) in stand “MAX” staat, kan het stroomaggregaat snel tegemoet komen aan een aanzienlijke stroomvraag (onbelast draait het 3800 tr/min). ECO De stand “ECO” is handig voor kleine lasten. Teneinde de geluidsemissie te beperken, draait het stroomaggregaat aan zijn minimale snelheid (3000 tr/min) tussen 0 en 200 W. Vanaf een gevraagd vermogen van meer dan 200 W neemt de rotatiesnelheid geleidelijk toe. 4.3. Stilleggen n o p De apparaten stil leggen en uitschakelen. Laat de motor gedurende 1 of 2 min onbelast draaien. Sluit de brandstofkraan (fig. A – punt 3). Het stroomaggregaat stopt. Controleer steeds of het stroomaggregaat goed geventileerd wordt. Zelfs nadat hij stil gelegd werd blijft de motor warmte afgeven. Waarschuwing 5. Beschermingen 5.1. Oliebeveiliging Als er te weinig olie in het motorcarter is of als de oliedruk te laag is, stopt de oliebeveiliging de motor automatisch om beschadiging te voorkomen. In dat geval, dient u het oliepeil van de motor te controleren en indien nodig olie bij te vullen alvorens op zoek te gaan naar andere oorzaken van storingen. 5.2. Vermogensschakelaar Het elektrisch circuit van het aggregaat is beveiligd door middel van een of meer magnetothermische uitschakelaars, differentiaaluitschakelaars of thermische uitschakelaars. Bij een eventuele overbelasting en/of kortsluiting, kan de elektrische stroomlevering uitvallen. Vervang, indien nodig, de vermogensschakelaars van het stoomaggregaat door vermogensschakelaars met identieke nominale waarden en karakteristieken. 6. Onderhoudsprogramma 6.1. Nut van onderhoud De uit te voeren onderhoudswerkzaamheden staan in het onderhoudsprogramma. De aangegeven frequentie geldt ter indicatie en voor aggregaten die gebruikt worden met brandstof en olie die voldoen aan de specificaties die zijn aangegeven in deze handleiding. Indien het aggregaat wordt gebruikt onder zware omstandigheden, moet het interval tussen de onderhoudswerkzaamheden ingekort worden. 6.2. Onderhoudstabel Element Stroomaggregaat Motorolie Brandstofzeef Luchtfilter Bougie Soupapes* Operaties uit tvoeren na het verstrijken van de 1ste termijn Maandelijks Bij elk gebruik Schoonmaken Controleer het niveau Vervangen Schoonmakenr Controlerenr Schoonmaken Controleren & schoonmaken Controleren* of 3-maandelijks of Om de 10 uur Jaarlijks of Om de 50 uur • Om de 300 uur • • • • • • • * Deze operaties moeten uitgevoerd worden door een van onze agenten Vervang de motorolie ten minste een keer per jaar bij veelvuldig gebruik. 7. Onderhoudsmethode Alvorens enig onderhoud uit te voeren: - zet het aggregaat stil, - het/de stopsel(s) afschakelen van de ontstekingsbougie(s) en de startbatterij uitschakelen (indien aanwezig). Waarschuwing Gebruik uitsluitend originele of gelijkwaardige onderdelen: risico van beschadiging van het aggregaat 7.1. Controleren van bouten, moeren en schroeven Om incidenten of storingen te voorkomen, moet u dagelijks alle bouten en moeren zorgvuldig controleren. n o Controleer het hele aggregaat vóór iedere start en na ieder gebruik. Trek alle bouten na waarop speling zou kunnen zitten. Opgelet het opspannen van de cilinderkopbouten moet worden uitgevoerd door een specialist. Raadpleeg uw regionale verdeler. 7.2. Verversen van de motorolie Respecteer milieubeschermingsvoorschriften (cf. § Bescherming van het milieu) en vang de olie op in een geschikt recipiënt. n o p q r s t u Open het inspectieluik (fig. A – punt 2). Verwijder de dop voor het vullen en leegmaken als de motor nog warm is (fig. B – punt 2). Kantel voorzichtig het aggregaat om de olie op te vangen in een geschikt recipiënt. Controleer het niveau na het verwijderen van de olie en bijvullen met aanbevolen olie (cf. § Karakteristieken) Breng de dop voor het vullen en leegmaken opnieuw ter plaatse (fig. B – punt 2). Controleer of er geen olielek is. Verwijder alle olieresten met een schone doek. Sluit het inspectieluik. 7.3. Reinigen van het brandstofzeefje Gevaar n o p q r Niet roken, niet in de buurt van vlammen werken of vonken veroorzaken. Controleer of er geen lekken zijn, verwijder alle brandstofresten en zorg ervoor dat de dampen opgelost zijn alvorens het stroomaggregaat te starten. Sluit de brandstofkraan (fig. A – punt 3) Verwijder de dofpvan de brandstoftank en de zeef (fig. C – punt 3). Blaas op de zeef met behulp van een drogepersluchtpistool bij lage druk van binnen uit naar buiten. Spoel met schone brandstof. Breng de zeef opnieuw op haar plaats en draai de dop van de brandstoftank zorgvuldig vast. 7.4. Vervangen van het brandstoffilter Rook niet of maak geen vuur of vonken. Controleer of er geen lekkage is, veeg elk spoor van brandstof weg en controleer of de dampen verdreven zijn, voordat u het stroomaggregaat start. Gevaar n o p q r s Sluit de brandstofkraan (fig. A – punt 3). Noteer de montagerichting van het filter. Maak het brandstoffilter los van zijn steun (fig. C – punt 4). Verwijder de brandstofleidingen aan weerszijden van het filter en vang de brandstof op in een geschikte opvangbak. Plaats een nieuwe filter, rekening houdend met de montagerichting. Open de brandstofkraan en controleer op lekkage. 7.5. Reinigen van het luchtfilter Opgelet n o p Gebruik nooit benzine of oplosmiddelen met een laag vlampunt voor het reinigen van het luchtfilterelement (gevaar van brand of explosie). Neem het inspectieluik weg (fig. A – punt. 2). Verwijder het deksel van de filter (fig. D – punt 1). Verwijder het filterelement (fig. D – punt 2) en controleer het type vervuiling: Droog vuil: n Blaas op het filterelement met behulp van een drogepersluchtpistool bij lage druk van binnen uit naar buiten en beweeg het pistool daarbij van boven naar onder totdat al het stof eruit is. o p q Controleer de staat van het filterelement: vervang hem bij de minste beschadiging van het schuim n o p Vervang het filterelement. Zet het filterelement en zijn deksel terug op hun plaats. Zet het inspectieluik terug op zijn plaats. Vochtig/olieachtig vuil: Zet het filterelement en zijn deksel terug op hun plaats. Zet het inspectieluik terug op zijn plaats. 7.6. Controle van de ontstekingsbougie n Open het deksel om toegang te krijgen tot de bougie (fig. E - punt 1) en bevestig de ontstekingsbougie met behulp van een bougiesleutel (bijgeleverd). o Controleer de staat van de bougie (fig. E - punt 2) : Als de elektroden versleten zijn of de isolatie gebarsten of geschilferd is: p q Vervang de bougie. r Zet de bougie met een bougiesleutel nog een 1/4 -1/2 omwenteling vaster om de onderlegring te pletten. Plaats de nieuwe bougie en draai deze met de hand vast zodat de schroefdraad niet beschadigt. Als dit niet zo is: p q Reinig de bougie met een metaalborstel. r s Controleer de staat van de onderlegring. t Zet de bougie met een bougiesleutel nog 1/4 -1/2 omwenteling vaster om de onderlegring te pletten. Controleer de elektrodeafstand "X" met een voelermaat: deze moet 0,6 tot 0,8 mm zijn. Plaats de bougie en draai deze met de hand vast zodat de schroefdraad niet beschadigt. 7.7. Reinigen van het aggregaat Opgelet Wassen met een waterstraal wordt ontraden. Wassen met een hogedrukreiniger is verboden. n o Alle stofdeeltjes verwijderen en de afvalproducten rondom de uitlaatbuis. p Controleer de algemene toestand van het aggregaat en vervang eventueel defecte onderdelen. Maak het stroomaggregaat schoon en vooral de aan- en afvoeren van de lucht en de alternator, met behulp van een doek en een borstel. 8. Opslag van het aggregaat Voer de volgende opbergoperaties uit overeenkomstig de onderstaande aanwijzigingen indien u het stroomaggregaat gedurende lange tijd niet gebruikt. n o p q Laat de brandstoftank geheel leeglopen in een passende bak. r s Zet de ontstekingsbougie opnieuw op haar plaats. Laat de motor draaien tot hij stopt bij gebrek aan brandstof. Ververs de motorolie. Verwijder de ontstekingsbougie (fig. E – punt. 2) en giet ongeveer 15 ml. schone motorolie in de cilinder via de opening van de bougie. Trek 3 tot 4 keer aan de hendel van de starter-rewinder (fig. A – punt. 7). De vloeistof aflopen radicaal de carburator en verspreiding van het olie in de cilinder. t Maak de buitenkant van het stroomaggregaat schoon en bedek het met de beschermingshousse om het tegen het stof te beschermen. u Bewaar het stroomaggregaat op een schone en droge plaats. 9. Opsporen van kleine storingen Problemen De motor start niet De motor valt stil Geen elektrische stroom Mogelijke oorzaken Mogelijke oplossingen Werkende lading aangesloten op het stroomaggregaat Oliepeil onvoldoende. Ontoereikend brandstofniveau. Opgestopte of lekkende brandstoftoevoer Opgestopte luchtfilter Opgestopte ventilatieopeningen Oliepeil onvoldoende. Overbelastingslampje brandt (fig. A – punt 11): overbelasting. Defect snoer van de apparaten. Oliepeil onvoldoende. Defect stopcontact Defecte alternator. Ontkoppel de lading Controleer het oliepeil en vul bij indien nodig. Vul brandstof bij (cf. § Tanken) Laten controleren, herstellen of vervangen.* Maak de luchtfilter schoon. Maak de aanzuig- en stuwingsbeschermingen schoon. Controleer het oliepeil en vul bij indien nodig. Neem de overbelasting weg en wacht 30 sec. alvorens opnieuw op te starten. Vervang het snoer. Controleer het oliepeil en vul bij indien nodig. Laten controleren, herstellen of vervangen.* Laten controleren, herstellen of vervangen.* * Deze operaties moeten uitgevoerd worden door een van onze agenten. 10. Karakteristieken Model Motortype Max. vermogen / Theoretisch vermogen Gelijkstroom Wisselstroom Type stopcontacten Vermogensschakelaar Oliebeveiliging Accu Geluidsdrukniveau op 1 m in dB(A) Gewicht in kg (zonder brandstof) Afmetingen L x l x h in cm Aanbevolen olie Inhoud van het oliecarter in liter Aanbevolen brandstof Inhoud van de brandstoftank in liter Bougie ● : serie o : optie X : onmogelijk NEO 3000 OLYMP ES 128-1 2600 W / 2100 W 12V-5A 230V-9,2A 2 x 2P+T - 10/16A - 230V ● ● X 73 dB(A) 24 59 x 30 x 55 SAE 15W40 0,55 Benzine zonder lood 4,3 CHAMPION : RN9YC / NGK : BPR6ES 11. Sectie van de kabels Wijze van leggen = kabels op kabelbaan of tablet zonder gaten / toelaatbare stroomval = 5% / Multi-geleiders Type van PVC kabel PVC 70°C (voorbeeld H07RNF) / Omgevende temperatuur =30°C. Aanbevolen sectie van de kabels 0 tot 50m 51 tot 100m 101 tot 150m Kaliber ontkoppelaar (A) mm²/AWG mm²/AWG mm²/AWG Monofase Driefasen Monofase Driefasen Monofase Driefasen 10 4 / 10 1.5 / 14 10 / 7 2.5 / 12 10 / 7 4 / 10 16 6/9 2.5 / 12 10 / 7 4 / 10 16 / 5 6/9 20 10 / 7 2.5 / 12 16 / 5 4 / 10 25 / 3 6/9 25 10 / 7 4 / 10 16 / 5 6/9 25 / 3 10 / 7 25 / 3 35 / 2 32 10 / 7 40 16 / 5 35 / 2 50 / 0 50 16 / 5 35 / 2 50 / 0 63 25 / 3 50 / 0 70 / 2/0 12. EG-conformiteitsverklaring Naam en adres van de fabrikant : SDMO, 12 bis rue de la Villeneuve, CS 92848, 29228 BREST CEDEX 2, FRANCE Beschrijving van de uitrusting Stroomaggregaat Merk SDMO Type INEO 3000 Naam en adres van de persoon die bevoegd is om het technisch dossier samen te stellen en te bewaren G. Le Gall, SDMO, 12 bis rue de la Villeneuve, CS 92848, 29228 BREST CEDEX 2, FRANCE G. Le Gall, gevolmachtigd vertegenwoordiger van de fabikant, verklaart dat de uitrusting beantwoordt aan de volgende Europese Normen : 2006/42/CE / Norm machines. Voor de richtlijn 2000/14/CE Gemeld organisme : 2006/95/CE / Norm laagspanning. 2004/108/CE / Norm voor electromagnetische compatibiliteit. CETIM 2000/14/CE / Norm met betrekking tot geluidsverspreiding in de BP 67 F60304 - SENLIS Procedure van in overeenstemmingbrenging : Bijlage VI. omgeving van de materialen voorzien om buiten gebruikt te Gewaarborgd niveau van geluidssterkte (Lwa) : 96 dB(A). worden. P toegewezen: 2100 W 01/2010 - G. Le Gall
1 / 1

SDMO NEO 3000 2600W de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor