Krone BA EasyCut 280 CV-Q/CRI-Q, 320 CV-Q Handleiding

Type
Handleiding
Schijvenmaaier
EasyCut 280 CV-Q
EasyCut 280 CRi-Q
EasyCut 320 CV-Q
(vanaf Machine-Nr. 621 905)
Gebruikershandboek
150 000 013 00 NL
Zeer geachte klant,
U heeft hiermee een handleiding voor gebruik ontvangen voor
het door U aangeschafte product van KRONE.
Dit gebruikershandboek bevat belangrijke informaties voor een
juist gebruik en een veilige bediening van dit product.
Mocht, om welke reden dan ook, deze handleiding geheel of
gedeeltelijk onbruikbaar geworden zijn, dan dient U, onder
opgave van het nummer als vermeld op de voorzijde, een nieuw
en goed exemplaar voor dit product te bestellen.
Spelle, den 25.04.05
(Dr.-Ing. Josef Horstmann, Geschäftsführer)
(ppa. Dr.-Ing. Klaus Martensen, Leiter der Konstruktion und Entwicklung)
EG-Conformiteitsverklaring
overeenkomstig Richtlijn 98/37/EG
Heinrich-Krone-Str. 10, D-48480 Spelle
Wir
verklaren in enige verantwoordelijkheid, dat het product
waarop deze verklaring betreking heeft, beantwoordt aan de van toepassing zijnde fundamentele
veiligheids- en gezondheidseisen van de Richtlijn 98/37/EG:
Maschinenfabrik Bernard Krone GmbH
Krone-driepuntschijvenmaaier
Type:
EasyCut 280 CV-Q; EasyCut 280 CRi-Q; EasyCut 320 CV-Q
Voorwoord
Geachte klant !
Met het kopen van de schijvenmaaier heeft U een
kwaliteitsprodukt aangeschaft van KRONE.
Wij danken U voor uw vertrouwen, dat U ons gegegevn
heeft door in dit produkt te investeren.
Om optimaal gebruik te kunnen maken, plezier te
kunnen hebben, van de maaier, dient U deze
handleiding zorgvuldig te lezen, zeker nog voordat U
aan of met de maaier gaat werken.
De inhoud van deze handleiding is zo opgebouw, dat U
steeds uitvoerig over de noodzakelijke handelingen
geinformeerd wordt, overeenkomstig de logische
opvolging van handelingen in het werk. De handleiding
bevat uitgebreide aanwijzingen en informaties over het
onderhoud, een veilig gebruik van de maaier, de veilige
werkmethodes, de bijzondere veiligheidsmaatregelen
en de te verkrijgen toebehoren.
Het opvolgen van deze aanwijzingen en informaties
zijn noodzakelijk, belangrijk en nuttig voor de
bedrijfsveiligheid, betrouwbaarheid en waardevastheid
van de maaier.
Let U er goed op:
De handleiding is een wezenlijk deel van uw werktuig.
Gebruik het werktuig uitsluitend op de manier zoals
beschreven in deze handleiding, volg alle aanwijzingen
en instructies op.
Volg absoluut alle veiligheids-bepalingen en -
instructies op.
Volg ook de algemeen geldende voorschriften op ter
voorkoming van ongelukken, alsmede de overige
algemeen bekende veiligheidsvoorschriften, bedrijfs-
en abrbeidsveiligheidsvoorschriften en wegenverkeers-
reglement en plaatselijke verordeningen.
Alle informaties, afbeeldingen en technische gegevens
in deze handleiding komen overeen met de nieuwste
stand van zaken, zoals bekend op het moment van
publikatie.
Konstruktieve veranderingen blijven altijd mogelijk
zonder kennisgeving of verklaring van reden.
Mocht deze handleiding geheel of gedeeltelijk
onbruikbaar geworden zijn, dan dient U onder
vermelding van het op het voorblad weergegeven
nummer een nieuw exemplaar betreffende uw werktuig
te bestellen.
Wij wensen u veel succes met uw KRONE werktuig.
Maschinenfabrik Bernard Krone GmbH
Spelle
Voorwoord
Inhoud
1 Algemeen ............................................................................................ I -1
1.1 Doelmatig gebruik ....................................................................................................I -1
1.2 Technische gegevens...............................................................................................I -1
1.2.1 Adres fabrikant .........................................................................................................I -1
1.2.2 Verklaring .................................................................................................................I -1
1.2.3 Kenmerking ..............................................................................................................I -1
1.2.4 Gegevens nodig bij vragen en bestelingen ..............................................................I -1
1.2.5 Doelmatig gebruik ....................................................................................................I -2
1.2.6 Technische gegevens...............................................................................................I -2
2 Veiligheid ........................................................................................... II -1
2.1 Symbolen van aanwijzingen in de handleiding ....................................................... II -1
2.2 Voorschriften voor veiligheid en voorkoming van ongevallen ................................. II -1
2.2.1 Bevoegdheid van personeel en hun scholing ......................................................... II -1
2.2.2 Gevaren bij niet opvolging van de veiligheidsaanwijzingen.................................... II -1
2.2.3 Veiligheidsbewust werken ....................................................................................... II -1
2.2.4 Voorschriften voor veiligheid, en ter voorkoming van ongevallen ............................ II -2
2.2.5 Aangekoppelde werktuigen..................................................................................... II -3
2.2.6 Aftakasaandrijving .................................................................................................. II -3
2.2.7 Hydraulieksysteem .................................................................................................. II -3
2.2.8 Banden .................................................................................................................... II -4
2.2.9 Onderhoud .............................................................................................................. II -4
2.2.10 Eigenmachtige veranderingen en onderdelenvoorziening ...................................... II -4
2.2.11 Ontoelaatbaar gebruik ............................................................................................. II -4
2.2.12 Werkzaamheden in de buurt van hoogspanningsleidingen .................................... II -4
2.3 Inleiding................................................................................................................... II -5
2.3.1 Plaats van de veiligheidsstickers op het werktuig ................................................... II -5
2.3.2 Plaats van de algemene veiligheidsstickers op het werktuig .................................. II -8
3. Alvorens te gebruiken ..................................................................... III -1
3.1 Speciale veiligheidsinstructies ............................................................................... III -1
3.2 Aankoppelen van de maaier .................................................................................. III -1
3.2.1 Koppelpunten ......................................................................................................... III -1
3.2.2 Aankoppelen .......................................................................................................... III -2
3.2.3 Aslasten ................................................................................................................. III -3
3.3 Tussenas ................................................................................................................ III -3
3.3.1 Aanpassen van de tussenas .................................................................................. III -3
3.4 Verbindende tussenas ............................................................................................ III -3
3.5 Hydrauliek .............................................................................................................. III -4
3.5.1 Speciale veiligheidsinstructies ............................................................................... III -4
3.5.2 Aansluiten van hydrauliekslang ............................................................................. III -4
3.5.3 Wegzetsteun .......................................................................................................... III -4
3.6 Van Werkstand naar Transportstand ....................................................................... III -5
3.7 Van transport- in werkstand .................................................................................... III -6
3.8 Rijden op de kopakker ........................................................................................... III -7
3.9 Veiligheidsinstructies voor het maaien ................................................................... III -7
3.10 Afkoppelen van de maaier van de trekker .............................................................. III -8
4. Instellingen aan de maaier ............................................................ IV -1
4.1 Speciale veiligheidsinstructies .............................................................................. IV -1
4.1.1 Instelling van de snijhhoogte ................................................................................. IV -1
4.2 Instelling van beschermingen ................................................................................ IV -1
4.3 Instelling van de ontlastingsveren ......................................................................... IV -2
4.4 Instellen van de paalveiligheid .............................................................................. IV -3
4.5 Instellen van kneuzertoerental .............................................................................. IV -4
4.6 Instellen van de kneusplaat van de kneuzer.......................................................... IV -4
4.7 Instellen van de zwadbreedte ................................................................................ IV -5
4.7.1 Instellen wegleggen op zwad ................................................................................ IV -5
4.7.2 Breed wegleggen .................................................................................................. IV -5
4.8 Instellen van de rollenconditioner.......................................................................... IV -6
5. Onderhoud........................................................................................ V -1
5.1 Speciale veiligheidsinstructies ............................................................................... V -1
5.2 Algemeen ............................................................................................................... V -1
5.3 Hoeveelheden en kwaliteiten van olie in transmissies ........................................... V -2
5.3.1 Intervaltijden voor oliepeilen en olieverversen op de aandrijvingen ....................... V -2
5.4 Haakse aandrijving ................................................................................................ V -3
5.5 Schakelkast ............................................................................................................ V -3
5.6 Haakse aandrijving (CRI) ....................................................................................... V -4
5.7 Aandrijving van bovenste walsen (optie) ................................................................ V -4
5.8 Kontrole oliepeil en olieverversen bij de maaibalk ................................................. V -5
5.9 Controle van de meskling en meshouder ............................................................... V -6
5.9.1 Maaimessen ........................................................................................................... V -6
5.9.2 Schroefsluiting van het mes ................................................................................... V -6
5.9.3 Snelsluiting van het mes ........................................................................................ V -6
5.9.4 Regelmatige controle van de bladveren ................................................................. V -7
5.10 Regelmatige controle van de messchijven c.q. mestrommels ................................ V -7
5.10.1 Slijtagegrens voor erosie ........................................................................................ V -7
5.11 Messen vervangen met messen-boutsluiting ......................................................... V -8
5.12 Messen vervangen met messen-snelsluiting .......................................................... V -8
5.13 Stootkanten vervangen........................................................................................... V -9
5.14 Smeren ................................................................................................................... V -9
5.14.1 Tussenas ................................................................................................................ V -9
5.15 Smeerpunten op de maaier .................................................................................. V -10
6. Overwinteren ................................................................................... VI -1
7 Weer ingebruikname ..................................................................... VII -1
7.1 Speciale veiligheidsinstructies ............................................................................. VII -1
7.2 Algemeen ............................................................................................................. VII -1
7.3 Slipkoppeling ....................................................................................................... VII -1
8. Optie ...............................................................................................VIII - 1
8.1 Speciale veiligheidsinstructies ........................................................................... VIII - 1
8.2 Sloffen voor grotere stoppellengte ...................................................................... VIII - 1
I - 1
Algemeen
1 Algemeen
De handleiding bevat fundamentele aanwijzingen, die
bij het aankoppelen, het gebruik en onderhoud
opgevolgd moeten worden. Daarom moet deze
handleiding absoluut door het bedienend personeel nog
voor het eerste gebruik gelezen worden en moet ook
daarna gemakkelijk toegankelijk zijn.
Niet alleen de onder de kop algemene veiligheids-
bepalingen genoemde veiligheidsinstructies moeten
opgevolgd worden, maar ook de in de andere
hoofdstukken genoemde bijzondere veiligheids-
instructies.
1.1 Doelmatig gebruik
De EasyCut schijvenmaaier dient tot het snijden van
op de grond groeiende landbouwgewassen.
1.2 Technische gegevens
1.2.1Adres fabrikant
Maschinenfabrik Bernard Krone GmbH
Heinrich-Krone-Straße 10
D-48480 Spelle (Germany)
Telefoon: 00 49 59 77/935-0
Telefax: 00 49 59 77/935-339
1.2.2Verklaring
EG-Conformiteitsverklaring
overeenkomstig EG Richtlijn
Zie binnenkant van het titelblad
1.2.3Kenmerking
Jaar
Type
Mach. Nr.
Het gehele typeplaatje, en de gegevens
erop, heeft de waarde van een
oorkonde en mag absoluut niet
gewijzigd of onleesbaar gemaakt
worden!
1.2.4Gegevens nodig bij vragen en
bestelingen
Bij vragen over het werktuig en bij de bestelling van
onderdelen moet het type, het machine-nr. en het
bouwjaar opgegeven worden.
Opdat U deze gegevens steeds bij de hand heeft,
wordt aanbevolen deze in de velden hierboven in te
vullen.
Originele onderdelen, en door de
fabrikant goedgekeurde accesoires,
dienen de veiligheid. Het gebruik van
andere delen kan de aansprakelijkheid
voor de gevolgen ervan teniet doen.
De machinegegevens bevinden zich op het typeplaatje
(1). Deze is op de draagbalk aangebracht.
M
asc
hin
e
n
f
a
b
r
i
k
B
e
r
n
a
r
d
K
r
on
e
G
m
b
H
H
e
in
r
i
c
h
-
K
r
on
e
-
S
t
r
a
ß
e
10
,
D
48480
S
p
e
ll
e
J
a
h
r
A
nn
é
e
M
asc
h
.
N
r
N
o
.
d
e
s
é
r
i
e
T
y
p
e
M
a
d
e
in
W.
-
G
e
r
m
a
n
y
EC-120-1
I - 2
Algemeen
1.2.5Doelmatig gebruik
De EasyCut schijvenmaaier is uitsluitend gebouwd, voor
het daarvoor als normaal bekende gebruik in de
landbouw (doelmatig gebruik).
Elk daarvan afwijkend gebruik geldt als niet doelmatig.
Voor alle hieruit voortvloeiende schaden is de fabrikant
niet aansprakelijk; het risiko hiervoor draagt uitsluitend
de gebruiker.
Tot het doelmatig gebruik behoren tevens het opvolgen
van alle door de fabrikant voorgeschreven gebruiks-,
onderhouds- en reparatievoorschriften.
1.2.6Technische gegevens
Type EasyCut 280 CV-Q EasyCut 280 CRi-Q EasyCut 320 CV-Q
Werkbreedte [mm] 2710 2710 3140
Transportbreedte [mm]
2013 2013 2013
Aantal maaischijven 4 4 5
Aantal maaitrommels 2 2 2
Kneussysteem V-klepels Rollen-Conditioner V-klepels
Toerental kneuzer [1/min] 600/900 760 600/900
Breedte kneussysteem [mm] 2050 1991 2500
Capaciteit [ha/h] 3-3,5 3-3,5 3,5-4
Benodigd vermogen [kW/PS] 59/80 59/80 74/100
Aftakastoerental [1/min] 540 540 540
Benodigde hydr. aansluitingen 1 x EW 1 x EW 1 x EW
1 x DW 1 x DW 1 x DW
Eigen gewicht [kg] ca. 1040 1080 ca. 1120
II - 1
Veiligheid
2 Veiligheid
2.1 Symbolen van aanwijzingen in
de handleiding
De in deze handleiding opgenomen veiligheids-
instructies, die indien ze niet opgevolgd worden gevaar
voor personen kunnen veroorzaken, zijn aangegeven
met een algemeen symbool voor gevaar:
Veiligheidssymbool volgens DIN 4844 - W9
Algemene aanwijzingen voor de werking zijn als volgt
gesymboliseerd:
2.2 Voorschriften voor veiligheid
en voorkoming van
ongevallen
2.2.1 Bevoegdheid van personeel en hun
scholing
De schijvenmaaier mag uitsluitend door personen
worden gebruikt, onderhouden en gerepareerd, die
hiermee vertrouwd zijn en over de hiermee verbonden
gevaren geinstrueerd zijn. Verantwoordelijkheid,
bevoegdheid en begeleiding van het personeel moet
door de eigenaar goed geregeld zijn. Indien het
personeel niet over de juiste kennis beschikt, dan moet
het personeel hierover geinformeerd en geschoold
worden. Bovendien moet de eigenaar zich ervan
overtuigen dat het personeel de inhoud van de
handleiding gelezen heeft en goed begrijpt.
Werkzaamheden die niet in deze handleiding zijn
omschreven, mogen uitsluitend door geautoriseerde
werkplaatsen van erkende handelaren worden
uitgevoerd.
2.2.2 Gevaren bij niet opvolging van de
veiligheidsaanwijzingen
Indien de veiligheidsbepalingen niet opgevolgd worden,
kan dit gevaar opleveren voor personen alsook voor het
milieu en het werktuig. Het niet volledig opvolgen van
alle aanwijzingen kan het verliezen van alle
aansprakelijkheid en schadevergoeding tot gevolg
hebben.
In enkele gevallen kan het niet opvolgen van de
aanwijzingen bijvoorbeeld de volgende gevaren
veroorzaken:
Gevaar voor personen door een niet veilige
werkomgeving
Niet werken van belangrijke functies van het
werktuig
Niet functioneren van voorgeschreven methodes van
onderhoud.
Gevaar voor personen door mechanische en chemi-
sche inwerking
Gevaar voor het milieu door lekkage van olie
2.2.3 Veiligheidsbewust werken
De in deze handleiding genoemde veiligheids-
instructies, de algemeen geldende en de mogelijk
plaatselijke of op het bedrijf betrokken voorschriften ter
voorkoming van ongevallen moeten opgevolgd worden.
De wettelijke bepalingen en die van de arbeids-
inspectie zijn bindend.
Volg de veiligheidsinstructies van de fabrikant van het
trekkend en/of aandrijvend voertuig op.
Direkt op het werktuig aangebrachte aanwijzingen
moeten absoluut opgevolgd worden en in goed leesbare
toestand gehouden worden.
II - 2
Veiligheid
Bij deelname aan het verkeer op de openbare weg
moeten de daar geldende wettelijke voorschriften
worden opgevolgd ( zoals bv. het wegen-
verkeersreglement).
2.2.4 Voorschriften voor veiligheid, en ter
voorkoming van ongevallen
1. Volg naast de hier genoemde veiligheids-
voorschriften ook de algemene veiligheids-
voorschriften op !
2. De aangebrachte platen met waarschuwingen en
aanwijzingen zijn nodig voor een goed en veilig
gebruik: let hierop, ook voor uw eigen veiligheid.
3. Bij gebruik van de openbare weg de plaatselijke
bepalingen opvolgen !
4. Voordat iemand met het werktuig gaat werken
dient hij zich vertrouwd te maken met alle
bedieningsorganen en hun werking. Tijdens het
werk is het daarvoor te laat !
5. De kleding van de bestuurder moet strak
aanliggen. Los gedragen kleding vermijden.
6. Om brand te voorkomen het werktuig schoon
houden.
7. Alvorens met het werktuig te gaan rijden of werken,
controleren of dit voor de omgevig kan, let op
kinderen ! Zorg voor voldoende zicht !
8. Tijdens werk en transport mag niet op het werktuig
worden meegereden.
9. Werktuigen volgens voorschrift aankoppelen,
uitsluitend aan de daarvoor bestemde delen en
goed borgen.
10. Bij het aan- en afkoppelen de steunen in de
daarvoor bestemde stand brengen!
11. Bij het aan- en afkoppelen is bijzondere
voorzichtigheid geboden !
12. Ballastgewichten altijd volgens voorschriften aan
de daarvoor bestemde punten koppelen !
13. Let op de maximaal toegelaten aslasten, totaal-
gewichten en transportafmetingen !
14. Transportvoorzieningen – zoals bv. verlichting
waarschuwingsborden en evt. beschermingen –
controleren en monteren !
15. Bedieningsorganen ( koorden, kettingen, stangen
enz.) van op afstand bediende elementen moeten
zodanig verlegd worden, dat deze in alle standen
bij transport en werk geen onbedoelde acties
kunnen veroorzaken.
16. Werktuigen voor transport over de openbare weg in
de dan voorgeschreven staat brengen, en volgens
voorschrift van de fabrikant borgen !
17. Tijdens transport en werk de bestuurdersplaats
nooit verlaten !
18. De rijsnelheid moet worden aangepast aan de
omstandigheden ! Voorkom plotselinge
bewegingen en scherpe bochten op hellingen en
taluds !
19. Wegligging, bestuurbaarheid en remwerking
worden beinvloed door aangebouwde en
aangehangen werktuigen en ballastgewichten. Let
op goede bestuurbaarheid en remmen
20. Let in bochten op overstekende lading en de
massatraagheid van het werktuig !
21. Werktuigen pas in gebruik nemen nadat alle
beschermingen in de goede stand staan en wer-
ken!
22. Kom nooit binnen de invloedssfeer van het werktuig
!
23. Begeef u nooit binnen de draai- en zwenkcirkel van
het werktuig !
24. Hydraulische beweegbare delen mogen uitsluitend
bediend worden indien absoluut niemand zich
bevindt binnen het zwenkbereik !
25. Aan en bij bekrachtigde delen bevinden zich
gevaarlijke punten, scherp of knellend !
26. Voor het verlaten van de trekker het werktuig op
een stevige ondergrond wegzetten, zet de motor
en aandrijving uit en verwijder de contactsleutel !
27. Niemand mag zich bevinden tussen trekker en
werktuig, zonder dat trekker en werktuig tegen
wegrollen zijn beveiligd door de parkeerrem en/of
wielwiggen !
II - 3
Veiligheid
2.2.5 Aangekoppelde werktuigen
1.Werktuigen tegen wegrollen beveiligen.
2. Steeds moeten de gebruikte werktuigen aan de
daarvoor bestemde voorzieningen aangekoppeld zijn
(b.v. driepunt) en zo beveiligen (transport, gebruik),
dat een onbedoeld heffen of dalen van het werktuig
uitgesloten is.
3. Bij het aankoppelen aan de driepunt moeten de
categorien van trekker en werktuig (b.v. driepunt-
ogen, aftakastoeren en hydrauliek) volledig op elkaar
afgestemd zijn!
4. Bij het bedienen van de externe bediening van de
driepunt nooit tussen trekker en werktuig komen
(gevaar)!
2.2.6 Aftakasaandrijving
1. Men mag uitsluitend gebruik maken van door de
fabrikant voorgeschreven tussenassen !
2. Beschermbuis en -trechter van de tussenas- en
van aftakasbescherming - aan kant van trekker en
werktuig - moeten goed geplaatst zijn en werken !
3. Let bij tussenassen op de voorgeschreven
overlapping in zowel werk- als transportstand !
4. Aan- en afkoppelen van de tussenas mag slechts
bij stilstaande aftakas, uitgezette motor, en
verwijderde contactsleutel !
5. Bij gebruik van tussenassen met veiligheids- of
vrijloopkoppeling, die niet door een bescherming
vanaf de trekker te beveiligen en beveiligd zijn,
moeten dat vanaf de kant van het werktuig zo zijn.
6. Zorg altijd voor een goede montage en beveiliging
van de tussenas !
7. De bescherming van de tussenas, door middel van
het vasthangen van de kettinkjes, tegen
meedraaien borgen.!
8. Voordat de aftakas wordt ingeschakeld, u ervan
overtuigen dat het gekozen toerental op de trekker
overeenstemt met het benodigde toerental van het
werktuig.!
9. Voordat de aftakas wordt ingeschakeld erop letten,
dat niemand zich bevindt binnen de gevaarlijke
invloedssfeer van het werktuig !
10. Schakel de aftakas nooit in bij stilstaande motor !
11. Tijdens het werken met een aftakasaangedreven
werktuig, mag niemand zich bevinden in de buurt
van de aftakas, en tussenas, of draaiende delen
van het werktuig.
12. Aftakas altijd uitschakelen, indien gewerkt wordt
met te grote hoeken, en dit niet nodig is !
13. Let op ! Na het uitschakelen van de aandrijving
bestaat gevaar voor nalopende massa ! Kom in die
tijd niet in de buurt van het werktuig. Pas nadat het
werktuig als geheel helemaal stilstaat de remmen
aantrekken, en het werktuig benaderen.
14. Reinigen, smeren of afstellen van aftakas-
aangedreven werktuigen, en tussenassen, mag
uitsluitend bij uitgeschakelde aandrijving,
stilgezette motor en verwijderde contactsleutel !
Trek de handrem aan, ook van draaiende delen.
15. Afgekoppelde tussenas op de voorgeschreven
houder wegleggen !
16. Na het afkoppelen van de tussenas de
veiligheidsdop op de aftakasstomp plaatsen!
17. Bij schades deze meteen verhelpen, voordat er
verder met het werktuig gewerkt wordt !
2.2.7 Hydraulieksysteem
1. Het hydraulieksysteem staat onder druk !
2. Bij het aansluiten van hydrauliekcilinders en -
motoren moet op een juiste en goede aansluiting
van de slangen gelet worden !
3. Bij het aansluiten van hydraulische slangen aan de
trekkerhydrauliek moet erop gelet worden, dat het
hydraulisch systeem aan trekkerkant en
werktuigkant drukloos is.!
4. Bij hydraulische functionele verbindingen tussen
trekker en werktuig moeten de koppelstekkers en
stekkerdozen gemerkt worden, zodat foutieve
verbindingen uitgesloten zijn! Bij verwisseling kan
de functie helemaal anders zijn ! -Gevaar !
5. Hydraulische slangen moeten regelmatig
gecontroleerd worden en bij beschadiging of
veroudering vervangen ! De vervangende delen
moeten voldoen aan de specificaties van de
fabrikant van het werktuig.!
6. Bij het opsporen van lekkages de hiervoor best-
emde hulpmiddelen gebruiken ! Pas op voor
verwondingen, waarschuw dan meteen een arts !
II - 4
Veiligheid
7. Onder hoge druk wegspuitende vloeistoffen
(hydraulische olie) kunnen de huid doordringen en
zwaar letsel veroorzaken ! Bij verwondingen
meteen een arts waarschuwen ! Infectiegevaar !
8. Alvorens te werken aan het hydraulieksysteem
werktuigen op de grond afsteunen, systeem
drukloos maken en motor uitzetten !
2.2.8 Banden
1. Bij het werken aan banden moet erop gelet wor-
den, dat het werktuig stabiel staat en tegen
wegrollen beveiligd is ( wielwiggen).
2. Voor het monteren van wielen en banden moet
voldoende gespecialiseerde kennis aanwezig zijn
en speciaal gereedschap gebruikt worden !
3. Reparaties aan wielen en banden mag uitsluitend
door terzake kundigen met gebruik van daarvoor
goed gereedschap uitgevoerd worden !
4. De bandenspanning regelmatig controleren ! Let op
de voorgeschreven spanning
2.2.9 Onderhoud
1. Werkzaamheden voor verzorging, onderhoud en
reiniging alsmede het verhelpen van storingen
uitsluitend uitvoeren bij uitgeschakelde aandrijving
en stilstaande motor ! Verwijder de contactsleutel !
Remmen vastzetten, ook die van een vliegwiel !
2. Bouten en moeren regelmatig op goed vastzitten
controleren en indien nodig natrekken !
3. Bij reparatie en onderhoud aan een geheven
werktuig altijd zorgen voor voldoende
ondersteuning
4. Bij het vervangen van scherpe delen het daarvoor
bestemde gereedschap gebruiken en werk-
handschoenen gebruiken.
5. Olie, vetten en filters volgens voorschriften
verwijderen en afvoeren !!
6. Alvorens aan het electrisch systeem te gaan
werken eerst de stroomtoevoer afsluiten !
7. Indien beschermingen aan slijtage onderhevig zijn,
dan moeten ze regelmatig gecontroleerd worden
en op tijd vervangen !
8. Bij het uitvoeren van electrisch laswerk aan
trekker of aangekoppelde werktuigen, de kabels
van de generator en accu losnemen !
2.2.10 Eigenmachtige veranderingen en
onderdelenvoorziening
Het ombouwen, en het veranderen van het werktuig, is
uitsluitend toegestaan na overleg en met toestemming
van de fabrikant.
Originele onderdelen en gebruik van goedgekeurde
toebehoren dragen bij tot de veiligheid. Het gebruiken
van andere delen kan de aansprakelijkheid op de
daardoor ontstane gevolgen teniet doen.
2.2.11 Ontoelaatbaar gebruik
De bedrijfsveiligheid is uitsluitend gewaarborgd bij een
doelmatig gebruik als in het hoofdstuk - algemeen - in
de handleiding is omschreven.
De op de gegevensbladen aangegeven grenswaarden
mogen in geen geval worden overschreden.
2.2.12 Werkzaamheden in de buurt van
hoogspanningsleidingen
1. Bijzondere voorzichtigheid is geboden bij
werkzaamheden onder of in de buurt van
hoogspanningsleidingen.
2. Er moet op worden gelet dat bij het gebruik van de
veldhakselaar door de uitwerpboog de totale hoogte
van 4 meter aanzienlijk wordt overschreden.
3. Wanneer onder bovengrondse leidingen door moet
worden gereden, moet de bestuurder bij de
exploitant van de bovengrondse leidingen
informatie inwinnen over deze bovengrondse
leidingen ten aanzien van de nominale spanning en
de minimumhoogte van de bovengrondse leidingen.
4. De veiligheidsafstanden overeenkomstig de tabel
moeten beslist in acht worden genomen.
Nominale spanning Veiligheidsafstand van
Bovengrondse leidingen
KV m
Tot 1 1
Meer dan1 t/m 110 2
Meer dan101 t/m 220 3
Meer dan220 t/m 380 4
9. Vervangende onderdelen moeten minstens
overeenkomen met de door de fabrikant
vastgelegde normen !
Bij gebruik van originele KRONE onderdelen bent
u daarvan zeker !
10. Drukaccu's uitsluitend navullen met stikstof,
Explosie-gevaar !
II - 5
Veiligheid
2.3 Inleiding
De KRONE schijvenmaaier is met alle
veiligheidsvoorzieningen (beschermingen) uitgerust.
Niet alle gevaarlijke delen aan dit werktuig kunnen
echter, met het oog op het behouden van de werking,
volledig beveiligd worden. Op het werktuig vindt u
aanduidingen voor gevaar, die betrekking hebben op
2.3.1 Plaats van de veiligheidsstickers op het werktuig
Maak u goed vertrouwd met de betekenis
van de volgende pictogrammen. De ernaast
getoonde tekst en de gekozen plaats van
deze overblijvende gevaarlijke punten.
De aanduidingen voor gevaar zijn uitgevoerd in de vorm
van pictogrammen.
Over de plaats van deze waarschuwende pictogrammen,
en hun betekenis volgt nu informatie.
1
Best.-Nr. 939 100-4 (1x)
Het aftakastoerental mag nooit meer zijn dan
540 tpm!
De werkdruk in het hydraulieksysteem mag
nooit meer zijn dan 200 bar.
2
Handleiding goed lezen, en
opvolgen.
Best.-Nr. 939 471-1 (1x)
aanbrenging geven veel aanwijzingen
over de speciale gevaarlijke punten aan
en op het werktuig.
939 100-4
MAX. 540/min
MAX. 200 bar
12
5
5
5
3
4
4
5
5
ECQ00011
36
II - 6
Veiligheid
Voorste beschermkleed voor
het gebruik in beschermende
stand brengen.
3
Let op: Lang nalopende onderdelen
Raak absoluut geen bewegende delen van het
werktuig aan.
Wacht, totdat alle delen tot volledige stilstand
gekomen zijn.
939 576-0
4
Bij lopende werktuig een
veilige afstand bewaren.
Best.-Nr. 942 197-1 (2x)
Best.-Nr. 942 459-0 (5x)
5
Grijp nooit in of bij gevaarlijke delen, zolang daar
delen zich nog kunnen bewegen.
Bij lopende werktuig een
veilige afstand bewaren.
Best.-Nr. 939 576-0 (2x)
942 459-0
12
5
5
5
3
4
4
5
5
ECQ00011
36
II - 7
Veiligheid
12
5
5
5
3
4
4
5
5
ECQ00011
36
6
Houd de voorgeschreven
veiligheidsafstand tot elektrische
hoogspanningsleidingen aan.
Bestelnr. 942 293-0 (1x)
II - 8
Veiligheid
255 498-0 (1x)
bij messen-
boutsluiting
3255 499-0 (1x)
bij messen-
snelsluiting
3
939 180-2 (1x)
5
942 563-0 (1x) 815 mm EasyCut 280 CV-Q
942 566-0 (1x) 837 mm EasyCut 280 CRi-Q
942 565-0 (1x) 815 mm EasyCut 320 CV-Q
1942 296-1 (1x) 370mm
942 301-0 (1x) 775 mm
2
939 567-1 (1x)
4
2.3.2 Plaats van de algemene veiligheidsstickers op het werktuig
255-497-1 (1x)
6
139 888-0 139 889-0
112
939 567-1
139-888 139-889
min. 14 mm
Ø 17,5 mm
255 498-0
255 499-0
min. 14 mm
Ø 17 mm
min. 3 mm
+
255 497-0
+
7942 315-0 (1x)
D
F
GB
I
D
El embrague de seguridad debe someterse a una
purga antes de la primera puesta en marcha y una
vez al año antes de iniciarse la campaña de trabajo.
E
La sécurité à friction doit faire l'objet d'une purge
lors de la première mise en route et une fois par
an avant le début de la saison.
The friction clutch must be bled at the first
operation and once a year before the harvesting
season.
La frizione di sicurezza deve essere sottomessa ad
uno spurgo alla prima messa in campo come pure
una volta all'anno prima della campagna.
Vor der Erstinbetriebnahme und 1x jährlich vor
der Ernte muss die Reibkupplung gelüftet werden
939 278 -2
600
942 315-0
900
614 3
2
ECQ00012
7
8
5
939 278-2 (1x)
8
III - 1
Alvorens te gebruiken
3. Alvorens te gebruiken
3.1 Speciale veiligheidsinstructies
1. De maaier is uitsluitend bestemd voor
het maaien van normaal in de landbouw
op de bodem groeiend stengel-gras-
gewas!
2. Tijdens het werken moet voldoende en
veilige afstand gehouden worden tot de
snijdende delen.
3. Voor het gebruik en tijdens het werken,
moeten de glijsloffen op de grond liggen!
4. Ook bij doelmatig gebruik van de
maaier, kunnen toch stenen enz.
weggeslingerd worden. Daarom mag
absoluut niemand zich bevinden binnen
de invloedssfeer van de maaier.
Bijzondere voorzichtigheid is geboden
bij het werken in de buurt van straten en
gebouwen.
3.2 Aankoppelen van de maaier
5. De beschermkleden moeten regelmatig
gecontroleerd worden. Versleten of
beschadigde kleden moeten meteen door
goede vervangen worden!
6. De beschermingen aan de maaier, zoals b.v.
kleden en kappen, beschermen tegen
weggeslingerde stenen enz. alsmede het
grijpen in gevaarlijke plaatsen. Daarom
moeten ze alvorens te gaan werken in de
beschermende stand geplaatst worden.
7. Bij het klappen van de maaier van transport-
in werkstand en omgekeerd niet tussen
trekker en werktuig komen.
8. Bij het koppelen aan en van de trekker is
bijzondere voorzichtigheid geboden! Volg
alle voorschriften op, ter voorkoming van
ongevallen.
3.2.1 Koppelpunten
Er zijn 2 aankoppelmogelijkheden van de maaier
De aankoppelpunten van de onderste trekarmen zijn
uitgevoerd in Cat. II + Cat. III. Normaal wordt de maaier
in Pos. 1(Cat. III) aan de trekker gekoppeld. Bij bredere
tractoren of bij het werken in combinatie met een
frontmaaier (werkbreedte ca. 2,8 – 3,2 mtr.) moet de
maaier in Pos. 2 aangekoppeld worden.
Aanvullend kunnen de onderste leipennen (1) in pos. 1 en
pos. 2 nog met x = 50 mm te worden verplaatst
.
X
X
POS.1 POS.1
EC-2-148
1
POS.2 POS.2
1
XX
EC-2-149
III - 2
Alvorens te gebruiken
De onderste trekpunten (1) worden aan de daarvoor
voorziene koppelpunten bevestigd.
De topstang (2) in het bovenste gat van de
driepuntbok bevestigen.
De trekarmen van de trekker moeten
met de begrenzingskettingen of -
stangen zijdelings vastgezet worden,
om het zwenken van de maaier tijdens
transport en werk te voorkomen.
3.2.2 Aankoppelen
Indien de onderste trekarmen (1) met
vanghaken zijn uitgerust, moeten de
volgende punten in acht worden
genomen:
Vooral op de kopakker treden grote
krachten op in de trekpen (3), die in
de linker haak naar boven werken.
Daarom moeten de vanghaken zich in
een uitstekende staat bevinden.
Bovendien moeten de vanghaken na
het afkoppelen in de daarvoor
aanwezige borgingen (4) tegen
onbedoeld openen vergrendeld zijn.
3.2.3 Aslasten
De montage van apparaten in de voor-
of achtermontage mag niet tot een
overschrijding van het toegestane
totale gewicht, de toegestane aslasten
en de banddraagvermogens van de
tractor leiden. De vooras van de
tractor moet ook bij een gemonteerd
achtermontageapparaat altijd minstens
20% van het lege gewicht van de
tractor belast zijn.
Overtuig u er voor het begin van de rit
van, dat aan deze voorwaarden is
voldaan
ECQ00001
1
2
3
41
1
III - 3
Alvorens te gebruiken
Deze maaier moet worden aangedreven met een aftakastoerental van max. 540 U/min !
Aan- en afkoppelen van de tussenas uitsluitend bij uitgezette motor en verwijderde
contactsleutel. Trekker tegen wegrollen blokkeren. Overtuig u ervan dat de veiligheidspal
van de tussenaskoppeling ingeklikt is. Beschermbuis tegen meedraaien borgen.
3.3 Tussenas
3.3.1 Aanpassen van de tussenas
Ashelften (1) en (2) naast elkaar houden
Controleer de overlapping van de profiel- en
beschermbuizen
Profiel- en beschermbuis zo inkorten, dat de
tussenas in de kortste werkstand nog minstens
over 150 mm in te schuiven is. (deze vrije slag is
nodig, opdat de tussenas nog kan worden
ingeschoven bij het in werking treden van de
paalveiligheid)
De aanpassing van de lengte wordt in de handleiding
van de leverancier van de tussenas uitvoerig
beschreven
Tussenas (1) op de afakas van de trekker steken, en
borgen
Asbescherming met borgkettinkje (2) tegen
meedraaien borgen
De verbindende tussenas voor de aandrijving van de
kneuzer wordt met de slipkoppeling (1) naar de
aandrijving en met de vrijloop (2) naar de kneuzer toe
aangekoppeld. Borgkettinkje (3) aan de maaier
bevestigen.
3.4 Verbindende tussenas
Controleer de vrije ruimte, ook bij
mogelijk andere stand van maaier, van
de tussenas! Indien de tussenas trekker of
werktuig raakt, dan kan dit tot grote
schades leiden.
EC-111-1
1
3
2
Voor het eerste gebruik en voor de
oogst, minimaal 1x per jaar, moet de
slipkoppeling (1) gelucht worden (zie
Hfdst. Weer ingebruikname
„Slipkoppeling“).
ECQ00013
1
3
2
III - 4
Alvorens te gebruiken
3.5.3 Wegzetsteun
De neerzetsteun (2) moet in de werkstand van de
schijvenmaaier ingeklapt en met de bout (1) vergrendeld
zijn.
Controleer voor de ingebruikneming of
de neerzetsteun ingeklapt en met een
bout geborgd is!
Bij het aankoppelen van de
hydrauliek-slangen moet het
stuurventiel zich in zweefstand of in
de stand "zakken" bevinden.
Bij het aansluiten van de hydrauliek-
slangen op de trekkerhydrauliek moet
het system aan beide kanten drukloos
zijn!
Wegens gevaar voor verwondingen en
infecties, bij het zoeken naar lekkages
altijd goed (hulp)gereedschap
gebruiken en een veiligheidsbril
dragen.
3.5 Hydrauliek
3.5.1 Speciale veiligheidsinstructies
Onder hoge druk uitspuitende vloeistoffen
(hydraulische olie) kunnen door de huid drin-
gen en zware verwondingen veroorzaken! Bij
verwondingen altijd meteen een arts
consulteren! Gevaar voor infecties.
Voor het afkoppelen van de slangen en voor
het werken aan het hydraulieksystem de druk
van het systeem nemen!
Hydrauliekslangen en -buizen regelmatig
kontroleren en bij beschadiging en veroudering
door goede vervangen! Deze vervangende
leidingen moeten voldoen aan de specifikaties
van de fabrikant van het werktuig.
3.5.2 Aansluiten van hydrauliekslang
ECQ00005
1
2
Op de trekker zijn voor het gebruik van de machine een
dubbelwerkend en een enkelwerkend stuurapparaat
nodig.
Stuurapparaat (1) dubbelwerkend (rood):
beweegt het maaiwerk omhoog of omlaag van de
transportstand naar de wendakkerstand of
omgekeerd.
Stuurapparaat (2) enkelwerkend (geel):
beweegt het maaiwerk omhoog of omlaag van de
werkstand naar de wendakkerstand of omgekeerd.
EC400021
12
III - 5
Alvorens te gebruiken
3.6 Van Werkstand naar Transportstand
Voor transport moet de maaier omhooggeklapt worden.
Bij het rijden over de openbare weg
moeten de voorschriften van het
wegenverkeersreglement opgevolgd
worden (verlichting, kentekens)
Voordat de maaier in transportstand omhooggeklapt wordt, de aftakas uitschakelen.
Het heffen van de maaier mag uitsluitend geschieden tijdens volledige stilstand van trekker
en maaiwerk.
De maaier pas omhoog klappen en/of benaderen nadat de maaier helemaal en volledig tot
stilstand is gekomen.
Na het uitschakelen van de aandrijving kunnen de maaischijven nog na-draaien.
In transportstand altijd de hydraulische afsluitkraanen sluiten.
Let tijdens het transport op de totale breedte en grotere hoogte.
Het meerijden op de maaier is niet toegestaan.
Ga hiervoor als volgt te werk:
Door het enkelwerkende stuurventiel op de tractor te
bedienen het maaiwerk in de wendakkerstand tillen.
Door het dubbelwerkende stuurventiel op de tractor te
bedienen het maaiwerk van de wendakkerstand in de
transportstand tillen.
Sluit de hydraulische afsluitkraanen (1).
Tijdens het rijden over de openbare weg
moet de maaier geheven en in deze
stand geborgd zijn.
ECQ00006
1
III - 6
Alvorens te gebruiken
3.7 Van transport- in werkstand
De maaier pas laten zakken, nadat zeker is, dat zich geen persoon of dier of voorwerp binnen
het zwenkbereik van de maaier bevindt.
De aftakas pas inschakelen, nadat de maaier op de grond ligt.
De hydraulische afsluitkraanen openen.
Door het dubbelwerkende stuurventiel op de tractor te
bedienen het maaiwerk omlaag bewegen in de
wendakkerstand.
Door het enkelwerkende stuurventiel op de tractor te
bedienen het maaiwerk omlaag bewegen in de werk-
stand.
Controleer of de blokkering (1) goed naar
beneden geklapt is. De maaier wordt
hierdoor geblokkeerd tegen onbedoeld
hoog opheffen.
Voor het gebruik de in transportstand
omhooggeklapte bescherming (1) weer in
goed werkende stand terugplaatsen.
De beschermkleden regelmatig controleren. Versleten of
beschadigde kleden meteen vervangen. De
beschermingen aan de maaier , b.v. kleden en kappen,
beschermen tegen wegvliegende stenen etc., alsmede
tegen het grijpen op gevaarlijke plaatsen. Daarom
moeten deze alle voor te gaan werken in goed
beschermende toestand en positie gebracht te worden.
1
EC-113-1
Bij het maaien moet de hoogte van de driepuntbok zo
ingesteld zijn, dat de armen van het parallellogram op de
maaier aan de voorkant (1) ca. 50 mm hoger zijn dan
als aan de achterkant.
Tijdens het maaien moet het stuurventiel
op de trekker, voor de hydrauliekcilinder
op de maaier, in de stand „zakken“ of in
de „zweefstand“ staan.
1
ECQ00003
EC400021
12
III - 7
Alvorens te gebruiken
3.8 Rijden op de kopakker
3.9 Veiligheidsinstructies voor het maaien
Werkzaamheden aan de maaier
uitsluitend uitvoeren met
uitgeschakelde aandrijving,
stilstaande motor en verwijderde
contactsleutel! Trekker tegen
onbedoelde acties en wegrollen
borgen!
Beschermingen voor elk gebruik
controleren op beschadigingen.
Beschadigde beschermingen meteen
door goede vervangen.Gevaar voor
verwondingen!
Geheven maaier afsteunen!
Kom nooit onder een geheven last!
Een veilig gebruik is uitsluitend
gewaarborgd bij veilige en
deugdelijke montage van de messen
volgens voorschriften!
Maaier voor elk gebruik controleren
op beschadigde, ontbrekende of
versleten messen, eventueel de mes-
sen vervangen! Let op onbalans.
Hetzelfde geldt voor
bevestigingselementen!
Ontbrekende en beschadigde messen
uitsluitend per paar vervangen, zodat
geen onbalans ontstaat!
Nooit ongelijk afgesleten messen
monteren op een en dezelfde schijf of
trommel!
Bij elke keer wisselen van messen,
ook de bevestigingsmiddelen
controleren, evt. vervangen!
Beschermingen in goed werkende
stand brengen.
ECQ00014
Zet de schijvenmaaier op de wendakker omhoog door het
enkelwerkende stuurapparaat aan de trekkerzijde te
bedienen.
III - 8
Alvorens te gebruiken
Tussenas (1) van de trekker afkoppelen en op de
steun (2) wegleggen.
3.10 Afkoppelen van de maaier van de trekker
De maaier op een stevige en vlakke
ondergrond zetten.
De ontlastingsveren door het omleggen van de
stelhendel (1) buiten werking brengen. Dit is alleen
in transportstand mogelijk.
De maaier in werkstand zetten.
Driepuntbok zover laten zakken totdat de draagbalk
(2) horizontaal loopt.
De instelling van de ontlastings-
veren alleen in tranportstand van
de maaier uitvoeren. In werkstand
staan de ontlastingsveren onder
grote trekspanning.
Het verwijderen van de ontlastingsveren in
werkstand kan tot ernstige verwondingen
leiden.
De onderste schroefstukken aan de
ontlastingsveren moeten helemaal
ingedraaid zijn.
Draai de neerzetsteun (2) omlaag en borg deze met
de bout (1).
ECQ00008
ECQ00009
1
2
ECQ00004
21
III - 9
Alvorens te gebruiken
Koppel de hydraulische slangen (1, 2) los van de
tractor – steek de stofkap erop.
Kunststofkoord van de trekker afnemen
Topstang ontspannen en aan werktuigkant de pen
uitnemen resp. topstang loshaken
Onderste armen loskoppelen resp. haken openen
Bij het afkoppelen van de maaier niet
tussen trekker en maaier komen!
Bij het aan- en afkoppelen van hydrauliekslangen aan en van de trekkerhydrauliek moet het
systeem op trekker en werktuig drukloos zijn! De overeenkomstige stuurventielen in
zweefstand zetten.
ECQ00002
III - 10
Alvorens te gebruiken
IV - 1
Instellingen
Beschermingen aan de zijkant
De beschermingen aan de zijkant kunnen in de hoogte
ingesteld worden. Hiervoor de bouten (1) en (2)
losdraaien. Draagbalk (3) in de hoogte instellen. Bouten
weer goed aandraaien.
4.2 Instelling van beschermingen
4. Instellingen aan de maaier
Werkzaamheden aan de maaier, zoals afstellingen, uitsluitend uitvoeren bij uitgeschakelde
aandrijving en stilstaande motor. Verwijder de contactsleutel !!
4.1.1 Instelling van de snijhhoogte
De snijhoogte wordt met de topstang (1) ingesteld.
Hiervoor moet de maaier in de parkeerstand gezet
worden.
dit betekent:
Veerontlasting ontspannen
Maaier op wegzet-steunpoot afsteunen
Topstang langer = grotere snijhoogte
Topstang korter = geringere snijhoogte
4.1 Speciale veiligheidsinstructies
Voorste beschermingen
De instelling van de hoogte is door de beschermingen
aan de zijkant bepaald.
Maat a = 440 mm., afhankelijk van de hoogte van het te
maaien gewas.
De voorgeschreven maat "a" van de voorste bescherming
(1) geeft de grootst mogelijke bescherming tegen
weggeslingerde voorwerpen. (de bescherming loopt
parallel met de grond)
EC-0-027
AMT4-0-033
1
a
IV - 2
Instellingen
Het openen van de voorste bescherming geschiedt met
behulp van een schroevendraaier. Daartoe moet met
de schroevendraaier de pal naar beneden geduwd
worden.
4.3 Instelling van de
ontlastingsveren
Met de ontlastingsveren wordt de bodemdruk van de
maaibalk aangepast aan de plaatselijke
omstandigheden. Voor het ontzien van de zode moet de
maaibalk zover ontlast worden, dat deze tijdens het
maaien niet springt, echter op de bodem ook geen
sporen achterlaat.
Positie "a" = geringste ontlasting
Positie "b" = hoogste ontlasting
De instelling van de
ontlastingsveren uitsluitend
uitvoeren in transportstand van de
maaier. In werkstand staan de
ontlastingsveren onder gote
trekspanning.
Voor het instellen van de ontlastings-
veren de maaier in transportstand zetten.
Alleen in deze stand kan, en mag, een
verandering van de ingeschroefde positie
van de ontlastingsveren in de stelhendel
voor de veer-voorspanning uitgevoerd
worden.
Het verwijderen van de veren in werkstand kan tot
ernstige verwondingen leiden.
De onderste schroefstukken aan de
ontlastingsveren moeten helemaal
ingeschroefd zijn.
EC-0-044
1a
b
1
ECQ00010
IV - 3
Instellingen
Om de maaier te beschermen bij het rijden op een
hindernis, is deze voorzien van een zogenaamde
paalveiligheid.
De optimale instelling, het moment waarop de veiligheid
in werking treedt, wordt op de fabriek ingesteld.
Indien de ingestelde waarde wordt
veranderd, verandert ook de beveiliging.
Indien de veer van de paalveilighid
sterker voorgespannen wordt als door de
fabriek voorgeschreven, dan bestaat het
gevaar van beschadiging van de maaier.
Maaier - Type Maat x
EASYCUT 280 CV-Q 80 mm
EASYCUT 320 CV-Q 80 mm
4.4 Instellen van de paalveiligheid
De veer van de obstakelbeveiliging moet minsten zo strak gespannen zijn, dat de veiligheid
in transportstand ook bij stootbelastingen niet in werking treedt.
Na het vrijkomen van de obstakelbeveiliging zwenkt de
maaier naar achteren en tegelijkertijd aan de voorkant
naar boven. Daardoor kunnen kleinere hindernissen
zoals bijvoorbeeld stenen gemakkelijk verwerkt worden.
Door achteruit te rijden zal de beveiliging weer in werken-
de stand klikken.
IV - 4
Instellingen
4.5 Instellen van kneuzertoerental
Door de kneusplaat met de slinger (1) te verstellen kan
de kneusintensiteit van het gewas beinvloed worden.
De instelling is afhankelijk van de gewenste mate van
kneuzing van het gewas.
(+: intensiever kneuzen; -: minder intensief kneuzen).
Controleer de kneuzer voor elk gebruik op beschadigde
kneuzer-klepels:
Verbogen klepels richten.
Gebroken klepels vervangen.
4.6 Instellen van de kneusplaat van
de kneuzer
Met de schakelkat kunnen twee toerentallen van de
kneuzer ingesteld worden. Hierdoor worden de
intensiteit van het kneuzen, en het benodigde
vermogen beinvloed.
Minimaal toerental: 600 U/min
Maximaal toerental: 900 U/min
Vleugelmoer (1) op de hendel (2) uitschroeven.
Hendel (2) met 180° verdraaien. daarbij de
maaitrommel (3) iets draaien, zo dat de hendel
gedraaid kan worden.
Hendel (2) weer met vleugelmoer (1) vastzetten.
Verander het toerental van de kneuzer
uitsluitend bij uitgezette motor en
verwijderde contactsleutel.Trekker tegen
wegrollen blokkeren.
EC-032-0
EC-2-119
600
900
IV - 5
Instellingen
4.7 Instellen van de zwadbreedte
De mogelijkheid bestaat om te kiezen uit twee manieren om weg te leggen:
Op zwad
Breed wegleggen
4.7.1 Instellen wegleggen op zwad
De instelling van de zwadbreedte geschiedt met de wadkleppen (1) aan de achterkant van de maaier.
Met de ringmoeren worden de zwadkleppen vastgezet.
4.7.2 Breed wegleggen
De zwadkleppen (1) maximaal openen.
De geleideplaten (2) zijn vanaf de fabriek al zo goed mogelijk afgesteld. Afhankelijk van de omstandigheden kan
het nodig zijn, de geleideplaten na te stellen, om een optimaal gelijkmatige verdeling over de gehele breedte te
bereiken.
EC-0-121
EC-0-122
IV - 6
Instellingen
4.8 Instellen van de
rollenconditioner
EasyCut 280 CRI
Algemeen
Voor het gebruik in legumineuse gewassen (zoals
luzerne) en andere bladvruchten is de rollenconditioner
voorzien.
De instelling van de intensiteit van kneuzing geschiedt
door middel van schroeven en trekveren, waarmee de
aftand resp. de aandrukkracht tussen de rollen
veranderd wordt. De minimale afstand (x) tussen de
rollen moet altijd minimaal 2 mm zijn.
x
CRI-0-001
Instellen van de afstand tussen de rollen
Met bout (1), aan de rechter- en linkerkant van de
machine, kan de afstand (x) tussen de rollen ingesteld
worden.
Borgmoer (2) losdraaien en de instelling met bout (1)
uitvoeren.
Bout in richting 1 => kleinere afstand
Bout in richting 2 => grotere afstand
Borgmoer (2) weer goed vastdraaien
EC-187-0
1
2
I
II
V - 1
Onderhoud
8
.
8
1
0
.
9
A
KR-1-130
Reparatie-, onderhouds-
werkzaamheden en reiniging
uitsluitend uitvoeren bij
uitgeschakelde aandrijving en
stilstaande motor !
Pas op, de maaischijven lopen na !
Verwijder de contactsleutel, beveilig
de tractor tegen onbedoelde acties
en wegrollen !
5. Onderhoud
Alle messen, bouten en moeren regelmatig (dagelijks) controleren, ook op goed vastzitten,
evt. natrekken.
Controleer ook of de schroefstukken onder aan de trekveren nog volledig zijn ingedraaid.
5.2 Algemeen
Aanhaalmomentent MA (mits anders aangegeven). A = Draadmaat (kwaliteitsklasse is op de boutkop
aangegeven)
5.1 Speciale veiligheidsinstructies
Bij het werken aan de maaier in transport-
stand, moet absoluut de
transportveiligheid goed werken ! Sluit
het sperventiel
A 5.6 6.8 8.8 10.9 12.9
Ø MA (Nm)
M 4 2,2 3 4,4 5,1
M 5 4,5 5,9 8,7 10
M 6 7,6 10 15 18
M 8 18253643
M 10 29 37 49 72 84
M12 42 64 85 125 145
M14 100 135 200 235
M14x1,5 145 215 255
M 16 160 210 310 365
M16x1,5 225 330 390
M 20 425 610 710
M 24 730 1050 1220
M 24x1,5 350
M 24x2 800 1150 1350
M 27 1100 1550 1800
M 27x2 1150 1650 1950
M30 1450 2100 2450
Bouten / Moeren MA [Nm]
Moeren voor messenschijf, flens 850
Lagerhuis voor messenschijf 42
Lagerhuis voor maaischijf 42
V - 2
Onderhoud
5.3 Hoeveelheden en kwaliteiten van olie in transmissies
5.3.1 Intervaltijden voor oliepeilen en olieverversen op de aandrijvingen
Hoeveelheid [Liter] Geraffineerde olie Bio-Smeerolie
Kwaliteitsklasse Kwaliteitsklasse
Hoofdaandrijving 1,7 l SAE90
Schakelkast (CV-Maschinen) 1,9 l SAE90
Haakse aandrijving Bovenste deel (CRi) 0,7 l SAE90
Haakse aandrijving Onderste deel (CRi) 0,4 l SAE 90
Aandrijving van bovenste walsen (optie) 0,2 l SAE90
Maaibalk EasyCut 280 CV-Q 6 l SAE90
Maaibalk EasyCut 320 CV-Q 7 l SAE90
op aanvraag
Olie verversen bij de maaistang voor
het eerst na 50 bedrijfsuren, vervolgens
elke 200 bedrijfsuren (echter minstens
1x per jaar.)
Bij bio-olie moeten de verversingsintervallen
wegens veroudering absoluut aangehouden
worden.
Oliepeilen voor elk gebruik.
V - 3
Onderhoud
3
EC-173-1
2
1
Olieverversen
Intervaltijd zie Hfdst 5.3.1
Kontrolebout (1) uitdraaien
Olie afzuigen
Olie navullen (Oliepeil tot peilgat)
Kontrolebout weer indraaien
Olie peilen
Intervaltijd zie Hfdst 5.3.1
Peilplug (1) uitdraaien
Olieniveau tot peilgat
Evt. olie navullen (SAE 90), peilplug weer indraaien
5.4 Haakse aandrijving
Olieverversen
• Tijdinterval zie Hfdst 5.3.1
• Olieaftapplug (2) uitdraaien
Olie in een geschikte bak opvangen
Olieaftapplug (2) indraaien
Olie bijvullen (3) (Oliepeil tot gat (1))
Oliekwaliteit: zie Hfdst 5.3
Oliehoeveelh.: zie Hfdst 5.3
Oliekontrole:
• Tijdinterval zie Hfdst 5.3.1
• Peilplug (1) uitdraaien
• Oliepeil tot gat
• evt. olie bijvullen (SAE 90)
HINWEIS
5.5 Schakelkast
Afgewerkte olie volgens voorschriften
verwijderen
Oliekwaliteit: zie Hfdst 5.3
Oliehoeveelh.: zie Hfdst 5.3
EC-1-101
V - 4
Onderhoud
Tijdinterval zie Hfdst 5.3.1
Olieaftapplug (2) uitdraaien
Olie in een geschikte bak opvangen
Olieaftapplug (2) indraaien
Olie bijvullen (1) (Oliepeil tot gat (1))
Tijdinterval zie Hfdst 5.3.1
Peilplug (1) uitdraaien
Oliepeil tot gat
evt. olie bijvullen (SAE 90)
5.6 Haakse aandrijving (CRI)
Afgewerkte olie volgens voorschriften
verwijdere
Oliekwaliteit: zie Hfdst 5.3
Oliehoeveelh.: zie Hfdst 5.3
Olieverversen
Oliekontrole:
EC-186-0
1
2
Tijdinterval zie Hfdst 5.3.1
Olieaftapplug (2) uitdraaien
Olie in een geschikte bak opvangen
Olieaftapplug (2) indraaien
Olie bijvullen (1) (Oliepeil tot gat (1))
Tijdinterval zie Hfdst 5.3.1
Peilplug (1) uitdraaien
Oliepeil tot gat
evt. olie bijvullen (SAE 90)
5.7 Aandrijving van bovenste
walsen (optie)
Afgewerkte olie volgens voorschriften
verwijderen
Oliekwaliteit: zie Hfdst 5.3
Oliehoeveelh.: zie Hfdst 5.3
Olieverversen:
Oliekontrole:
EC-210-0
1
2
EC-189-0
1
2
Tijdinterval zie Hfdst 5.3.1
Zet de maaier in transportstand.
Olieaftapplug (1) uitdraaien
Olie in een geschikte bak opvangen
Olieaftapplug (1) indraaien
Zet de maaier in werkstand.
Olie bijvullen (1) (Oliepeil tot gat (2))
Olieverversen
Haakse aandrijving bovenste deel
Haakse aandrijving onderste deel
V - 5
Onderhoud
5.8 Kontrole oliepeil en
olieverversen bij de maaibalk
Oliestand peilen
Bescherming laten zakken. Niemand
mag zich bevinden binnen de
invloedsfeer van de maaier.
Motor uitzetten. Verwijder de
contactsleutel.
Maaier even kort laten draaien. Wachten totdat alle
delen volledig tot stilstand zijn gekomen.
Oliepeil voor elk gebruik kontroleren
Oliepeilplug (1) uit de maaibalk draaien.
Olieniveau moet tot het peilgat komen, evt. olie bijvullen
(SAE 90).
EC-0-003
Olieverversen op de maaibalk
Gebruik een geschikte olie-opvangbak
Olie-aftapplug (2), aan de zijkant van de maaibalk,
uitdraaien
Maaibalk hier lager zetten
Olie aftappen
Olie aftapplug (2) weer indraaien
Zet de maaier in transportstand.
Oliepeilplug (1) uit de maaibalk draaien.
Olie bij peilplug (1) navullen
TOlieniveau moet tot het peilgat komen (zie oliepeilen
Hfdst 5.5)
Oliekwaliteit: zie Hfdst 5.3
Oliehoeveelh.: zie Hfdst 5.3
Afgewerkte olie volgens voorschriften
verwijderen!
Let op: Na elke reparatie aan de
maaibalk de stand van de olie peilen.
Olie verversen bij alle transmissies
voor het eerst na 50 bedrijfsuren,
vervolgens elke 200 bedrijfsuren (echter
minstens 1x per jaar.)
EC-0-051
Zet de maaier in transportstand.
V - 6
Onderhoud
Door ze te draaien, kunnen de
maaimessen aan beide zijden worden
gebruikt. Zodra maaimessen ontbreken of
beschadigd zijn, als complete set
vervangen. Hierdoor wordt een risicovolle
onbalans voorkomen.
Ontbrekende en beschadigde maaimessen en maaimeshouders kunnen tot gevaarlijke
bedrijfstoestanden leiden.
Daarom:
maaimessen ten minste 1x per dag
en
borgbouten bij iedere meswissel c.q. na contact met andere voorwerpen controleren.
EC-0-017
min. 14 mm
min. 14 mm
min. 3 mm
Bij iedere meswissel de materiaaldikte
van de borgbouten en bladveer
controleren.
De materiaaldikte van de borgbouten
mag op de zwakste plaats niet minder
dan 14 mm bedragen.
De materiaaldikte van de bladveer mag
op de zwakste plaats niet minder dan
3 mm bedragen.
5.9.2 Schroefsluiting van het mes
Bij iedere meswissel de materiaaldikte
van de borgbouten controleren.
De materiaaldikte van de borgbouten
mag op de zwakste plaats niet minder
dan 14 mm bedragen.
Bij beschadiging of slijtage van de
borgbouten altijd per set per maaischijf
vervangen!
5.9.3 Snelsluiting van het mes
5.9.1 Maaimessen
De boring van het maaimes kan door slijtage breder
worden.
Het maaimes moet uiterlijk worden
vervangen wanneer de slijtagegrens
(zie aanduiding (1) op het maaimes;
maat a kleiner of gelijk aan 7 mm) is
bereikt.
a
EC 253 0
1
Bij beschadiging of slijtage van de
borgbouten altijd per set per maaischijf
vervangen!
5.9 Controle van de meskling en
meshouder
V - 7
Onderhoud
5.9.4 Regelmatige controle van de
bladveren
De bladveren moeten ten minste 1x per
dag c.q. na contact met andere
voorwerpen op beschadigingen
gecontroleerd worden.
De slijtagegrens van de bladveren is
bereikt, als de aanbrengnaad (1) op een
bepaalde plaats weggesleten is.
De bladveren mogen alleen door originele
bladveren van Krone worden vervangen.
EC 225 0
17mm
min.14mm
min. mm3
11
5.10Regelmatige controle van de
messchijven c.q. mestrommels
De messchijven c.q. -trommels moeten
ten minste 1x per dag c.q. na contact
met andere voorwerpen op
beschadigingen gecontroleerd worden.
Bij vervormde messchijven c.q. -
trommels mag maat A = 48 mm in geen
geval worden overschreden.
De grens van de slijtage (2) is bereikt
als de minimale materiaaldikte minder
dan 3 mm bedraagt.
Als bij de messchijven c.q. -trommels
vervormingen of slijtage in de vorm van
erosie (2) of vergelijkbaar wordt
gesignaleerd, moeten deze componenten
door originele onderdelen van Krone
worden vervangen.
EC-0-211
A
1
EC-226-0
2
2
5.10.1 Slijtagegrens voor erosie
De messchijven c.q. -trommels mogen
alleen door originele onderdelen van
Krone worden vervangen.
V - 8
Onderhoud
Voor de montage het mes (5) tussen slof (2) en
maaischijf (1) steken.
Montagepen (3) vanaf onderen door de slof, door het
mes en de maaischijf steken.
Borgmoer (4) vanaf boven op de montagepen draaien
en goed vast aandraaien. (Aanhaal-momentent zie
Hfdst 5.2)
Deze procedure herhalen voor alle messen, ook die
op de maaitrommels.
rechtsdraaiende messen Best.-Nr.: 139-889
linksdraaiende messen Best.-Nr.: 139-888
Na de montage van de messen de bescherming weer
in goed werkende stand klappen.
De borgmoer (4) voor het vastzetten van
de montagepen mag slechts 1-keer
gebruikt worden.
Na het vervangen van messen de goede
montage en de vrij roterende beweeg-
baarheid van de messen kontroleren.
Speciaalgereedschap (1) {messleutel} tussen
maaischijf (4) en bladveer (3) schuiven en met een
hand naar beneden duwen.
Nieuw mes (2) om de montagepen leggen en de
messleutel weer omhoog laten komen.
5.12 Messen vervangen met mes-
sen-snelsluiting
5.11 Messen vervangen met mes-
sen-boutsluiting
rechtsdraaiende messen Best.-Nr.: 139-889
linksdraaiende messen Best.-Nr.: 139-888
Na de montage van de messen de bescherming weer
in goed werkende stand klappen.
EC-0-006
Na vervanging van de messen dienen
de messen (2) en de bladveren (3) op de
meshoudbout (5) op een perfecte
zitting te worden gecontroleerd. De
messen (2) dienen op de meshoudbout
(5) vrij te kunnen bewegen.
EC-1-007
34
2
5
V - 9
Onderhoud
De smeerintervallen voor de tussenas staan in d
afbeelding hiernaast aangegeven. Verdere informatie kan
gelezen worden in de handleiding die door de fabrikant
geleverd is van en bij de tussenas.
5.14 Smeren
5.14.1 Tussenas
5.13 Stootkanten vervangen
Zwaar beschadigde stootkanten (zie afb.)
moeten meteen vervangen worden, omdat
anders het gevaar bestaat, dat de
maaibalk beschadigd wordt.
Lasnaad van de oude stootkant openen.
Stootkant demonteren
kontaktvlakken glad maken.
Nieuwe stootkant (3) inpassen.
Aan de bovenkant van de maaibalk bij (1) korte I-
naad lassen ( elk ca. 30 mm).
De kanten (2) mogen niet vastgelast worden.
Aan de onderkant van de maaibalk de stootkant (3)
over de gehele lengte bij (5) met de maaibalk
vastlassen.
De kanten (4) mogen niet vastgelast worden.
Lasstroomsterkte en lasmateriaal
aanpassen aan het materiaal van de
maaibalk en van de stootkant, evt. een
proeflas leggen.
EC-0-010
EC-0-012
V - 10
Onderhoud
5.15 Smeerpunten op de maaier
ECQ00015
VI - 1
Overwinteren
Zet het werktuig op een droge plaats weg. Niet in de
omgeving van kunstmest.
Reinig het werktuig grondig, van binnen en van
buiten. Vuil trekt vocht aan, en veroorzaakt roest.
Richt bij het schoonspuiten de harde waterstraal
niet op lagers.
Bewegende delen (scharnieren e.d.) controleren op
soepele beweging, evt. demonteren, reinigen en
slijtage bepalen. Indien noodzakelijk door nieuwe
vervangen.
Alle bewegende punten van olie voorzien !
Werktuig goed afsmeren
6. Overwinteren
Beschermbuizen van de tussenassen invetten, om
vastvriezen te voorkomen.
Lakschades verhelpen en blanke delen met een
anti-roestmiddel conserveren.
Maak een lijst van alle benodigde onderdelen en
bestel deze op tijd. Voor u en uw KRONE handelaar
is het beter om de delen buiten het hoogseizoen te
bestellen en te monteren.Zo is uw werktuig voor het
nieuwe seizoen weer eenvoudig gereed.
VI - 2
Overwinteren
VII - 1
Weer ingebruikname
De voor de conservering gebruikte vetten en olie
verwijderen.
De in het hoofdstuk onderhoud aangegeven maatregelen
volledig uitvoeren.
Slipkoppeling luchten, om aan elkaar kleven van de
frictieplaten te vermijden.
De handleiding nogmaals goed lezen.
7 Weer ingebruikname
7.1 Speciale veiligheidsinstructies
Afstelwerkzaaamheden-, onderhoud- en reparatiewerkzamheden en reiniging uitsluitend
uitvoeren bij stilstaand werktuig. Motor uitzetten. Contactsleutel verwijderen. Trekker tegen
wegrollen blokkeren.
Na werkzaamheden aan het werktuig alle beschermingen, kleden en soortgelijke, weer goed
werkend monteren.
Huidkontakt met olie en vet vermijden.
Bij verwondingen door uittredende olie meteen een arts consulteren.
Volg alle veiligheidsvoorschriften volledig op, om verwondingen en ongevallen te voorkomen.
Ingrepen in de veiligheidskoppeling veranderen het
beveiligende koppel. Dit leidt onherroepelijk tot
verlies van alle garantieaanspraken!
Er mogen uitsluitend originele-Krone-onderdelen
gebruikt worden.
HINWEIS
7.2 Algemeen
2
1
KR302336
7.3 Slipkoppeling
Voor het eerste gebruik en voor de
oogst, minimaal 1x per jaar, moet de
slipkoppeling gelucht worden. De
koppelingsschijven kunnen met de
aandrukschijf verkleefd zijn.
De slipkoppeling beschermt de trekker en de maaier
tegen beschadigingen. Deze is met een vaste waarde
van het koppel MR ingesteld. Het koppel is op het huis
van de slipkoppeling (2) ingeslagen.
De slipkoppeling luchten
Vier moeren (1) aandraaien. de maaier blokkeren en de
slipkoppling met de hand laten slippen.
Moeren weer losdraaien.
VII - 2
Weer ingebruikname
Optie
VIII - 1
8. Optie
Werkzaamheden betreffende ingebruikname, verzorging, onderhoud en reiniging mogen
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande en niet draaiende maaier.
Motor uitzetten, verwijder de contactsleutel en voedingsspanning 12 V loskoppelen.
Na beeindiging van voornoemde werkzaamheden alle beschermende delen weer in goed
werkende staat monteren. Voorkom huidcontact met olie en vet.
Bij verwondingen, door uittredende olie, altijd meteen een arts raadplegen.
Maaier veilig wegzetten. Maaier en trekker tegen wegrollen beveiligen.
Geheven maaier stevig afsteunen. Kom nooit onder een geheven werktuig.
8.1 Speciale veiligheidsinstructies
8.2 Sloffen voor grotere
stoppellengte
Met hoogsnijglijders kan de snijhoogte worden verhoogd
(zie hoofdstuk 4.1.1 Instelling van de snijhoogte)
Daarvoor worden de hoogsnijglijders (3) in glijrails (2)
gestoken en vastgeschroefd.
De hoge sloffen moeten steeds onder die maaischijf
gemonteerd worden, die naast een maaitrommel draaien.
1
3
EC-192-1
2
Optie
VIII - 2
Optie
VIII - 3
Maschinenfabrik
Bernard Krone GmbH
Heinrich-Krone-Straße 10, D-48480 Spelle
Postfach 11 63, D-48478 Spelle
Phone +049 (0) 59 77/935-0
Fax +049 (0) 59 77/935-339
Internet: http://www.krone.de
. . . konsequent, kompetent
6-Aug-2008
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50

Krone BA EasyCut 280 CV-Q/CRI-Q, 320 CV-Q Handleiding

Type
Handleiding